Het verzet van de bevolking tegen de bezuinigingen op het ziekenhuis de Sionsberg in Dokkum |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de reden dat in het ziekenhuis de Sionsberg de afdeling en oncologie, cardiologie, spoedeisende eerste hulp en kraamzorg dreigen te worden gesloten?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft moeten vaststellen dat het ziekenhuis de Sionsberg de kwaliteit van zorg van verschillende basisprocessen heel erg moeilijk tot niet op een verantwoord niveau kan handhaven. Het ziekenhuis en zijn adherentiegebied zijn te klein om te kunnen blijven voldoen aan de minimale richtlijnen en volumenormen. Normen en richtlijnen die in aantal en soort zullen toenemen in de komende tijd. Om die reden is er door het bestuur van het ziekenhuis een onderzoek uitgevoerd naar de toekomstige mogelijkheden met betrekking tot ziekenhuiszorg in de Sionsberg. Dit onderzoek heeft geleid tot de uitwerking van een viertal scenario’s en vervolgens zijn die scenario’s beoordeeld op kwaliteit en financiële consequenties. Dit heeft geleid tot het inzicht dat het volledige basispakket voor de Sionsberg voor de toekomst vanuit beide perspectieven onhaalbaar is en is er een primaire keuze gemaakt voor een scenario waarvan de hoofdlijnen zijn dat er geen acute zorg, cardiologische zorg, «hoog» complexe chirurgische oncologische zorg en geboortezorg meer wordt geboden.
Gezocht wordt naar de meest gewenste vorm voor zorg dicht bij huis. Voor het moment van nu betekent het dat wordt gestopt met de uitvoering in de Sionsberg van de complexe oncologische chirurgie en dat de klinische cardiologie niet wordt heropend. De Spoedeisende Hulp (SEH) heeft al eerder een andere functionaliteit gekregen. In plaats van de SEH is er een Acute Zorg Afdeling beschikbaar. Over de aard van de zorg die van daaruit wel kan worden geboden, zal overleg met de relevante wetenschappelijke verenigingen worden gezocht, omdat daar feitelijk geen normen of richtlijnen voor bestaan. De geboortezorg blijft voorlopig in aangepaste vorm in de Sionsberg beschikbaar, daar zal een goed plan voor ontworpen worden. Voor de complexe gevallen en sectio’s wordt doorverwezen naar andere ziekenhuizen in de omgeving als daar aanleiding voor bestaat, bijvoorbeeld vanwege een hoge ASA. Een en ander vloeit ook voort uit het feit dat de Sionsberg geen voorziening heeft op het niveau van een IC-1. Deze week is overeengekomen dat medio januari 2012 de Sionsberg het portfolio nader zal uitwerken tot een toekomstbestendig zorgbeleidsplan en dat tot die tijd de Acute Zorg Post blijft functioneren conform de afspraken.
Het bestuur van het ziekenhuis buigt zich nu over toekomstplannen die moeten voorzien in een nieuw en innovatief model om vormen van ziekenhuiszorg «dicht bij huis» in de regio te kunnen blijven garanderen. De IGZ blijft de Sionsberg intensief volgen om te zien of de plannen verantwoord worden uitgewerkt en geïmplementeerd en de veranderingen in het gebied goed geborgd zullen worden.
Klopt het dat ook financiële motieven hieraan ten grondslag liggen?2
Het klopt inderdaad dat ook financiële motieven hebben meegespeeld bij het bestuur van het ziekenhuis in de keuze voor een portfolio dat afgestemd is op de toekomst. Het ziekenhuis blijkt over onvoldoende financiële armslag te beschikken om alle zorgfuncties financieel in stand te houden.
Zijn er actuele gebeurtenissen die nopen tot deze ontmanteling van het ziekenhuis?
Uit onderzoek van de IGZ kwam in mei 2011 naar voren dat de Sionsberg te klein is om te blijven voldoen aan alle minimale volumenormen, terwijl het ook financieel niet mogelijk is om op termijn alle zorgactiviteiten zelfstandig in stand te houden. Voor het bestuur van het ziekenhuis zijn dit uiteindelijk redenen geweest om voor de toekomst te besluiten bepaalde functies niet meer aan te bieden (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond waarvan komen de Inspectie voor de Gezondheidszorg en/of zorgverzekeraar De Friesland tot dit oordeel?
Zie het antwoord onder vraag 1.
Komt het ziekenhuis de Sionsberg in aanmerking voor een kleinschaligheidstoeslag om de spoedeisende eerste hulp overeind te houden? Zo ja, hoe hoog is deze kleinschaligheidstoeslag? Is dit ziekenhuis niet onmisbaar om op tijd acute zorg te kunnen bieden?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Sionsberg een beschikbaarheidbijdrage van circa € 3 672 026,– toegekend. Ik heb overleg gehad met de NZa hoe met de beschikbaarheidbijdrage 2012 om te gaan.
Ik heb de Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat voor de beschikbaarheidbijdrage 2012 zal worden aangesloten bij de bijdrage voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. Ik heb u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
Voor de acute zorg is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra vertrekpost. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voor de achterwachtfunctie.
Kunnen niet andere ziekenhuizen, zoals het Medisch Centrum Leeuwarden of het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), hulp bieden om de continuïteit en kwaliteit te garanderen van de Sionsberg zonder dat het ziekenhuis ontmanteld wordt dan wel tot fusie wordt overgegaan? Zo neen, waarom niet?
Om de continuïteit van de zorg in de regio te garanderen, zal het uit te werken zorgbeleidsplan in nauwe samenwerking met onder andere de omliggende ziekenhuizen tot stand moeten komen. Hiermee is zowel de continuïteit als de kwaliteit van de zorg in de regio zeker gesteld.
Wat gaat u ondernemen om dit ziekenhuis, volwaardig te behouden voor Noord-oost Friesland? Vindt u het terecht dat duizenden mensen uit Noord-oost Friesland tegen de ontmanteling van het ziekenhuis in verzet komen? Zo ja, wat gaat u doen om een goed toegankelijk volwaardig ziekenhuis «om de hoek» waar 24 uur per dag en 7 dagen per week het licht brandt te behouden?
Ik kan mij heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in deze regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. Ik vind het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is. Ik zal zelf dan ook geen initiatief nemen dat zich richt op behoud van een volwaardig ziekenhuis.
Bij onveilige en onverantwoordelijke situaties dienen er maatregelen genomen te worden. De IGZ ziet hierop toe. Als de zorg niet verantwoord kan worden geleverd, moet het ziekenhuis stoppen deze zorg te leveren. Het is aan het bestuur van het ziekenhuis deze afweging te maken.
Als u niets wilt ondernemen, wat is daarvan de reden?
Zie het antwoord onder vraag 7.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg over ziekenhuisbekostiging op 21 december aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht dat de veiligheid op kinderdagverblijven niet is verbeterd |
|
Nine Kooiman |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de veiligheid op kinderdagverblijven niet is verbeterd?1
Het bericht dat de veiligheid op kinderdagverblijven niet zou zijn verbeterd, is gebaseerd op de uitkomsten van het onderzoek van EenVandaag, in samenwerking met de vakbonden Abvakabo FNV en CNV Publieke Zaak. Uit dit onderzoek blijkt dat in 28 procent van de kinderdagverblijven de gehele dag (dus ook aan het begin en aan het eind van de dag) twee gediplomeerde medewerkers op de groep staan. Mijn reactie daarop is als volgt. De aanbeveling van de Commissie Gunning was minder strikt dan waarvan in het onderzoek was uitgegaan. Zo hoeven de medewerkers voor het «vier ogen principe» niet altijd gediplomeerd te zijn. Ook volstaat de mogelijkheid van meekijken via een glazen wand. Op een vraag in hetzelfde onderzoek over hoe men de situatie op hun kinderdagverblijf ten aanzien van veiligheid en preventie van seksueel misbruik beoordeelde, gaf 83 procent van de respondenten aan dat die ruim voldoende veilig is. De algemene conclusie dat de veiligheid op kinderdagverblijven niet is verbeterd, kan ik dan ook niet onderschrijven.
Wat is uw reactie op het onderzoek van EenVandaag, Abvakabo FNV en CNV Publieke zaak onder 900 medewerkers in de kinderopvang waaruit blijkt dat de meeste kinderdagverblijven zich niet houden aan het «vier ogen principe» waarbij er twee kinderopvangleid(st)ers toezicht houden op een groep kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderdagverblijven zich houden aan het zogenoemde «vier ogen principe» waardoor de kinderdagverblijven veiliger worden conform de aanbevelingen van het rapport Gunning?
Zoals ik u bij brief van 11 juli jl. heb laten weten houd ik onverkort waardering voor de aanbeveling, zoals door de Commissie Gunning is geformuleerd, met betrekking tot het «vier ogen principe».2 Een medewerker lang alleen op de groep kan een groter risico met zich mee brengen. Van het «vier ogen principe» kan alleen worden afgeweken als het in de uitvoeringspraktijk tot problemen leidt, zoals bijvoorbeeld bij kleine kinderopvangcentra. Het is in de eerste plaats aan de branchepartijen zelf om te komen tot een nadere uitwerking van dit «vier ogen principe». Het gaat daarbij om een uitvoering die realistisch en pedagogisch verantwoord is. Het kabinet heeft met de convenantpartijen in de kinderopvang afgesproken dat zij binnen zes maanden na 11 juli jl. met een voorstel voor deze uitvoeringspraktijk zullen komen.
Bent u bereid het zogenoemde «vier ogen principe» te verplichten en dit wettelijk vast te leggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer dit voorstel verwachten?
Als de convenantpartijen in januari het «vier ogen principe» in een landelijke norm hebben uitgewerkt, zal het onderdeel gaan uitmaken van het begrip «verantwoorde kinderopvang» uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De gemeenten zullen hierop dan ook toezicht gaan houden. Als de convenantpartijen niet slagen in het komen tot een nadere uitwerking van het «vier ogen principe», zal ik eigen regelgeving voorbereiden
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten ook toezicht houden en handhaven op het «vier ogen principe»?
Op dit moment is er nog geen sprake van een wettelijke verplichting ten aanzien van het «vier ogen principe». Pas als dat het geval is, zal de gemeente hierop toezicht houden en handhaven.
Hoeveel gemeenten hanteren nu een handhavingsbeleid kinderopvang?
Uit de meest recente cijfers van de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) blijkt dat 90 procent van de gemeenten een handhavingsbeleid heeft.
Hoe gaat u de motie Kooiman1 uitvoeren die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat iedere gemeente een handhavingsbeleid kinderopvang hanteert?
Zoals ik eerder in reactie op deze motie van mevrouw Kooiman aangaf, ben ik het met de Tweede Kamer eens dat het wenselijk is dat iedere gemeente een handhavingsbeleid heeft. Voor kleine gemeenten met weinig of zelfs geen kinderopvangorganisaties is dat echter van iets minder belang dan voor grotere gemeenten met veel kinderopvangorganisaties. Ik heb daarom aangegeven dat ik kies voor een praktische invulling van deze motie, waarbij er in alle gevallen een verbeterplan moet komen als gemeenten tekortschieten en de IvhO dit vaststelt. Onderdeel van dit verbeterplan van de IvhO zal zijn dat de betrokken achterblijvende gemeente alsnog een handhavingsbeleid vastlegt. Over de uitkomsten van het project «Achterblijvende gemeenten»van de IvhO heb ik u bij brief van 29 oktober jl. op de hoogte gesteld.4
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderdagverblijven voldoende middelen en personeel hebben om ervoor te zorgen dat zij het «vier ogen principe» ook kunnen uitvoeren?
Zoals ik hiervoor heb aangeven is het in de eerste plaats aan de branchepartijen zelf om te komen tot een nadere uitwerking van het «vier ogen principe». Het gaat daarbij om een uitvoering die realistisch en pedagogisch verantwoord is.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderdagverblijven hun uurprijs niet verhogen omdat zij aangeven het «vier ogen principe» in hun kinderdagverblijf willen hanteren maar aangeven dat dit voor hen financieel niet haalbaar is?
Het al dan niet verhogen van de uurprijs is een bedrijfseconomische keuze van kinderopvang zelf. Kinderopvanginstellingen zijn en blijven vrij in het bepalen van de uurprijs die ze aan ouders rekenen. Op deze manier ontstaat er concurrentie op de kinderopvangmarkt en hebben ouders de mogelijkheid om te kiezen tussen verschillende aanbieders van kinderopvang.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de bezuinigingen op de kinderopvang er niet voor zorgen dat kinderdagverblijven het «vier ogen principe» loslaten of niet invoeren?
De kwaliteitseisen in de kinderopvang blijven onverkort van kracht ondanks de bezuinigingen. Kinderopvanginstellingen zelf krijgen niet minder geld door de bezuinigingen. De overheid heeft voor een aantal maatregelen zelfs extra geld beschikbaar gesteld, zoals voor toezicht en handhaving. Daarnaast werkt het Rijk aan continue screening van de kinderopvangmedewerkers. Daarmee is de kinderopvang, na de taxibranche, de tweede sector waar continue screening wordt ingezet.
Het bericht ‘Palestijn sterft door traangasgranaat’ |
|
Harry van Bommel , Emile Roemer |
|
Kent u het bericht «Palestijn sterft door traangasgranaat»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de beelden uit het dorpje Nabi Saleh van het van dichtbij in het gezicht afvuren van een traangasgranaat op de 28-jarige Mustafa Tamini?2
Ja.
Deelt u het oordeel van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem dat het op personen gericht afvuren van traangasgranaten in strijd is met de «rules of engagement» en met de Israëlische wet? Indien nee, waarom niet?
Het oordeel of het handelen van Israëlische militairen strijdig is geweest met de rules of engagement en de Israëlische wet is eerst aan de Israëlische autoriteiten. De militaire politie en het IDF Central Command zijn een onderzoek gestart naar de gang van zaken.
Is het waar dat majoor Uri Sagi van het kantoor van de «legal advisor for Judea and Samaria» in july 2011 heeft verklaard «we have again clarified to the forces operating in Central Command the rules relating to firing of tear-gas canisters at persons, including the prohibition on directly firing a tear-gas canister at a person»?3
B’Tselem verklaart dat majoor Sagi deze uitspraak heeft gedaan.
Is het waar dat het vaker is voorgekomen dat gericht traangasgranaten op personen zijn afgevuurd maar dat hiervoor nog nooit een militair is veroordeeld?
Ik heb kennisgenomen van hetgeen B’Tselem hierover stelt. Hiernaar is door de ambassade navraag gedaan bij de Israëlische autoriteiten. Volgens de autoriteiten wordt elke gebeurtenis waarin een militair handelt in strijd met IDF-regelgeving, onderzocht. Indien er sprake is van verdenking van een overtreding, volgt tuchtrechtelijke of strafrechtelijke vervolging. Sinds het IDF 4,5 jaar geleden een juridische afdeling heeft opgericht speciaal voor Palestijnse aangelegenheden, is er geen militair in staat van beschuldiging gesteld voor het gebruik van traangas in strijd met de IDF regelgeving.
Bent u bereid uw afkeuring uit te spreken over het buitensporige gebruik van traangas tegen ongewapende demonstranten in het dorpje Nabi Saleh en die afkeuring over te brengen aan de Israëlische autoriteiten? Indien nee, waarom niet?
Het IDF doet momenteel onderzoek naar het voorval in Nabi Saleh. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek zal ik een nadere afweging terzake maken.
Wat is naar uw oordeel waarvan de bewering van de bewoners van Nabi Saleh dat Israël land en een waterbron in beslag heeft genomen die eigenlijk aan het Palestijnse dorp toebehoren?
Uit verschillende bronnen blijkt dat er onrust bestaat onder de bewoners van het dorp Nabi Saleh over deze waterbron.
Het op non-actief stellen van een klokkenluider binnen het gevangeniswezen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat een afdelingshoofd van de penitentiaire inrichting Zwolle op non-actief is gesteld?1
Door de berichtgeving in de media over de PI Zwolle was een gespannen sfeer in de inrichting ontstaan, die risico’s voor de veiligheid met zich mee kon brengen. De berichtgeving werd door het personeel van de inrichting aan het afdelingshoofd toegeschreven.
Aan het betreffende afdelingshoofd is vanwege het dienstbelang ingevolge artikel 33e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) op 9 december jl. buitengewoon verlof verleend, met behoud van bezoldiging. Ik wijs u erop dat het hierbij niet gaat om een disciplinaire maatregel maar om een beheersmaatregel.
Een aantal gesprekken tussen de directeur Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en het afdelingshoofd hebben geresulteerd in de overplaatsing van betrokkene met behoud van rechtspositie naar een ander dienstonderdeel binnen DJI.
Wat is hiervan de reden? Heeft het naar buiten brengen van de gang van zaken in de penitentiaire inrichting Zwolle hier iets mee te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft het bekend maken van de identiteit van de betrokkene door het ministerie? Welke verantwoordelijkheid neemt het ministerie hiervoor?
Zoals ik de Kamer al eerder berichtte betreur ik het ten zeerste dat de naam van betrokkene door de vestigingsdirecteur van de PI Zwolle middels een mailbericht bekend is gemaakt in de inrichting. Dit had niet mogen gebeuren. De vestigingsdirecteur is hier door de Hoofddirecteur van DJI op aangesproken. Aan betrokkene zijn voor het bekend maken van zijn naam excuses aangeboden door de Directeur Gevangeniswezen van DJI. In overleg is tot een oplossing gekomen in de vorm van overplaatsing.
Beschouwt u dit afdelingshoofd als klokkenluider? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt deze klokkenluider bescherming geboden?
Het afdelingshoofd heeft een aantal meldingen gedaan bij mij en bij de Hoofddirectie van DJI over misstanden in de PI Zwolle. Naar aanleiding van deze meldingen is gehandeld volgens de Regeling van het melden van een vermoeden van een misstand bij de sectoren Rijk en politie (hierna: de Regeling). Er is door de Hoofddirectie van DJI opdracht gegeven tot het uitvoeren van een onderzoek door Bureau Integriteit en Veiligheid van DJI naar de meldingen. Daarbij is de melder, conform de Regeling, rechtsbescherming toegezegd en toegevoegd dat hij ook niet op een andere wijze bij de uitoefening van zijn functie nadelige gevolgen zou ondervinden.
Het onderzoek naar meldingen is inmiddels afgerond. Geconcludeerd is dat van alle (ook later gemelde) misstanden in de PI Zwolle, zoals betrokkene had gemeld, geen sprake is. Van de uitkomsten van het onderzoek is betrokkene op de hoogte gesteld. Hiermee is de procedure conform de Regeling afgerond.
Het stopzetten van de plannen Parkwijk de Zandheuvel op terreinen gehandicapteninstellingen Sherpa en de Amerpoort in Baarn |
|
Renske Leijten |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het plan voor een Parkwijk de Zandheuvel op de terreinen van gehandicapteninstellingen Sherpa en de Amerpoort in Baarn kortgeleden na jarenlange protesten van verwanten definitief zijn stopgezet?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat de plannen (nu) niet worden uitgevoerd.
Hoeveel heeft het plan Parkwijk de Zandheuvel gekost? Bent u van mening dat dit een goede besteding van AWBZ-gelden is geweest?
De ontwikkeling van het plan Parkwijk behelst twee onderdelen.
Het eerste onderdeel heeft betrekking op de vervangende nieuwbouw op deze locatie van zogenoemde rode en oranje plaatsen (zie tevens antwoord op vraag 3). Over de hoogte van de kosten van de vervangende nieuwbouw voor AWBZ-cliënten kan ik u nog geen opgave doen, omdat een deel van de nieuwbouwplannen zich nog in de voorbereidings-/ontwikkelfase bevindt of in uitvoering is.
Het tweede onderdeel betreft het openstellen van de locatie voor particuliere woningbouw. Voor deze laatste activiteit geldt dat het hier niet om financiering uit AWBZ-gelden gaat. Plannen voor woningbouw voor derden mogen namelijk niet uit AWBZ-gelden worden gefinancierd.
Erkent u dat, als de instellingsbestuurders naar de familie hadden geluisterd, het plan voor een Parkwijk de Zandheuvel nooit gemaakt zou zijn?
Dat kan ik niet goed beoordelen. Zoals ik u heb aangegeven in reactie op uw Kamervragen van 8 december 2008 (2008Z10144/2080908430, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 1518) vloeien de bouwplannen mede voort uit de noodzaak de huidige gebouwen aan te passen. Het gaat hier om zogenoemde «rood/oranje scorende» plaatsen, die wat betreft kwaliteit van de huisvesting onvoldoende zijn. De bouwplannen omvatten onder meer een deconcentratie en vervangende nieuwbouw op de hoofdlocatie. In dit kader is het goed te verwijzen naar de antwoorden op uw Kamervragen van 10 februari 2009 (2008Z10144/208008430, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 1518). Ik heb daarbij onder andere aangegeven dat de Centrale Vertegenwoordigersraad (CVR) mij schriftelijk heeft bericht dat er regelmatig overleg is over de ontwikkeling en invulling van het plan park Zandheuvel en dat de CVR ervaart daar als volwaardige partner bij betrokken te worden.
Bent u bereid te onderzoeken of hier sprake is van falend bestuur? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Nee, ik treed in dezen niet in de bevoegdheden van de raad van toezicht.
Hoe oordeelt u over uw eigen rol in het proces van deze bouwplannen?1 2 3 4
Als het om mijn rol in dit bouwproces gaat, wil ik het onderscheid maken zoals ik dat in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven.
Voor het ontwikkelen van de bouwplannen voor particuliere woningbouw geldt dat de ontwikkeling van deze plannen onder de volle verantwoordelijkheid van het bestuur van de betrokken instelling valt. Ik ben daar geen partij in. Wat betreft de noodzakelijke verbetering van de zo genoemde rode en oranje plaatsen, heb ik in het kader van het toenmalige bouwregiem voor deze plaatsen financiële middelen toegekend in het kader van de bouwprioriteitenregeling. Vervolgens heb ik de bestuurders van de Amerspoort en Sherpa aangespoord de onvoldoende scorende plaatsen versneld te doen verbeteren. Voor de resultaten daarvan verwijs ik u naar mijn antwoord op uw vragen 15/16.
Erkent u dat, wanneer het plan doorgezet zou zijn, meer dan de helft van de verstandelijk gehandicapten had moeten verdwijnen van de instellingsterreinen? Wat is uw oordeel hierover?
Ik verwijs u in antwoord op deze vragen graag naar mijn antwoorden 1 en 2 op uw Kamervragen van 28 januari 2010 (2010Z01685, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1803). Ook na invulling van de «omgekeerde integratie» blijven er nog voldoende plaatsen op de huidige locatie over om alle cliënten die dat willen op de huidige locatie te huisvesten.
Net als mijn ambtsvoorganger ben ik van mening dat in principe de woonwens van de cliënt leidend moet zijn en dat daarom van gedwongen verhuizing geen sprake kan zijn.
Erkent u dat, vooruitlopend op de plannen, er al honderden zijn wegverhuisd zonder dat zij daarbij een keuze hadden? Wat is uw oordeel hierover? Erkent u dat uw ambts voorganger heeft betoogd dat er nooit sprake mag zijn van gedwongen verhuizing? Gaat u toetsen of dit ook niet gebeurd is?3
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u inmiddels dat de gemaakte plannen niet berust hebben op een verplicht gesteld leefwensenonderzoek? Erkent u dat Sherpa een leefwensenonderzoek heeft gedaan, maar dat is «kwijtgeraakt», en dat het leefwensenonderzoek van de Amerpoort liet zien dat verreweg de meeste verstandelijk gehandicapten op het beschermd instellingsterrein wilden blijven wonen? Hoe oordeelt u over de voortzetting van de plannen gezien het ontbreken van instemming van de bewoners en/of hun wettelijk vertegenwoordigers?
Ik deel uw mening niet. Ik verwijs u hiervoor graag naar mijn antwoorden (3, 7, 18 en 19) op uw vragen van 26 juni 2009 (2009Z12503, Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3390) en de antwoorden (1, 2 en 4) op uw vragen van 28 januari 2010 (2010Z01685, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1803) en het antwoord 9 op uw vragen 27 mei 2010 (30006231, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3092).
Waarom heeft u in het verleden nooit een nieuw leefwensenonderzoek gevraagd?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe oordeelt u erover dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) pas kort geleden een onderzoek is gestart naar het feit dat de instellingsleiding van Sherpa jarenlang de wens om op het beschermd instellingsterrein te wonen uit het zorgplan schrapte dan wel deze wens er niet in op wilde nemen? Hoelang is de IGZ al bekend met deze werkwijze?
De inspectie heeft mij gemeld dat uit eerder inspectietoezicht op Sherpa niet is gebleken dat de woonwensen uit zorgplannen geschrapt zouden zijn. Naar aanleiding van een melding van een cliëntvertegenwoordiger is hier specifiek onderzoek naar gedaan. Medio vorig jaar heeft voornoemde cliëntvertegenwoordiger namens vier cliëntvertegenwoordigers soortgelijke klachten gemeld bij de IGZ. De inspectie is een onderzoek gestart naar deze meldingen. Dit onderzoek zal naar verwachting in maart worden afgerond.
Waarom is er naar aanleiding van de rapporten van de Nationale ombudsman (2009/250 en 2011/83), waarin geconstateerd is dat de IGZ onbehoorlijk heeft gehandeld door signalen van familie over het wijzigen van zorgplannen achter de rug van de familie om door een instelling te negeren, geen actie ondernomen door de IGZ?
De Inspectie heeft de signalen over deze specifieke gevallen in behandeling genomen. In haar algemeen toezicht is bij de cliëntvertegenwoordigers en de cliëntenraad steeds nagevraagd of zij het signaal herkenden. Dat bleek niet het geval.
In algemene zin verwijs ik u graag naar de brief van de minister van VWS d.d. 17 januari 2012 over het toezicht van de IGZ op de gezondheidszorg.
Bent u ermee bekend dat waar geobjectiveerde leefwensenonderzoeken zijn gehouden, deze altijd laten zien dat 80 à 90 procent van de verstandelijk gehandicapten liever op het beschermd instellingsterrein woont?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Bent u bekend met het wetenschappelijk onderzoek dat laat zien dat de kwaliteit van leven van gehandicapten in woonwijken achteruit gaat, zij soms nooit meer buiten komen en regelmatig vereenzamen?5
Ja, ik ben met dergelijk onderzoek bekend. Het enkel extramuraliseren, zonder aandacht voor bijvoorbeeld dagbesteding en zonder de omgeving adequaat te betrekken, kan leiden tot negatieve effecten. In dit specifieke geval heeft Sherpa de effecten van de betreffende extramuralisering (in een wetenschappelijke studie) geanalyseerd. De uitkomsten daarvan, die mijn voorgangster u heeft toegezonden, laten per saldo een positief beeld zien.
Hoeveel meer gehandicapteninstellingen – maar ook instellingen voor psychiatrie en ouderenzorg – zijn bezig met het «openstellen» van beschermd terrein voor «reguliere» bewoners, de zogenaamde community care? Bent u bereid hen te wijzen op de nadelen van dit soort plannen voor de zorgbehoevenden?
Mij is niet bekend hoeveel instellingen nu bezig zijn hun terreinen «open te stellen» voor «reguliere» bewoners. Ik zal het onderwerp in de reguliere overleggen met de betrokken koepels aan de orde stellen en hen graag op de door u genoemde onderzoeken wijzen.
Bent u bekend met het feit dat de overgebleven bewoners op het instellingsterrein van Sherpa grotendeels leven in verwaarloosde paviljoens? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, bent u bereid zelf poolshoogte te gaan nemen?
Op de locatie Amerspoort zijn alle «rode» en «oranje» plaatsen door sloop en nieuw- en verbouw aangepakt. Op de locatie Sherpa (276 «oranje» plaatsen) zijn na 2003 146 plaatsen door nieuwbouw vervangen. Daarnaast zal voor 78 plaatsen nieuwbouw worden gestart in 2012. De kwaliteit van de resterende woonplaatsen is door een recent uitgevoerde renovatie nu redelijk. De instelling is voornemens ook voor deze woonplaatsen vervangende nieuwbouw te realiseren. In het kader van het verbeterprogramma voor «oranje» en «rode» gebouwen zijn beide instellingen in de afgelopen jaren regelmatig door mijn ambtenaren bezocht en is adequate voortgang geconstateerd bij het op orde brengen van de huisvesting.
Erkent u dat Sherpa en Amerpoort hadden moeten investeren in de rood/oranje gebouwen, in plaats van in een prestigieuze woonwijk die er nu niet komt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u andere instellingen die soortgelijke verkeerde prioriteiten aan de dag leggen aanspreken?
Zie antwoord vraag 15.
Erkent u dat het nodig is dat bewoners en/of hun wettelijk vertegenwoordigers betere én echte inspraak moeten krijgen in bij bouw, verbouw en verhuizen? Zo ja, hoe gaat u dit regelen? Zo neen, waarom niet?
Het is van groot belang dat er voldoende mogelijkheden zijn voor inspraak over bouwplannen. In principe dient de woonwens van de cliënt leidend te zijn bij de invulling van bouwinitiatieven. Als een cliënt of zijn vertegenwoordiger meent dat aan zijn woonwens onvoldoende invulling wordt gegeven, kan deze op grond van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector bezwaar aantekenen tegen een besluit van de instelling. Ten slotte is het daarna nog mogelijk om tegen de beslissing op het bezwaar in beroep te gaan. Verder wijs ik u erop dat uw Kamer onlangs de Wet cliëntenrecht zorg ter behandeling is toegezonden. In dit voorliggende wetsontwerp is het recht op een effectieve, laagdrempelige klachten- en geschillenregeling geregeld.
Het bewapenen van schepen voor de illegale walvisjacht door Japan met geld uit het rampenfonds voor slachtoffers van de aardbeving |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bent u bekend met het feit dat Japan geld uit het rampenfonds, dat bedoeld is voor hulp aan slachtoffers van de aardbeving, besteedt aan het subsidiëren en bewapenen van schepen voor de illegale walvisjacht?1
De Japanse regering heeft mij geïnformeerd dat gelden uit het rampenfonds niet worden aangewend voor het bewapenen van de walvisschepen. Het Japanse parlement de afgelopen tijd een aantal nationale noodhulp- en wederopbouwbudgetten heeft vastgesteld voor de door de drievoudige ramp van 11 maart jl. getroffen gebieden. Een klein deel van dit budget wordt voor zover kan worden nagegaan aangewend ter ondersteuning van de walvisvangst voor wetenschappelijke doeleinden. Verder wordt bijvoorbeeld de kust hersteld, waaraan vissershavens zijn gelegen waar ook walvis wordt aangevoerd en verwerkt.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van illegale jacht op bedreigde walvissen in zeereservaten zeer afkeurenswaardig is? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering is tegenstander van de walvisvaart.
Hoe beoordeelt u de bewapening van Japanse walvisschepen in het licht van de internationale verdragen ter bescherming van walvissen, de reservaten en de veiligheid op zee?
Het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft mij verzekerd dat de Japanse walvisschepen niet bewapend zijn. Op de walvischepen is wel burgerpersoneel met rechtshandhavingsbevoegdheden aan boord. Hun taak is het waken over de veiligheid van de walvisvloot en hun opvarenden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk officieel protest aan te tekenen bij de Japanse regering tegen het gebruiken van het hulpfonds voor het bewapenen van de illegale walvisjacht tegen milieuorganisaties? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Neen. Gelden uit het hulpfonds worden niet aangewend voor het bewapenen van de walvisschepen.
Kunt u uiteenzetten welke actie u heeft ondernomen naar aanleiding van het schietincident uit 2008 waarbij door een Japans walvisschip op Captain Paul Watson van Sea Shepherd Conservation Society geschoten zou zijn? Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek dat u de Kamer destijds heeft toegezegd? Kunt u toelichten in hoeverre Japan heeft meegewerkt aan het onderzoek dan wel waarheidsvinding in de weg heeft gestaan?
Naar aanleiding van Japanse klachten over de verschillende incidenten van 3 en 7 maart 2008 heeft Nederland destijds aan beide partijen nadere informatie gevraagd. Het Japanse Institute of Cetacean Researchheeft videobeelden aangeleverd; van Paul Watson, de oprichter van SSCS, werd een brief ontvangen met een schets van de gebeurtenissen. Voor het overige verwijs ik naar het Algemeen Overleg dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 21 april 2010 met de Kamer heeft gevoerd.
Deelt u de mening dat het bewapenen van walvisschepen niet bijdraagt aan de veiligheid op zee? Zo ja, bent u bereid de Japanse regering mede te delen dat Nederland geen inzet kan plegen ter bevordering van de veiligheid op zee wanneer niet-militaire Japanse schepen bewapend rondvaren tijdens de toch al illegale walvisjacht?
Walvisschepen worden niet bewapend. Nederland heeft recentelijk beide partijen opgeroepen zich te houden aan de regels en wetgeving inzake de veiligheid op zee.
Het bericht dat middelengebruik in de jeugdzorg en het speciaal onderwijs hoger is en op jongere leeftijd begint dan bij andere jongeren |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat middelengebruik, zoals softdrugs, roken en alcohol, in de jeugdzorg en het speciaal onderwijs hoger is en op jongere leeftijd begint dan bij andere jongeren?1
Ik vind dit zorgelijk, maar het bericht verrast mij niet. Het onderzoek waar het artikel naar verwijst, bevestigt de uitkomsten van eerdere buitenlandse studies.
Hoe gaat u deze zorgwekkende trend van meer middelen gebruiken en op jongere leeftijd onder deze groepen jongeren stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De preventie van verslavingsrisico’s onder jongeren is een onderdeel van het leefstijlbeleid voor jongeren, dat onder meer inzet op vroegsignalering van problematisch middelengebruik in de jeugdzorg en het onderwijs. Hiervoor is een richtlijn vroegsignalering ontwikkeld die thans wordt geïmplementeerd.
In opdracht van VWS heeft Resultaten Scoren met input van deskundigen in het rapport Kwetsbare Groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik 2een visie en interventiematrix neergelegd, waarbij ook specifieke groepen in de jeugdzorg en het onderwijs zijn geïdentificeerd. Overmatige middelengebruik bij kwetsbare jongeren is vaak onderdeel van een bredere problematiek, zoals psychosociale en gedragsstoornissen, frequent schoolverzuim en crimineel gedrag. Bij een samenhangende en integrale aanpak van deze problemen moet ook de aanpak van overmatig middelengebruik worden betrokken. De vormgeving van het nieuwe jeugdstelsel is er onder andere op gericht dat de verschillende vormen van jeugdhulp, waaronder de jeugdverslavingszorg, snel en gemakkelijk kunnen schakelen.
Wat gebeurt er nu aan specifieke voorlichting voor jongeren in de jeugdzorg en voor jongeren in het speciaal onderwijs om ervoor te zorgen dat voorkomen wordt dat zij middelen gaan gebruiken?
Het programma De Gezonde School en Genotmiddelen wordt uitgebreid naar het speciaal voortgezet onderwijs. In 2011 is een pilotversie voor leerlingen ontwikkeld. Deze zal na een test in het voorjaar leiden tot een definitieve versie die eind 2012 beschikbaar komt.
Voor middelengebruik in de residentiële jeugdzorg is het programma Open en Alert beschikbaar. Open en Alert geeft handvatten bij het opzetten en uitvoeren van alcohol- en drugspreventie in de residentiële jeugdhulpverlening. Het programma omvat onder andere het voeren van een alcohol- en drugsbeleid en een vaardigheidstraining voor jeugdhulpverleners.
De materialen van Open en Alert zijn ook verschenen in een versie voor jongeren met een licht verstandelijke beperking.
Bent u het eens met de stelling dat de voorlichting specifiek voor jongeren in de jeugdzorg en in het speciaal onderwijs op korte termijn moet verbeteren? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De in het antwoord op vraag 2 en 3 genoemde initiatieven acht ik voldoende.
Deelt u de zorgen van het Trimbos Instituut dat pedagogisch medewerkers het vaak moeilijk vinden om de juiste aanpak en methode te vinden om met deze problematiek om te gaan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat pedagogisch medewerkers hierin beter toegerust zijn? Zo nee, waarom niet?2
Ja. Jongeren met problematisch middelengebruik ervaren zelf hun gebruik vaak niet als probleem. Hulp is niet effectief zolang deze jongeren zich daar niet voor openstellen. Binnen de verslavingszorg is een model voor motiverende gespreksvoering ontwikkeld, waarmee jongeren effectief benaderd kunnen worden. Voor pedagogische medewerkers zonder deze kennis kan dat lastig zijn. Met het oog op effectieve vroegsignalering vind ik het daarom belangrijk dat in de Centra voor Jeugd en Gezin en de Zorgadviesteams snel geschakeld kan worden met de jeugdverslavingszorg.
Het bericht dat er zeer hoge risico’s bij thuiszorgorganisatie Parnassus zijn geconstateerd |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zeer hoge risico's bij thuiszorgorganisatie»?1
Betreft het hier één locatie van de organisatie of de gehele organisatie?
Zijn er patiënten die schade hebben ondervonden of nog ondervinden van het ongeoorloofd veranderen van medicatie door medewerkers zonder hiervoor een arts te raadplegen?
Kunt u verklaren waarom bijscholing dan wel voldoende scholing ontbreekt bij Parnassus? Komt dit probleem ook bij andere thuiszorgorganisaties voor?
Deelt u de mening, dat dit geen probleem van de afgelopen periode is?
Deelt u de mening dat de onregelmatigheden bij Parnassus eerder door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) opgemerkt hadden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de werkwijze van Parnassus, gezien het onderzoek van de (IGZ), onverantwoord is en per direct aangepast dient te worden om zo de veiligheid van patiënten te waarborgen?
Deelt u de mening dat het huidige bestuur haar functie moet neerleggen gezien het feit dat het bestuur niets heeft ondernomen om de negatieve tendens te doorbreken en hiermee de veiligheid van patiënten langdurig in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van slimme meters |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wie dient er voor te zorgen dat afnemers van energie met een slimme meter die verhuizen niet meer de meetgegevens op hun oude adres kunnen inzien?1
De beheerder van de meter is daar verantwoordelijk voor. Vanaf 1 januari 2012 ligt het beheer van de meter exclusief bij de netbeheerder. Tot 31 december kon het beheer ook bij derden liggen, zoals het geval is bij de op afstand uitleesbare meter van Oxxio waarnaar wordt verwezen in het bericht waar u op wijst. In de huidige situatie kunnen leveranciers uitsluitend toegang krijgen tot informatie van hun eigen klanten.
Wie houdt er toezicht of de hiervoor verantwoordelijke partij naar behoren zijn werk doet?
Bij de verwerking van persoonsgegevens moet de verantwoordelijke voldoen aan de verplichtingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Op grond van artikel 13 Wbp dient de verantwoordelijke passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Het Cbp houdt toezicht op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarnaast is de NMa belast met het toezicht op de naleving van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en dus ook met toezicht op de naleving van hetgeen over de op afstand uitleesbare meters in de regelgeving is vastgelegd, bijvoorbeeld of de meters voldoen aan de gestelde eisen.
Wat is de sanctie indien de hiervoor verantwoordelijke partij niet naar behoren zijn werk doet? Welke partij kan een sanctie opleggen?
In bepaalde gevallen kunnen zowel het Cbp als de NMa bevoegd zijn. Zoals ook in de toelichting bij het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen (hierna: het Besluit) is aangegeven is samenloop van bevoegdheden met name op het punt van de beveiliging van de meetinrichting denkbaar. De NMa houdt toezicht op de beveiligingseisen van het Besluit. De beveiliging waar de NMa op toeziet, heeft als doel het voorkomen van fraude met, misbruik van of inbreuk op de meetinrichting, bijvoorbeeld het door kwaadwillende derden manipuleren van de meetinrichting van een verbruiker waardoor diens rekening hoger uitvalt. De netbeheerder moet voorkomen dat dit gebeurt door de juiste beveiligingsmaatregelen te nemen. Daarnaast is beveiliging van de meetinrichting belangrijk vanwege de privacy-aspecten die samenhangen met de verwerking van persoonsgegevens. Het Cbp ziet toe op de naleving van deze verplichting. Het nalaten om voldoende beveiligingsmaatregelen te nemen kan betekenen dat niet is voldaan aan zowel artikel 6 van het Besluit als artikel 13 van de Wbp. In dat geval zijn zowel de NMa als het Cbp bevoegd om te handhaven. Het Cbp en de NMa kunnen bij overtredingen een breed arsenaal aan sancties opleggen. Zo kan het Cbp een last onder dwangsom opleggen en kan de NMa een bestuurlijke boete opleggen of een aanwijzing geven.
Hoe is het toezicht op de naleving van de privacyvoorwaarden voor slimme meters op dit moment geregeld?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Indien er steekproefsgewijze controles worden uitgevoerd: hoe groot is die steekproef?
De wijze waarop de toezichthouder(s) invulling geven aan hun verantwoordelijkheid verschilt van geval tot geval. Dit hangt onder meer af van hun risicobeoordeling. Op 1 januari start de kleinschalige uitrol van de slimme meter. De uitrol wordt door de NMa gemonitord. Zo vormen technische betrouwbaarheid en veiligheid onderdeel van de monitoring. De NMa zal een consumentenbarometer bijhouden waarbij naar verschillende aspecten wordt gekeken zoals de plaatsing van de slimme meter, de juistheid van de verstrekte informatie en de afhandeling van klachten. Daarnaast richt de NMa een meldpunt in waar afnemers hun vragen, klachten of opmerkingen kwijt kunnen. Dit soort signalen kan voor de NMa aanleiding vormen voor nader onderzoek.
Wat is de rol van Energie Data Services Nederland (EDSN) bij de datacollectie, data- verwerking, en de beveiliging van data afkomstig uit slimme meters? Wie houdt toezicht op de activiteiten van EDSN?
EDSN is een uitvoeringsorganisatie die in opdracht van de Vereniging Nederlandse Energie Datauitwisseling (NEDU), waarin de netbeheerders en leveranciers zijn vertegenwoordigd, ICT-systemen ontwikkelt ten behoeve van de informatie-uitwisseling in de energiesector. EDSN handelt daarmee onder de verantwoordelijkheid van netbeheerders en leveranciers. Zij hebben wettelijke taken toebedeeld gekregen in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet. Bovendien zijn zij verantwoordelijke in de zin van de Wbp voor het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens en dus ook voor de beveiliging van deze gegevens.
Hoe staat het met de uitwerking van het artikel in de wet houdende wijziging van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet ter verbetering van de elektriciteits-en gasmarkt (Kamerstuk 32 374) dat toeziet op het verifiëren van meterstanden bij switchen/verhuizen?2
Artikel 54 van de Elektriciteitswet 1998 (overeenkomstig: artikel 22 van de Gaswet) bepaalt dat de energiebedrijven aan de NMa een voorstel doen voor een informatiecode. De NMa heeft dit voorstel eind 2011 ontvangen. De planning is gericht op vaststelling van de informatiecode per 1 april 2013. Dit is de datum waarop het leveranciersmodel in werking treedt. Het moment van inwerkingtreding van de nieuwe informatiecode staat overigens los van de hierboven in de vragen gesignaleerde problematiek. De Wbp is bovendien onverkort van toepassing.
Geheime CIA-gevangenis in Roemenië |
|
Harry van Bommel |
|
Kent u het bericht «Geheime gevangenis CIA stond in de stad»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van 7 november 2005?2
Ja.
Bent u bereid uw standpunt te herzien nu duidelijk is dat CIA-bronnen het bestaan van de gevangenis bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Het mediabericht is gebaseerd op anonieme uitlatingen van personen die worden opgevoerd als voormalige CIA-werknemers. De Roemeense autoriteiten hebben meegedeeld dat er geen CIA-detentiecentrum is geweest. Zij wijzen hierbij tevens op eerder grondig onderzoek van de Raad van Europa. De Roemeense autoriteiten hebben ook aangegeven medewerking te zullen verlenen aan hernieuwd onderzoek, indien de Raad van Europa daar op basis van de recente mediaberichten aanleiding toe ziet. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding aan te dringen op aanvullend internationaal onderzoek.
Zo ja, bent u dan alsnog bereid te pleiten voor een internationaal onderzoek onder auspiciën van de VN naar het netwerk van geheime gevangenissen en naar de beschuldigingen van het martelen van de gevangenen?
Zie antwoord vraag 3.
De visumverlening door de Indiase autoriteiten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Is u bekend dat het voorkomt dat Nederlanders die via de Indiase ambassade in Den Haag een visum aanvragen en vervolgens ook verkrijgen voor een bezoek aan India, desondanks geen toegang krijgen tot India bij aankomst in dat land? Is u tevens bekend dat deze mensen, ondanks herhaalde navraag, op geen enkele manier uitsluitsel krijgen over de reden van de weigering toegelaten te worden tot India?
Ja.
Zo ja, heeft u inzicht in de omvang van dit probleem? Weet u hoeveel Nederlanders dit inmiddels is overkomen?
Voorts mij bekend, is dit in de afgelopen drie jaar, incidenteel twee Nederlanders overkomen. Mijn Ministerie heeft betrokkenen gezegd dat de Indiase ambassade bereid is hen uitleg te geven waarom zij, ondanks eerder in het bezit te zijn gesteld van een visum, niet zijn toegelaten tot India. Volgens onze informatie heeft één betrokkene hiervan gebruik gemaakt en heeft hij van de Indiase ambassade uitleg gekregen.
Indien u de omvang niet kent, bent u dan bereid hierover bij reisorganisaties navraag te doen? Zo ja, wilt u dan de informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien zou blijken dat dit inderdaad geen incidenten zijn, maar het vaker voorkomt, bent u dan bereid bij de Indiase autoriteiten navraag te doen over de reden voor dit beleid en er tevens op aan te dringen het beleid te wijzigen?
Als mocht blijken dat het zou gaan om een stelselmatig verschijnsel, zal ik dat bilateraal en via de EU met de Indiase autoriteiten bespreken.
Deelt u de mening dat, hoewel landen krachtens internationaal recht het soevereine recht hebben vreemdelingen al dan niet toegang tot hun grondgebied te verschaffen, de praktijk om eerst visa te verstrekken en vervolgens zonder opgaaf van reden toegang te weigeren, in strijd is met internationaal gangbare gebruiken?
Ja.
Zo ja, deelt u dan tevens de mening dat Nederland en de EU landen die zich aan deze praktijk bezondigen ten aanzien van Nederlanders daarop moeten aanspreken?
Ja.
Bent u dan bereid India bilateraal en via de EU hierop aan te spreken en beëindiging van deze praktijk te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het artikel “Te hoge waterschapslasten nog hoger” |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Te hoge waterschapslasten nog hoger»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat waterschappen tarieven voor huizenbezitters verhogen, terwijl uit gegevens van Vereniging Eigen Huis blijkt dat deze juist omlaag kunnen? Zo nee, waarom niet?
Het artikel in de Telegraaf is gebaseerd op een persbericht van de Vereniging Eigen Huis. In dit persbericht staat vermeld dat uit het Feitenonderzoek Doelmatig Waterbeheer blijkt dat burgers jaarlijks 550 miljoen euro te veel aan schoon water betalen (TK 28 966, nr. 22). Ook staat vermeld dat dit maar liefst 75 euro per huishouden betreft. Het persbericht en de Telegraaf lijken te suggereren dat de lasten voor de huishoudens met € 75 omlaag kunnen. Dit zou echter een verkeerde interpretatie zijn van het feitenonderzoek. Rijk, VNG, UvW en Vewin concluderen in dit rapport gezamenlijk dat er in de waterketen een aanzienlijke maatschappelijke doelmatigheidswinst te realiseren is en dat er ingrijpende verbeteringen en veranderingen nodig zijn. Met deze verandering is een besparing gemoeid van € 550 miljoen euro op het totaal aan jaarlijkse kosten van 4,4 miljard euro in 2020. Daar staat tegenover dat er in die periode extra investeringen van ongeveer 600 miljoen euro noodzakelijk zijn voor rioolvervanging, klimaatadaptatie (afvoeren van regenwater) en waterkwaliteitsverbetering.
De voorziene kostenstijging kan grotendeels worden gecompenseerd door te realiseren besparingen. Er is dan ook geen sprake van een verlaging van de tarieven, maar van een beperkte stijging. Daarbij kunnen de beoogde veranderingen niet in één jaar worden gerealiseerd. In het bestuursakkoord Water zijn over het totaalpakket van doelmatig waterbeheer afspraken gemaakt richting 2020.
Bent u bereid in overleg te treden met de waterschappen die de tarieven voor huizenbezitters verhogen, en ze tot meer samenwerking met gemeenten en drinkwaterbedrijven te stimuleren, zoals in het Bestuursakkoord Water is aangegeven? Zo nee, waarom niet?
De Vereniging Eigen Huis stelt dat de bezuinigingen uitblijven omdat de waterschappen onvoldoende samenwerken met gemeenten en drinkwaterbedrijven. Zoals in het antwoord onder 2 aangegeven zijn in het bestuursakkoord Water over het totaalpakket van doelmatig waterbeheer afspraken gemaakt richting 2020. Samenwerking is hierbij een belangrijk onderdeel. De regionale partijen geven deze samenwerking vorm. Er wordt gewerkt aan gezamenlijke investeringsprogrammering en gezamenlijke uitvoering van operationele taken. In dat kader worden regionaal ook bestuurlijke afspraken gemaakt. In de jaarlijkse voortgangsrapportage Water in beeld 2012 zal ik de eerste monitoringsresultaten melden.
De partijen weten dat als er onvoldoende resultaat wordt bereikt, wetgeving hierin dwingend gaat voorzien. Gelet op bovenstaande en hetgeen in de beantwoording onder 2 is gesteld, zie ik geen aanleiding om met individuele waterschappen te gaan overleggen hierover.
Afsluitend voeg ik toe dat, zodra alle definitieve tarieven van de waterschappen bekend zijn, ik u conform het dictum van de motie Van Veldhoven c.s. over de waterschapslasten (TK 27 625, nr. 215) zal informeren.
Onregelmatigheden bij de Egyptische verkiezingen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van onregelmatigheden bij de Egyptische verkiezingen, zoals het campagnevoeren en «adviseren» voor stemlokalen, wat vooral door de Moslimbroederschap en Salafisten wordt gedaan?1
Ja.
Zijn bij u nog andere onregelmatigheden bekend? Kunt u bevestigen dat deze handelingen strijdig zijn met de Egyptische kieswet en voorts met de internationale richtlijnen zoals ook door het Carter instituut worden gehanteerd? Hoe verhouden deze onregelmatigheden zich tot artikel 25 lid b van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten? Bent u van mening dat deze praktijken de uitslag van de verkiezingen hebben beïnvloed?
Het Carter Center heeft op basis van zijn bevindingen een rapport opgesteld met geconstateerde onregelmatigheden. Het Carter Center en andere onafhankelijke waarnemers hebben echter vastgesteld dat deze onregelmatigheden niet van dien aard zijn geweest, dat zij de uitslag hebben beïnvloed.
Heeft u, al dan niet in samenspraak met uw EU-collega’s, protest aangetekend bij uw Egyptische collega? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
De komende periode zullen inderdaad nog meer ronden verkiezingen plaatsvinden. Onafhankelijke waarnemers hebben na de eerste ronde van de parlementsverkiezingen aanbevelingen gedaan aan de Egyptische autoriteiten om onregelmatigheden in de volgende ronden te voorkomen. Ook hebben waarnemers vastgesteld dat de Egyptische autoriteiten bij geconstateerde onregelmatigheden gedurende eerdere verkiezingsronden waar mogelijk onmiddellijk hebben gehandeld om deze onregelmatigheden te corrigeren. Het Carter Center heeft in de tweede ronde verbeteringen waargenomen ten opzichte van de eerste ronde. Zowel de EU als Nederland heeft in de periode voorafgaand aan de verkiezingen gepleit voor vrije en eerlijke verkiezingen. Na geconstateerde onregelmatigheden hebben de Egyptische autoriteiten actie ondernomen om deze in de toekomst te vermijden. Ik zie daarom nu geen reden om samen met mijn EU-collega’s aan te dringen op strengere handhaving van de Egyptische kieswet.
Bent u ervan op de hoogte dat de 2e fase 14 december aanstaande aanvangt en de 3e fase op 3 januari? Bent u in dit kader bereid, al dan niet in samenspraak met uw EU-collega’s, bij de Egyptische autoriteiten op strenge handhaving aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Thuisslachting konijnen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Is het u bekend dat er o.a. op markplaats levende konijnen te koop worden aangeboden om «thuis klaar te maken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er hard opgetreden moet worden tegen het te koop aanbieden van levende dieren voor de private slacht, gezien het feit dat thuisslachting strafbaar is? Zo nee, waarom niet?
Thuisslachting voor privaat gebruik is onder voorwaarden toegestaan en niet strafbaar. De slacht voor eigen privaat gebruik is uitgezonderd van de werkingssfeer van de Europese voedselveiligheidswetgeving. Wel dient de particulier te voldoen aan de regels voor het doden van dieren zoals vastgelegd in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) en het besluit »doden van dieren». De NVWA houdt toezicht op de naleving van deze regelgeving.
De website «marktplaats» informeert de gebruiker dat het niet is toegestaan om dieren aan te bieden of te vragen in strijd met de geldende wetgeving.
Welke maatregelen worden er genomen om dit soort thuisslachting te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er door de dierenpolitie of de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit actie ondernomen om dit soort adverteerders rond de kerst- en andere feestdagen op te sporen en te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Thuisslachtingen zijn niet verboden. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de regelgeving voor het doden van dieren conform de GWWD.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen om dergelijke commerciële aanbiedingen tijdens feestdagen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om tijdens de kerstperiode extra capaciteit in te zetten ter controle en handhaving van het verbod op thuisslachtingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Scheveningse vissers door jarenlang niets doen van de gemeente Den Haag vertrekken naar IJmuiden |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Leegloop in de haven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Scheveningse visafslag een Nederlands cultuurhistorisch stuk van Scheveningen is?
De visafslag bepaalt mede het gezicht van Scheveningen.
Deelt u de mening dat de Nederlandse cultuurhistorie behouden moet blijven?
Ja.
Deelt u de mening dat bedrijven te allen tijden, binnen de regels, hun bedrijfsvoering moeten kunnen groeien?
Ja.
Kunt u verklaren waarom de Scheveningse visafslag jarenlang geen mogelijkheden tot groei heeft gekregen?
Nee. In het artikel is juist sprake van het feit dat de afslag is geklommen naar een plek in de top drie van Nederland. Onderstaande cijfers geven de groei in de omzet aan.
2006
2007
2008
2009
2010
16,9
19,0
21,6
22,5
23,6
Bron: United Fish Auctions
Bent u bereid alles in het werk te stellen om de Scheveningse visafslag te behouden voor Scheveningen en de gemeente Den Haag aan te spreken op het toegepaste ondernemersbeleid?
Ik zie daar geen aanleiding toe, dit mede in het licht van mijn antwoord op vraag 5.
Het recordaantal dakloze jongeren |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een recordaantal jongeren in opvangcentra zitten?1
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet, maar ik vind het wel erg. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden is hiervoor dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Wat is er de oorzaak van dat het aantal daklozen jongeren tussen de 18 en 22 jaar in twee jaar tijd is gestegen met 16%, namelijk van 6275 naar 7196 jongeren?
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeente, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Wat is de oorzaak van de stijging van het aantal minderjarige daklozen kinderen en jongeren, gezien het feit dat in 2010 bijna 1600 minderjarigen tussen de 12 en 17 jaar zich hebben aangemeld voor een plaats in een opvangcentrum?2
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om die explosieve groei van aanmeldingen van kinderen en jongeren bij de maatschappelijke opvang tegen te gaan en zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik vind het aantal kinderen en jongeren in de maatschappelijke opvang zorgwekkend en leg me daar dan ook niet bij neer. Het is mijn inzet de positie van zwerfjongeren de komende jaren te verbeteren.
Gemeenten hebben daarbij de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de komst van de Wet werken naar vermogen wordt die regierol versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend. Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen. Zo heb ik gemeenten recent de brochure «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» en de «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» aangeboden3.
Inmiddels is ook het door mij geïnitieerde ondersteuningsprogramma, de «Tour zwerfjongeren», van start gegaan. Inzet daarvan is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.
Vindt u het aanvaardbaar dat kinderen op zo’n jonge leeftijd al gebruik moeten maken van maatschappelijke opvang? Zo nee, wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de eerder genoemde handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat jongeren schulden krijgen, aangezien juist deze groep dakloze jongeren te kampen heeft met financiële problemen en schulden?
Het voorkomen van problematische schulden speciaal bij jongeren is van groot belang. De toenemende schulden bij jongeren zijn verontrustend.
Er gebeurt echter veel om schulden bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden daarvan zijn de activiteiten die plaatsvinden in het kader van het platform Wijzer in Geldzaken, zoals de «week van het geld», de activiteiten van het Nibud, zoals het ontwikkelen van lespakketten en tal van initiatieven door gemeenten, zoals activiteiten op roc’s om problematische schulden bij jongeren te voorkomen en of op te lossen.
Op de website SchuldPreventiewijzer (www.schuldpreventiewijzer.nl), die gemeenten ondersteunt bij de lokale invulling van schuldpreventie, staat een aantal voorbeelden van activiteiten die gemeenten op dit terrein ontwikkelen.
Vanwege het belang van preventie is in het wetsvoorstel gemeentelijke schuldhulpverlening, dat recent door de Eerste Kamer is aanvaard, opgenomen dat de gemeenteraad een plan moet vaststellen dat de hoofdzaken bevat van het door de gemeente te voeren beleid betreffende integrale schuldhulpverlening en het voorkomen dat personen schulden aangaan die ze niet kunnen betalen. De inhoud van de wet zal er naar verwachting toe leiden dat de aandacht van gemeenten voor het voorkomen van schulden zal toenemen.
Naast de hiervoor beschreven activiteiten zijn in andere wet- en regelgeving ook bepalingen opgenomen om financiële problemen bij jongeren te voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn maatregelen gericht op het tegengaan van overkreditering en de aanscherping van de regels voor kredietreclame.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat daklozen jongeren de kansen en mogelijkheden krijgen om sneller een opleiding en/of baan te krijgen, zodat zij weer kunnen meedoen in de maatschappij?
Dit kabinet neemt diverse maatregelen om jongeren te stimuleren hun eigen verantwoordelijkheid te nemen bij het vinden van werk en/of een opleiding. Dit begint bij een goede zorg in en om de school. Docenten en mentoren signaleren als eerste problemen van leerlingen en kunnen daarbij de juiste hulp inschakelen. Als er problemen zijn die leerling en docent niet samen kunnen oplossen wordt het zorg- en adviesteam (ZAT) ingeschakeld. Hier zitten, naast onderwijs en de gemeente (leerplicht/RMC), verschillende hulpverlenende instanties aan tafel. Daarnaast zijn er plusvoorzieningen voor overbelaste jongeren. Dit zijn jongeren die cognitief in staat zijn om een startkwalificatie te halen, maar door een opeenstapeling van problemen (onder andere huisvestingsproblematiek) niet meer aan regulier onderwijs toekomen en daardoor het onderwijs dreigen te verlaten. Door een gecombineerd aanbod van regulier onderwijs, zorg en hulpverlening kunnen deze leerlingen zich weer richten op het onderwijs waardoor uitval wordt voorkomen. Overigens is de zorg voor deze groep jongeren daarmee niet de verantwoordelijkheid van het onderwijs alleen. Gemeenten vervullen een regierol.
Met de aanstaande decentralisaties van de jeugdzorg en AWBZ begeleiding en de Wet Werken naar Vermogen komt er meer regie bij gemeenten, waardoor gemeenten beter in staat zijn om maatwerk te bieden en ondersteuning te bieden om ook dakloze jongeren te helpen weer een normaal bestaan te krijgen met kansen op werk, betere scholing en andere maatschappelijke activiteiten. Daarvoor is nodig dat lokaal en in de regio onderwijs, hulpverlening, werkgevers en gemeente, ieder op basis van hun eigen verantwoordelijkheid, samenwerken om een integrale benadering van de problematiek mogelijk te maken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dakloze jongeren financieel rond kunnen komen, gezien het feit dat dit nu niet lukt met een bedrag van 228 euro per maand?
Indien met het genoemde bedrag wordt gedoeld op de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar (inmiddels € 230,91 per maand), kan ik het volgende opmerken. Naar de mening van het kabinet voldoet de huidige bijstandsnorm voor jongeren van 18 tot en met 20 jaar. Jongeren tot 21 jaar kunnen een beroep doen op de ouderlijke onderhoudsplicht. Gezien het vangnetkarakter van de bijstand is het gerechtvaardigd hiermee rekening te houden bij de verlening van bijstand. Als de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de norm en de jongere voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders (als de ouders onvoldoende middelen hebben of als de relatie verstoord is), kan de jongere om bijzondere bijstand vragen.
Wat gaat u doen aan het probleem dat jongeren die in de bijstand komen vanaf 1 januari 2012 ook nog eens vier weken wachten voordat zij een uitkering mogen aanvragen, maar dat dit voor jongeren die uit de jeugdzorg of (jeugd)gevangenis komen en geen ouders hebben om op terug te vallen, een onoverbrugbaar en groot probleem is?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. De periode van vier weken is nadrukkelijk géén wachttijd, maar een zoektijd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
Alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zijn verplicht om eerst zelf gedurende vier weken te zoeken naar werk en scholing. Dit betekent dat als de jongere zich nadat hij een jeugdzorginstelling of penitentiaire inrichting heeft verlaten, meldt bij het UWV, het UWV hem op zijn verplichtingen tijdens de vier weken zoektijd wijst, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, het zoeken naar scholing en beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Na de zoektijd van vier weken kan de jongere, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. Het college beoordeelt of de jongere voldoende inspanningen heeft verricht in verband met zijn verplichtingen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Als een jongere in de instelling of inrichting waar hij verblijft de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor het verlaten van de instelling of inrichting bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens dat verblijf kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan genoemde verplichtingen.
Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor tijdens zijn verblijf in de instelling of inrichting heeft.
Welke gevolgen zullen de bezuinigingen op jeugd, de eigen bijdragen en de versobering van voorzieningen hebben op de groei van dakloosheid in Nederland? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Door de gemeentelijke regierol te versterken beoogt het kabinet de hulp en ondersteuning aan burgers effectiever en efficiënter te organiseren. Veel overige kabinetsmaatregelen staan daarnaast in het teken van het aanspreken van eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen en het stimuleren om te participeren op de arbeidsmarkt. De precieze effecten van het kabinetsbeleid op het aantal daklozen in Nederland zijn nog niet bekend. Het kabinet houdt deze ontwikkeling echter nauwlettend in de gaten, onder meer via de jaarlijkse monitors «Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rijk/G4» en «Stedelijke Kompas».
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de samenwerking tussen gemeenten, jeugdzorg (jeugd)gevangenissen en de maatschappelijke opvang in het belang van deze dakloze jongeren verbetert?
Zoals eerder opgemerkt hebben gemeenten de regie en is de rol van het Rijk faciliterend. De eerder genoemde «Tour Zwerfjongeren» zal goede voorbeelden opleveren van samenwerking en ook signalen genereren van knelpunten die de samenwerking eventueel in de weg staan. Knelpunten die op landelijk niveau liggen zullen door de betrokken bewindspersonen in samenhang worden bezien.
Bent u voornemens gesprekken aan te gaan met gemeenten en de Federatie Opvang en te komen met een actieplan met structurele oplossing voor jongeren om dak- en thuisloosheid te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen plannen tegemoet worden gezien?
Het kabinet heeft de VNG, Federatie Opvang en Stichting Zwerfjongeren Nederland laten weten open te staan voor bestuurlijk overleg, waarin eventuele knelpunten die op landelijk niveau moeten worden opgelost aan de orde kunnen komen. Daarnaast wil ik het gesprek met zwerfjongeren zelf aangaan, zodat niet alleen over hen maar ook met hen wordt gesproken.
Het kabinet heeft geen voornemens om een nieuw actieplan op te stellen. De verantwoordelijkheid voor het beleid rondom zwerfjongeren ligt bij de centrumgemeenten. Zij zijn nu aan zet om verbeteringen te bereiken. Het kabinet faciliteert dat met bijvoorbeeld het eerder genoemde ondersteuningsprogramma en handreikingen.
Het bericht 'Grootschalige fraude met uitkeringsgeld jonggehandicapten |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht op de site van RTL nieuws «Grootschalige fraude met uitkeringsgeld jonggehandicapten»?1
Ja.
Wat is er van waar dat in ieder geval voor tonnen is gefraudeerd zoals het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) heeft bevestigd tegenover RTL Nieuws? Om hoeveel bedrijven gaat het hier? En om hoeveel zaken? Voor welk bedrag zou er gefraudeerd zijn door de onderzochte jobcoach-bedrijven?
UWV heeft in het bedoelde onderzoek mogelijke fraude opgespoord van ten minste 200 000 euro. Het betreft hier de jobcoachdeclaraties van één bedrijf. Tot op heden zijn 51 dossiers van het betrokken bedrijf onderzocht, in ruim de helft van de gevallen zijn tot nu toe onregelmatigheden geconstateerd. In totaal zijn ruim 200 Wajongers verbonden aan de betrokken organisatie. De totale omvang van de fraude is nog onbekend.
Klopt het bericht dat het UWV niet heeft ingegrepen? Kunt u aangeven of het inderdaad waar is dat er al in 2006 interne signalen zijn afgegeven dat er werd gefraudeerd? Zo ja, waarom werd er toen niet ingegrepen door het UWV?
De Raad van Bestuur van UWV heeft in augustus 2011 een melding ontvangen over mogelijke fraude bij het gebruik van de jobcoachvoorziening door een jobcoachorganisatie uit Rotterdam. Dit signaal was eerder dit jaar lokaal aangeleverd en geregistreerd, maar leidde niet onmiddellijk tot een onderzoek. Na ontvangst van bovengenoemde brief heeft het UWV de validiteit van het signaal onderkend en is het gestart met het onderzoek.
UWV heeft mij gemeld dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn van eerdere meldingen in 2006 van fraude bij jobcoachorganisaties waar niet op is gereageerd. UWV heeft, om uit te sluiten dat er nog oude signalen van fraude zijn die niet tot de gewenste actie hebben geleid, zowel intern als extern opgeroepen om fraudesignalen te melden. Mochten er nog signalen binnenkomen worden deze meegenomen in vervolgonderzoek.
Hoe verloopt de controle op de gedeclareerde uren van de jobcoach-bedrijven? Aan welke voorwaarden moeten de jobcoach-bedrijven voldoen?
Een jobcoach wordt ingezet om jonggehandicapten ondersteuning en begeleiding te bieden bij het verrichten van regulier werk. Het gaat hierbij om het aanleren van zowel sociale als werkgerelateerde vaardigheden. De jobcoach heeft ook een taak bij de begeleiding van de werkgever in zijn omgang met de Wajonger. Het doel is dat de Wajonger zelfstandig en zonder begeleiding bij de werkgever aan de slag kan.
Om de kwaliteit van de jobcoachorganisaties te borgen stelt UWV eisen aan de organisaties die de jobcoachregeling uitvoeren. Alleen bedrijven die door UWV erkend zijn worden ingezet. Bedrijven worden pas erkend wanneer ze aan een aantal opleidingscriteria voldoen, een keurmerk hebben en een goede beschrijving geven van hun jobcoachaanpak.
Hoe bent u van plan om te voorkomen dat in de toekomst jobcaoch-bedrijven kunnen frauderen met gedeclareerde uren ten koste van de kwetsbaren in onze samenleving? Hoe wordt de controle aangescherpt? Welke stappen worden ondernomen tegen de bedrijven die hebben gefraudeerd? Deelt u de mening dat elke gefraudeerde euro teruggevorderd dient te worden?
Voorop staat dat fraude niet mag lonen en dat dit hard wordt aangepakt. Daarom zal het UWV alles in het werk stellen om al het geld waarmee gefraudeerd is terug te halen. Dit geldt uiteraard ook voor mogelijk toekomstige gevallen.
Voor de acties die zijn genomen jegens het betrokken bedrijf en de vervolgacties die genomen zijn en worden ter bestrijding en voorkoming van soortgelijke fraude verwijs ik u naar de brief die ik uw Kamer over deze kwestie heb doen toekomen.
Het in Saoedi-Arabische schoolboeken zaaien van haat en aanzetten tot geweld tegen Joden, christenen, 'ongelovigen' en geloofsafvalligen |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Hoe beoordeelt u het rapport van het Middle East Media Research Institute (MEMRI) getiteld «Saudi Textbook: The Enmity between the Muslims and the Jews Is Everlasting»1; het rapport van het Hudson Institute getiteld «Ten years on – Saudi Arabia’s Textbooks Still Promote Religious Violence»2; het hoofdstuk over Saoedi-Arabië in het laatste rapport (2011) van de United States Commission on International Religious Freedom3 en het nieuwsartikel «Saudis export anti-Christian and anti-Jewish textbooks across the world: report»?4
De publicaties bevestigen een zorgelijk beeld van godsdienstvrijheid in Saoedi-Arabië.
Op welke religieuze en/of ideologische uitgangspunten is het zaaien van haat en het aanzetten tot geweld tegen Joden, christenen, «ongelovigen» en geloofsafvalligen in Saoedi-Arabische schoolboeken gebaseerd en kunnen die uitgangspunten naar uw mening worden gedeactiveerd of weggenomen? Zo ja, hoe kan dat door u worden bevorderd?
In de boeken wordt verwezen naar enkele laat Middeleeuwse islamitische geleerden. Nederland wijst zowel bilateraal als middels de EU
Saoedi-Arabië bij herhaling op de door haar aangegane internationaalrechtelijke verplichtingen die haaks staan op deze uitgangspunten.
Is het Saoedische curriculum op enig punt strijdig met internationale verplichtingen van Saoedi-Arabië?
Mede naar aanleiding van internationale zorgen werkt de Saoedische overheid aan verbetering van het onderwijssysteem. Op aanwijzing van de koning wordt in Saoedi-Arabië de laatste jaren meer aandacht besteed aan tolerantie en interreligieuze dialoog binnen het onderwijs. In 2007 is de Saoedische regering gestart met een meerjarig project m.b.t. de revisie van leerboeken, curricula en onderwijsmethoden om tolerantie te bevorderen en beledigende inhoud t.a.v. andere religies te verwijderen. De implementatie hiervan is echter nog niet afgerond.
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat haat en geweld predikende onderdelen van het Saoedische curriculum naar mohammedaanse gemeenschappen in Nederland worden geëxporteerd?
Nederlandse kinderen volgen onderwijs binnen het Nederlandse onderwijsstelsel.
Wat heeft Nederland tot nu toe in bilateraal opzicht en in internationale organisaties ondernomen en wat gaat u thans ondernemen om de Saoedische regering ertoe te bewegen het curriculum te laten zuiveren van het zaaien van haat en het aanzetten tot geweld tegen Joden, christenen, «ongelovigen» en geloofsafvalligen? En wat was het resultaat van eventuele eerdere demarches van uw kant?
Nederland roept de Saoedische overheid bilateraal, in EU- en in VN-verband op tot het respecteren van de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst. Verder heeft Nederland in het verleden een constructieve bijdrage geleverd aan de VN «Universal Periodic Review» van Saoedi-Arabië, waarin onder andere de discriminatie van religieuze minderheden aan de orde is gesteld. Ook is een bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië gepland voor februari 2012 met als doel het voortzetten van de dialoog op het gebied van mensenrechten. Tijdens zijn bezoek zal de mensenrechtenambassadeur aandacht vragen voor godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting.
Wilt u deze vragen voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Patenten |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Kent u het artikel «patenten dwarsbomen ontwikkelingsprojecten»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt de informatie dat samenwerkingsprojecten, zoals tussen de ministeries van landbouw van Indonesië en Nederland, niets opleveren vanwege het moeten aanvragen van patenten?
Nederland werkt in veel land- en tuinbouwprojecten succesvol samen met derde landen. Deze projecten hebben betrekking op onder andere capaciteitsopbouw, duurzame productiemethoden, ketenmanagement en de implementatie van regelgeving op het gebied van kwekersrecht.
Dat het in Trouw beschreven project niet de door de onderzoekers gewenste resultaten heeft opgeleverd, heeft twee redenen die direct met elkaar verbonden zijn. Het betrof een genetisch gemodificeerd gewas, waar de verplichte veiligheidstoetsen en overige procedures die in Indonesië van toepassing zijn hoge kosten met zich meebrachten. Het risico van imagoschade en aansprakelijkheid voor een markt als Indonesië, waar maar een kleine winstmarge haalbaar is, speelde hierin ook een rol.
De tweede reden dat het project niet de gewenste resultaten opleverde, had niet te maken met de aanvraag van octrooien op de eigen uitvinding, maar met het nietkrijgen van toestemming voor het gebruik van octrooien van derden.
Het voornaamste probleem is geweest dat er te laat in het traject een analyse is gemaakt van het aantal octrooien waarvoor een licentie moest worden aangevraagd om de nieuwe vinding ook daadwerkelijk naar de markt te kunnen brengen. Doordat er niet duidelijk toestemming is gegeven door de octrooihouders, was het voor de betrokken Nederlandse groentebedrijven te riskant om de technologie over te nemen en verder te ontwikkelen.
Zo ja, kunt u hierbij aangeven in hoeverre deze problematiek wordt versterkt door administratieve lasten die het aanvragen van patenten doorgaans met zich meebrengt?
Bij octrooiaanvragen is in formele zin geen sprake van administratieve lasten omdat octrooi aanvragen geen plicht is maar een recht. Het probleem was niet zozeer het aanvragen van octrooien, maar het verkrijgen van licenties onder bestaande octrooien.
Bij algemene «transactiekosten» inzake octrooien, gaat het om alle kosten, tijd en expertise die nodig zijn voor 1) de zogenoemde Freedom To Operate (FTO) analyse waarin alle octrooien van derden die kunnen interfereren met het eigen onderzoek in kaart worden gebracht, 2) het zo nodig onderhandelen met rechthebbende octrooihouders om een licentie te verkrijgen tegen betaling van passende royalties daarvoor, en 3) in voorkomende gevallen voeren van juridische procedures om een octrooi aan te vechten of verweer te voeren tegen octrooi-inbreuk.
Klopt het dat de nodige kennis over het aanvragen van patenten en intellectueel eigendom ontbreekt op Nederlandse ministeries, bij onderzoekers en beleidsmakers en dat daardoor lang onzekerheid blijft bestaan over de toekomst van gestarte projecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit gebrek aan kennis te compenseren?
De benodigde kennis over octrooien is in Nederland aanwezig bij ministeries en onderzoekers. Ook ligt het probleem niet zozeer bij de kennis over het aanvragen van octrooien. Op dat gebied is de afgelopen jaren al veel vooruitgang geboekt door activiteiten van Agentschap NL-Octrooicentrum, Technologiestichting STW en de individuele universiteiten. Bij de universiteiten zijn Technology Transfer Offices (TTO’s) opgericht en Intellectual Property Officers aangesteld. Het bewustzijn van studenten en onderzoekers op het gebied van intellectueel eigendomsrecht kan verhoogd worden.
Op welke manier kan in de toekomst worden voorkomen dat potentieel succesvolle samenwerkingsprojecten stuklopen op de aanvraag van patenten?
Voor de omgang met octrooien is van groot belang dat bij de start van een samenwerkingproject een inventarisatie van eventueel relevante octrooien van derden wordt gedaan. Daarna moet duidelijk zijn welke licenties er moeten worden aangevraagd en hoe eventuele bescherming van intellectueel eigendom van de eigen resultaten kan plaatsvinden.
Deze positie op het gebied van octrooien moet voor of zo spoedig mogelijk na de start van het onderzoek worden bepaald omdat dan duidelijk wordt of het onderzoek nog wel nodig is, gelet op de stand van de techniek en of, en zo ja, op welke wijze (bijvoorbeeld via licenties) rekening gehouden moet worden met beschermende rechten van derden.
Bent u bereid de Kamer te infomeren over uw standpunt ten aanzien van de belangrijkste conclusies van het aangehaalde internationale onderzoek en de relevantie van de conclusies voor het Nederlandse beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking?
Ik zal, samen met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de Tweede Kamer voor de zomer 2012 nader informeren. Dan zullen wij ingaan op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het rapport «Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives», waar het artikel in Trouw betrekking op heeft, en de relevantie daarvan voor het Nederlandse beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking.
De forse toename van jongeren in de daklozenopvang |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Fors meer dakloze jongeren in opvang»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar voor het eerst meer dan 7000 jongeren tussen de 18 en 22 jaar zich gemeld hebben voor de daklozenopvang, een toename van 16 procent? Kunt u dit toelichten?
Afgelopen zomer heb ik u in mijn brief Beleidsvoornemens maatschappelijke opvang en zwerfjongeren (TK 2010–2011, 32 620, nr. 21) geïnformeerd over een telonderzoek naar zwerfjongeren dat ik eind 2010 zelf heb laten uitvoeren. De door de Federatie Opvang gepresenteerde cijfers verrassen mij dus niet. Ik heb in die brief ook aangegeven het aantal zwerfjongeren zorgwekkend te vinden en samen met gemeenten stap voor stap naar verbeteringen te willen toewerken.
Overigens merk ik op dat de Federatie Opvang in haar brancherapport niet de (toelichting op) de definitie van zwerfjongeren gebruikt zoals door het kabinet vastgesteld en gecommuniceerd (TK 2009–2010, 32 267, nr. 5). In genoemde brief is bijvoorbeeld toegelicht dat een inschrijving bij begeleid wonen niet onder de definitie valt, ook niet wanneer deze voorziening is ondergebracht bij een opvanginstelling. Reden hiervoor is dat wonen in een begeleide woonvorm aan jongeren een stabiele basis biedt.
Wat vindt u ervan dat daarnaast in 2010 bijna 1600 jongens en meisjes tussen de 12 en 17 jaar hun toevlucht tot de opvang hebben gezocht? Kunt u dit toelichten?
Ik vind dit zorgwekkend. Kinderen horen niet in de opvang. In de praktijk blijkt echter dat er soms situaties zijn dat jongeren toch een beroep op opvang doen. Dit kan het geval zijn als jongeren weglopen uit jeugdzorg en ook geen familie hebben waar ze op terug kunnen vallen. Het is van belang dat gemeenten afspraken maken met jeugdzorg (provincies) om elkaar in zulke gevallen op de hoogte te stellen. In zijn algemeenheid kunnen ook afspraken worden gemaakt over het screenen door jeugdzorg van jongeren onder de 18 jaar die zich melden bij de opvang, om te bezien of een (nieuwe) indicatie voor jeugdzorg mogelijk en wenselijk is.
Aspecten van overdracht tussen provincies en gemeenten komen onder meer aan de orde in de handreiking «Zwerfjongeren. Aanpak en achtergrond van beleid» die ik eind 2011 heb laten opstellen en aan alle gemeenten beschikbaar heb gesteld2.
Weet u wat de aard is van de problemen waar jongeren mee kampen die zich bij de opvang melden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Dé zwerfjongere bestaat niet. Er is meestal naast het ontbreken van een stabiele woonplek sprake van een combinatie van problemen. Veel jongeren hebben een verleden met gezinsproblemen, zoals ernstige opgroei- en opvoedproblemen3. In een casusonderzoek onder zwerfjongeren vond men bij tweederde van de onderzochte jongeren een (recente, substantiële) achtergrond in de jeugdzorg. In een kwart van de gevallen is sprake van een licht verstandelijke handicap. Een derde heeft ernstige of langdurige psychiatrische problemen (ADHD, borderline en psychose). Bij veel jongeren is daarnaast sprake van problematisch gebruik van alcohol en/of softdrugs. Bijna 40% heeft frequent contact met politie en justitie. Er is veelal sprake van (grote) schulden en een onverantwoord uitgavenpatroon.
Weinig jongeren hebben een opleiding afgerond. Uit het branchebeeld 2010 blijkt bijvoorbeeld dat niet meer dan 36% van de door de leden van de Federatie Opvang opgevangen jongeren van 18–22 jaar een startkwalificatie heeft.
Ik heb voor gemeenten een «Handreiking voor tel- en profielonderzoek zwerfjongeren» laten opstellen die in december 2011 is gepubliceerd4. Daarmee faciliteer ik gemeenten bij het doen van profielonderzoek. Deze profielen van zwerfjongeren kunnen worden gebruikt als basis voor lokaal beleid.
Wat is de oorzaak van de forse stijging van het aantal jongeren dat zich bij de daklozenopvang meldt? Kunt u dit toelichten?
Een sluitende verklaring voor de stijging van het aantal jongeren dat in contact komt met de instellingen die zijn aangesloten bij de Federatie Opvang heb ik (nog) niet. Verschillende oorzaken zijn denkbaar, zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant. Ik wil de Federatie Opvang vragen een uitsplitsing van de cijfers te maken naar centrumgemeenteniveau, om te zien of er lokale verschillen zichtbaar zijn. Die brengen mogelijk een verklaring dichterbij.
Jongeren die een strafbaar feit plegen vallen onder de aanpak voor stelselmatige daders, voor jongeren die geen misdrijf hebben gepleegd maar zwervend zijn is geen hulp; vindt u dat daar wel iets voor moet komen? Zo ja, wat? Zo nee, bent u van mening dat jongeren eerst een strafbaar feit moeten plegen voor ze geholpen worden bij het oplossen van hun problemen? Kunt u dit toelichten?
De suggestie dat er voor zwervende jongeren geen hulp is, onderschrijf ik niet. (Centrum-) gemeenten zijn verantwoordelijk voor de hulp aan deze jongeren. De aanpak dient te worden beschreven in de regionale beleidsplannen voor maatschappelijke opvang, de Stedelijke Kompassen. Daarmee zijn zwerfjongeren onderdeel van de aanpak die bij volwassen daklozen succesvol is gebleken. Ik constateer dat gemeenten steeds meer aandacht krijgen voor zwerfjongeren. Niettemin is er nog veel verbetering mogelijk en nodig. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Wat zijn de beperkingen waar deze jongeren tegen aan lopen die er voor zorgen dat ze onder de armoedegrens leven en nauwelijks zicht hebben op een woning, opleiding, werk en toekomst? Kunt u dit toelichten? Op welke manier worden deze jongeren op dit moment geholpen om deze beperkingen te overwinnen? Is die hulp op dit moment toereikend en waar blijkt dat uit?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Zwerfjongeren hebben net als ieder ander recht op zorg, onderwijs en ondersteuning. Daarnaast subsidieer ik initiatieven die speciaal gericht zijn op zwerfjongeren. Een voorbeeld daarvan is Take Off, een concept van kleinschalige projecten van woonruimte in combinatie met begeleiding en een leerbaan. Hulp en ondersteuning aan zwerfjongeren vindt nu echter soms nog gefragmenteerd plaats. Door de gemeentelijke regierol te versterken (zie antwoord op vraag 10) wordt een meer samenhangende aanpak mogelijk.
Deelt u de mening dat deze jongeren niet alleen zelf problemen hebben waarvoor ze geholpen moeten worden, maar dat hun dakloosheid ook problemen voor de maatschappij oplevert? Kunt u dit toelichten?
Ja. In de eerste plaats hebben deze jongeren hulp nodig en verdienen zij een steun in de rug. Het is echter eveneens in het belang van de samenleving dat deze jongeren een goede start hebben. Daarmee kunnen veel problemen, bijvoorbeeld ten aanzien van overlast, criminaliteit of werkloosheid, worden voorkomen. Door er vroegtijdig bij te zijn met adequate hulp kan bovendien worden voorkomen dat deze jongeren een zwerfcarrière krijgen.
Welke mogelijkheden ziet u voor deze jongeren op het terrein van preventie wat betreft gezondheid, welzijn, veiligheid, overlast en criminaliteit? Kunt u dit toelichten?
Een goede start is essentieel. Daarom zet het kabinet erop in om het jeugdbeleid te versterken door het in één hand te leggen bij gemeenten. Centra voor Jeugd- en Gezin spelen daarbij een belangrijke rol. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de zorg voor jeugd en hebben er ook belang bij om opvoed- en opgroeiproblemen te voorkomen. Meer dan nu het geval is krijgen gemeenten ook een financieel belang om vroegtijdig te investeren in kinderen en jongeren, zodat niet op latere leeftijd allerlei vermijdbare kosten optreden. Een goede, preventieve aanpak kan tevens overlast en criminaliteit voorkomen.
Wie moet volgens u de regie nemen om te zorgen dat deze jongeren hun leven op de rit krijgen?
Gemeenten hebben de regie. Met de decentralisatie van de AWBZ-begeleiding en de jeugdzorg naar gemeenten en de nieuwe Wet werken naar vermogen wordt die regierol verder versterkt. De rol van het Rijk is hierbij faciliterend.
Ik geef daar invulling aan door bijvoorbeeld handreikingen beschikbaar te stellen en met een ondersteuningsprogramma voor alle centrumgemeenten («Tour zwerfjongeren»). Inzet van deze «tour» is om in elke centrumgemeente minimaal één stap vooruit te zetten in het zwerfjongerenbeleid. Gemeenten krijgen daarbij ondersteuning in de vorm van expertise en ervaring van buitenaf. De voortgang van deze tour is te volgen op www.1stapvooruit.nl .
Daarnaast ga ik met de VNG het gesprek aan om te bezien op welke wijze ik gemeenten verder kan ondersteunen.