De informatievoorziening betreffende de langstudeerdersboete en andere studiemaatregelen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel studenten zijn op de hoogte van de plannen met de langstudeerdersboete?
Goede voorlichting vind ik belangrijk. De student wordt via verschillende kanalen goed geïnformeerd over de langstudeerdersmaatregel. Ten eerste geef ik informatie via www.duo.nl en www.rijksoverheid.nl. Ten tweede heeft DUO in oktober een brief naar alle studenten gestuurd over allerlei zaken die hen aangaan, zoals de strengere uitwonendencontroles en maatregelen die op stapel staan om een sociaal leenstelsel in de masterfase in te voeren. Ook worden de studenten hierin geattendeerd op het hoger collegegeld voor langstudeerders. Ten derde voer ik regelmatig overleg met de studentenorganisaties, zodat in het geval er nog onduidelijkheden zijn, deze snel en passend kunnen worden beantwoord.
Verder geeft mijn ministerie, indien daarom gevraagd wordt, voorlichtingsbijeenkomsten aan studentendecanen over de genomen en voorgenomen studiemaatregelen.
Ook hebben alle instellingen op hun website informatie staan over de verhoging van het wettelijk collegegeld voor langstudeerders.
Omdat ik graag wil weten of deze informatievoorziening ook resultaat heeft, is in november 2011 een 0-meting onder studenten uitgevoerd over de bekendheid van de diverse studiemaatregelen. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat van de WO-studenten 95% en van de HBO-studenten 83% weet wat de langstudeerdersmaatregel inhoudt. Het definitieve rapport is in januari beschikbaar.
Hoeveel studenten weten niet, ondanks de verstrekte schriftelijke voorlichting, welke financiële obstakels er op hen af komen?
Zie het antwoord op vraag 1. Uit de voorlopige resultaten van de gehouden 0-meting blijkt dat het merendeel van de studenten op de hoogte is van de maatregelen die op hen afkomen. De definitieve resultaten van de 0-meting zijn in januari beschikbaar en op basis daarvan ga ik bekijken of en welke extra voorlichting nodig is.
Bent u bereid de Kamer uitgebreid en schriftelijk te informeren over de bekendheid van de diverse studiemaatregelen onder HBO- en WO-studenten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de definitieve resultaten van het genoemde onderzoek in januari aan uw Kamer te sturen. Mocht uit dat onderzoek blijken dat er extra voorlichting nodig is, dan informeer ik u tegelijkertijd over de wijze waarop ik dat ga doen.
Deelt u de mening dat onvoldoende kennis van de kabinetsplannen grote financiële gevolgen voor studenten kan hebben? Deelt u de mening dat het onvoldoende is om slechts naar de inspanning (een website, een brief) te verwijzen en dat ook gekeken moet worden naar het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat onvoldoende kennis van de kabinetsplannen financiële gevolgen voor studenten kan hebben. Ik vind dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om de student goed te informeren, maar vind ook dat de student een verantwoordelijkheid heeft om zich op de hoogte te stellen van de kabinetsplannen en na te gaan wat de financiële gevolgen voor hem persoonlijk zijn. Als de student zich goed laat informeren, heeft dit ook meteen resultaat. Goede voorlichting is daarbij van belang. Daarom hebben we het onderzoek onder studenten uitgevoerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Constructiefouten in de bouw |
|
Jacques Monasch (PvdA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over duizenden constructiefouten in de bouw en de daaruit voortvloeiende risico’s?1
Ja.
Deelt u de mening dat met deze constructiefouten grote veiligheidsrisico’s voor bouwvakkers en gebruikers van gebouwen ontstaan? Hoe beoordeelt u deze risico’s?
De berichtgeving is gebaseerd op rapportages van het Platform Constructieve Veiligheid – een initiatief van Bouwend Nederland, NLingenieurs, VROM-Inspectie, BNA en CUR Bouw & Infra – inzake het ABCmeldpunt (Aanpak Bouwincidenten Constructieve veiligheid). Bij dit meldpunt kunnen bouwfouten die betrekking hebben op de constructieve veiligheid (vertrouwelijk) worden gemeld worden.
Uit de rapportages blijkt dat driekwart van de bij het ABC-meldpunt gemelde fouten voor ingebruikname is ontdekt. Verder leidt het merendeel van de fouten tot alleen economische schade en/of verminderde functionaliteit. De veiligheidsrisico’s voor gebruikers zijn derhalve beperkt; voor bouwvakkers is het risico groter. Bouwfouten zullen nooit 100% te voorkomen zijn. Gezien de mogelijke risico’s is het aan de sector zelf om zich maximaal in te spannen om bouwfouten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de schattingen uit de berichtgeving dat het jaarlijks in de bouw om ongeveer 20 000 constructiefouten kan gaan?
De door de onderzoekers gemaakte schatting is gebaseerd op omzet van de bouwsector en een drietal aannames: de faalkosten in de bouw (10% van de omzet), het aandeel van constructieve fouten in die faalkosten (20%) en de gemiddelde schadepost bij een constructieve fout (€ 50 000). Op basis van deze drie aannamen komen de onderzoekers tot genoemde raming: bij een totale omzet van 50 miljard, zijn de faalkosten 5 miljard waarvan 1 miljard constructief wat veroorzaakt wordt door 20 000 fouten à € 50 000. Het betreft hier een raming van alle fouten, ook degene die al in het ontwerp worden ontdekt en zijn verholpen en fouten die niet tot problemen leiden.
De onderzoekers geven aan dat deze raming slechts tot doel had om een beeld te verkrijgen van respons bij het ABC-meldpunt. Over de juistheid van de schatting kan ik dan ook geen uitspraak doen. Er bestaat geen informatie over het daadwerkelijke aantal constructieve fouten die tijdens de bouw of na oplevering tot problemen leiden.
Bij het ABCmeldpunt zijn over een periode van 34 maanden 190 bouwfouten gemeld. Dit betreft dus een fractie van het door de onderzoekers geschatte aantal bouwfouten.
Heeft u zicht op de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten in de bouw in de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u deze schetsen? Zo nee, bent u bereidt om deze in kaart te brengen?
Het in kaart brengen van de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten is onderdeel van het ABCmeldpunt. Op dit moment zijn nog onvoldoende bouwfouten geregistreerd om uitspraken te doen over de ontwikkeling van het aantal fouten over de afgelopen jaren. In de betreffende rapportage worden wel de oorzaken achter de bouwfouten genoemd. Volledigheidshalve verwijs ik hiervoor naar dit rapport.
Ik beschouw het monitoren van het aantal constructiefouten primair als verantwoordelijkheid van de bouwpraktijk. Deze verantwoordelijkheid is door de bouwpraktijk ook opgepakt via het ABCmeldpunt. Ik ga er vanuit dat het ABCmeldpunt de komende jaren verdere informatie oplevert over de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten.
In welke mate hebben bouwtechnische fouten in de afgelopen jaren bijgedragen aan de verhoging van de bouwkosten in Nederland?
Er is geen aanleiding om uit te gaan van een onevenredige toename in de bouwkosten door bouwtechnische fouten respectievelijk constructieve fouten. Wellicht is het mogelijk om dit aspect binnen het door uw Kamer aangekondigde onderzoek naar de stijging van bouwkosten mee te nemen.
Bent u bereid om de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten zorgvuldig in kaart te brengen zodat deze problematiek van een passende aanpak kan worden voorzien?
Het ministerie van BZK heeft de afgelopen drie jaar financieel bijgedragen aan het ABCmeldpunt. Zie in dat kader ook de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 december 2008 (28 325 nr. 95), waarin uw kamer geïnformeerd is over de activiteiten die gestart zijn ter verbetering van de constructieve veiligheid en de beantwoording van de vragen van het lid Boelhouwer (PvdA), 24 juli 2009, 2009Z14287. Ik zie op dit moment geen noodzaak om in aanvulling hierop onderzoek te doen naar de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten van constructieve fouten. Uit de onderzoeken die de afgelopen jaren door de VROM-Inspectie zijn uitgevoerd en uit de werkzaamheden van het Platform Constructieve Veiligheid komt een eenduidig beeld naar voren van de oorzaak van constructieve fouten: versnippering, geringe coördinatie en het onvoldoende nemen van verantwoordelijkheden lijken de belangrijkste oorzaken. Alle betrokken partijen werken – onder meer via de uitvoering van het Actieprogramma Constructieve Veiligheid en het Compendium constructieve veiligheid – aan verbetering. Verder hoop en verwacht ik dat concretisering van de aansprakelijkheden, zoals beoogd met de uitwerking van de adviezen van de Commissie Dekker, een extra impuls zal geven aan het terugdringen van bouwfouten in het algemeen en constructieve fouten in het bijzonder.
Het tekort in de ouderenpot bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er een tekort van 700 mln. is in de ouderenregeling voor politieagenten?1
Bij brief van 22 december 20112 heb ik uw Kamer geïnformeerd naar aanleiding van berichtgeving over «een tekort van 700 mln. in de ouderenpot van de politie.» Daarbij heb ik aangegeven welke factoren een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de geraamde kostenstijging, en welke partijen betrokken zijn geweest bij het ontstaan van dit tekort.
Kort samengevat is het tekort voor een belangrijk deel ontstaan, doordat bij de oorspronkelijke berekeningen is uitgegaan van onjuiste aannames ten aanzien van de populatie waarop deze regeling van toepassing is. Het pensioendossier is complex en de betrokkenheid van de sociale partners en het ABP was in het voortraject intensief. De uitvoering strekt zich over vele jaren uit en heeft voor het eerst een aanvang genomen in 2011. Eind 2010 is mijn ministerie door het ABP voor het eerst geïnformeerd over de kostenstijging.
Hoe heeft dit tekort kunnen ontstaan? Waarom is dit tekort nooit eerder geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er sprake is van een rekenfout? Wie is hiervoor verantwoordelijk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent dit tekort voor politieagenten die gebruik willen maken van deze regeling?
Sinds het moment waarop de afspraak in de sector politie is gemaakt, zijn er de nodige ontwikkelingen geweest. Niet alleen staat vast, dat de regeling veel kostbaarder is dan werkgever en vakorganisaties in 2006 veronderstelden, en daarmee een veel groter beslag legt op de beschikbare arbeidsvoorwaardenruimte in de sector politie dan voorzien. Ook is gebleken dat demografische en financieel-economische ontwikkelingen een aanpassing van het pensioenstelsel noodzakelijk maken. Het kabinet heeft besloten om de AOW-gerechtigde leeftijd in 2020 naar 66, en gezien de verdere ontwikkeling van de levensverwachting, waarschijnlijk in 2025 naar 67 te verhogen. Ook is besloten om de bestaande levensloopregeling per 1 januari 2012 te beëindigen en deze per 1 januari 2013 te vervangen door de vitaliteitsregeling. Anders dan levensloopverlof kan vitaliteitsverlof niet meer aan het eind van de loopbaan als (voltijds) prepensioen worden ingezet. Door deze ontwikkelingen komt voor een groot deel de basis aan de huidige afspraak met de politievakorganisaties te ontvallen, en is het onvermijdelijk de gemaakte afspraak te herzien.
In mijn inzet voor de nieuwe CAO politie heb ik voorstellen gedaan voor deze herziening.
In alle sectoren zal langer moeten worden doorgewerkt. Dat geldt dus ook voor de sector Politie. De verhoging van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers en het vergroten van de duurzame inzetbaarheid van werkenden vergt een zodanig samenhangend pakket van maatregelen, dat gezond en werkend de AOW-gerechtigde leeftijd kan worden bereikt. Dit sluit overigens aan op een waarneembare trend dat de feitelijke pensioenleeftijd fors gestegen is in achterliggende jaren. Voorts heb ik aangegeven bereid te zijn een overgangsregeling te treffen voor degenen die vlak voor (een beslissing tot) hun vroegpensionering staan. De nieuwe afspraken moeten uiteraard passen binnen de voor de arbeidsvoorwaarden geldende financiële kaders.
Klopt het dat vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie is aangegeven dat dit soort regelingen eigenlijk niet meer van deze tijd zijn? Kunt u toelichten wat met deze uitspraak precies wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat afspraken die gemaakt zijn met de agenten en de bonden gewoon uitgevoerd en nagekomen dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de rekening voor deze fout niet bij de agenten mag komen liggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid spoedig tot een bevredigende oplossing van dit probleem te komen? Hoe gaat u dit doen? Wanneer kan de Kamer hierover meer informatie verwachten?
De aanpassing van de bestaande afspraken betreft een zaak tussen werkgever en werknemers, en is onderdeel van de lopende CAO-onderhandelingen. Partijen hebben de intentie uitgesproken om dit voorjaar tot een akkoord te komen.
De beperkte voorzieningen in de gezinslocatie voor asielzoekers in Katwijk |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Wat is de reden dat de Tweede Kamer nog steeds niet inhoudelijk is geïnformeerd over de gezinslocaties voor asielzoekers in Katwijk en Gilze, terwijl die al sinds juli jl. operationeel zijn? Bent u bereid met onverwijlde spoed duidelijkheid te verschaffen over de inrichting, het regime, de regels, de plaatsingsvoorwaarden, de voorzieningen etc. van de gezinslocaties?1
Tijdens een algemeen overleg van 10 november 2011 heb ik uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de gezinslocaties. Tegelijk heb ik u ook gezegd dat ik een gezinslocatie zou bezoeken. Dit bezoek heeft op 15 december jl. plaatsgevonden. In mijn brief van 21 december 20112 treft u de door u gevraagde informatie betreffende de gezinslocaties aan.
Kloppen de signalen dat alle bewoners, waaronder ook kinderen en jongeren, midden op de dag moeten stempelen waardoor zij hun studie, bijvoorbeeld een universitaire studie, niet meer kunnen voortzetten? Vindt u dat aanvaardbaar?
Voor zover het gaat om minderjarigen, kloppen deze signalen niet. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer heb beschreven worden minderjarigen vrijgesteld van de meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie en de inhuisregistratie bij het COA zodat ze naar school kunnen. Een van de uitzonderingen op het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet is immers dat minderjarigen recht hebben op onderwijs in het kader van de leerplicht. Dit geldt niet voor meerderjarige en dus niet-leerplichtige vreemdelingen. Evenwel is vervolgonderwijs nog wel toegankelijk voor vreemdelingen die in een procedure zitten waarmee ze rechtmatig verblijf hebben en kan in die gevallen in een ontheffing van de meldplicht en inhuisregistratie worden voorzien.
Kloppen de signalen dat ook zieke vreemdelingen in de gezinslocaties worden geplaatst? Klopt het dat de medische voorzieningen in de gezinslocaties zeer beperkt zijn? Waarom krijgen deze zieke asielzoekers geen reguliere opvang in een Asiel zoekerscentrum (AZC) op grond van de motie-Spekman2 als zij een medische aanvraag hebben ingediend? Klopt het dat ook betrokken artsen grote bezwaren hebben tegen de beperkte medische voorzieningen in de gezinslocatie in Katwijk?
Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties en het standpunt van de lokale huisartsen, verwijs ik u naar mijn brief van 21 december 2011 en de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Voortman en Dibi (beiden GroenLinks) met nummer 2011Z22178, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1383 en de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Van Gerven (beiden SP) met nummer 2011Z22180, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1384
Een aanvraag op medische gronden genereert niet zonder meer een recht op opvang. Opvang in het kader van de motie-Spekman is mogelijk, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van de voormalige Staatssecretaris van Justitie aan uw Kamer van 7 december 20094 waarin is toegelicht hoe deze motie is geïmplementeerd.
Kloppen de signalen dat de bewoners van de gezinslocatie geen noodzakelijke ontheffing van de stempelplicht krijgen als zij een afspraak hebben met hun advocaat of met de rechtbank? Vindt u dat aanvaardbaar?
Nee, die signalen kloppen niet. Ontheffing van de stempelplicht voor een afspraak met een advocaat of een zitting bij de rechtbank is mogelijk.
Klopt het dat er ook vreemdelingen in deze gezinslocatie worden geplaatst die nog een lopende toelatingsprocedure hebben? Hoe verhoudt zich dat met het feit dat de gezinslocaties enkel bedoeld zijn voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Op 19 september jl.5 heb ik op schriftelijke vragen geantwoord dat gezinnen met minderjarige kinderen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en waarvan het recht op opvang derhalve is geëindigd, tot de doelgroep behoren. Deze groep gezinnen werd als eerste overgeplaatst naar de gezinslocaties. Daarnaast worden in de gezinslocaties ook gezinnen geplaatst die een procedure hebben lopen voor regulier verblijf, maar waaraan geen recht op opvang is verbonden. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat gezinnen in de gezinslocatie een nieuwe toelatingsprocedure starten. Voor zover daar geen recht op opvang aan is verbonden, zal er geen overplaatsing naar een AZC plaatsvinden.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen binnen een week te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken. Wel heeft uw Kamer mijn brief over gezinslocaties van 21 december 2011 ontvangen.
Bent u bereid te bezien of een Irakees gezin, waarvan de beide ouders en één van de dochters forse medische problemen hebben, en waarvan de dochter geneeskunde studeert aan de VU, opvang verleend kan worden in een nabijgelegen AZC?3
De mij op dit moment bekende informatie over deze individuele casus geeft mij geen aanleiding om af te wijken van de algemene regel dat indien vreemdelingen geen recht op opvang hebben, er geen overplaatsing naar een AZC kan plaatsvinden. Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een arts van oordeel is dat het noodzakelijk is om medische zorg te bieden, zal dit ook gebeuren.
De berichtgeving rondom het failliet van Zalco |
|
Ad Koppejan (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Provinciale Zeeuwse Courant over het faillissement van de firma Zalco?1
Ja.
Heeft u de indruk dat het moederbedrijf Klesch alles in het werk heeft gesteld om dit faillissement te voorkomen? In hoeverre is er sinds de bedrijfsovername door Klesch voldoende geïnvesteerd in deze aluminiumfabriek om deze een levensvatbare toekomst te geven?
De afgelopen jaren heeft regelmatig en de afgelopen weken zeer intensief overleg plaatsgevonden met alle partijen en ik heb persoonlijk ook met de heer Klesch gesproken. Het moederbedrijf Klesch heeft via diverse wegen geprobeerd om Zalco te redden, maar uiteindelijk zag men zich genoodzaakt om Zalco het faillissement te laten aanvragen. Klesch heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in Zalco om de crisis uit de periode 2008–2009 te boven te komen, in de veronderstelling dat vanaf 2010 de markt weer sterk zou aantrekken. Echter sinds het voorjaar 2010 is de LME-prijs (Prijs op de London Metal Exchange) voor aluminium met 20 à 25% gezakt. Ondernemen blijft het nemen van risico’s en uiteindelijk is het niet gelukt het hoofd boven water te houden.
Welke impact verwacht u dat het faillissement van Zalco zal hebben voor de Zeeuwse werkgelegenheid en in welke mate kan het Europese Globaliseringsfonds een bijdrage leveren in het weer aan werk helpen van ontslagen medewerkers van Zalco, bijvoorbeeld door scholing, hulp bij het vinden van een nieuwe baan of ondersteuning bij het starten van een eigen bedrijf?
Zalco is een relatief grote werkgever in deze regio. De sluiting van Zalco heeft daarom een grote impact op de werkgelegenheid in de regio. Ik realiseer me dat de situatie op de arbeidsmarkt op dit moment niet gunstig is. Teneinde aanspraak te kunnen maken op middelen uit het Europees Globaliserings Fonds dient voldaan te worden aan de voorwaarden die dit fonds stelt. De middelen uit het fonds kunnen worden ingezet voor activiteiten waarmee de ontslagen werknemers weer aan de slag worden geholpen. U kunt daarbij denken aan onder andere scholing, re-integratie en bemiddeling naar een andere baan of ondersteuning bij het starten van een eigen bedrijf. Deze activiteiten zijn vastgelegd in de EGF-aanvraag. Overigens wordt door de curatoren geprobeerd Zalco een (gedeeltelijke) doorstart te laten maken.
Per wanneer zou Zalco gebruik kunnen maken van dit Europese Globaliseringsfonds?
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 28 december 2011 een EGF-aanvraag van de provincie Zeeland bij de Europese Commissie ingediend. De Europese Commissie streeft ernaar binnen 28 weken een besluit over toekenning van de aanvraag te nemen. Een project mag reeds eerder starten. De kosten die gemaakt worden vanaf de eerste ontslagen mogen worden meegenomen in een EGF-project. De provincie Zeeland is in overleg met diverse partners (gemeenten, UWV, werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijsinstellingen en uitzendbureaus) en is voornemens begin 2012 samen met het UWV te starten met het inrichten van een mobiliteitscentrum om de ontslagen werknemers van Zalco te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan.
Vanuit beide ministeries is gezamenlijk € 200 000,– beschikbaar gesteld om de inzet van het EGF voor Zalco mogelijk te maken.
Welke impact voorziet u dat het faillissement van Zalco (en de omstandigheden die daartoe hebben geleid) zal hebben voor de basismetaalindustrie en de maakindustrie in Nederland als geheel?
De basismetaalindustrie in Nederland bestaat uit een relatief beperkt aantal bedrijven. Als daar een bedrijf tussen uitvalt heeft dat derhalve een aanzienlijke impact op het totaal van de basismetaalindustrie. Tegelijkertijd is op het gebied van basismetalen sprake van een wereldmarkt en is er in de aluminiummarkt eerder sprake van mondiale overcapaciteit dan dat er een tekort is. Er is duidelijk sprake van een kopersmarkt, waardoor het wegvallen van Zalco weinig effecten zal hebben voor andere bedrijfstakken wat de beschikbaarheid van aluminium betreft.
Ook Zalco zelf heeft herhaaldelijk aangegeven dat de prijs voor aluminium bepaald wordt op de London Metal Exchange en dat het bedrijf daar zelf relatief weinig aan kan veranderen.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat de financiële problemen bij Zalco mede veroorzaakt zijn door het ongelijke speelveld voor de elektro-intensieve industrie in Europa, met name waar het gaat om de kwijtschelding van nettransporttarieven door Duitsland en België, terwijl dit in Nederland niet gebeurt?
Al enkele jaren vindt er vanuit het Ministerie van EL&I afstemming plaats met de basismetaalindustrie over de concurrentiepositie van deze bedrijven in Europa. Omdat in diverse landen afwijkende regelingen gelden is het moeilijk situaties een op een met elkaar te vergelijken. Deze aspecten zijn vanuit mijn departement de afgelopen jaren diverse malen met deze bedrijven besproken:
Al enkele jaren geleden is het kabinet destijds benaderd door de energie-intensieve industrie dat zij niet in staat zouden zijn langlopende elektriciteits-contracten af te sluiten tegen een redelijke prijs voor deze sector. Het kabinet destijds heeft aangedrongen op de vorming van een consortium grootverbruikers om sterker te staan tegenover de grote elektriciteits-producenten. Ook de basismetaalbedrijven hebben deelgenomen aan dit consortium, dat een gunstig stroomcontract met E.On heeft uitonderhandeld. Achtergrond van de zorgen van de industrie was het grote prijsverschil met Duitsland dat in de orde van € 8 per MWh was. Dat probleem heb ik aangepakt door de koppeling van de markten met de buurlanden. Het prijsverschil is – zeker het afgelopen jaar – geen knelpunt meer.
Maar ik kan niet ingrijpen in commerciële trajecten. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van de basismetaalbedrijven zelf om lange termijn contracten af te sluiten. Prijswisselingen behoren tot het normale bedrijfsrisico.
Duitsland heeft het afgelopen jaar de transportkosten voor elektriciteit, welke een fractie zijn van de elektriciteitskosten, voor de energie-intensieve industrie op nul gesteld. Omdat alle transportkosten worden overgeslagen over alle stroomverbruikers in Duitsland, moeten andere partijen in Duitsland deze kosten nu voor hun rekening nemen. Vanuit consumenten- en MKB-sectoren in Duitsland is bezwaar gemaakt tegen deze maatregel bij de Europese Commissie. Ook vanuit het Ministerie van EL&I zijn hierover kritische vragen gesteld aan de Europese Commissie.
Informeel heeft Duitsland aangegeven dat deze maatregel mede is ingegeven om via de energie-intensieve bedrijven maatregelen te kunnen nemen om de netstabiliteit te handhaven. In Nederland hebben we een ander systeem om de netstabiliteit te handhaven. In Nederland doen we dit door de jaarlijkse veiling van afschakelcontracten, waarvan ook de energie-intensieve industrie gebruik maakt om hun stroomkosten te drukken. Voor 2012 had Zalco hiervoor via de veiling van TenneT ook een contract verworven ter grootte van ca. € 5 miljoen.
Er zijn derhalve verschillen in het speelveld voor de elektro-intensieve industrie in de diverse landen en die spelen natuurlijk ook mede een rol bij de financiële situatie van de bedrijven in de diverse landen.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat de Duitse en Belgische regelingen niet op beletselen stuiten bij de Europese Commissie?
Uit contacten met de Europese Commissie is mij gebleken dat de Duitse maatregel inzake de transportkosten voor de energie-intensieve industrie nog onderwerp van onderzoek is en dat de Europese Commissie nog niet heeft besloten of deze maatregel acceptabel is.
Over concurrentieverstorende regelingen in andere landen is mij niets bekend. Ik heb daarom bij de Europese Commissie de vraag neergelegd een overzicht te geven over soortgelijke regelingen in andere landen en de opstelling van de Europese Commissie tegenover deze regelingen.
Wat bent u van plan te doen aan dit ongelijke speelveld in Europa?
Ik streef naar een Noord-West Europese stroommarkt, waarbij dit soort verschillen worden tegengegaan. Desondanks blijft het mogelijk dat er verschillen optreden, omdat landen andere maatregelen kunnen nemen om bepaalde doelstellingen te bereiken. Zo werkte Nederland met de veiling van afschakelcontracten om de netstabiliteit te garanderen. Voor de Nederlandse aanpak is destijds gekozen, omdat door de veiling een lagere prijs voor afschakelen kon worden bereikt dan door uit te gaan van vaste contracten. De Duitse industrie noemt de Nederlandse benadering als voorbeeld in de lobby-activiteiten naar de Duitse regering. Dit laatste is in het voordeel van alle stroomgebruikers, die daardoor een lagere bijdrage hoefde te leveren voor het in stand houden van de stabiliteit van het elektriciteitsnet. Essentieel hierbij is natuurlijk wel dat de vergoeding die gegeven wordt om netstabiliteit in een reële verhouding moet staan ten opzichte van de geleverde inspanning. Zoals hierboven reeds aangegeven, houd ik contact over dit dossier met de Europese Commissie.
De dreiging van een aanslag op Amsterdam |
|
André Elissen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Al Qaeda zou aanslag willen plegen in Amsterdam»?1
Ja.
Hoe serieus dient deze islamitische dreiging volgens u genomen te worden?
Dergelijke dreigingen worden altijd onderzocht. Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over dit onderzoek, maar de genoemde dreiging geeft geen reden tot aanpassing van het dreigingsniveau «beperkt.
Zijn er maatregelen getroffen in het kader van deze dreiging? Zo ja, welke?
Over beveiligingsmaatregelen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Het rapport van de Internationale Land Coalition over landgrabbing |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u het rapport van de International Land Coalition over landgrabbing?1
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Deelt u de conclusie uit het rapport dat grootschalige landaankopen meestal ten koste gaan van de positie van kleine boeren en dat hierdoor problemen ontstaan voor lokale gemeenschappen?
Ja. Ik onderken dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de groeiende wereldwijde handel daarin ten koste kan gaan van de arme lokale bevolking.
Zo ja, op welke manier zult u de aanbeveling om binnen de bestaande investeringsmodellen te zoeken naar de samenwerking met de kleinschalige landbouw in de praktijk van het Nederlandse beleid uitwerken?
Het kader voor samenwerking met kleinschalige landbouw is verwoord in het nieuwe beleid dat is opgezet voor het speerpunt voedselzekerheid, zoals neergelegd in mijn brief (met referentie 32 605; nr. 54) aan de Kamer d.d. 24 oktober jl. en besproken in het AO en VAO landbouw in ontwikkelingslanden van respectievelijk 17 november en 21 december 2011.
Ik vind samenwerking met kleinschalige boeren en boerinnen cruciaal omdat dat voedselzekerheid en armoedevermindering aantoonbaar bevordert.
Ik zie duidelijk mogelijkheden bij investeringsmodellen die de toename van de duurzame voedselproductie, betere toegang tot voedsel van voldoende kwaliteit, efficiëntere markten en een beter ondernemingsklimaat bevorderen. Concrete voorbeelden zijn onze inzet op het verhogen van de productiviteit in arbeidsintensieve en voor voedingskwaliteit belangrijke sectoren als zuivel, groenten en fruit. Ook activiteiten gericht op het bevorderen van inkomsten van kleine boeren en boerinnen door versterking van lokale en regionale ketens in voedselgewassen (rijst, maïs, bonen, cassave etc.) zijn van belang. Daarnaast wijs ik op onze inzet ter versterking van landbouwkundig onderzoek, voorlichting en onderwijs en de bevordering van de ontwikkeling en uitvoering van betere wet- en regelgeving rond landrechten en duurzaam land- en watergebruik voor lokale gemeenschappen.
Op welke manier zult u zich, bilateraal en in internationaal verband, inzetten om de naleving van de standaarden van de International Finance Corporation (IFC) binnen de gehele financieringsketen te verbeteren? Op welke manier wordt hierbij aangesloten bij de OECD Principles voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De IFC Performance Standards worden met name door een aantal financiële instellingen toegepast en zijn explicieter dan de OESO-richtlijnen, zeker ook waar het over bedrijfsinvesteringen in land gaat. De FMO gebruikt de IFC-standaarden en haar eigen Development Effectiveness Framework voor het beoordelen van de financieringsaanvragen en de monitoring binnen haar eigen programma’s.
De OESO-richtlijnen gelden in principe voor alle typen bedrijven (inclusief banken en pensioenfondsen) en de Nederlandse regering verwacht dat Nederlandse bedrijven zich daar aan houden. Deze richtlijnen zijn vrijwillig voor bedrijven en kunnen niet door overheden worden afgedwongen. Het Nationaal Contactpunt (NCP) draagt de OESO-richtlijnen actief uit en spoort bedrijven aan deze te implementeren.
De overheid biedt hiertoe verschillende instrumenten aan via MVO Nederland, zoals ketenscan, ketensimulator, stappenplan verantwoord inkopen, MVO-landentoolkits en de MVO-navigator waar gedragscode per sector te vinden zijn.
De OESO-richtlijnen zijn recentelijk herzien. Een belangrijk element daarbij is het concept van zorgvuldigheidsplicht (due diligence). Dit houdt in dat van bedrijven wordt verwacht dat zij zich binnen hun mogelijkheden en hun keten vergewissen van de mogelijke en daadwerkelijke negatieve impact van hun activiteiten op mensenrechten, en indien nodig gepaste stappen ondernemen. Essentieel is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de praktische invulling van deze zorgvuldigheidsplicht, en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid. Dit houdt in dat bedrijven om verantwoording kunnen worden gevraagd over hun handelen, zo niet rechtstreeks dan wel door middel van een melding bij het Nationaal Contactpunt (NCP). Hieronder vallen ook eventuele mensenrechtenschendingen die aan gevolgen van landdeals verbonden kunnen zijn.
Kunt u aangeven hoe u de conclusies en aanbevelingen uit het rapport zult gebruiken bij het versterken van de «enabling enviroment», zoals u is verzocht in de motie Ferrier?2 Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol die maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen zouden moeten vervullen?
In mijn brief van 24 oktober jl. aan de Kamer over voedselzekerheid geef ik onder meer aan dat ik binnen pijler 4 (het ondernemingsklimaat of de enabling environment) expliciet wil inzetten op het vergroten van het aantal huishoudens met land use certificates. Ik wil bevorderen dat overheden in partnerlanden worden aangesproken op hun voorwaardenscheppende rol en op het belang van het beschermen van rechten van kleinschalige producenten. Dit is van belang voor het bevorderen van duurzame productiviteitsverhoging. Deze aanpak komt naadloos overeen met de aanbevelingen in het ILC-rapport. Hierbij onderken ik dat het van groot belang is dat met name maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen hun rol nemen als change agents. Maatschappelijke organisaties kunnen uitstekend werk verrichten bij het informeren en betrekken van de lokale bevolking bij het formuleren en uitvoeren van lokaal beleid ter verbetering van de enabling environment. Daarnaast dienen zij actief te bevorderen dat overheden – maar ook bedrijven en kennisinstellingen – goed kennis nemen van de uitwerking van hun activiteiten op de levensomstandigheden van de lokale bevolking en de natuurlijke omgeving. Hierbij is het cruciaal dat kennisinstellingen (actie)onderzoek kunnen verrichten dat goede inputs verschaft voor het onderbouwen van beleid dat inclusieve economische ontwikkeling bevordert. Tegen deze achtergrond ondersteunt Nederland actief zuidelijke en noordelijke maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen die zich richten op het verbeteren van de toegang tot en rechtszekerheid over land en natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt binnen ambassadeprogramma’s en via de ondersteuning van de International Land Coalitionen GRAIN, maar ook via het MDG3-Fonds, de IS-Academie Land Governance for equitable and sustainable development (waarin Universiteit Utrecht, KIT, Afrika Studie Centrum, WUR, HIVOS, Agriterra en Triodos/Facet met Buitenlandse Zaken samenwerken), MFS-II en de invulling van het kennisbeleid.
Falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ook zo geschrokken van het zoveelste voorbeeld van falende zorg en falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), nadat vanmorgen berichten verschenen over een baby die in het umcg verbleef?
Bij de behandeling van de baby door het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2007 is ernstige gezondheidsschade ontstaan. Dat is op zich natuurlijk al erg, maar het wordt nog erger als vervolgens zowel het ziekenhuis als de toezichthouder daar niet behoorlijk op reageren.
Als minister ben ik verantwoordelijk voor goed toezicht op de kwaliteit van de zorg en ik neem wat er gebeurd is hoog op. Ik heb groot respect voor de vasthoudendheid van de ouders van Jelmer. Ik ben mij er van bewust dat alle onderzoeken die nu zijn verricht het verdriet nooit kunnen wegnemen.
Bent u bereid het eerdere verzoek van de PvdA-fractie naar onafhankelijk onderzoek naar de IGZ te heroverwegen?
Zoals ik in mijn toezichtvisie op de IGZ, die ik 31 januari 2012 aan Uw Kamer heb verzonden, aangeef, heeft de IGZ de afgelopen tijd veranderingen in haar organisatie doorgevoerd die noodzakelijk zijn om de omslag naar een moderne handhavingsorganisatie te maken. De toezichtvisie bevat belangrijke aandacht- en uitgangspunten voor de ontwikkeling van toezicht en handhaving door de IGZ. De toezichtvisie vraagt weer extra dingen van de IGZ. Om goed de vinger aan de pols te houden of de organisatie van de IGZ robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren en of de processen en systemen hierop voldoende zijn berekend, zal ik extern de organisatie van de IGZ laten doorlichten. Ik zal uw Kamer hierover in de zomer informeren en daarbij ook de vorderingen op het gebied van Incidententoezicht melden.
Dit externe onderzoek is een nadere invulling van mijn toezegging in de brief aan uw Kamer van 17 januari 2012 om halfjaarlijks onderzoek te doen naar het toezicht op de gezondheidszorg door de IGZ1.
Afhankelijk van de resultaten uit het externe onderzoek zal ik u halfjaarlijks blijven rapporteren. Op termijn wil ik dit onderzoek vervangen door een vijfjaarlijks onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de IGZ, naar analogie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Uit het onderzoek kan mogelijk blijken dat er bijvoorbeeld extra middelen of menskracht en/of een wijziging van de toezichtvisie en/of een wijziging van de interne organisatie van de IGZ nodig is. Ik treed graag met u in overleg over de uitkomsten. Herhaling van de gang van zaken bij de IGZ bij een aantal incidenten moet worden voorkomen. Burgers en de politiek moeten er immers op kunnen vertrouwen dat de IGZ haar eigen processen en systemen op orde heeft.
Deelt u de mening dat na de heftige incidenten in de GGZ, en nu ook in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waarbij de IGZ heeft gefaald, een onderzoek niet meer uit kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wilt u dit onderzoek door de Raad voor de Veiligheid laten uitvoeren, zodat onafhankelijkheid gegarandeerd is?
Ik zie in deze onderzoeken geen specifieke rol weggelegd voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Hun expertise betreft oorzaken of vermoedelijke oorzaken achterhalen van «voorvallen» en categorieën «voorvallen», terwijl het hier gaat om het doorlichten van de IGZ om te beoordelen of zij robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren.
Een onderzoek naar het functioneren van het politiekorps Limburg-Zuid |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Limburgs politiekorps volgens onderzoek «intellectueel beperkt» en het u het visitatierapport Politie Limburg-Zuid van october 2011?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van de visitatie van het korps Limburg-Zuid zorgen baart? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In het gesprek met de visitatiecommissie heeft de korpschef gezegd dat de mening van de burger niets zegt over de kwaliteit van de politie en de successen in de criminaliteitsaanpak. Deze opmerking van de korpschef Limburg-Zuid volgde op de vraag van de visitatiecommissie of er vrees bestond voor grote onrust onder de bevolking, die zou kunnen leiden tot Londense rellen of soortgelijke omstandigheden. De opmerking van de korpschef is in dat licht bedoeld. Hij acht de kans daarop nihil.
De korpschef heeft zich ten tijde van het gesprek wel gerealiseerd dat dit ongelukkig was geformuleerd maar heeft zich, zo erkent hij, onvoldoende gerealiseerd dat dit in de media verkeerd kan worden uitgelegd. De korpschef ontkent dus niet dat hij deze woorden heeft gebruikt maar hij heeft het zeker niet zo bedoeld. De Hoofdofficier van Justitie en de korpsbeheerder ondersteunen hem hierin.
Deelt u de verbazing van de visitatiecommissie over de door die commissie opgetekende vraag van de korpschef of het korps zich [...] nog veel moet aantrekken van de ontevreden burger? Zo ja, waarom deelt u die verbazing? Wat gaat u doen om de korpschef te doordringen van het belang om wel naar burgers te luisteren? Zo nee, waarom deelt u deze verbazing niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het korps Limburg-Zuid geen strategische prioriteit heeft gemaakt van het sturen op vertrouwen van de burger in de wijken door middel van gebiedsgerichte politiezorg? Zo ja, hoe gaat u als de nationale politie operationeel wordt erop toezien dat die prioriteit er bij het nieuwe korps wel komt? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat deel van het bericht?
Het behouden en versterken van vertrouwen van de burger is beleidsmatig verankerd in het beleidsplan van het politiekorps Limburg-Zuid. Dat beleidsplan geldt tot het moment van inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet. In andere geverifieerde verantwoordingsinformatie aan mijn departement komt naar voren dat de politie Limburg-Zuid beschikt over een stevige bezetting wijkagenten; hoger dan de norm van 1 op 5 000 inwoners. Ook een verdiepend onderzoek naar het functioneren van het gebiedsgebonden werk in Limburg-Zuid, wijst erop dat de gebiedsgerichte zorg voldoende tot zijn recht komt. Er zijn verbeter- en aandachtspunten, maar in vergelijking met andere politiekorpsen is dit zeker niet matig of slechter.
Verder loopt er een actieprogramma Lokale Besturing Politie, waarvan ik de resultaten zal meenemen bij de inrichting van de nationale politie. In dit programma zijn gemeenten via de VNG, deskundigen, het openbaar ministerie, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters en aanstaande regioburgemeesters betrokken. De rol van gemeenten krijgt door de totstandkoming van lokale integrale veiligheidsplannen en de verplichte consultatie van beleidsplannen van de toekomstige 10 territoriale politie-eenheden door gemeenteraden een extra impuls. Het lokaal democratisch gehalte van de politie wordt daarmee versterkt en de invloed of stem van de (vertegenwoordigde) burger wordt wettelijk verankerd.
Deelt u de mening dat het met het oog op de vorming van een nieuwe politieregio in het kader van de Nationale politie van extra belang is dat de beoogde politiechef ook prioriteit legt bij gebiedsgebonden politiezorg en de mening van burgers daarbij betrekt? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is er inderdaad sprake van een afrekencultuur binnen het korps Limburg-Zuid? Is er inderdaad sprake van spanning tussen leiding en uitvoering [...] waardoor verantwoordelijkheid krijgen en nemen aan de basis geen kans krijgt? Zo ja, in hoeverre tast dit de effectiviteit van het optreden van de politie aan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het korps heeft al langer geleden initiatief genomen om zijn intern functioneren onder de loep te nemen op basis van signalen uit het verleden. Er loopt nu ruim één jaar een proces van interne dialoogvorming over omgang, gewenst gedrag en versterking van het geven en nemen van verantwoordelijkheid door medewerkers en leidinggevenden op alle niveaus. Dit traject wordt met steun van de huidige beheersdriehoek doorgezet.
Is het waar dat het intellectuele vermogen van het korps gering is? Herkent u de indruk van de visitatiecommissie dat er in het korps een geringe bereidheid is om nieuwe inzichten een kans te geven? Zo ja, hoe gaat u hier verbetering in aan (laten) brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik heb het rapport van de visitatiecommissie gelezen en begrijp dat daarmee wordt gedoeld op het zelflerend vermogen. Men noemt in het rapport bijvoorbeeld het onvermogen van het korps om gericht iets te doen met intelligente waarnemingen op de werkvloer. Het korps erkent dat hier verbetering mogelijk is. Er zijn al initiatieven op dit terrein ontplooid. Het aanvalsplan «Simpel en Eenvoudig» (dat is gestart in 2010) is daar een voorbeeld van. Iedereen binnen het korps mag een idee indienen dat bijdraagt aan het vereenvoudigen van procedures, het verkleinen van de papierberg en het beëindigen van activiteiten die geen prioriteit genieten. De oproep is met groot enthousiasme ontvangen. Enkele tientallen ideeën zijn inmiddels geïmplementeerd.
Het is verder aan de driehoek Limburg-Zuid, om zich over de opmerkingen in het rapport te buigen en hierop desnoods aanvullend op wat al eerder in gang is gezet een verbetering te organiseren. De driehoek heeft zelf om visitatie gevraagd, als toets op en doorzetten van in gang gezette verbetering. Dit is ook het doel, dat ik met kwaliteitsstelsel Nederlandse politie beoog.
Deelt u de mening van de visitatiecommissie «dat het anders moet» bij het korps Limburg-Zuid en dat dat niet zomaar goed gaat komen? Zo ja, wat gaat u doen om voor verbetering te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Zegt het feit dat een woordvoerder van korps Limburg-Zuid de voornaamste conclusies van de visitatiecommissie tegenspreekt vooral iets over het korps of juist iets over de kwaliteit van het werk van de visitatiecommissie?
Ik hecht veel waarde aan het bericht van de korpsbeheerder die aangeeft dat de verbeterpunten uit het visitatierapport stevig zullen worden opgepakt.
Hoe vaak worden in het kader van het evaluatiestelsel kwaliteitszorg bij de Nederlandse politie visitaties bij afzonderlijke politiekorpsen verricht?
Conform het besluit Kwaliteitszorg politie dd. 24 juni 1999. Stb 288 dient elk korps kwaliteitzorg in te voeren. De kwaliteitszorg omvat de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de taakuitvoering, de resultaten en het beheer van het politiekorps. Korpsen doorlopen in het kader van het evaluatiestelsel van de kwaliteitszorg een cyclus van periodieke zelfevaluaties, korpsonderzoeken en eens in de vier jaar een externe visitatie.
Wordt u van de uitkomst van deze evaluaties op de hoogte gesteld? Zo ja, wat doet u met deze uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Ik krijg de rapporten van de externe visitatiecommissie, samen met de resultaten van het korpsonderzoek en de visie van de korpsbeheerder op het visitatierapport altijd aangeboden. De korpsen nemen voorts in hun beleidsplan en jaarverslagen op of en zo ja welke maatregelen als gevolg van het onderzoek en visitatie zijn genomen of zullen worden genomen.
Geven de uitkomsten van de huidige visitaties u aanleiding om te veronderstellen dat de situatie van het korps Limburg-Zuid afwijkt van die van andere korpsen? Zo ja, op welke manier wijkt het korps Limburg-Zuid af? Zo nee, gelden de conclusies van de visitatiecommissie voor Limburg-Zuid dan voor de meeste andere politiekorpsen?
Visitatierapporten zijn in essentie niet bedoeld om vergelijkingen te trekken, maar om zelfontwikkeling van politieorganisaties te stimuleren.
Hoe gaat de kwaliteit van de tien regiokorpsen van de nationale politie onderzocht worden? Worden de uitkomsten van deze onderzoeken openbaar?
Voor de nationale politie zal kwaliteitszorg binnen het landelijke korps een belangrijk onderwerp zijn. Op welke wijze de kwaliteitszorg door de nationale politie vorm wordt gegegeven, wordt thans nader uitgewerkt. Evenals in de huidige situatie blijft de Inspectie OOV toezicht houden op de kwaliteit van de politie.
Interlandelijke adoptie uit de Verenigde Staten |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft Nederland nog steeds het uitgangspunt van het subsidiariteitsbeginsel in procedures van interlandelijke adoptie, zoals voorgeschreven door het Haags Adoptieverdrag? Zo ja, is de uitleg van het subsidiariteitsbeginsel voor u nog steeds dat interlandelijke adoptie pas een optie is indien het kind op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van zijn of haar herkomst?1
Ja.
Hoe verhoudt zich dit tot uw recente informatiebrief over adopties in de Verenigde Staten, waarin u schrijft dat volgens Amerikaans gebruik de biologische ouders het recht hebben zich uit te spreken over wie het kind kunnen adopteren? wordt zo op passende wijze omgegaan met het subsidiariteitsbeginsel? Betekent dit dat bij interlandelijke adopties uit de VS niet langer aangetoond dient te worden waarom het kind niet in het land van herkomst zelf geplaatst kan worden?
Zoals ik in mijn informatiebrief (5713076/11/DJJ) voor aspirant-adoptiefouders van 17 oktober 2011 heb aangegeven, is het Amerikaans gebruik dat de biologische ouders het recht hebben om zich uit te spreken over wie het kind kan adopteren. Dit is opgenomen in de Amerikaanse wet- en regelgeving (zowel in federale wetgeving als de wetgeving in de verschillende Staten). Als biologische ouders zich uitspreken over wie het kind kan adopteren, houdt dat echter niet in dat deze keuze ook zondermeer gevolgd wordt.
Aan de biologische ouders wordt counseling geboden door geaccrediteerde maatschappelijk werkers, die werkzaam zijn bij Amerikaanse adoptiebureaus die door de Amerikaanse Centrale autoriteit zijn geaccrediteerd. Onderdeel van deze counseling is «option counseling» waar gesproken wordt over de verschillende mogelijkheden die zij hebben als zij hun kind ter adoptie willen afstaan. Ook wordt de mogelijkheid besproken of de biologische ouders alsnog met begeleiding zelf de verzorging en opvoeding van hun kind op zich kunnen nemen.
Tevens wordt de adoptie door de Amerikaanse rechtbank uitgesproken. Hierbij toetst de rechter onder andere of er volgens Amerikaanse maatstaven voldoende onderzocht is of het kind in eigen land opgevangen kan worden.
Ik ben van mening dat als door het Amerikaanse adoptiebureau een zorgvuldig adoptieplan is gemaakt en de rechter toetst of er in voldoende mate is voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel, Nederland daarmee kan instemmen.
De Verenigde Staten zijn aangesloten bij het Haags adoptieverdrag en er wordt gewerkt met Amerikaanse adoptiebureaus die geaccrediteerd zijn. Ik vertrouw er dan ook op dat de Amerikaanse adoptiebureaus deze adoptieprocedures, en de keus of het kind nationaal of internationaal geplaatst wordt, zorgvuldig afwegen en begeleiden. Naast het vertrouwen dat ik heb in de Amerikaanse werkwijze, wordt het adoptiedossier ook door de Nederlandse Centrale autoriteit getoetst. Met betrekking tot het subsidiariteitsbeginsel wordt door de Nederlandse Centrale autoriteit getoetst of de biologische ouders de eerder genoemde option counseling hebben ontvangen, en zo ja, wat dan de reden is voor de biologische ouders om te komen tot de wens om hun kind interlandelijk te laten adopteren. Daarmee wordt aangegeven waarom het kind niet in de Verenigde Staten zelf geplaatst wordt.
Is dit een correcte juridische uitleg van het subsidiariteitsbeginsel, waar Nederland zich aan verbonden heeft, dit mede gelet op de uitleg die de «Haagse Conferentie voor Internationaal Privaat recht» hier op 11 december 2008 nog aan gaf?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat de Verenigde Staten op deze wijze voldoende recht doen aan de juridische uitleg van het subsidiariteitsbeginsel.
In het Haags Adoptieverdrag staat in artikel 4 onder b het volgende:
«een adoptie als bedoeld in dit Verdrag kan slechts plaatsvinden indien de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst, na de mogelijkheid tot plaatsing van het kind in de Staat van herkomst naar behoren te hebben onderzocht, hebben vastgesteld dat een interlandelijke adoptie het hoogste belang van het kind dient».
De Verenigde Staten zijn van mening dat er door middel van een zorgvuldig opgesteld adoptieplan, waarbij voldoende counseling is geboden, naar behoren is onderzocht («been given due consideration») of het kind nationaal geplaatst kan worden. De Verenigde Staten zijn van mening dat het hoogste belang van het kind gediend is met de door hun toegepaste werkwijze. Door de manier waarop de Verenigde Staten de adoptieprocedures inkleden, in combinatie met de toetsing door de Nederlandse Centrale autoriteit, ben ik van mening dat de adoptieprocedure vanuit de Verenigde Staten op zorgvuldige wijze plaatsvindt waarbij aan alle vereisten, die het verdrag voorschrijft, voldaan wordt.
Het rapport politiekorps Limburg-Zuid |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport naar aanleiding van de visitatie van het politiekorps Limburg-Zuid, waarin stevige kritiek wordt geuit op het functioneren van dit korps? Bent u bereid dit rapport aan de Kamer te doen toekomen?1
Ja. Het rapport van de visitatiecommissie en de daaraan ten grondslag liggende documenten zijn – conform de MvT van het besluit kwaliteitszorg politie 24 juni 1999 – openbaar. Ik heb een exemplaar bijgevoegd.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport? Deelt u de conclusies die weergegeven worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn antwoorden op de vragen van lid Kuiken (PvdA), ingezonden 15 december 2011 (vraagnummer 2011Z26373).
Klopt het dat de korpsleiding de relatie met de burger niet op de eerste plaats stelt? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er sprake is van een geïsoleerde korpsleiding en een gesloten korps met een naar binnen gerichte cultuur? Klopt het dat het korps veel begint, maar weinig afmaakt? Wat betekent dit voor de kwaliteit van het te leveren politiewerk?
Voor uw vraag over de cultuur binnen het korps verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 6 van lid Kuiken (PvdA), ingezonden 15 december 2011 (vraagnummer 2011Z26373).
De Ondernemingsraad van het korps heeft mij laten weten dat hij de opmerking dat het korps veel begint, maar weinig afmaakt herkenbaar vindt. De Ondernemingsraad ziet echter ook een proces van vernieuwing en verbetering. Zo wordt er herkenbaar meer gestuurd op vakmanschap en eigen verantwoordelijkheid, wordt er meer mét in plaats van over elkaar gesproken en is de positie van de wijkagent verbeterd. De neerwaartse spiraal wordt langzaamaan omgebogen. Uit gesprekken met het korps en uit verschillende voortgangsrapportages maak ik op dat de kwaliteit van het te leveren politiewerk ruim voldoende is.
Klopt het dat de korpschef zich in het rapport hardop afvraagt of het korps zich nog veel moet aantrekken van de ontevreden burger? Wat vindt u van een dergelijke uitspraak?
Zie antwoord vraag 2.
Is, gezien de uitkomsten van dit rapport, deze korpschef volgens u wel geschikt als kwartiermaker voor de nieuw te vormen regionale eenheid Limburg? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2011 heb ik, na een zorgvuldig en breed zoekproces, de kwartiermakers voor de regionale eenheden en de kwartiermaker voor de landelijke eenheid aangewezen. Hierbij stond het belang om de functie van regionale en landelijke politiechef in te vullen op basis van kwaliteit en complementariteit voorop.
De kwartiermakers treffen sinds 1 augustus 2011 voorbereidingen voor het nieuwe landelijke politiekorps zodat de nationale politie van start kan gaan als het parlement instemt met de nieuwe Politiewet. Na inwerkingtreding van de nieuwe Politiewet worden deze kwartiermakers, onder het voorbehoud dat zij goed gefunctioneerd hebben als kwartiermaker, voorgedragen voor de functie van politiechef van de regionale of landelijke eenheid (gerede kandidaatprocedure).
Is er ook een visitatie gedaan van het korps Limburg-Noord? Wat waren daarvan de uitkomsten?
In het kader van het evaluatiestelsel kwaliteitszorg bij de Nederlandse Politie heeft op 1 december 2011 de visitatie van het politiekorps Limburg-Noord plaatsgevonden. De korpsbeheerder heeft mij het rapport op 9 januari 2012 schriftelijk aangeboden.
De visitatiecommissie roept het korps Limburg-Noord op meer aandacht te schenken aan crisis- en rampenbestrijding, het lerend vermogen van de korps kan nog worden verbeterd en de evaluatie en borging van geboekte resultaten behoeft aandacht. Voor het overige oordeelt de visitatiecommissie positief.
Waarom is voor de functie van kwartiermaker gekozen voor de korpschef van Limburg-Zuid en niet die van Limburg-Noord?
Zie antwoord vraag 6.
De bezuinigingen bij de Friese woningbouwcorporatie Elkien |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over miljoenen aan bezuinigingen bij de Friese woningcorporatie Elkien als gevolg van de aangekondigde heffing van het kabinet richting woningcorporaties?1
Ja, van dit artikel in de Leeuwarder Courant is kennis genomen, evenals van het wat uitgebreidere persbericht ter zake van Elkien zelf (zie bijlage).
Hoe beoordeelt u de aankondiging van woningcorporatie Elkien dat zij deze bezuiniging o.a. zoekt in terugtrekking uit kleine kernen waar zij nu nog actief is?
Elkien is een corporatie die strategische beleidskeuzes heeft gemaakt welke in sterke mate zijn gebaseerd op demografische ontwikkelingen in haar werkgebied en haar financiële mogelijkheden. In haar «Strategisch Voorraadbeleidsplan» kiest Elkien, kort gezegd, voor kwantitatieve en kwalitatieve groei van haar bezit in de stedelijke kernen, voor kwalitatieve groei in grotere plattelandskernen, en voor kwantitatieve vermindering in kleinere plattelandskernen. Op deze wijze wil Elkien haar woningvoorraad beter doen aansluiten op de vraag vanuit de doelgroepen. Voor de kleine plattelandsdorpen betekent dit dat Elkien huurwoningen gaat afstoten, hetzij door verkoop hetzij door sloop. Het betekent echter niet dat Elkien deze dorpen zomaar aan hun lot overlaat. Elkien is, met ondersteuning van de SEV, een Maatwerkproject gestart gericht op een methodiek om dorpen een toekomstvisie te laten ontwikkelen gebaseerd op eigen kracht en kwaliteit.
Dat acht ik een verantwoorde werkwijze.
Bent u van mening dat dit een onwenselijk en onverantwoord effect is van deze heffing op kleine kernen in krimpgebieden? Zo ja, hoe gaat u hier dan mee om? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat vind ik niet. Daarbij wil ik nog eens wijzen op de uitkomsten van de CFV-rapportage «Doorrekening effecten Regeerakkoord voor de corporatiesector», welke op 23 mei 2011 aan uw Kamer is aangeboden2. In dat rapport is onder meer becijferd dat de voor corporaties negatieve financiële effecten van de heffing ook in de meer ontspannen woningmarktregio’s gemiddeld genomen grotendeels worden gecompenseerd door de positieve financiële effecten van de extra huurstijging van 5% voor huishoudens in een sociale huurwoning met een inkomen van meer dan € 43 000, nog zonder rekening te houden met de bij veel corporaties aanwezige mogelijkheden om tot een efficiëntere bedrijfsvoering te komen. Voor corporaties in krimpregio’s is dit niet altijd het geval, zoals gebleken is uit de aan uw Kamer bij brief van 17 oktober 2011 gezonden specifieke doorrekeningen die het CFV heeft gemaakt voor de krimpregio’s Parkstad Limburg en Eemsdelta3. In deze brief heb ik aangegeven dat als de betreffende corporaties de in hun regio noodzakelijke opgave niet aan kunnen, zij steun dienen te zoeken bij andere corporaties in de vorm van matching of fusie. Desnoods kan ook projectsteun van het CFV aan de orde zijn. Tevens heb ik aangegeven dat er, met name ten aanzien van de particuliere woningvoorraad, ook en zelfs primair een verantwoordelijkheid ligt voor andere partijen als gemeenten en provincies, en daarbij opgemerkt dat gemeente- en provinciefonds zijn voorzien van een krimp- respectievelijk krimp-/groeimaatstaf.
Hoe verhoudt de aanstaande terugtrekking van deze woningcorporatie uit kleine kernen zich tot uw aanpak voor krimpgebieden?
Het beleid van Elkien inzake de kleine kernen verdraagt zich over het algemeen goed met mijn beleid inzake de krimpgebieden.
Een belangrijk element in mijn beleid is bewustwording bij de partijen die een rol hebben in de aanpak van de krimpgebieden. Elkien toont zich bewust van de (demografische) ontwikkelingen die gaan komen en anticipeert hierop. Dat doet ze in samenspraak met de bewoners en de gemeente.
Een ander wezenlijk element is dat er op regionale schaal een visie op (de aanpak van) de problematiek in de krimpgebieden wordt ontwikkeld. Dat is in de betreffende regio het geval. Overigens werkt de provincie Friesland aan een visie voor de gehele provincie. Om de vitaliteit en leefbaarheid van de regio als geheel daarbij op betaalbare wijze op peil te houden moeten er soms pijnlijke keuzes worden gemaakt die inhouden dat er in bepaalde kernen niet meer geïnvesteerd gaat worden. Hierbij moet overigens worden bedacht dat corporaties in kleine kernen veelal slechts een klein aantal woningen bezitten. De blijvende aanwezigheid in dergelijke kernen behoeft geen noodzakelijke voorwaarde te zijn voor de leefbaarheid in die kernen, noch geven die aantallen woningen de corporaties een primaire verantwoordelijkheid daarvoor.
Beschikt u over informatie dat er mogelijk meer woningcorporaties zijn die hun bezuinigingen in gaan vullen door zich terug te trekken uit kleine kernen?
Het terugtrekken uit kleine kernen is niet alleen financieel gemotiveerd maar heeft in eerste instantie te maken met het anticiperen op toekomstige bevolkingskrimp. Voor zover bekend zijn er op dit moment enkele andere corporaties die overwegen zich geheel of gedeeltelijk terug te trekken uit kleine kernen. Met zes van deze corporaties (inclusief Elkien) en de Stichting Experimenten Volkshuisvesting (SEV) hebben recent gesprekken plaatsgevonden om te bezien hoe een verantwoorde terugtrekking kan worden vormgegeven.
Bij Aedes zal ik aandacht blijven vragen voor matching binnen de corporatiesector gericht op het realiseren van de noodzakelijke (door corporaties op te pakken) woonopgaven in krimpgebieden.
Bent u bereid om op korte termijn in gesprek te gaan met woningcorporatie Elkien, andere woningcorporaties en koepelorganisatie Aedes om deze ongewenste ontwikkeling te bespreken en er voor te zorgen dat woningcorporaties zich niet uit kleine gebieden terugtrekken als gevolg van uw heffingenbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
De naturalisatie van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben op grond van het generaal pardon |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een indicatie geven van het aantal houders van een pardonvergunning dat bij de vergunningverlening in 2007 geen documenten heeft overgelegd omtrent de identiteit en nationaliteit?1
Uit de geautomatiseerde systemen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is niet te herleiden hoeveel houders van een verblijfsvergunning onder de «Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet» (Ranov) tijdens hun asielprocedure of ten tijde van de verlening van de Ranov-vergunning niet in het bezit waren van documenten. Het kunnen tonen van documenten omtrent de identiteit en nationaliteit was in 2007 geen vereiste voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning onder de Ranov-regeling. De afhandeling vond plaats op basis van de destijds bij de IND bekende gegevens.
Betekent dit dat deze groep ex-asielzoekers in beginsel niet in aanmerking kan komen voor het Nederlanderschap?
Nee. Dit zal afhangen van de vraag of de betrokkenen aanvrager beschikt over de noodzakelijke documenten, of een geslaagd beroep op bewijsnood kan doen. Vreemdelingen die in het bezit zijn van een Ranov-vergunning kunnen in aanmerking komen voor verlening van het Nederlanderschap, indien zij de daarvoor benodigde documenten omtrent de identiteit en nationaliteit overleggen. Op grond van artikel 31 Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap dient een vreemdeling met een Ranov-vergunning bij de indiening van het naturalisatieverzoek in beginsel de gegevens met betrekking tot zijn identiteit en nationaliteit te verstrekken, dat wil zeggen een buitenlandse gelegaliseerde of van apostille voorziene geboorteakte en een geldig nationaal paspoort. Indien sprake is van een uitzonderlijk geval kan de houder van een Ranov-vergunning, als reguliere vreemdeling, een geslaagd beroep doen op bewijsnood en wordt hij vrijgesteld van het overleggen van documenten.
Hoeveel van het totaal aantal houders van een pardonvergunning zijn voormalige asielzoekers?
Een van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Ranov-vergunning was dat de betrokken vreemdeling een asielaanvraag moest hebben ingediend. In principe zijn dus alle houders van een Ranov-vergunning voormalige asielzoekers.
Op grond van de Regeling werd overigens ook verblijf verleend aan gezinsleden van Ranov-vergunninghouders, indien deze gezinsleden uiterlijk op 13 december 2006 Nederland waren ingereisd en voor zover de gezinsband reeds bestond voor de komst van de hoofdpersoon naar Nederland. Dit gold ook voor in Nederland geboren kinderen van Ranov-vergunninghouders. Gezinsleden zullen niet in alle gevallen asiel hebben aangevraagd.
Verwacht u van deze ex-asielzoekers dat zij, om Nederlander te kunnen worden, terugkeren naar het land waarvandaan zij gevlucht zijn om de benodigde documenten te bemachtigen?
De Ranov-vergunning is een reguliere verblijfsvergunning en geen asiel verblijfsvergunning. Ten aanzien van houders van een Ranov-vergunning is destijds vastgesteld dat zij niet in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming van de Nederlandse overheid. Dit betekent dat van Ranov-vergunninghouders mag worden verwacht dat zij zich wenden tot de autoriteiten van het land waarvan ze onderdaan zijn om de benodigde documenten te verkrijgen. Zij kunnen daarvoor zelf afreizen naar het land van hun nationaliteit, zich wenden tot de diplomatieke vertegenwoordiging van dat land in Nederland, dan wel een beroep doen op aldaar wonende familieleden of bekenden.
Deelt u de mening dat dit een onredelijke voorwaarde is, die voor de betrokken ex-asielzoekers enorme praktische en psychische hindernissen opwerpt? Deelt u de mening dat niet uit te sluiten is dat dit voor een deel van hen niet ongevaarlijk is, gezien de veiligheidssituatie in bijvoorbeeld Afghanistan, Irak en Somalië?
Een vreemdeling die het Nederlanderschap wil verwerven is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van documenten omtrent de identiteit en nationaliteit. Ofschoon dit een inspanning van de vreemdeling verlangt, deel ik uw mening niet dat dit een onredelijke voorwaarde is. Dezelfde inspanning wordt ook gevraagd van vreemdelingen die niet op basis van de Ranov-Regeling een reguliere verblijfsvergunning hebben verkregen.
Als terugkeer naar het land van herkomst voor een betrokkene bezwaarlijk is, wordt hem geadviseerd om contact op te nemen met de diplomatieke vertegenwoordiging van zijn land in bijvoorbeeld Nederland. Het is soms mogelijk om documenten zoals een paspoort bij de ambassade aan te vragen. Daarnaast wordt een betrokkene in voorkomende gevallen geadviseerd om familieleden of bekenden te machtigen om aan documenten te komen. Ook wordt geadviseerd om hiervoor bijvoorbeeld gemeentelijke of kerkelijke instanties of scholen in het land van herkomst in te zetten.
Indien gesteld wordt dat een ambassade niet meewerkt, moet dit met objectief verifieerbare bewijsstukken onderbouwd worden. Bovendien moet worden aangetoond dat er een serieuze poging is ondernomen om via andere kanalen, zoals een familielid, gemeentelijke of kerkelijke instantie of school in het land van herkomst, alsnog de documenten te verkrijgen. Van Somaliërs wordt niet verlangd dat zij documenten overleggen om hun identiteit of nationaliteit aan te tonen, omdat er geen bevoegde autoriteiten zijn om die documenten af te geven.
Een beroep op bewijsnood wordt slechts in uitzonderlijke gevallen gehonoreerd. Er moet dan door middel van objectief verifieerbare documenten worden aangetoond dat een betrokkene alles heeft gedaan wat mogelijk is om aan de gevraagde documenten te komen.
Bent u bereid dit probleem uitgebreid in kaart te brengen en een regeling voor deze ex-asielzoekers te maken, waardoor zij ondanks het ontbreken van documenten toch in aanmerking kunnen komen voor naturalisatie, als tijdens de asielprocedure niet aan hun identiteit en nationaliteit is getwijfeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Graag verwijs ik naar mijn antwoorden op vraag 2, 4 en 5. Het is essentieel dat een vreemdeling, die Nederlander wil worden, Nederlander wordt op grond van de juiste identiteit en nationaliteit. Als deze identificerende gegevens niet vaststaan, wordt een belangrijk rechtsbelang geschonden. Met het oog op dit rechtsbelang moet voorkomen worden dat personen Nederlander worden op basis van onjuiste persoonsgegevens of nationaliteit.
Ranov-vergunninghouders moeten daarom, net als een «gewone» houder van een reguliere verblijfsvergunning, documenten overleggen om hun identiteit en nationaliteit aan te tonen. Van belang is nog dat zij vanaf het moment van de vergunningverlening in 2007 documenten ter onderbouwing van identiteit en nationaliteit hebben kunnen verzamelen.
Bent u bereid ten aanzien van deze groep ex-asielzoekers een soepeler regime voor het aannemen van bewijsnood aan te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik zie geen reden om ten aanzien van het vereiste van het overleggen van de benodigde documenten voor vreemdelingen met een Ranov-vergunning een uitzondering te maken op de thans geldende richtlijnen inzake bewijsnood, zoals verwoord in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De vraag of sprake is van bewijsnood zal worden beoordeeld aan de hand van de individuele omstandigheden van de zaak, alsmede aan de hand van de situatie in het land waar de documenten vandaan moeten komen.
Het bericht ‘Verplicht logo alcohol en zwangerschap op fles’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verplicht logo alcohol en zwangerschap op fles»?1
Ja.
Is bekend hoeveel vrouwen in Nederland alcohol blijven drinken, terwijl ze weten dat ze zwanger zijn?
De Gezondheidsraad heeft in 2005 een onderzoek gepubliceerd «Risico’s van alcoholgebruik bij conceptie, zwangerschap en borstvoeding». In dit onderzoek is aangegeven dat in Nederland weinig gegevens beschikbaar zijn over zwangere vrouwen, maar dat het percentage van hen dat alcoholhoudende drank gebruikt lager is dan onder niet-zwangere vrouwen. De studies (uit 1978 en 1987) geven aan dat dit percentage mogelijk tussen de 35% en 52% ligt, en wekken de suggestie dat dit percentage in deze periode is afgenomen. Dit lijkt in overeenstemming met de toename van de kennis over de schadelijke effecten van alcohol voor een embryo en een foetus in die periode en de voorlichting die daarover is gegeven. Helaas zijn meer recente gegevens niet beschikbaar.
Zijn er cijfers bekend van het aantal kinderen dat met de gevolgen van het alcoholgebruik door de moeder worden geboren?
Naar schatting lijdt 3% van de kinderen in Nederland aan Foetal Alcohol Syndrome Disorder (FASD, wat vooral tot gedragsproblemen leidt) en 0,5% aan Foetal Alcohol Syndrome (FAS, wat meer ernstige vormen van schade kent, zoals afwijkingen in het gezicht).
Deelt u de mening dat vrouwen adequaat moeten worden voorgelicht over de gevolgen van alcohol voor hun ongeboren kind?
Ja, die mening deel ik.
Waar worden vrouwen proactief gewaarschuwd voor de schadelijke werking van alcohol voor hun ongeboren kind? Welke rol spelen verloskundigen hierin? Is dit een vast onderdeel van de eerste gesprekken met de verloskundige of huisarts?
Zwangere vrouwen worden op verschillende plaatsen voorgelicht over alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Dit gebeurt via websites, CJG’s, bij de huisarts, via regionale GGD’en en via klinisch genetische centra. Voor de verloskundigen heb ik een interventiekaart laten ontwikkelen om daarmee de aandacht te vergroten voor de schade die alcohol kan toebrengen bij het zwanger worden en tijdens de zwangerschap. De interventiekaart dient als een concreet houvast voor de verloskundige om het onderwerp alcohol tijdens preconceptie consulten en daarop volgende consulten bespreekbaar te maken en om de nulnorm voor alcohol uit te dragen.
Bent u bereid te onderzoeken of een invoering van een verplicht logo op flesjes mogelijk is? Hoe snel zou dit ingevoerd kunnen worden?
Ik ben voornemens te inventariseren of het mogelijk is het logo via zelfregulering in te voeren. Daartoe zal ik contact opnemen met de branche. Naar aanleiding daarvan zal ik u nader informeren.
Hoe staat het met EU-regelgeving op dit terrein? Zijn er EU-landen die al wel een verplicht logo op flesjes hebben? Zo ja, zijn de effecten hiervan gemeten?
Er is geen EU-regelgeving op dit terrein. Wel geeft de herziene verordening (EU) 1169/2011 (de etiketteringverordening) de mogelijkheid om nationaal extra vermeldingen op het etiket te plaatsen. Frankrijk is het enige EU land waar het verplicht is om een waarschuwingslogo voor zwangere vrouwen op alcoholhoudende dranken te plaatsen. Uit Frans evaluatieonderzoek valt op te maken dat de invoering van een waarschuwingslogo effect heeft gehad op de bewustwording. In 2004 was 81,5% van de Franse bevolking van mening dat alcoholgebruik tijdens de zwangerschap onaanvaardbaar is. In 2007, na de invoering van het waarschuwingslogo, was 86,9% van de bevolking zich daarvan bewust.
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor het notaoverleg Gezondheidsbeleid op 19 december a.s?
Het notaoverleg is verplaatst naar 5 maart 2012. Deze vragen zullen voor het overleg worden beantwoord.
De problemen bij de intensive care van het VU Medisch Centrum |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de betrokkenheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) bij de grote problemen op de intensive care van het VU Medisch Centrum?1
In mijn eerdere brief van 15 december 2011 kenmerk CZ-TSZ-3097709 ben ik ingegaan op de rol van de IGZ bij de kwesties die speelden op de IC van VUmc.
Kort gezegd komt het er op neer dat IGZ hierbij een actieve rol vervult en de Raad van Bestuur op tekortkomingen heeft gewezen.
Is het waar dat twee dodelijke incidenten zijn gemeld die mogelijk voorkomen hadden kunnen worden?
Beide meldingen zijn in onderzoek en behandeling door de IGZ. Beoordeling van de eerste zaak heeft geleid tot maatregelen die de Raad van Bestuur moet nemen. De inspectie volgt dit nauwgezet. Door VUmc is een plan overlegd waar de inspectie zich in kan vinden en de uitvoering is in gang gezet. Over de laatste melding is nog geen enkele mededeling te doen. Dit onderzoek is pas recent gestart.
Is het toezicht van de IGZ voldoende effectief zodat mogelijke calamiteiten of gevaarlijke situaties voor patiënten door gebrekkige communicatie worden voorkomen? Waaruit bestaat het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
De primaire verantwoordelijkheid om kwalitatief goede en veilige zorg te leveren ligt in het ziekenhuis zelf. De IGZ houdt scherp toezicht op het VUMC en betrekt bij dat toezicht zowel medisch-inhoudelijke alsook bestuurlijke aspecten en spreekt de Raad van Bestuur daar op aan. In de onderhavige casus heeft de IGZ naar aanleiding van een melding op deze wijze gehandeld om zodoende risico’s te reduceren en herhaling te voorkomen.
Is het waar dat een klokkenluider op non-actief is gesteld? Wat is daarover uw oordeel? Hoe wordt voorkomen dat deze klokkenluider de dupe wordt van zijn handelen?
Degene die deze calamiteit bij de IGZ gemeld heeft is niet op nonactief gesteld, maar opereert op dit moment niet. Alles is er op gericht de desbetreffende arts zo snel mogelijk weer normaal onderdeel van het team te laten uitmaken en de communicatie structureel te verbeteren. Ik hecht zeer aan een zorgvuldige behandeling van betreffende arts, opdat deze niet de dupe wordt van de melding die hij bij de IGZ heeft gedaan.
Deelt u de mening dat als de communicatie tussen de medische staf leidt tot gevaarlijke situaties dat dan de Raad van Bestuur nooit mag wegkijken en actief dient te handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik ook in mijn brief van 15 december 2011 heb aangegeven, deel ik die mening. De Raad van Bestuur is primair verantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg. In dat kader en zoals tevens aangeven in mijn brief, vind ik het van belang dat verbeterde richtlijnen binnen VUmc duidelijk maken hoe medisch specialisten, wanneer ze na goed overleg toch van mening blijven verschillen, specifieke twijfelgevallen kunnen voorleggen aan de Raad van Bestuur.
Wat is de rol van de medische staf bij het oplossen van de problemen op de intensive care? Is deze adequaat?
Zoals ik ook in mijn brief van 15 december 2011 heb aangegeven, vind ik dat de eindverantwoordelijkheid voor het oplossen van de problemen primair bij de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van VUmc ligt. De IGZ heeft inmiddels een concept plan van aanpak van de Raad van Bestuur ontvangen. De Raad van Toezicht is op de hoogte en heeft ingestemd met de uitvoering van dit plan en zal ook toezien op de uitvoering. De Raad van Bestuur van VUmc heeft de inspectie aangegeven dat zij zich volledig bewust is van de ernst van de situatie en de noodzaak snel doch zorgvuldig stappen tot verbetering te nemen. Deze concrete maatregelen ter verbetering worden nu getroffen. Bij de aanpassingen in de organisatie van de intensieve zorg worden meerdere specialismen van VUmc betrokken.
Bij implementatie van de stappen voor verbetering zijn samenwerking, communicatie en feedback van cruciaal belang. Alle actoren binnen de organisatie hebben daar zelfstandig en in teamverband een verantwoordelijkheid in. Niemand kan die verantwoordelijkheid ontlopen en is daarop aanspreekbaar. Uiteindelijk gaat het om het belang van de patiënt.
Wat is de rol van de Raad van Bestuur? Is deze adequaat?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de rol van de Raad van Toezicht in deze kwestie? Is deze voldoende adequaat?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat door de mogelijke fusie tussen het Academisch Medisch Centrum Amsterdam en het VU Medisch Centrum zaken onder de pet zijn gehouden?2 Kunt u deze suggestie bevestigen dan wel ontkennen?
Zoals ik in mijn brief van 15 december 2011 heb aangegeven, heb ik geen enkele aanleiding te veronderstellen dat fusieperikelen, zoals geschetst in de media, een relatie hebben met het ontstaan van deze kwestie.
Wilt u uw invloed aanwenden om de problemen op het VU Medisch Centrum zo snel mogelijk op te lossen?
Zoals ik in mijn brief van 15 december 2011 en in de antwoorden op de vragen 3, 6, 7 en 8 heb aangegeven, ben ik van mening dat Raad van Bestuur van de instelling zelf orde op zaken moet stellen. IGZ is als toezichthouder betrokken en volgt het nauwgezet. Zij zal kort na de jaarwisseling de stand van zaken in het VUmc opnieuw beoordelen door middel van gesprekken met in ieder geval de Raad van Bestuur en de meest direct betrokkenen.
Het functioneren van de MIFID-richtlijn inzake concurrentie tussen beurzen |
|
|
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de richtlijn Markets in Financial Instruments Directive (MIFID)?1
Ja.
Wat is uw mening over het functioneren van de hieruit voortvloeiende best execution verplichting? Klopt het dat de meeste banken in Nederland gebruik maken van een verouderd uitvoeringsbeleid en de orders zonder prijsvergelijking direct naar Euronext sturen?
Uit onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in 2011 volgt dat beleggingsondernemingen voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent best execution. Daarbij is derhalve niet geconstateerd dat banken een verouderd uitvoeringsbeleid hebben en/of orders direct, zonder prijsvergelijking, doorsturen naar Euronext.
Hoewel de huidige best execution verplichtingen adequaat worden nageleefd, neemt dit niet weg dat er in mijn ogen nog ruimte is voor verbetering van de best execution regelgeving. De AFM deelt deze observatie. Daarom zet ik tijdens de huidige herziening van de Mifid-Richtlijn in op de mogelijkheid voor de belegger om, op diens initiatief, bij een beleggingsonderneming details op te vragen over de uitvoering van zijn geplaatste order. Dit stelt de belegger beter in staat om te controleren of de order is uitgevoerd conform het best execution beleid van de beleggingsonderneming.
Wat doet de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om ervoor te zorgen dat het best execution beleid ook daadwerkelijk wordt nageleefd? Bent u van plan om stappen te ondernemen om de effectiviteit van dit best execution beleid te vergroten? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De huidige wettelijke verplichtingen met betrekking tot best execution houden kort gezegd in dat een beleggingsonderneming een orderuitvoerbeleid moet hebben vastgelegd en dat minimaal jaarlijks, of bij een significante verandering in de markt, een evaluatie van dit beleid moet plaatsvinden. Primair verantwoordelijke hiervoor is de beleggingsonderneming zelf. De AFM heeft als taak om te controleren of deze activiteiten inderdaad plaatsvinden en op welke wijze dit is geborgd binnen de onderneming. Zoals ik hiervoor kort heb aangestipt heeft de AFM, naast het reguliere doorlopend toezicht op beleggingsondernemingen, nog recentelijk specifiek onderzoek gedaan naar de naleving van de best execution eisen door beleggingsondernemingen.
Ten aanzien van de stappen die ik ga nemen om de effectiviteit van het best execution beleid te vergroten, verwijs ik u naar mijn antwoord op voorgaande vraag.
Een van de doelstellingen van MIFID betrof het bevorderen van concurrentie tussen de beurzen; in hoeverre is er volgens u concurrentie ontstaan onder de beurzen? Hoeveel van de omzet is er inmiddels verschoven van Euronext naar nieuwe beurzen?
De inwerkingtreding van de Mifid-Richtlijn in 2007 heeft het ontstaan van nieuwe handelsplatformen mogelijk gemaakt. Dit heeft in een relatief korte tijd gezorgd voor een felle concurrentiestrijd tussen verschillende handelsplatformen. Voorbeelden van nieuwe handelsplatformen zijn de MTF’s Chi-X en Bats. Na de recente overname van Chi-X door Bats is zelfs het grootste Europese handelsplatform van dit moment ontstaan, met een pan-Europees marktaandeel van 24 procent. Uit de openbare data van zowel dataprovider Fidessa (http://fragmentation.fidessa.com/europe/) als de MTF Chi-X/Bats (http://www.batstrading.co.uk/market_data/market_share/index/) kan worden afgeleid dat 40% van de handel van Euronext Amsterdam, wat betreft de aandelen in de AEX-index, is verschoven naar nieuwe handelsplatformen.
In hoeverre is er sprake van een beperking van concurrentie tussen optiebeurzen in de huidige structuur van de markt, de zogenaamde silo?
In de huidige marktstructuur is er sprake van beperking van de concurrentie doordat beleggers bij handel via een handelsplatform niet vrij kunnen kiezen welke clearinginstelling zij hiervoor gebruiken. Dit geldt zowel voor het silomodel waarbij het handelsplatform en de daaraan verbonden clearinginstelling door dezelfde onderneming worden geëxploiteerd als voor de situatie dat het handelsplatform en de daaraan verbonden clearinginstelling door verschillende ondernemingen worden geëxploiteerd. Vrij gebruik van een clearinginstelling zou meer concurrentie mogelijk maken. Ik ben daarom voorstander van het openstellen van de clearingmarkt zoals de Europese Commissie in de artikelen 28 en 29 van de ontwerpverordening MIFIR2 voorstelt.
Welke rol laat u deze concurrentieaspecten spelen bij het afgeven van een eventuele verklaring van geen bezwaar voor nieuwe beurzen?
De beoordeling van concurrentieaspecten valt niet binnen mijn mandaat. De Nederlandse Medingingsautoriteit en, in geval van een grensoverschrijdende activiteiten, de Europese Commissie zijn belast met het toezicht op mededingingsregels. Het is mijn taak de financiële toezichtaspecten te beoordelen bij het al dan niet verlenen van een vergunning voor een exploitant van een gereglementeerde markt, of van een verklaring van geen bezwaar bij een gekwalificeerde deelneming in een exploitant van een gereglementeerde markt.
In hoeverre zijn er aanvullende voorwaarden gesteld bij de verkoop van Euronext aan de NYSE in 2007? In hoeverre is/wordt daarbij rekening gehouden met de genoemde concurrentieaspecten?
Bij de fusie tussen NYSE en Euronext in 2007 zijn verschillende voorwaarden verbonden aan de verklaring van geen bezwaar van NYSE Euronext. Deze voorwaarden hebben gelet op de onder vraag 6 genoemde bevoegdheidsverdeling geen betrekking op concurrentieaspecten, maar op het waarborgen van adequaat toezicht op en het goed functioneren van de handelsplatformen van Euronext Amsterdam.
Hoe kijkt u aan tegen de strekking van een artikel dat de Amsterdamse Optiebeurs wisselgeld is in de slag om de goedkeuring van Brussel voor de beurzenfusie?2
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving in de media omtrent het afstoten van de handel in aandelenopties via Euronext Amsterdam, teneinde goedkeuring te krijgen van de Europese Commissie voor fusie tussen NYSE Euronext en Deutsche Börse.
Ik ben van mening dat het afstoten van de aandelenopties van Euronext Amsterdam risico’s met zich meebrengt voor het functioneren van de kapitaalmarkten en de positie van beleggers in Nederland. Deze risico’s hebben betrekking op het continueren van de liquiditeit op de handelsplatformen, het bemoeilijken van de toegang van beleggers tot de kapitaalmarkten en operationele risico’s. In het bijzonder is van belang dat in Nederland, in vergelijking tot andere landen, relatief veel retailbeleggers actief zijn op de optiemarkt, voor wie goede toegang tot de markt behouden moet blijven.
Het is aannemelijk dat het opsplitsen van de optiemarkt, of het gescheiden verhandelen van aandelenopties en hun onderliggende aandelen door verschillende marktexploitanten leidt tot verslechtering van de liquiditeit op één of beide gesplitste handelsplatformen. Onduidelijk is of een toekomstige marktexploitant ervoor kan zorgen dat de kwaliteit en liquiditeit op het handelsplatform gelijkwaardig is aan het huidige niveau van de optiemarkt van Euronext Amsterdam dat zich kenmerkt door een relatief diepe orderportefeuille, mede door contracten met «market makers» voor alle afzonderlijke aandelenopties. De grote liquiditeit is in het belang van beleggers omdat die zorgt voor lagere spreads en een betere prijsvorming.
Daarnaast kan scheiding van de optiemarkt van de onderliggende aandelenhandel er toe leiden dat beleggers gedwongen worden op meerdere handelsplatformen te handelen voor de optie respectievelijk het onderliggende aandeel. Dit kan leiden tot hogere kosten als gevolg van de dubbele margins (onderpand voor het afdekken van risico’s voor openstaande posities) die door verschillende clearinginstellingen in rekening worden gebracht.
Voorts moet rekening worden gehouden met operationele risico’s die samenhangen met een transfer van de betreffende openstaande aandelenopties.
Het bericht dat er in 2011 meer dan 1 miljoen ADHD voorschriften zijn |
|
Willie Dille (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer dan 1 miljoen ADHD-voorschriften»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kinderen op dit moment veel te snel een ADHD of PDD-NOS stempel krijgen?
De sterke stijging in het gebruik van ADHD-medicatie baart mij zorgen. Daarom zal ik op korte termijn de betrokken beroepsgroepen naar hun visie ten aanzien van dit stijgende gebruik vragen.
Deelt u de mening dat kinderen tussen de 10 en 12 jaar speels zijn en dus geen ADHD- medicijnen moeten ontvangen, tenzij er een daadwerkelijke vaststelling van ADHD is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat veel gezinnen door de ADHD en PDD-NOS voorschriften onnodig op kosten worden gejaagd aangezien 60% van de kosten voor rekening van het gezin komt?
Deze vraag impliceert dat het voorschrijven van medicatie voor ADHD en PDD-NOS vaak onnodig zou zijn. Vooralsnog ga ik er vanuit dat de betrokken beroepsgroepen vakkundig en zorgvuldig ADHD-medicatie voorschrijven. Zie verder mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Hoe verklaart u dat er steeds meer kinderen ADHD-medicijnen krijgen voorgeschreven?
De stijging van het aantal diagnoses ADHD en daarmee het medicatiegebruik loopt mee in de stijgende vraag naar professionele zorg in de algehele jeugdzorg. In de beleidsbrief «Geen kind buiten spel» worden voorstellen gedaan om het beroep op de zware zorg te doen verminderen. Voor meer details over de gedane voorstellen verwijs ik u graag naar bovengenoemde beleidsbrief.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de manier waarop artsen ADHD vaststellen, en of de huidige criteria voor het vaststellen van ADHD wel voldoen?
Ik ben voornemens om, zoals eerder is toegezegd in de brief over de stand van zaken rondom ADHD van 27 april 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 25 424, nr. 115), de discussie onder en met beroepsgroepen op gang te brengen met betrekking tot het adequaat diagnosticeren en inzetten van medicatie bij ADHD (w.o. het voorschrijven van medicatie). Ik zal hen vragen om hun visie daarop met mij te delen en daarbij aandacht te schenken aan een aantal specifieke punten. Ik zal binnenkort de beroepsgroepen een brief van deze strekking sturen.
Het bericht dat Veolia haar transportdivisie in de etalage zet |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Frans waterbedrijf Veolia zet transportdivisie in de etalage»?1
Ja.
Is er sprake van dat Veolia haar transportdivisie inderdaad gaat verkopen? Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen daarvan voor de activiteiten in Nederland zijn?
Anders dan de berichtgeving in de media is mij hierover niets bekend.
Heeft een eventuele verkoop van de transportdivisie gevolgen voor de fusie/samenwerking met Connexxion?
Gelet op het antwoord op vraag 2 kan ik hier slechts in algemene zin op
reageren, namelijk dat de rechten van reizigers en personeel wettelijk geborgd zijn. In het geval van een nieuwe eigenaar is deze verplicht de rechten en plichten van de vorige eigenaar over te nemen. Een nieuwe eigenaar hoeft niet te betekenen dat de concessie overgaat naar een nieuwe vervoerder als concessiehouder. Indien een concessie wel overgaat naar een andere vervoerder, betekent dat onder meer dat de concessie uitgevoerd moet worden en het tot de respectievelijke concessie herleidbare personeel bij de overgang van de concessie overgaat naar de nieuwe vervoerder.
Toezicht op de markt en op fusies is de bevoegdheid van de EU-commissie en de nationale mededingingsautoriteiten, die in bepaalde gevallen toestemming dienen te verlenen voor doorgang van een fusie.
Welke risico’s lopen de reizigers en de personeelsleden bij de verkoop van de transportdivisie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het aanmatigend is als een groot internationaal transportbedrijf eerst volop de discussie voert over het aanbesteden van het openbaar vervoer en vervolgens zijn transportdivisie afstoot?
Hierover kan ik op basis van het krantenbericht waaraan u refereert geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat het openbaar vervoer primair een maatschappelijke functie heeft? Zo nee, wat is dan de functie van het openbaar vervoer? Zo ja, Deelt u de mening dat GVB en RET beter vorm kunnen geven aan deze maatschappelijke functie omdat zij jarenlang ingebed zijn in de maatschappij en hun diensten en expertise niet zomaar verkocht kunnen worden aan andere bedrijven?
Ik deel de mening dat het openbaar vervoer een maatschappelijke functie heeft. Deze blijkt onder meer uit de rol van het openbaar vervoer in de bereikbaarheid van de grote steden, waarvan grote aantallen reizigers in hun dagelijkse gang tussen huis en werk nut ondervinden. Voor de uitvoering van de maatschappelijke functie van het regionaal openbaar vervoer zijn de concessieverlenende overheden verantwoordelijk. Deze vertalen de maatschappelijke wensen ten aanzien van het openbaar vervoer in een programma van eisen. De vervoerbedrijven staan voor de opgave hieraan op efficiënte wijze invulling te geven. De opvatting dat RET en GVB beter invulling kunnen geven aan gestelde eisen dan private vervoerbedrijven, deel ik op voorhand niet. De evaluatie van de aanbestedingen van het stads- en streekvervoer in ons land laat onder meer zien dat marktpartijen erin slagen meer aanbod te bieden voor hetzelfde geld. Uw Kamer is over de uitkomsten van de evaluatie geïnformeerd.
Vindt u het wenselijk als de transportdivisie van een bedrijf dat in Nederland concessiehouder is (bijvoorbeeld Veolia) in handen komt van een hedgefund? Wat kunnen de gevolgen hiervan zijn voor het personeel en de reizigers?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5. Ik kan geen uitspraken doen over een situatie die nog onbekend is.
Het verzet van de bevolking tegen de bezuinigingen op het ziekenhuis de Sionsberg in Dokkum |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is de reden dat in het ziekenhuis de Sionsberg de afdeling en oncologie, cardiologie, spoedeisende eerste hulp en kraamzorg dreigen te worden gesloten?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft moeten vaststellen dat het ziekenhuis de Sionsberg de kwaliteit van zorg van verschillende basisprocessen heel erg moeilijk tot niet op een verantwoord niveau kan handhaven. Het ziekenhuis en zijn adherentiegebied zijn te klein om te kunnen blijven voldoen aan de minimale richtlijnen en volumenormen. Normen en richtlijnen die in aantal en soort zullen toenemen in de komende tijd. Om die reden is er door het bestuur van het ziekenhuis een onderzoek uitgevoerd naar de toekomstige mogelijkheden met betrekking tot ziekenhuiszorg in de Sionsberg. Dit onderzoek heeft geleid tot de uitwerking van een viertal scenario’s en vervolgens zijn die scenario’s beoordeeld op kwaliteit en financiële consequenties. Dit heeft geleid tot het inzicht dat het volledige basispakket voor de Sionsberg voor de toekomst vanuit beide perspectieven onhaalbaar is en is er een primaire keuze gemaakt voor een scenario waarvan de hoofdlijnen zijn dat er geen acute zorg, cardiologische zorg, «hoog» complexe chirurgische oncologische zorg en geboortezorg meer wordt geboden.
Gezocht wordt naar de meest gewenste vorm voor zorg dicht bij huis. Voor het moment van nu betekent het dat wordt gestopt met de uitvoering in de Sionsberg van de complexe oncologische chirurgie en dat de klinische cardiologie niet wordt heropend. De Spoedeisende Hulp (SEH) heeft al eerder een andere functionaliteit gekregen. In plaats van de SEH is er een Acute Zorg Afdeling beschikbaar. Over de aard van de zorg die van daaruit wel kan worden geboden, zal overleg met de relevante wetenschappelijke verenigingen worden gezocht, omdat daar feitelijk geen normen of richtlijnen voor bestaan. De geboortezorg blijft voorlopig in aangepaste vorm in de Sionsberg beschikbaar, daar zal een goed plan voor ontworpen worden. Voor de complexe gevallen en sectio’s wordt doorverwezen naar andere ziekenhuizen in de omgeving als daar aanleiding voor bestaat, bijvoorbeeld vanwege een hoge ASA. Een en ander vloeit ook voort uit het feit dat de Sionsberg geen voorziening heeft op het niveau van een IC-1. Deze week is overeengekomen dat medio januari 2012 de Sionsberg het portfolio nader zal uitwerken tot een toekomstbestendig zorgbeleidsplan en dat tot die tijd de Acute Zorg Post blijft functioneren conform de afspraken.
Het bestuur van het ziekenhuis buigt zich nu over toekomstplannen die moeten voorzien in een nieuw en innovatief model om vormen van ziekenhuiszorg «dicht bij huis» in de regio te kunnen blijven garanderen. De IGZ blijft de Sionsberg intensief volgen om te zien of de plannen verantwoord worden uitgewerkt en geïmplementeerd en de veranderingen in het gebied goed geborgd zullen worden.
Klopt het dat ook financiële motieven hieraan ten grondslag liggen?2
Het klopt inderdaad dat ook financiële motieven hebben meegespeeld bij het bestuur van het ziekenhuis in de keuze voor een portfolio dat afgestemd is op de toekomst. Het ziekenhuis blijkt over onvoldoende financiële armslag te beschikken om alle zorgfuncties financieel in stand te houden.
Zijn er actuele gebeurtenissen die nopen tot deze ontmanteling van het ziekenhuis?
Uit onderzoek van de IGZ kwam in mei 2011 naar voren dat de Sionsberg te klein is om te blijven voldoen aan alle minimale volumenormen, terwijl het ook financieel niet mogelijk is om op termijn alle zorgactiviteiten zelfstandig in stand te houden. Voor het bestuur van het ziekenhuis zijn dit uiteindelijk redenen geweest om voor de toekomst te besluiten bepaalde functies niet meer aan te bieden (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond waarvan komen de Inspectie voor de Gezondheidszorg en/of zorgverzekeraar De Friesland tot dit oordeel?
Zie het antwoord onder vraag 1.
Komt het ziekenhuis de Sionsberg in aanmerking voor een kleinschaligheidstoeslag om de spoedeisende eerste hulp overeind te houden? Zo ja, hoe hoog is deze kleinschaligheidstoeslag? Is dit ziekenhuis niet onmisbaar om op tijd acute zorg te kunnen bieden?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Sionsberg een beschikbaarheidbijdrage van circa € 3 672 026,– toegekend. Ik heb overleg gehad met de NZa hoe met de beschikbaarheidbijdrage 2012 om te gaan.
Ik heb de Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat voor de beschikbaarheidbijdrage 2012 zal worden aangesloten bij de bijdrage voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. Ik heb u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
Voor de acute zorg is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra vertrekpost. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voor de achterwachtfunctie.
Kunnen niet andere ziekenhuizen, zoals het Medisch Centrum Leeuwarden of het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), hulp bieden om de continuïteit en kwaliteit te garanderen van de Sionsberg zonder dat het ziekenhuis ontmanteld wordt dan wel tot fusie wordt overgegaan? Zo neen, waarom niet?
Om de continuïteit van de zorg in de regio te garanderen, zal het uit te werken zorgbeleidsplan in nauwe samenwerking met onder andere de omliggende ziekenhuizen tot stand moeten komen. Hiermee is zowel de continuïteit als de kwaliteit van de zorg in de regio zeker gesteld.
Wat gaat u ondernemen om dit ziekenhuis, volwaardig te behouden voor Noord-oost Friesland? Vindt u het terecht dat duizenden mensen uit Noord-oost Friesland tegen de ontmanteling van het ziekenhuis in verzet komen? Zo ja, wat gaat u doen om een goed toegankelijk volwaardig ziekenhuis «om de hoek» waar 24 uur per dag en 7 dagen per week het licht brandt te behouden?
Ik kan mij heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in deze regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. Ik vind het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is. Ik zal zelf dan ook geen initiatief nemen dat zich richt op behoud van een volwaardig ziekenhuis.
Bij onveilige en onverantwoordelijke situaties dienen er maatregelen genomen te worden. De IGZ ziet hierop toe. Als de zorg niet verantwoord kan worden geleverd, moet het ziekenhuis stoppen deze zorg te leveren. Het is aan het bestuur van het ziekenhuis deze afweging te maken.
Als u niets wilt ondernemen, wat is daarvan de reden?
Zie het antwoord onder vraag 7.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg over ziekenhuisbekostiging op 21 december aanstaande?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bewapenen van schepen voor de illegale walvisjacht door Japan met geld uit het rampenfonds voor slachtoffers van de aardbeving |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Japan geld uit het rampenfonds, dat bedoeld is voor hulp aan slachtoffers van de aardbeving, besteedt aan het subsidiëren en bewapenen van schepen voor de illegale walvisjacht?1
De Japanse regering heeft mij geïnformeerd dat gelden uit het rampenfonds niet worden aangewend voor het bewapenen van de walvisschepen. Het Japanse parlement de afgelopen tijd een aantal nationale noodhulp- en wederopbouwbudgetten heeft vastgesteld voor de door de drievoudige ramp van 11 maart jl. getroffen gebieden. Een klein deel van dit budget wordt voor zover kan worden nagegaan aangewend ter ondersteuning van de walvisvangst voor wetenschappelijke doeleinden. Verder wordt bijvoorbeeld de kust hersteld, waaraan vissershavens zijn gelegen waar ook walvis wordt aangevoerd en verwerkt.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van illegale jacht op bedreigde walvissen in zeereservaten zeer afkeurenswaardig is? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering is tegenstander van de walvisvaart.
Hoe beoordeelt u de bewapening van Japanse walvisschepen in het licht van de internationale verdragen ter bescherming van walvissen, de reservaten en de veiligheid op zee?
Het Japanse ministerie van Buitenlandse Zaken heeft mij verzekerd dat de Japanse walvisschepen niet bewapend zijn. Op de walvischepen is wel burgerpersoneel met rechtshandhavingsbevoegdheden aan boord. Hun taak is het waken over de veiligheid van de walvisvloot en hun opvarenden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk officieel protest aan te tekenen bij de Japanse regering tegen het gebruiken van het hulpfonds voor het bewapenen van de illegale walvisjacht tegen milieuorganisaties? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Neen. Gelden uit het hulpfonds worden niet aangewend voor het bewapenen van de walvisschepen.
Kunt u uiteenzetten welke actie u heeft ondernomen naar aanleiding van het schietincident uit 2008 waarbij door een Japans walvisschip op Captain Paul Watson van Sea Shepherd Conservation Society geschoten zou zijn? Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek dat u de Kamer destijds heeft toegezegd? Kunt u toelichten in hoeverre Japan heeft meegewerkt aan het onderzoek dan wel waarheidsvinding in de weg heeft gestaan?
Naar aanleiding van Japanse klachten over de verschillende incidenten van 3 en 7 maart 2008 heeft Nederland destijds aan beide partijen nadere informatie gevraagd. Het Japanse Institute of Cetacean Researchheeft videobeelden aangeleverd; van Paul Watson, de oprichter van SSCS, werd een brief ontvangen met een schets van de gebeurtenissen. Voor het overige verwijs ik naar het Algemeen Overleg dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 21 april 2010 met de Kamer heeft gevoerd.
Deelt u de mening dat het bewapenen van walvisschepen niet bijdraagt aan de veiligheid op zee? Zo ja, bent u bereid de Japanse regering mede te delen dat Nederland geen inzet kan plegen ter bevordering van de veiligheid op zee wanneer niet-militaire Japanse schepen bewapend rondvaren tijdens de toch al illegale walvisjacht?
Walvisschepen worden niet bewapend. Nederland heeft recentelijk beide partijen opgeroepen zich te houden aan de regels en wetgeving inzake de veiligheid op zee.