Een decaan aan de TU Delft die opdracht gaf aan het bedrijf van zijn echtgenote |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom een decaan aan de TU Delft die gedurende enkele jaren meerdere malen vanuit de universiteit opdrachten heeft gegund aan het bedrijf van zijn vrouw?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze situatie? Deelt u de mening dat deze ernstige belangenverstrengeling strijdig is met het zorgvuldig handelen met publieke middelen?
Ik vind dat belangenverstrengeling in strijd is met het zorgvuldig handelen met publieke middelen. Het College van Bestuur van TU Delft heeft een onafhankelijk feitenonderzoek door een accountant uit laten voeren. Uit de rapportage van dit onderzoek komt naar voren dat er weliswaar aanwijzingen waren voor de schijn van belangenverstrengeling, maar dat de decaan veelal niet direct betrokken was bij de verlening van de opdrachten. In overleg met het College van Bestuur van TU Delft heeft betrokkene inmiddels zijn functie als decaan binnen de universiteit neergelegd. Het College van Bestuur heeft met betrokkene een betalingsregeling getroffen voor zijn – door de Inspectie in de brief van 6 februari 2012 – als ondoelmatig aangemerkte declaraties.
Deelt u de mening dat, in situaties waarin sprake is van herhaalde belangenverstrengeling, een berisping geen recht doet aan de ernst van de overtreding? Zo ja, welke mogelijkheden hebben toezichthouders van universiteiten om bestuurders hierop aan te spreken en zwaardere sancties op te leggen?
Wat betreft het eerste deel van de vraag over belangenverstrengeling verwijs ik naar mijn antwoord op vraag twee. De Inspectie van het Onderwijs kan besluiten een onderzoek uit te voeren als daar aanleiding toe bestaat en naar aanleiding hiervan het College van Bestuur aanspreken op eventuele onregelmatigheden. Ik kan in dergelijke gevallen daarnaast de Raad van Toezicht aanspreken.
Wie had hier volgens u toezicht moeten houden? Ziet u reden om richtlijnen en verantwoordelijkheden (bijvoorbeeld met betrekking tot de raad van toezicht) voor de gunning van opdrachten met publieke middelen aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Het College van Bestuur en de Raad van Toezicht hebben beide een rol. In de Wet hoger onderwijs en onderzoek is al geregeld hoe de governancestructuur van instellingen is ingericht. Geregeld is dat de Raad van Toezicht toezicht houdt op het bestuurlijk handelen van het College van Bestuur. De instellingsaccountant is belast met de controle van de jaarverslaggeving en op de rechtmatige besteding van publieke middelen. De Inspectie van het Onderwijs voert het financieel toezicht uit op de kwaliteit van de accountantscontroles van de instellingsaccountants, onder meer via reviews en specifiek onderzoek. Ik zie geen reden om dit toezichtstelsel aan te passen.
Deelt u de mening dat er, nu hier sprake is van laakbaar handelen, terugvordering van dergelijke middelen bij de desbetreffende persoon ook mogelijk moet zijn (conform de motie Jadnanansing2)? Zo ja, welke acties mogen op dat gebied van u verwacht worden?
Ik ben van mening dat in de bedrijfsvoering van een instelling als TU Delft procedures moeten zijn opgenomen om te waarborgen dat opdrachten zorgvuldig, zakelijk en rechtmatig worden verstrekt en dat deze procedures ook worden toegepast en worden nageleefd. Jaarlijks onderzoekt de accountant het stelsel van interne beheersing als onderdeel van zijn controle van de jaarrekening en rapporteert daarover aan het bestuur en de Raad van Toezicht.
Het College van Bestuur van TU Delft heeft naar aanleiding van deze casus een aantal maatregelen genomen en heeft met betrokkene een betalingsregeling getroffen voor de door de Inspectie als ondoelmatig aangemerkte declaraties. De Inspectie heeft TU Delft gemeld dat deze acties door de instellingsaccountant moeten worden gemonitord. De Raad van Toezicht heeft mij toegezegd de komende tijd extra aandacht te besteden aan het op- en bijstellen, naleven en handhaven van de interne regelgeving. De Raad van Toezicht heeft toegezegd mij waar relevant op de hoogte te houden.
Het bericht dat Zalm de jaarrekening van DSB bewust te laat uitbracht en daarmee spaarders heeft misleid |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Zalm bracht jaarrekening DSB bewust te laat»?1
Ja.
Welke sanctie staat er op het te laat indienen van een jaarrekening? Staat deze sanctie in verhouding tot de mogelijke gevolgen van te late indiening voor spaarders?
Kunnen bestuurders hierbij hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden?
Is het mogelijk bij sanctionering de intenties en de gevolgen voor het te laat indienen mee te wegen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Wat vindt u hiervan?
Welke straf staat er op misleiding van spaarders? Welke mogelijkheden tot compensatie van geleden schade zijn hierbij mogelijk?
Is het te laat indienen van de jaarrekeningen meegenomen in de onderzoeken door AFM en DNB naar oud-DSB-bestuurders die nog actief zijn in de financiële sector? Zo ja, op welke manier? Zo nee, zal DNB de integriteit van de heer Zalm opnieuw onderzoeken naar aanleiding van deze nieuwe ontwikkelingen?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Nederlandsche Bank (DNB) hebben mij bevestigd dat zij inderdaad de wijze van het indienen van de jaarrekening over het jaar 2007 betrokken hebben bij hun onderzoeken naar oud-bestuurders van DSB. Deze kwestie is dus aan de orde geweest. Voor nadere informatie over deze onderzoeken verwijs ik u naar de openbaar gemaakte informatie in het rapport van professor Scheltema inzake het eerste bestuurdersonderzoek en het rapport van de commissie Scheltema, waarin ik maximale transparantie betracht. Eventuele aanvullende informatie over deze onderzoeken kan ik u helaas niet geven omdat deze wordt beheerst door het regime van vertrouwelijkheid uit de Wet op het financieel toezicht. Verder constateer ik dat in het artikel waaraan het lid Braakhuis refereert, een weergave wordt gegeven van bepaalde speculaties en veronderstellingen van de heer Lakeman. U zult mij begrijpen als ik verder niet treed in dergelijke speculaties. Voorts verwijs ik naar mijn beantwoording van de feitelijke vragen over de Nederlandse regelgeving van het lid Braakhuis hierna.
Stel dat de beschuldiging aan het adres van de heer Zalm op waarheid berust, heeft dit dan invloed op zijn huidige functie bij ABN Amro?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft de AFM of DNB een taak in het toezicht houden op het juist toepassen van de vennootschapsregels? Kunnen en moeten de toezichthouders ingrijpen bij te late indiening van de jaarrekening? Is dat in dit geval gebeurd?
De vereisten ten aanzien van het tijdig opstellen en publiceren van jaarrekeningen gelden voor alle Nederlandse ondernemingen. Zij betreffen algemene vereisten uit het civiele recht. Zij zijn daarom niet specifiek onderdeel van het toezicht dat de AFM en DNB uitoefenen op financiële ondernemingen. Wel zijn er enkele algemene bepalingen in de wetgeving inzake financieel toezicht opgenomen die betrekking hebben op financiële gegevens. Ten behoeve van de uitoefening van het prudentieel toezicht zijn financiële ondernemingen verplicht binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekening, het jaarverslag en overige gegevens aan DNB te verstrekken (artikel 3:71 Wft). In dat verband is het voor DNB van belang dat de jaarcijfers tijdig worden opgesteld en aan DNB worden aangeleverd binnen de daarvoor gestelde termijn. DNB controleert echter niet specifiek op tijdige indiening van de jaarrekening bij de Kamer van Koophandel. De AFM houdt voorts op grond van de Wet toezicht financiële verslaggeving (Wtfv) toezicht op de financiële verslaggeving (waaronder de vastgestelde jaarrekening) van beursgenoteerde ondernemingen en toetst of de toepasselijke verslaggevingvoorschriften juist zijn toegepast. De AFM heeft daarbij geen taak om toe te zien op de naleving van de verplichting om de jaarrekening tijdig te deponeren bij de Kamer van Koophandel. DSB was overigens geen beursgenoteerde onderneming.
Ten overvloede merk ik in dit verband op dat de toezichthouders mij hebben bevestigd dat de wijze van indiening van de jaarrekening over het jaar 2007 betrokken is geweest in de onderzoeken door de AFM en DNB naar de oud-bestuurders van DSB. Zie hiervoor mijn beantwoording van de vragen 6 en 7.
De inzet van Nederland in Brussel (EU) voor een regeling voor oormerkweigeraars |
|
Henk van Gerven , Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Welke inzet heeft u ondertussen in Brussel gepleegd voor erkenning van de Nederlandse regeling voor oormerkweigeraars?
Er zijn bij de Europese Commissie al herhaalde pogingen gedaan om de bijzondere positie van de Nederlandse oormerkweigeraars te bepleiten. Vooralsnog zonder succes omdat de Europese regelgeving alleen de gele oormerken kent als identificatie- en registratiemiddel. De Europese Commissie is voornemens om in het najaar de discussie over alternatieve goedgekeurde identificatie- en registratiemiddelen voor runderen op de agenda te zetten. Ik wil de mogelijkheden van deze alternatieve identificatiemiddelen bezien en nagaan of dit ook mogelijkheden biedt voor de oormerkweigeraars. Ik zal dat wederom bij de Europese Commissie bepleiten.
Wat zijn de precieze knelpunten voor de Europese Commissie met betrekking tot de Nederlandse regeling voor oormerkweigeraars?
De Europese Commissie heeft op grond van de Europese I&R-verordening niet de bevoegdheid om uitzonderingen toe te staan voor gewetensbezwaarde oormerkweigeraars.
Kan er een aanpassing in de Europese regels komen voor de oormerkweigeraars, zoals er ook een aanpassing is gekomen voor bijvoorbeeld de Nederlandse mestwetgeving? Zo nee, waarom niet?
Anders dan de Europese I&R-verordening voorziet de Europese Nitraatrichtlijn in de mogelijkheid voor lidstaten om bij de Europese Commissie een derogatie aan te vragen. Van deze mogelijkheid die de Europese nitraatregelgeving biedt, heeft Nederland gebruik gemaakt ten behoeve van de nationale mestwetgeving.
Een voorstel tot wijziging van de Europese regelgeving door de Europese Commissie, zodat de gewetensbezwaarde oormerkweigeraars kunnen worden erkend, ligt niet voor de hand. De Commissie hecht er grote waarde aan, dat de identificatie en registratie van runderen in alle EU-lidstaten op een gelijke manier wordt uitgevoerd. Dit betekent dat voor de identificatie en registratie alleen een goedgekeurd identificatiemiddel mag worden gebruikt. Het identificatie- en registratiesysteem is destijds ingevoerd om in geval van een calamiteit alle dieren te kunnen identificeren en traceren om op deze manier de diergezondheid en voedselveiligheid te kunnen garanderen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad op 22 juni 2011?
Slachtoffers van mensenhandel die maar in de helft van de gevallen aangifte doen |
|
Lilian Helder (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Kent u het bericht «Maar helft slachtoffers mensenhandel doet aangifte»?1
Ja.
Hoe komt het dat maar de helft van de slachtoffers van mensenhandel aangifte doet? Bent u bereid om hier, zoals CoMensha vraagt, nader onderzoek naar te doen?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Arib (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3060).
Wat gaat u doen om het percentage slachtoffers dat aangifte doet te verhogen?
Zie antwoord vraag 2.
In welk percentage van de gevallen waarin géén aangifte is gedaan, is er overgegaan tot ambtshalve vervolging? Indien dit percentage lager is dan 100%, kunt u dan toelichten waarom er bij mensenhandel niet altijd vervolging wordt ingesteld?
Het Openbaar Ministerie heeft mij deze percentages niet kunnen geven, omdat deze gegevens niet centraal geregistreerd worden. Over de overwegingen om al dan niet tot vervolging over te gaan valt evenwel het volgende te zeggen. De verklaring van een slachtoffer (in de vorm van een aangifte of getuigeverklaring) draagt in belangrijke mate bij aan het bewijs. Het doen van aangifte is echter geen vereiste om tot vervolging over te gaan. Het bewijs dat sprake is van mensenhandel kan ook uit andere middelen blijken, zoals afgeluisterde telefoongesprekken en verklaringen van verdachten en getuigen. De aanpak van mensenhandel is reeds een aantal jaren een speerpunt van het Openbaar Ministerie, dat hierin ook in 2010 heeft geïnvesteerd. Waar mogelijk gaat het Openbaar Ministerie dan ook over tot vervolging van verdachten van mensenhandel, ook wanneer er geen aangifte is gedaan.
Het bericht dat een woningcorporatie door een blunder vijf miljoen euro heeft verloren |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Blunder kost Groningse woningcorporatie 5 miljoen euro»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat woningcorporatie Lefier door een blunder met de aankoop van grond vijf miljoen euro heeft verloren?
Lefier heeft de grond- en verwervingskosten vooralsnog afgeboekt van het eigen vermogen. Het gaat om een totaallbedrag van 5.5 miljoen euro. De woningcorporatie onderzoekt welke planontwikkeling op termijn wel mogelijk is op de bewuste locatie. Op basis daarvan zal moeten blijken hoe groot het financiële verlies werkelijk is.
Welke gevolgen heeft deze kapitale blunder voor de financiële positie van woningcorporatie Lefier?
Lefier is een financieel gezonde woningcorporatie (A-status van het Centraal Fonds Volkshuisvesting). De huidige investeringsportefeuille bedraagt 100 a 120 miljoen euro. De afboeking heeft geen direct effect op het voorraad- en het huurbeleid van deze woningcorporatie.
Bent u van mening dat het interne toezicht van de corporatie op dit soort aankopen jammerlijk heeft gefaald? Zo nee, waarom niet?
Direct na het voorval heeft de Raad van Commissarissen op verzoek van de Raad van Bestuur een forensisch onderzoek laten uitvoeren. De Raad van Bestuur van Lefier erkent dat er fouten zijn gemaakt bij de aankoop van de betreffende locatie. Het onderzoek heeft geleid tot aanpassing en ook verscherping van de administratieve organisatie en interne controle.
Bent u bereid de gang van zaken rond deze miskoop te onderzoeken en de resultaten van dit onderzoek, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4. Ik constateer dat, na constatering van het voorval, de governance binnen de woningcorporatie goed heeft gewerkt.
Bent u van mening dat de voor deze blunder verantwoordelijke betrokkenen per direct hun biezen moeten pakken? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij, maar aan de Raad van Bestuur en Raad van Commissarissen van deze woningcorporatie om daarover te oordelen.
Een advertorial voor Hogeschool InHolland |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de 2-pagina’s grote advertorial van Doekle Terpstra en Hogeschool InHolland?1
Van de inhoud van het advertorial heb ik kennisgenomen.
Ik vind het belangrijk dat studenten voor het maken van hun studiekeuze over eerlijke en transparante informatie kunnen beschikken. Adverteren is één van de kanalen waarlangs informatie de aspirant-studenten kan bereiken. Alle hbo-instellingen adverteren. De verantwoordelijkheid voor de wijze waarop zij dit doen, ligt bij de instellingen. In hun jaarverslag en jaarrekening moeten de instellingen verantwoording afleggen over de doelmatigheid van de bestede publieke middelen.
InHolland heeft ervoor gekozen een inhoudelijk advertorial in de Spits te plaatsen, omdat veel (aankomend) studenten willen weten wat werkgevers van het InHollanddiploma vinden. Ik kan mij goed voorstellen dat InHolland – na alle commotie in de afgelopen periode – de behoefte heeft om zaken die wel goed gaan voor het voetlicht te brengen. De kosten van de advertorial bedroegen volgens informatie van InHolland € 20 000 en deze zijn betaald uit het marketingbudget. InHolland heeft laten weten dat de hoogte van dit budget in 2011 30% lager ligt dan in voorgaande jaren. Hiervoor is bewust gekozen, omdat investeren in de kwaliteit bij InHolland de hoogste prioriteit heeft.
Wat heeft de advertentie precies gekost? Is deze betaald uit het budget van Hogeschool InHolland?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat dit een ongepaste actie is en ook geen zinvolle besteding van het onderwijsbudget, gezien alle commotie rond InHolland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik deel deze mening niet. Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat een dergelijke advertentie niets toevoegt aan de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja, wilt u dit overbrengen aan de heer Terpstra?
Ik ben van mening dat adverteren geen invloed heeft op de kwaliteit van het onderwijs. Het doel van adverteren is een andere. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat «verreweg de meeste opleidingen van InHolland staan als een huis en voldoen aan de eisen»? Hoe kan de heer Terpstra dit beweren, aangezien slechts vijf van de 90 opleidingen door de onderwijsinspectie zijn onderzocht? Deelt u de mening dat hierover geen zekerheid bestaat?
Alle bekostigde InHolland-opleidingen zijn geaccrediteerd. Onlangs heeft de inspectie gerapporteerd over vier opleidingen , waarvan één opleiding op twee verschillende locaties is onderzocht. Op basis van het inspectierapport heb ik een aantal stevige conclusies getrokken. Deze richten zich op zowel de betreffende opleidingen als op de checks and balances in het huidige stelsel. Dit is van belang omdat over de kwaliteit van het hbo-diploma geen enkele twijfel mag bestaan. In mijn beleidsreactie op de eindrapporten van het inspectieonderzoek naar de alternatieve afstudeertrajecten bent u door mij hierover schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuknummer 31 288, nr. 167). Ik heb geen concrete aanleiding om aanvullend op dit inspectieonderzoek te twijfelen over de kwaliteit van de andere opleidingen bij InHolland.
Kunt u een overzicht geven van de uitgaven aan reclame en promotie van de verschillende hogescholen en in het bijzonder van InHolland? Zo nee, hoe voorkomt u dat hogescholen steeds meer budget besteden aan PR-activiteiten en steeds minder aan het primaire onderwijsproces?
Nee, ik beschik niet over een dergelijk overzicht. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven, dat de verantwoordelijkheid voor de wijze waarop hbo-instellingen adverteren, bij hen ligt. Over de inzet van publieke middelen voor dit doel leggen zij in hun jaarverslag en jaarrekening verantwoording af. Ik zie, mede gegeven het feit dat de uitgaven aan marketing bij InHolland aanzienlijk dalen, in deze advertorial geen aanleiding om in te grijpen op de wijze die de vraag suggereert.
Het falen van de AIVD om de notificatieplicht uit te voeren |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Deelt u de opvatting dat ook de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdient (AIVD) zich moet houden aan de wet?1
Ja.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de AIVD burgers wel gaat informeren?
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft reeds op 24 februari 2010 een toezichtsrapport uitgebracht inzake de rechtmatigheid van de uitvoering van de notificatieplicht door de AIVD.
De CTIVD constateert dat de AIVD, een enkele uitzondering daargelaten, de notificatieplicht overeenkomstig de wettelijke vereisten ten uitvoer heeft gelegd. Op vier notificatiebesluiten na, is in alle gevallen van de onderzochte notificatiebesluiten op terechte gronden besloten tot uitstel, dan wel verval van de notificatieplicht. De commissie constateert voor wat betreft de uitzonderingsgevallen dat de AIVD bij het traceren van de betrokken personen in één enkel geval niet heeft gehandeld overeenkomstig de wettelijke vereisten. Ook heeft de AIVD naar het oordeel van de commissie in één enkel geval ten onrechte besloten tot uitstel van de notificatieplicht, alsmede in twee gevallen ten onrechte tot afstel van de notificatieplicht. De commissie heeft aanbevolen de desbetreffende besluiten te heroverwegen. Daarmee zou volgens de commissie niet gezegd zijn dat deze heroverweging zou moeten leiden tot notificatie, omdat er mogelijk andere gronden zouden kunnen zijn om hiertoe niet over te gaan. De AIVD heeft de aanbeveling van de commissie opgevolgd, maar dit heeft niet geleid tot het uitbrengen van een notificatieverslag.
Sinds de feitelijke inwerkingtreding van de notificatieplicht monitort de CTIVD de uitvoering hiervan. Teneinde de CTIVD in staat te stellen haar toezichtsfunctie te vervullen, voorziet artikel 34 lid 2 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) in een plicht voor de AIVD de commissie op de hoogte te stellen indien het uitbrengen van een verslag aan de betrokken persoon niet mogelijk is. Bij deze mededeling wordt gemotiveerd aangegeven waarom het verslag niet kan worden uitgebracht. Voorts wordt de commissie door de AIVD ook actief en periodiek op de hoogte gesteld van de gevallen waarin een uitstelgrond van toepassing is. De motiveringen en uitstelgronden terzake hebben tot op heden niet geleid tot het oordeel van de CTIVD dat de AIVD ten onrechte nog geen notificatieverslag heeft uitgebracht.
Bent u bereid onderzoek te laten doen, bijvoorbeeld door de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD), naar het waarom van het falen van de AIVD om de notificatieplicht uit te voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de AIVD wel bereid journalisten te informeren, maar weigert zij informatie te geven aan de Kamer?
De AIVD heeft uiteraard eerst de Kamer en daarna het Algemeen Dagblad willen informeren over de vraag of de AIVD inmiddels heeft kunnen notificeren. Door een intern misverstand heeft de informatie van de AIVD terzake het Algemeen Dagblad eerder bereikt. Het informeren van de journalist van het Algemeen Dagblad had moeten plaatsvinden nadat zeker gesteld was dat de Kamer inmiddels geïnformeerd was.
Demonstraties in Marokko |
|
Tofik Dibi (GL), Mariko Peters (GL) |
|
Hoe beoordeelt u het optreden van de Marokkaanse autoriteiten op de demonstraties van de afgelopen maanden? Is er een verandering van de toegepaste aanpak waarneembaar?
De houding van de Marokkaanse overheid jegens verscheidene groepen die om uiteenlopende redenen staken of demonstreren is sinds enige tijd verhard. In juni zijn vreedzame demonstraties van diverse groeperingen, in verschillende steden in Marokko met geweld uiteengeslagen. De Europese Commissie heeft op 30 mei 2011 bij monde van de woordvoerder van Commissaris Füle publiekelijk haar bezorgdheid over de gang van zaken uitgesproken. De Marokkaanse regering is ook door diplomaten uit diverse landen op de gebeurtenissen aangesproken.
Klopt het dat eind van deze maand de koning met een voorstel tot hervormingen komt? Bent u bekend met de hervormingen die de koning van plan is door te voeren?
Inmiddels heeft de Marokkaanse overheid op 1 juli 2011 de tekst van een herziene grondwet met een referendum aan de bevolking is voorgelegd. 98,5% van de Marokkaanse bevolking heeft vóór de voorstellen gestemd. Naar verwachting worden dit najaar vervroegde parlementsverkiezingen gehouden.
Het is in eerste instantie aan de Marokkanen om de toekomst van hun land te bepalen. De herziene grondwet is een stap naar meer democratie en rechtsstatelijkheid in Marokko. De Nederlandse regering volgt de hervormingen in Marokko op de voet en zal rechtstreeks en via de EU de Marokkaanse regering blijven aanmoedigen stappen naar verdere democratisering te zetten.
Bent u in contact met de koning en/of de Marokkaanse autoriteiten over mogelijke hervormingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens bilaterale contacten met de Marokkaanse autoriteiten te pleiten voor brede en grondige hervormingen op het gebied van democratisering en mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe schat u het risico in dat na de bekendwording van de hervormingen door de koning massaal protest op gang komt? Dringt u bij de Marokkaanse autoriteiten aan op geweldloos optreden door de veiligheidstroepen?
De 20-Februari Beweging – die teleurgesteld is over de nieuwe concept-grondwet, omdat het voorstel in hun ogen niet ver genoeg in de richting van een parlementaire monarchie gaat – heeft na het bekend worden van de voorstellen in enkele grote steden demonstraties georganiseerd. Daarbij kwam het her en der tot lichte schermutselingen met pro-overheidsdemonstranten. De Marokkaanse autoriteiten traden, voor zover kon worden nagegaan, terughoudend op.
Is er in Marokko sprake van toename van repressie, bijvoorbeeld op het gebied van persvrijheid? Kunt u hier een beeld van schetsen?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven. Het was in de afgelopen periode mogelijk om publiekelijk de constitutionele positie van de Marokkaanse koning aan de orde te stellen, iets wat tot voor kort ondenkbaar was. Ook heeft de 20-Februari Beweging andere misstanden in de Marokkaanse samenleving publiekelijk kunnen benoemen. Op voorspraak van de nieuw opgerichte Conseil National des Droits Humains is een groep gevangenen vrijgelaten die op politieke gronden waren veroordeeld (onder wie een uit Noord-Marokko afkomstige mensenrechtenverdediger). Anderzijds heeft de Hoge Autoriteit voor de Audiovisuele Media een instructie verspreid onder Marokkaanse kranten en radiostations met een verbod om aandacht te besteden aan oproepen om het referendum te boycotten. Ook is enige tijd geleden een hoofdredacteur van een belangrijke mediagroep gearresteerd; hij is, binnen- en buitenlandse protesten ten spijt, begin juni veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf en een geldboete.
Het vermeende weren van vissers uit de Klaverbank door Greenpeace |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het persbericht van Greenpeace met de titel «Greenpeace sluit natuurgebied op Noordzee af voor Visserij»?1
Ja.
Bent u met ons van mening dat Greenpeace de wet overtreedt door dit gebied af te sluiten voor onze vissers? Zo ja, bent u bereid om de schepen van Greenpeace hier per direct door politievaartuigen te laten wegslepen en de opvarenden als verdachten te vervolgen?
Op grond van de Waterwet is het niet toegestaan om zonder vergunning stenen met beelden te dumpen op de bodem. Er is dus sprake van een overtreding van de Waterwet. De locaties waar Greenpeace de stenen heeft gestort en de omgeving daarvan zijn nader onderzocht. Daarbij is geconstateerd dat er in het gebied honderden stenen voorkomen die een vergelijkbare omvang hebben als de stenen die door Greenpeace zijn gestort. Vanwege het grote aantal stenen dat van nature voorkomt in het gebied leveren de door Greenpeace gestorte stenen niet of nauwelijks een verhoogd gevaar op voor de visserij Het storten van stenen zonder vergunning blijft evenwel in strijd met de Waterwet. Daarom heb ik aan Greenpeace een dwangsom opgelegd die erop gericht is te voorkomen dat Greenpeace in de toekomst opnieuw stenen zou storten in de Noordzee.
Is het u bekend dat de kabeljauw minder in de Noordzee voorkomt omdat er is gestopt met het lozen van fosfaat in de Noordzee, er daardoor minder nutriënten in het water terecht zijn gekomen met als gevolg dat het voedsel voor de kabeljauw en andere soorten vele malen minder is geworden en dat de kabeljauw om die reden en door stijging van de watertemperatuur in mindere mate aanwezig is in de Noordzee?
Uit onderzoek in de Noordzee blijkt dat ondanks de afname in nutriëntconcentraties de fytoplankton biomassa juist is toegenomen2. Fytoplankton is voedsel voor roeipootkreeftjes («copepoden»), die op hun beurt weer als voedsel dienen voor kabeljauwlarven. Factoren die uiteindelijk bepalend zijn voor de overleving van kabeljauwlarven zijn temperatuur, de soortensamenstelling, geografische verspreiding en timing van roeipootkreeftjes. Onderzoekers hebben waargenomen dat als gevolg van een mis-match in de tijd tussen voorkomen van de kabeljauwlarven en hun favoriete soorten voedsel, de kabeljauwlarven zijn overgeschakeld op ander, voor de vis minderwaardig voedsel3. Hierdoor is de aanwas van jonge vis sinds de jaren 80 van de vorige eeuw achteruitgegaan.
Een andere verklarende factor voor de lage stand van de kabeljauw in de Noordzee is voor de wetenschappers van ICES het gevolg van de zeer hoge visserijdruk. Volgens ICES (2010) zou de visserij sterfte tussen 0.16 en 0.42 per jaar moeten liggen voor een lange termijn duurzame vangst (MSY). De visserijsterfte ligt hier al sinds de jaren 60 ver boven4. Deze toestand baart de staatssecretaris van EL&I grote zorgen en hij steunt de Commissie in haar ambitie om hieraan een einde te maken.
Positief leefstijlbeleid |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u nog steeds van mening dat mensen via maatschappelijke organisaties gestimuleerd moeten worden om gezonde keuzes te maken zoals in de nota gezondheidsbeleid staat? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten hoe dit strookt met het stoppen van de subsidiëring van STIVORO en de bezuiniging van 65% op voorlichting over schade door roken en meeroken?
Burgers zijn allereerst zelf verantwoordelijk voor de leefstijlkeuzes die zij maken. De overheid heeft daarbij de verantwoordelijkheid te waarborgen dat goede, objectieve en toegankelijke informatie beschikbaar is, die mensen kunnen gebruiken bij het maken van die keuzes. Maatschappelijke organisaties voeren een belangrijk deel van de informatievoorziening uit.
Er worden nu twee instituten gesubsidieerd die werkzaam zijn op het terrein van verslavende middelen. Ik vind dit niet efficiënt. Ook wordt op deze manier onvoldoende gebruik gemaakt van de beschikbare kennis op het terrein van verslaving. In de nota «Gezondheid Dichtbij» heb ik aangegeven dat ik streef naar een bundeling van activiteiten op het gebied van leefstijl en naar een integrale aanpak. Daarom heb ik ervoor gekozen om de subsidierelatie met STIVORO per 2013 te beëindigen. Dat betekent niet dat ik geen geld meer beschikbaar stel voor tabaksontmoediging. Per 2013 zal ik tabaksontmoediging bundelen met preventie van alcohol en drugs, zodat er één kennisinstituut komt op het gebied van middelengebruik.
Kunt u aangeven in wiens belang het is zo snel en zo grondig het tabaksontmoedigingsbeleid af te breken?
Ik blijf de komende jaren werken aan tabaksontmoediging: o.a. de leeftijds-grenzen, de rookvrije werkplek, de rookvrije horeca en de handhaving hiervan en waarschuwingen op tabaksverpakkingen blijven van kracht. Ook blijf ik investeren in het beschikbaar stellen van betrouwbare informatie. Het beëindigen van de subsidierelatie met STIVORO betekent niet dat het tabaksontmoedigingsbeleid wordt afgebroken. Wel dat het onderdeel leefstijl binnen het tabaksontmoedigingsbeleid anders wordt vormgegeven. Er vindt weliswaar een bezuiniging plaats, maar het geld dat overblijft wordt slimmer ingezet door tabaksontmoedigingsbeleid te bundelen met expertise op het gebied van andere verslavingen. Ten aanzien van jeugd zal ik bovendien extra investeren in weerbaarheid en goede voorlichting, onder andere op scholen. Daarbinnen krijgt ook roken aandacht.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van professor Fong in RTL-nieuws1 dat het voorgestelde beleid onherroepelijk zal leiden tot meer ziekte en sterfte door roken? Zo ja, kunt u dan uiteenzetten hoe u voorgestelde maatregelen als bezuiniging ziet en niet als kostenverhogend op de lange termijn?
Ja, ik ben op de hoogte van zijn uitspraken. De voorgestelde maatregelen zijn onderdeel van een noodzakelijke bezuiniging. Tabaksontmoediging blijft echter één van de speerpunten in het preventiebeleid. Ik kies daarbij wel voor een andere aanpak: niet voor bijvoorbeeld ongerichte, massamediale campagnes, maar wel voor goede voorlichting op scholen en door zorgprofessionals als huisartsen, verloskundigen en medisch-specialisten. Tabaksontmoediging moet ook vaker onderdeel worden van het lokale gezondheidsbeleid, in de wijk. Ondersteuning bij stoppen met roken blijft ook mogelijk: begeleiding van gemotiveerde stoppers door zorgverleners blijft verzekerde zorg. Alleen de kosten voor medicatie zullen mensen vanaf 2012 zelf moeten betalen. Die kosten zijn overigens snel «terugverdiend» door het stoppen met roken.
Kunt u aangeven hoe deze beleidsmaatregelen passen in het kader van uw verplichtingen aan het internationale Framework Convention on Tobacco Control (FCTC) verdrag van de Wereldgezondheidsorganisatie?
Nederland voldoet grotendeels aan de aanbevelingen die voortkomen uit het WHO-FCTC-verdrag. Zoals hierboven beschreven blijft goede voorlichting bestaan en verandert er niets t.a.v. bijvoorbeeld leeftijdsgrenzen en handhaving van rookverboden. Het is van belang dat de WHO aanbevelingen doet en dat op nationaal niveau eigen afwegingen worden gemaakt. Het Kabinet hecht eraan dat op nationaal politiek niveau uiteindelijk in overleg met het parlement besluiten worden genomen. Die beleidsvrijheid delegeren wij noch aan de EU noch aan de WHO.
Onrechtmatig gebruik van de wanbetalerregeling en absolute minima met een betalingsachterstand |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid ten onrechte verzekerden als wanbetaler aanmeldt bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) en de verzekerden zo de bestuursrechtelijke premie van 130% moeten betalen? Heeft u signalen dat andere zorgverzekeraars dit doen? Hoeveel mensen zijn in de afgelopen jaren aangemeld bij het CVZ? Om hoeveel verzekeraars cq verzekerden gaat het, in welke inkomensklassen?
Dit klopt niet. Zorg en Zekerheid hanteert het incassotraject dat is ingericht conform het landelijke «Protocol incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet.» Het hanteren van dit protocol is indertijd met de zorgverzekeraars afgesproken.
Het incassotraject bestaat uit een minnelijke fase en een gerechtelijke fase. In de minnelijke fase onderneemt Zorg en Zekerheid activiteiten die moeten voorkomen dat verzekerden worden overgedragen aan de incassopartner of aan het CVZ.
Bij het uitblijven van een betaling confronteert Zorg en Zekerheid een verzekerde gedurende deze eerste vier maanden met de achterstallige premie, onder andere door het sturen van herinneringen, aanmaningen en een telefonische benadering. Zorg en Zekerheid heeft mij gemeld dat in de klantcontacten, zowel in de minnelijke- als in de gerechtelijke fase, oog bestaat voor de situatie waarin een verzekerde terecht is gekomen. In overleg met de verzekerde wordt, zo geeft Zorg en Zekerheid aan, altijd getracht een passende betaalafspraak te maken. Indien een passende afspraak niet mogelijk is wordt de verzekerde verwezen naar een schuldhulpinstantie. Indien geen betaling plaatsvindt wordt de verzekerde na zes maanden bij CVZ aangemeld.
De Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) heeft aangegeven dat uit de voorgelegde geschillen (zie antwoord vraag 6) geen aanwijzingen zijn dat Zorg en Zekerheid een bepaald beleid voert als het gaat om het aanmelden van verzekerden voor de wanbetalersregeling. Ook bij andere verzekeraars heeft de SKGZ dit niet waargenomen. Ook het CVZ constateert dat Zorg en Zekerheid geen afwijkende procedures hanteert ten aanzien van het aanmelden van verzekerden voor de wanbetalersregeling.
SKGZ heeft aangegeven dat uit de geschillenpraktijk wel blijkt dat de bereidheid tot het treffen van een betalingsregeling verschilt. Sommige zorgverzekeraars gaan uit van een bepaalde termijn, – bijvoorbeeld één jaar – waarin de achterstand moet zijn ingelopen. Is dit niet haalbaar, dan komt geen regeling tot stand en volgt aanmelding.
Op 31 december 2010 waren er volgens opgave van het CVZ ruim 282 000 verzekerden in het wanbetalerstraject bij het CVZ aangemeld. Informatie over de inkomensklassen van wanbetalers wordt in november door het CBS geleverd. Op grond van de gegevens ultimo 2009 is het maandinkomen als volgt onderverdeeld: inkomen onbekend: 21%; < € 1300: 35%; € 1300–€ 2300: 22%; € 2300–€ 4600: 17%; >€ 4600: 5%.
In de periode september 2009 tot juni 2011 zijn er bijna 78 000 mensen als wanbetaler afgemeld bij het CVZ. Van deze groep van 78 000 afmeldingen zijn er 18 000 afmeldingen geweest waarbij naderhand de aanmelding volledig werd ingetrokken. Dit betreft veelal meldingen waarbij de verzekerde of zijn vertegenwoordiger eerst ná de aanmelding bij het CVZ aan de verzekeraar doorgeeft dat er sprake is van omstandigheden waaronder de melding niet hoeft plaats te vinden. Uit coulance wordt de melding dan door de verzekeraar meestal volledig ongedaan gemaakt. Onterechte aanmeldingen wegens het niet aanwezig zijn van een premieachterstand groter dan zes maanden, zijn bij het CVZ niet bekend.
Vindt u het juist dat iemand die niet in staat was op tijd zijn premie te voldoen, naast de achterstallige premie geconfronteerd wordt met extra kosten ten gevolge van de bestuurlijke boete cq ten gevolge van deurwaarderkosten waarover niets in de wet vermeld staat? Klopt het dat door opeenstapeling van de incassokosten en de bestuurlijke boete wanbetalers onder het sociale minimum terechtkomen? Waarom zijn incassokosten niet verrekend in de bestuursrechtelijke premie? Tot welk bedrag kunnen incassokosten oplopen?
De zorgverzekeraar is op grond van de wanbetalersregeling verplicht pogingen te doen om de opgebouwde premieachterstand te incasseren. Dit kan leiden tot overdracht van de vordering aan een incassobureau en eventueel een gerechtelijke procedure. Een verzekerde wordt gewaarschuwd dat niet-betalen van de zorgverzekeringspremie leidt tot extra kosten en rente. In een eventuele procedure kan betrokkene de rechter vragen om matiging.
Er moet onderscheid gemaakt worden tussen het incassotraject dat de zorgverzekeraars zelf voeren vóór de periode van overdracht aan het CVZ en het bestuursrechtelijke premieregime. Incassokosten voor het innen van de nominale premie hebben alleen betrekking op de periode vóór overdracht aan het CVZ en kunnen niet verrekend worden met de te betalen premie in het bestuursrechtelijk premieregime.
De bevoegdheden van het CVZ zijn bij wet vastgelegd. Het CVZ int de bestuursrechtelijke premie (van 130% van de standaardpremie; de opslag van 30% is niet een boete) zoveel mogelijk door middel van bronheffing. Daaraan zijn voor de wanbetaler geen kosten verbonden. Als inning door CVZ niet lukt, vordert het CVZ via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de bestuursrechtelijke premie per incasso. Als volledige incasso door het CJIB niet lukt, geeft het CJIB de incasso in handen van een deurwaarder. In dat traject wordt de te vorderen hoofdsom verhoogd met de wettelijk vastgestelde kosten voor de ambtelijke werkzaamheden van de gerechtsdeurwaarder. Ik kan geen algemene indicatie geven van de hoogte van incassokosten. Het bedrag aan incassokosten is namelijk afhankelijk van de omvang van de betalingsachterstand.
De bescherming van mensen met lage inkomens wordt geboden door de ondergrens van de beslagvrije voet. Zie het antwoord bij vraag 4.
Hoe controleert het CVZ of de aanmelding van een wanbetaler door een zorgverzekeraar terecht is en de zorgverzekeraars aan hun wettelijke verplichtingen hebben voldaan? Wordt de verzekerde hierover ingelicht? Is er ruimte voor inspraak van de verzekerde?
De wet voorziet er in dat de zorgverzekeraar pas kan aanmelden als de vierdemaandsbrief is gestuurd (artikel 18b, eerste lid) en de vordering niet wordt betwist (artikel 18b, tweede lid). De verzekeraar dient dit bij de aanmelding te verklaren. Van alle stappen die verzekeraars in dit traject doen (tweede-, vierde- en zesdemaandsbrief) en de beslissingen van het CVZ, worden de verzekeringnemer of de verzekerde, geïnformeerd.
De wanbetaler die de juistheid van de constatering dat een achterstand van vier maandpremies of meer bestaat wil bestrijden, kan dit voorleggen aan de SKGZ of de burgerlijke rechter. Het reglement van de Geschillencommissie laat de mogelijkheid open dat ook tegen de zesdemaandsmededeling (dat iemand wordt aangemeld bij het CVZ) wordt opgekomen. Gaat het over de wijze van tenuitvoerlegging van de bestuursrechtelijke premieheffing (bronheffing of incasso), dan kan bezwaar worden gemaakt bij het CVZ.
Welke instantie controleert of mensen die de bestuurlijke boete van 130% opgelegd krijgen, in combinatie met andere financiële problemen, een besteedbaar inkomen onder het sociaal minimum overhouden? Wie controleert of de zogenaamde beslagvrije voet is bereikt? Ligt hier een rol voor de Belastingdienst?
De regering gaat er van uit dat iedereen in Nederland een vorm van inkomen heeft en in staat is de (bestuursrechtelijke) premie te betalen. Daarom is er voor het CVZ geen reden om een betalingsregeling aan te bieden. Het gaat immers om de opkomende premiebetalingen, die uit de lopende inkomsten zouden moeten worden kunnen betaald. Als na afmelding als wanbetaler nog een openstaande schuld aan bestuursrechtelijke premie bij het CVZ resteert, dan biedt het CVZ daarvoor een standaardbetalingsregeling aan. Als de burger daarom verzoekt, dan biedt het CVZ een individuele betalingsregeling aan.
De bescherming dat verzekerden niet onder het bestaansminimum geraken ligt in beginsel in de wet zelf besloten. De bronheffing op sociale uitkeringen wordt beperkt tot 100% (in plaats van 130%) zodat de verzekerde een voldoende besteedbaar inkomen overhoudt. De overige 30% wordt met behulp van een acceptgiro geïnd, aangezien er nog overige inkomens- of vermogensbestanddelen aanwezig kunnen zijn. Als betaling achterwege blijft, dan wordt de deurwaarder ingeschakeld.
De verzekerde wordt beschermd door de regels ten aanzien van de berekening van de beslagvrije voet, die zijn opgenomen in artikel 18 Zvw en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Beslaglegger en de gerechtsdeurwaarder zien erop toe dat de wettelijke norm van de beslagvrije voet voor deze specifieke schuldenaar gerespecteerd blijft. Ik zie hier geen rol voor de Belastingdienst.
Zijn de deurwaarder ten aanzien van de incassokosten en het CVZ ten aanzien van de bestuurlijke boete verplicht een betalingsregeling aan de verzekerde aan te bieden? Aan welke bedragen en termijnen moeten deze regelingen voldoen? Kan een verzekeraar of incassobureau aan sociale minima terugbetaling binnen 4 termijnen eisen? Wat is bij de vormgeving leidend: de specifieke situatie van de klant of de leveringsafspraak tussen het incassobureau en de zorgverzekeraar? In hoeverre is een deurwaarder vrij om meerdere malen een nieuw dossier aan te maken met daardoor nieuwe kosten voor de betaler?
Een verzekeraar is verplicht om de wanbetaler met twee maanden premieachterstand een betalingsregeling aan te bieden. In het landelijk Protocol incassotraject wanbetalers Zorgverzekeringswet is opgenomen dat «de zorgverzekeraar de verzekeringnemer zal aanbieden de premieachterstand ter grootte van twee nominale maandpremies minimaal in vier termijnen te voldoen, waarbij een ondergrens geldt van € 25 en de premisse geldt dat vanaf dat moment de maandpremie geheel wordt voldaan.»
Zorgverzekeraars kunnen verder op elk moment in het traject afspraken maken over een betalingsregeling, ook als bestaande vorderingen door de zorgverzekeraar zijn overgedragen aan deurwaarder of incassobureau. Hoewel er dan geen verplichting is een betalingsregeling aan te bieden, heeft een zorgverzekeraar of diens incassobureau er belang bij dit te doen, omdat er dan in ieder geval iets binnen komt. Of een betalingsregeling wordt getroffen hangt mede af van de financiële mogelijkheden die de verzekerde heeft.
Het CVZ biedt voor de bestuursrechtelijke premie geen betalingsregeling aan. Zoals in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, kan wel voor een resterende schuld aan bestuursrechtelijke premie, na afmelding uit het bestuursrechtelijke premieregime, een betalingsregeling worden getroffen.
Reeds bestaande achterstallige betalingen dienen door de gerechtsdeurwaarder te worden gebundeld in een incassotraject, zoals is bepaald in wetsvoorstel 32 418 dat op 12 april 2011 door de Tweede Kamer is aanvaard. Als sprake is van een nieuwe wanbetaling nadat een eerdere wanbetaling reeds een incassotraject is ingegaan, dan is de deurwaarder vrij om daar ook een nieuw dossier voor aan te maken. Dan gaat het om reële afzonderlijke werkzaamheden.
Hoeveel verzekerden zijn sinds invoering van de bestuurlijke boete voor wanbetalers een bezwaarprocedure bij de stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen en het CVZ begonnen en wat waren de uitkomsten?
De SKGZ heeft aangegeven dat naar de stand van 27 april 2011 480 zaken zijn voorgelegd aan de Geschillencommissie Zorgverzekeringen. Daarnaast zijn er enkele tientallen premiezaken waarin door de Ombudsman Zorgverzekeringen is bemiddeld. Zo de bemiddeling succesvol was, is het probleem opgelost. De zaken die door de Geschillencommissie zijn behandeld waren als volgt onderverdeeld:
Niet bevoegd/niet-ontvankelijk: 164
Heroverweging gevraagd: 119
Ingetrokken: 34
Bindend advies: 72
Bij het CVZ zijn in de periode tot 1 april 2011 2558 bezwaarschriften ontvangen, waarvan er op diezelfde datum 2351 waren afgewikkeld. In meer dan de helft van de zaken was het bezwaar niet ontvankelijk. In ongeveer 20% van de zaken kon het bezwaar op andere wijze worden afgewikkeld.
In circa 1% van de zaken is het bezwaar, gericht tegen de wijze van incasso van bestuursrechtelijke premie, gegrond verklaard.
Klopt het dat verzekerden die in de wanbetalerregeling van het CVZ terecht zijn gekomen niet kunnen overstappen naar een nieuwe verzekeraar en dat hun aanvullende verzekeringen geschrapt worden? Kan een wanbetaler zich, nadat de bestuurlijke boetes zijn betaald, weer aanvullend verzekeren bij de verzekeraar of mag hij/zij geweerd worden?
Een verzekeraar is niet verplicht een zorgverzekering te sluiten als iemand al een zorgverzekering heeft. Dit is geregeld in artikel 3, vierde lid van de Zorgverzekeringswet. Daarnaast kan een verzekerde met een premieachterstand (van een of meerdere maanden) zijn zorgverzekering niet opzeggen. Op deze manier wordt «hoppen» tegengegaan en wordt de wanbetaler beschermd tegen extra verzekeringslasten. Veelal zullen verzekeraars de aanvullende verzekering royeren. Betrokkene kan dan proberen ergens anders een aanvullende ziektekostenverzekering te sluiten. Of men door de nieuwe verzekeraar -dan wel de oude na royement- wordt geaccepteerd, hangt af van het acceptatiebeleid voor de aanvullende verzekering en de gezondheid van de aspirant-verzekerde. In het kader van het acceptatiebeleid is voorstelbaar dat ook wordt gekeken naar de betalingsmoraal. Voor de aanvullende producten bestaat geen acceptatieplicht, dus weigering is mogelijk.
Een wanbetaler kan pas uit het bestuursrechtelijke premieregime worden afgemeld als alle premieachterstand, rente en kosten aan de zorgverzekeraar zijn voldaan, er een stabilisatieovereenkomst is aangegaan en/of er een schuldregeling is getroffen.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Jaarverslag 2010 de Ombudsman stelt dat het CVZ onterecht ingevorderde bedragen pas na vijftien weken aan de ten onrechte aangemelde wanbetalers terugbetaalt? Hoe gaat u ervoor zorgen dat het CVZ deze bedragen binnen een termijn van vier weken terugbetaalt, zoals de Ombudsman aanbeveelt? Gaat het CVZ van zorgverzekeraars een verklaring eisen waaruit blijkt dat zij hun verplichtingen zijn nagekomen bij het aanmelden van de wanbetaler?
Voor het CVZ is het niet mogelijk om terugbetaling van onterecht ingehouden bestuursrechtelijke premie binnen vier weken uit te voeren. Een zorgvuldige uitvoering van aan- en afmeldingen en de daarbij behorende financiële afwikkeling leidt ertoe dat dit niet binnen de aanbevolen termijn van vier weken haalbaar is. Het pijnpunt wordt weggenomen omdat in voorkomende gevallen een terugbetaling «handmatig» kan worden uitgevoerd wanneer een burger daarom verzoekt. Zoals ik ook in mijn brief van 21 juni 2011 (kenmerk: 2011Z10368/2011D30035) aan uw Kamer heb geschreven, onderschrijf ik deze werkwijze.
Wat betreft de verklaring die verzekeraars moeten afgeven bij de aanmelding, heeft het CVZ inmiddels stappen gezet om deze verklaring in te bedden in het geautomatiseerde proces.
Het bericht dat kleinverbruikers teveel betalen voor de meterhuur |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat huishoudens jaarlijks 180 miljoen euro te veel betalen voor de huur van stroom- en gasmeters? Onderschrijft u de conclusies van energiebedrijf Greenchoice? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Ik onderschrijf de conclusies van energiebedrijf Greenchoice niet. Het meettarief heeft naast de aanschaf van de meter ook betrekking op ondermeer de installatie en het onderhoud ervan en processen omtrent het registeren, verzamelen en verspreiden van meetgegevens. Daarnaast heb ik middels de regeling meettarieven elektriciteit en gas van 16 november 2010 geregeld dat de NMa de kosten van het meetdomein monitort en eventuele verschillen tussen deze kosten en het meettarief van de netbeheerder betrekt bij de vaststelling van het maximum meettarief van de netbeheerder ten tijde van de grootschalige uitrol van de slimme meter. Deze regeling zorgt ervoor dat de consument niet meer dan de kosten voor het meten en een redelijk rendement voor de netbeheerder hoeft te betalen. Op 19 november 2010 heb ik u geïnformeerd over deze regeling (Kamerstuk 32 374 nr. 11). Voor gas zullen de bepalingen in deze regeling in werking treden per 1 januari 2012, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de bijbehorende artikelen van de aangenomen wet verbetering kleinverbruikermarkt en bijbehorende novelle.
Wat is er destijds met de netbeheerders afgesproken inzake de huurprijs van de huidige meters met betrekking tot de invoering van de slimme meter?
De NMa stelt sinds 2008 het meettarief elektriciteit jaarlijks vast op het niveau van het tarief van 2005 met enkel een inflatiecorrectie. Dit is destijds vastgelegd tegen de achtergrond van een spoedig verwachte uitrol van de slimme meter. Nadien is gebleken dat de behandeling van het wetsvoorstel en de daaruit voortkomende uitrol van de slimme meter langer duurde; als reactie daarop heb ik de regeling meettarieven van november 2010 vastgesteld.
Kortweg werkt deze regeling meettarieven als volgt: de komende jaren blijft het meettarief gehandhaafd conform «2005 gecorrigeerd voor inflatie». Ook voor gas zal per 1 januari 2012 bij inwerkingtreding van de relevante novelle artikelen (Staatsblad jaar 2011, nr. 131) het meettarief op het niveau van 2005 worden vastgesteld. De NMa monitort eventuele verschillen tussen kosten en opbrengsten ten aanzien van het meetdomein. In de volgende fase van de regeling brengt de NMa deze verschillen in mindering op de dan actuele kosten van de netbeheerders. De dan actuele kosten zijn hoger dan de kosten voor het meten nu, door de investeringen ten behoeve van de uitrol van de slimme meter. Per saldo is sprake van een balans en wordt tegelijkertijd een zo stabiel mogelijk meettarief gehandhaafd.
Het moment waarop het «sparen» omslaat naar «interen» hangt samen met de uitrol van de slimme meter. Dit hangt af van de kosten voor het meten nu, het tempo van de uitrol van de slimme meter en de kosten die daaruit voortkomen. De monitoring van de NMa per 2011 zal hier meer inzicht in verschaffen. De NMa is tevens op dit moment bezig met de vaststelling van de gestandaardiseerde activawaarde van de gas- en elektriciteitsmeters. De regeling verzekert dat per saldo er over de looptijd van de regeling geen meeropbrengsten achterblijven bij de netbeheerder en daarmee huishoudens de werkelijke prijs van de kosten voor de meter en het meten betalen. Het beoogde tariefsysteem na beëindiging van de regeling is om de kosten voor het meetdomein onderdeel te laten uitmaken van het netwerktarief met bijhorend systeem van maatstafconcurrentie. Vanwege de sterk volatiele kosten tijdens de uitrol van de slimme meter is het echter niet mogelijk en wenselijk deze systematiek op dit moment in te voeren.
Hoe lang mogen netbeheerders nog te veel huur vragen voor de oude meters alvorens zij over voldoende middelen beschikken om de slimme meter te implementeren? Vanaf wanneer verwacht u dat huishoudens weer de werkelijke prijs gaan betalen voor de meterhuur?
Zie antwoord vraag 2.
Is de opbrengst uit de te veel betaalde meterhuur gereserveerd en geoormerkt voor de implementatie van de slimme meter? Mogen netbeheerders de te veel ontvangen huurpenningen ook voor andere doeleinden aanwenden?
De NMa monitort en registreert de eventuele meeropbrengsten en brengt deze in een later stadium in mindering op de dan actuele kosten. De netbeheerder kan voor deze in mindering gebrachte meeropbrengsten dus niet claimen dat het meettarief ontoereikend zou zijn.
Het is niet zo dat de netbeheerders de eventuele meeropbrengsten specifiek moeten aanhouden op hun balans als voorziening voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder kan de middelen op dit moment voor andere zaken inzetten, maar zal op termijn de som van de meeropbrengsten moeten aanwenden voor de investeringen in de slimme meter. De netbeheerder is in het licht van zijn wettelijke taak zelf verantwoordelijk hiermee rekening te houden. Het is daarom van belang dat de netbeheerder prudent omgaat met de eventuele meeropbrengsten.
De verkoop van een ziekenhuisafdeling aan een private investeringsmaatschappij |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de plannen van het Orbis Medisch Centrum om de afdeling oogheelkunde te verkopen aan de investeringsmaatschappij Omale BV?1
Ik begrijp dat Orbis Medisch Centrum verkennende gesprekken voert over mogelijke samenwerking met verschillende partijen. Mij zijn op dit moment geen plannen van een verkoop van de afdeling oogheelkunde aan Omale BV bekend.
Navraag bij Orbis leert dat de plannen voor een mogelijke samenwerking nog niet zijn gefinaliseerd, dat er bij de intentie tot samenwerking geen sprake is van een verkoop, maar dat er wordt overwogen om te komen tot een joint venture (op 50–50% basis).
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat winstgerichte ondernemingen een ziekenhuisafdeling overnemen?
Ik vind het wenselijk dat op termijn en onder de juiste voorwaarden meer privaatkapitaalverschaffers zullen investeren in de medisch specialistische zorg. Ik erken dat het ongeclausuleerd toestaan van winstuitkering bij medisch specialistische zorg kan leiden tot extra risico’s voor de kwaliteit, betaalbaarheid en doelmatigheid van zorg. Daarom ben ik voornemens voor deze sector gereguleerde winstuitkering mogelijk te maken, zoals ook in het Regeerakkoord is aangekondigd. Een wetsvoorstel dat daartoe strekt stuur ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel stelt voorwaarden aan winstuitkering en private investeringen. In dit wetsvoorstel zijn bijvoorbeeld voorwaarden gesteld aan een eventuele (gedeeltelijke) verkoop van een afdeling. Dat moet in ieder geval tegen marktwaarde gebeuren, zodat geen geld kan weglekken.
Als aanbieders van medisch specialistische zorg investeringen (in de vorm van risicodragend vermogen) aantrekken, verwacht ik dat de kwaliteit, dienstverlening en doelmatigheid zullen verbeteren. Privaatkapitaalverschaffers hebben er belang bij dat «hun» zorgaanbieder uitblinkt op kwaliteit, omdat ze daarmee meer patiënten naar zich toe kunnen trekken. Bovendien gaat het verbeteren van kwaliteit en veiligheid hand in hand met kostenbesparing (oa. door voorkomen van hersteloperaties, doorligwonden, wondinfecties en reputatieschade).
Graag roep ik in herinnering dat aanbieders van medisch specialistische zorg vooralsnog geen winst mogen uitkeren. In het geval van Orbis Medisch Centrum (of een afdeling of voormalig afdeling daarvan) is winstuitkering dus nog niet toegestaan.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat in een ziekenhuis een privékliniek ontstaat die zich richt op verzekerde zorg? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre komen dit soort samenwerkingsverbanden voor verzekerde zorg voor in andere ziekenhuizen in Nederland? Als u het antwoord niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Met betrekking tot verzekerde zorg in andere ziekenhuizen komen verschillende samenwerkingsvormen met private partijen voor. Omdat een concrete invulling van een eventuele samenwerking van de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum met een derde partij nog niet bekend is, kan ik geen inzicht geven in hoeverre een eventueel vergelijkbare samenwerking elders zou voorkomen.
Wat is uw reactie op de visie van professor Hendrikse, dat «dit soort zorgondernemers (...) zich op drie, hooguit vier ziektebeelden richten en zich volledig specialiseren in de behandelingen waar ze puur op kunnen cashen»?2 Hoe gaat u voorkomen dat deze privékliniek slechts de meest rendabele operaties uitvoert en patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen doorverwijst naar concurrerende ziekenhuizen?
Het is inderdaad van belang dat we aandacht hebben voor specialisatie en concentratie wanneer het gaat om zorg met een laag volume en een hoge complexiteit. De kwaliteit van de geleverde zorg is daarbij het belangrijkste criterium. Concentratie op grond van kwaliteit mag evenwel niet ongerechtvaardigd als excuus worden gebruikt om de mededinging te beperken. Voor het overgrote deel van de zorg zal, als gevolg van vrij onderhandelbare prijzen, vraag en aanbod van zorg op elkaar worden afgestemd. De zorgverzekeraar speelt hierbij een actieve en belangrijke rol.
Overigens is het een misverstand dat complexe behandelingen in de toekomst per definitie verliesgevend zijn. Samen met de uitbreiding van de vrije prijsvorming wordt een nieuwe, sterk verbeterde, productstructuur opgezet, genaamd DOT. Met DOT worden de onderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieder makkelijker en ontstaat er meer ruimte om rekening te houden met de aard van de patiëntenpopulatie en de zorgzwaarte.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen over de Berne Kliniek, waarin u stelde dat u geen bezwaar had tegen het ter beschikking stellen van ruimtes en personeel door ziekenhuizen aan privéklinieken zolang medisch noodzakelijke zorg tijdig en verantwoord werd geleverd?3 Bent u van mening dat er sprake is van tijdig en verantwoord geleverde noodzakelijke zorg indien patiënten voor complexe verliesgevende behandelingen niet langer in de afdeling oogheelkunde van Orbis Medisch Centrum terecht kunnen, zoals professor Hendrikse vreest? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ik hecht er aan om allereerst op te merken dat de mogelijke samenwerking tussen Orbis Medisch Centrum en een andere partij (nog) niet duidelijk is. Eventuele gevolgen zijn daarom op dit moment niet bekend.
Zorgverzekeraars hebben op basis van de zorgverzekeringswet en de AWBZ een wettelijke zorgplicht. De zorgplicht is een resultaatsverplichting. Deze zorgplicht houdt in dat een zorgverzekeraar dient te zorgen dat hij zelf vroegtijdig op de hoogte is van een mogelijk risico voor de continuïteit van zorg. Daarvan lijkt in dit geval geen sprake. Toegang tot basis spoedeisende hulpverlening in de regio van het Orbis Medisch Centrum is steeds binnen 45 minuten bereikbaar. Zorgverzekeraars hebben ook voor andere medisch noodzakelijke oogheelkundige zorg voldoende alternatieven beschikbaar.
Wat is uw reactie op de visie van professor Maarse dat «niemand in Nederland zicht heeft op de gevolgen zijn voor de kwaliteit van de zorg zodra er geprivatiseerd wordt»?3
Niet zo zeer het privatiseren, als wel een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst op de korte termijn zou er toe kunnen leiden dat een aanbieder van medisch specialistische zorg de kosten van zorg dusdanig verlaagt dat daardoor de kwaliteit daalt. Vooralsnog is het uitkeren van winst niet toegestaan (zie antwoord vraag 2 en 3).
Alle zorgaanbieders staan onder toezicht van de IGZ. In haar reguliere toezicht controleert de IGZ of zorgaanbieders aan de kwaliteitseisen uit de wet- en regelgeving, wetenschappelijke richtlijnen en veldnormen voldoen. Daarbij controleert de IGZ daar waar zij de risico’s het grootst acht. Indien een zorgaanbieder voor medisch-specialistische zorg niet meer aan de kwaliteitseisen voldoet en de IGZ dit in haar reguliere toezicht op het spoor komt, zal de IGZ ingrijpen.
Ik ben ervan overtuigd dat door private investeringen de kwaliteit die zorgaanbieders leveren juist kan verbeteren. Private investeerders hebben een prikkel om uit te blinken op kwaliteit. Hierdoor kunnen zij immers meer patiënten naar zich toe trekken, waardoor de omzet stijgt en de kans op winst(uitkering) toeneemt.
Een risico van kwaliteitsverlaging doet zich voornamelijk voor wanneer patiënten en zorgverzekeraars niet goed kunnen controleren welke kwaliteit aanbieders leveren. Vanuit de overheid bestaan er diverse initiatieven, zoals het programma Zichtbare Zorg, het Kwaliteitsinstituut in oprichting en kiesBeter, om de kwaliteit van zorg inzichtelijker te maken. Ik verwacht overigens dat de aanwezigheid van private investeerders ook de transparantie juist kan verbeteren. Door de kwaliteit inzichtelijk te maken kan een zorgaanbieder immers aantonen dat hij goede kwaliteit levert, om daarmee meer patiënten naar zich toe te trekken.
Heeft u zicht op die gevolgen van privatisering voor de kwaliteit? Zo nee, vindt u dat niet noodzakelijk nu privaat kapitaal in de ziekenhuiszorg doordringt? Zo ja, wilt u die kennis met de Kamer delen?
Er zijn geen aanwijzingen dat investeringen met of aanwezigheid van privaat kapitaal een negatief effect heeft op de kwaliteit van de aangeboden zorg.8 Wel begrijp ik uw zorgen ten aanzien van een streven naar het uitkeren van winst. Van een ongeclausuleerd streven naar het uitkeren van winst kan een negatief effect op de kwaliteit uitgaan, indien de aanbieder bijvoorbeeld uitsluitend op de korte termijn is gericht. Een extra kwaliteitstoets door de IGZ is dan ook een van de voorwaarden die is opgenomen in het hierboven genoemde wetsvoorstel aangaande investeringen zorgaanbieders medisch specialistische zorg dat ik nog dit jaar aan de Tweede Kamer wil sturen.
In hoeverre is deze verkoop ingegeven door de zwakke financiële situatie van het Orbis Medisch Centrum?4 Vindt u niet dat medisch inhoudelijke criteria leidend moeten zijn?
Het onderzoek naar samenwerking is, naar ik begrijp, ingegeven door de noodzaak om oplopende wachtlijsten in de oogzorg het hoofd te kunnen bieden.
Deelname aan de Bilderbergconferentie 2011 |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat u hebt deelgenomen aan de Bilderbergconferentie 2011 in Zwitserland?1
Ja.
Indien ja, was die deelname op persoonlijke titel of als minister van Buitenlandse Zaken?
Ik ben uitgenodigd voor de conferentie vanwege mijn functie als minister van Buitenlandse Zaken.
Welke persoon of organisatie heeft u uitgenodigd om deel te nemen aan deze conferentie?
Ik ben uitgenodigd door het secretariaat van de Bilderberg Conferentie.
Wie heeft de kosten voor reis en verblijf betaald?
De kosten voor reis en verblijf zijn voor rijksrekening.
Heeft u geheimhouding beloofd over de inhoud van de besprekingen op deze conferentie? Indien ja, waarom?
Net als veel andere internationale conferenties, vallen de besprekingen van de Bilderberg Conferentie onder de zogenoemde Chatham House rules. Door deel te nemen heb ik dat aanvaard.
Heeft u door uw deelname aan deze conferentie een ministerraad misgelopen waar verlenging van de Nederlandse missie in Libië aan de orde was?
Ja.
Staatssecretaris Knapen is in deze Ministerraad als mijn plaatsvervanger opgetreden. Door contacten voorafgaand, tijdens en na de conferentie zijn mijn afwegingen volwaardig betrokken in de besluitvorming over de Nederlandse bijdrage aan de missie in Libië.
Bent u bereid op enige wijze de Kamer te informeren over uw inbreng op deze conferentie? Indien neen, waarom niet?
Voor de inhoud van het besprokene verwijs ik naar het persbericht dat is uitgebracht naar aanleiding van deze bijeenkomst. Dat treft u in bijlage aan.2
Het bericht dat de minister van Financiën van Sint Maarten de controlerende bevoegdheden van het College Financieel Toezicht wil inperken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Hiro: Amend Kingdom Law to remove second CFT approval»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de wens van de regering van Sint Maarten om de controlerende bevoegdheden van het CFT te beperken door de tweede goedkeuring door het CFT te schrappen?
In het artikel wordt gedoeld op de klacht van statenleden van Sint Maarten dat het College financieel toezicht (Cft) een door de Staten goedgekeurde begroting later afkeurde. Deze klacht werd ook geuit in de parlementaire bijeenkomst.
Dit probleem hoeft niet te bestaan indien de Staten zich er van verzekeren dat de Raad van Ministers van Sint Maarten een begrotingsvoorstel slechts na goedkeuring door het Cft indient. Indien de Staten vervolgens zelf de criteria van de Rijkswet in acht nemen, bestaat het probleem niet.
Van de zijde van de regering van Sint Maarten is overigens geen verzoek ontvangen tot wijziging van de Rijkswet.
Heeft de regering van Sint Maarten een dergelijk verzoek gedaan? Zo ja, wanneer? Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks de begrotingsproblemen de regering van Sint Maarten de bedoeling heeft de afspraken over de begrotingscontrole eenzijdig te wijzigen?
Zie antwoord vraag 2.
Een gemartelde dichteres in Bahrein die een jaar celstraf krijgt |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een militaire rechtbank in Bahrein een vrouw een jaar gevangenisstraf heeft gegeven omdat zij in februari een protestgedicht heeft voorgelezen?1
Ja.
Indien ja, bent u bereid om de oproep van Amnesty International te ondersteunen, die de onmiddellijke vrijlating van de vrouw eist? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Ambassadeur in Koeweit heeft op 12 juli tijdens zijn bezoek aan de Vice-Minister voor Buitenlandse Zaken Abdullah Abdullateef Abdullah in Bahrein de veroordeling van mevrouw Ayat al-Qarmazi aan de orde gesteld. Op 13 juli is zij vroegtijdig vrijgelaten en onder huisarrest geplaatst.
Bent u tevens bereid u in EU-verband in te spannen voor een duidelijke veroordeling van deze arrestatie, alsmede u in te spannen voor een veroordeling van de circa 500 overige arrestaties die in Bahrein hebben plaatsgevonden naar aanleiding van protestacties op 11 juni jl.? Zo nee, waarom niet?
De regering werkt zo veel mogelijk in EU-verband samen om de zorgen aan de regering van Bahrein over te brengen en op te roepen tot het respecteren van de mensenrechten en het hervatten van een politieke dialoog. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Naast actie in EU verband, pleit Nederland ook voor een actieve rol van de EU t.a.v. Bahrein in de VN-Mensenrechtenraad. Nederland heeft goed kennis genomen van de toezegging van de Bahreini autoriteiten tijdens de 17e zitting van de Raad om medewerking te geven aan een bezoek van de staf van de Hoge Commissaris van de Mensenrechten.
Bent u tevens bereid in EU-verband een pleidooi voor sancties tegen Bahrein te houden indien de mensenrechtensituatie niet verbetert? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft voor verschillende landen in het Midden-Oosten sancties ingesteld. Momenteel gelden die voor Libië, Syrië en Iran. Het is een uiterste maatregel die slechts wordt toegepast als alle andere diplomatieke instrumenten om invloed uit te kunnen oefenen in een ernstige (mensenrechten) situatie geen effect blijken te hebben en als de overtuiging bestaat dat het instellen van de sancties ook een positief effect zal hebben.
Een belangrijke doelstelling van de EU is het hervatten van de dialoog tussen alle betrokkenen in Bahrein. Er zijn enkele positieve ontwikkelingen gaande die door het instellen van sancties teniet kunnen worden gedaan. Op 1 juni jl. is de staat van beleg opgeheven en een eerste demonstratie heeft weer kunnen plaatsvinden. De regering van Bahrein heeft een internationale onderzoekscommissie ingesteld naar de mensenrechtenschendingen en een nationale dialoog gestart.
De juridische procedure van asbestslachtoffers |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling)? Hoe vaak wordt een beroep gedaan op de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
In 2010 werden 347 TAS-tegemoetkomingen en 102 TNS-tegemoetkomingen uitgekeerd en 59 aanvragen TAS/TNS afgewezen. In totaal zijn er in 2010 dus 508 aanvragen ingediend (uit: Jaarverslag Buitengewoon SVB, 8 april 2011).1
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat asbestslachtoffers tegelijkertijd een beroep doen op zowel de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS-regeling) als de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van asbest (TNS-regeling)?
Het aanvraagproces voor TAS en TNS is gecombineerd. De aanvraag kan resulteren in drie soorten beschikkingen: toekenning van een TAS-vergoeding (347 in 2010), toekenning van een TNS-vergoeding (102 in 2010) of afwijzing zowel TAS als TNS (59 in 2010) .1 In 2010 waren er 12 bezwaarzaken en 0 beroepszaken TAS/TNS.2
Kent u de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2011?1 Is volgens u de consequentie van deze uitspraak dat voortaan twee verschillende procedures moeten worden gevolgd voor enerzijds de loondienstgerelateerde asbestslachtoffers en anderzijds de niet-loondienstgerelateerde asbestslachtoffers, omdat men bij de TAS-regeling na de bezwaarfase bij de bestuursrechter terecht komt en men bij de TNS-regeling voor beroep rechtstreeks naar de Raad van State moet? Kunt u uw antwoord en het verschil in deze procedures toelichten?
De consequentie dat de beroepsinstantie verschillend is voor de TAS-regeling en de TNS-regeling vloeit voort uit de wetgeving die de basis is voor deze regelingen. Voor besluiten die hun basis vinden in de Wet milieubeheer (waaronder de TNS) is de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State als beroepsinstantie aangewezen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. Voor besluiten die hun basis vinden in de Kaderwet SZW-subsidies (waaronder de TAS) is de Rechtbank de aangewezen beroepsinstantie.
Waarom is het nodig om voor twee identieke regelingen, die via de Sociale Verzekeringsbank lopen, twee verschillende rechtsgangen te hanteren? Deelt u mijn mening dat het efficiënter en kostenbesparend zou zijn om voor beide regelingen voor een financiële tegemoetkoming voor asbestslachtoffers zoveel mogelijk dezelfde procedure te hanteren? Zo niet, waarom niet?
De regelingen zijn niet identiek, maar complementair. Juist vanwege de belangen van de slachtoffers zijn de regelingen inhoudelijk geheel op elkaar afgestemd.
Voor situaties waarbij de blootstelling aan asbest heeft plaatsgevonden tijdens het uitvoeren van werkzaamheden in loondienst dient de TAS-regeling van SZW.
In de TNS-regeling van I&M is uitdrukkelijk bepaald dat men alleen een tegemoetkoming kan krijgen indien men niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de TAS. Het probleem van de twee verschillende rechtsgangen doet zich alleen voor indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven.
De ziekte van de aanvrager noopt ertoe dat er snel duidelijkheid komt of men in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van één van genoemde regelingen. Vandaar dat er in de praktijk tegelijkertijd voor beide regelingen een aanvraag wordt ingediend. Deze praktijk brengt mee dat na de bezwaarprocedure twee verschillende beroepsinstanties zijn aangewezen indien op beide aanvragen een afwijzende beschikking wordt gegeven. Dit is inherent aan de verschillende wettelijke grondslagen voor beide regelingen.
Ik deel de mening dat één rechtsgang voor beide regelingen efficiënter en kostenbesparender zou zijn. Het uitgangspunt van beide regelingen dat de regelingen complementair aan elkaar zijn zodat een asbestslachtoffer hooguit voor één van beide regelingen in aanmerking komt, maakt het van belang dat het indienen van een aanvraag van een tegemoetkoming voor slachtoffers zo min mogelijk belastend is. Ik zal daarom laten onderzoeken of er voorafgaand aan de indiening van de aanvraag verbeteringen mogelijk zijn waarmee de kans verkleind wordt dat er afwijzende beschikkingen worden gegeven op beide ingediende aanvragen. Indien blijkt dat deze maatregelen in de uitvoeringspraktijk het probleem van de dubbele rechtsgang niet oplossen, zal ik in overleg met de collega’s van V&J en SZW bekijken of aanpassing van de regelgeving nodig is om dit probleem op te lossen.
Hoe gaat u voorkomen dat deze verschillen in procedures voor asbestslachtoffers een aanzienlijke verzwaring van de juridische lijdensweg opleveren, nu het voor kan komen dat het slachtoffer bij afwijzing van een gecombineerde aanvraag twee verschillende juridische procedures moet doorlopen, bij twee verschillende rechters, en twee keer griffierecht moet betalen? Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de belangen van asbestslachtoffers en deze procedures te vereenvoudigen? Bent u bereid zo nodig de wet hiertoe te wijzigen?
De dubbele rechtsgang die voortvloeit uit de wetgeving die de basis is voor de beide regelingen kan inderdaad belastend zijn voor de indieners. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u eveneens bereid om de termijn voor de aanvraag te verruimen, mede met het oog op het zeer progressieve ziekteverloop van mesothelioom, zodat nabestaanden meer tijd krijgen voor verwerking en rouw en vervolgens tot enkele maanden na het overlijden van het slachtoffer alsnog een aanvraag in kunnen dienen? Zo niet, waarom niet?
De TNS-regeling is bedoeld als financiële tegemoetkoming voor de slachtoffers. Alleen het slachtoffer zelf kan derhalve een verzoek om schadevergoeding indienen. Verruiming van de indieningstermijn is om die reden niet aan de orde.
De mogelijke vrijlating van damherten nabij Nederlands grondgebied |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «LLTB fel tegen Duitse damherten»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat vrijlating van de damherten, die nu in het oude munitiedepot tussen Swalmen en Brüggen lopen, ongewenst is gezien de hoeveelheid schade die zij veroorzaken aan ondermeer flora & fauna en landbouwgewassen?
De ervaring in Nederland leert dat damhertenpopulaties schade aan landbouwgewassen en aan natuurwaarden kunnen veroorzaken. Tevens kunnen zij een probleem vormen voor de verkeersveiligheid (TK, 2006–2007, nr. 1592).
Bent u betrokken bij de Duitse planvorming omtrent het vrijlaten van damherten in het gebied tussen Swalmen en Bruggen? Is daarbij een paragraaf opgenomen «hoe om te gaan met eventuele schade»? Zo ja wie betaalt deze schade en zijn daar middelen vanuit het faunafonds voor beschikbaar? Zo nee, bent u van plan om in overleg te treden met het Duits bevoegd gezag omtrent deze kwestie?
Sinds het in werking treden van de Flora- en faunawet is faunabeleid de verantwoordelijkheid van de provincies. Het is daarom aan de provincie Limburg om in overleg te treden met het Duitse bevoegd gezag.
Wel heb ik van de provincie Limburg begrepen dat op basis van hun faunabeleid het gebied Maas-Swalm-Nette-Meinweg als een kansrijk leefgebied voor grote hoefdieren zoals het damhert is aangemerkt.
Deelt u de opvatting dat dergelijke projecten alleen doorgang mogen vinden als er voldoende draagvlak is bij alle betrokken partijen?
Het na te streven evenwicht tussen instandhouding van de soort en het beschermen van de in de Flora- en faunawet genoemde belangen dient met alle betrokken partijen in een faunabeheerplan te worden overeengekomen.
Bent u ervan op de hoogte dat damherten een beter zichtveld hebben dan bijvoorbeeld edelherten en reeën waardoor zij moeilijker te beheren zijn? Zo ja, indien het project doorgaat hoe wilt u schade aan flora en fauna, landbouwgewassen en het verkeer voorkomen?
Damherten hebben weliswaar een beter gezichtsvermogen dan edelherten en reeën, maar dit wordt gecompenseerd door een geringer gehoor- en reukvermogen, waardoor damherten niet moeilijker te beheren zijn.
Klopt het dat voor het damhert diverse leefgebieden zijn aangewezen? Ligt een van deze (of meerdere) gebieden in de nabijheid van Swalmen? Bent u van mening dat het aantal leefgebieden alleen kan worden uitgebreid indien duidelijke afspraken zijn gemaakt over beheer en schadeafwikkeling of niet moet worden uitgebreid?
Nee, er zijn geen leefgebieden aangewezen voor damherten. Wel zijn er leefgebieden aangewezen voor edelherten en wilde zwijnen.
Wat is de huidige juridische status van damherten? Biedt dit voldoende ruimte om bij eventuele vrijlating op Nederlands grondgebied een nulstandbeleid te hanteren?
Damherten worden aangemerkt als beschermde inheemse diersoort in de zin van artikel 4 van de Flora- en faunawet (Ffwet). Op grond van artikel 67 Ffwet kan de stand van het damhert op bepaalde gronden worden ingeperkt, mits geen afbreuk wordt gedaan aan de duurzame staat van instandhouding van de soort.
Op basis van het vigerend faunabeheerplan hebben Gedeputeerde Staten echter een ontheffing verleend voor het doden van damherten.
Dit betekent dat de faunabeheereenheid dieren die uit Duitsland over de landsgrens lopen, kan laten doden door jachtaktehouders.
Ondeugdelijke kostenramingen WK 2018 en verkeerd informeren van de Kamer |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Kostenramingen WK 2018 ondeugdelijk»?1
Ik onderschrijf deze berichtgeving niet. Ik verwijs u daartoe naar de onderstaande antwoorden op uw vragen.
Waarom is de Kamer altijd voorgehouden dat de organisatie van het wereldkampioenschap (WK) maximaal zal leiden tot een fiscale derving van 300 miljoen euro terwijl dit 900 miljoen euro blijkt te zijn?
In de vroege voorbereidingsfase van de besluitvorming over de kandidaatstelling voor het WK voetbal 2018/2022 (februari/maart 2010), toen er nog weinig parameters waren om een enigszins betrouwbare raming te maken van de kosten van de fiscale garanties die door de FIFA werden gevraagd, is in een mailwisseling tussen ambtenaren van het ministerie van Financiën en VWS voor de mogelijke kosten van de fiscale garantie een bandbreedte genoemd van tussen de € 300 en € 900 miljoen. In de aanloop naar de besluitvorming door het kabinet over de definitieve kandidaatstelling (in de MR van 16 april 2010) is door ambtenaren van het ministerie van Financiën, op basis van de op dat moment beschikbare informatie, een nadere schatting gemaakt van de kosten van de aan de FIFA te verlenen fiscale garanties en dat heeft geresulteerd in een raming van maximaal € 300 miljoen waarover mijn ambtsvoorganger de Tweede Kamer in zijn brief van 21 april 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 371, nr. 3) heeft geïnformeerd.
De stelling dat er nooit inzicht zou hebben bestaan in de kosten onderschrijf ik dan ook niet. Die kostenraming was weliswaar omgeven met onzekerheden, maar dat is ook begrijpelijk voor een raming van de kosten van zo’n groot evenement als een WK voetbal, dat bovendien zo ver in de tijd plaatsvindt.
Wat is uw reactie op het bericht «Kabinet had geen idee wat WK-organisatie zou gaan kosten»?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er aan de Kamer is meegedeeld dat de inzet van politie en ME 200 miljoen euro zou gaan kosten? Klopt het dat ambtenaren uitgingen van het dubbele tot zelfs het drievoudige van dit bedrag? Zo ja, waarom is dit niet aan de Kamer meegedeeld?
Het bedrag van € 200 miljoen betreft alleende kosten voor Nederland. De schatting van € 400 tot € 600 miljoen is afkomstig uit het SEO rapport
(Hfdst. 3.3.5) en heeft betrekking op een schatting voorNederland en België samen. Nederlandse en Belgische experts hebben op basis van EURO2000 deze gezamenlijke schatting gemaakt. De ondergrens van € 400 miljoen gedeeld door 2 is dus de € 200 miljoen voor Nederland. Dit bedrag is gecommuniceerd aan de Kamer, waarbij is aangetekend dat ook hierin onzekerheidsmarges zitten.
Waarom is er consequent een te rooskleurig beeld voorgehouden aan de Kamer over de kosten van het organiseren van het WK?
Er is consequent aan de Kamer meegedeeld over welke inzichten het kabinet beschikte onder vermelding van de onzekerheden die nu eenmaal inherent zijn aan schattingen van de kosten van een activiteit die zo ver in de toekomst ligt.
Is het waar dat uw ministerie aan RTL Nieuws heeft gemeld dat de Kamer de mislukte poging om het WK naar Nederland en België te halen dit najaar gaat evalueren? Betekent dit dat uw toezegging om het rapport, waarin de gang van zaken rond de WK-kandidatuur wordt geëvalueerd, dit voorjaar naar de Kamer te sturen niet wordt waargemaakt? Zo ja, wat is de oorzaak van deze vertraging en waarom is Kamer niet op de hoogte gebracht?
Tijdens het AO op 8 december 2010 heb ik u een evaluatie toegezegd. Daarbij is de door u genoemde termijn niet aan de orde geweest en is van vertraging geen sprake. De eigen evaluatie die het Holland Belgium Bid opstelt en op korte termijn zal publiceren zal nu meegenomen kunnen worden in de eindrapportage, die u in september aanstaande tegemoet kunt zien. Op dit moment verkeert de aanbesteding van de u toegezegde evaluatie in de eindfase en zal vóór 1 juli de opdracht verleend zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over sport op 30 juni 2011?
Bij deze.
De invloed van leefstijlinterventies op het terugdringen van babysterfte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het hoge aantal verwijzingen naar een gynaecoloog van Antilliaanse vrouwen in de deelgemeente Feijenoord?1
Ja, ik ben op de hoogte van de door u aangehaalde krantenartikelen.
Denkt u dat achtergebleven kennis over risico’s tijdens de zwangerschap onder Antilliaanse vrouwen een rol speelt bij het grotere aantal complicaties rond zwangerschap en geboorte?
Er zijn tal van factoren die kunnen leiden tot complicaties tijdens de zwangerschap en geboorte. Een daarvan is het gebrek aan kennis over de voorwaarden voor een gezonde zwangerschap. Daarom vind ik het belangrijk dat voor alle mensen met een kinderwens eensluidende en betrouwbare informatie beschikbaar komt.
Groepen in achterstandssituaties, maar ook anderen weten vaak niet welke risico’s een rol spelen. De boodschap en de wijze waarop de informatie aangeboden wordt, moet in elk geval aansluiten bij de wijze waarop mensen met een kinderwens geïnformeerd willen worden en aangeboden worden in de lokale en culturele context van verschillende groepen burgers.
Mijn inzet richt zich op het landelijk ondersteunen van afstemming en samenwerking van alle partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn binnen de inhoudelijke kaders die het College Perinatale Zorg (zie vraag 10 zal gaan ontwikkelen. Dat heeft tot nu toe geresulteerd in concrete basisinformatie die breed gebruikt kan worden door bijvoorbeeld gemeenten en beroepsgroepen binnen en buiten de verloskundige zorg. Deze bouwstenen zijn ook gebruikt voor een basisfolder en voor het actualiseren van kiesbeter.nl. Dit jaar heb ik een vervolgopdracht gegeven om deze bouwstenen nog beter toegankelijk te maken voor mensen uit risicogroepen. Verder wordt dit jaar een toolkit kinderwens gemaakt met diverse kant- en klare producten op deelonderwerpen die professionals kunnen gebruiken. Hierbij wordt specifiek aandacht gegeven aan producten die zich lenen voor voorlichting aan het bereiken van mensen in achterstandssituaties.
In het kader van het ZonMw programma «zwangerschap en geboorte» zal in zowel grote steden als andere specifieke gebieden het kinderwensconsult worden onderzocht met name als het gaat om risicogroepen. Daarnaast gaat het Erasmus MC zorgexperimenten uitvoeren met de aanpak van babysterfte in zes Nederlandse gemeenten. Een van de zorgexperimenten betreft het experimenteren met programmatische preconceptiezorg aan risicogroepen via nieuwe methoden en instrumenten die in het Rotterdamse programma Klaar voor een Kindontwikkeld zijn.
In welke mate denkt u dat het onvoldoende op de hoogte zijn van de risico’s tijdens zwangerschap bijdraagt aan de hoge babysterfte in Nederland? In welke mate denkt u dat de babysterfte zou kunnen worden verminderd door er voor te zorgen dat vrouwen beter op de hoogte zijn van de invloed van leefstijl op een gezonde zwangerschap en bevalling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw mening over het feit dat veel vrouwen niet op de hoogte zijn van het belang van het slikken van foliumzuur vóór de zwangerschap? Bent u bereid opnieuw een landelijke voorlichtingscampagne over het belang van foliumzuur te starten? Zo nee, waarom niet?
Neen, ik ben niet van plan om een landelijke campagne te starten gericht op het slikken van foliumzuur. De inname van foliumzuur staat niet op zichzelf maar dient deel uit te maken van een brede leefstijloriëntatie gericht op een gezonde zwangerschap en geboorte. Veel meer kies ik ervoor om voorlichting over foliumzuur op te nemen in de brede context van voorlichting over gezond zwanger worden, en dan specifiek gericht op risicogroepen. Zie eveneens het antwoord op de vragen 2 en 3.
Erkent u het succes van het Aanvalsplan Perinatale Sterfte dat in Rotterdam is gestart? Vindt u het verantwoord, gezien het feit dat veel vrouwen niet op de hoogte zijn van risico’s tijdens zwangerschap, te wachten met actieve voorlichting in de rest van Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze gaat u dit vormgeven?
Ik vind het Aanvalsplan Perinatale Sterfte (Klaar voor een Kind) inderdaad een goed voorbeeld van een gedegen aanpak om de babysterfte terug te dringen. Dat is voor de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijzelf ook aanleiding geweest om de Rotterdamse aanpak breder in het land te implementeren. Dat zal geschieden via een pilot binnen een zestal gemeenten met een gevarieerde mix qua bevolkingssamenstelling en onderliggende problematiek. Binnen deze pilot zal specifiek aandacht worden besteed aan een effectieve aanpak van voorlichting via een kinderwensconsult. Dit laatste onderzoek wordt aangestuurd vanuit ZonMw. Ik vind dit onderzoek noodzakelijk omdat ik precies wil weten op welke manier en onder welke voorwaarden risicogroepen het best kunnen worden benaderd. Hier valt immers de meeste winst te behalen. De pilot start dit jaar en zal in 2013 eindigen. Dat betekent geenszins dat vrouwen in de tussenliggende periode geen voorlichting over een gezonde zwangerschap kunnen ontvangen. Zoals bij het antwoord op de vragen 2 en 3 aangegeven, is voldoende basisinformatie ontwikkeld of verkeert in ontwikkeling. Voorts geldt dat elke vrouw met een kinderwens nu al op grond van de Zorgverzekeringswet aanspraak heeft op een kinderwensconsult door de huisarts.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is, gezien de urgentie die algemeen wordt gevoeld ten aanzien van het terugdringen van babysterfte in Nederland, twee jaar te wachten op pilots in zes proefgemeenten ten aanzien van zorgexperimenten, zoals kinderwensconsult, risicoscreening en voorlichting, omdat algemeen bekend is dat leefstijlinterventies daadwerkelijk van invloed zijn op het verminderen van babysterfte?
Zoals gemeld bij het antwoord op vraag 5 betekent de proefneming met verloskundige zorg geenszins dat vrouwen in de tussenliggende periode geen toegang hebben tot informatie en voorlichting over een gezonde zwangerschap. Voorts ben ik van mening dat niet alle vrouwen met een kinderwens in Nederland van overheidswege actief informatie behoeven te worden aangereikt. Veel vrouwen maken een bewuste en weloverwogen keuze om zwanger te willen worden en gaan gericht op zoek naar informatie over een passende leefstijl. Dat geldt niet voor de risicogroepen waarop de aangehaalde krantenartikelen doelen. Echter voor deze groepen heb ik niet de verwachting dat alleen het aanreiken van informatie voldoende is, via een kinderwensconsult of welke vorm dan ook. Het gaat primair om een mentaliteitsverandering, of zoals de geïnterviewde mevrouw Saadia Daouari zegt «Opvoeding is en blijft het belangrijkst». Om deze mentaliteitsverandering te bevorderen, heb ik inzicht, kennis en ervaring nodig inzake geschikte interventies. Vandaar dat ik aan ZonMw opdracht heb verleend voor een deelonderzoek naar kinderwensvoorlichting binnen de pilot, welke ik in het antwoord bij vraag 5 heb beschreven. Op grond van deze bevindingen kunnen specifieke en concrete maatregelen worden genomen om tot op heden slecht ontvankelijke doelgroepen te bereiken. Verder verwijs ik ook naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Op welke wijze wordt de voorlichting over gezond zwanger worden aan groepen in achterstandssituaties precies verbeterd? Welke concrete maatregelen worden daarvoor gebruikt? Kan per bevolkingsgroep precies worden aangegeven welke knelpunten zich voordoen in het benaderen van deze groepen en op welke wijze er wél voor wordt gezorgd dat deze specifieke groepen worden bereikt?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op de hoogte van het onderzoek naar de geringe mate waarin verloskundigen zwangeren wijzen op de invloed van alcohol op de zwangerschap?2 Wat is uw mening hierover?
Ik vind het van belang dat verloskundigen voldoende toegerust zijn om adequaat over alcoholgebruik te kunnen adviseren. Daarom is een interventiekaart ontwikkeld met behulp waarvan de verloskundige advies op maat kan geven. Op dit moment loopt er een pilot met deze kaart bij achttien verloskundepraktijken. Zodra de resultaten van deze pilot bekend zijn, zal worden bezien of de interventiekaart komend najaar kan worden aangeboden aan alle verloskundepraktijken.
Bent u het eens met de onderzoeker dat verloskundigen getraind dienen te worden om alcoholgebruik aan de orde te stellen? Deelt u de mening dat zo snel mogelijk gezorgd moet worden dat vrouwen op de hoogte zijn van het feit dat alcoholgebruik in de zwangerschap groeiachterstand en hersenbeschadiging tot gevolg kunnen hebben? Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat dit zo snel mogelijk gebeurt?
Zie antwoord vraag 8.
Kan precies worden aangegeven wat de stand van zaken is rond het College Perinatale Zorg (CPZ); wie zitten in dit college, welk werkplan en tijdspad hanteert het CPZ, op welke wijze wordt het gevoel van urgentie dat duidelijk naar voren kwam uit het rapport van de Stuurgroep Zwangerschap en geboorte nu zo snel mogelijk vertaald naar concreet beleid?
Op donderdag 16 juni 2011 is het College Perinatale Zorg officieel gestart. Het College bestaat uit alle voor de verloskundige zorg relevante beroepsverenigingen, brancheorganisaties, zorgverzekeraars en consumentenorganisaties. Het bestuur wordt gevormd uit een onafhankelijk voorzitter en leden die zijn voorgedragen vanuit de voornoemde organisaties. Het College is zich bewust van de urgentie om snel met concrete producten en maatregelen te komen. Daartoe gaat zij na de zomer aan de slag in een zevental commissies, waarin de volgende beleidsonderwerpen aan bod komen: