Het stopzetten van de opslag van vingerafdrukken |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw bief van 26 april 2011 betreffende reisdocumenten?1
Ja.
Herinnert u zich tevens de volgende uitspraken tijdens het algemeen overleg van 27 april jl.2?:
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete stappen heeft u ondernomen om de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie stop te zetten?
Ik heb in mijn brief van 19 mei 2011 (TK 25 764, nr. 48) aan de Kamer beschreven welke stappen ik ga zetten om de permanente opslag van de vingerafdrukken in de decentrale reisdocumentenadministratie te beëindigen. In aanvulling daarop kan ik u het volgende melden.
De gewijzigde ministeriële uitvoeringsregelingen zijn op 23 en 24 juni 2011 in werking getreden. De regelingen voorzien in de eerste plaats in een verkorting van de bewaartermijn van de vingerafdrukken die in het kader van een aanvraag voor een reisdocument worden opgenomen in de reisdocumentenadministratie. Geregeld wordt namelijk dat in tegenstelling tot de andere gegevens die in de reisdocumentenadministratie zijn opgenomen, waarvoor een bewaartermijn geldt van 11 jaar, de opgenomen vingerafdrukken worden bewaard tot het moment dat de uitreiking van het aangevraagde reisdocument, dan wel de reden voor het niet uitreiken daarvan, in het reisdocumentenstation is geregistreerd. Het beëindigen van de bewaartermijn betekent dat raadpleging of verstrekking van de desbetreffende vingerafdrukken niet meer aan de orde is.
Op 23 juni 2011 is bij de eerste vier uitgevende instanties de aangepaste programmatuur voor de reisdocumentenaanvraag- en archiefstations (RAAS) geïnstalleerd. De uitrol van de aangepaste programmatuur gaat geleidelijk. Nadat is geconstateerd dat de gewijzigde programmatuur goed werkt bij de eerste vier uitgevende instanties wordt de programmatuur geïnstalleerd bij 7 andere uitgevende instanties. Daarna volgen alle andere uitgevende instanties. De planning is dat eind juli 2011 de gewijzigde programmatuur bij alle uitgevende instanties zal zijn geïnstalleerd. De aangepaste programmatuur zorgt ervoor dat de vingerafdrukken die voor nieuwe aanvragen zijn opgenomen niet meer in de administratie kunnen worden geraadpleegd. Hiervoor wordt, zoals gemeld in mijn brief van 19 mei 2011, gebruik gemaakt van de zogenaamde standaard verwijder- functionaliteit. De gemeenten zijn over de wijzigingen die worden doorgevoerd geïnformeerd.
Het onderzoek naar de wijze waarop de volledige verwijdering van de vingerafdrukken (en de sporen daarvan) uit het RAAS moet gaan plaatsvinden is volop gaande. De verwachting is dat eind augustus 2011 duidelijk zal zijn hoe de (sporen van de) vingerafdrukken verwijderd kunnen worden en dat ook in een testomgeving is vastgesteld dat de methode werkt. Met dat resultaat kan dan vervolgens bepaald worden hoe de programmatuur van het RAAS moet worden aangepast, hoe lang het gaat duren om dat te ontwikkelen én hoe lang het gaat duren om de gewijzigde programmatuur uit te rollen. Ik verwacht dat de planning hiervoor er in september 2011 zal zijn. Ik zal dan de Kamer over de planning informeren.
Kunt u een tijdschema aan de Kamer zenden, waarin u uiteenzet welke stappen u op welk moment neemt, zowel wetstechnisch als uitvoerend, om de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie stop te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw uitspraak: «Ik zal zo snel mogelijk, per AMvB of als het kan per ministeriële regeling, de opslagtermijn van de vingerafdrukken terugbrengen tot de termijn die nodig is voor de afgifte van het paspoort. Daarmee verdwijnen alle gegevens als ze opgeslagen worden, evenals alle oude gegevens die opgeslagen zijn. Die zijn dan langer aangehouden dan de termijn.»?3 Per wanneer treedt de tijdelijke oplossing, om de opslagtermijn van vingerafdrukken in de decentrale opslag te stellen op de duur die nodig is om het paspoort te maken, in werking?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er voor gewetensbezwaarden om een identiteitsbewijs aan te vragen in het licht van de door u en de Kamer vastgestelde twijfelachtige kwaliteit van de opslag van vingerafdrukken?
Zolang de Nederlandse identiteitskaart als een reisdocument in de Paspoortwet is opgenomen, is de Europese verordening van toepassing die voorschrijft dat in het document een chip is aangebracht met vingerafdrukken van de houder. De Europese verordening (en in navolging daarvan de Paspoortwet) kent geen uitzondering op deze verplichting ten behoeve van gewetensbezwaarden. De kwaliteit van de opgenomen vingerafdrukken maakt dit niet anders.
Bent u het eens dat, gezien de slechte kwaliteit van de vingerafdrukken en bijbehorende mogelijke gevolgen, haast geboden is bij het stopzetten van de opslag van vingerafdrukken in een decentrale reisdocumentenadministratie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen voor het zomerreces te beantwoorden?
Ja.
De nieuwe Gaza-flottielje |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Raymond de Roon (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geld Hamas naar Gazavloot?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de nieuwe vloot over circa tien dagen vertrekt richting de Gaza?
De Griekse minister van Burgerbescherming heeft op 1 juli besloten dat schepen die willen deelnemen aan de flottielje niet mogen uitvaren. Dit verbod wordt gehandhaafd door de Griekse kustwacht.
Kunt u bevestigen dat Internationale Steun Rechtstreeks Aan Armen (ISRAA), onder leiding van Ibrahim Akkari, in Nederland ongeveer 100.000 euro heeft gecollecteerd voor de nieuwe vloot? Kunt u tevens bevestigen dat de heer Akkari een «centraal figuur is in de Nederlandse moslimbroeders»?
Stichting ISRAA speelt een voorname rol bij de organisatie van de Nederlandse deelname aan de Gaza-flottielje en zamelt geld in voor dit doel. Op de website van de Italiaanse stichting «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een bericht geplaatst, dat ISRAA 100 000 euro bijdraagt ten behoeve van de aanschaf van een vaartuig dat deel uit gaat maken van de flottielje. Over de juistheid van dit bericht kan ik geen oordeel geven.
De heer Akkari speelt binnen ISRAA een rol. De Moslimbroederschap in Nederland vormt geen formele organisatie waarvan het lidmaatschap onomstotelijk vast te stellen is. Er is sprake van diffuus netwerk van personen die sympathie hebben voor het religieuze gedachtegoed van de Moslimbroederschap (brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2011 over de resultaten van het onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) naar de Moslimbroederschap in Nederland (Kamerstukken 29 614, nr. 26).
De «Associazione Benefica Di Solidarietà Con Il Popolo Palestinese (ABSPP)» is een actief pleitbezorger van, en deelnemer aan de Gaza-flottielje. ABSPP is actief betrokken bij de fondsenwerving voor de Gaza-flottielje.
Ik kan geen mededelingen doen over mogelijke banden met de Union of Good.
De regering blijft onverminderd tegen de organisatie van een nieuw flottielje en betreurt de fondsenwerving voor het flottielje. Nederlandse organisaties en personen zijn dan ook herhaaldelijk met klem afgeraden deel te nemen. De regering kan evenwel niet verhinderen dat personen of organisaties eraan deelnemen (zie onder meer mijn brief van 26 april 2011, Kamerstukken II 2010/11, 32 500 V, nr. 179 en het daaropvolgende spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011).
In hoeverre is de Associazione Benefica Di Solidarietà Con Popolo Palestinese (ABSPP-ONLUS) betrokken bij de aankoop van de Gazavloot? In hoeverre is deze organisatie betrokken bij de Union of Good?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre geeft deze informatie er aanleiding toe om opnieuw te kritisch te kijken naar banden tussen deelnemende organisaties, inclusief de Union of Good? Zo ja, in hoeverre heeft dit gevolgen voor het vertrek van de Gazavloot?
Zie antwoord vraag 3.
De gevaren voor Tibetaanse vluchtelingen in Nepal |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het rapport van International Campaign for Tibet dat een alarmerend beeld schetst van de positie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal?1
Ja.
Deelt u de analyse en de conclusies van dit rapport, waarvan de essentie is dat zowel de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) als de Nepalese regering, vermoedelijk onder druk van China, te weinig doet om Tibetaanse vluchtelingen te behandelen volgens de regels die het internationale recht voorschrijft?
Nepal is geen partij bij het Vluchtelingenverdrag en het Staatloosheidsverdrag en kent geen nationale wetgeving voor vluchtelingen of asielprocedures. UNHCR en Nepal hebben wel een informele afspraak over onder andere het principe van non-refoulement en een veilige doorgang naar andere landen. Tibetanen die voor 1990 Nepal zijn binnengekomen, hebben zich permanent mogen vestigen. Nepal ziet Tibetanen die daarna zijn binnengekomen als illegale migranten, maar staat tijdelijk verblijf toe.
Hoe beoordeelt u verder de aanbevelingen van het rapport? Bent u bereid zich er voor sterk te maken dat deze aanbevelingen door de internationale gemeenschap worden overgenomen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De meeste aanbevelingen worden al zoveel mogelijk in de praktijk gebracht. Nepal is echter een ontwikkelingsland dat over beperkte middelen beschikt. Vertegenwoordigers van de EU en landen zoals de VS, die in Kathmandu vertegenwoordigd zijn, stellen de situatie van Tibetaanse vluchtelingen in Nepal regelmatig aan de orde bij de Nepalese autoriteiten.
Klopt het dat de Nepalese regering niet eens bereid is het internationaal erkende principe van non refoulement van vluchtelingen te eerbiedigen en dus ook mensen die evident rechtstreeks gevaar lopen voor (politieke) vervolging, marteling en wrede behandeling terugstuurt naar Tibet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Zo ja, bent u bereid, zowel bilateraal, via de EU en multilateraal UNHCR en de Nepalese regering te wijzen op hun verplichtingen en aan te sporen die verplichtingen ook na te komen?
Zie het antwoord op vraag 3. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN in Geneve heeft deze kwestie besproken met UNHCR. Dat kanaal is het meest effectief.
De omgang van Philadelphia met een bewoner en diens kritische ouders |
|
Renske Leijten |
|
Vindt u in het algemeen dat ouders van een cliënt het recht hebben op het uiten van kritiek op het beleid van de instelling, zeker als jarenlange maatregelen en bevindingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aangeven dat deze kritiek terecht is?1
Jazeker, ik hecht zeer aan het oordeel van ouders en vind het belangrijk dat zij gehoord worden. Daarom ook probeer ik via het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) en de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen de positie van cliënten en hun vertegenwoordigers te verbeteren (zie voorts antwoorden vraag 8 en 9).
Overigens ben ik blij dat er inmiddels een oplossing is gevonden via een schikking tussen de ouders van de gehandicapte man en zorginstelling Philadelphia zodat er nu voor de betrokken partijen duidelijkheid is ontstaan: de zoon kan tot 1 januari 2012 in Philadelphia blijven.
Deelt u de mening dat het in het algemeen wenselijk is als klachtenprocedures door middel van mediation worden opgelost? Zijn er maatregelen mogelijk tegen instellingen die zich ondanks gemaakte afspraken aan mediation onttrekken, zoals Philadelphia in dit geval heeft gedaan?
Ik vind het wenselijk dat klachten zorgvuldig en vlot worden behandeld. Het beste is het natuurlijk als een klachtenprocedure in samenspraak tussen klager en de instelling wordt afgehandeld. Wanneer partijen dat overeenkomen kan mediation daaraan bijdragen. Bij mediation moeten de betrokken partijen onderling en op vrijwillige basis besluiten hiervoor te kiezen. Wanneer mediation niet slaagt, dan wordt de oorspronkelijk ingezette procedure hervat. Dit kan uiteindelijk leiden tot een gang naar de rechter.
Waar kunnen ouders naartoe nu de interne klachtencommissie van de instelling hun klacht ongegrond heeft verklaard en in de toelichting daarop helemaal niet op de argumenten van de klagers is ingegaan?
Op dit moment is het nog zo dat als een aanbieder niet adequaat omgaat met een wettelijke plicht, een actie uit onrechtmatige daad kan worden ingesteld voor de civiele rechter. Wanneer de Wet cliëntenrechten zorg in werking is getreden kunnen dergelijke geschillen ook worden voorgelegd aan een geschilleninstantie die dan een bindend advies kan geven.
Begrijpt u de twijfel aan de eenzijdige uitspraak van de klachtencommissie in het licht van de waarneming van de IGZ dat er tussen de instelling en de cliëntvertegenwoordigers sprake was van «twee gesloten werelden met ieder hun eigen gelijk en perceptie»; een situatie die de IGZ «verontrustend» noemt?2
Ik kan mij de twijfel wel voorstellen. Niettemin is het zo dat het inspectierapport en de uitspraak van de klachtencommissie los van elkaar staan.
Begrijpt u het gevoel van de ouders dat Philadelphia de zorgverleningsovereenkomst met hun zoon opzegt omdat de instelling van de «lastige» ouders afwil? Op welke manier kunnen klokkenluiders zoals deze ouders in het algemeen worden beschermd tegen wraakacties zoals deze actie van Philadelphia?
Er is sprake van een serieus en langslepend conflict tussen de ouders en Philadelphia. Op basis daarvan kan ik mij de reactie van de ouders wel enigszins voorstellen. Ik heb echter geen aanwijzing dat hier sprake is van een «wraakactie»van de kant van Philadelphia.
Overigens is het opzeggen van een zorg- en dienstverleningsovereenkomst door een zorginstelling gebonden aan zorgvuldigheidseisen. De VGN heeft hiervoor een richtlijn opgesteld («Bezinnen over beginnen of stoppen, Handreiking niet-aangaan/ beëindigen zorg- en dienstverleningsovereenkomst»). De IGZ toetst hierop de gevolgde procedure wanneer een instelling een zorg-en dienstverleningsovereenkomst opzegt.
De voornoemde Handreiking is in overleg met cliëntenorganisaties herzien, waarbij vooral aandacht is uitgegaan naar het voortraject van conflicten. Juist door in het voortraject goed naar elkaar te luisteren, kunnen escalaties van conflicten worden voorkomen.
Is er volgens u sprake van een gelijk speelveld tussen enerzijds een grote instelling als Philadelphia met een juridische afdeling en anderzijds de klager? Welke concrete maatregelen gaat u nemen om cliënten en hun vertegenwoordigers beter te beschermen als zij in een conflict met een zorgaanbieder komen?
In algemene zin ben ik het zeker met u eens dat de positie van zorgcliënten verbetering behoeft. Met het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) wordt dan ook beoogd de positie van de cliënt te verbeteren. Ook wanneer deze in een klachtenprocedure is verwikkeld. De Wcz verplicht de zorgaanbieder aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie en stelt de zorgaanbieder verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. In de Wcz is voorts opgenomen dat de zorgaanbieder moet beschikken over een klachtenfunctionaris waar de cliënt kosteloos bij terecht kan voor begeleiding en advies met betrekking tot een eventuele klacht. Om onder andere de onafhankelijkheid van de klachtenfunctionaris te borgen is in de Wcz een bepaling opgenomen dat de klachtenfunctionaris, wanneer deze in dienst is van de zorgaanbieder, zijn werk moet kunnen doen zonder dat hij het risico loopt te worden ontslagen wanneer hij een beslissing neemt die de zorgaanbieder onwelgevallig is. Ook voorziet de Wcz in een instemmingsrecht voor de cliëntenraad op de klachtenregeling en het profiel van de klachtenfunctionaris, waardoor cliënten een vinger in de pap krijgen met betrekking tot de vormgeving van de klachtenbehandeling door de zorgaanbieder. Als de tussenkomst van de klachtenfunctionaris de onvrede bij de cliënt niet heeft weggenomen kan de cliënt een klacht indienen bij de zorgaanbieder. Wanneer ook dit niet tot een voor de cliënt aanvaardbare oplossing leidt kan de cliënt naar de geschilleninstantie voor een onafhankelijk oordeel.
Wat is uw oordeel over het feit dat Philadelphia te kennen heeft gegeven dat desbetreffende 37 jarige man op 25 augustus moet zijn vertrokken? Voldoet Philadelphia aan zijn zorgplicht nu de cliënt per 25 augustus aanstaande op straat wordt gezet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1, waaruit blijkt dat de betrokken persoon tot 1 januari 2012 bij Philadelphia kan blijven.
Is het opzeggen van de zorgverleners overeenkomst in overeenstemming met de oplossingsrichting die Philadelphia richting de IGZ heeft aangegeven, waarin staat dat «cliëntvertegenwoordigers onderdeel van de oplossing zijn en dus bij de oplossing worden betrokken»? Is deze zaak een reden voor de IGZ om het standpunt in te nemen dat Philadelphia zich niet houdt aan de gemaakte afspraken?
Het opzeggen van de zorgovereenkomst is niet in strijd met de oplossingsrichting die Philadelphia aan de IGZ heeft aangegeven. Ook was sprake van mediation; om samen een weg te vinden om de overeenkomst op een zorgvuldige wijze te beëindigen. Helaas is dat traject voortijdig afgebroken.
Philadelphia betrekt de participatieraad bij de oplossingsrichting en voert met alle ouders afzonderlijk gesprekken met het doel bevorderen van wederzijds vertrouwen.
In oktober vindt een inspectiebezoek plaats waarin de resultaten hiervan worden getoetst.
Hebben ouders in het algemeen voldoende mogelijkheden om invloed op de zorg voor hun kinderen in instellingen uit te oefenen? Zo ja, op welke manieren kunnen zij dit doen? Zo nee, op welke manier wil u dit bewerkstelligen?
Cliënten, of in het geval deze niet zelf in staat zijn om voor hun belangen op te komen de ouders of andere wettelijke vertegenwoordigers, kunnen zitting nemen in de cliëntenraad en langs deze weg op een structurele manier invloed uitoefenen op bijvoorbeeld de kwaliteit van de zorgverlening in algemene zin. Cliënten of hun vertegenwoordigers kunnen ten behoeve van individuele kwesties in eerste instantie in overleg treden met zorgverleners, het management en/of bestuur van de betreffende zorginstelling. Voorts kan men een beroep doen op de klachtenprocedures van de zorginstellingen daarnaast bestaat altijd de mogelijkheid om een melding bij de inspectie te doen t.a.v. de kwaliteit en veiligheid. Op basis van een melding of meldingen kan de inspectie besluiten om een onderzoek in te stellen bij de betrokken zorgverlener en indien nodig besluiten om (vergaande) maatregelen te nemen. Daarnaast voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Is het verantwoord dat Philadelphia plotseling al het personeel in de betreffende locatie heeft ontslagen en vervangen door uitzendkrachten? Hoe ziet u deze actie van Philadelphia in het licht van de eerdere en aanhoudende kritiek van de IGZ dat het grote verloop onder het personeel juist een belangrijk aandachtspunt was?
De Raad van Bestuur van Philadelphia was van oordeel dat de benodigde kwaliteitsverbetering andere competenties vragen dan de toenmalige medewerkers in huis hadden. Op de betreffende locatie gold dat voor alle niveaus. Het bleek niet eenvoudig om de juiste mensen te vinden. Wanneer een medewerker niet aan de verwachtingen voldeed is ingegrepen. Dat heeft recentelijk geleid tot een radicale wisseling van personeel.
Met het oog op het leveren van voldoende kwalitatieve en veilige zorg heeft de IGZ dan ook aandacht gevraagd voor de mogelijke negatieve effecten van de personeelswisselingen. Daarbij is het belang van een goed evenwicht tussen ingrijpen en continuïteit besproken.
IGZ laat zich door Philadelphia regelmatig informeren over de voortgang en de effecten van de verbetermaatregelen. In oktober 2011 zal de inspectie een vervolgbezoek aan de betreffende locatie brengen. Daarbij zal ook aandacht worden geschonken aan de eventuele effecten van personele wisselingen op de kwaliteit van zorg.
Hoe kan het dat de kwaliteit van zorg op deze locatie jarenlang onder de maat is geweest? Waarom kon Philadelphia, ondanks herhaald ingrijpen van de IGZ, toch hiermee doorgaan?
Philadelphia heeft keer op keer geprobeerd om uit de problemen te komen. De inspectie geeft Philadelphia een laatste kans om op de betreffende locatie de noodzakelijke verbeteringen te bewerkstelligen. Als Philadelphia er niet in slaagt om uit de problemen te komen zal de IGZ na het bezoek in oktober 2011 maatregelen nemen op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Wat zegt het over de kwaliteit van zorg op deze locatie dat al het personeel plotseling is ontslagen en de IGZ de kwaliteit van zorg herhaaldelijk problematisch heeft genoemd? Onderstreept dit niet dat de ouders terecht aan de bel hebben getrokken over het gebrek aan kwaliteit van de zorg en intransparantie van de financiën?
Zie ook mijn antwoord op vraag 10. Het gebrek aan kwaliteit van de zorg en transparantie van de financiën bij Philadelphia is mede naar aanleiding van deze casus door de IGZ onder de loupe genomen en zijn hierover met Philadelphia afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat de Wet Cliëntenrechten Zorg klagende ouders niet zal beschermen tegen wraakacties van een zorgaanbieder zoals in deze zaak het geval lijkt? Hoe gaat u cliënten en ouders hiertegen beschermen?
In het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg is geregeld dat cliënten en ouders gebruik kunnen maken van de diensten van de klachtenfunctionaris. In het uiterste geval kunnen de ouders naar een geschilleninstantie stappen. In de Wcz is geregeld dat de uitspraken van de geschilleninstantie geanonimiseerd (niet tot de cliënt herleidbaar) openbaar worden gemaakt. Dit zal voor zorgaanbieders een prikkel zijn om klachten goed af te handelen. Daarnaast – zoals ik al eerder aangaf in mijn antwoord op vraag 9 – voorziet de voorgenomen Beginselenwet zorginstellingen in de mogelijkheid voor cliënten en hun wettelijke vertegenwoordigers tot het indienen van ernstige klachten met betrekking tot persoonlijke verzorging en bejegening bij de inspectie.
Op grond waarvan meent u dat ondersteuning van de klagende ouders door een door de zorgaanbieder aangewezen persoon, zoals in het wetsvoorstel van de Wet Cliëntenrechten Zorg wordt geregeld, de ouders een betere positie zal geven in dit type conflicten? Hoe kan onafhankelijkheid van de ondersteuning worden geborgd als instelling zelf deze ondersteuning toewijzen?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid en de kwaliteit van een interne klachtencommissie moet worden gewaarborgd? Op welke wijze gaat u dit regelen en wat voegt de Wet Cliëntenrechten Zorg hieraan toe?
De Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht zorgaanbieders tot het hebben van een klachtencommissie met een onafhankelijke voorzitter. In de praktijk wordt dit als onvoldoende ervaren. Daarom wordt in de Wcz de verplichting voor zorgaanbieders om een klachtencommissie te hebben geschrapt. De zorgaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de behandeling van klachten. Daarnaast verplicht ik zorgaanbieders in de Wcz aangesloten te zijn bij een onafhankelijke geschilleninstantie die een bindend advies kan geven. Indien nodig kan de cliënt dus altijd een onafhankelijk oordeel verkrijgen.
Hoeveel meldingen heeft de IGZ in de afgelopen twee jaar gehad van slechte of ontbrekende zorg bij Philadelphia?
In de afgelopen twee jaar ontving de inspectie over Philadelphia 20 meldingen.
Hoeveel locaties van Philadelphia staan nog onder verscherpt toezicht van de IGZ?
Op dit moment geen.
De hervormingsplannen van de Marokkaanse koning |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u de plannen voor staatshervorming die de Marokkaanse koning Mohammed VI vrijdag 17 juni 2011 heeft aangekondigd?
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van de reactie van een vertegenwoordiger van de 20 Februari Beweging, die heeft opgeroepen tot een vreedzame demonstratie tegen de plannen van de koning omdat deze tekortschieten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de plannen van koning Mohammed VI? Komen deze voldoende tegemoet aan de gerechtvaardigde eisen van de 20 Februari Beweging op bijvoorbeeld het vlak van een duidelijkere scheiding der machten in Marokko?
De regering oordeelt positief over de herziene grondwet als een stap naar meer democratie en rechtsstatelijkheid. De herziene grondwet kreeg grote steun van de Marokkaanse bevolking: 98,5% heeft op 1 juli jl. in een referendum vóór de grondwet. In de ogen van de 20 Februari Beweging gaat het voorstel niet ver genoeg in de richting van een parlementaire monarchie, vooral wat de bevoegdheden van de koning betreft. De Nederlandse regering volgt de hervormingen in Marokko op de voet en zal rechtstreeks en via de EU de Marokkaanse regering blijven aanmoedigen verdere stappen naar democratisering te zetten.
Deelt u de mening dat weliswaar de rol van de premier wordt uitgebreid, maar de macht van de koning in essentie onaangetast blijft, waardoor er in de verhouding tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten in feite niets verandert?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, deelt u de mening dat de hervormingen, zoals nu aangekondigd, slechts marginale verbeteringen in de Marokkaanse democratie aanbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Zo ja, ziet u dan aanleiding (via de EU) te blijven aandringen op verdere democratisering van Marokko? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Uitlatingen van de Afghaanse president Karzai |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Heeft de Afghaanse president Karzai verklaard dat de Amerikanen vredesgesprekken voeren met de Taliban?1
President Karzai heeft inderdaad verklaard dat er gesprekken plaatsvinden met de Taliban. De toenmalige Amerikaanse minister van Defensie, Gates, heeft aangegeven dat het gaat om eerste, aftastende contacten. Vooralsnog zijn deze contacten erop gericht potentiële betrouwbare en invloedrijke gesprekpartners in kaart te brengen. Er zijn geen formele onderhandelingen of vredesbesprekingen bezig.
Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de status van die gesprekken en de doelstellingen die ermee worden beoogd?
Zie antwoord vraag 1.
Voeren de Amerikanen deze gesprekken namens de International Security Assistance Force (ISAF) en dus ook namens alle NAVO-partners? Zo ja, wordt Nederland dan ook op de hoogte gehouden van het verloop van die gesprekken en wordt Nederland ook geraadpleegd over de doelstellingen van de vredesbesprekingen?
Nederland pleit voor actieve internationale betrokkenheid bij het Afghaans geleide vredesproces. Het bereiken van een politieke oplossing voor het conflict in Afghanistan door middel van een proces van verzoening en re-integratie is een centraal onderdeel van de strategie van de internationale gemeenschap en Afghanistan, zoals vastgelegd tijdens de Afghanistanconferentie in Londen in januari 2010 en tijdens de vredesjirga in Kabul in juni van hetzelfde jaar. Tijdens deze vredesjirga zijn ook de voorwaarden voor een politieke oplossing vastgelegd: breken met terroristische organisaties, afzweren van geweld, bereidheid bij te dragen aan de vreedzame wederopbouw van het land en respect voor de grondwet, inclusief de daarin verankerde mensenrechten.
Zo nee, welke status hebben deze vredesbesprekingen dan? Welke betekenis moet ISAF voor haar inzet en strategie in Afghanistan aan deze gesprekken verbinden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wenselijk op dezelfde weg door te gaan in de wetenschap dat er vredesgesprekken plaatsvinden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Kloppen uw uitlatingen in Tros Kamerbreed,2 waaruit blijkt dat u niet op de hoogte was van de vredesbesprekingen? Zo ja, zijn de Amerikanen niet bereid deze informatie met bondgenoten te delen, terwijl zij tegelijkertijd een beroep doen op de bondgenoten om de Amerikaanse (exit)strategie in Afghanistan te ondersteunen?
Zie de beantwoording van vraag 2. De strategie, waar het bereiken van een politieke oplossing en een proces van verzoening deel van uitmaakt, is in internationaal verband overeengekomen en regelmatig onderwerp van gesprek tussen Afghanistan en de internationale bondgenoten, waaronder de Verenigde Staten, en tussen bondgenoten onderling.
Zo ja, deelt u dan de mening dat bondgenootschappelijke solidariteit geen eenrichtingsverkeer zou moeten zijn en dat de Amerikanen hun inzet en strategie ten aanzien van de Taliban eerlijk en open met bondgenoten zouden moeten delen? Zo ja, welke consequenties bent u bereid hieraan te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Ik kan tot mijn tevredenheid constateren dat de internationale gemeenschap eensgezind optreedt aan de hand van een gezamenlijk overeengekomen strategie. Ik zie dus geen reden hier consequenties aan te verbinden.
Belangenverstrengeling bij de TU Delft |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Foute familiezaken op de universiteit», waaruit blijkt dat een decaan van de Technische Universiteit Delft voor € 750 000 aan opdrachten aan zijn vrouw verleende?1
Naar aanleiding van onder meer dit artikel heeft het College van Bestuur van TU Delft in overleg met de Inspectie van het Onderwijs een accountant een onafhankelijk feitenonderzoek laten uitvoeren. Dit feitenonderzoek heeft een aantal aandachtspunten in het inkoopproces binnen de universiteit blootgelegd. TU Delft heeft op deze punten inmiddels ook maatregelen genomen. Ik ben van mening dat de TU Delft deze casus afdoende heeft afgehandeld.
Deelt u de mening dat de geconstateerde belangenverstrengeling buitengewoon slecht is voor het aanzien van de wetenschap?
Ondanks het feit dat de werkzaamheden van de echtgenote van de betrokken decaan geen betrekking hadden op wetenschappelijke activiteiten ben ik van mening dat TU Delft zich in dergelijke gevallen maximaal moet inspannen om belangenverstrengeling te voorkomen en het aanzien van de wetenschap niet te schaden.
Vindt u de zaak een interne aangelegenheid van de TU Delft of deelt u de mening dat u ook een taak heeft in het waarborgen van de integriteit en onafhankelijkheid van het wetenschappelijk personeel?
Het behoort tot de taakopdracht van het universiteitsbestuur van TU Delft om de bestuurlijke en wetenschappelijke integriteit te waarborgen. Inmiddels is het College van Bestuur van TU Delft binnen de universiteit gestart met een project, waarmee in 2012 de interne gedragsregels extra onder de aandacht worden gebracht. De Raad van Toezicht heeft mij toegezegd de komende tijd extra aandacht te besteden aan het op- en bijstellen, naleven en handhaven van de interne regelgeving.
Is er een sanctie opgelegd naar aanleiding van het gebeurde of blijft het bij de constatering dat het «onvoorzichtig en niet gewenst» is? Vindt u dit afdoende?
In overleg met het College van Bestuur van TU Delft heeft betrokkene inmiddels zijn functie als decaan binnen de universiteit neergelegd. Ik vind dat afdoende.
Op welke manier gaat de TU Delft de gedragscode aanscherpen? Gaat u erop toezien dat dit op een adequate manier gebeurt?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre kunnen dit soort zaken ook bij andere universiteiten voorkomen? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Om het risico van incidenten zo veel mogelijk te voorkomen is in de Wet hoger onderwijs en onderzoek geregeld hoe de governancestructuur van een instelling moet zijn ingericht. Ik heb vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat onderzoek op dit punt bij andere instellingen noodzakelijk is.
Gaat u erop toezien dat ook andere universiteiten hun gedragscode aanscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Hoe staat het met de transparantie rond de nevenfuncties van hoogleraren bij bedrijven, et cetera? Bent u bereid hiervan een overzicht te geven, zodat er volstrekte openheid bestaat over de bijbanen van het wetenschappelijk personeel?2
De TU Delft heeft een overzicht verstrekt van nevenfuncties van alle Delftse hoogleraren en bestuurders. Het beleid van TU Delft is om deze nevenfuncties – zoals mijn ambtsvoorganger destijds voor alle universiteiten met de VSNU heeft afgesproken – te publiceren. Het College van Bestuur van TU Delft scherpt de procedures op dit moment aan, zodat de regeling nog beter wordt nageleefd.
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een centraal totaaloverzicht van nevenfuncties van alle hoogleraren.
Het niet aanhouden van een verdachte in verband met noodweer |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «De OM-aanwijzing inzake noodweer. Is de niet-aangehouden verdachte werkelijk beter af»?1
Ja.
Is er bij het tot stand komen van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer nagedacht over de mogelijk nadelige gevolgen die het niet-aanhouden van zich verwerende burgers heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat waren daarbij de overwegingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 3 en 7. Zoals ik in mijn antwoorden op de overige vragen uiteen zet, ben ik van mening dat verder geen sprake is van nadelige gevolgen bij het niet aanhouden van deze categorie verdachten.
Deelt u de mening van de auteurs van het genoemde artikel dat in het geval van een invrijheid verkerende verdachte het opsporingsonderzoek minder effectief kan zijn omdat die verdachte in de gelegenheid is verklaringen af te stemmen of sporen te wissen? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit risico bestaat. Om die reden is in de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer (Stcrt. 21 december 2010, nr. 20474) opgenomen dat wanneer er op enig moment in het onderzoek aanwijzingen zijn dat de verdachte het opsporingsonderzoek tegenwerkt of de waarheidsvinding belemmert, alsnog tot aanhouding kan worden overgegaan.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat onder het regime van de Aanwijzing de verdachte enerzijds alsnog kan worden aangehouden als er signalen zijn dat hij het onderzoek dwarsboomt (en dus niet meewerkt) en anderzijds gewezen wordt op zijn recht om te zwijgen en dat hij niet tot bepaalde medewerking verplicht is? Zo ja, hoe kan deze tegenstrijdigheid worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening is er geen sprake van een tegenstrijdigheid. Deze personen krijgen door de politie uitgelegd dat zij verdachte zijn en vanwege – kort gezegd – een vermoedelijke noodweersituatie enerzijds op vrije voeten worden gelaten en dat anderzijds hun medewerking aan het opsporingsonderzoek wordt verwacht. Onder het laatste wordt onder andere verstaan het meewerken aan het onderzoek aan kleding en lichaam. Zij krijgen ook meegedeeld dat zij niet tot medewerking verplicht zijn en dat zich mogen beroepen op hun zwijgrecht. Als de verdachte – na een eerder beroep op en toekenning van de bijzondere positie – ervoor kiest om (verder) te zwijgen, kan dit er een reden voor zijn dat de bijzondere positie niet kan worden gehandhaafd. Dit is erin gelegen dat bij een zwijgende verdachte niet goed ingeschat kan worden of hij het onderzoek zal gaan tegenwerken of de waarheidsvinding zal gaan belemmeren. Van een automatische aanhouding is echter geen sprake. Of dit dwangmiddel alsnog ingezet moet worden, hangt af van het verloop van het onderzoek. Als de verdachte alsnog wordt aangehouden, gebeurt dat dus niet om hem tot verklaren te dwingen, maar om te voorkomen dat hij bijvoorbeeld het sporenonderzoek tegenwerkt of getuigen beïnvloedt. Om die reden is het al dan niet aanhouden ook geen pressiemiddel om verdachte te weerhouden van zijn zwijgrecht gebruik te maken. Overigens kan de verdachte, zoals in elke zaak, zich door een raadsman laten bijstaan bij het maken van de afwegingen of hij zich op zijn zwijgrecht zal beroepen of dat hij medewerking zal verlenen aan het opsporingsonderzoek.
Herkent u het dilemma van een niet- aangehouden verdachte, die nog het risico loopt om te worden aangehouden vanwege het niet verlenen van volledige medewerking aan het onderzoek, om zich enerzijds te beroepen op zijn zwijgrecht maar daar anderzijds vanwege de vrees van aanhouding toch vanaf meent te moeten zien? Zo ja, geeft dan het niet aanhouden van de verdachte niet juist een extra pressiemiddel in de handen van de verhorende ambtenaren en verzwakt dat de positie van de verdachte juist niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de verdachte niet altijd recht heeft op rechtsbijstand voorafgaand aan het eerste verhoor in het geval hij niet is aangehouden? Zo ja, deelt u de mening dat bij ontbreken van een aanhouding, de verdachte in een nadeliger positie verkeerd dan wanneer hij wel zou zijn aangehouden? Deelt u de mening dat de Aanwijzing zou moeten worden gecorrigeerd en wel in de zin van dat de niet-aangehouden zich verwerende burger niet eerder mag worden verhoord dan nadat deze een raadman heeft kunnen consulteren? Zo nee, waarom niet?
De Salduz-jurisprudentie houdt in dat als een aangehouden verdachte niet, dan wel niet binnen redelijke grenzen, de gelegenheid is geboden om voorafgaand aan het eerste verhoor door de politie een advocaat te raadplegen, dat in beginsel een vormverzuim oplevert als bedoeld in art. 359a Sv. Dit vormverzuim dient na een daartoe strekkend verweer in de regel – behoudens enkele uitzonderingen – te leiden tot uitsluiting van het bewijs van de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd voordat hij een advocaat kon raadplegen (vergelijk Hoge Raad (HR) 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ 2009/349). De HR heeft aangegeven (9 november 2010, LJN BN7727) dat de opvatting onjuist is dat uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) voortvloeit dat deze regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. De ratio daarachter is verwoord in een uitspraak van de rechtbank te Maastricht (8 februari 2011, LJN BQ0852): de niet-aangehouden verdachte heeft de vrijheid en de mogelijkheid om zich voorafgaand aan het verhoor, waartoe hij is uitgenodigd, zelfstandig tot een raadsman te wenden.
In de Aanwijzing Rechtsbijstand Politieverhoor (Stcrt. 16 maart 2010, nr. 4003) is opgenomen dat een niet-aangehouden verdachte die schriftelijk wordt uitgenodigd voor verhoor op een politiebureau, in de brief wordt gewezen op de mogelijkheid om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te raadplegen. Ook als een op vrije voeten verkerende verdachte er niet voor heeft gekozen vooraf een raadsman te raadplegen, kan het eerste verhoor doorgang vinden en kunnen de door hem afgelegde verklaringen gebruikt worden voor het bewijs.
Er is naar mijn mening op dit vlak geen sprake van minder waarborgen voor of een nadeliger positie van een niet-aangehouden verdachte ten opzichte van een wel aangehouden verdachte. Wel wordt initiatief verwacht van een verdachte die op vrije voeten verkeert, juist omdat die de vrijheid en de mogelijkheid heeft zich zelfstandig tot een raadsman te wenden. Vanwege de vermoedelijke noodweersituatie wijst de politie deze verdachten op de mogelijkheid om een beroep te doen op slachtofferhulp. Slachtofferhulp Nederland kan hen terzijde staan en bijvoorbeeld doorverwijzen naar een advocaat.
Er bestaat derhalve geen aanleiding de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer aan te passen.
Is het waar dat de minvermogende niet-aangehouden zich verwerende burger geen recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand, ook al wordt hij wel in de gelegenheid gesteld een advocaat voorafgaand aan het verhoor te consulteren? Zo ja, wat betekent dit voor de positie van die verdachte? Zo nee, waarom niet?
Zolang iemand verdachte is, heeft hij afhankelijk van zijn draagkracht recht op gefinancierde rechtsbijstand. In beginsel betaalt een niet-aangehouden verdachte daar wel een eigen bijdrage voor in tegenstelling tot aangehouden verdachten of personen die alleen als slachtoffer zijn aangemerkt. Ik acht het wenselijk dit verschil op te heffen voor niet-aangehouden verdachten in de zin van de Aanwijzing handelwijze bij beroep op noodweer. Een hiertoe strekkende wijziging van de Wet op de rechtsbijstand zal ik op enig moment bevorderen. Het betreft een uitbreiding van de regeling van artikel 44, vierde lid, van de Wet op de rechtsbijstand, welk voorziet in kosteloze rechtsbijstand aan een slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf. Vooruitlopend hierop heb ik aan de Raad voor rechtsbijstand verzocht te bewerkstelligen dat in voorkomende gevallen aan deze categorie verdachten geen eigen bijdrage wordt opgelegd en zij op het geëigende moment op de mogelijkheid van rechtsbijstand worden gewezen.
Is het waar dat eventuele belastende verklaringen van de niet-aangehouden verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt, ook als die verdachte voor of tijdens zijn verhoor geen bijstand van een advocaat heeft gehad? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, wat klopt hier aan dan niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat vanwege het niet verlenen van rechtsbijstand aan een op vrije voeten verblijvende verdachte, er minder waarborgen kunnen zijn waardoor de verdachte in een nadeliger positie terecht kan komen, dan wanneer hij wel aangehouden zou zijn? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie van de auteurs van het genoemde artikel dat de zich verwerende burger beter af is met een aanhouding dan zonder aanhouding? Zo ja, wat gaat u dan doen om de Aanwijzing aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De schending van mensenrechten door de EU-lidstaten in asielprocedures |
|
Hans Spekman (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten in Trouw «Mensenrechtenorganisaties: Europa schendt rechten asielzoekers» en «Tijd dringt voor een gemeenschappelijk asielbeleid EU»?
Ja.
Deelt u de mening dat alle EU lidstaten het fundamentele recht om asiel te zoeken dienen na te leven? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat er op de kortst mogelijke termijn een einde dient te komen aan de schrijnende situatie waarin asielzoekers in sommige landen in de EU verkeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover daar sprake van is deel ik die mening. (Onder meer) in de JBZ-Raad van 12 mei 2011 is gesproken over migratie en de zuidelijke nabuurschapregio. In mijn interventie heb ik aangegeven dat het van belang is dat de EU zichzelf als een gemeenschap van vertrouwen, solidariteit en onderlinge samenwerking laat zien. Daarbij is het van belang dat de lidstaten de gemaakte afspraken nakomen, de gezamenlijke buitengrenzen efficiënt en effectief bewaken en dat de lidstaten elkaar praktisch bijstaan als de nood te hoog wordt middels de bestaande EU-instrumenten zoals Europese fondsen, FRONTEX en EASO.
Deelt u de mening dat de huidige ontwikkelingen waarbij afzonderlijke EU lidstaten zich voornamelijk concentreren op het buitenhouden van asielzoekers uit hun eigen land in plaats van in te zetten op een gemeenschappelijk asielbeleid een slechte ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste tegenstelling niet. Asielbeleid is erop gericht om opvang te bieden aan vluchtelingen en aan hen die op grond van internationale verdragen bescherming toekomt. Om het draagvlak daarvoor op peil te houden is het van belang om illegale immigratie van kansarme economische migranten zoveel mogelijk tegen te gaan. Het GEAS is (juist) gebaseerd op de veronderstelling dat een gemeenschappelijk beleid moet zorgen voor een vermindering van illegale secundaire migratiestromen.
Hoe oordeelt u over de conclusies van de Europese vluchtelingenorganisaties ECRE dat de huidige situatie asielzoekers in sommige landen in de EU de kans op een eerlijke procedure ontneemt en dat niet – dan wel onvoldoende – wordt onderzocht welke gevaren de vluchtelingen in eigen land lopen?
Uitgangspunt van de EU is dat geen afbreuk wordt gedaan aan het in de internationale verdragen verankerde recht op asiel en non-refoulementgebod. Alle lidstaten zijn gebonden aan deze verdragen alsmede het EU-asielacquis. De Commissie en de (inter)nationale rechters hebben in dezen een belangrijke controlerende taak.
Deelt u de mening dat het van groot belang is voor zowel de asielzoekers als voor de afzonderlijke lidstaten -en dus ook voor Nederland-, dat er uiterlijk in 2012 een gemeenschappelijk Europees asielbeleid tot stand komt dat geharmoniseerd is en dat de mensenrechten volledig respecteert? Zo nee, waarom niet? Heeft u er vertrouwen in dat de deadline van 2012 voor een gemeenschappelijk asielbeleid wordt gehaald? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?
Ja, ik deel de ambitie van een GEAS uiterlijk in 2012 en vind deze ambitie nog steeds realistisch. Van 1 juli tot en met 31 december 2011 vervult Polen het (roulerende) voorzitterschap van de Europese Unie. Polen heeft meermaals aangegeven de ambities van een gemeenschappelijk asielbeleid in 2012 te onderschrijven. Het Poolse voorzitterschap heeft in zijn eerste weken aan deze ambitie invulling gegeven door het GEAS te agenderen voor de informele JBZ-Raad van 18 juli 2011. Daarnaast heeft het voorzitterschap direct bij aantreden meerdere bijeenkomsten voor de raadswerkgroep asiel belegd waar nieuwe voorstellen voor zowel de Procedure- als de Opvangrichtlijn worden besproken.
Welke concrete stappen gaat u ondernemen om de naleving van de mensenrechten, inclusief het recht op asiel, in de EU-lidstaten te bevorderen en te bewerkstelligen dat er een gemeenschappelijk asielbeleid komt dat de mensenrechten respecteert en een gerechtelijke toets kan doorstaan?
Allereerst is het aan de Commissie om lidstaten aan te spreken die hun in de EU-regelgeving neergelegde verplichtingen niet nakomen en zonodig een inbreukprocedure op te starten. Individuele klachtzaken kunnen daarnaast ook worden voorgelegd aan de (inter)nationale rechtscolleges. Uiteraard wordt ook in de JBZ-Raad frequent gesproken over de problemen waarmee lidstaten ten gevolge van een hoge migratiedruk te maken hebben en de verantwoordelijkheid voor de naleving van de mensenrechten. Andere lidstaten, zoals Nederland, kunnen hierbij hun verantwoordelijkheid nemen door deze lidstaten praktisch te ondersteunen. Bij de gesprekken over een gemeenschappelijk asielbeleid en de hiertoe voorgestelde regelgeving zijn de in de internationale verdragen neergelegde normen en de jurisprudentie van het EHRM (Straatsburg) en Hof van Justitie-EU (Luxemburg) in sterke mate mede bepalend.
De aangekondigde opnamestop door de GGZ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het bericht «GGZ gaat over tot harde actie en last opnamestop in»?1
Om een duurzaam zorgstelsel te realiseren is het nodig om de groei in de GGZ af te remmen. Het staat iedereen vrij om zijn mening te geven over deze en andere voorstellen. Ik vind het daarbij van groot belang dat de patiënt hiervan niets merkt en geen negatieve gevolgen ondervindt.
Deelt u de mening dat een opnamestop een volstrekt onverantwoorde actie is? Zo nee waarom niet?
Elke vorm van actievoeren ten nadele van de cliënt keur ik af. Partijen zijn daarnaast verplicht om spoedeisende zorg te verlenen. Vanuit dat oogpunt garanderen partijen de continuïteit van spoedzorg. Ik ga ervan uit dat elke GGZ-instelling goed naar de individuele patiënt kijkt en zorgt dat spoedzorg en zorg ook echt geboden gaat worden als dit noodzakelijk voor de patiënt is. Ik heb de IGZ gevraagd in de actieperiode extra alert te zijn daar waar het continuïteit van de spoedzorg en zorg betreft. Als zij misstanden constateert, dan treedt het reguliere toezichtmechanisme inwerking.
Wat gaat u doen om deze opnamestop tegen te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Nederlanders woonachtig in het buitenland (niet-EU) en de onmogelijkheid om een Nederlandse identiteitskaart aan te vragen |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom kunnen Nederlanders woonachtig in het buitenland (niet-EU) geen Nederlandse identiteitskaart aanvragen?
Op grond van artikel 16a van de Paspoortwet heeft iedere Nederlander die als ingezetene in de GBA is ingeschreven of die woonachtig is in een land waarvoor de Nederlandse identiteitskaart geldig is, recht op verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart is geldig voor de landen van de Europese Unie alsmede voor Andora, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Turkije, IJsland en Zwitserland. De mogelijkheid tot het aanvragen van een Nederlandse identiteitskaart is in overeenstemming hiermee in de wet beperkt tot de gemeente waar de Nederlander als ingezetene is ingeschreven in de GBA en de consulaire post in het Europese land waar de geëmigreerde Nederlander woonachtig is. De beperking van de geldigheid van Nederlandse identiteitskaart vloeit voort uit het feit, dat dit document buiten de bovengenoemde landen niet wordt geaccepteerd als document voor grensoverschrijding. Het verstrekken van de Nederlandse identiteitskaart aan Nederlanders die in een ander land woonachtig zijn, brengt hierin geen wijziging.
Bent u bereid dit beleid aan te passen en derhalve te bewerkstelligen dat Nederlanders woonachtig in het buitenland (niet-EU) wel een Nederlandse identiteitskaart kunnen aanvragen bij daartoe aangewezen gemeenten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, wordt er een wetsvoorstel voorbereid tot wijziging van de Paspoortwet, waarbij onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart als formeel reisdocument wordt beëindigd. Zeker tegen die achtergrond zie ik weinig aanleiding om het mogelijk te maken om mensen die wonen in een land waar ze de Nederlandse identiteitskaart niet kunnen gebruiken als identiteitskaart en deze ook niet kunnen gebruiken als reisdocument naar Nederland, de mogelijkheid te bieden de Nederlandse identiteitskaart toch in hun land van verblijf te krijgen. Ik zie niet dat de kosten die dat met zich meebrengt gerechtvaardigd zijn.
Bent u op de hoogte van de reactie van de voorzitter van de Projectgroep Vluchtelingen Raad van Kerken in Nederland) en anderen1 op de door u ingezonden brief aan Trouw op zaterdag 11 juni 2011?
Ja. Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat ik de keuze van de Iraanse vreemdeling voor zelfmoord ten zeerste betreur en ook de schokkende wijze waarop dat is gebeurd.
Op welke wijze is de Iraanse asielzoeker verteld dat er geen sprake zou zijn van een gedwongen uitzetting? Indien als dit schriftelijk is medegedeeld, kunt u dan een afschrift hiervan naar de Kamer sturen?
Met de Iraanse vreemdeling zijn meerdere vertrekgesprekken gevoerd door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Van vertrekgesprekken wordt een zakelijke weergave gemaakt die niet door de vreemdeling wordt ondertekend. In het geval van de Iraanse vreemdeling is in het vertrekgesprek van 5 november 2009 aan de orde geweest dat gedwongen terugkeer niet mogelijk was.Het gespreksverslag vindt u in de bijlage ter vertrouwelijke inzage2. In het verslag is niet woordelijk weergegeven wat in het geprek is besproken.
De mededeling aan de Iraanse vreemdeling is gedaan tegen de achtergrond dat Iran geen vervangende reisdocumenten afgeeft als de vreemdeling niet aangeeft zelf terug te willen. Zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld, heeft de door de vreemdeling bij zijn presentatie af te leggen verklaring dat hij bereid is terug te keren, een zodanige strekking dat het afleggen daarvan niet verder gaat dan redelijkerwijs van hem zou kunnen worden gevergd binnen het bestek van de op de vreemdeling rustende verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten3.In het geval van de Iraanse vreemdeling was er noch een geldig reisdocument noch een origineel identiteitsdocument en hij werkte niet mee aan zijn terugkeer. Tijdens het vertrekgesprek op 5 november 2009 is hem verzocht mee te werken aan terugkeer.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat nooit iemand in het hele werkveld eerder heeft meegemaakt dat dit aan een asielzoeker wordt medegedeeld?
In het kader van (gedwongen) terugkeer is de medewerking van de vreemdeling van essentieel belang. Dit geldt ook voor vreemdelingen van Iraanse nationaliteit. In vertrekgesprekken met Iraanse vreemdelingen wordt derhalve ook nadrukkelijk besproken dat het voor de terugkeer van belang is dat de vreemdeling meewerkt aan terugkeer.
Met betrekking tot de stelling in het artikel dat niemand in het werkveld eerder heeft meegemaakt dat een dergelijke mededeling aan een vreemdeling is gedaan, kan ik u aangeven dat gelet op het feit dat de Iraanse autoriteiten geen laissez-passers verstrekken voor gedwongen terugkeer als de vreemdeling niet meewerkt, dit ook aan de orde kan zijn in de vertrekgesprekken. Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat dit niet betekent dat er geen zicht op uitzetting bestaat voor Iran. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord van vraag 5.
Hoeveel Iraanse asielzoekers zitten er momenteel in Nederland in detentie in afwachting van een uitzetting?
Op peildatum 21 augustus 2011 zaten ongeveer 40 vreemdelingen met de (gestelde) Iraanse nationaliteit in vreemdelingenbewaring. Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen die eerder asiel hebben aangevraagd en degenen die dit nooit hebben gedaan.
Is het waar dat er namens u stelselmatig wordt betoogd bij rechters en de Raad van State dat er zicht is op gedwongen verwijdering, terwijl u op de hoogte bent dat dit vrijwel onmogelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het uitgangspunt is dat op een vreemdeling na een afgeronde vreemdelingrechtelijke procedure, waarin is bepaald dat de vreemdeling niet langer in Nederland mag verblijven, de plicht rust om Nederland uit eigen beweging te verlaten. Indien nodig kan de vreemdeling ten behoeve van diens vertrek worden gefaciliteerd. Indien de vreemdeling niet bereid is om Nederland uit eigen beweging te verlaten en evenmin gebruik wil maken van het aanbod van de vertrekfaciliteiten, kan de Nederlandse overheid terugkeer naar het land van herkomst realiseren middels gedwongen vertrek.
Hoewel in het geval van de Iraanse vreemdeling uiteindelijk moest worden vastgesteld dat gedwongen vertrek niet binnen een redelijke termijn kon worden gerealiseerd, kan niet gesteld worden dat gedwongen vertrek naar Iran in alle gevallen onmogelijk is. Gedwongen vertrek is mogelijk als de vreemdeling in het bezit is van een geldig paspoort. Indien dit niet het geval is, is het van belang dat de Iraanse vreemdeling ten overstaan van de Iraanse vertegenwoordiging diens identiteit kan aantonen door middel van originele documenten en daarbij verklaart te willen terugkeren naar het land van herkomst. In dat geval kan een laissez-passer worden afgegeven. Daarop volgt uitzetting en dus kan ook in het geval van Iraanse vreemdelingen sprake zijn van vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting.
Van uitgeprocedeerde vreemdelingen kan en mag ook worden verwacht dat zij actief en volledig meewerken aan hun terugkeer. Deze meewerkverplichting omvat ook het zonodig afleggen van een verklaring bereid te zijn terug te keren, zoals ook bevestigd is in de in het antwoord op vraag 2 en 3 genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bent u het eens met de stelling dat alle niet-criminele asielzoekers, ten aanzien waarvan geen zicht op uitzetting bestaat, niet in detentie thuishoren? Zo ja, op welke termijn worden deze mensen in vrijheid gesteld en aan welke mogelijkheden voor opvang kan dan gedacht worden? Zo nee, waarom niet?
Indien er geen zicht op uitzetting is, kan vreemdelingenbewaring, die immers volgens de wet wordt toegepast met het oog op uitzetting, niet worden opgelegd of voortduren. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven dat in het geval van Iraanse vreemdelingen hiervan in het algemeen geen sprake is.
Indien een illegale vreemdeling door eigen toedoen zorgt dat hij of zij niet kan worden uitgezet, omdat de vreemdeling de noodzakelijke medewerking niet verleent, rust op de Nederlandse overheid geen verplichting om onderdak te verlenen. Op de illegale vreemdeling rust de plicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten.
Bent u het eens met de constatering dat de rechtelijke macht op het verkeerde been gezet wordt indien er wordt verklaard dat getoetst wordt aan het criterium «zicht op uitzetting», terwijl hier in de praktijk geen sprake van is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
De berichtgeving dat de helft van de 330.000 bijstandsgerechtigden kinderen heeft |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Helft bijstandsgerechtigden heeft kinderen» van woensdag 15 juni 2011 op www.nu.nl?
Ja. In het genoemde artikel heeft CBS gebruik gemaakt van de definitie van thuiswonende kinderen die in de bevolkingsstatistieken wordt gehanteerd. Thuiswonende kinderen zijn personen, ongeacht leeftijd of burgerlijke staat, die een ouder-kind relatie hebben met één of twee tot het huishouden behorende ouders. Omdat de leeftijd in deze definitie geen rol speelt, betekent dit dat er sprake kan zijn van minderjarige kinderen, maar ook van meerderjarige kinderen. Deze gezinsleden kunnen zelf ook een inkomen hebben, bijvoorbeeld vanwege een baan of studiefinanciering. Dit betekent dat uit het genoemde percentage niet kan worden afgeleid hoeveel (minderjarige) kinderen opgroeien in een situatie op bijstandsniveau.
Wat is uw reactie op het feit dat de helft van de 330 000 bijstandsgerechtigden kinderen heeft die dus opgroeien op bijstandsniveau?
De inzet van dit kabinet is gericht op werk. Zo kunnen ouders minderjarige kinderen kansen bieden op een goede toekomst. Werk biedt mensen perspectief, zelfrespect, sociale contacten en sociale betrokkenheid. Op die manier kunnen mensen de positie van hun gezin financieel en maatschappelijk verbeteren. Als ouders langs de kant staan, hebben hun kinderen ook meer kans datzelfde lot te ondergaan, zo blijkt uit het SCP rapport «Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden» (2010). Mensen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk om aan het werk te gaan. Wanneer dit niet lukt, dan biedt de gemeente ondersteuning, maar neemt de verantwoordelijkheid niet over. Indien mensen (nog) niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien door middel van arbeid en er geen andere voorzieningen beschikbaar zijn, is inkomensondersteuning mogelijk door middel van een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het sociaal minimum biedt vanwege de koppeling aan de contractloonontwikkeling een adequaat inkomensniveau.
Hierbij geldt wel dat mensen niet afhankelijk mogen worden gemaakt van een uitkering. Voorkomen moet worden dat mensen te snel worden afgeschreven en permanent aan de kant staan.
Wat zijn de verwachtingen over het aantal mensen dat een beroep op de «bijstand» (gaat) doen na invoering van de Wet werken naar vermogen?
Het Centraal Planbureau (CPB) stelt in haar doorrekening van het regeerakkoord dat de hervorming van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) leidt tot een stijging van de werkgelegenheid. De regeling wordt alleen toegankelijk voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn. Ook de hervorming van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) draagt bij aan een vergroting van de reguliere werkgelegenheid, omdat men sterker wordt gestimuleerd om een reguliere baan te accepteren. De raming zonder invoering van de Wet werken naar vermogen (WWNV) gaat uit van een instroom van ongeveer 16 duizend Wajongers per jaar. Mét invoering van de WWNV is de verwachting dat de instroom in de Wajong nog bestaat uit ruim 6 000 mensen; zij zijn volledig en duurzaam arbeidsongeschikt. De overige groep (bijna 10 duizend mensen) behoort tot de gemeentelijke doelgroep. Een deel daarvan zal een beroep doen op (aanvullende) bijstand. Naar schatting gaat het daarbij om ca 5 duizend personen per jaar. Voor deze mensen, en voor de mensen in de WWNV zonder een recht op aanvullende bijstand(de niet-uitkeringsgerechtigden), is het nieuwe instrument loondispensatie beschikbaar om (deels) te kunnen werken.
Kunt u inzichtelijk maken wat de effecten van de bezuinigingen op de kinderopvang zijn voor bijstandsgerechtigden als het gaat om de toegankelijkheid en arbeidsparticipatie? Zo nee, waarom niet?
Bijstandsgerechtigden hebben recht op kinderopvangtoeslag als zij deelnemen aan een re-integratie/participatietraject op weg naar werk. De kinderopvangtoeslag voor bijstandsgerechtigden in 2011 is 92% van de kosten tot aan de maximumuurprijs voor het eerste kind en 96% voor tweede en volgende kinderen. Na de ombuigingen in 2013 wordt de toeslag voor minima 90,7% voor het eerste kind en 93,3% voor tweede en volgende kinderen. Bovenop de kinderopvangtoeslag hebben bijstandsgerechtigden recht op een aanvulling op hun kinderopvangtoeslag door gemeenten en het UWV van 3,5% voor het eerste kind en 0,5% voor tweede en volgende kinderen. Dat betekent dat deze groep ook na de bezuinigingen nog 94,2% en 93,8% respectievelijk voor het eerste kind en tweede en volgende kinderen vergoed krijgt. Daarnaast gaan alle gebruikers van kinderopvang vanaf 2013 een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage van circa € 15 per maand betalen. Daarmee blijft de toegankelijkheid voldoende gegarandeerd.
Met betrekking tot de arbeidsparticipatie heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 6 juni jl.1 over kindregelingen aangegeven dat mede door het stelsel van kindregelingen, ouders niet altijd worden gestimuleerd om vanuit de bijstand aan het werk te gaan. In de brief is geschetst dat een alleenstaande ouder die 4 dagen gaat werken tegen het minimumloon er in inkomen op achteruit gaat. Deze zogenaamde armoedeval is een hardnekkig probleem en heeft de volle aandacht omdat het uitgangspunt van het kabinet is dat werken moet lonen. Er zijn dan ook al enkele aanpassingen in de voorgenomen bezuinigingen uit het regeerakkoord voorgesteld wat betreft de kindregelingen.
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is, om de armoedeval tegen te gaan, in gesprek met gemeenten om bij het verlenen van bijzondere bijstand en bij het bepalen van het recht op kwijtschelding van lokale belastingen rekening te houden met de kosten van kinderopvang. Dit zorgt ervoor dat mensen die aan het werk gaan en kinderopvang gebruiken, en er daardoor per saldo financieel niet beter voor komen te staan dan in de bijstand, nog recht houden op bijzondere bijstand en kwijtschelding van lokale belastingen. Daarnaast wordt verder gewerkt aan een oplossing voor de armoedeval van alleenstaande ouders. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal, zoals hij heeft toegezegd in voornoemde brief, tegen het einde van het jaar de Kamer hierover informeren.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel kinderen er op of onder bijstandsniveau opgroeien? Zo nee, waarom niet?
Het aantal minderjarige kinderen in gezinnen met een inkomen op of onder bijstandsniveau is in 2009 226 000 (6,8%). Hierbij gaat het voor een aanzienlijk deel om een tijdelijke situatie. Het aantal kinderen in gezinnen dat 4 jaar of langer op of onder bijstandsniveau verblijft is in 2009 45 000 (1,5%).
Overigens heeft maar een deel van de groep huishoudens met een inkomen op of onder bijstandsniveau een bijstandsuitkering. In deze inkomensklasse zitten bijvoorbeeld ook zelfstandigen met kinderen die – al dan niet tijdelijk – weinig winst maken, en gezinnen met een laag inkomen die vanwege het bezit van vermogen niet in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering.
Kunt u inzichtelijk maken welke effecten het op kinderen heeft als zij opgroeien in armoede? Zo nee, waarom niet?
Aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) is opdracht gegeven onderzoek te doen naar de lange-termijn effecten van armoede bij kinderen. Het SCP zal bij dit onderzoek antwoord geven op de vraag: Leidt het opgroeien in armoede tot sociale uitsluiting (waaronder «niet maatschappelijk meedoen») tijdens de jeugd (korte termijn-effect) en/of tijdens de fase van (jong-)volwassenheid (lange termijn-effect)? Dit onderzoek zal na de zomer 2011 uitkomen en zal ik aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u aangeven welke stappen u gaat ondernemen om kinderen niet te laten opgroeien in armoede? Zo nee, waarom niet?
De slechte financiële positie van hun ouders mogen minderjarige kinderen niet belemmeren in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkeling. Maatschappelijke participatie van een kind is van groot belang met het oog op zijn of haar kansen op een zelfredzame toekomst. Ouders zijn zoals eerder aangegeven als eerste verantwoordelijk om deze positie te veranderen. Gemeenten kunnen gezinnen met een laag inkomen (tijdelijk) ondersteunen. Om gemeenten te stimuleren om werk te maken om kinderen te laten participeren kiest dit kabinet ervoor om een verordeningsplicht in te voeren tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van kinderen. Uit het SCP-rapport «Sociale uitsluiting bij kinderen: omvang en achtergronden» 2 blijkt ook de rol en positie van de ouders een heel belangrijke factor bij het niet kunnen meedoen van kinderen in de maatschappij. De inzet van dit kabinet op werk levert de beste bijdrage aan de bestrijding van armoede. Het vergroten van arbeidsparticipatie draagt bij aan het tegengaan van armoede en sociale uitsluiting.
Correspondentie met de Europese Commissie over de afbraak van het natuurbeleid |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Kent u het artikel uit de NRC-Next van 19 mei 2011, de dag ná het debat over Natura 2000?
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie een informatieverzoek heeft gedaan inzake het natuurbeleid, zoals voorgenomen door het Kabinet?
Ik heb de EU-pilot brief inmiddels op vertrouwelijke wijze uw Kamer doen toekomen.
Klopt het dat dit de eerste stap is in een ingebrekestelling?
Nee. Het gaat om twee verschillende procedures. Deze brief is verzonden in het kader van de EU Pilot met het doel om op ambtelijk niveau en op informele wijze informatie in te winnen.
Een ingebrekestelling is de eerste fase van de formele infractieprocedure, zoals beschreven in artikel 258 van het EU Verdrag. Daar is in het onderhavige geval geen sprake van.
Klopt het dat in het informatieverzoek is gevraagd naar Hedwigepolder, het Kierbesluit, het ontgrenzen van twee natura 2000-gebieden, het soortenbeleid en het loslaten van milieukwaliteitdoelstellingen
Zie antwoord vraag 2.
Welke onderwerpen zijn er nog meer aan de orde?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in geval van ingebrekestelling een boete van maximaal 300 000 euro kan worden verwacht?
Nee. Een boete kan alleen door het Europese Hof van Justitie worden opgelegd wanneer een lidstaat al door datzelfde Hof is veroordeeld voor een schending van het Europees recht, maar deze schending niet binnen een bepaalde termijn ongedaan heeft gemaakt. Een ingebrekestelling door de Europese Commissie is de eerste stap van de administratieve fase van de infractieprocedure die vooraf gaat aan het eventuele aanhangig maken van de zaak bij het Hof van Justitie door de Europese Commissie.
De kwaliteit van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandige ondernemers |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kritiek op verzekering arbeidsongeschiktheid»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) geconstateerde teleurstellende kwaliteit van veel arbeidsongeschiktheidsverzekeringen?
De stelling dat er sprake zou zijn van een teleurstellende kwaliteit van veel AOV’en ligt genuanceerder.
De AFM heeft een onderzoek gedaan naar het uitkeringsgedrag van private verzekeraars, specifiek op het gebied van de AOV’en. Uit haar eindrapport «Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen» blijkt dat de AFM geen aanwijzingen heeft dat verzekeraars structureel onzorgvuldig handelen bij de vaststelling en de uitkering van AOV-claims. In samenhang met het uitkeringsgedrag, heeft de AFM ook de diverse AOV-producten in haar onderzoek betrokken.
De AFM constateert dat alle verzekeraars AOV’en aanbieden met een uitgebreide dekking voor arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte en ongevallen. De AFM merkt voorts op dat zij diverse AOV’en heeft gezien met een uitgeklede dekking, die bepaalde medische aandoeningen standaard uitsluiten of de duur of hoogte van de uitkering beperken. Deze producten worden ook wel budget-, starters- of instap-AOV genoemd.
In haar rapport doet de AFM een aantal aanbevelingen aan verzekeraars om bepaalde budget-AOV’en te verbeteren, omdat deze niet allemaal voldoen aan de eisen die een consument hieraan volgens de AFM zou mogen stellen. Het gaat dan met name om de «critical illness-polissen» die alleen dekking bieden bij ernstige ziekten, maar tegelijkertijd bepaalde andere ernstige ziekten toch uitsluiten.
Volgens de AFM moeten verzekeraars meer aandacht besteden aan hun productontwikkeling om zo meer te handelen in het belang van hun klanten.
De minister van Financiën bereidt op dit moment een pakket maatregelen voor die verschillende onderdelen van de geconstateerde tekortkomingen adresseren.
De AFM constateert dat veel verzekeraars bereid zijn om het klantbelang meer centraal te stellen. De AFM merkt voorts op dat een aantal verzekeraars ook al daadwerkelijk bezig is met het doorvoeren van concrete verbeteringen.
Deelt u de mening dat arbeidsongeschiktheidsverzekeringen vaak een bijzonder groot deel van het inkomen van een zelfstandige ondernemer opeisen, vergeleken met de situatie van werknemers? Deelt u tevens de mening dat de kwaliteit van de aangeboden verzekeringsproducten, gezien de hoge prijzen, dan ook goed moet zijn? Zo nee, waarom niet?
De toegankelijkheid tot de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen is onderdeel geweest van het in 2009 uitgevoerde evaluatieonderzoek naar de effecten van de Wet einde toegang verzekering WAZ. Daaruit blijkt dat private verzekeraars na afschaffing van de WAZ meer variëteit zijn gaan aanbieden aan AOV’en, met uiteenlopende dekking en premiehoogte. Naast de reguliere AOV’en zijn er onder meer instapproducten op de markt gekomen – waarvan ook de AFM gewag maakt – waarbij looptijd en de risicodefinitie ingeperkt zijn ten opzichte van bestaande meer uitgebreide dekkingen. Naast deze producten zijn er ook (goedkope) polissen op de markt gekomen die alleen ongevallen of bepaalde ernstige ziekten dekken. Tot slot zijn er polissen die alleen de vaste lasten (zoals woonlasten) dekken, in plaats van inkomensverlies.
Met andere woorden: de private markt biedt een ruime keuze aan verschillende producten, met een verschillende prijs. Hierbij is sprake van maatwerk en goede informatievoorziening en advisering is dan ook van essentieel belang. Verzekeraars hebben de afgelopen periode al stappen gezet om klanten te helpen bij het maken van een bewuste keuze, zoals de invoering van productwijzers en een website voor ZZP’ers. Het Verbond van Verzekeraars (het Verbond) zal bovendien op basis van het rapport van de AFM nader met verzekeraars bespreken welke aanvullende initiatieven kunnen bijdragen aan het centraal stellen van het belang van de klant. Daarnaast gaat het Verbond in gesprek met organisaties van zelfstandigen en de AFM om de mogelijkheden tot verdere marktbrede verbeteringen op dit punt te bespreken.
De ZZP’er heeft de keuze om een AOV af te sluiten die aansluit op de specifieke wensen, behoefte en omstandigheden. Ook kan de zelfstandige ervoor kiezen om zich niet te verzekeren. Deze keuzevrijheid heeft een werknemer niet. ZZP’ers en werknemers zijn op dit punt dus niet goed vergelijkbaar en algemene uitspraken hierover zijn niet goed mogelijk. Daar er een enorme variëteit in aanbod is van verschillende AOV-producten door verschillende verzekeraars, zie ik evenmin aanleiding om uitspraken te doen over de kwaliteit en de prijs van deze producten.
Acht u het wenselijk dat Zelfstandigen Zonder Personeel (ZZP’ers) zich, ook met een modaal inkomen, kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid? Zo nee, waarom niet?
Blijkens antwoord 3 biedt de private markt een variëteit aan producten. Indien zij om gezondheidsredenen niet in aanmerking komen voor een reguliere AOV, kunnen startende ondernemers gebruik maken van de vangnetverzekering van private verzekeraars. Ik heb dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat ZZP’ers met een modaal inkomen zich niet zouden kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
Wat gaat u doen om ervoor te ZZP’ers niet langer aangewezen zijn op ondeugdelijke producten als zij zich met een beperkt budget willen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid?
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de minister van Financiën een pakket van maatregelen voorbereidt waarmee in algemene zin de geconstateerde tekortkomingen aangaande het centraal stellen van de klant door verzekeraars worden geadresseerd. Daar ik geen bemoeienis heb met de private arbeidsongeschiktheidsproducten, zie ik dan ook geen aanleiding om in aanvulling daarop actie te ondernemen gericht op de specifiek AOV-producten van verzekeraars.
De verklaring van de ingenieur van Royal Haskoning aangaande de mislukte helikopterevacuatie in Sirte, Libië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het interview dat een ingenieur heeft gegeven aan Nieuwsuur over de mislukte helikopterevacuatie op het strand van Sirte in Libië?1
De regering heeft kennis genomen van het genoemde interview.
Klopt het dat de ingenieur, zoals hij zelf beweert, niet op de hoogte was van het feit dat zijn evacuatie een geheime operatie was? Zo ja, waarom was hij hier niet van op de hoogte? Was dit een bewuste keuze?
De ingenieur is vanwege het geheime karakter van de operatie verzocht niet te spreken met anderen over de evacuatieoperatie. Op basis van zijn verklaring wordt aangenomen dat de ingenieur met de hem bekende bewaker van zijn compound heeft gesproken over zijn evacuatie per helikopter. Of de ingenieur hier ook met anderen over heeft gesproken is niet bekend.
Klopt het dat de ingenieur, zoals hij zelf beweert, een half uur lang mét bagage op het strand heeft staan wachten? Hoe verklaart u het dat een evacué van een geheime missie zo lang met bagage op een open plek moet staan? Hoe beoordeelt u dit met de kennis van nu?
De ingenieur is op de met Hr. Ms. Tromp afgesproken tijd met slechts handbagage naar de beoogde oppiklocatie gegaan. Dat tijdstip was inderdaad ongeveer een half uur eerder dan de beoogde landingstijd van de helikopter, zodat de helikopter niet zou hoeven te wachten bij aankomst. Daarbij speelde mee dat de situatie in de directe omgeving van de ingenieur naar zijn zeggen rustig was en dat er, behoudens een bewaker op de compound, geen gewapende personen te zien waren.
Hoe verklaart u de tegenstrijdigheid tussen de reconstructie van de helikopterbemanning, waaruit blijkt dat de ingenieur op het strand met iemand stond te praten, met de verklaring van de ingenieur zelf die stelt dat hij op dat moment alleen op het strand stond? Welke versie is volgens u correct? Hoe verklaart u deze tegenstrijdigheid?
Het kabinet wijst voor het antwoord op deze vraag op het feitenrelaas van het kabinet (kamerstuk 32 709, nr. 1), de lijst van vragen en antwoorden en het feitenrelaas van Royal Haskoning (beide kamerstuk 32 709, nr. 3). Met betrekking tot vermeende tegenstrijdigheden houdt het kabinet vast aan de informatie zoals vervat in voornoemde stukken en hetgeen in het plenaire debat van 29 maart met de Tweede Kamer is gedeeld.
Klopt het dat de ingenieur met anderen sprak over zijn evacuatie? Hoe verklaart u dit in het licht van de geheime operatie? Trad de ingenieur hiermee buiten gemaakte afspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de ingenieur op enig moment verboden dan wel aangeraden niet naar voren te treden? Zo ja, wanneer?
Neen.
Heeft u Royal Haskoning op enig moment aangeraden hun ingenieur te motiveren niet naar voren te treden? Zo ja, wanneer?
Neen.
Het bericht dat slechts de helft van de slachtoffers van mensenhandel aangifte doet |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de helft van de slachtoffers van mensenhandel aangifte doet? Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de opvang van slachtoffers van mensenhandel?1 2
Ja.
Klopt het dat slachtoffers van mensenhandel maar in de helft van alle gevallen aangifte doen tegen hun uitbuiters? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat klopt er dan niet?
Volgens cijfers van het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) deed vorig jaar 51% van de vrouwelijke en 53% van de mannelijke geregistreerde slachtoffers aangifte.
Kent u de oorzaken van de lage aangiftebereidheid bij slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, maakt het daarbij uit in welke sector de slachtoffers zijn uitgebuit, of een slachtoffer man of vrouw is en of er cultureel bepaalde redenen zijn om geen aangifte te doen? Zo nee, bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de lage aangiftebereidheid en daarbij de hiervoor genoemde aspecten te betrekken?
In haar 7e rapportage constateert de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat slachtoffers van mensenhandel drempels ervaren voor het doen van aangifte, en dat deze meestal verband houden met vrees voor of juist gevoelens van verbondenheid met de dader, of met de (schijnbare) uitzichtloosheid van alternatieven voor de uitbuitingssituatie. Mij zijn geen gegevens bekend over een onderscheid naar sector of naar culturele achtergrond. De toenmalige Minister van Justitie heeft in reactie op de 7e rapportage gemeld dat de pilot categorale opvang slachtoffers van mensenhandel en het verbeteren van de rechtspositie van slachtoffers van mensenhandel er naar verwachting toe zullen leiden dat de aangiftebereidheid toeneemt (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 28 638, nr. 47). De pilot biedt slachtoffers de nodige rust, veiligheid en begeleiding en kan daardoor de drempel verlagen voor slachtoffers om aangifte te doen. Uit een rapportage uit maart 2011 van CoMensha over de stand van zaken met betrekking tot de pilot – die u per brief van 31 mei 2011 is toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 28 638, nr. 53) – bleek dat 76 van de 112 cliënten uit de pilot al aangifte hadden gedaan. Daarnaast werkt de Task Force Aanpak Mensenhandel momenteel aan het verbeteren van de rechtspositie van slachtoffers, waaronder het beter informeren van slachtoffers over hun rechtspositie. Met deze maatregelen wordt dus reeds gewerkt aan het vergroten van de aangiftebereidheid. Ik zie thans geen reden voor nader onderzoek.
Deelt u de opvatting dat slachtoffers van mensenhandel recht hebben op bescherming door de overheid? Zo ja, welke maatregelen acht u wenselijk om het aantal aangiften tegen mensenhandelaren te laten stijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat mannelijke slachtoffers van mensenhandel problemen ondervinden met de traditionele opvangvoorzieningen die op vrouwen zijn ingesteld? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de aangiftebereidheid en opvang van die mannen? Zo ja, bent u bereid op korte termijn te voorzien in opvang afgestemd op de behoeften van mannelijke slachtoffers van mensenhandel?
In de praktijk blijkt het vaak niet wenselijk dat mannelijke slachtoffers van mensenhandel worden geplaatst bij opvangvoorzieningen die vooral op vrouwen zijn ingesteld. Om deze reden zijn op dit moment al enkele opvangplekken specifiek voor mannen ter beschikking gesteld. In het kader van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel gaat het om tien opvangplekken specifiek voor mannelijke slachtoffers, en in het kader van de pilot mannenopvang om nog eens acht plekken. Op basis van de evaluatie van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel en de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» zal ik een antwoord geven op de vraag hoe de opvang van slachtoffers van mensenhandel structureel moet worden georganiseerd.
Afname van DNA-materiaal bij jeugdigen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de DNA-databank?1 Herinnert u zich de vragen van het lid Heerts over DNA van kinderen in de DNA-bank?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de zorg van Defence for Children? Op welk punt deelt u de mening van Defence for Children en op welk punt niet?
Defence for Children is volgens het in vraag 1 genoemde bericht van 8 juni 2011 op hun website van mening dat de wettelijke mogelijkheid om DNA-materiaal standaard te laten afnemen als gevolg van een veroordeling voor een jeugddelict, in strijd is met het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind. Ten aanzien van iedere minderjarige veroordeelde die onder de reikwijdte van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden valt, geeft de officier van justitie op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet een bevel tot afname van celmateriaal, tenzij in het voorbereidend onderzoek van hem al een DNA-profiel in de DNA-databank voor strafzaken is verwerkt dan wel het redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van betrokkene. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in het door de wetgever beoogde systeem van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden deze uitzonderingssituaties slechts beperkt uitgelegd kunnen worden en dat geen ruimte bestaat voor een generieke uitzondering voor minderjarigen (HR 13 mei 2008, NJ 2008, 627). Daarbij heeft de Hoge Raad aangegeven dat een generieke uitzondering voor minderjarigen ook niet aan het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind kan worden ontleend.
Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4, 7 en 8.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) een achterstand heeft ten aanzien van het geven van bevelen tot DNA-afname? Zo ja, hoe groot is de achterstand? Hoe lang na het gepleegde misdrijf moeten jongeren gemiddeld wachten voordat zij een oproep van het OM krijgen?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat een aantal parketten een achterstand heeft bij het geven van bevelen voor DNA-afname bij veroordeelden. Deze achterstanden variëren van enkele weken tot enkele maanden per parket. Het Openbaar Ministerie registreert niet hoe lang het gemiddeld duurt voordat jongeren na het plegen van een misdrijf een bevel krijgen tot het afstaan van DNA-materiaal.
Bent u nog steeds van mening (antwoord op vraag 4 van bovengenoemde schriftelijke vragen) dat in het jeugdstrafrecht gedragsbeïnvloeding centraal staat en dat daarom uit pedagogische overwegingen eerder een taakstraf gegeven zal worden dan een geldboete en dat dit niet automatisch een opname in de DNA-databank betekent? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de mogelijkheid die de officier van Justitie krijgt om door middel van een OM-afdoening zelf een taakstraf op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben inderdaad van mening dat in het jeugdstrafrecht gedragsbeïnvloeding centraal staat en het daarom uit pedagogische overwegingen eerder aangewezen kan zijn een minderjarige een taakstraf op te leggen dan een geldboete.
Als aan een minderjarige door een rechter of een officier van justitie een taakstraf wordt opgelegd, volgt, zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in beginsel een bevel van de officier van justitie tot afname van celmateriaal. De officier van justitie kan, als zich een van de uitzonderingssituaties voordoet, in een concreet geval afzien van het geven van een dergelijk bevel. Nu uit de wet volgt dat de officier van justitie in beginsel verplicht is DNA-afname te bevelen, is het niet aan de orde dat de officier van justitie motiveert waarom hij uitvoering geeft aan deze plicht. In de wet is dan ook niet voorzien in een dergelijke motiveringsplicht. Dit doet niet af aan het feit dat een officier van justitie zijn handelingen altijd moet kunnen verantwoorden.
Op 23 juni 2011 heb ik uw Kamer mijn reactie toegezonden op het advies «Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!» van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ). In deze reactie ben ik ingegaan op een mogelijke ongelijkheid in de behandeling van minderjarige en meerderjarige veroordeelden. Daar waar minderjarigen voor bepaalde misdrijven vanuit pedagogische overwegingen een taakstraf opgelegd zouden krijgen en op basis van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden hun celmateriaal zouden moeten afstaan, zouden meerderjarigen voor dezelfde misdrijven een geldboete opgelegd krijgen en niet hun celmateriaal moeten laten afnemen. Taakgestraften vallen namelijk onder de reikwijdte van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, maar degenen die zijn veroordeeld tot alleen een geldboete niet. Bij de totstandkoming van deze wet is deze mogelijke ongelijkheid in behandeling tussen minderjarigen en meerderjarigen niet voorzien. Ik heb daarom in mijn reactie op het RSJ-advies aangegeven dat ik zal laten onderzoeken of dit – onbedoelde – effect van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden zich in de praktijk voordoet. Indien dat inderdaad het geval is, zal ik vervolgens bezien welke consequenties daaraan dienen te worden verbonden.
Is het wenselijk dat jongeren lang na hun misdrijf nog een oproep krijgen om DNA-materiaal af te staan? Hoe reageren jongeren over het algemeen op deze oproep?
Op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden mag pas nadat een veroordeling in eerste aanleg heeft plaatsgevonden een bevel worden gegeven voor het afstaan van DNA-materiaal. Het is wenselijk dat vanaf het moment dat volgens de wet het afnemen van DNA-materiaal is toegestaan, dat bevel zo spoedig mogelijk wordt gegeven.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het niet (centraal) bijhoudt hoe minderjarigen over het algemeen op een bevel reageren.
Hoe vaak worden bezwaren tegen het bewaren van het DNA-profiel gegrond verklaard? Hoe vaak maken jongeren bezwaar en hoe vaak worden die ongegrond verklaard?
Bezwaarschriften tegen het opmaken van het DNA-profiel worden slechts zelden gehonoreerd. In het eerste kwartaal van 2011 zijn ruim 7800 bevelen uitgevaardigd. In die periode zijn 203 bezwaarschriften ingediend waarvan er slechts 4 zijn gehonoreerd. Het Openbaar Ministerie houdt niet centraal bij hoe veel van deze bezwaarschriften van minderjarigen of van meerderjarigen afkomstig zijn.
Deelt u de mening dat bij minderjarigen de officier van justitie altijd zorgvuldig zou moeten motiveren waarom DNA-afname noodzakelijk is? Zo ja, gebeurt dit ook? Als dat niet het geval is, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat in de wet DNA-onderzoek bij veroordeelden een apart artikel voor minderjarigen moet worden opgenomen uitgaande van het principe dat in zaken van minderjarigen geen DNA wordt afgenomen, tenzij, waarbij rekening wordt gehouden met leeftijd, de aard en omstandigheden van het delict en het reële recidivegevaar? Zo ja, op welke termijn kunnen wij een wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet noodzakelijk dat een afzonderlijk artikel van die strekking voor minderjarigen in de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden wordt opgenomen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2 en naar het antwoord van de toenmalige Minister van Justitie op vraag 6 van het lid Heerts van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen II 2009/10, nr. 1321).
Huuraftrek |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de suggestie van de directeur T. van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) om huuraftrek in te voeren, in vergelijking met de hypotheekrenteaftrek?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Wat vindt u van deze suggestie van de directeur van het EIB? Kunt u in uw antwoord ingaan op de kosten van de invoering van huuraftrek en de gevolgen van huuraftrek voor de woningmarkt?
De suggestie van de huuraftrek wordt mede gepresenteerd in relatie tot de kwetsbare positie van middeninkomens op zowel de huurmarkt als de koopmarkt.
Zoals in de woonvisie wordt aangegeven is het – mede als gevolg van stringentere toewijzingseisen in de sociale huursector – van belang de keuze mogelijkheden voor de middengroepen te vergroten.
Er zijn verschillende partijen die een rol kunnen spelen bij het creëren van een segment voor middeninkomens. Zo kunnen woningcorporaties inzetten op het verhuren van woningen net boven de € 652,– of het gericht te koop aanbieden van woningen. Los van deze maatregelen heeft het Kabinet in de woonvisie nog een aantal aanvullende maatregelen opgenomen om de woningmarkt te verbeteren, zoals de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting, het introduceren van kooprecht voor huurders van corporatiewoningen en de extra punten in het woningwaarderingsstelsel in schaarste gebieden.
In mijn ogen zal een huuraftrek leiden tot een verstoring in de prijsvorming in de woningmarkt, waarbij niet op voorhand duidelijk is of de voordelen ten goede zullen komen aan de huurder, dan wel door verhuurders zullen worden afgeroomd.
Wat betreft de kosten van de huuraftrek is mijn eerste inschatting dat de kosten substantieel hoger uit zullen komen dan de genoemde € 330 miljoen belastingderving in het rapport van het EIB. Dit komt doordat zowel het aantal vrije sector woningen als de WOZ-waarde van deze woningen volgens de mij ter beschikking staande gegevens hoger liggen dan waar het EIB van uit gaat.
Ook is voor deze kosten van een huuraftrek geen dekking. De voorgestelde dekking betreft een extra verschuiving van lasten naar andere groepen (eigen woningbezitters en verhuurders). Het kabinet acht deze extra lastenverzwaring voor die groepen niet wenselijk.
In beslag genomen dieren die worden doorgevoerd als voer |
|
Karen Gerbrands (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Overheid verkocht konijnen als slangenvoer»?1
Ja, ik ben van deze berichtgeving op de hoogte.
Klopt de berichtgeving dat in beslag genomen mishandelde dieren door Dienst Regelingen (DR) met enige regelmaat worden doorverkocht aan handelaren die deze dieren als voer voor onder andere slangen gebruiken? Zo ja, Deelt u de mening dat DR bovengenoemde dieren dient op te vangen, te verzorgen en te herplaatsen in plaats van hulpbehoevende dieren als voer te verhandelen?
In beslag genomen dieren worden ondergebracht bij opslaghouders waarmee door de overheid een overeenkomst is gesloten. Bij deze opslaghouders krijgen de dieren alle zorg die zij nodig hebben. Dieren worden zo zorgvuldig mogelijk herplaatst.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van handelaren, particulieren en asielen. Gezelschapsdieren worden geplaatst bij een particulier of asiel. Bij grote groepen gezelschapsdieren wordt in eerste instantie gekeken of de dieren kunnen worden geplaatst bij particulieren of asielen. Indien dit niet mogelijk is worden dieren verkocht aan een handelaar. Een handelaar besluit zelf aan wie hij het dier doorverkoopt.
De meeste konijnen in genoemd artikel zijn verkocht aan een handelaar die zowel dieren bij dierenwinkels heeft geplaatst als dieren naar de slacht heeft gebracht. Een aantal konijnen is geplaatst via een dierenbeschermingsorganisatie.
Voor in beslag genomen dieren betekent dit dat per geval bekeken wordt wat de beste optie van plaatsing is. Dit houdt in dat er in de eerste plaats bij plaatsing zoveel mogelijk naar het welzijn van het dier gekeken wordt. Daarnaast wordt het kostenaspect in de gaten gehouden.
Het geld dat de konijnen hebben opgebracht bij verkoop is bedoeld ter compensatie van de kosten die de overheid heeft gemaakt voor het opvangen en verzorgen van de dieren.
In dit kader is de motie Ouwehand 28 973 nr. 72 aangenomen die de regering verzoekt verbetervoorstellen te doen voor de opslag van in beslag genomen dieren en uitspreekt dat in beslag genomen dieren nooit terug de handel in mogen gaan als (slangen)voer. Over de uitvoering van deze motie wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Bent u bereid deze handelpraktijken per direct stop te zetten en het door DR onterecht verkregen geld over te maken aan Stichting Knaagdierenopvang Het Knagertje te Den Haag, welke datgene doet wat de overheid al jaren verzaakt?
Zie antwoord vraag 2.