Een dreigend tekort aan gediplomeerde technisch rechercheurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen over een tekort aan examinatoren voor technisch rechercheurs? Herinnert u zich de nog onbeantwoorde Kamervragen van 6 januari 2012 over de chaos bij examens op de Politieacademie?1
Ja. De antwoorden op de Kamervragen van 6 januari 2012 zijn door mij op 19 maart 2012 verzonden.
Is het waar dat u nog geen afspraken heeft over het wegwerken van achterstanden in de examinering van technisch rechercheurs, zoals de woordvoerder van de Politieacademie aangeeft? Zo ja, wat gaat u doen om de knelpunten in de examinering van technisch rechercheurs op te lossen?
Zoals ik in mijn antwoorden op de Kamervragen van 6 januari 2012 heb aangegeven, zijn er afspraken gemaakt over het wegwerken van achterstanden in de examinering bij de Politieacademie. Deze afspraken hebben betrekking op alle examens, dus ook op die van technisch rechercheurs. Het bericht dat hier geen afspraken over zijn gemaakt is niet correct.
Heeft u inzicht in de behoefte aan examinering en certificering van technisch rechercheurs om aan de toekomstige behoefte te voldoen? Kunt u de Kamer hier inzicht in geven? Kunt u garanderen dat de problemen met de examinering geen tekorten opleveren in het aantal gecertificeerde technisch rechercheurs?
Korpsen geven jaarlijks op basis van hun personeelsbehoefte de opleidingsbehoefte voor technisch rechercheurs aan bij de Politieacademie. Voor 2012 hebben korpsen totaal 703 opleidingseenheden en trainingen aangevraagd bij de Politieacademie. Hierbij worden in het totaal 694 examens afgenomen. Van 9 workshops wordt geen examen afgenomen. Op de peildatum 19 maart 2012 is er sprake van 8 uitgestelde examens. Hierbij zijn geen examens voor zogenaamde voorbehouden handelingen, zodat er geen (aspirant) technisch rechercheur later dan bedoeld een verplichte certificering behaalt. Dit is een van de garanties die de Politieacademie heeft gegeven bij de aanpak van de examenproblematiek.
Is het waar dat Europese afspraken over Europese regels voor uniforme forensische expertise leiden tot een grotere behoefte aan strengere registratie en toetsing van deskundigen? Zo ja, hoe bereidt de politie zich hierop voor en is dit mogelijk met de huidige middelen?
Of Europese afspraken over uniforme forensische expertise gaan leiden tot een grotere behoefte aan strengere registratie en toetsing van deskundigen is nog niet bekend. In december 2011 heeft de Europese Raad raadsconclusies aangenomen die tot doel hebben het forensisch onderzoek in 2020 op een hoger niveau te tillen en hierdoor de internationale samenwerking te verbeteren. Om dit te bereiken zal eerst in overleg met de lidstaten een actieplan worden opgesteld, dat in juni 2013 gereed dient te zijn. Zodra dit actieplan gereed is en is goedgekeurd, zal duidelijk zijn welke gevolgen dit voor de Nederlandse politie heeft. Overigens is de Europese Commissie gevraagd om dit initiatief zowel beleidsmatig als financieel te ondersteunen.
Is het waar dat de korpsen door de schaarste aan gespecialiseerd personeel de voorkeur geven aan inzet van ervaren rechercheurs in de praktijk? Hoe wilt u voorkomen dat door het uitlenen van examinatoren aan de Politieacademie vertragingen ontstaan in onderzoeken van de politie?
Korpsen zullen altijd een afweging maken over de inzet van hun personeel. Bij de inzet van een beperkte groep gespecialiseerd personeel speelt bovendien dat bij plotseling voordoende calamiteiten prioriteiten dienen te worden gesteld. Politiewerk valt nooit helemaal te plannen. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden zullen korpsen meer of minder ervaren rechercheurs inzetten. Door een goede examenplanning op basis van beschikbaarheid van examinatoren wil ik voorkomen dat deze afwegingen frequent gemaakt moeten worden. Het valt echter niet helemaal uit te sluiten dat in geval van een calamiteit een examen zal moeten worden verschoven.
De effecten van Social-Return beleid |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer banen door social return in Rotterdam»?1 Herinnert u zich de vragen van 16 februari jl. over het stimuleren van de arbeidspositie van mensen in de WSW en Wajong?2
Ja, het bericht «meer banen door social return in Rotterdam» is mij bekend.
Ik herinner me de gerelateerde vragen van 16 februari jl. over het stimuleren van de arbeidspositie van mensen in de WSW en Wajong3. Daarop heb ik uw Kamer op 22 maart 2012 geantwoord.
Bent u bereid om, net als in Rotterdam, de effecten van het social return beleid langjarig te (laten) volgen door een onafhankelijke instantie? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 juli 2011 is social return onderdeel van het Rijksinkoopbeleid. Jaarlijks rapporteer ik uw Kamer over de voortgang van social return bij het Rijk via de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk. Daarnaast wordt het social return beleid bij het Rijk in 2013 geëvalueerd op de effecten alsmede de uitvoeringslasten voor zowel de opdrachtgever als de opdrachtnemer. Ik zie geen meerwaarde in nog een monitor door een onafhankelijke instantie naast deze rapportages. Los van de extra kosten die dit met zich meebrengt, wil ik eerst de evaluatie in 2013 afwachten alvorens ik nadere stappen overweeg.
Ziet u meerwaarde in het combineren en vergelijken van de ervaringen bij het Rijk met andere overheden? Zo ja, hoe wilt u dit organiseren?
Het kabinetstandpunt social return bij het Rijk is mede geformuleerd aan de hand van de ervaringen van medeoverheden. In de onderzoeken naar de toepasbaarheid van social return bij het Rijk (TNO rapporten: Social Return bij het Rijk, effecten arbeidsmarkt en re-integratiebeleid en inkooptechnische haalbaarheid) is zowel de beleidsopzet als het uitvoeringskader van social return bij medeoverheden mede vergeleken. Ervaringen delen met medeoverheden is altijd nuttig. Dit wordt op dit moment georganiseerd via de overheidsbrede kennisstructuur van PIANOo (expertisecentrum aanbesteden voor overheden). Via dit netwerk wordt toegezien op het overheidsbreed delen van ervaringen en best practices van social return.
Deelt u de mening van de TNO-onderzoeker dat, in plaats van het klakkeloos hanteren van een 5%-norm, maatwerk nodig is om social return te laten slagen? Op welke wijze past het rijk maatwerk toe?
Maatwerk is essentieel bij het begeleiden van mensen met een grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt naar werk. Dat geldt ook bij de toepassing van social return. Social return heeft tot doel om extra werk(ervarings)plekken te creëren voor mensen die nu nog niet aan het werk zijn. Het rijkskader voor social return is: toepassing bij alle «passende» aanbestedingen van werken en diensten boven een drempelbedrag van € 250 000 (minimale loonsom). Deze passendheid en de hoogte van het percentage wordt per aanbesteding beoordeeld op basis van de specifieke marktkenmerken. Dit uitvoeringskader is voor het Rijk verwerkt in een handleiding social return voor aanbestedende diensten en geldt als rijksbreed kader.
Ziet u mogelijkheden om de methode van de gemeente Rotterdam te volgen, waarin per opdracht bepaald wordt welk percentage inzet van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt verplicht is, en de inzet van een hoger percentage in de selectie beloond wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit toepassen?
De methode van Rotterdam streeft ernaar om opdrachtnemers tot een bepaald gedrag te bewegen en optimaal arbeidsmarktrendement te behalen en heeft daarvoor een eigen bestand aan mensen die voor re-integratie in aanmerking komen. Het Rijk plaatst zelf in het kader van social return geen mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, zoals gemeenten en UWV dat doen. De methode van Rotterdam kan daarom niet zomaar gevolgd worden. Wel speelt het uitvoeringskader van het Rijk in op optimaal arbeidsmarktrendement door in samenspraak met de markt de inzet van social return vorm te geven. In de aanbesteding kan daardoor:
Bent u op de hoogte van het bericht «Britain at risk from «GoldenEye» electromagnetic pulse attack from space, MPs warn?»1
Ja.
Staat u nog steeds achter uw relativerend betoog over de dreiging van EMP tijdens het debat over de beleidsbrief «Defensie na de krediet-crisis: een kleinere krijgsmachts in een onrustige wereld»2 op 6 juni 2011, waarin u onder andere stelde dat EMP een overblijfsel is uit de Koude Oorlog, het EMP-instrument praktisch niet toepasbaar is en de dreiging als laag kan worden gezien voor Nederland?
Ja, ik beschouw de dreiging als laag. Zie tevens de antwoorden op vraag 4 en vraag 5.
Zo ja, hoe apprecieert u onderstaande waarschuwing van de Britse Defensiecommissie, die haaks staat op uw visie, over de grote risico’s voor de Britse nationale veiligheid? Bent u ervan op de hoogte dat ook de Amerikaanse EMP-commissie en verschillende vooraanstaande Amerikaanse politici al eerder hebben gewaarschuwd voor de grote gevaren van een EMP-aanval?
Ik heb kennisgenomen van het rapport van de Britse Defensiecommissie en de verwijzingen daarin naar uitspraken van de Amerikaanse EMP-commissie en van Amerikaanse politici. De mij ter beschikking staande informatie geeft mij geen reden mijn standpunt te veranderen. Zie tevens de antwoorden op vraag 4 en vraag 5.
Hoe beoordeelt u specifiek de opmerkingen van de voorzitter van de Britse Defensiecommissie, James Arbuthnot, over de waarschijnlijkheid van een EMP-aanval, aangezien het een gemakkelijke manier is om met een klein aantal nucleaire wapens een zo groot mogelijk verwoestend effect te creëren?
Met een door een nucleaire explosie veroorzaakte elektromagnetische puls kunnen onbeschermde elektronische systemen worden ontregeld of vernietigd. De elektronische circuits van apparatuur branden dan door. Om met een nucleaire EMP-aanval een zo groot mogelijk effect te creëren, is een explosie van een atoomwapen op enkele honderden kilometers hoogte vereist. Daarvoor is een draagraket nodig waarover alleen staten beschikken. De Nederlandse inlichtingdiensten beoordelen de waarschijnlijkheid van een nucleaire EMP-aanval als laag.
Ziet u net als de Britse parlementariërs grote risico’s in de mogelijkheid voor terroristen om een primitief non-nucleair EMP-wapen te bouwen dat op kleinere schaal verwoestend kan toeslaan? Zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk om kleine, geïmproviseerde niet-nucleaire EMP-wapens te fabriceren met commercieel verkrijgbare componenten. Het gebied waarin een dergelijk wapen schade veroorzaakt, is echter gering. De impact van een terreuraanslag met een geïmproviseerd EMP-wapen zijn dan ook vergelijkbaar met die van een aanslag met een conventioneel explosief. Het hoofddoel van dergelijke terreuraanslagen is schrik aan te jagen bij de bevolking, meer dan het veroorzaken van de schade zelf. Preventie is de geëigende bescherming tegen dit soort aanslagen.
Wat vindt u van de kritiek van de Britse Defensiecommissie dat het Britse ministerie van Defensie onwillig is om deze bedreigingen serieus te nemen? Ziet u een overeenkomstige situatie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Ik onthoud mij van commentaar op de specifieke Britse situatie. De Nederlandse inlichtingendiensten volgen de proliferatie van kernwapens. Daarnaast wordt de terreurdreiging gevolgd door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). De Kamer wordt ieder kwartaal over ontwikkelingen op dit gebied geïnformeerd met het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland.
Wat vindt u van het advies van de Britse Defensiecommissie dat het Verenigd Koninkrijk onmiddellijk haar vitale infrastructuur bestendig dient te maken ter bescherming tegen EMP-aanvallen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uw eerdere opmerkingen dat de bescherming van vitale infrastructuur tegen EMP «enorm veel kost», staven met financiële gegevens? Zo nee, waarom niet?
Gezien de hoeveelheid elektronische systemen, de toepassingen daarvan en de reikwijdte van eventueel te nemen maatregelen zullen de kosten voor bescherming zeer hoog zijn. Gelet op de antwoorden op de vorige vragen voorzie ik een onevenredig grote werklast om een gedetailleerde schatting te maken.
Bent u bereid te bevorderen dat een interdepartementale werkgroep wordt geformeerd die de gevaren van EMP voor Nederland moet inventariseren en die een advies moet uitbrengen over de mogelijkheden de vitale Nederlandse infrastructuur tegen de gevolgen van EMP te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De noodzaak hiervoor acht ik niet aanwezig.
De optelsom van bezuinigingen op cultuur |
|
Jasper van Dijk , Mariko Peters (GL) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel er door Rijk, provincies en gemeenten gezamenlijk in totaal wordt bezuinigd op cultuur, uitgesplitst naar gemeente en uitgesplitst naar sectoren? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken?
Mede omdat de besluitvorming over de cultuursubsidies voor de periode 2013–2016 bij zowel Rijk, gemeenten als provincies nog niet is afgerond, is het niet mogelijk aan te geven hoeveel er door Rijk, provincies en gemeenten gezamenlijk wordt bezuinigd op cultuur. Verder zijn de begrotingen (onderling) moeilijk vergelijkbaar; culturele instellingen zijn bijvoorbeeld soms onderdeel van de gemeentelijke dienst. Het is dan ook vrijwel onmogelijk de bezuinigingen in beeld te brengen naar sector.
Na ontvangst van het advies van de Raad voor Cultuur (uiterlijk 22 mei 2012) wordt met de convenantpartners (de drie grote steden en de regio’s Noord, Oost, Zuid, West en Midden) geïnventariseerd op welke terreinen de keuzes van de overheden samen komen. Met de andere overheden worden vervolgens bestuurlijke afspraken over de periode 2013–2016 gemaakt.
Kunt u aangeven hoeveel instellingen worden gesubsidieerd door rijk, provincies of gemeenten? Is inzichtelijk bij welk soort instellingen de grootste klappen vallen door de bezuinigingen op cultuur? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken?
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel instellingen in totaal worden gesubsidieerd door Rijk, provincies of gemeenten. Er is geen centrale administratie van instellingen die gesubsidieerd worden door de verschillende overheden. Uit het onderzoek van februari 2011 naar de bezuinigingsplannen van gemeenten en provincies bleek dat gemeenten in 2011 het vaakst bibliotheken noemden als onderwerp van bezuinigingen, gevolgd door overige cultuurinstellingen (beeldende kunst, festivals, projecten etc.) en podiumkunsten1.
Op Prinsjesdag 2012 wordt bekend welke instellingen het Rijk zal gaan subsidiëren in de periode 2013–2016. Afronding van de besluitvorming bij de meeste gemeenten en provincies vindt tegen het einde van 2012 plaats.
Is inzichtelijk wat het effect zal zijn van de optelsom van bezuinigingen op de doelstellingen van het cultuursubsidiebeleid, waaronder talentontwikkeling? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken?
Dergelijke onderzoeken zijn, gezien de moeilijke vergelijkbaarheid van de onderliggende gegevens, niet haalbaar. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 2.
Is inzichtelijk wat het effect zal zijn van de optelsom van bezuinigingen op zaken als het aanbod van kunst en cultuur, de bezoekersaantallen, het aantal beoefenaars van amateurkunst, de mate waarin kinderen en jongeren met kunst en cultuur in aanraking komen en de werkgelegenheid? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken?
Het is momenteel niet mogelijk om de ontwikkeling van deze kenmerken van de cultuursector betrouwbaar te voorspellen, laat staan wat de invloed van de bezuinigingen daarop is. Bewegingen in de zaken die in de vraag zijn genoemd zijn van veel factoren afhankelijk. Ten eerste ontbreken veel onderliggende gegevens (zie ook vraag 3). Verder is de ontwikkeling mede afhankelijk van de (nog onbekende) subsidiebesluiten van de overheden, de mate waarin instellingen met minder subsidie verder kunnen of nieuwe geldstromen weten te vinden en de keuzes van consumenten naar aanleiding van de crisis.
Wat is de verwachting ten aanzien van extra giften als gevolg van de Geefwet?
Als gevolg van de Geefwet worden giften aan culturele instellingen als subcategorie van de algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) extra gestimuleerd door de multiplier voor giften aan culturele instellingen. De multiplier is de factor waarmee de gift mag worden vermenigvuldigd voor de berekening van de aftrekpost. Voor de multiplier was aanvankelijk een budgettair beslag van € 12 miljoen ingeruimd in de Geefwet. Door een amendement bij de kamerbehandeling van de Geefwet is een deel van dit budget ingezet ten bate van de steunstichting SBBI, waardoor de multiplier is ingeperkt tot een budgettair beslag van € 5 miljoen. Dit bedrag belichaamt de geraamde gederfde belastingopbrengsten als gevolg van de multiplier. Het bedrag aan feitelijke giften is een veelvoud hiervan. De feitelijke toename in de giften aan culturele instellingen als gevolg van de multiplier is nog niet bekend, maar zal ook afhankelijk zijn van de inzet van de culturele instellingen om giften te verwerven.
Is inzichtelijk wat het effect van het totaal aan maatregelen is op de inkomsten van de overheid? Leveren de maatregelen, zoals het verhogen van de btw en het afschaffen van de wet Werk en inkomen kunstenaars (WWIK), op wat het kabinet verwacht te besparen? Wat zijn de verwachte effecten van overige kostenmaatregelen zoals die voor frictie- en transitiekosten? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken?
Aan het afschaffen van de WWIK per 1 januari 2012 is een structurele besparing verbonden van € 10 miljoen. Vanwege de overgangsregeling tot 1 juli 2012 zal deze opbrengst later dan aanvankelijk was voorzien worden gerealiseerd.
Het beoogde effect van de btw-verhoging op podiumkunsten, kunst en verzamelvoorwerpen is een belastingopbrengst van € 90 miljoen. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de exacte effecten van deze maatregel. Bij een volgende evaluatie van het btw-tarief voor cultuur en media kan het effect worden vastgesteld.
Voor frictie- en transitiekosten is vanaf 2013 een bedrag van eenmalig maximaal € 138 miljoen beschikbaar. Wat de effecten hiervan zijn is nu nog niet bekend.
Deelt u de mening dat informatie over de optelsom van bezuinigingen en de effecten daarvan op het maatschappelijk aanbod en de inkomsten van de overheid noodzakelijk is om effectief het beleid te kunnen controleren? Deelt u de mening dat het overheidsbeleid direct en indirect effect heeft op de financiële positie van de sector, gelet op het feit dat een groot deel van de culturele infrastructuur is gebouwd op co-financiering, samenwerkingsverbanden en derde-geldstromen? Hoe kan er een goede afweging worden gemaakt als de gevolgen van bezuinigingen op de drie overheidsniveaus, plus het teruglopen van de sponsorinkomsten, de btw-verhoging, de opheffing WWIK en andere maatregelen (waaronder de Geefwet) niet geschetst kunnen worden?
Bij een dergelijke herstructurering van een overwegend gesubsidieerde sector leveren bezuinigingen een rechtstreekse besparing op, met relatief geringe uitval van verdienvermogen. Het is evident dat daar frictie- en transitiekosten mee gemoeid zijn.
Het ministerie van OCW brengt jaarlijks de publicatie Cultuur in Beeld uit, waarin een breed overzicht wordt gegeven van de positie van de cultuursector.
Een omstreden maagchirurg in Duitsland |
|
Margreeth Smilde (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Omstreden maagchirurg aan het werk in Duitsland» en «Omstreden maagchirurg ontslagen in Duitsland»?1
Ja.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschrijft in haar Meerjarenbeleidsplan 2012–2015 het risico van gezondheidschade door disfunctionerende artsen uit andere landen die in Nederland werkzaam zijn en vice versa, maar welke maatregelen worden er concreet getroffen? Verwacht u dat daardoor zaken zoals die van de maagchirurg in Duitsland dan minder snel kunnen voorkomen?
De IGZ heeft geen bevoegdheid buiten Nederland. Wel neem ik een aantal maatregelen om zoveel mogelijk te voorkomen dat disfunctionerende artsen uit andere landen in Nederland werkzaam kunnen zijn en vice versa. Ten eerste kan de IGZ de bevoegde autoriteiten in het ontvangende land informeren ingeval de betrokken beroepsbeoefenaar bij die autoriteiten bekend is.
Daarnaast zet Nederland zich binnen Europa actief in om steun te verwerven voor een verbetering van het uitwisselen van informatie over disfunctionerende artsen op EU-niveau.
Recentelijk is de Wet BIG gewijzigd, waarmee een wettelijke grondslag gerealiseerd is om een aantekening in het BIG-register te maken van een bevel (Wet BIG) die een beroepsbeperking inhoudt (bepaling treedt op 1 juli 2012 in werking) en van in het buitenland opgelegde maatregelen. Dit laatste betekent concreet dat wat je op je kerfstok hebt in het buitenland straks doorwerkt in Nederland.
Ik zet mij maximaal in om vanuit mijn verantwoordelijkheid te voorkomen dat disfunctionerende artsen werkzaam kunnen zijn. Wel wil ik benadrukken dat werkgevers, maatschapsleden en verzekeraars een belangrijke verantwoordelijkheid hebben om tijdens selectieprocedures referenties in te winnen. De Wcz gaat deze verantwoordelijkheid overigens wettelijk regelen.
Wat is de stand van zaken naar aanleiding van het algemeen overleg EU-Gezondheidsraad van 24 november 2011 met betrekking tot het aangaan van bilaterale contacten met Europese landen die voorlopers zijn, het aanpassen van de richtlijn grensoverschrijdende zorg en de dataprotectierichtlijn? Kan de Kamer hierover bericht ontvangen voor het volgende algemeen overleg EU-Gezondheidsraad dat staat geagendeerd op 19 april 2012?
Tijdens het algemeen overleg met de vaste Commissie VWS van de Tweede Kamer 24 november 2011 heb ik de Kamer geïnformeerd dat een zwarte lijst naar Nederlands model op EU niveau niet haalbaar is vanwege de diversiteit in openbaarheid van straf- en tuchtrechtelijke gegevens tussen de lidstaten. De inzet van Nederland is in eerste instantie gericht op betere uitwisseling van gegevens over zorgverleners met een beroepsbeperking tussen de bevoegde autoriteiten. Ik zal uw Kamer voor het volgend algemeen overleg EU-Gezondheidsraad op 19 april 2012 informeren over de stand van zaken op het terrein van openbaarheid van gegevens over onbevoegde zorgverleners.
Welke mogelijkheden biedt de richtlijn Beroepskwalificaties (2005/36/EG), die binnenkort wordt herzien, voor het aanpakken van disfunctionerende Nederlandse artsen die in het buitenland werkzaam zijn of disfunctionerende buitenlandse artsen die in Nederland werkzaam zijn?
Richtlijn 2005/36/EG regelt de erkenning van diploma’s. Doel van de richtlijn is dat EER-lidstaten migrerende beroepsbeoefenaren die in een andere lidstaat hun beroep willen uitoefenen, geen onnodige belemmeringen opleggen. Bij de komende herziening van de richtlijn wordt voorzien in een waarschuwingsmechanisme zodat bevoegde autoriteiten in het kader van het Interne Markt en Informatiesysteem (IMI) elkaar waarschuwen in geval een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg een beroepsverbod heeft gekregen. Hiermee kan voorkomen worden dat de beroepsbeoefenaar in een ander land onbevoegd aan de slag gaat.
Alle lidstaten van de EER en Zwitserland onderkennen het probleem van beroepsbeoefenaren die hangende een onderzoek door een rechtelijke instantie (tuchtrecht) alvast naar een ander land gaan om daar het beroep te gaan uitoefenen. Dit wordt helaas niet opgelost door het waarschuwingsmechanisme omdat dat beperkt is tot degenen die bij een onherroepelijke uitspraak hun bevoegdheid hebben verloren.
Het extra verlies van werkgelegenheid in het primair onderwijs als gevolg van daling van leerlingenaantallen in het hele land |
|
Metin Çelik (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de analyse van de Algemene Onderwijsbond (AOb), waarin wordt gesteld dat het leerlingenaantal in het basisonderwijs tot 2020 kan dalen met 100 000 leerlingen, hetgeen tot 4500 ontslagen kan leiden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het zorgwekkende beeld waarin een grote hoeveelheid werkgelegenheid – en daarmee ook veel kennis en ervaring – verloren dreigt te gaan binnen het primair onderwijs?
In de periode 2011–2020 wordt in het primair onderwijs een daling van circa 100 000 leerlingen verwacht. Door een dalend aantal leerlingen zijn er minder leraren nodig. De grootste daling in leerlingaantallen vindt plaats in de periode 2011–2015. Deze daling is in vrijwel alle regio’s aan de orde, al doen zich wel regionale verschillen voor.
Naast de ontwikkeling in het aantal leerlingen dient echter ook gekeken te worden naar de behoefte aan «nieuwe» leraren als gevolg van arbeidsmarktstromen bij het zittend personeel: de vervangingsvraag. De vervangingsvraag wordt bepaald door factoren als de uitstroom van leraren, arbeidsduurwijziging en functiewijziging. Voor de komende jaren wordt een extra hoge uitstroom van leraren in het primair onderwijs verwacht. Deze uitstroom betreft vooral pensionering. Conjunctuurontwikkeling heeft daar slechts zeer beperkte invloed op. Een dalende vraag naar leraren vanwege de daling van het aantal leerlingen wordt met andere woorden ruim gecompenseerd door de vervangingsvraag. Een groot deel van de leraren die «overtollig» zijn geworden als gevolg van een dalend aantal leerlingen, zal dus zijn of haar werk kunnen behouden of zal ander werk kunnen vinden binnen het onderwijs. Dit neemt niet weg dat op sommige scholen personeel overtollig zal worden.
Deelt u de analyse dat deze forse vermindering van werkgelegenheid extra hard aankomt, doordat de door dit kabinet ingezette bezuinigingen op passend onderwijs de arbeidsmarkt in het primair onderwijs ernstig verstoren? Zo ja, wat betekent dit voor uw inzet richting het primair onderwijs en uw plannen voor passend onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven betoogd wordt de dalende vraag in sterke mate gecompenseerd door een grote uitstroom van leraren. De arbeidsmarkt voor het primair onderwijs vertoont daardoor landelijk geen grote overschotten of tekorten.
De bezuinigingen op passend onderwijs leiden wel tot effecten op de onderwijsarbeidsmarkt. In opdracht van de PO-Raad, VO-raad, AOC Raad, CNV Onderwijs, AVS, CMHF en het ministerie van OCW is een inventarisatie gedaan naar de mogelijke personele gevolgen van de bezuiniging op passend onderwijs. Uit de toelichting bij de brief waarmee de rapportage aan uw Kamer is aangeboden, blijkt dat dit leidt tot een verlies van 4 987 fte aan arbeidsplaatsen.2 Wat betreft het aantal mensen dat met ontslag wordt bedreigd, is de situatie als volgt. Een deel van deze arbeidsplaatsen die verdwijnen, wordt opgevangen als gevolg van de tussentijdse mobiliteit die optreedt. Deze tussentijdse mobiliteit bedraagt tussen de 1 252 en 2 439 fte. Dit leidt ertoe dat tussen 2 548 en 3 735 aan fte aan arbeidsplaatsen moet verdwijnen. Om de expertise van deze mensen zo veel mogelijk te behouden voor het onderwijs en daarmee gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen, is er een onderhandelaarsakkoord afgesproken met een pakket maatregelen.3 Momenteel vindt de nadere uitwerking van deze maatregelen plaats.
Op welke wijze denkt u de negatieve effecten van de landelijke krimp in het basisonderwijs waar mogelijk op te vangen voor scholen, leerlingen en personeel?
Krimp leidt tot vermindering van het aantal leerlingen en daardoor tot minder bekostiging. Ik heb de kostenontwikkeling bij scholen met krimp laten onderzoeken. De schoolbesturen in de krimpregio’s zijn bij deze onderzoeken betrokken. De onderzoeksrapporten zijn in 2011 naar de Tweede Kamer gestuurd (Tweede Kamer 32 500 VIII, nr. 212). De onderzoeken wijzen uit dat de kosten langzamer dalen dan de bekostiging. De onderzoekers wijzen op twee oorzaken. De schoolbesturen wachten te lang met het nemen van maatregelen. Als zij tot maatregelen over willen gaan blijkt de bestuurlijke complexiteit te groot om snel te kunnen handelen. Er is overleg nodig met ouders, personeel, andere schoolbesturen, gemeenten en organisatie van kinderopvang om tot oplossingen te komen die op draagvlak kunnen rekenen. Op tijd aanpakken en voldoende ruimte krijgen is belangrijk. Om die ruimte te geven wordt de tijd dat scholen onder de opheffingsnorm bekostigd worden verlengd van drie naar vijf jaar. Het wetsvoorstel om dit te regelen is in concept gereed. Als scholen fuseren krijgen zij minder geld per leerling. Dit bekostigingsverlies wordt straks vijf jaar gecompenseerd, in het eerste jaar 100%, aflopend naar 20% in het vijfde jaar. Zo krijgen schoolbesturen in krimpgebieden tijd en ruimte om de transitie naar een kwalitatief goed onderwijsaanbod te maken. Zo krijgen zij ook de tijd om de formatie geleidelijk aan te passen.
Wat betekent deze analyse voor de beleidsinzet van het kabinet richting scholen die door de daling van leerlingenaantallen stevig in de problemen komen, mede bekeken vanuit de krimpagenda van dit kabinet?
De beleidsinzet is dat de kwaliteit, de toegankelijkheid en de diversiteit van het onderwijsaanbod ook in krimpgebieden geborgd moet zijn. Naast de maatregelen genoemd bij de beantwoording van vraag 4 (scholen kunnen langer onder de opheffingsnorm blijven bestaan en na fusie ontvangen besturen gedurende vijf jaar een financiële compensatie) zijn de volgende maatregelen van belang. Om in kleine dorpen de diversiteit van het aanbod te borgen is het wettelijk mogelijk gemaakt om uit een bijzondere school en een openbare school een samenwerkingsschool te vormen. Het onderwijs van deze samenwerkingsschool doet recht aan het karakter van het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs. Als een school tijdelijk onder de ondergrens van 23 leerlingen komt, kan ik in bijzondere gevallen toestaan dat deze school kan voortbestaan, mits het vereiste aantal van 23 leerlingen op termijn weer wordt bereikt. Om te kunnen experimenteren met oplossingen in krimpgebieden heb ik een voorstel van wet ingediend om de experimenteerruimte te vergroten. In de krimpgebieden bestaat behoefte om te experimenteren met bundeling van voorzieningen in kindcentra, andere vormen van fusie (bijvoorbeeld alleen de bovenbouw), geleidelijke fusie (beginnend bij groep 1 en 2), bovensectorale samenwerking (bijvoorbeeld met kinderopvang of met VO-scholen). De uitkomsten van deze experimenten kunnen leiden tot oplossingen binnen het stelsel.
Een Zaak waarbij een Congolese man mogelijk wordt uitgezet |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak waarbij een man naar Congo uitgezet dreigt te worden?1
Ja.
In hoeverre klopt het vermoeden dat deze zaak negatief is beïnvloed door een corrupt individueel ambtsbericht dat is opgesteld door een ambassademedewerker te Congo?
Dit vermoeden acht ik ongegrond en onjuist. Op verzoek van de IND zijn door het ministerie van Buitenlandse Zaken twee ambtsberichten uitgebracht (11 mei 2005 en 25 juli 2005). De inhoud van de ambtsberichten lag mede ten grondslag aan de beslissing dat er sprake was van een ongeloofwaardig asielrelaas. Het door de vreemdeling tegen dit besluit ingestelde beroep werd ongegrond verklaard. De vreemdeling diende vervolgens een herhaalde aanvraag in waarbij hij aanvoerde dat de ambtsberichten volgens hem op onzorgvuldige wijze tot stand zouden zijn gekomen. Na afwijzing van deze aanvraag ging de betrokkene opnieuw in beroep. De rechtbank is in de uitspraak in beroep niet ingegaan op de vraag of er mogelijk sprake is van een «corrupt individueel ambtsbericht». De rechtbank oordeelde wel dat het individuele ambtsbericht van 25 juli 2005 niet gedragen werd door de onderliggende stukken en dat er ten aanzien van het individuele ambtsbericht van 11 mei 2005 concrete aanknopingspunten waren voor twijfel aan de juistheid daarvan. In het kader van het hoger beroep heeft de IND, teneinde uiterste zorgvuldigheid te betrachten, opnieuw om een individueel ambtsbericht gevraagd. Het derde individuele ambtsbericht van 22 juli 2010 bevestigde de bevindingen uit de twee eerdere ambtsberichten. De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaarde het hoger beroep van de minister van Justitie gegrond.
Klopt het bericht dat de kans aanwezig is dat hem in Congo de doodstraf wacht, aangezien hij is veroordeeld wegens hoogverraad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat uitzetting onaanvaardbaar is als de doodstraf dreigt?
De verklaringen van de vreemdeling over zijn gestelde activiteiten en zijn gevangenschap zijn ongeloofwaardig geacht. Dit geldt eveneens voor de verklaringen dat hij is veroordeeld voor hoogverraad. Dit oordeel is in rechte vast komen te staan.
Deelt u de mening dat de man in kwestie de uitspraak over zijn zaak bij het Europese Hof te Straatsbourg mag afwachten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het indienen van een klacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft geen schorsende werking, tenzij het EHRM een interim measure toewijst. Dit is in de onderhavige zaak niet gebeurd. Ik zie dan ook geen aanleiding om de vreemdeling toe te staan de uitspraak in Nederland af te wachten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de mogelijke uitzetting plaatsvindt?
Ja.
Het bericht RUG blokkeert bittorrent op PowNed |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) zonder rechterlijke tussenkomst gedeeltes van het internet blokkeert?1
Deelt u de mening dat het Centrum voor Informatie Technologie (CIT) «een aanbieder van internettoegangdiensten» zoals bedoeld in de Telecomwet is, aangezien het studenten tegen betaling toegang geeft tot het internet en daarmee vergelijkbaar is met een internetprovider?
Deelt u de mening dat hiermee de suggestie dat het CIT «andere verantwoordelijkheden» heeft omdat het «geen internetprovider» is, niet terecht is?
Deelt u de mening dat het CIT als aanbieder van internettoegangdiensten aan studenten niet zou moeten overgaan tot het blokkeren van protocollen of websites?
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat nota bene een universiteit de keuze maakt welke websitesgebruikers wel en niet kunnen bezoeken of van welke protocollen gebruik gemaakt wordt?
Deelt u de mening dat blokkades van websites of protocollen enkel en alleen plaats zouden moeten hebben met tussenkomst van de rechter?
Bent u bekend met incidenten waarbij studenten van de RUG afgesloten worden van het internet op verzoek van auteursrechthebbendenorganisaties na een melding dat er auteursrechterlijk beschermd materiaal is gedownload?
Ik ben niet bekend met concrete incidenten waarbij studenten door de RUG zijn afgesloten van het internet na een verzoek van organisaties van auteursrechthebbenden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een externe organisatie kan verzoeken om een gebruiker van het internet af te sluiten? Is een dergelijke one-strike-you’re-out-methodiek een wenselijke methode?
Het kabinet staat een beleid voor dat gebruikers beschermt tegen het lichtvaardig afsluiten van internettoegang. In het voorgestelde artikel 7.6a van de Telecommunicatiewet, eveneens onderdeel van het wetsvoorstel Wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecommunicatierichtlijnen (EK 2010–2011, 32 549, A), is bepaald dat aanbieders van internettoegangsdiensten alleen in de in dat artikel limitatief opgesomde gevallen de levering van internettoegang mogen beëindigen of opschorten. Waar het gaat om een tekortkoming van een abonnee mag een aanbieder van internettoegang onder het voorgestelde artikel 7.6a een abonnee uitsluitend om de volgende redenen (tijdelijk) van internettoegang afsluiten: het niet nakomen van een betalingsverplichting, faillissement en bedrog (zoals bijvoorbeeld het opgeven van een valse identiteit of een vals adres).
De alleenstaande ouderenaftrek |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebben twee AOW-gerechtigden, die fiscaal partner zijn maar gescheiden wonen en beiden AOW voor ongehuwden ontvangen (art. 9, eerste lid, sub a, van de Algemene Ouderdomswet), bijvoorbeeld vanwege opname van één van hen in een instelling, allebei recht op de alleenstaande ouderenkorting?
Ja. Belastingplichtigen hebben recht op de alleenstaande ouderenkorting als zij in het kalenderjaar in aanmerking komen voor een AOW-uitkering voor ongehuwden. Er is geen aanvullende voorwaarde dat zij geen partner mogen hebben.
Geldt het recht op de volledige alleenstaande ouderenkorting, € 421 in 2011, ook indien het gescheiden wonen een deel van het jaar heeft plaatsgevonden?
Ja. Belastingplichtige heeft recht op de volledige alleenstaande ouderenkorting indien hij in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een AOW-uitkering voor ongehuwden. Dit geldt dus ook indien de belastingplichtige slechts een deel van het jaar daarvoor in aanmerking komt.
Biedt het digitale formulier voor de Belastingaangifte 2011 de mogelijkheid om die specifieke situatie (gescheiden wonen, fiscaal partner) te vermelden zodat het recht op de alleenstaande ouderenkorting kan worden geëffectueerd?
AOW-gerechtigden met een AOW-uitkering voor ongehuwden lopen de alleenstaande ouderenkorting niet mis. Zij zullen de alleenstaande ouderenkorting in hun aanslag over 2011 automatisch toegekend krijgen. Op basis van de gegevens van de Sociale Verzekeringsbank wordt deze korting ambtshalve verleend in de aanslag. Die werkwijze wordt standaard gehanteerd voor mensen die vergeten de alleenstaande ouderenkorting in hun aangifte aan te vragen. De Beltel en Hulp bij aangiftemedewerkers zijn hiervan op de hoogte.
Belastingplichtigen die recht hebben op de alleenstaande ouderenkorting, omdat zij in aanmerking komen voor een AOW-uitkering voor ongehuwden, maar fiscaal partner zijn, hebben in het aangifteprogramma 2011 niet de mogelijkheid om de korting in te vullen. Het aangifteprogramma voor 2012 zal aangepast worden.
Zo nee, bent u bereid dat aangifteformulier zodanig te wijzigen dat dit wel het geval zal zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat AOW-gerechtigden die daarvoor in aanmerking komen het voordeel van de alleenstaande ouderenkorting niet zullen mislopen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat kraamverzorgenden nog steeds niet geschoold worden in EHBO vaardigheden |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat kraamverzorgenden nog steeds niet geschoold worden in EHBO vaardigheden?1
In de verzorgende opleiding onderdeel kraamzorg worden toekomstige kraamverzorgend geschoold in levensreddende handelingen. Gezien het belang van het up-to-date houden van kennis en vaardigheden op het terrein van EHBO, verwacht ik dat EHBO door de kraamzorgaanbieders wordt meegenomen in de bij- en nascholing. In de onderhandelingen tussen kraamzorgaanbieders en zorgverzekeraars kan het opnemen van een EHBO cursus in de bij- en nascholing worden meegenomen en bekostigd uit de gangbare tarieven. De kraamzorgaanbieders hebben aangegeven het huidige tarief niet toereikend te vinden en hebben afgelopen zomer een tariefverzoek bij de NZa ingediend. De NZa start op dit moment een onderzoek naar de tarieven voor kraamzorg. Doel van het onderzoek is het herijken van de maximumtarieven voor kraamzorg per 1 januari 2013.
Erkent u dat kraamverzorgenden een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig signaleren van complicaties na de bevalling bij moeder en kind en dat zij moeten kunnen handelen en eerste hulp moeten kunnen toepassen? Zo ja, waarom accepteert u dat deze mensen de noodzakelijke scholing niet ontvangen? Zo nee, waarom niet?
In de basisopleiding voor kraamverzorgende leren kraamverzorgenden welke handelingen, ook levensreddende handelingen, zij moeten kunnen toepassen, zowel bij de bevalling als in de kraamperiode.
Erkent u dat indien kraamverzorgenden niet weten te handelen in noodsituatie, bijvoorbeeld omdat zij niet weten hoe zij een baby moeten reanimeren, de kwaliteit van de zorg aan pasgeborenen in gevaar komt? Zo ja, wanneer krijgen kraamverzorgenden de scholing die zij nodig hebben om te kunnen handelen in noodsituaties?
In de basisopleiding voor kraamverzorgende leren kraamverzorgenden welke handelingen, ook levensreddende handelingen, zij moeten kunnen toepassen, zowel bij de bevalling als in de kraamperiode.
Wat is volgens u de reden dat, ondanks een aangenomen motie van de Kamer, kraamverzorgenden niet worden bijgeschoold op het gebied van EHBO en levensreddende handelingen?2 Wat gaat u doen om deze motie alsnog uit te voeren?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat de scholing van de kraamverzorgenden nu niet van de grond komt doordat de verzekeraars geen extra middelen willen inzetten omdat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de kosten van de EHBO scholing niet in de tarieven heeft opgenomen? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is er door zorgverzekeraars bij het afsluiten van contracten met zorgaanbieders in de kraamzorg rekening gehouden met de eis van de Kamer dat mensen die werkzaam zijn in de kraamzorg geschoold dienen te zijn in levensreddende handelingen en EHBO? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u op de hoogte van het feit dat de vaardigheden om te kunnen handelen in noodsituaties niet in de door de branche erkende (verkorte) basisopleiding zijn opgenomen en dat mensen die nu werkzaam zijn in de kraamzorg dus niet allemaal beschikken over de kennis en vaardigheden om te kunnen handelen in noodsituaties? Zo ja, erkent u dat dit een hiaat is in de huidige opleiding? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen naar de inhoud van de huidige opleiding kraamzorg en te onderzoeken of deze voldoet aan de kwaliteitseisen die Inspectie en beroepsonderwijs stellen aan het niveau van een opleiding tot verzorgende niveau 3?
De inhoud van de branche erkende (verkorte) basisopleiding voldoet aan de eisen die de kraamzorgpartijen daaraan stellen. Het is mij bekend geworden dat er een evaluatie van de branche erkende (verkorte) basisopleiding plaats vindt. Ik ga er vanuit dat deze evaluatie erop in gaat of de opleiding adequaat aansluit bij de gevraagde competenties van het werkveld. Ik ga er daarbij vanuit dat het kunnen handelen in noodsituaties hier integraal onderdeel van uitmaakt. In de verzorgende opleiding onderdeel kraamzorg worden toekomstige kraamverzorgend geschoold in levensreddende handelingen.
Bent u op de hoogte van het feit dat steeds vaker kraamverzorgenden die ongeschoold zijn in levensreddende handelingen en EHBO ook in ziekenhuizen worden ingezet en dat deze mensen zowel zorg verlenen tijdens bevallingen als daarna? Zo ja, wat is uw mening over de kwaliteit van zorg die deze mensen kunnen bieden? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoeveel kraamverzorgenden op dit moment werkzaam zijn in ziekenhuizen en hoe deze mensen zijn opgeleid en of zij allemaal beschikken over een adequate scholing op het gebied van levensreddende handelingen?
Het lijkt mij, indien de kraamverzorgenden bij een eerstelijnsbevalling worden ingezet, dat kraamverzorgenden deze zorg adequaat kunnen verlenen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Zwangerschap en Geboorte van 7 maart 2012?
Ja.
De betogingen in onder andere Kunduz tegen de koran-verbranding |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u beschrijven hoe het heeft kunnen gebeuren dat op 20 februari jl. abusievelijk korans zijn verbrand op de Amerikaanse militaire basis Bagram?
Een gezamenlijk Afghaans-ISAF onderzoek naar de precieze achtergrond van de verbranding is gaande, alsmede een onderzoek door leden van de Afghaanse raad van geestelijken en het parlement. Daarnaast voert de VS een intern militair disciplinair onderzoek uit. De uitkomsten van deze onderzoeken moeten worden afgewacht, voordat een conclusie over de toedracht kan worden getrokken.
Kunt u het verloop beschrijven van de demonstraties in Kunduz van 25 februari jl. en de poging om het VN-kantoor te bestormen in reactie op dit incident?
In reactie op het incident hebben op 24, 25 en 26 februari in Kunduz diverse demonstraties plaatsgevonden.
Op 24 februari vond een demonstratie plaats van ongeveer 300 personen, die vrijwel zonder incidenten is verlopen. Op 25 februari hebben ongeveer 800 demonstranten zich rond het middaguur verzameld in het gemeentepark, waarbij het tot rellen kwam. De Afghaanse veiligheidstroepen hebben geprobeerd de menigte te verdrijven. Desondanks zijn ongeveer 200 personen erin geslaagd de UNAMA-compound te bereiken, waar ze hebben geprobeerd deze binnen te dringen en brand te stichten. Dankzij effectief optreden van de aanwezige veiligheidstroepen is dit niet gelukt. Uit de op dit moment beschikbare gegevens blijkt dat er acht burgers zijn omgekomen en dat 50 burgers en achttien politieagenten gewond zijn geraakt.
Hoe hebben de Afghaanse autoriteiten en veiligheidstroepen in Kunduz, waaronder de politie, daartegen opgetreden en hoe beoordeelt u dat optreden? Onder welke omstandigheden zijn daarbij doden en gewonden gevallen?
In het algemeen heeft de Afghaanse politie en het leger in Kunduz effectief en proactief gereageerd. Commandant ISAF generaal Allen en VN Speciaal Vertegenwoordiger Kubis hebben zich lovend over de inzet van de Afghaanse veiligheidsdiensten uitgelaten. Zij waren zichtbaar in de stad aanwezig en namen strategische posities in langs de routes van de demonstratie. De politie heeft zich opgesteld bij de toegangswegen tot de stad om gewapende personen tegen te houden, die probeerden de stad binnen te komen. Tevens werden posities ingenomen bij strategische locaties zoals het politiehoofdkwartier, de compound van de gouverneur, het UNAMA-kantoor en het plateau (waar het Provinciaal Reconstructie Team (PRT) en het vliegveld zich bevinden). Hierdoor werd voorkomen dat de demonstranten de UNAMA-compound innamen of zich naar het PRT verplaatsten. De gewonden bij de ordetroepen zijn met name gevallen binnen het onderdeel van de eerste veiligheidsring om de UNAMA compound en tijdens het «schoonvegen» van de straten.
Heeft u het vermoeden dat de demonstraties georganiseerd waren? Zo ja, door wie?
Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat deze demonstraties georganiseerd waren.
In hoeverre en vanaf welk moment is de Nederlandse missie in Kunduz stilgelegd?1 Onder welke omstandigheden en op welke termijn zullen de stilgelegde activiteiten worden hervat?
De trainings- en begeleidingsactiviteiten van de geïntegreerde politie trainingsmissie zijn sinds 24 februari bijgesteld, mede op last van de commandant van ISAF/Regional Command North. Naast verhoogde veiligheidsmaatregelen was de belangrijkste maatregel dat alle troepen op hun bases moesten blijven. Na de onlusten in het weekeinde heeft de commandant van ISAF/Regional Command North deze maatregel een aantal malen verlengd voor de provincie Kunduz, in het bijzonder voor de steden. De training op het German Police Training Centre heeft vanaf 28 februari jl. weer doorgang gevonden. Na een rustig verlopen vrijdaggebed op 2 maart jl. zijn in overleg met de commandant van ISAF/Regional Command North en de lokale (politie)autoriteiten de begeleidingsactiviteiten in Kunduz vanaf 3 maart jl. geleidelijk weer begonnen. EUPOL City Police Justice Program (CPJP) Kunduz, en de politiefunctionarissen werkzaam daarbinnen, hadden in lijn met ISAF veiligheidsmaatregelen getroffen. De activiteiten buiten de poort waren opgeschort en de EUPOL politiefunctionarissen zijn, net als het personeel van Defensie en Buitenlandse Zaken, op de beschermde basis gebleven. Inmiddels heeft ook EUPOL CPJP Kunduz de werkzaamheden hervat.
Kunt u een beeld schetsen van de verspreiding van de demonstraties door het land sinds de koran-verbranding? Hoe verklaart u dat in het onrustige zuiden van het land tot dusverre nauwelijks of geen demonstraties zijn geweest, en wel in o.a. provincies als Kunduz?
De meeste protesten en demonstraties, waarvan sommige gewelddadig, hebben plaatsgevonden tussen 22 en 26 februari jl. Sindsdien lijkt de intensiteit van de demonstraties te zijn afgenomen. De demonstraties en protesten vonden verspreid door het gehele land, inclusief het zuiden plaats. Er zijn in totaal ongeveer 30 doden gevallen.
Hoeveel internationale militairen zijn inmiddels door toedoen van Afghaanse veiligheidstroepen om het leven gekomen, nadat ook in deze protesten twee Amerikaanse militairen door een Afghaanse militair zijn omgebracht? Is er sprake van een toenemende trend?
Er zijn sinds mei 2007 ongeveer 80 internationale militairen omgekomen door zogeheten «green on blue» incidenten. Aanslagen van Afghaans veiligheidspersoneel of personen in (namaak)uniform op ISAF-militairen zijn voorgekomen in alle regionale commando’s van ISAF onder Amerikanen, Britten, Fransen, Duitsers, Italianen, Spanjaarden en Australiërs. Het is te vroeg om vast te stellen of er sprake is van een trend.
Overigens is nog niet vastgesteld of de moord op de twee Amerikaanse militairen, werkzaam op het ministerie van Binnenlandse Zaken, verband hield met de protesten naar aanleiding van de koranverbrandingen. Het onderzoek naar dit voorval is nog gaande.
Hoe beoordeelt u het toenemende anti-Amerikaanse sentiment onder Afghanen?2 Vindt u dat de VS voldoende maatregelen nemen om jarenlang aanhoudende bronnen van dat sentiment, zoals night-raids en controle over gevangenen, weg te nemen?
In welke mate er sprake is van een toename van anti-Amerikaans sentiment is niet vast te stellen. Nachtelijke huiszoekingen en detenties worden regelmatig genoemd als gevoelige kwesties in de bilaterale relatie tussen beide landen, zoals in de conclusies van de in november gehouden raadgevende loya jirga. Afghanistan en de VS voeren hierover regelmatig overleg, onder andere in het kader van de onderhandelingen over het lange termijn strategisch partnerschap tussen beide landen.
Hoe beoordeelt u de reactie van president Karzai dat het koran-incident onder zijn controle niet zou zijn voorgekomen?3 Bent u gelukkig met deze reactie?
President Karzai heeft zich uitgesproken in een officiële persverklaring tegen het incident. Hij riep tegelijkertijd de bevolking op de rust te bewaren. Daarbij heeft de president geen uitspraken gedaan over hoe dit incident voorkomen had kunnen worden. Hij verwees in zijn verklaring herhaaldelijk naar de verschillende onderzoeken die worden uitgevoerd, waarvan de uitkomsten moeten worden afgewacht.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'ruim 2600 veroordeelden ontlopen cel met succes |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Ruim 2600 veroordeelden ontlopen cel met succes»?1
Ja.
Is het waar dat meer dan 2600 veroordeelden, die zich voor Justitie hebben schuilgehouden, hun vonnis in 2010 zagen verjaren (25% meer dan in 2009)?
Ja. Het aantal geëxpireerde zaken wordt mede bepaald doordat de registratie van onherroepelijke vrijheidsstraffen in 1996 door het CJIB is gestart. Destijds zijn ook oude zaken van voor 1996 in het systeem ingevoerd. Dit leidt er toe dat deze zaken, voor zover ze een verjaringstermijn van 16 jaar hebben (misdrijven waarop een tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld) de afgelopen jaren zijn gaan expireren. Omdat er inmiddels 16 jaar door het CJIB wordt gemeten, verwacht ik dat de expiratie de komende jaren gaat stabiliseren2.
Voor wat voor soort misdrijven zijn deze criminelen veroordeeld? Vormen zij een gevaar voor de samenleving?
Het betreft hier verschillende soorten misdrijven. Uit een korte analyse van de beschikbare cijfers blijkt dat het in veel gevallen gaat om misdrijven waarop in het Wetboek van Strafrecht een maximale straf langer dan drie jaar staat, zoals het in bezit hebben van valse reisdocumenten of het plegen van diefstal in vereniging3. Ik acht het van groot belang dat de door de rechter opgelegde straffen ook daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan de belangen van slachtoffers, nabestaanden en de samenleving. Het niet ten uitvoer leggen van vonnissen ondermijnt het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat. In mijn brief van 25 oktober 20114 heb ik uw Kamer bericht over het programma Uitvoeringsketen Strafrechtelijke Beslissingen. Dit programma richt zich op het (in samenhang) doorvoeren van verbeteringen in de uitvoeringsketen, waaronder het bevorderen van het sneller ten uitvoerleggen van straffen.
Deelt u de mening dat dit niet is uit te leggen aan slachtoffers, nabestaanden en de samenleving en dat dit het vertrouwen in politie en Justitie schaadt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het, zoals het Openbaar Ministerie zegt, dat ongeveer twee op de drie veroordeelden actief gezocht moet worden om ze de gevangenis in te krijgen, na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak, en dat 62% van de veroordeelden, die niet al vastzaten, niet reageert op een oproep om zich bij de gevangenis te melden? Welke maatrgelen gaat u nemen om deze veroordeelden in het vervolg per direct op te sporen en achter slot en grendel te zetten?
Ja, dat klopt. Ik heb al diverse maatregelen genomen om het aantal veroordeelden dat vrij rond loopt te beperken. Zo is de verdubbelde inzet van het Team Executie Strafvonnissen (TES) verlengd tot tenminste 2014, zijn diverse zogenaamde «Pakze-teams» bij de korpsen ingezet en is in 2011 gestart met de doorlichting van 6 500 zaken die langer dan drie jaar in het OPS geregistreerd staan. Daarnaast zijn er maatregelen genomen gericht op de onthouding van sociale zekerheidsrechten aan bepaalde OPS-gesignaleerden en een betere toepassing van de mogelijkheden die de Paspoortwet biedt. Mijn inzet zal de komende tijd gericht zijn op een versterking en uitbouw van deze maatregelen.
Ziet u, naast het vergroten van de pakkans, aanleiding om de gevallen en/of gronden voor de voorlopige hechtenis uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen aanleiding om de gevallen en/of gronden voor de voorlopige hechtenis uit te breiden. Artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering geeft een aantal gronden aan om een persoon in voorlopige hechtenis te nemen in afwachting van de zitting, zoals vluchtgevaar, de maatschappelijke veiligheid en het recidivegevaar. De voorlopige hechtenis kan tussentijds worden geschorst als deze gegronde redenen niet meer aanwezig zijn. Dit is aan het oordeel van de rechter.
Niet uitgesloten kan worden dat in individuele gevallen mensen die uit preventieve hechtenis zijn vrijgelaten een misdrijf begaan. De enige oplossing om dit te voorkomen is om alle preventief gehechten in voorlopige hechtenis te houden. Deze oplossing verdraagt zich echter niet met de bepalingen in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en kan tot gevolg hebben dat er onevenredig veel schadevergoeding dient te worden uitgekeerd omdat iemand uiteindelijk niet wordt veroordeeld.
Welke maatregelen gaat u per direct nemen om te voorkomen dat nog meer veroordeelden hun straf zullen ontlopen?
Zie antwoord vraag 5.
Het beheer van belangrijke politiespullen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie slordig met dienstspullen ex-agenten»? Welke risico’s kunnen ontstaan door het ongeoorloofd bezit van politievoorwerpen?1
Ja. Ik ben mij bewust van het feit dat het ongeoorloofd bezit van politievoorwerpen risico’s met zich mee kan brengen.
Is het waar dat de heer Franx u tijdens een gesprek geconfronteerd heeft met voorwerpen uit zijn dienstverband als agent, die hij nadien nooit in heeft hoeven leveren? Was u ook verbijsterd over de onzorgvuldigheid, waardoor dit heeft kunnen gebeuren? Wat voor actie heeft u hierop ondernomen?
De heer Franx heeft mij tijdens een gesprek enkele voorwerpen laten zien, die hij na het beëindigen van zijn dienstverband niet heeft ingeleverd. Ik heb vernomen dat het korps hier in een eerdere fase schriftelijk om heeft gevraagd.
In het gesprek heb ik de heer Franx verzocht de voorwerpen alsnog in te leveren. Naar ik heb vernomen heeft de heer Franx de voorwerpen inmiddels bij het korps geretourneerd.
Heeft u inzicht in het aantal spullen dat agenten na het beëindigen van hun betrekking niet hoeven inleveren? Weet u of hierin verschillen bestaan tussen de korpsen en welke voorwerpen vooral niet ingenomen worden?
Voor het uitoefenen van de politiefunctie wordt een breed scala aan voorwerpen beschikbaar gesteld die door de werkgever worden bekostigd. Het eigendomsrecht van deze voorwerpen is en blijft bij de korpsen. Na uitdiensttreding dienen alle voorwerpen derhalve te worden ingeleverd en ingenomen.
De uitrusting van agenten en de eerste uitrusting van aspirant agenten wordt door de korpsbeheerders beschikbaar gesteld waarbij gebruik wordt gemaakt van de eigen logistieke en administratieve organisatie van de Voorziening tot Samenwerking Politie Nederland (VtSPN). Voor de vervanging van de persoonlijke uitrusting heeft de agent beschikking over een persoonlijk budget dat via een gesloten bestelprocedure bij de VtSPN kan worden ingezet. De administratie van de verstrekte goederen wordt binnen de eigen korpsadministratie bijgehouden.
Bij beëindiging van de dienstbetrekking wordt bij ieder korps de bewapening, de uniformkleding en de uitrusting ingenomen. Bij een overstap naar een ander korps wordt slechts de bewapening ingenomen. De administratie van de bewapening wordt binnen ieder korps bijgehouden, niet op centraal niveau. Er bestaat er geen landelijk uniform protocol voor de verstrekking en inname van de overige goederen waardoor op centraal niveau geen gedetailleerd inzicht aanwezig is.
Op welke manier voert de politie een administratie van de spullen die aan agenten verstrekt worden om hun werk te doen? Wordt de inname van deze spullen ook geadministreerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de invoering van de nationale politie gebruiken om schoon schip te maken en de verstrekking van belangrijke politiespullen goed te administreren? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er ook zicht komt op reeds verstrekte spullen?
Ik acht het van belang om binnen de nieuwe politieorganisatie belangrijke politiespullen goed te administreren om maatschappelijke risico’s te voorkomen. Door realisatie van de nationale politie worden de huidige complexiteit en diversiteit aan korpsadministraties voor het vastleggen van belangrijke politiespullen aanzienlijk vereenvoudigd en geüniformeerd. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, zal de administratie op hoofdpunten worden beperkt en blijft het daarbij mijns inziens noodzakelijk een beroep te doen op de eigen integriteit en verantwoordelijkheid van politiepersoneel.
In diverse artikelen in politiebladen en korpsbladen is het politiepersoneel het afgelopen half jaar gewezen op de noodzaak om politiekleding en overige artikelen in te leveren, en de risico’s die kunnen ontstaan als politiekleding en andere artikelen in handen komen van onbevoegden.
De verantwoordelijkheid van korpsbeheerders op dit punt zal in het nieuwe bestel overgaan op de Korpschef en de chefs van de eenheden van de nieuwe politieorganisatie. Uit de reactie van de Raad van Korpschefs en de kwartiermaker Nederlandse Politie maak ik op dat deze visie wordt ondersteund.
Gesubsidieerde spookcursussen in Amsterdam |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdam subsidieert spookcursus»?1
Ja.
Is het waar dat het Haagse adviesbureau B&A Groep miljoenen euro's subsidie van de gemeente Amsterdam ontvangt voor het organiseren van activiteiten die soms nooit plaatsvinden?
De bevoegdheid van gemeenten om subsidies verlenen valt doorgaans binnen de gemeentelijke autonomie. Dat is ook hier het geval. Ik ga er vanuit dat de gemeente Amsterdam en andere gemeenten subsidieontvangers afrekenen op basis van de afspraken die gemaakt zijn bij de toekenning van de subsidie. De gemeenteraad pleegt het college van burgemeester en wethouders op dit soort zaken te controleren (horizontale verantwoording). Het is niet de taak van het Rijk zich hierin te mengen
Deelt u de mening dat het treurig is dat de gemeente Amsterdam jaarlijks € 3,5 mln. belastinggeld verspilt aan onder andere gesubsidieerde theedrinksessies, naaicursussen en Arabische les?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat een van de aandeelhouders van de B& A Groep – de heer Kamps, tevens kroonlid van de SER en een van de opstellers van het PvdA-verkiezingsprogramma – een rijkssubsidie ter hoogte van € 3 mln. heeft gegund aan de stichting De Werkschool, een stichting waarvan hij zelf voorzitter is?
Nee, de subsidie is verleend door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Hoe beoordeelt u het bovenstaande? Welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Decentrale overheden zijn vrij om – binnen de grenzen van wet en recht – zelf hun beleid te bepalen en op basis daarvan besluiten te nemen, ook subsidiebesluiten. Het behoort niet tot mijn taak me hierin te mengen. Zoals eerder gezegd ligt het in de rede dat de subsidieverstrekkers zelf de subsidieontvanger vragen verantwoording af te leggen over de nakoming van de bij de toekenning van de subsidie gemaakte afspraken.
Een nieuwe internationale aanpak van de problematiek in Somalië |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Somalia: UK weighs up air strikes against rebels»?1
Ja.
Wordt Nederland vertegenwoordigd tijdens de internationale conferentie die op 23 februari a.s. in Londen wordt georganiseerd over
Minister Rosenthal heeft Nederland vertegenwoordigd tijdens de Somalië-conferentie in Londen op 23 februari 2012.
Zo ja, wat zal de inzet van Nederland tijdens deze conferentie zijn?
Namens de regering heeft de minister gepleit voor een geïntegreerde aanpak van de problematiek in Somalië. Een louter militaire oplossing volstaat niet. Dit geldt zowel voor de aanpak van piraterij als voor de verdere stabilisatie van Somalië. Dit betekent onder meer: het voorkomen van een politiek vacuüm in de gebieden die heroverd zijn op Al Shabaab, het opbouwen van een rechtsstaat, het leveren van basisvoorzieningen aan de bevolking en het creëren van werkgelegenheid. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de Somalische autoriteiten, ondersteund door de regio en de bredere internationale gemeenschap.
In dit kader heeft de minister een Nederlandse bijdrage van 2 miljoen euro aangekondigd aan een nieuw Trust Fund voor Somalië: het Multi-Donor Local Stability Fund (MDLSF). Dit fonds, waaraan ook het VK, Noorwegen, Denemarken en de Verenigde Arabische Emiraten deelnemen, heeft tot doel om vredesdividend voor de bevolking te creëren, representatief lokaal bestuur te ondersteunen en verzoening te bevorderen op lokaal niveau. De bijdrage aan het MDLSF is in lijn met de Kamerbrief van 16 september 2011 (22 831 nr. 63), waarin een beperkte intensivering van de OS-inzet in Somalië werd aangekondigd.
Voorts heeft de minister samen met zijn Britse ambtsgenoot Hague een intentieverklaring ondertekend ten behoeve van het opzetten van een Regional Anti-Piracy Prosecutions and Intelligence Coordination Centre (RAPPICC) op de Seychellen. Nederland draagt 300 000 euro en 2 experts bij aan dit centrum. RAPPICC richt zich op het verstoren van hetpiraterij business model,o.a. via het beter in kaart brengen van de financiële netwerken achter de piraterij en het opsporen en vervolgen van piratenleiders en -financiers.
Is het waar dat het Verenigd Koninkrijk (VK) militaire acties tegen piraten en de islamitische militie Al Shabaab overweegt? Zo ja, zal hierover gesproken worden tijdens de internationale conferentie in Londen?
Zowel het VK als Nederland neemt deel aan discussies in EU- en NAVO-verband over het optreden tegen piraterij.
Heeft het VK geïnformeerd naar het Nederlandse standpunt aangaande militaire acties tegen piraten en de islamitische militie Al Shabaab? Zo ja, wat is de reactie van het kabinet geweest?
Neen.
De kosten van bloed |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending «Wat is mijn bloed waard»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een zak bloed in Nederland vanaf 210 euro wordt verkocht aan ziekenhuizen? Kunt u tevens bevestigen dat de prijs van een zak bloed in Duitsland en België ongeveer de helft lager is? Hoe verklaart u dit verschil?
In 2012 bedraagt in Nederland de verkoopprijs van een eenheid rode bloedcellen (gefilterd erytrocytenconcentraat) € 210,50. Eerder zond mijn voorganger u een internationale benchmark naar de prijzen van de kort houdbare bloedproducten, uitgevoerd door het onderzoeksbureau Plexus.2 Bij deze benchmark zijn (naast Nederland) Finland, Frankrijk, Ierland en Franstalig Wallonië betrokken. Mij is daarom niet uit eigen onderzoek bekend wat in Vlaams België en Duitsland op het moment wordt gerekend voor de kort houdbare producten en hoe die prijzen tot stand komen. Het reikt mij te ver daar nu verder onderzoek naar te laten doen. Zoals u weet heb ik namelijk al naar aanleiding van de benchmark nader onderzoek laten uitvoeren door ConQuaestor. Dit rapport is aan uw Kamer gezonden.3 U kunt mijn standpunt op het ConQuaestor-onderzoek op korte termijn verwachten.
Kunt u aangeven hoe Sanquin de prijs van bloed en plasma vaststelt? Kunt u daarbij aangeven wat de kostenstructuur is die Sanquin hanteert bij de verkoop van bloed en plasma aan ziekenhuizen en medicijnfabrikanten?
De kostprijs van een eenheid rode bloedcellen is opgebouwd uit vier verschillende onderdelen, te weten: donorwerving en behoud; inzameling en bewerking van het bloed4; veiligheid en transfusieadvies en ondersteunende diensten.5
Uit het ConQuaestor-rapport blijkt verder dat de verkoopprijzen van de bloedbank worden berekend door de totale kosten van de Bloedbank (de publieke divisie) te begroten en de jaarlijkse kostenmutaties evenredig om te slaan over alle producten van de Bloedbank. Er worden dus geen kostprijzen per product berekend. Overigens is het niet zo dat Sanquin in Nederland ingezameld plasma aan producenten van plasmageneesmiddelen mag verkopen. Dit «om niet» gedoneerd plasma wordt door Sanquin zelf bewerkt. Wel is het zo dat de Bloedbank (de publieke divisie) een geschatte marktprijs voor plasma doorrekent aan Sanquin Plasmaproducten (de private divisie). In het hierboven genoemde standpunt zal ik nader op deze onderwerpen ingaan.
Is het waar dat Sanquin inmiddels een eigen vermogen heeft opgebouwd van 280 mln. euro? Deelt u de mening dat dit een onnodig hoge reserve is voor een stichting die vrijwel geen risisco’s draagt en draait op vrijwillig en belangeloos gegeven bloed?
Het eigen vermogen op de geconsolideerde balans per 31 december 2010 bedroeg circa € 260 miljoen. Dit betreft het eigen vermogen van alle (publieke en private) divisies samen.
Het eigen vermogen van de publieke divisie is circa € 65 miljoen. In mijn standpunt over het ConQuaestor-rapport zal ik verder ingaan op het eigen vermogen van Sanquin.
Wist u dat de vier bestuursleden van Sanquin samen ruim 8 ton euro verdienen en de voorzitter van de raad van bestuur ruim 3 ton euro? Vindt u dit te verantwoorden voor een stichting die bestaat bij de gratie van mensen die vrijwillig en belangeloos bloed afstaan? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u doen om de beloningen bij Sanquin te versoberen?
Het is mij bekend dat in 2010 de beloning van de leden van de Raad van Bestuur van Sanquin € 861 000,– bedroeg; dat is inclusief de werkgeverslasten voor sociale zekerheid en pensioen (zie hiervoor ook het jaarverslag 2010). Het is overigens niet zo dat de voorzitter van de Raad van Bestuur meer dan € 300 000,– heeft verdiend in 2010. De inkomens van de bestuurders van Sanquin zijn in de afgelopen jaren diverse keren onderwerp van vragen uit uw Kamer geweest. Ik heb in mijn beantwoording aangegeven dat ik met de Raad van Toezicht Sanquin ben overeengekomen dat zij nieuwe bestuurders gaan honoreren conform de Beloningscode voor bestuurders in de zorg (BBZ).
Ook bij de schriftelijke en de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel normering topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren (TK 32 600) is de beloningsstructuur bij Sanquin regelmatig aan de orde geweest. In het wetsvoorstel is, conform de toezegging aan de Kamer, neergelegd dat Sanquin onder hetzelfde normeringsregime komt als de rest van de zorg. Hierbij zou conform mijn afspraken met de Raad van Toezicht van Sanquin het tweede regime gaan gelden, dat van de sectorale beloningsnorm. Door amendering is echter de hele zorg, en daarmee ook Sanquin, onder het eerste normeringsregime gebracht. Het eerste normeringsregime houdt een norm van 130% van het huidige ministersalaris in. Het wetsvoorstel ligt inmiddels bij de Eerste Kamer. Die heeft aanvullende voorlichting gevraagd aan de Raad van State.
Tot inwerkingtreding van de WNT geldt dus de aan de Kamer gemelde afspraak om de BBZ te hanteren voor nieuwe bestuurders. Na inwerkingtreding geldt het wettelijke regime voor de oude en de nieuwe bestuurders.
Soevereiniteitsoverdracht |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Is het correct dat er onder de tekst van de laatste versie van het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie geen soevereiniteit zal worden overgedragen door Nederland?
In eerdere debatten met uw Kamer heb ik gesteld het begrip «soevereiniteit overdragen» minder goed werkbaar te vinden vanwege de vaak optredende begripsverwarring, en in deze context te willen interpreteren als «nationale bevoegdheden overdragen». Soevereiniteit is mijns inziens een erg weids begrip terwijl het hier om precisie gaat.
Het Verdrag inzake Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur in de Economische en Monetaire Unie stelt cf. artikel 1 een aantal regels vast ter bevordering van begrotingsdiscipline, ter versterking van coördinatie van het economisch beleid en ter verbetering van het bestuur van de eurozone, om zo bij te dragen aan bestaande doelstellingen van de EU. Voor een gedetailleerde beschrijving van inhoud en totstandkoming van het Verdrag verwijs ik nu naar de brief terzake van 18 januari jl. (TK 21 501-20, nr. 603), het verslag van de informele Europese Raad van 30 januari (TK 21 501-20 nr. 611) en de geannoteerde agenda voor de komende Europese Raad.
Wanneer naar de inhoud van het Verdrag wordt gekeken is duidelijk dat het zwaartepunt ligt bij het deel over de begrotingsdiscipline. Hierin wordt een aantal afspraken gemaakt die ertoe strekken de naleving van de bestaande verplichtingen onder het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) te versterken. Deze procedureregels sluiten inhoudelijk aan bij de eisen van het SGP en verbeteren de waarborg op de naleving door de lidstaten, in het bijzonder zij die de euro als munt hebben, van de verplichting uit het EU-Werkingsverdrag om buitensporige overheidstekorten te vermijden.
De economische pijler van het Verdrag bevat feitelijk geen nieuwe initiatieven ten opzichte van het bestaande EU instrumentarium. De Verdragspartijen erkennen hiermee dat de bestaande Europese procedures ten volle dienen te worden benut om een adequate coördinatie van het economisch beleid en een convergentie van economische prestaties te realiseren, die noodzakelijk zijn voor een duurzaam stabiele EMU. De bestaande mogelijkheid om, waar noodzakelijk en gewenst, intensiever samen te werken (via nauwere samenwerking cf. artikel 20 EU en artikel 326–334 VWEU, of via specifieke maatregelen voor eurolanden cf. artikel 136 VWEU) wordt benadrukt. Het Verdrag is derhalve niet strijdig met de door u geciteerde motie Slob, noch met de tweede motie Slob (TK 21 501-20 nr. 516) omdat er geen verplichting ontstaat voor verdragspartijen om in te stemmen met aanvullende Europese afdwingbare afspraken op het niveau van te nemen maatregelen.
Het deel van het Verdrag dat zich richt op het versterken van het bestuur van de eurozone is louter organisatorisch van aard.
Gezien het bovenstaande is het kabinet van mening dat er met dit Verdrag geen nationale bevoegdheden worden overgedragen aan de EU, omdat de EU reeds bevoegd is op de genoemde terreinen. Dit is dan ook niet strijdig met de betreffende afspraak in het regeerakkoord.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende frase uit het regeerakkoord: «Met het verdrag van Lissabon is voor de komende periode de grens bereikt van overdracht van nationale bevoegdheden aan de EU»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende frase die u op 21 maart 2011 opnam in een brief aan de Kamer: «het Euro Pact is een politieke afspraak waarbij geen bevoegdheden overgaan»? Is deze uitspraak staand kabinetsbeleid?1
De uitspraken waaraan u refereert hadden betrekking op het Europluspact. Die politieke afspraak moet niet worden verward met het onderhavige Verdrag, dat ook wel Begrotingspact wordt genoemd.
Kunt u, wanneer er wel sprake is van soevereiniteitsoverdracht, aangeven hoe dat zich verhoudt tot uitspraken van de minister-president op 1 april 2011, toen hij stelde dat het Europact «geen dwingende afspraken oplegt» en dat er «dus geen soevereiniteit (wordt) overgedragen»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Is het correct dat alle maatregelen die in deze versie genomen worden binnen het Stabiliteit- en Groeipact vallen? Zo neen, hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de minister-president op 17 juni 2011 dat hij «zo min mogelijk soevereiniteit» wil overdragen, «behalve als het gaat om de vraag of de landen zich houden aan de afspraken van het Stabiliteit- en Groeipact»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zoals hierboven betoogd vallen niet alle afspraken uit dit Verdrag binnen het SGP. Het Verdrag kent ook bepalingen over economische coördinatie en over bestuur van de eurozone. Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1–2 en 8.
Kunt u, wanneer de maatregelen niet allemaal vallen onder de afspraken van het Stabiliteit- en Groeipact, aangeven hoe dat zich verhoudt tot de volgende uitspraken van de minister-president op 16 augustus 2011: «Het is geen soevereiniteitoverdracht van Nederland naar Europa, want Nederland voldoet aan de financiële strikte voorwaarden.... Er mag in ieder geval geen sprake zijn van soevereiniteitsoverdracht van landen die zich wel aan de regels houden»? Is dit staand kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden volgens u inziens de nieuwe voorstellen zich tot de motie Slob c.s. van 17 februari jl.2 die de regering verzoekt «in de nu lopende procedure krachtig afstand te nemen van elke beweging naar een meer politieke unie»?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen voor de behandeling van de eerstvolgende Europese Top in de Kamer te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het VU medisch centrum het medisch beroepsgeheim heeft geschonden |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het VUmc het medisch beroepsgeheim zou hebben geschonden?1
Op grond van de bestaande wet- en regelgeving moet voor het maken van en meekijken bij televisieopnamen vooraf toestemming worden gevraagd en verkregen. Uit onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) zal moeten blijken of er mogelijk een strafbaar feit is gepleegd. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) wacht de resultaten van dat onderzoek af.
Het medisch beroepsgeheim dient het maatschappelijk belang dat iedereen vrije toegang heeft tot de gezondheidszorg: iedereen moet zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot een zorgverlener kunnen wenden.
Het medisch beroepsgeheim kan alleen bij uitzondering en onder bepaalde voorwaarden worden doorbroken, namelijk: na toestemming van de patiënt, tegenover zorgverleners die rechtstreeks betrokken zijn bij de behandeling van de patiënt, op grond van een wettelijk voorschrift (bijvoorbeeld de afgifte van een verklaring van overlijden) en bij een conflict van plichten (bijvoorbeeld om een moord te voorkomen). Overige gronden voor doorbreking, zoals geformuleerd door de Hoge Raad, zijn «zwaarwegend belang» (hoofdzakelijk erfrechtelijke kwesties) en «zeer uitzonderlijke omstandigheden» (bijvoorbeeld het oplossen van een moord). In al deze situaties moet de zorgverlener altijd een zorgvuldige belangenafweging maken. Daarbij neemt hij de beginselen van subsidiariteit (is er geen minder ingrijpend alternatief?) en proportionaliteit (staan de negatieve gevolgen van de doorbreking in verhouding tot de positieve gevolgen?) in acht. Als de zorgverlener beslist dat hij zijn beroepsgeheim doorbreekt mag hij niet meer informatie geven dan strikt noodzakelijk is.
Het VUmc, Eyeworks en RTL Nederland hebben verklaard dat de opnamen hebben plaatsgevonden in de periode 20 januari 2012 tot en met de ochtend van 5 februari 2012. Momenteel zijn geen verborgen camera’s van Eyeworks meer aanwezig in het VUmc.
Wat is uw reactie op het bericht dat Eyeworks 35 camera’s op de spoedeisende hulp van het VUmc heeft opgehangen om alles wat er gebeurt te filmen, zonder medeweten van de patienten?
Daar ben ik van geschrokken. Het OM heeft aangiftes van patiënten ontvangen naar aanleiding van de gebeurtenissen in het VUmc. Met de nog te leveren nadere informatie van de aangevers zal het OM beoordelen of er sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit en zal het naar deze mogelijke overtreding onderzoek doen.
Wat is uw reactie op het bericht dat mensen pas na de opnames om toestemming voor uitzending gevraagd wordt? Is dit volgens u een goede invulling van het medisch beroepsgeheim? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou volgens u wel een goede invulling zijn?
Toestemming voor doorbreking van het beroepsgeheim moet altijd vooraf worden gevraagd en verkregen. Voor het maken van en meekijken bij televisieopnamen moet dus ook vooraf toestemming worden gevraagd en verkregen. Er mogen geen televisieopnamen worden gemaakt van patiënten die toestemming weigeren of die niet in staat zijn om toestemming te geven, bijvoorbeeld omdat de patiënt direct behandeld moet worden en er geen tijd is om toestemming te vragen of omdat de patiënt niet bij kennis is. Het beroepsgeheim is van toepassing op alle informatie die tijdens en in het kader van de behandeling wordt uitgewisseld tussen patiënt en behandelaar.
Kunt u zich voorstellen dat het voor patiënten moeilijk is om na behandeling toestemming te weigeren aan de behandelde arts voor het uitzenden van de opgenomen beelden?
Ja, dat kan ik mij in algemene zin voorstellen. Het is dan ook aan de behandelende arts om te beslissen of hij het beroepsgeheim doorbreekt, zelfs als de patiënt toestemming geeft. De behandelende arts moet in zijn afweging meenemen of de patiënt genoeg vrijheid heeft om zijn toestemming te geven.
Kunt u zich voorstellen dat het voor artsen (in opleiding) moeilijk is om toestemming te vragen aan patiënten? Vindt u het de taak van onder hoge druk werkende artsen om hiervoor de verantwoordelijkheid te dragen, of moet deze verantwoordelijkheid elders liggen? Zo ja, waar?
Het is de plicht en verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om voorwaarden te scheppen voor en toe te zien op een professionele en correcte toepassing van het beroepsgeheim. Het is de plicht en verantwoordelijkheid van de individuele zorgverlener – al dan niet in opleiding – om op een professionele en correcte wijze met het beroepsgeheim om te gaan.
Zijn er vooraf afspraken gemaakt tussen het VUmc en Eyeworks over de manier waarop er gefilmd zou worden op het VUmc? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Hoe beoordeelt u deze afspraken?
Hier kan ik geen uitspraken over doen. De resultaten van het onderzoek door het OM zijn hiervoor van belang. Het strafrechtelijke onderzoek zal ook betrekking hebben op de mogelijk gemaakte afspraken tussen het VUmc en Eyeworks. Het OM zal geen mededelingen doen over de inhoud daarvan gedurende het lopende onderzoek.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dit bij het VUmc of bij andere ziekenhuizen weer gaat gebeuren? Bent u bereid ziekenhuizen te laten weten dat bij dergelijke series voor opname expliciet toestemming gevraagd moet worden aan patiënten? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft het meewerken aan media-activiteiten door zorgverleners en zorgaanbieders bestaat zowel de Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) als de Handreiking cameratoezicht en beeldopnamenvan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ). Naar aanleiding van deze zaak zal ik alle ziekenhuizen hierop attenderen.
Welke andere maatregelen kunt u nemen om de privacy van patiënten te waarborgen?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bevat regels over de privacy. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) kan bij overtreding van de wet bestuurlijke boetes opleggen en besluiten tot het opleggen van dwangsommen en het toepassen van bestuursdwang. Artikel 441b van het Wetboek van strafrecht bepaalt dat het opzettelijk filmen of fotograferen van personen met een aangebrachte camera in de openbare ruimte verboden is, tenzij dit vooraf duidelijk is aangekondigd. Het recht op privacy binnen de behandelrelatie is geregeld in artikel 7:459 van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst en artikel 26 van het voorstel voor de Wet cliëntenrechten zorg (Kamerstukken II, 32 402): anderen dan de behandelende zorgverlener(s) mogen de behandeling van de patiënt niet waarnemen, tenzij de patiënt daarmee heeft ingestemd. De Handreiking cameratoezicht en beeldopnamenvan de NVZ bevat daarnaast voorschriften hoe ziekenhuizen in het kader van de privacy moeten omgaan met cameratoezicht en beeldopnamen.
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoekt momenteel of de privacy geschonden is bij de televisieopnamen in het VUmc.
De aanstelling van een export-admiraal |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u een export-admiraal heeft aangesteld?1
Zoals gemeld in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (8 april 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 1) wordt in het kader van de reorganisatie een tijdelijke pool opgericht van tien topfunctionarissen die, gelet op de omvang en de complexiteit van de veranderingen bij Defensie, op projectbasis worden ingezet voor de uitvoering van reorganisaties. De aanstelling van vice-admiraal W. Nagtegaal als Plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten (PCDS) speciale opdrachten past in dit kader. De aanstelling is bedoeld om een aantal maatregelen uit te voeren in het kader van de beleidsbrief. Het betreft een tijdelijke functie tot midden 2013.
De vice-admiraal wordt belast met de coördinatie van de herbelegging van het vastgoed, het oplossen van knelpunten in de materiële exploitatie en de verkoop van overtollig materieel. In verband met de taken op het gebied van de verkoop van materieel zal PCDS Nagtegaal in overleg met de betrokken departementen ook ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie.
Deze aanstelling laat onverlet dat overeenkomstig de beleidsbrief in het kader van de reorganisatie het aantal topfunctionarissen in totaal wordt verminderd. Dit aantal zal in 2016 zijn teruggebracht van 119 naar 80, naast de pool van tien topfunctionarissen. Inmiddels zijn zeven topfuncties niet langer gevuld. Ook in 2012 zullen als gevolg van de reorganisatie topfuncties vervallen.
Wat is de taakomschrijving van deze zogenoemde export-admiraal?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat deze export-admiraal bedrijven helpen? Welke ondersteuning biedt de export-generaal? Kunt u dit toelichten?
Uitgangspunt van het bedrijfslevenbeleid van het kabinet is dat de overheid niet stuurt met regels en subsidies, maar dat Nederlandse bedrijven de ruimte krijgen om te ondernemen, te investeren, te innoveren en te exporteren (Bedrijfslevenbrief, 13 september 2011, Kamerstuk 32 637, nr. 15). Ook Defensie is nadrukkelijk betrokken bij het bedrijfslevenbeleid, overeenkomstig de Strategie-, Kennis- en Innovatieagenda (SKIA, 27 mei 2011, Kamerstuk 32 733, nr. 3) en de Defensie Industrie Strategie (DIS, 27 augustus 2007, Kamerstuk 31 125, nr. 1). Zo draagt Defensie bij aan exportbevordering door deelneming aan internationale defensiebeurzen. Bij internationale materieelprojecten bevordert Defensie waar mogelijk de betrokkenheid van de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. Defensie heeft belang bij een vitale, innovatieve en concurrerende defensiegerelateerde industrie in Nederland.
Binnen deze kaders zal de vice-admiraal in overleg met de betrokken departementen en het daarmee verbonden onderzoeksveld (bijvoorbeeld TNO, het Nationaal Lucht en Ruimtevaart Laboratorium en het Maritiem instituut) ondersteuning bieden bij de export door de Nederlandse defensiegerelateerde industrie. De defensiegerelateerde industrie is zelf verantwoordelijkheid voor deze positie.
Als Defensie materieel verkoopt aan andere landen, zijn er kansen voor de Nederlandse defensiegerelateerde industrie om opdrachten binnen te halen voor onderhoud en modificaties aan het materieel. Defensie kan, in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (EL&I), bij de verkoop van het materieel een ondersteunende rol spelen voor Nederlandse bedrijven
Welke bedrijven hebben assistentie van de export-admiraal nodig? Waaruit bestaat de behoefte van deze bedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke criteria moeten bedrijven voldoen die in aanmerking willen komen voor ondersteuning van de export-admiraal?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze past dit in het bedrijfslevenbeleid en instrumentarium van deze regering? Op welke wijze verschilt deze ondersteuning met de handelsmissies van het minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat advies op het gebied van nationale, Europese en internationale regelgeving voor wapenexport ook tot het takenpakket van deze export-admiraal behoren? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het ministerie van EL&I is verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen voor wapenexport. Hierbij werkt dit ministerie samen met onder meer de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het ministerie van Defensie levert desgevraagd advies.
Hoe past het aanstellen van een speciale export-admiraal om het bedrijfsleven te steunen in de reorganisatie en daarmee samenhangende ontslagen bij de krijgsmacht en uw ministerie?
Zie antwoord vraag 1.
Een constructie waarbij een ROC diverse extra studiekosten op de schouders van leerlingen legt |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat een regionaal opleidingencenrum (ROC) de administratie voor het innen van diverse studiekosten (inclusief incassoregelingen) in zijn geheel overlaat aan een private onderneming, zoals Van Dijk Educatie, waarbij de mbo’ers verplicht worden het gehele basispakket af te nemen bij die onderneming? Hoe beoordeelt u dat daarbij per leermiddel 10% extra voor administratiekosten in rekening wordt gebracht?1
Het is aan de school om de administratie in te richten en bij inning van schoolkosten gebruik te maken van uitbesteding of inkoop bij een private onderneming, mits voldaan is aan de regels van aanbesteding. De school mag niet verplichten tot afname van het basispakket bij deze onderneming; dat zou in strijd zijn met de wet. De school kan aangeven, dat de student bepaalde leermiddelen zelf dient aan te schaffen maar mag niet bepalen waar deze aangeschaft worden. Het doorberekenen van administratiekosten aan de student is alleen geoorloofd, als de student de vrije keuze heeft om dat specifieke product tegen betaling af te nemen én transparant is dat deze kosten in het bedrag opgenomen zijn. De student kan verplicht worden om de leermiddelen ter beschikking te hebben maar niet om deze leermiddelen bij de school of een specifiek bedrijf te kopen.
Acht u het aanvaardbaar dat bijvoorbeeld een entreekaartje voor een schoolreis naar een pretpark voor de betrokken mbo’ers zo’n 10% duurder wordt dan bij de kassa van het betreffende pretpark? Acht u het aanvaardbaar dat mbo'ers, als er geen kluisje op school beschikbaar is, dit kluisje toch verplicht op de bestellijst moeten meenemen, omdat zij anders geen toegang krijgen tot de lessen?
Normaliter leidt collectieve aanschaf via school tot korting op de prijs van het product of de dienst. Het is in alle gevallen aan de student om wel of niet gebruik te maken van deze collectieve aanschaf c.q. gebruik te maken van extra faciliteiten via de vrijwillige bijdrage. De school dient transparant te zijn over de aanschaf van leermiddelen, de extra faciliteiten, de bijbehorende kosten en het vrijwillige karakter daarvan.
Wat betreft de kluisjes is het gebruikelijk, dat scholen deze tegen een vergoeding beschikbaar stellen. Daarbij is de keuze aan de student om hiervan gebruik te maken. Als deze faciliteit niet daadwerkelijk voorhanden is, kan de school daarvoor vanzelfsprekend geen bijdrage vragen en zal zo nodig dit bedrag geretourneerd moeten worden aan de student. De toegang tot de lessen kan niet ontzegd worden enkel en alleen omdat de student geen gebruik heeft gemaakt van deze faciliteit.
Vindt u het acceptabel als de facturen zo slecht inzichtelijk zijn dat geen enkele leerling of ouder kan ontcijferen waarvoor ze eigenlijk betalen? Vindt u het acceptabel dat leerlingen, die bijvoorbeeld een half jaar stage lopen ,en dus in die periode geen gebruik maken van schoolse faciliteiten, alle schoolkosten voor het geheel jaar moeten betalen?
Nee, ik vind dat de facturen helder en inzichtelijk moeten zijn zodat een student of ouder een weloverwogen keuze kan maken of hij gebruik wil maken van de geboden extra faciliteiten. De zorgplicht, bedoeld in artikel 7.4.8. van de WEB, houdt in dat de studenten tijdig en volledig geïnformeerd moeten worden over het programma. De verplichte leermiddelen horen daarbij. De school mag van studenten verwachten, dat zij zelf over bepaalde noodzakelijke leermiddelen beschikken. Dat noemen we de verplichte leermiddelen. Daarnaast kan de school de faciliteit bieden deze leermiddelen collectief via de school aan te schaffen. Ingeval van aanschaf via de school gaat het altijd om een vrijwillige keuze van student/ouder.
Studenten die stage gaan lopen, betalen jaarlijks les- of cursusgeld. Als het gaat om extra schoolse faciliteiten, geldt ook hierbij dat het om een vrijwillige bijdrage gaat. Dan is het aan de student om te bepalen of hij de extra faciliteit wil afnemen. De student heeft dus een vrije keuze daarin.
Bent u bereid om dit ROC aan te spreken op deze gedwongen winkelnering, waarbij de rekening voor de extra kosten geheel bij de mbo’ers wordt gelegd?
Vrijwillige bijdragen mogen niet verplicht worden gesteld. De student dient te allen tijde een vrije keus daarin te hebben.
Dergelijke gedwongen winkelnering is niet toegestaan, omdat de student altijd de gelegenheid moet krijgen aan te geven dat hij/zij niet de extra faciliteiten wenst af te nemen.
De Inspectie van het Onderwijs heeft contact opgenomen met de betreffende instelling en haar is gebleken dat het de bedoeling is dat een student altijd de keuze heeft om aan te geven dat hij/zij deze extra faciliteiten niet afneemt. Waar op dit punt de informatie op de website tekortschiet zal dit worden gecorrigeerd. Ook zal de betreffende instelling op de website duidelijker maken dat van gedwongen winkelnering geen sprake is.
Bent u bereid ROC’s in het algemeen erop te wijzen dat zulke constructies niet door de beugel kunnen? Zo ja, hoe gaat u optreden?
Ja, er komt een richtlijn voor de bve-instellingen over wat wel en niet is geoorloofd inzake (extra) schoolkosten. Deze vormt een handvat voor de instellingen en een basis voor het inspectietoezicht.