Een Palestijnse christen |
|
Henk Jan Ormel (CDA), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht dat de Palestijnse christen Daoud Nassar een bezoek aan Nederland heeft afgezegd?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Israëlische autoriteiten de familie Nassar hebben aangegeven dat zij illegaal op deze boerderij verblijft? Hoe beoordeelt u deze beschuldiging in het licht van het feit dat de boerderij van de familie Nassar al zeer lange tijd op dezelfde plek op de Westelijke Jordaanoever gevestigd is?
Nee. Volgens de familie Nassar zijn twee stukken land geregistreerd op naam van de familie sinds 1916; een landbouwperceel in de vallei en – een paar honderd meter hiervan verwijderd – een stuk land op een heuvel waarop tevens de boerderij is gebouwd. De Israëlische autoriteiten verklaarden het landbouwperceel in 1991 als «state land» en niet het stuk land waarop de boerderij is gebouwd.
Klopt de bewering dat de familie Nassar al twintig jaar verwikkeld is in rechtszaken met de Israëlische autoriteiten? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze rechtszaken en op basis van welke feiten wordt het verblijf van de familie nu als illegaal bestempeld?
In 1991 ging de familie Nassar in beroep tegen de beslissing van de Israëlische autoriteiten om het landbouwperceel tot «state land» te verklaren aldus informatie van de advocaat van de familie. Tot februari jl. bewerkte de familie het land zonder enige inmenging van de Israëlische autoriteiten. Recentelijk heeft het leger agrarische installaties afgebroken op het perceel van de familie. Hiertegen diende de familie een petitie in, aldus de advocaat. Zodra de staat hierover een uitspraak heeft gedaan, zal een datum worden vastgesteld waarop de zaak wordt voorgelegd aan het Hooggerechtshof.
Bent u bereid zich in te zetten voor een oplossing in deze zaak? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Op basis van de beschikbare informatie zie ik op dit moment geen aanleiding voor Nederland om zich te mengen in deze kwestie.
De trage afhandeling van klachten over en door luchtvaartmaatschappijen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Nationale Ombudsman over de lange afhandeltermijn van klachten over luchtvaartmaatschappijen, door uw Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?1
Ja.
Deelt u de mening dat een afhandelingtermijn van klachten van maar liefst 6 maanden onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
In complexe zaken kan een afhandeltermijn van maximaal zes maanden nodig zijn. In eenvoudige zaken duurt de procedure ongeveer twaalf weken. Of een zaak complex is, blijkt pas tijdens het onderzoek en daarom is de behandeltermijn van een klacht niet van te voren vast te stellen.
De tijd is nodig om de klacht grondig te onderzoeken en de juiste afwegingen te maken. Zo onderzoekt de Inspectie Leefomgeving en Transport (verder: de inspectie) of er buitengewone omstandigheden van toepassing waren op een vlucht, als een luchtvaartmaatschappij zich daarop beroept. Hiervoor wordt regelmatig gedetailleerde technische en operationele informatie opgevraagd bij de luchtvaartmaatschappij en beoordeeld door inspecteurs. Alleen als er eerder een zaak onderzocht is op dezelfde vlucht en bij een gelijke situatie, is diepgaand onderzoek niet meer nodig en ontvangt de passagier sneller een besluit.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat klachten eerder en fatsoenlijk afgehandeld worden?
Ik vind dat de procedure voor het behandelen van klachten in zijn algemeenheid nu goed geregeld is bij de inspectie. Waar mogelijkheden voor verbetering worden vastgesteld, worden deze ook doorgevoerd. Zo is onlangs, mede naar aanleiding van het rapport van de Nationale ombudsman, actie ondernomen om de passagiers nog beter te informeren over proces en termijnen van de klachtafhandeling. In de ontvangstbevestiging wordt de passagier geïnformeerd over de behandeltermijn voor eenvoudige en complexe zaken, over de wettelijke vervaltermijn voor zaken bij de kantonrechter en over de mogelijkheid om een «small claim procedure» te starten als het een luchtvaartmaatschappij betreft uit een ander land. Dit is een Europese procedure voor geringe vordeningen en deze is eenvoudig, snel en goedkoop.
Zodra bij het behandelen van de klacht blijkt dat nader onderzoek noodzakelijk is, wordt de passagier daarover schriftelijk geïnformeerd en krijgt hij te horen dat de behandeltermijn vanaf dat moment nog maximaal drie maanden zal zijn.
Acht u deze werkwijze door luchtvaartmaatschappij en vervolgens uw eigen Inspectie, in strijd met consumentenbelang? Zo ja, hoe gaat u de positie van de consument versterken?
Ik vind de werkwijze van de inspectie niet in strijd met het consumentenbelang. Sinds de inwerkingtreding van de Verordening is al het nodige gebeurd. Zo heeft bijvoorbeeld de Sturgeon-uitspraak over recht op compensatie bij vertraging vooral in de eerste periode na de uitspraak een hausse aan klachten opgeleverd. Dit werd mede veroorzaakt door de terugwerkende kracht van de uitspraak. In die periode is een achterstand ontstaan in de afhandeling van klachten, waardoor de behandeltermijn is toegenomen. De inspectie heeft extra personeel ingezet om de grote hoeveelheid klachten/handhavingverzoeken te behandelen. De achterstand is inmiddels weggewerkt en klachten worden binnen een vaste termijn afgehandeld. Deze is in overeenstemming met Europese afspraken.
Sinds de opheffing van de geschillencommissie luchtvaart handelt de ILT de klachten af, welk deel wordt nu door de overheid betaald en welk deel door de vliegmaatschappijen?
De klachtenafhandeling door de inspectie komt volledig voor rekening van de overheid.
Bent u bereid om de Kamer vόόr het algemeen overleg Luchthaventarieven en passagiersrechten d.d. 20 maart 2012 een reactie op het rapport van de Nationale Ombudsman te doen toekomen?
De inspectie heeft de Nationale ombudsman inmiddels schriftelijk laten weten zijn aanbeveling over te nemen om de indiener van een klacht tussentijds te informeren. Dat houdt in dat de inspectie de indiener ervan in kennis zal stellen als blijkt dat er meer dan twaalf weken nodig zijn om goed te kunnen reageren op de klacht. Daarbij zal dan een redelijke termijn worden aangegeven waarbinnen de reactie kan worden verwacht. In totaal zal de afhandeling, behoudens een enkel uitzonderlijk geval, nooit langer dan zes maanden duren.
De budgettaire opbrengsten en kosten van verschillende veranderingen in het huidige belastingstelsel |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid de zogenoemde Sleuteltabel 2012, die indicaties geeft van de budgettaire opbrengsten en kosten van veranderingen in het belastingstelsel, voor dinsdag 13 maart 2012 te 12:00 uur naar de Kamer te sturen? Zo nee, kunt u dan vraag 2 t/m 75 voor 13 maart 2012 te12:00 uur beantwoorden?
Ja, zie onderstaand
SLEUTELTABEL 2012
niveau 2011
per
2012 (€ mln)
Box 1, tarief
Belastingtarief eerste schijf
1,85%
1%-punt
1 884
Belastingtarief tweede schijf
10,80%
1%-punt
863
Belastingtarief derde schijf
42,00%
1%-punt
467
Belastingtarief vierde schijf
52,00%
1%-punt
265
Schijflengtes
Verlengen eerste schijf
€ 18 628
€ 1 000
989
Verlengen tweede schijf en
€ 14 808
€ 1 000
Verlengen tweede schijf geboren vóór 1946
€ 14 857
€ 1 000
150
Verlengen derde schijf en
€ 22 258
€ 1 000
Verlengen derde schijf geboren vóór 1946
€ 22 209
94
Verkorten eerste schijf
€ 18 628
€ 1 000
1 005
Verkorten tweede schijf en
€ 14 808
€ 1 000
Verkorten tweede schijf geboren vóór 1946
€ 14 857
€ 1 000
159
Verkorten derde schijf en
€ 22 258
€ 1 000
Verkorten derde schijf geboren vóór 1946
€ 22 209
€ 1 000
99
Heffingskortingen
Algemene heffingskorting
€ 1 987
€ 100
1 287
Alleenstaande ouderkorting
€ 931
€ 100
13
Aanvullende alleenstaande ouderkorting
€ 1 523
€ 100
3
Arbeidskorting (verhogen of verlagen maximum)
€ 1 574
€ 100
631
Arbeidskorting (verhogen of verlagen en % op- en afbouw constant))
€ 1 574
€ 100
550
verlengen inkomensdrempel max.arbeidskorting
€ 20 861
€ 1 000
93
verkorten inkomensdrempel max. arbeidskorting
€ 20 861
€ 1 000
91
Extra arbeidskorting voor ouderen (max)
€ 2 362
€ 100
49
Ouderenkorting
€ 739
€ 100
157
Inkomensgrens ouderenkorting
€ 34 857
€ 1 000
16
Alleenstaande ouderenkorting
€ 421
€ 100
105
Inkomensafhankelijke combinatiekorting:
(verhogen of verlagen basis en maximum, zelfde opbouw%)
€ 780
€ 100
€ 1 871
€ 100
93
verkorten inkomensgrens voor maximum
€ 33 445
€ 1 000
14
Overig
Eigenwoningforfait tot € 1 020 000
0,55%
0,05%-punt
173
Eigenwoningforfait vanaf € 1 020 000
1,05%
0,05%-punt
0,4
Doorwerkbonus:
opbouwpercentage 63-jarigen doorwerkbonus
5%
1%-punt
14
opbouwpercentage 64-jarigen doorwerkbonus
7%
1%-punt
13
opbouwpercentage 65-jarigen doorwerkbonus
10%
1%-punt
4
opbouwpercentage 66–67-jarigen doorwerkbonus
2%
1%-punt
2
opbouwpercentage 68-jarigen doorwerkbonus
1%
1%-punt
6
Box 2
Tarief
25%
1%-punt
24
Box 3
Forfaitair rendement
4%
1%-punt
1 141
Belastingtarief
30%
1%-punt
148
Heffingsvrij vermogen
€ 20 785
€ 1 000
41
Heffingsvrij vermogen per minderjarig kind
€ 2 779
€ 1 000
8
Maximum ouderentoeslag bij laag inkomen
€ 27 516
€ 1 000
3
Maximum ouderentoeslag bij hoog inkomen
€ 13 758
€ 1 000
7
Schenk- en erfbelasting
Tariefgroep 1 (partners en kinderen)
0 – € 118 708
10%
1%-punt
46,5
€ 118 708 en meer
20%
1%-punt
25,1
Tariefgroep 1a ((achter)kleinkinderen)
0 – € 118 708
18%
1%-punt
1,3
€ 118 708 en meer
36%
1%-punt
0,5
Tariefgroep 2 (overige verkrijgers)
0 – € 118 708
30%
1%-punt
13,4
€ 118 708 en meer
40%
1%-punt
6,5
VPB
Verlengen eerste schijf
€ 200 000
€ 10 000
15
Tarief eerste schijf
20,00%
1%-punt
148
Tarief hoogste schijf
25,00%
1%-punt
433
BTW
Algemeen tarief
19%
1%
2 080
Lage tarief
6%
1%
713
Energiebelasting (EB)
Aardgas in eurocenten per m3
eurocent
0 – 5 000
16,30
1 cent
126
5 000 – 170 000
14,19
1 cent
38
170 000 – 1 mln.
3,93
1 cent
28
1 mln – 10 mln.
1,25
1 cent
26
> 10 mln. (zakelijk gebruik)
0,82
1 cent
48
Bij gebruik als autobrandstof via CNG-vulstation
3,16
1 cent
0
Elektriciteit in eurocenten per kWh
0 – 10 000
11,21
1 cent
288
10 000 – 50 000
4,08
1 cent
95
50 000 – 10 mln.
1,09
1 cent
336
> 10 mln. (bruto)
0,10
1 cent
168
> 10 mln. (effectief, incl. vrijstelling zakelijk)
0,05
1 cent
18
Belastingvermindering EB per aansluiting
318,62
per € 10
76
Belastingen van rechtsverkeer
Overdrachtsbelasting
6%
1%-punt
657
Assurantiebelasting
7,5%
1%-punt
119
Brandstofaccijnzen per liter
eurocent
Benzineaccijns (ongelood)
71,83
1 cent
57
Dieselaccijns (zwavelvrij)
42,36
1 cent
76
LPG-accijns (d = 0,538 kg/l)
8,34
1 cent
7
Alcoholaccijns per liter
Gedistilleerd (per liter ad 100%)
€ 15,04
10%
33
Bier
€ 0,3264
10%
39
Wijn
€ 0,7056
10%
30
Tabaksaccijns
Sigaretten (per pakje van 19 stuks)
€ 2,96
€ 0,05 p/p
35
Shag (per pakje van 42,5 gram)
€ 2,79
€ 0,05 p/p
10
stand CEP 2011
Disclaimer:
Bijgaande sleutellijst is slechts een indicatie van de budgettaire opbrengsten/kosten.
Sleutel geldt alleen voor aangegeven mutatie en gelijkblijvende overige parameters
Sleutels zijn niet optelbaar.
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de eerste schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de tweede schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de derde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de vierde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de eerste schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de tweede schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de derde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien het belastingtarief van de vierde schijf van Box 1 met één procentpunt wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de eerste schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de tweede schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de derde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de vierde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de eerste schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de tweede schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de derde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de schijflengte van de vierde schijf van Box 1 met € 1000 wordt verkort?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de algemene heffingskorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alleenstaande ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de aanvullende alleenstaande ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de arbeidskorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de inkomensdrempel voor de maximale arbeidskorting met € 1000 wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire kosten indien de inkomensdrempel voor de maximale arbeidskorting met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de Inkomensgrens ouderenkorting met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alleenstaande ouderenkorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de basis van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het maximum van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de inkomensgrens voor het maximum van de inkomensafhankelijke combinatiekorting met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het eigenwoningforfait tot de villagrens van € 1 040 000 met 0,05%-punt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het eigenwoningforfait vanaf de villagrens van € 1 040 000 met 0,05%-punt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de werkbonus voor 61-plussers met € 100 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van Box 2 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het forfaitair rendement van Box 3 met 0,1%-punt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van Box 3 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het heffingsvrij vermogen van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het heffingsvrij vermogen per minderjarig kind van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de maximale ouderentoeslag bij laag inkomen met van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de maximale ouderentoeslag bij hoog inkomen met van Box 3 met € 1000 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1 (partners en kinderen) op € 0–€ 118 708 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1 (partners en kinderen) op € 118 708 en meer met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1a ((achter)kleinkinderen) op € 0–€ 118 708 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 1a ((achter)kleinkinderen) op € 118 708 en meer met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 2 (overige verkrijgers) op € 0–€ 118 708 met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de schenk- en erfbelasting voor tariefgroep 2 (overige verkrijgers) op € 118 708 en meer met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de eerste schijf van de vennootschapsbelasting met € 10 000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de schijflengte van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting met € 10 000 wordt verlengd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de eerste schijf van de vennootschapsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de tweede schijf van de vennootschapsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het belastingtarief van de derde schijf van de vennootschapsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het algemeen tarief van de BTW met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het lage tarief van de BTW met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 0–5000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 5000–170 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 170 000–1 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas 1 000 000–10 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas vanaf 10 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas vanaf 10 000 000 m3 met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op aardgas bij gebruik als autobrandstof via CNG-vulstation met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit 0–10 000 kWh met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit 10 000–50 000 kWh met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit 50 000–10 000 000 kWh met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit vanaf 10 000 000 kWh (bruto) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien het tarief van de energiebelasting op elektriciteit vanaf 10 000 000 kWh (effectief, incl. vrijstelling zakelijk) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de belastingvermindering energiebelasting per aansluiting met € 10 wordt verlaagd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de overdrachtsbelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de assurantiebelasting met één procentpunt wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de benzineaccijns (ongelood) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de dieselaccijns (zwavelvrij) met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de LPG-accijns met 1 cent wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alcoholaccijns op gedistilleerd (per liter ad 100%) met 10% wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alcoholaccijns op bier met 10% wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de alcoholaccijns op wijn met 10% wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de tabaksaccijns op sigaretten (per pakje van 19 stuks) met € 0,05 per pakje wordt verhoogd?
Wat zijn de budgettaire opbrengsten indien de tabaksaccijns op shag (per pakje van 45 gram) met € 0,05 per pakje wordt verhoogd?
De actie 'Plant een olijfboom' |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Olijfboomplanters voor nazis uitgescholden» dat staat op de website van de actie «plant een olijfboom»?1
Ja.
Bent u bekend met de actie «plant een olijfboom», een initiatief dat onder andere wordt gesteund door Nederlandse organisaties ICCO, Cordaid, IKV Pax Christi en de YMCA en YWCA en erop is gericht Palestijnse boeren een eigen bestaan op te laten bouwen met de teelt van olijven?
Ja.
Kunt u nagaan of de uitspraken, zoals aangegeven door de actie «plant een olijfboom», inderdaad kloppen?2
De actiegroep «Women in Green» heeft bevestigd de uitspraken te hebben gedaan.
Kunt u nagaan of het land waarop de bomen werden gepland inderdaad eigendom is van de Palestijnse boer Yassin Da'doua?3
Het betreft een juridische kwestie die naar lokaal geldend recht dient te worden geïnterpreteerd. Het is niet aan Nederland daarover een uitspraak te doen.
Is het niet zo dat dergelijke vredelievende activiteiten van actievoerders op Palestijns privéterrein niet verstoord dienen te worden door actievoerders, in dit geval actievoerders van «Woman in Green»?
Eigenaren moeten – binnen de grenzen van de wet – kunnen bepalen wat er op hun land gebeurt, zonder verstoring van buitenaf.
Ziet u aanleiding om in de goede diplomatieke contacten die Nederland met Israël heeft het bespreekbaar te maken dat Nederland vindt dat dergelijke vreedzame initiatieven in de toekomst gewoon doorgang moeten kunnen vinden?
Gezien de nationaliteit van de studenten is dit primair een taak van de Noorse regering. Deze heeft nog geen aanleiding gezien deze zaak bij de Israëlische autoriteiten aan de orde te stellen. In algemene zin geldt dat Nederland op regelmatige basis de situatie in de Palestijnse Gebieden met Israël bespreekt, waaronder het optreden van kolonisten.
Pink Pearls |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het conflict tussen de organisatie Pink Pearls en de in de brief genoemde organisaties?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de lastercampagne die wordt gevoerd door gesubsidieerde instellingen die een neutrale positie behoren te hebben?
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is geen partij bij dit conflict, waarover de Rechtbank in Utrecht al een uitspraak heeft gedaan. Ik kan me dan ook niet mengen in een zaak als deze.
Is er sprake van marktuitsluiting door stichtingen die worden gesubsidieerd met overheidsgeld? Zo ja, is dit een geoorloofde handelswijze voor gesubsidieerde stichtingen?
Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om te oordelen of sprake is van marktafsluiting.
Bent u bereid te bemiddelen in dit conflict? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
CO2-maatregelen op Europees niveua |
|
Richard de Mos (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de uitkomst van uw pleidooi, in de Milieuraad in Brussel, waarin u heeft opgeroepen te komen tot een EU-breed onderzoek naar de gevolgen van het Emissiehandelssysteem voor de Luchtvaart (ETS)?
Tijdens de Milieuraad van 9 maart jl. heb ik in mijn inbreng duidelijk gemaakt dat ik het EU beleid gericht op de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door de luchtvaart steun. Ik heb ook mijn zorgen herhaald over het «level playing field» bij het uitblijven van een mondiaal systeem en over mogelijke tegenmaatregelen, die landen buiten Europa dreigen te treffen in reactie op de invoering van het CO2-emissiehandelssysteem voor de luchtvaart. Daarbij heb ik onder meer gewezen op de uitkomsten van het recent onderzoek van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid naar de gevolgen die de Nederlandse luchtvaart zou kunnen ondervinden, wanneer er tegenmaatregelen worden getroffen door derde landen, zoals een boycot. Ik heb andere lidstaten opgeroepen een vergelijkbaar onderzoek uit te voeren. Ik heb erop aangedrongen dat de Europese Commissie «alles op alles zet» om te voorkomen, dat landen als de VS, Rusland en China tegenmaatregelen nemen ten nadele van de EU of haar lidstaten. Het is van belang dat de EU één front vormt. In zijn algemeenheid werden mijn zorgen door andere lidstaten erkend.
Van twee lidstaten kreeg ik expliciet bijval waar het ging om de zorgen over het «level playing field» en de mogelijke effecten van tegenmaatregelen. Commissaris Hedegaard sloot af met te constateren dat ze de bevestiging van het belang tot gezamenlijk optreden in het kader van ICAO en ten aanzien van mogelijke tegenmaatregelen ziet als steun voor haar beleid.
Parallel aan de behandeling in de Milieuraad stond het onderwerp ook bij de Transportraad van 22 maart op de agenda. Zoals aangegeven tijdens het Algemeen Overleg van 15 maart heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu ook daar de Nederlandse zorgen in gelijke bewoordingen naar voren gebracht. Ook in de Transportraad kreeg Nederland bijval en hebben meerdere landen blijk gegeven van hun zorgen over de ontwikkelingen en de uitvoering van tegenmaatregelen.
Uit de terugmelding van de Europese Commissie is gebleken dat tijdens topontmoetingen tussen de EU en landen als China, India, VS, het onderwerp aan de orde komt.
Heeft u tevens gepleit, aangezien u de motie De Mos/Leegte1 typeerde als ondersteuning van beleid, voor het naar een hoger niveau, te weten de Transportraad en de Raad voor Regeringsleiders, tillen van het ETS-luchtvaartdossier? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Europese Unie niet onder de indruk van Chinees verzet tegen CO2-heffing luchtvaart»2 en klopt de uitspraak van Eurocommissaris Hedegaard dat zolang er geen mondiaal akkoord is, de EU zal vasthouden aan het huidige systeem en dat «Alle lidstaten die positie steunen»? Zo ja, hoe strookt dit dan met uw uitspraak in de Telegraaf van 6 maart 20123 dat «als er geen mondiaal akkoord komt, er sprake is van oneerlijke concurrentie en de ETS-maatregel van de baan moet»? Gaarne een duidelijk antwoord.
Ja, ik ben bekend met het bericht. Eurocommissaris Hedegaard heeft naar verluid deze uitspraken gedaan in reactie op de vraag naar de kans dat het EU ETS wordt uitgesteld of ingetrokken nu er binnen ICAO wordt gewerkt aan een mondiaal systeem voor de reductie van broeikasgassen door de luchtvaart.
Zoals ook blijkt uit mijn brief van 6 maart 2012 aan de Tweede Kamer steun ik het beleid van de Europese Commissie, maar heb ik grote zorgen over de mogelijke ongewenste gevolgen van het EU ETS voor de Europese luchtvaart in het algemeen en die van Nederland in het bijzonder. Voorts heb ik aangegeven dat inzet binnen ICAO om te komen tot een mondiaal systeem de beste manier is om tegenmaatregelen van derde landen en verstoring van het level playing field te voorkomen.
Bent u bereid de implementatie van de ETS-wetgeving terug te draaien, zeker nu negen grote luchtvaartmaatschappijen willen dat de ETS-heffing wordt uitgesteld en China haar eerste tegenmaatregel ten uitvoer heeft gebracht door de order van 45 Airbus-toestellen, met een waarde van 12 miljard dollar, stil te leggen?
Het oplossen van de ontstane problemen en het voorkomen van verdere escalatie moet op mondiaal niveau plaatsvinden, waarbij we als Europa gecoördineerd moeten blijven optreden en lidstaten niet zouden moeten kiezen voor een individuele route. Dit zou de positie van Europa verzwakken, ook met het oog op het proces binnen ICAO om te komen tot een mondiaal systeem, hetgeen ook de luchtvaartmaatschappijen nastreven. Tegelijkertijd zal ik de Europese Commissie blijven attenderen op de noodzaak voortvarend in te zetten op een mondiaal systeem en voorts om op alle niveaus alles op alles te zetten om tegenmaatregelen te voorkomen.
Deelt u de mening dat door de CO2-heffing imagoschade bij anti-ETS landen wordt opgelopen en dat het terugdraaien van de wetgeving veel sympathie kan opwekken bij de landen die tegen het systeem zijn en kan de BV Nederland hier wellicht zelfs voordeel uithalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voorts bereid bij voorbaat duidelijk te maken dat u tegen de, door Commisaris Hedegaard, aangekondigde CO2-reductie maatregelen in de zeescheepvaartsector bent, zeker wanneer het een emissierechten systeem betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet tegen CO2-reductie maatregelen in de zeevaartsector. Alle sectoren zullen zich moeten inspannen. Gezien het mondiale karakter van de zeevaart heeft het mijn sterke voorkeur klimaatbeleid voor deze sector op mondiaal niveau te regelen, dat wil zeggen in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). In juli 2011 heeft IMO, als eerste sector met zulke afspraken, voor nieuw te bouwen schepen regelgeving opgesteld gericht op beperking van de CO2-uitstoot (betreft technische en operationele maatregelen).
IMO heeft nog geen besluiten genomen over marktgerichte maatregelen. De Europese Commissie heeft daarop conform de opdracht van de Raad en het Europees Parlement het initiatief naar zich toe getrokken. Indien de Europese Commissie een regionale benadering voorstelt, moet zo’n EU systeem – gezien de ervaringen met de luchtvaart – juist bijdragen aan de totstandkoming van en compatibel zijn met een mondiaal systeem. Het mag er in geen geval aan in de weg staan. Ik zal ieder voorstel van de Commissie dan ook zeer kritisch bezien.
Ik heb nog géén voorkeur voor een marktgerichte reductiemaatregel. Bij de ontwikkeling van marktgerichte reductiemaatregelen heb ik enkele belangrijke uitgangspunten, zoals de reikwijdte en de effectiviteit van de maatregel en het voorkomen van negatieve effecten op de concurrentiekracht van de Nederlandse maritieme sector en de havens. Aspecten als «carbon leakage», uitvoerbaar- en handhaafbaarheid, administratieve lasten, het gevaar van het verschuiven van ladingsstromen van zee naar land (modal-back-shift) en de positie van Rotterdam als bunkerhaven zijn daarbij voor mij essentieel.
De belastingheffing over de opbrengst van een appartementencomplex |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Rechter oordeelt in voordeel van ontwikkelaars» en de daarin besproken rechterlijke uitspraak?1
Ja. Het artikel is overigens verschenen in de editie van 8 maart 2012.
In het artikel wordt niet aangegeven om welke uitspraak het gaat. Vermoedelijk betreft het de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 5 januari 2012, nr. AWB 10/4388, LJN BU 9896. Kort samengevat heeft de rechtbank daar het volgende beslist.
Agrariër bouwt met subsidie en met medewerking van de gemeente op perceel grond een appartementencomplex dat hij vervolgens verhuurt aan een uitzendbureau. Het uitzendbureau verhuurt de appartementen aan buitenlandse werknemers. Door de inspecteur is niet aannemelijk gemaakt dat het daarmee behaalde resultaat winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden vormt en niet de opbrengst is van normaal vermogensbeheer. Ook geen reden om het resultaat te splitsen in een belast deel dat betrekking heeft op de periode tot de voltooiing van de verbouwing en een onbelast deel dat betrekking heeft op de periode daarna.
Bent u tevreden met de uitspraak, dat de opbrengsten van dit appartementengebouw voor de heffing van inkomstenbelasting moeten worden belast in box 3 en niet in box 1?
De uitspraak van de rechtbank is tot stand gekomen door de specifieke casus langs de eerder door de Hoge Raad uitgezette lijnen te beoordelen. Tussen de inspecteur en de belastingplichtige was in geschil of de opbrengsten uit de verhuur van de woning en de twaalf appartementen belast is als winst uit onderneming of als resultaat uit werkzaamheden dan wel of sprake is van normaal vermogensbeheer. De inspecteur heeft tegen de beslissing van de rechtbank hoger beroep bij het gerechtshof aangetekend.
Welke budgettaire gevolgen kan de uitspraak hebben?
Beslissingen als de onderhavige waarin geen veranderde beoordelingscriteria aan de orde zijn en die sterk casuïstisch getint zijn, hebben geen budgettaire gevolgen. Het nemen van nadere maatregelen naar aanleiding van deze uitspraak is niet opportuun.
Hoe beoordeelt u die gevolgen en bent u van plan maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het doorgeven van van Europese data aan de Verenigde Staten |
|
Gerard Schouw (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Samenwerking VS en Europa belastingontduiking?1, «US rethinks offshore tax evasion reporting rules»2 en «Nederland bereid om aan te sluiten bij Joint Statement VS en G5 inzake FATCA»?3
Ja.
Waarom heeft u de Kamer niet vooraf geïnformeerd over het feit dat Nederland bereid is zich aan te sluiten bij de Foreign Account Tax Compliance Act (FACTA)?
In de beantwoording van de vragen van het lid Omtzigt over FATCA (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3429) heeft de Staatssecretaris van Financiën, mede namens de Minister van Financiën, reeds aangegeven dat het tot de mogelijkheid behoorde dat de VS en Nederland bilateraal overleg zouden kunnen gaan voeren, afhankelijk van het verloop van het overleg tussen de EU en de VS over FATCA. Na publicatie van het «joint statement» van de VS en een groep van vijf Europese landen (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje en het Verenigd Koninkrijk (hierna de G5 landen), heeft de Europese Commissie in een persbericht laten weten dat zij een dergelijke »government to government approach» verwelkomde en onderschreef. Daarnaast heeft de Commissie aangegeven dat elke lidstaat deze »government to government approach» kan volgen door middel van gecoördineerde bilaterale overeenkomsten met de VS. Hiermee lag een bilaterale oplossing zoals verwoord in het «joint statement» voor de hand. Daarbij heeft een rol gespeeld dat de financiële sector inmiddels had aangegeven zich te willen richten op het kunnen voldoen aan de verplichtingen die FATCA aan hen oplegt en dat de benadering van de VS en de G5 landen (hierna de G5 benadering) juist uitgaat van het zoeken naar oplossingen voor juridische knelpunten en kostenvermindering voor het bedrijfsleven.
Overigens is het «joint statement» van de VS en de G5 landen inzake FATCA geen bindende overeenkomst, maar een intentieverklaring van betrokken partijen. Deze intentieverklaring komt er in hoofdlijnen op neer dat het door de VS beoogde resultaat van de FATCA-wetgeving, zijnde het bestrijden van grensoverschrijdende belastingontwijking door Amerikanen die rekeningen aanhouden in het buitenland, niet wordt gerealiseerd door extra-territoriale toepassing van Amerikaanse wetgeving, maar door (wederkerige) automatische gegevensuitwisseling tussen belastingdiensten op basis van bestaande belastingverdragen. Nederland heeft zich bereid verklaard om aan te sluiten bij de intentieverklaring voor deze »government to government approach». Hierbij is van groot belang dat deze benadering voor de Nederlandse financiële instellingen voordelen lijkt te bieden boven de extra-territoriale toepassing van de Amerikaanse FATCA-wetgeving, waarbij alle Nederlandse financiële instellingen individuele overeenkomsten zouden dienen aan te gaan met de Amerikaanse belastingdienst. Hoe groot die voordelen zijn, hangt af van de nadere uitwerking van het «joint statement». Voor de Nederlandse financiële instellingen zou de »government to government approach» tot een vermindering van kosten en risico’s kunnen leiden ten opzichte van een benadering waarin per instelling een contractuele relatie met de Amerikaanse belastingdienst dient te worden aangegaan.
Ik merk nog op dat de Europese Commissie tezamen met de G5 landen het overleg met de VS voortzet over een nadere uitwerking van de intentieverklaring en de G5 benadering volledig steunt. De VS heeft inmiddels aangekondigd op 24 april a.s. naar Brussel te komen om met alle Lidstaten te praten over de benadering neergelegd in het «joint statement» en de nadere uitwerking daarvan.
Bent u op de hoogte van het feit dat FACTA, bedoeld om belastingfraude op te sporen bij Amerikanen met buitenlandse betaalrekeningen, de Foreign Financial Institutions en ook verzekeraars vanaf 1 januari 2013 verplicht om te voldoen aan een rapportageplicht en allerhande persoonsgegevens van hun klanten aan de US Internal Revenue Service (IRS) doorstuurt? Zo ja, hoe moeten bedrijven die in de Europese Unie gevestigd zijn en aan deze verplichting voldoen als de Europese regels inzake gegevensbescherming, de Richtlijn 95/46/EC, gebonden zijn?
Zoals aangegeven in de eerdergenoemde antwoorden op de Kamervragen van de heer Omtzigt is dit punt onderwerp van studie van de Europese Commissie en zullen eerst de uitkomsten van dat onderzoek worden afgewacht. Een uitwisseling van gegevens in een «government to government approach» zal uiteraard ook plaats moeten vinden binnen de waarborgen die Europese en nationale regelgeving biedt voor de bescherming van privacy. Een eventuele overeenkomst tussen Nederland en de VS zal die waarborgen ook in zich moeten hebben.
Bent u op de hoogte van de mogelijke kosten die bedrijven moeten gaan maken om zich om aan de verplichting te kunnen voldoen? Zo ja hoeveel?
De financiële instellingen hebben aangegeven dat zij substantiële kosten moeten maken. Zij hebben echter geen kwantitatieve indicatie gegeven. De financiële instellingen hebben echter wel aangegeven de bereidheid van de Nederlandse overheid om aan te sluiten bij de G5 benadering te verwelkomen, aangezien dit kan bijdragen aan het wegnemen van juridische knelpunten en het beperken van de toename van de kosten.
Bent u zich ervan bewust dat ook in het kader van de Medicare-Act, de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA) en de Patriot Act in Europa opgeslagen persoonsgegevens aan de Amerikaanse autoriteiten worden overgedragen? Bent u op de hoogte van andere wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten?
Bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn geen gevallen bekend van bedrijven die op grond van de genoemde wetten door de Amerikaanse autoriteiten zijn verplicht gegevens te verstrekken die door die bedrijven in Nederland worden verwerkt. Zoals ik echter heb geantwoord op eerdere vragen van het lid Schouw (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514) kan niet worden uitgesloten dat de relevante Amerikaanse wetgeving (zoals bijvoorbeeld 18 U.S.C. § 2703) een zodanige werking heeft dat bedrijven die een (hoofd)vestiging in de Verenigde Staten hebben, verplicht kunnen worden tot het verstrekken van gegevens die door hen worden verwerkt, of waarover zij anderszins de beschikking hebben, ongeacht waar die gegevens zich bevinden. Vorderingen om toegang te krijgen tot persoonsgegevens worden doorgaans uitgevaardigd in de vorm van een rechterlijk bevel, soms na toetsing door een «Grand Jury». In relatie tot derde landen zijn mijn Ministerie evenmin gevallen bekend van bedrijven die verplicht zijn om gegevens die in Nederland worden verwerkt te verstrekken.
Bent u van mening dat de overdracht van persoonsgegevens aan derde landen, die verplicht is gesteld in bovengenoemde Amerikaanse wetten, een schending vormt van relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming?
Het kan, onder omstandigheden, voorkomen dat een bedrijf krachtens de Amerikaanse wet of krachtens een Amerikaanse rechterlijke uitspraak verplicht wordt informatie, waaronder begrepen persoonsgegevens, waarover het de beschikking heeft aan de Amerikaanse autoriteiten te verstrekken, ook als die gegevens zich in de Europese Unie bevinden, en dat bedrijf de beschikking over die gegevens heeft. Het betrokken bedrijf zal zich dan moeten afvragen of voor de doorgifte van de gegevens uit de Europese Unie een rechtsgrondslag valt aan te wijzen in de richtlijn 95/46/EG en de toepasselijke nationale wettelijke voorschriften. Van geval tot geval zal moeten worden bezien welke rechtsgrondslag in de Verenigde Staten wordt ingeroepen voor de vordering van de gegevens en welke rechtsgrondslag in het Europese en Nederlandse recht kan worden ingeroepen om de doorgifte te rechtvaardigen. Dat geldt overigens in zijn algemeenheid bij alle andere vormen van doorgifte van gegevens uit de Europese Unie naar een derde land.
Bent u van mening dat wetgeving van derde landen, zoals deze Amerikaanse wetten, inderdaad boven relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming kan komen te staan en de rechten en waarborgen, die deze EU-wetgeving burgers en ondernemingen verschaft, teniet kan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze zaken te bespreken met de bevoegde Amerikaanse autoriteiten? Wat gaat u doen om de belangen van EU-burgers en de in de EU gevestigde ondernemingen te beschermen en te vertegenwoordigen?
Het conflict van plichten dat in algemene zin kan ontstaan ten gevolge van de toepassing van Amerikaanse wetgeving is niet beperkt tot Nederland, maar treft alle Lidstaten van de EU op vergelijkbare wijze. Het ligt daarom op de weg van de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden in overleg met de Amerikaanse autoriteiten. De Europese Commissie is van deze problematiek op de hoogte en heeft op 25 januari 2012 een voorstel gedaan voor een Verordening op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens, die de huidige Richtlijn moet vervangen. Het voorstel houdt, blijkens één van de overwegingen, rekening met de omstandigheid dat verplichtingen van buitenlands recht, in de vorm van wetgeving of rechterlijke beslissingen, kunnen leiden tot de verplichting om gegevens naar de overheid van een derde land door te geven. Het is echter nog niet geheel duidelijk welke rechtsgevolgen aan die situatie door de ontwerpverordening worden verbonden. Daarover zal tijdens de bespreking van het Commissievoorstel in de Raad van Ministers en het Europees Parlement meer duidelijkheid moeten worden verschaft.
Specifiek voor wat betreft FATCA is verder van belang dat de aspecten van dataprotectie en privacybescherming onderwerp zullen zijn in het overleg met de VS, de EU, en de G5-landen over een «government to government approach». Nederland streeft naar een overeenkomst met de VS waarin de implementatie van de «government to government approach» in Nederland kan plaatsvinden met bescherming van deze belangen en in lijn met de Europese regelgeving.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd en dat wetgeving van derde landen geen voorrang krijgt boven EU-wetgeving, waardoor de erin opgenomen rechten en waarborgen teniet worden gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van Eurocommissaris Reding dat deze jurisdictie kwestie, (wetten van derde landen met gevolgen buiten hun grondgebied die niet verenigbaar zijn met relevante EU-wetgeving op het gebied van gegevensbescherming en de hieraan verbonden rechten), het Internationaal Gerechtshof dient te worden voorglegd?
Het is mij niet bekend of Eurocommissaris Reding een dergelijke uitspraak heeft gedaan. Het heeft mijn voorkeur om jurisdictiegeschillen op te lossen langs de weg van gezamenlijk overleg, en waar mogelijk, met behulp van verdragen of coördinatie van wetgeving.
De verklaring van erfrecht |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen in het fiscaal Tijdschrift Vermogen (ftV)1 en Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR)2 over de mogelijkheid van de banken niet langer een verklaring van erfrecht te verlangen?
Ja.
Kent de bankverklaring als alternatief voor een verklaring van erfrecht dezelfde waarborgen als een verklaring van erfrecht?
Het formulier dat banken sinds 1 januari 2012 hanteren om vast te stellen of de tegoeden van een rekeninghouder die is overleden kunnen worden uitbetaald aan de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner is geen alternatief voor een verklaring van erfrecht. Een verklaring van erfrecht heeft een bewijsrechtelijke functie: als iemand volgens de verklaring van erfrecht erfgenaam is, kan bevrijdend aan deze persoon worden betaald (4:187 lid 2 BW). Door een bank wordt doorgaans geen verklaring van erfrecht verlangd voor de uitbetaling van rekeningtegoeden aan een erfgenaam als duidelijk is dat deze erfgenaam de enige gerechtigde is tot de nalatenschap. Banken kenden op dit punt geen gemeenschappelijk beleid. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft in samenwerking met het ministerie van BZK, in het kader van de vermindering van administratieve lasten, onderzocht of tot een eenduidig beleid van banken kon worden gekomen. Voornoemd formulier (hierna: NVB-formulier) is het resultaat van dit onderzoek. In de praktijk bleek vooral de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner belang te hebben bij meer transparantie over de vraag of zonder de verklaring van erfrecht de bank de rekeningtegoeden van de overleden partner zou vrijgeven. Te meer, sinds in 2003 met het nieuwe erfrecht de langstlevende partner van rechtswege alle schulden en bezittingen van de erflater verkrijgt, als de overledene was gehuwd (of een geregistreerd partnerschap had gesloten), een partner en kinderen achterlaat en geen testament heeft opgesteld. Het NVB-formulier geeft overzichtelijk weer onder welke omstandigheden de langstlevende echtgenoot of geregistreerd partner (met of zonder kinderen) zonder afgifte van een verklaring van erfrecht over de rekeningtegoeden van de overleden partner kan beschikken. Het gaat dan kortgezegd om de situatie dat er geen testament is opgemaakt, een positief saldo op de rekening staat van minder dan 100 000 euro en de langstlevende partner de nalatenschap heeft aanvaard. In de praktijk zal voor de langstlevende partner het resultaat van het gebruik van de verklaring van erfrecht of het NVB-formulier hetzelfde zijn: het verkrijgen van het rekeningtegoed. Het verschil bestaat daarin dat de langstlevende partner met behulp van het NVB-formulier sneller en zonder kosten te maken over de rekeningtegoeden kan beschikken. Het gebruik van het NVB-formulier belet de langstlevende partner niet om zich door een notaris te laten adviseren.
Het NVB-formulier biedt banken niet dezelfde waarborgen als de verklaring van erfrecht. De bank loopt het risico niet bevrijdend aan de langstlevende partner te hebben betaald, indien blijkt dat het formulier niet juist is ingevuld. Dat op het formulier is opgenomen dat de langstlevende partner verklaart dat het formulier naar waarheid is ingevuld, doet hieraan niet af. De bank zal gelet op dit risico een verklaring van erfrecht verlangen bij twijfel over de juistheid van de informatie ingevuld op het formulier.
Welke verschillen zijn er en hoe beoordeelt u die verschillen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de suggestie dat de gemiddelde Nederlander niet zonder meer in staat wordt geacht de vragen die in de bankverklaring gesteld worden te kunnen beantwoorden? Is het voor erfgenamen duidelijk wat wordt bedoeld met de vraag of de wettelijke verdeling ongedaan wordt gemaakt?
Het NVB-formulier is duidelijk van opzet en de meeste vragen die hierin worden gesteld zijn eenvoudig te beantwoorden. De vraag of men voornemens is de wettelijke verdeling ongedaan te maken, zal wellicht niet door iedereen onmiddellijk beantwoord kunnen worden. In de bijlage bij het formulier wordt evenwel uitleg gegeven over wat de wettelijke verdeling, gelijk in artikel 4:13 BW is bepaald, inhoudt. Volledigheidshalve wordt vermeld dat de langstlevende partner door de wettelijke verdeling niet alleen de goederen van de nalatenschap verkrijgt, maar dat hij of zij ook verantwoordelijk wordt voor betaling van alle schulden van de nalatenschap. Op grond van deze uitleg zal de langstlevende partner kunnen vaststellen of hij of zij met de wettelijke verdeling kan instemmen. Indien de erfgenaam dit wenst, is de bank hem behulpzaam bij het invullen van het NVB-formulier. Ook zal de bank eventuele vragen van de erfgenaam over het invullen van het NVB-formulier beantwoorden. Indien de bank geen antwoord kan geven op de vragen van de erfgenaam, omdat deze zien op bijvoorbeeld erfrechtelijke kwesties inzake de omvang en de verdeling van de nalatenschap, dan zal de bank de erfgenaam verwijzen naar de notaris voor advies. De notaris kan de erfgenaam adviseren over alle aspecten van de nalatenschap.
Als de vragen niet geheel duidelijk zijn of als de erfgenaam nog aanvullende vragen heeft, wie heeft dan de plicht om de erfgenaam te helpen bij het invullen van het vragenformulier of om de vragen te beantwoorden? Als dit de banken zijn, is die plicht dezelfde als de voorlichtende taak die de notaris heeft? Zo ja, kan worden gezegd dat de banken een deel van de zorgtaken van de notaris overnemen? Zo nee, wat zegt dat over de zorgplicht van de banken ten aanzien van de erfgenamen? Wilt u bij deze laatste vraag de bespreking van de arresten Saladin/HBU en het Kelderluikarrest over de zorgplicht van de ondernemer betrekken?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de analyse dat bij het tekenen van de bankverklaring de nalatenschap zuiver is aanvaard en dat de erfgenaam de erfenis niet meer kan verwerpen? Zo nee, wat is er onjuist aan deze analyse? Zo ja, wordt de erfgenaam hiervan op de hoogte gebracht voordat de bankverklaring wordt ondertekend?
De erfgenaam die de nalatenschap nog niet beneficiair aanvaard heeft, zal door middel van het ondertekenen van het NVB-formulier en het zich toeëigenen van het rekeningtegoed worden geacht de nalatenschap zuiver te hebben aanvaard. Dit is anders als de erfgenaam slechts het beheer voert over deze tegoeden en bijvoorbeeld enkel de begrafeniskosten ten laste van de rekening van de overledene voldoet. De erfgenaam die over goederen van de nalatenschap als heer en meester beschikt, wordt gezien als een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt (artikel 4:192 lid 1 BW). Na aanvaarding van de nalatenschap is het niet mogelijk om deze alsnog te verwerpen. Bij het invullen van het formulier wordt de erfgenaam op dit gevolg van het ondertekenen van het NVB-formulier gewezen door de bank.
De NVB is naar aanleiding van signalen uit de praktijk, dat onvoldoende duidelijk is dat ondertekening van het NVB-formulier kan leiden tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap en wat hiervan de gevolgen zijn, in overleg met haar leden over aanpassing van het NVB-formulier. Zij heeft toegezegd op korte termijn te bekijken hoe het NVB-formulier op dit punt kan worden aangepast.
Als de erfgenaam niet op de hoogte wordt gebracht door de banken van de gevolgen van het tekenen van de bankverklaring, wie heeft die taak dan?
Zie antwoord vraag 6.
Kan iedere burger begrijpen wat de implicaties zijn van het tekenen van een bankverklaring? Zo nee, wat moet gebeuren om de burger deze gevolgen wel kenbaar te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u de genoemde problemen die kunnen ontstaan wanneer een erfgenaam de bankverklaring ondertekent en vervolgens geconfronteerd wordt met een negatief vermogen of met nog (onbekende) erfgenamen uit bijvoorbeeld een vorig huwelijk van de erflater? Zo ja, wat is uw reactie op deze mogelijke problemen? Zo nee, bent u bereid in de komende periode te inventariseren of er inderdaad problemen ontstaan doordat erfgenamen zonder bijstand van een notaris het banktegoed en dus de erfenis aanvaarden?
De NVB voert op korte termijn overleg met haar leden over een aanpassing van het NVB-formulier. Onderdeel van deze aanpassing zal zijn de wijze waarop de langstlevende partner in het formulier wordt geattendeerd op de mogelijkheid dat ondertekening van het NVB-formulier doorgaans leidt tot zuivere aanvaarding van de nalatenschap. Door de langstlevende partner erop te wijzen dat zuivere aanvaarding van de nalatenschap tot gevolg heeft dat hij of zij niet alleen de goederen van de nalatenschap verkrijgt, maar ook verantwoordelijk wordt voor betaling van de schulden van de nalatenschap, zelfs met het eigen vermogen, wordt geprobeerd voornoemd probleem te voorkomen. De situatie dat de langstlevende partner na ondertekening van het NVB-formulier bekend wordt met kinderen uit een vorig huwelijk van de erflater, zijnde erfgenamen, brengt geen wijziging in de rechten van de langstlevende partner onder het erfrecht. Deze erfgenamen krijgen een vordering op de langstlevende partner ter hoogte van de waarde van hun erfdeel, welke vordering eerst na het overlijden van de langstlevende partner opeisbaar is.
Kunnen banken hun aansprakelijkheid uitsluiten voor regresvorderingen van een onwetende erfnemer? Zo nee, waarom niet?
Van een algemene uitsluiting van de aansprakelijkheid door banken in het NVB-formulier is geen sprake. Een dergelijke uitsluiting van aansprakelijkheid voor regresvordering is ook niet mogelijk. Of een uitbetaling van een rekeningtegoed door de bank aan een langstlevende partner op basis van een niet correct ingevuld NVB-formulier een bevrijdende betaling betreft, zal afhankelijk zijn van alle omstandigheden van het individuele geval. Ditzelfde geldt voor de vraag of de bank reeds uitgekeerde rekeningtegoeden alsnog aan de rechtsgeldige erfgenaam dient uit te betalen. De rechter zal over deze concrete situatie een oordeel moeten geven.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat hulpverleners in de psychiatrie regelmatig slachtoffer worden van geweld veroorzaakt door een patiënt, en daarvan vaak geen aangifte doen of melding maken bij de politie?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het nimmer zo mag zijn dat geweld en agressie van patiënten in de psychiatrie richting hulpverleners wordt gezien als «risico van het vak», en dat optreden dus noodzakelijk is?
Wat de achtergrond ook is, agressie en geweld tegen zorgverleners is onacceptabel. Om die reden hebben wij onlangs het «Actieplan Veilig werken in de zorg» opgesteld met sociale partners in de zorg. Recent is dit plan aan uw Kamer aangeboden. Een veroorzaker van agressie moet passend en duidelijk aangepakt worden. Of daartoe een volledig juridisch traject nodig is, is mede afhankelijk van de omstandigheden waaronder het agressieve gedrag plaatsvindt. Als de agressie samenhangt met het ziektebeeld of de beperking van de patiënt, is een volledig juridisch traject niet altijd geboden, maar moet het ook niet uitgesloten worden.
Het stellen van een duidelijke grens binnen de instelling vormt de basis van de juridische aanpak. Deze grens geeft medewerkers een extra steun in de rug en is een legitimatie om op te treden bij grensoverschrijdend gedrag. In het Actieplan zetten wij dan ook in op het vertalen van de algemene normen van het programma «Veilige Publieke Taak» van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar de contexten van de verschillende zorgbranches. Zodoende worden deze normen bruikbaar bij het ontwikkelen van agressiebeleid op organisatieniveau.
Hoe verklaart u dat hulpverleners, die te maken krijgen met soms ernstig fysiek letsel of psychische schade, geen aangifte doen en als ze wel aangifte doen de zaak vaak wordt geseponeerd?
Wij verwijzen naar ons antwoord op vragen van het lid Straus van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2211).
Ziet u mogelijkheden de aangiftebereidheid te vergroten en te bevorderen dat hulpverleners die slachtoffer worden van geweld beter worden geïnformeerd over het verloop van hun zaak bij de rechter?
Ja. Dit is uitgewerkt in de «Eenduidige landelijke afspraken bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak» (ELA, Kamerstukken II, 2009–2010, 28 684, nr. 267), het programma «Veilige Publieke Taak 2011–2015» (Kamerstukken II, 2011–2012, 28 684, nr. 325) en, in het bijzonder, in het «Actieplan Veilig werken in de zorg».
Kunt u in de toegezegde nota «Agressie in de zorg» apart aandacht besteden aan de hulpverleners in de (forensische) psychiatrie die vanwege de specifieke aard van de aandoeningen van de patiënten relatief vaak slachtoffer worden van geweld?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, hangt de agressie van een patiënt in de geestelijke gezondheidszorg vaak samen met het ziektebeeld of de beperking van de patiënt, oftewel met de reden waarom hij patiënt is. Daarom hebben wij in het Actieplan maatregelen opgenomen die ook bij deze patiëntgebonden agressie bevorderen dat medewerkers hun werk veilig kunnen doen en zij zich daadwerkelijk veilig voelen.
Kunt u in deze nota ook ingaan op de mogelijkheden die instellingen tot hun beschikking hebben of kunnen krijgen om slachtoffers beter te ondersteunen, zoals een tijdelijke time-out van de patient van de afdeling of van de instelling om zo de interne rust weer te herstellen?
In het kader van het Actieplan brengen wij samen met sociale partners in kaart wanneer hulpverleners hun zorgverlening mogen staken in geval van agressie en/of geweld. Patiënten hebben zeker recht op zorg, maar met rechten komen ook plichten. Het kan niet zo zijn dat iemand een zorgverlener bedreigt of aanvalt en tegelijkertijd verwacht geholpen te worden. Het is van belang om hier een grens trekken. De veiligheid van het personeel gaat dan voor. Er moet wel gekeken worden of het agressieve gedrag geen direct gevolg is van een medisch probleem of dat dit voortkomt uit de psychiatrische stoornis. Het kan betekenen dat patiënten (tijdelijk) niet behandelbaar zijn op een bepaalde afdeling of binnen een bepaalde instelling.
Bij een voortijdige beëindiging van de zorg moet de zorgaanbieder wel al het redelijke doen om de zorg over te dragen aan een andere zorgaanbieder. Er zijn in de psychiatrie ook patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen en onvrijwillig zorg of behandeling moeten ondergaan. Patiënten kunnen bijvoorbeeld in een acute crisissituatie belanden doordat zij in een psychose geraken, waardoor ze zichzelf niet meer in de hand hebben. In die situaties kan het noodzakelijk zijn dat dwang wordt toegepast.
Momenteel wordt gewerkt aan het vervangen van de huidige «Wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen» door nieuwe, meer patiëntgerichte wetten (de «Wet Zorg en Dwang» voor mensen met dementie of verstandelijke beperkingen en de «Wet Verplichte Geestelijke Gezondheidszorg» voor mensen met psychische stoornissen). Doel van deze wetten is om het gebruik van onvrijwillige zorg zover mogelijk terug te dringen. Zorgaanbieders worden geprikkeld om te kijken naar de oorzaken van het gedrag van een patiënt, de interactie met de omgeving en dergelijke. Daarnaast worden zij gestimuleerd om de benodigde deskundigheid te betrekken. Een dergelijke patiëntgerichte benadering zal naar verwachting ook bijdragen aan een vermindering van het aantal agressie-incidenten tussen patiënten onderling en tegen hun hulpverleners.
Welke mogelijkheden ziet u om bij instellingen in de geestelijke gezondheidszorg te bevorderen dat hulpverleners worden (bij)geschoold in het omgaan met agressie op de werkvloer?
Wij nodigen in het kader van het Actieplan jaarlijks 100 zorginstellingen uit, waaronder instellingen in de geestelijke gezondheidszorg, om werk te maken van een integrale aanpak waarmee agressie en geweld tegen zorgverleners kan worden voorkomen en bestreden. Bij- en nascholing valt daaronder. De beste voorbeelden dienen te worden gedeeld met alle andere zorginstellingen in alle regio’s van het land. Daarnaast zetten wij in het Actieplan nadrukkelijk in op scholing van aankomende medewerkers.
Het ontstaan van no-go area's in de grote steden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van hoogleraar Entzinger dat belangrijke delen van Rotterdam en Amsterdam af kunnen glijden tot «no-go area’s» als er niet in deze wijken geïnvesteerd wordt? Deelt u die opvatting? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze conclusie niet. Voor een toelichting verwijs ik u naar de antwoorden die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Herkent u de angst dat het minst aantrekkelijke deel van het woningbestand steeds meer bewoond zal worden door kansarmen en nieuwkomers die kortdurend in de wijk wonen en er geen band mee opbouwen? Ziet u de gevaren hiervan? Hoe wilt u deze wijken aantrekkelijk houden voor andere bewonersgroepen?
Het kabinet onderkent de risico’s van de dynamiek die deze voortdurende migratiestromen teweegbrengt. Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar de antwoorden die gegeven zijn op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Hoe ondersteunt u gemeenten actief bij het aanpakken van de grote en diverse problematiek van kansarme wijken? Meet u de investeringen die gemeenten en andere partijen plegen in deze wijken? Zo ja, hoe ontwikkelen deze investeringen zich?
Voor de inzet van het kabinet verwijs ik u naar het antwoord dat gegeven is op vraag 4 van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391).
Het totaal aan investeringen in de wijken wordt niet op rijksniveau bijgehouden. Hiervoor is ook geen aanleiding. De regie voor de lokale opgave ligt immers op gemeentelijk niveau. Wel wordt met een aantal meetinstrumenten in beeld gebracht hoe de leefbaarheidssituatie zich ontwikkelt. Jaarlijks, voorafgaand aan de begrotingsbehandeling, stuurt het Kabinet de voortgangsrapportage wijkenaanpak naar uw Kamer. Op basis van de CBS Outcomemonitor Wijkenaanpak, de Leefbaarometer en informatie uit gemeentelijke voortgangsrapportages wordt de ontwikkeling van de leefbaarheid in de wijken in kaart gebracht (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 487, nr. 5). Daarnaast worden met het jaarrapport integratie de ontwikkelingen op het terrein van integratie in beeld gebracht. (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 824, nr. 2).
Hoe rijmt u het risico op «no-go area’s» met de bezuinigingen van dit kabinet op het gemeentelijk veiligheidsbeleid en de wijkenaanpak? Vindt u deze bezuinigingen nog verantwoord?
Er is voor gekozen om meer geld uit te trekken voor veiligheid in de volle breedte. Dit loopt op tot ruim 400 miljoen. Ondanks het regulier beëindigen van de Van Montfransgelden (inclusief leefbaarheids- en veiligheidsmiddelen), blijft er per saldo een intensivering staan. Dit komt voor een groot deel ten goede aan de steden. Daarnaast blijft de wijkaanpak gesteund worden, zoals ook in de antwoorden op de vragen van het lid Karabulut (vraagnummer 2012Z04882,zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2391) is aangegeven. In lijn met de conclusies van de visitatiecommissie Deetman is het van belang dat – met het wijkengeld gestarte en effectief gebleken – projecten en nieuw ontwikkelde werkwijzen om integraal te werken worden voortgezet. De kennis die hiermee de afgelopen jaren is opgedaan wordt breed gedeeld met andere wijken. Hierbij past het om beter zicht te krijgen in de kostendragers en waar en bij wie de baten van hun investeringen neerslaan. Meer economisch denken leidt tot met minder middelen meer kunnen doen. Verder is ingezet op het versterken van burgerschap. De kracht van de samenleving heeft positieve effecten op de leefbaarheid in wijken en buurten.
Herinnert u zich uw toezegging dat u de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) gratis zult aanbieden aan onder meer vrijwilligers die bij de scouting, sportclubs en als begeleiders van jeugdkampen met kinderen werken?1
Bent u bekend met stichtingen als de Stichting Europa Kinderhulp en de Stichting Rusland Kinderhulp, die (onder de vlag van de Stichting Federatie van Kinderhulporganisaties) jaarlijks vakanties organiseren voor kansarme kinderen uit heel Europa?
Deelt u de mening dat deze kansarme kinderen, die bedoelde vakanties zonder hun ouders doorbrengen in gastgezinnen en vaak geen Nederlands spreken, extra kwetsbaar zijn voor volwassenen die geen goede bedoelingen hebben?
Bent u ermee bekend dat vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie aanvankelijk positieve signalen werden afgegeven over de vraag of de VOG gratis zou worden voor de vrijwilligers die met deze kinderen werken, maar dat uiteindelijk is besloten de VOG voor deze vrijwilligers toch betaald te houden?
Kunt u deze beslissing nader motiveren?
Bent u bereid alsnog te besluiten de VOG voor deze vrijwilligers in de toekomst gratis af te geven? Zo nee, waarom niet?
Het verschuiven van de ingangsdatum van de AOW |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het waar dat alle pensioenfondsen, net zoals het Pensioenfonds van de Metaalelektro, het Pensioenfonds Zorg en Welzijn en het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds op hun website meedelen, de einddatum van het pre-pensioen niet te zullen aanpassen aan de verschoven ingangsdatum van de uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW)?1
Nee. Het wijzigen van de ingangsdatum AOW is voor tweederde deel van de mensen met een lopende VUT- en prepensioenregeling geen probleem. Voor hen loopt het prepensioen door tot het moment waarop de AOW-uitkering begint, ook in de nieuwe situatie.
Voor het derde deel voor wie het wel een probleem kan zijn is, in de praktijk sprake van een divers beeld bij pensioenuitvoerders en VUT-fondsen. Er zijn pensioenuitvoerders die geen maatregelen treffen of overwegen, maar ook uitvoerders die dit wel doen.
Zo zijn er initiatieven om een uitkering uit vervroegd ouderdomspensioen te laten doorlopen tot de 65e verjaardag. Soms is er door de pensioenuitvoerder voor gekozen om dit automatisch te doen voor nog ingaande vervroegde ouderdomspensioenen. De kosten hiervan komen straks geleidelijk ten laste van het ouderdomspensioen van de betrokkene of worden gefinancierd door een hogere premie. Daarnaast zijn er ook fondsen die de gevolgen van het verschuiven van de ingangsdatum AOW voor de deelnemer beperken doordat er een aparte VUT-stichting is met voldoende reserves, waardoor de kosten hiervan niet ten laste komen van de deelnemer.
Tevens zijn er initiatieven om een deel van het ouderdomspensioen te ruilen tegen vroegpensioen en het vroegpensioen daarmee te laten doorlopen tot de 65e verjaardag.
Dit geeft er in mijn ogen blijk van dat er initiatieven worden genomen om de financiële consequenties voor deelnemers te beperken.
Een overzicht van welke vroegpensioenregelingen aangepast zijn en welke niet is niet beschikbaar.
Wat hebben uw gesprekken met pensioenfondsen en verzekeraars over het verschuiven van de AOW-datum van de eerste van de maand naar de 65e verjaardag in die maand opgeleverd?
De eerste gesprekken met pensioenfondsen dateren van begin 2011. Pensioenfondsen waren dus ruim op tijd op de hoogte van de wijziging en hadden hier op kunnen anticiperen. Daarnaast heb ik na het aannemen van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer een bericht gestuurd aan de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. Met hen is afgesproken dat zij dit zullen verspreiden onder hun leden. Pensioenfondsen en verzekeraars kunnen dit dan weer gebruiken in hun communicatie met deelnemers en verzekerden. Uiteindelijk is het al dan niet aanpassen van vroeg- en prepensioenregelingen een zaak van sociale partners.
Welke pensioenfondsen en welke verzekeraars hebben besloten prepensioen te laten doorlopen tot de dag dat iemand 65 jaar wordt?
Een overzicht van welke vroegpensioenregelingen aangepast zijn en welke niet is niet beschikbaar.
Welke verzekeraars hebben besloten het prepensioen niet te laten doorlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het door pensioenfondsen ongewijzigd laten van de einddatum voor prepensioen en verzekeraars mensen in de financiële problemen kan brengen?
Door deze wetswijziging wordt vanaf 1 april 2012 het recht op AOW-ouderdomspensioen met gemiddeld een halve maand uitgesteld. Dit betekent dat mensen gemiddeld eenmalig € 415 bruto minder AOW uitgekeerd krijgen.
Dit inkomensgat voor mensen met een VUT- of prepensioenuitkering weegt niet voor iedereen even zwaar. Het gaat hier immers ook om mensen met een aanvullend pensioen. De ingangsdatum van het aanvullend pensioen blijft aansluiten op het vroegpensioen, ook als de AOW later ingaat en de vroegpensioenregeling niet wordt aangepast. Gezien de in Nederland relatief omvangrijke tweede pijler in vergelijking met de eerste pijler, is het effect voor de deelnemer dan gering. Uiteindelijk is het aan de sociale partners om een afweging te maken of en hoe het missen van gemiddeld twee weken AOW gerepareerd moet worden.
Welke stappen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat er geen inkomensgat ontstaat?
De eerste gesprekken met pensioenfondsen dateren van begin 2011. Pensioenfondsen waren dus ruim op tijd op de hoogte van de wijziging en hadden hier op kunnen anticiperen. Uiteindelijk is al dan niet aanpassen van vroeg- en prepensioenregelingen een zaak van sociale partners.
De aanhouding van een verslaggever van Omroep Zeeland |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de politie Zeeland een verslaggever van Omroep Zeeland heeft aangehouden? Zo ja, wat was hiervoor de aanleiding? Waarom is hij lopende de oefening niet als verslaggever bejegend?1
Ja. De journalist is op 7 maart aangehouden tijdens een oefening op de Oosterscheldekering. De aanhouding vond plaats binnen de context van de oefening. Door verwarring werd de journalist aangezien voor een acteur betrokken bij de oefening. De journalist was op dat moment niet als zodanig herkenbaar als gevolg van het niet zichtbaar dragen van zijn perskaart en het ontbreken van een gekleurd hesje. Nadat duidelijk was dat het een journalist betrof mocht hij vertrekken. De dag na het incident heeft een gesprek tussen de journalist en afgevaardigden van politie en defensie plaatsgevonden. Hierin is uitgesproken dat politie en defensie de gang van zaken rond het aanhouden van de journalist betreuren.
Tevens wordt de oefening en het incident geëvalueerd, zodat herhaling van een dergelijk incident in de toekomst voorkomen kan worden.
In hoeverre kunnen journalisten nog vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde? Welke regels gelden er bijvoorbeeld om journalisten in hun nieuwsgaring te hinderen of (foto)materiaal in beslag te nemen?
Journalisten kunnen vrijelijk verslag doen van gebeurtenissen met nieuwswaarde.
Vrije nieuwsgaring ontslaat degenen die daarin hun professie vinden (fotografen, journalisten enz.) echter niet van de verplichting om zich te houden aan ter plaatse geldende (wettelijke) voorschriften. Daarnaast kunnen factoren als bijvoorbeeld het gedrag van de betrokken journalist omstandigheden creëren op basis waarvan een opsporingsambtenaar een interventie kan plegen.
Deelt u de mening dat, gezien eerdere incidenten (de arrestatie van journalist Damstra vanwege het filmen van een ongeval), de vrije nieuwsgaring gehinderd wordt als niet journalisten, maar politiefunctionarissen bepalen of en zo ja, in welke vorm verslag gedaan kan worden van gebeurtenissen met nieuwswaarde?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Nederlandse Vereniging voor Journalistiek om dit soort incidenten tussen politiefunctionarissen en journalisten te bespreken en gedragsregels overeen te komen, waardoor politiefunctionarissen hun werk ongestoord kunnen doen en de belangen van andere betrokkenen worden gewaarborgd, zonder dat de vrije nieuwsgaring daardoor beperkt hoeft te worden?
Omgang tussen journalisten en agenten hoort professioneel van aard te zijn. Zowel agenten als journalisten werken binnen de regelgeving en werken binnen die regelgeving professioneel met elkaar. In beginsel moet het voor iedere journalist mogelijk zijn om journalistiek werk te doen. Echter de wijze waarop dit hier is gebeurd – niet als journalist herkenbaar zijn – in relatie tot de gebeurtenis waarvan verslag gedaan wordt – oefening van politie en defensie – kunnen omstandigheden creëren op basis waarvan misverstanden kunnen ontstaan. In dit specifieke geval werd de journalist aangezien voor een bij de oefening betrokken acteur en heeft de opsporingsambtenaar aan de journalist vragen gesteld over zijn identiteit.
Europese wapenleveranties aan Griekenland |
|
Ewout Irrgang , Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de verklaring van Daniel Cohen Bendit op basis van een gesprek met toenmalig premier Papandreou van Griekenland1 dat Frankrijk en Duitsland in 2008 eisten dat de eerste tranche van de financiële hulp van de EU gebruikt zou worden om bestaande wapencontracten met die landen na te komen?
Ja.
Bent u verder bekend met de anonieme verklaring van een medewerker van voormalig premier Papandreou dat de steun aan Griekenland in 2010 verbonden was aan de aankoop van oorlogsschepen?2
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen over de druk die vanuit Duitsland en Frankrijk op Griekenland is uitgevoerd om de aankoop van wapensystemen ondanks de zware economische crisis waarin het land verkeerd, voort te zetten?3 Erkent u dat uw antwoord niet strookt met de uitspraken van Cohen Bendit en de heer Papandreou? Zo ja, bent u bereid om alsnog de suggestie over te nemen om in EU en NAVO verband een oproep te doen voor een moratorium op de verkoop van wapensystemen aan Griekenland? Zo nee, waarom niet?
De verklaring van de heer Cohen Bendit en de anonieme uitspraken van een medewerker van voormalig premier Papandreou geven mij geen aanleiding deze antwoorden ter herzien.
Geluidsoverlast in Lansingerland |
|
Charlie Aptroot (VVD), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wanneer gaan de V250 treinen rijden op de HSL-Zuid? Wat betekent dit voor de referentiemetingen die in Lansingerland uitgevoerd zullen worden?
De metingen hebben tot doel om voor de eindsituatie de te verwachten geluidbelastingen te berekenen. Om deze berekeningen te kunnen uitvoeren, is het noodzakelijk dat er voldoende metingen worden verricht. In het meetprogramma van TNO zijn er daarom per meetlocatie (4 locaties in Lansingerland, 2 in Kaag en Braassem en 1 in Breda) 3 meetdagen voorzien. Op de meetdagen wordt het geluid van het hogesnelheidsmaterieel (V250 en Thalys) dat op hoge snelheid voorbij rijdt, zowel vlakbij het spoor als bij woningen, gemeten. Het is derhalve een omvangrijk meetprogramma dat enige tijd zal vergen. Vanuit het oogpunt van representativiteit is het noodzakelijk dat er per dag voldoende treinpassages gemeten kunnen worden. Op dit moment zijn er voldoende treinpassages om te kunnen starten met het meetprogramma. Dit komt doordat er in het kader van de opleidingsritten voor machinisten met de V250 wordt gereden. Vrijdag 30 maart 2012 is de eerste meetdag geweest. Het meetprogramma is dus van start gegaan en zal zo snel mogelijk worden afgerond.
Hoe is uw opmerking over referentiemetingen in de brief aan gemeente Lansingerland te rijmen met uw toezegging tijdens het algemeen overleg HSA (d.d. 15 februari 2012) dat de referentiemetingen in april van dit jaar plaats zullen vinden?1
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik opgemerkt dat TNO de eerste metingen heeft uitgevoerd. Bij de juiste meteorologische omstandigheden kunnen de metingen binnen enkele maanden zijn afgerond. Echter, de ervaring van het eerdere meetprogramma leert dat vanwege het weer metingen kunnen vertragen.
Wat betekent snelheidsverlaging voor de huidige geluidsoverlast situatie?
Afhankelijk van de mate waarin de snelheid wordt verlaagd en voor welke treinen een snelheidverlaging wordt doorgevoerd zal de geluidbelasting op woningen lager zijn.
Is het waar dat een snelheidsverlaging van 160 km/u naar 120 km/u met het huidige materieel een geluidsreductie geeft van 2,5 dBA?
Volgens het vigerende Reken- en Meetvoorschrift zal voor de Thalys het effect globaal 0,9 dB(A) per passage bedragen en voor de Prio-rijtuigen2 2,0 dB(A).
Is de uitspraak dat de overkapping «geen haalbare en wenselijke optie is» niet voorbarig, nu nog niet duidelijk is of andere opties het geluid zodanig kunnen beperken dat aan afspraken en norm wordt voldaan?
Ik richt mij nu eerst op de referentiemetingen en het uitvoeren van de pilot. Een overkapping is, gezien de financiële en technische impact, een maatregel die niet zal worden meegenomen in de pilot. De pilot zal inzicht verschaffen in de kosten en de geluideffecten van aanvullende geluidmaatregelen. Op basis van die inzichten en in samenhang met de resultaten van de metingen zal ik bekijken of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen moeten worden. Doelmatigheid speelt daarbij een rol.
Bekeuren door particuliere beveiligers |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat Amsterdam particuliere beveiligers aan wil stellen als tijdelijke buitengewone opsporingsambtenaren?1
Ja. Het betreft hier personen die via een beveiligingsbedrijf worden ingehuurd en aangesteld worden als onbezoldigd buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) van de gemeente Amsterdam.
Welke taken moeten deze beveiligers uit gaan voeren? Welke bevoegdheden krijgen zij hiervoor?
De bevoegdheden van deze boa’s zijn beperkt tot het handhaven van de APV, het parkeerbeleid en het opmaken van een proces-verbaal van bevindingen voor een aantal artikelen uit het wetboek van Strafrecht2, de punten 1.1 tot en met 1.3 van het domein Openbare ruimte zoals beschreven in de Circulaire boa.3
Voor welke periode worden zij tijdelijk aangesteld?
De periode van aanstelling wordt door de werkgever bepaald, in dit geval de gemeente Amsterdam. De maximale looptijd voor een akte van opsporingsbevoegdheid betreft vijf jaren, waarna de akte met wederom vijf jaren kan worden verlengd.
Worden zij, net als de overige bijzondere opsporingsambtenaren, vooraf gescreend? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Aan welke opleidingseisen moeten deze particuliere beveiligers voldoen?
Deze boa’s in onbezoldigde dienst van de gemeente dienen aan dezelfde bekwaamheidseisen te voldoen als alle andere boa’s zoals deze door mij zijn vastgesteld in de Circulaire boa voor het domein Openbare ruimte.4
Moeten zij net als de overige bijzondere opsporingsambtenaren voor de aanvraag van een akte van opsporingsbevoegdheid een examen afleggen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is het waar dat er vaker particuliere beveiligers worden ingehuurd door gemeenten om kleine klussen van de politie over te nemen, zoals gesteld door een woordvoerder van de VNG? Waar is dit vaker gebeurd? Om wat voor klussen gaat het dan?
Gemeenten mogen sinds 2004 boa’s inhuren bij private partijen. Ook huren gemeenten toezichthouders (zonder opsporingsbevoegdheid) in als extra ogen en oren in de publieke ruimte. Ongeveer 7% van de totale straattoezicht- en handhavingcapaciteit bij gemeenten wordt ingehuurd. Ik verwijs ook naar de verkenning die als bijlage bij mijn brief van 24 maart 2011 aan uw Kamer is toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 459, nr. 7). Op deze wijze geven gemeenten invulling aan de eigen verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheid.
Waarom voert de politie deze taken niet gewoon zelf uit?
Het verzorgen van veiligheid is een zaak van alle betrokken partijen, niet alleen van de politie. De burgemeester kan diverse middelen inzetten bij het waarmaken van zijn verantwoordelijkheden op dit gebied. Eén van die middelen is de inzet van straattoezicht- en handhavingsdiensten. Deze diensten werken naast en samen met de politie, niet in plaats van de politie. Straattoezicht en handhaving zijn vooral gericht op het aanpakken van overlast en verloedering en, door middel van preventief toezicht, het versterken van sociale controle in de openbare ruimte.
Deelt u de mening dat steeds meer politietaken aan het verschuiven zijn van politie naar gemeenten en vervolgens van gemeenten naar de particuliere sector? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw reactie op de constatering van de onderzoeker aan de Vrije Universiteit dat er onduidelijkheid is over wie verantwoordelijk is in het geval de beveiliger dingen doet die niet door de beugel kunnen? Wie is volgens u dan verantwoordelijk?
Ik ben het hier niet mee eens. Waar het gaat om de gedragingen en werkzaamheden die de persoon als boa uitvoert, is het toezicht belegd bij de Politie en het Openbaar Ministerie. Zij zien vanuit hun eigen rollen in de opsporing en handhaving toe op de kwaliteit en de goede samenwerking met de politie. Uiteraard is de gemeente als werkgever verantwoordelijk voor het goed functioneren van de (ingehuurde) boa’s en toezichthouders. Het uitlenende bedrijf en de inlenende werkgevers nemen zo nodig arbeidsrechtelijke stappen als de gedragingen van de boa/toezichthouder niet door de beugel kunnen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over politieonderwerpen op 29 maart 2012?
Ja.
Het verschenen rapport over Integratie in Rotterdam en Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Leers |
|
Bent u het met de opstellers van het rapport over integratie eens dat de gemeenten Amsterdam en Rotterdam flink zullen moeten investeren in kansarme buurten voordat er «no go areas» ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De problematiek en kwetsbaarheid van sommige wijken in de grote steden en de noodzaak om hierin te investeren, wordt onderkend. De inspanningen van lokale partijen en het kabinet zijn er nadrukkelijk op gericht het leefklimaat in deze wijken te verbeteren en te voorkomen dat zij afglijden tot «no go areas».
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het risico bestaat dat bepaalde wijken verworden tot no go areas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de manier waarop de afgelopen jaren omgegaan is met deze wijken (slopen van betaalbare huurwoningen, niet of nauwelijks bouwen van nieuwe woningen en bezuinigen op welzijn, buurthuizen, inburgering en integratie) contraproductief is geweest voor de ontwikkeling van deze wijken en de inwoners ervan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt deze mening niet. Het slopen van woningen en het vervangen door (middel)dure woningen werkt desegregerend en bevordert sociale stijging in de buurt. Onderzoeken van het Planbureau voor de Leefomgeving bevestigen dit.
Zowel de Leefbaarometer als de CBS Outcomemonitor Wijkenaanpak laten zien dat de leefbaarheid zich in de periode 2006–2010 positief heeft ontwikkeld, zowel in Nederland als geheel als in de 40 aandachtswijken. Het kabinet zet daarnaast in op het versterken van burgerschap waarbij de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grotere rol krijgt. De kracht van de samenleving heeft positieve effecten op de leefbaarheid in wijken en buurten en kan een deel van de voorheen vanuit de overheid aangeboden voorzieningen vervangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in de genoemde wijken weer geïnvesteerd gaat worden door de woningcorporaties in de woningen en de leefomgeving?
Het reguliere beleid van het kabinet op de terreinen van leren, werken en veiligheid komt ook ten goede aan deze wijken. De afspraken die tot en met 2017 voor de 40 in 2007 geselecteerde aandachtswijken zijn gemaakt worden nagekomen. Dit betekent dat knellende regelgeving wordt weggenomen, dat het Kabinet bijdraagt aan het creëren van experimenteerruimte en dat pilots kunnen worden gestart voor nieuwe werkwijzen. Het versterken van burgerschap is hierbij een belangrijk thema. De kennis die met deze aanpak wordt opgedaan wordt gedeeld met andere kwetsbare gebieden.
Voor de investeringen in de wijken zijn lokale partijen en bewoners primair aan zet. Door gemeenten, woningcorporaties en andere maatschappelijke organisaties wordt stevig in de woon- en leefomgeving geïnvesteerd. Er wordt hierbij gewerkt aan differentiatie van de woningvoorraad om een wooncarrière voor midden en hogere inkomensgroepen in de wijk mogelijk te maken. Ook wordt de participatie van bewoners in scholing en werk bevorderd. Ook bij bewoners en bewonersorganisaties is er veel energie om in en met hun wijk aan de slag te gaan.
Er zijn geen signalen dat corporaties zich hierbij aan hun verplichtingen onttrekken. Als gemeenten en corporaties onderling geen overeenstemming bereiken over noodzakelijke investeringen, dan zijn er wettelijke mogelijkheden om de betrokken corporaties hierop aan te spreken. In de herzieningswet toegelaten instellingen worden de bepalingen hierover verder aangescherpt (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 769, nr. 7).
Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om, als de leefbaarheid in gevaar komt, de instroom te beperken aan de hand van de mogelijkheden die de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek hiertoe biedt. De gemeente Rotterdam maakt hier ook gebruik van.
Bent u bereid met de gemeenten Amsterdam en Rotterdam in gesprek te gaan over een oplossing van de geconstateerde problemen? Zo nee, waarom niet?
Door meerdere bewindspersonen wordt regelmatig met Amsterdam en Rotterdam gesproken. Met beide gemeenten worden maatwerkafspraken gemaakt over de invulling van het partnerschap rijk – gemeente ten aanzien van de leefbaarheidsproblematiek in wijken. Ook is het kabinet partner in het Nationaal programma kwaliteitssprong Zuid.
De sprekers op het Nationaal Islam Congres 2012 |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de aankondiging van het «Nationaal Islam Congres 2012»?1
Ja.
Welke sprekers op dit salafistisch georiënteerde congres hebben, evenals «sjeik» Al Haddad, opgeroepen tot geweld?
Vreemdelingen die een bedreiging voor de openbare orde en de nationale veiligheid vormen, kan de toegang tot Nederland worden ontzegd. Of het gedrag en de uitlatingen van een vreemdeling maken dat inderdaad sprake is van een dergelijke bedreiging wordt per geval op eigen merites beoordeeld. Indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de openbare orde of de nationale veiligheid in het geding is, biedt de Schengenregelgeving ruimte om de toegang aan de grens te weigeren. Hetzelfde geldt indien de aanwezigheid van een vreemdeling een gevaar vormt voor de internationale betrekkingen van Nederland. Voor vreemdelingen die EU-onderdaan zijn gelden striktere eisen voor toegangsweigering. Zij kunnen alleen de toegang worden ontzegd als zij een werkelijk en ernstig gevaar vormen voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen.
In de mij beschikbare informatie zie ik geen aanwijzingen voor een dergelijk gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid. Er is dan ook geen aanleiding de individuele sprekers de toegang tot Nederland te weigeren.
Is de regering bereid om uitgenodigde sprekers voor dit haatcongres de toegang tot ons land te weigeren indien zij hebben opgeroepen tot geweld? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet aanpakken van een 'schoolvoorbeeld van faillissementsfraude' |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ondergang Drutens transportbedrijf schoolvoorbeeld faillissementsfraude»1 en het eerdere artikel over dit faillissement «Faillissement met ’t nadeel van de twijfel»?2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat iemand een bedrijf met een enorme schuld opzadelt, het bedrijf verkoopt voor één euro aan een beruchte bedrijvenopkoper, die jaarlijks 250 bedrijven opkoopt en failliet laat gaan, zelf vertrekt naar het buitenland en hiermee wegkomt? Kunt u zich voorstellen dat deze gang van zaken voor slachtoffers, zoals bijvoorbeeld oud-werknemers die financieel zwaar gedupeerd zijn, onverteerbaar is?
Ik begrijp dat het voor slachtoffers van faillissementsfraude belangrijk is dat degenen die schuldig zijn aan de fraude hun straf niet ontlopen. Ik vind dat zelf ook belangrijk, en waar mogelijk wordt hier door het Openbaar Ministerie (OM) werk van gemaakt. Specifiek over het faillissement van het onderhavige transportbedrijf heeft het OM mij bericht dat er tot op heden door de curator geen aangifte van faillissementsfraude is gedaan. Er is dus ook (nog) geen onderzoek door het OM gestart, en ik kan uw Kamer alleen al om die reden over dit specifieke faillissement dan ook geen mededelingen doen.
Overigens zijn tegen de «bedrijvenopkoper» wel strafrechtelijke onderzoeken ingesteld op basis van eerdere verdenkingen van faillissementsfraude. Deze hebben ook geleid tot veroordelingen. In 2011 is betrokkene veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 voorwaardelijk. Op 30 maart 2012 is hij bovendien veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk. In beide zaken is beroep ingesteld. In afwachting van de behandeling van het hoger beroep bevindt betrokkene zich in voorlopige hechtenis. Voorts is een ontnemingsvordening ingesteld.
Klopt het dat ook de rol van TNT in dit faillissement kwalijk is geweest, gelet op de opmerkingen in eerdere faillissementsverslagen hierover? Zo ja, op welke punten was dit zo en wat zullen dan de maatregelen zijn die tegen dit bedrijf worden genomen?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 is er inzake het onderhavige faillissement tot op heden geen aangifte gedaan, en is de zaak derhalve (nog) niet in onderzoek bij het OM. De afhandeling van een faillissement is primair een privaatrechtelijke aangelegenheid. Het is in de eerste plaats aan de curator om de toedracht van het faillissement te beoordelen.
Bent u bekend met het vijfde faillissementsverslag, tevens eindverslag, inzake My Way Transport Coöperatie U.a., waarin ondermeer staat: «Geconcludeerd dient te worden dat niet is voldaan aan de boekhoudplicht. (...) Naar de mening van curator is er sprake van onbehoorlijk bestuur, zowel aan de zijde van de voormalig bestuurder als aan de zijde van de huidige (middellijke) bestuurder. (...) Het voormalige bestuur van gefailleerde woont inmiddels in het buitenland en de huidige bestuurder is gevestigd in Luxemburg. Gelet op het volstrekte gebrek aan middelen, de noodzaak om gerechtelijke procedures tegen in het buitenland gevestigde partijen in te stellen en overigens ook de procesrisico’s, zal curator het hierbij laten.»?3 Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat, gelet op deze opmerkingen in het faillissementsverslag, er nog niemand veroordeeld is voor deze faillissementsfraude, de slachtoffers met schulden blijven zitten en ook de belastingdienst nog bijna drie ton tegoed heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de curator het hierbij moet laten, vanwege een gebrek aan middelen? Hoe staat het met uw toezegging de Garantstellingsregeling Curatoren te herzien,4 zodat de curator ook nader onderzoek kan doen als deze een lege boedel aantreft?
Zoals gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 11 april 2012 over de stand van zaken bij de geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 911, nr. 67) is de herziene Garantstellingsregeling Faillissementscuratoren (GSR 2012) gepubliceerd in de Staatscourant van 1 februari 2012 en treedt deze in werking op 1 mei 2012. De Regeling is toegankelijker gemaakt door het ter beschikking stellen van extra middelen, het terugdringen van de administratieve handelingen en het verbeteren van de communicatie tussen de Dienst Justis en de curatoren.
Bent u bekend met het feit dat de curator het faillissement van dit transportbedrijf een schoolvoorbeeld van faillissementsfraude noemt? Bent u van mening dat de gebrekkige aanpak van deze faillissementsfraude en de verantwoordelijke fraudeurs een schoolvoorbeeld kan worden genoemd van hoe het niet zou moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken met de door u aangekondigde maatregelen op het gebied van faillissementsfraude naar aanleiding van de sp-notitie «Bedrog bij bankroet»?
Ik verwijs hiervoor naar mijn in het antwoord op de voorgaande vraag aangehaalde recente brief over de stand van zaken van de geïntegreerde aanpak van faillissementsfraude, en naar mijn eerdere reactie op de SP-notitie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 29 911, nr. 52.