De uitstapmogelijkheden van hett Joint Strike Fighter (JSF)-programma |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «JSF steeds lastiger voor Nederland, orders naar Noorwegen en Turkije»?1
Ja.
Is het waar, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, dat niet het meedoen in de ontwikkelingsfase, maar daadwerkelijke afname van de toestellen voorwaarde is voor de contracten van Nederlandse bedrijven?
De deelneming aan de ontwikkelingsfase heeft voor de Nederlandse industrie als voordeel gehad dat zij een aanmerkelijke hoeveelheid aan ontwikkelingsopdrachten kon verwerven. In de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 van 17 maart 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is gemeld dat de Nederlandse industrie tot en met 31 december 2010 voor een bedrag van $ 416 miljoen aan opdrachten voor de ontwikkeling van componenten en (sub)systemen had gekregen. Daarnaast zijn langlopende raamcontracten getekend voor mogelijke toekomstige productieopdrachten met een waarde van $ 590 miljoen. Zonder de Nederlandse deelneming aan de ontwikkelingsfase was dit niet in die mate gelukt. Tevens is gemeld dat tot en met 31 december 2010, op basis van de raamcontracten, productieopdrachten voor een bedrag van circa € 24 miljoen zijn uitgevoerd. In de jaarrapportage over 2011, die de Kamer voor 1 juni a.s. zal ontvangen, zullen de geactualiseerde bedragen tot en met 31 december 2011 worden opgenomen.
De Amerikaanse hoofdaannemers wegen de besluitvorming over de aanschaf van de JSF in de verschillende partnerlanden mee bij hun besluit of zij de raamcontracten zullen omzetten in de gunning van productieopdrachten. De huidige raamcontracten geven geen absolute garantie dat de daarmee beoogde productieopdrachten ook bij de desbetreffende Nederlandse bedrijven wordt geplaatst. De gunning van productieopdrachten is afhankelijk van een aantal factoren. De Amerikaanse hoofdaannemers kunnen pas een productiecontract gunnen nadat zij van de Amerikaanse overheid een opdracht hebben ontvangen om een bepaald aantal vliegtuigen te bouwen. Verder zal een toeleverancier bij de gunning van een opdracht altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding moeten bieden (best value). Over dit best value principe is de Kamer sinds 2002 diverse malen schriftelijk geïnformeerd. Ten slotte kan de hoofdaannemer zich bij zijn beslissing over de gunning van opdrachten laten leiden door strategische overwegingen, bijvoorbeeld de aankoop van vliegtuigen door de verschillende partnerlanden of een formele toezegging daartoe. Dit geldt evenzeer bij de gunning van eventuele onderhoudscontracten.
De relatie tussen aanschafhoeveelheid enerzijds en omvang van de toeleveringscontracten anderzijds is vertrouwelijk aan de Kamer gemeld. Het is opgenomen in de Letter of Intent van Lockheed Martin die op 10 oktober 2006 vertrouwelijk aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 48) en de Letter of Agreement met Pratt & Whitney die op 16 oktober 2007 vertrouwelijk aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 26 488, nr. 63). In de openbare aanbiedingsbrief bij deze Letter of Agreement is onder meer vermeld dat indien de planning van het aantal aan te schaffen vliegtuigen wordt gewijzigd, dit ook zijn weerslag zal hebben op de totaalwaarde van de aanbestedingen waarin de Nederlandse industrie kan participeren.
In 2002 heeft het toenmalige kabinet besloten tot deelneming aan de ontwikkelingsfase van de JSF omdat dit toestel het beste aansloot bij de Nederlandse operationele eisen. Daarnaast hebben de mogelijkheden van de Nederlandse industrie voor de verwerving van ontwikkelingsopdrachten, en in het verlengde daarvan productieopdrachten, ook een belangrijke rol gespeeld. Nederland is sinds die tijd partner in de ontwikkeling van de JSF. Zoals bekend zal een besluit over de vervanging van de F-16 worden overgelaten aan een volgend kabinet.
Klopt het dat, indien Nederland afhaakt of uiteindelijke besluit de JSF toestellen niet aan te schaffen, de huidige contracten met Nederlandse bedrijven komen te vervallen? Kunt u dit toelichten en in dit kader een appreciatie geven van het kabinetsstandpunt dat er niet voorgesorteerd wordt op de aanschaf van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven uit welke afspraken blijkt dat deze voorwaarden zijn gesteld? Wanneer zijn die afspraken gemaakt? Geldt dit voor de bestaande miljard euro aan contracten? Voor welke omvang aan raamcontracten gelden deze voorwaarden? Hoe zit het met onderhoudscontracten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer en op welke wijze heeft u dit gedeeld met de Tweede Kamer? Op welke wijze is meegewogen in de beslissing om mee te doen aan de ontwikkelfase van de JSF, dat de toestellen ook daadwerkelijk aangeschaft moeten worden? Op welke wijze is dit meegenomen in de kosten-baten-analyes?
Zoals in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 vermeld, is de Kamer op verschillende momenten gedeeltelijk vertrouwelijk geïnformeerd over de voorwaarden die gelden voor het verstrekken van orders door de Amerikaanse hoofdaannemers aan de Nederlandse industrie.
Ten behoeve van de Nederlandse deelneming aan de SDD-fase is in 2002 de business caseopgesteld. Dit is een rekenmodel waarin alle uitgaven en inkomsten bij enerzijds deelneming aan de JSF-ontwikkeling en anderzijds kopen van de plank vergelijkbaar zijn gemaakt. De business case berust op het totaal aantal te produceren toestellen, waaronder het voor Nederland geplande aantal toestellen. Om de business casevoor deelneming aan de ontwikkeling sluitend te krijgen, was een bijdrage van het bedrijfsleven nodig. Daartoe hebben de Staat en de industrie in 2002 de Medefinancieringovereenkomst (MFO) getekend. De brief van 14 januari 2005 (Kamerstuk 26 488, nr. 26) bevat een uitgebreide uiteenzetting van de MFO en de business case.
De minister van Economische Zaken heeft de Kamer op 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) geïnformeerd over het arbitrageproces inzake de business case, de resultaten van het overleg met de luchtvaartindustrie en de met de luchtvaartindustrie bereikte overeenstemming. In de defensiebegroting 2011 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 2) is uiteengezet hoe wordt omgegaan met het tekort van de business case.
Is het waar dat Nederland niet uit het JSF-programma kan stappen en de door Nederland geïnvesteerde middelen á 850 mln niet kan worden terug gevorderd? Kunt u dit toelichten? Komen deze te vervallen wanneer Nederland besluit de JSF-toestellen niet aan te schaffen?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, onder meer met de jaarrapportage over 2010, kan Nederland op elk moment uit het JSF-programma stappen met inachtneming van de bepalingen in de Memoranda of Understanding (MoU’s). Volledig uitstappen is alleen aan de orde als zou worden besloten dat de F-35 geen kandidaat meer is voor de vervanging van de F-16. Nederland heeft tot op heden vier MoU’s ondertekend die ons land zou moeten opzeggen bij een besluit volledig uit het F-35 project te stappen. Het betreft het SDD-MoU uit 2002 over de ontwikkeling van de F-35, het PSFD-MoU uit 2006 over de productie, het in 2006 door Nederland en Italië getekende Production & Sustainment (P&S) MoU voor Europese samenwerking waartoe Noorwegen vervolgens in 2007 is toegetreden, en het MoU uit 2008 over de operationele testfase (IOT&E). Ook zou Nederland moeten afzien van de koop van het eerste testtoestel en tweede testtoestel. De bijdrage aan de JSF-ontwikkeling van $ 800 miljoen kan niet worden teruggevorderd. Daarnaast kunnen, conform de bepalingen daarover in de MoU’s, mogelijke kosten die door het uitstappen kunnen ontstaan voor de andere partnerlanden daarbovenop in rekening worden gebracht. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de uitstapkosten als Nederland besluit om uit het JSF programma te stappen? Kunt u dit specificeren en toelichten?
Met de jaarrapportage over 2010, verzonden in maart 2011, is de Kamer geïnformeerd over de uitstapkosten op dat moment. Sindsdien is een tweede toestel aangeschaft waarvoor verplichtingen zijn aangegaan. In de defensiebegroting 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 2) is voor de belangrijkste uitgavenposten een overzicht van de geraamde uitgaven voor het project Vervanging F-16 opgenomen. Opbrengsten van de verkoop van de twee toestellen na voltooiing van de productie kunnen hierop in mindering worden gebracht. Verder blijft Nederland ook bij uitstappen recht houden op royalty’s bij de productie van toestellen vanwege de bijdrage van $ 800 miljoen aan de JSF-ontwikkeling, en zullen er afdrachten van de industrie zijn. Een geactualiseerd overzicht van de uitstapkosten, gespecificeerd in uitgaven, lopende verplichtingen en eventuele opbrengsten maakt deel uit van de jaarrapportage over 2011 die voor 1 juni a.s. aan de Kamer wordt verzonden.
Klopt het dat in Italië een gereduceerd aantal bestelde JSF’s niet zal leiden tot een lager rendement van de aanvankelijke bijdrage voor de ontwikkelingsfase?2 Kunt u dit verklaren in het licht van de gesuggereerde daling van het Nederlandse rendement bij een afname of volledig schrappen van het aantal bestelde vliegtuigen?
In Italië worden op dit moment bezuinigingsmaatregelen uitgewerkt. Daarbij wordt ook het aantal aan te schaffen F-35 toestellen opnieuw vastgesteld. Op dit moment is, voor zover mij bekend, daarover nog geen besluit genomen.
In het artikel in Aviation Week waarnaar wordt verwezen, wordt gesproken over het terugverdienen van de investeringen in de ontwikkeling van de F-35 en de bouw van een assemblagefabriek (Final Assembly and Checkout Facility, FACO) in Italië. Het artikel meldt dat Italië ervan uitgaat dat deze investeringen zelfs bij een lagere bestelhoeveelheid door Italië zullen worden terugverdiend.
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de Nederlandse industrie ook bij een lagere Nederlandse bestelhoeveelheid orders ontvangen, maar zal het orderpakket waarschijnlijk geringer in omvang zijn. Verder zal de Nederlandse industrie de effecten merken indien in totaal minder JSF-toestellen zullen worden gebouwd en daarvoor ook minder productieopdrachten kunnen worden gegund.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de JSF?
Ja.
Onderzoek dat uitwijst dat wijkverpleegkundigen goedkoper en beter zijn dan verpleeghuiszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wijkverpleegkundige troeft verpleeghuis af» en met het onderzoek van de NPCF en V&VN?1
Ja.
Klopt het dat de kosten van vergelijkbare zorg door wijkverpleegkundigen in de proeftuinen 44.7% lager zijn dan die van verpleeghuiszorg, dat de zorg beter is afgestemd op de cliënt, dat de betrokken professionals beter communiceren, productiever werken en het werk prettiger ervaren?
De 44,7% die in het artikel wordt genoemd betreft (enkel) een financiële vergelijking tussen twee situaties van één cliënt die in 2011 zowel thuiszorg als verpleeghuiszorg (ZZP8) nodig had. In werkelijkheid heeft de cliënt van april tot en met augustus 2011 thuiszorg ontvangen. In september 2011 is de cliënt opgenomen in het verpleegtehuis (ZZP8). In de maand november komt de cliënt weer thuis en krijgt zij tot en met december thuiszorg. Ter vergelijking is een «oude situatie» genomen. Dit betreft nadrukkelijk een inschatting van de wijkverpleegkundigen. De cliënt heeft in april 2011 thuiszorg ontvangen en is van mei tot en met december opgenomen in het verpleegtehuis. Tot en met december is sprake van een ZZP8. In november en december een ZZP10.
Uit deze vergelijking komt een verschil van 44,7%. Het moge duidelijk zijn dat hieruit geen algemene conclusies getrokken kunnen worden.
De NPCF en V&VN hebben mij het rapport van hun onderzoek aangeboden. Hierin vermelden zij de in uw vraag genoemde positieve resultaten van de proeftuinen. Deze resultaten sporen met de resultaten van het programma Zichtbare schakel uitgevoerd door ZonMw. Ook daar is in de tussenrapportage een positief beeld geschetst over het werk van de wijkverpleegkundige. BMC is ten slotte ook met positieve bevindingen gekomen, naar aanleiding van een initiatief van de Kruisvereniging West-Brabant. De essentie van al deze rapporten is gelijk.
Kunt u verklaren waarom de ervaringen van zowel cliënten als professionals zo positief zijn?
Ik ben van mening dat cliënten en professionals tevreden zijn omdat de zorg zodanig vorm krijgt dat meer vanuit perspectief van de cliënt wordt gewerkt en er meer ruimte is voor de eigen invulling van professionaliteit van de zorgverlener. De samenwerking tussen cliënt en professional staat centraal.
In hoeverre komen de resultaten van het onderzoek van de Nederlandse Patiënten en cliënten Federatie (NPCF) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) overeen met de bevindingen uit het programma «Zichtbare schakel, de wijkverpleegkundige voor een gezonde buurt» dat wordt uitgevoerd door ZonMw en het onderzoek van adviesbureau BMC dat zich richtte op de situatie in West-Brabant? Kunt u deze onderzoeken en bevindingen naast elkaar leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u zich in de stelling dat thuis blijven wonen voor veel ouderen een doel van de zorg is? Welke conclusies trekt u daaruit? Bent u bereid meer aandacht te besteden aan extramurale zorg?
Thuis blijven wonen is op zich geen doel van zorg. Het gaat in de kern om ervaren kwaliteit van leven en behoud van eigen regie. Ik herken de behoefte van ouderen om liever in de eigen thuissituatie te blijven wonen. In de brief Zorg en ondersteuning in de buurt 2, die ik samen met de minister van VWS in oktober vorig jaar aan uw Kamer heb gestuurd, besteden wij brede aandacht aan extramurale zorg. Onderdeel daarvan is de inzet van de wijkverpleegkundige. Daarin is verwoord dat wij in overleg zijn met de beroepsorganisaties om te onderzoeken hoe de wijkverpleegkundige breed in het land kan worden ingezet. Zo zal de NZa een uitvoeringstoets uitbrengen over de financiering van de wijkverpleegkundige. De resultaten uit de diverse projecten en initiatieven worden ook meegenomen bij het bepalen van de wijze waarop de rol van de wijkverpleegkundige kan worden geborgd en geïntegreerd in het zorgaanbod.
Er loopt overigens inmiddels een aantal trajecten waarbij specifiek wordt ingezet op de taken en werkzaamheden van de wijkverpleegkundige. Daarnaast wordt er door diverse organisaties en opleidinginstituten geïnvesteerd om binnen de HBO-opleidingen meer aandacht te krijgen voor het werk van de wijkverpleegkundige.
Deelt u de conclusie dat wijkverpleegkundigen, doordat zij een laagdrempelig aanspreekpunt vormen voor cliënten, ouderen een groter vertrouwen geven in hun eigen zelfredzaamheid?
Ja, deze conclusie deel ik en wordt als zodanig ook in het NPCF/V&VN-rapport verwoord.
Deelt u de conclusie van het onderzoek van NPCF en V&VN dat voor optimaal functioneren van de wijkverpleegkundigen, het functiegericht indiceren als manier van financiering dient te worden losgelaten, en dat er dient te worden gekeken naar manieren die op eenvoudige wijze zowel van AWBZ als Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) financiering gebruik maakt?
Ik kan hierover een adequaat oordeel hebben na ommekomst van de zojuist genoemde uitvoeringstoets van de Nza.
Bent u van mening dat de resultaten van dit onderzoek aanwijzen dat er meer zou moeten worden gewerkt met wijkverpleegkundigen? Zo ja, op welke manier bent u van plan om meer wijkverpleegkundigen in te zetten? Op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat homotherapie vergoedt wordt |
|
Linda Voortman (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn de kosten voor homotherapie te dragen omdat deze hulp onder de basisverzekering zou vallen?1
Dit bericht is onjuist.
Zorg die voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt, moet gericht zijn op behandeling van een ziekte of een stoornis. Bovendien moet de behandeling voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk en dus bewezen effectief zijn. Ook moet het om een zorgvorm gaan die de betreffende beroepsbeoefenaren plegen te bieden. Homoseksualiteit of een homoseksuele geaardheid is geen ziekte en geen stoornis. Een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit of van een homoseksuele geaardheid behoort daarom niet tot het pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is zorgverzekeraars niet toegestaan zorg te vergoeden die niet behoort tot het pakket.
Klopt het dat zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn deze therapie te vergoeden? Zo ja, hoe kan deze verplichting bestaan wanneer het volgens medische organisaties wordt gekenmerkt als ondeugdelijk en zelfs gevaarlijk?
Nee, zie het antwoord op vraag 1. Het is zorgverzekeraars niet toegestaan dit te vergoeden.
Deelt u de mening dat deze therapie, die door medische organisaties als ondeugdelijk en zelfs gevaarlijk wordt getypeerd, niet aangeboden zou mogen worden en al helemaal niet uit de verzekering vergoed dient te worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van bedoeld krantenbericht, heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) een inspectiebezoek gebracht aan zorgorganisatie Different te Amsterdam. Doel van het bezoek was om na te gaan of bij Different sprake is van de door de media genoemde «homotherapie» (behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit). Voorts is de inspectie nagegaan of bij Different sprake is van (voorwaarden voor) het bieden van verantwoorde zorg.
Uit het onderzoek van de IGZ is op geen enkele manier gebleken dat er bij Different sprake is van het aanbieden van behandeling die gericht is op het «genezen» van homoseksualiteit. De door Different geboden aanpak is gericht op cliënten met homoseksuele gevoelens. Daarbij gaat het niet om het onderdrukken of «genezen» van de homoseksualiteit, maar op het aanvaarden van wie men is en daarin een keuze maken voor het wel of niet aangaan van een homoseksuele relatie.
De Raad van Bestuur van de Stichting tot heil des Volks waar Different een onderdeel van is, onderschrijft dat homoseksualtieit geen ziekte is. Behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit kan derhalve nooit conform de vigerende richtlijnen zijn. De betreffende instelling stelt dat in de pers een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven. Als bij de IGZ alsnog melding wordt gedaan door (ex)-cliënten over behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit, dan trekt de IGZ iedere melding direct na en verbindt zij hieraan indien nodig maatregelen.
Deelt u voorts de mening dat er geen zorggeld dient te gaan naar therapieën die schadelijk kunnen zijn voor de persoon die deze ondergaat, en die erop gericht zijn te onderdrukken wie je bent?
Ik deel de mening dat er geen zorggeld dient te gaan naar therapieën die schadelijk zijn. Uit IGZ-onderzoek blijkt dit hier niet het geval.
Zijn u meer aanbieders bekend die homotherapie aanbieden? Zo ja, wordt ook bij die aanbieders homotherapie vanuit de basisverzekering vergoed?
Nee, die zijn bij mij niet bekend.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aanbieder(s) van homotherapie onderzocht? Zo nee, bent u bereid dat te vragen? Zo ja, wat is daaruit gekomen?
Ja, zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Dragen dergelijke homotherapieën bij aan het behalen van de doelstelling van het kabinet om de sociale acceptatie van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders te vergroten?
Indien dergelijke homotherapieën zouden worden aangeboden, zou dat niet bijdragen aan het behalen van bedoelde doelstelling. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is uit het inspectiebezoek van de IGZ aan Different gebleken dat er bij Different geen sprake is van het aanbieden van behandeling gericht is op het genezen van homoseksualiteit.
De financiële situatie van de Koninklijke Nederlandse Doven Sport Bond |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de financiële situatie van de Koninklijke Nederlandse Doven Sport Bond (KNDSB)?
Ja.
Deelt u de mening dat de KNDSB van groot belang is voor dove en ernstig auditief beperkte mensen die een sport willen uitoefenen?
Ja.
Wat is de reden dat de KNDSB niet is aangesloten bij de nationale sportbond NOC*NSF, maar wel bij internationale bonden als de ICSD (Deaflympics), EDSO(European Deaf Sports Organization) en de ICSC (International Committee of Silent Chess) en de WDGF (World Deaf Golf Federation)?
De KNDSB is geen lid van NOC*NSF omdat de bond (nog) niet voldoet aan de huidige lidmaatschapseisen. De KNDSB heeft zelf aangegeven niet geïnteresseerd te zijn in een bijzonder lidmaatschap. De KNDSB wil wel in aanmerking komen voor het reguliere lidmaatschap. Omdat er momenteel gewerkt wordt aan nieuwe lidmaatschapseisen, die in de Algemene Ledenvergadering van november 2012 worden goedgekeurd zijn alle lopende aanvragen «on hold» gezet. Zo ook de aanvraag van de KNDSB. Na goedkeuring van de nieuwe richtlijnen kan opnieuw gekeken worden of de KNDSB lid kan worden. Er wordt ondertussen al wel bekeken wat de wensen zijn van de KNDSB en wat de wensen zijn van de sporter met een auditieve handicap.
Deelt u de mening dat het voor de KNDSB noodzakelijk is, wanneer zij verder wil professionaliseren, dat er een deel van het Nederlandse sportbudget geoormerkt moet worden voor dovensport? Zo ja, is dit mogelijk via het Olympisch Plan?
Ja. Dit gebeurt al voor een deel, bijvoorbeeld via het programma «Special Heroes». Special Heroes is een sportstimuleringsproject dat gesubsidieerd wordt door VWS en uitgevoerd wordt door Gehandicaptensport Nederland, NOC*NSF en het Speciaal Onderwijs. Doel is om alle kinderen in het speciaal onderwijs te laten ervaren hoe leuk sport en bewegen is met als uiteindelijk doel om kinderen door te geleiden naar de sportvereniging in de buurt. Special Heroes richt zich op alle clusters in het speciaal onderwijs, dus ook op cluster 2 scholen voor dove en auditief beperkte kinderen.
Het Olympisch Plan is geen financieringsbron en dus niet in staat de dovensport te financieren. Ook vanuit de lotto- middelen van NOC*NSF is een bijdrage nog niet mogelijk, aangezien de bond nog geen lid is.
Bent u ervan op de hoogte dat dove en ernstig auditief beperkte sporters zijn uitgesloten van de Paralympics, maar er wel Deaflympics (sinds 1924) zijn, voor de beste dove sporters? Is het mogelijk om hiervoor een deel van het sportbudget te oormerken?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
VWS bepaalt niet of de Deaflympics erkend worden als topsportonderdeel.
Het Internationaal Paralympisch Comité (IPC) besluit over de classificatie- en handicapeisen voor deelname aan de Paralympische Spelen en sluit sporters met enkel een auditieve handicap uit. Vanuit NOC*NSF worden de richtlijnen van het IPC gevolgd en is het enkel mogelijk Paralympische sporters financieel te ondersteunen of dove sporters die deel nemen aan de Olympische Spelen.
Ik ben om die reden niet bereid om een deel van het sportbudget hiervoor te oormerken.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de KNDSB over de financiële moeilijkheden waarmee deze organisatie te kampen heeft? Zo ja, zou u het verslag van dit gesprek naar de Kamer willen toezenden?
Het beleid van de georganiseerde sport, ondersteund door VWS, is om de gehandicaptensport zoveel mogelijk primair te benaderen vanuit een sportspecifiek perspectief en niet vanuit de diverse beperkingen. Dit beleid lag
aan de basis van de organisatorische integratie en heeft er de afgelopen tien jaar toe geleid dat de verantwoordelijkheid voor bijna alle takken van sport is overgedragen aan de reguliere sportbonden. Vanuit de dovensportbonden is er besloten niet te participeren in dit proces. De verzelfstandiging van de dovensport staat haaks op het beleid dat de afgelopen jaren is ingezet. Om die reden zie ik geen noodzaak om in gesprek te gaan met de KNSDB.
Het bericht dat een vermeende stroper die een vergoeding heeft ontvangen van de gemeente Putten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vergoeding voor vermeend stroper»?1
Ja.
Is het waar dat de rechter heeft vastgesteld dat het hebben van een dode ree en een dode vogel in een vangkooi op terrein van Natuurmonumenten als lokaas niet strafbaar is? Zo nee, wat is dan de grond van de vrijspraak? Zo ja, op welke grond zijn genoemde feiten niet strafbaar?
Nee. Op het terrein van Natuurmonumenten in Putten is in november 2009 een kastval aangetroffen met daarin, als lokaas, een dode ree en een dode vogel. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt, waarin naar de relevante wetsartikelen is verwezen. Op basis van het proces-verbaal is de verdachte, conform de toepasselijke richtlijn, een transactieaanbod van € 250,00 gedaan. Aangezien de verdachte de transactie niet heeft voldaan, is het Openbaar Ministerie tot dagvaarding overgegaan.
Bij het opstellen van de dagvaarding is een fout gemaakt. De dagvaarding was gebaseerd op artikel 15, tweede lid van de Flora- en faunawet terwijl de juiste grondslag artikel 16, tweede lid van de Flora- en faunawet had moeten zijn. Tijdens de behandeling ter terechtzitting op 28 februari 2011 heeft de officier van justitie de fout geconstateerd en ontslag van alle rechtsvervolging geëist. De rechtbank heeft het OM in dit oordeel gevolgd. Derhalve is de rechtbank niet aan een inhoudelijk oordeel toegekomen over het hebben van een dode vogel en ree in de vangkooi. Van vrijspraak is dan ook geen sprake.
Is het waar dat in het opgemaakte proces-verbaal de juiste gronden stonden vermeld is en dat het Openbaar Ministerie (OM) in de tenlastelegging onjuiste gronden heeft gebruikt op basis waarvan de rechter tot vrijspraak besloot? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en bent u bereid het OM hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Overweegt het OM hoger beroep tegen de uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft besloten geen hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank, nu er sprake was van een relatief gering strafrechtelijk belang, het strafbare feit geen misdrijf was maar een overtreding, en er sprake was van een aan het OM toe te rekenen omissie. De zaak is binnen het OM besproken om herhaling in toekomstige zaken te voorkomen.
Deelt u de mening dat het geven van vergoedingen aan personen die dode dieren als lokaas gebruiken om vossen te lokken een verkeerd signaal vormt? Zo nee, waarom niet?
De vergoeding die de gemeente heeft gegeven houdt geen verband met het gebruik van dode dieren als lokaas, maar had betrekking op de gemaakte kosten voor de rechtszaak. De gemeente en de man hebben daarbij afgesproken dat de man afziet van procedures tegen de gemeente. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te geven.
Christelijke homotherapie |
|
Johannes Sibinga Mulder , Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verzekeraars en medici tegen christelijke homotherapie»?1
Ja.
Klopt het dat zorgverzekeraars wettelijk verplicht zijn de kosten van de christelijke homotherapie te dragen?
Neen. Zorg die voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt, moet gericht zijn op behandeling van een ziekte of een stoornis. Bovendien moet de behandeling voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk en dus bewezen effectief zijn. Ook moet het om een zorgvorm gaan die de betreffende beroepsbeoefenaren plegen te bieden. Homoseksualiteit of een homoseksuele geaardheid is geen ziekte en geen stoornis. Een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit of van een homoseksuele geaardheid behoort daarom niet tot het pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is zorgverzekeraars niet toegestaan zorg te vergoeden die niet behoort tot het pakket.
Deelt u de mening dat een therapie, gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid, niet alleen ondeugdelijk is, maar ook schadelijk kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Een therapie gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaard kan inderdaad schadelijk zijn. Uit het inspectiebezoek dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan de betreffende instelling heeft gebracht blijkt echter dat er geen sprake is van een dergelijke therapie.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om een einde te maken aan deze wettelijke verplichting voor de zorgverzekeraars?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb vermeld, is er geen sprake van een wettelijke verplichting voor de zorgverzekeraars om dergelijke therapieën te vergoeden, in tegendeel. Het is zorgverzekeraars niet toegestaan deze therapie te vergoeden.
De Wet Bibob |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen1 dat u niet op grond van artikel 28 van de Wet Bibob in kan gaan op de vraag of er sprake was van een onderzoek in het kader van die wet, terwijl in het Haarlems Dagblad de Burgemeester van Haarlem wordt bevestigd dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden? Hoe kan dit?
Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording heb opgemerkt, kent de Wet Bibob een strenge geheimhoudingsplicht en een gesloten verstrekkingenregime. De wetgever heeft hier in 2002 welbewust voor gekozen met het oog op de bij een Bibobtoetsing in het geding zijnde belangen. In lijn hiermee wordt – op de verschillende niveaus van het openbaar bestuur die bij de toepassing van Bibob zijn betrokken – uiterste terughoudendheid betracht in de berichtgeving over Bibobtoetsen in specifieke gevallen. Dit geldt ook voor de burgemeester van Haarlem.
Kunt u bevestigen dat bij de opening van een coffeeshop er altijd sprake is van een Bibob- procedure? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van de Wet Bibob behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan dat een vergunning verleent. De beoogde toepassing wordt door bestuursorganen veelal vastgelegd in een beleidslijn, welke specificeert op welke toepassingsgebieden (bijvoorbeeld bij welke vergunningen), geografische gebieden of drempelwaarden voor dat bestuursorgaan de wet wordt toegepast. Deze discretionaire bevoegdheid geldt ook voor coffeeshops en kan er dus toe leiden dat gemeenten geen Bibob-screening toepassen bij de opening van een coffeeshop.
Weet u dat de burgemeester heeft aangegeven dat dit onderzoek niet heeft geleid tot een advies om de vergunningen in te trekken? Hoe is te verklaren dat uit een eerdere Bibob-onderzoek niks boven water is gekomen, terwijl inmiddels blijkt dat betrokkene wordt verdacht van illegaal gokken, hennephandel en witwassen? Hoe kan het dat dit bij eerder onderzoek nog niet naar voren is gekomen?
Ja. Zoals ik in antwoord op de eerdere Kamervragen en tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 15 december 2011 heb aangegeven doe ik over de inhoud van specifieke Bibob-onderzoeken geen uitspraken. Tijdens dit Algemeen Overleg heb ik wel aangegeven dat ik op basis van de informatie die het Bureau Bibob mij heeft verstrekt van mening ben dat de Bibob-procedure zowel inhoudelijk als procedureel in deze zaak goed is verlopen. Om tegemoet te komen aan eventuele zorgen naar aanleiding van deze casus zal ik de kwaliteitscommissie Bibob verzoeken om het Bibob-advies dat in deze casus is afgegeven te onderzoeken in het kader van haar jaarlijkse kwaliteitsanalyse van gedane Bibob-onderzoeken. Deze jaarlijkse analyse, waarbij de kwaliteitscommissie steekproefsgewijs Bibob-adviezen op kwaliteit toetst, zal weliswaar niet leiden tot een inhoudelijke reactie over deze casus richting uw Kamer, maar zal wel, indien daartoe toch aanleiding blijkt te zijn, leiden tot een verbetering van de werkprocessen van het Bureau Bibob.
Klopt het dat in casu eerst een Bibob-onderzoek plaats heeft gevonden dat nergens toe heeft geleid, terwijl er tevens een politieonderzoek liep waaruit nu blijkt dat betrokkene wordt beschuldigd van illegaal gokken, hennephandel en witwassen? Vindt er na een Bibob-onderzoek (permanente) monitoring van betrokkene plaats?
Signalen uit bijvoorbeeld toezicht en handhaving of een tip van het Openbaar Ministerie kunnen voor het bestuursorgaan aanleiding vormen om Bureau Bibob te vragen een nieuwe toets uit te voeren. Op basis daarvan kan een bestuursorgaan besluiten om een reeds verstrekte vergunning in te trekken en tot sluiting over te gaan. Op deze wijze vindt ook na een Bibob-onderzoek monitoring plaats. Voor wat betreft de onderhavige casus verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
De vergoeding van anti-homotherapie |
|
Karen Gerbrands (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Verzekeraars en medici tegen christelijke homotherapie»?1
Zorg die voor vergoeding uit de zorgverzekering in aanmerking komt, moet gericht zijn op behandeling van een ziekte of een stoornis. Bovendien moet de behandeling voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk en dus bewezen effectief zijn. Ook moet het om een zorgvorm gaan die de betreffende beroepsbeoefenaren plegen te bieden. Homoseksualiteit of een homoseksuele geaardheid is geen ziekte en geen stoornis. Daarnaast is de reactie vanuit de beroepsgroepen klinisch-psychologen en artsen een bevestiging van het feit dat een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit geen zorg is die deze beroepsgroepen plegen te bieden. Dit alles maakt dat een therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit of van een homoseksuele geaardheid niet behoort tot het pakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Het is zorgverzekeraars niet toegestaan zorg te vergoeden die niet behoort tot het pakket.
Uit het inspectiebezoek dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan de betreffende instelling heeft gebracht blijkt echter dat er geen sprake is van het verlenen van een dergelijke therapie.
Deelt u de opvatting dat homoseksualiteit geen ziekte is?
Ja.
Klopt het dat zorgverzekeraars verplicht zijn deze anti-homotherapie te vergoeden, omdat de zorgorganisatie die deze therapie aanbiedt een erkende instelling is?
Neen. Uitsluitend behandelingen die deel uitmaken van het pakket van de Zorgverzekeringswet moeten de zorgverzekeraars vergoeden indien een verzekerde op die behandeling is aangewezen. Dit geldt ook voor toegelaten instellingen.
Betekent een dergelijke erkenning van een zorginstelling dat er straffeloos onzintherapieën kunnen worden aangeboden?
Nee, zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 3. Overigens blijkt uit het inspectiebezoek dat de IGZ aan bedoelde instelling heeft gebracht geen sprake te zijn van onzintherapieën.
Deelt u de mening dat alleen wetenschappelijk bewezen behandelingen vanuit het basispakket vergoed dienen te worden?
Ja, dat is het uitgangspunt voor het pakket van de Zorgverzekeringswet. Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze verwerpelijke anti-homotherapie direct uit het basispakket verdwijnt?
Zie het antwoord op vraag 1. Therapie gericht op het «genezen» van homoseksualiteit behoort niet tot het basispakket. Bovendien blijkt in dit geval geen sprake te zijn van anti-homotherapie. Als bij de IGZ alsnog melding wordt gedaan over zo’n «behandeling» dan zal de IGZ dat direct natrekken en hieraan indien nodig maatregelen verbinden.
Het bericht 'Staphorst censureert abortusinformatie CJG' |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staphorst censureert abortusinformatie CJG»?1
Ja.
Welke relatie heeft Stichting opvoeding tot de rijksoverheid? Is er sprake van subsidie naast de afdrachten van de aangesloten gemeenten?
De Stichting Opvoeden.nl heeft als missie het bevorderen van het gezond opvoeden, opgroeien en ontwikkelen van een kind door het online aanbieden van eenduidige gevalideerde informatie voor ouders, opvoeders en jongeren. Hiertoe ontvangt de stichting subsidie van VWS. Er is geen sprake van afdrachten van de aangesloten gemeenten.
Welke opdracht heeft Stichting opvoeding?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat gemeenten eigen keuzes kunnen maken met betrekking tot de informatie die door Stichting opvoeding wordt aangereikt? Hoe is de opvatting van Stichting opvoeding te verenigen met uw beleid waarin gemeenten vrijheid hebben bij het inrichten van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG)?
Gemeenten beslissen zelf over de informatie die zij willen verstrekken aan hun inwoners. Zo beslist ook elke gemeente over de vraag of zij via een website opvoedinformatie wil verstrekken en of zij dergelijke informatie betrekt van de databank van de Stichting Opvoeden.nl. De rol van VWS is faciliterend. Ik wil stimuleren dat alle kinderen en opvoeders de beschikking hebben over actuele, gevalideerde en volledige informatie over opvoedingsvraagstukken waarmee iedere gemeente uit de voeten kan. Ik heb begrepen dat de informatie in de databank van de stichting naar de mening van de gemeente Staphorst niet evenwichtig is. Het is goed dat gemeenten richting de stichting kenbaar maken welke informatie naar hun opvatting verbetering behoeft, zodat de stichting deskundigen hiernaar kan laten kijken. De stichting heeft dan ook aangegeven dat zij onderzoekt of en zo ja welke verbeteringen mogelijk zijn. De stichting heeft verder een standpunt aangekondigd over de mogelijkheid en wenselijkheid om gemeenten selectief informatie uit de databank te laten betrekken. Omdat in het bestuur en de Raad van Toezicht van de stichting een burgemeester en drie wethouders zitting hebben, vertrouw ik erop dat de opvattingen van gemeenten zorgvuldig in de afweging zullen worden betrokken.
Bent u bereid in overleg te treden met Stichting opvoeding ten einde een model voor de website te bewerkstelligen, waarin zowel sprake is van herkenbaarheid en gevalideerde informatie als beleidsvrijheid voor gemeentelijke invulling?
Zie antwoord vraag 4.
De ongelijke behandeling van ouders die zich niet houden aan de omgangsregeling |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel 279 van het Wet boek van Strafrecht (Sr)?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat er bij de nakoming van omgangsregelingen een (rechts-)ongelijkheid bestaat tussen de ouder die de zorg verleent en de ouder die de reguliere zorg niet op zich heeft genomen?
Artikel 279 Sr stelt straf op degene die opzettelijk een minderjarige onttrekt aan het wettig over hem gesteld gezag of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefent. Op grond van rechtspraak van de Hoge Raad kan ook degene die (mede) het gezag over een minderjarig kind uitoefent, dit kind desondanks aan het gezag en/of het opzicht van een ander onttrekken bijvoorbeeld door zich niet te houden aan een bij rechterlijke beslissing vastgestelde (voorlopige) omgangsregeling (HR 15 februari 2005, NJ 2005, 218). Dit arrest betrof de situatie waarbij de vader het kind niet volgens de omgangsregeling had teruggebracht bij de moeder die primair de zorg verleende. In een strafzaak waarin de Rechtbank Leeuwarden op 5 februari 2009 uitspraak heeft gedaan, was sprake van een moeder die zich niet hield aan de vastgestelde omgangsregeling doordat zij het kind niet liet meegaan met zijn vader (Rechtbank Leeuwarden 5 februari 2009, LJN BH 2027). Kernelement van het misdrijf van artikel 279 Sr is het onttrekken van het kind aan het gezag en/of opzicht. Oefenen beide ouders samen het gezag over het kind uit, dan kan – zo blijkt uit het voorgaande – artikel 279 Sr op beiden van toepassing zijn. Het gegeven dat de desbetreffende ouder de zorg voor het kind heeft doet aan die strafrechtelijke aansprakelijkheid niet af.
Herkent u zich in het beeld dat de ouder die de zorg niet heeft strafrechtelijk vervolgd kan worden en kan rekenen op inmenging van de politie als hij/zij zich niet houdt aan de omgangsregeling, bijvoorbeeld als hij/zij het kind niet tijdig terugbrengt? Herkent u zich dan ook in het beeld dat de ouder die de zorg regulier heeft en weigert aan de omgangsregeling te voldoen (bijvoorbeeld door te weigeren het kind naar de andere ouder te laten gaan) niet strafrechtelijk kan worden aangesproken?
Uit het antwoord op vraag 2 blijkt dat zowel de ouder die de zorg heeft als de ouder die de zorg niet heeft, kunnen worden vervolgd ter zake van artikel 279 Sr indien zij beiden het ouderlijk gezag over het kind uitoefenen. Artikel 279 Sr beoogt degenen die het wettig gezag of bevoegd toezicht uitoefenen over een minderjarige in staat te stellen hun taak te vervullen. Dragen beide ouders deze verantwoordelijkheid, dan is van rechtsongelijkheid als het gaat om de mogelijkheid van strafrechtelijk optreden tegen het niet nakomen van de omgangsregeling geen sprake. Hoewel de rechtspraak van de Hoge Raad derhalve ruimte laat voor optreden tegen beide ouders, ben ik van mening dat justitieel optreden van politie en openbaar ministerie bij problemen met de omgangsregeling – in het belang van het kind, maar ook in het belang van de ouders – tot het uiterste beperkt moet blijven.
Herkent u zich in het feit dat veel ouders tegen deze rechtsongelijkheid aanlopen? Zo ja, bent u bereid deze ongelijkheid weg te nemen, bijvoorbeeld door de werking van artikel 279 Sr ook voor het andere geval gelijk te trekken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De knelpunten bij de opvang van zieke vreemdelingen |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Leers |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw toezegging over het oplossen van de knelpunten bij de opvang van zieke vreemdelingen?1
Ja.
Hoe kan uw toezegging precies worden begrepen?
Tijdens het debat in de Tweede Kamer over de begroting Immigratie en Asiel werden de dilemma’s geschetst die spelen bij de uitvoering van de motie die ertoe strekt om aan uitgeprocedeerde asielzoekers, onder bepaalde voorwaarden, opvang te verlenen gedurende hun medische procedure. Mij werd gevraagd of ik open sta voor verbeteringen. Ik heb toegezegd hier werk van te maken.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn dat van de ruim 300 aanvragen voor opvang vanwege medische problemen er in slechts 15 zaken daadwerkelijk opvang is geboden?
Van de 300 aanvragen zijn ongeveer 120 pakketten compleet bevonden en is er een afspraak gemaakt om de aanvraag in te dienen.
Van de 120 ingediende aanvragen is in ongeveer 15 gevallen direct bij de indiening van de aanvraag uitstel van vertrek (artikel 64 Vw) verleend op basis waarvan rechtmatig verblijf en recht op opvang is ontstaan gedurende de procedure om verblijf op medische gronden. In deze gevallen zijn namelijk alle benodigde gegevens overgelegd, maar kon op dat moment nog geen beslissing op de aanvraag worden genomen. In ongeveer 15 aanvragen is direct verblijf op medische gronden verleend. Ongeveer 90 aanvragen zijn direct afgewezen omdat niet aan de voorwaarden voor verblijf op medische gronden werd voldaan.
Van ongeveer 180 ex-asielzoekers waren de aangeleverde (medische) gegevens niet compleet. In ongeveer 100 zaken hiervan ontbrak de toestemmingsverklaring, was deze niet compleet of ontbrak een geldig document voor grensoverschrijding dan wel andere bescheiden waarmee de nationaliteit aangetoond wordt of aannemelijk kon worden gemaakt. In de overige ongeveer 80 zaken waren de relevante medische gegevens onvolledig.
Deelt u de mening dat de strekking van de aan deze opvang ten grondslag liggende door de Kamer aangenomen2 om te voorkomen dat zieke vreemdelingen op straat belanden, bij de huidige wijze van uitvoering onvoldoende recht wordt gedaan?
Nee, deze mening deel ik niet. Op basis van de Ex-Ante Uitvoeringstoets (EAUT) die in de zomer van 2009 is uitgevoerd, werd verwacht dat het naar schatting om een maximale doelgroep van ongeveer 1200 ex-asielzoekers per jaar zou gaan. Op basis van de cijfermatige bevindingen moet worden gesteld dat een uiterst gering aantal ex-asielzoekers gebruik maakt van de mogelijkheden die de motie biedt. Voor ex-asielzoekers die wèl gebruik willen maken van de mogelijkheden die de motie biedt, maar de aangeleverde (medische) gegevens niet compleet aanleveren, zal ik stimuleren dat het aantal incomplete dossiers gereduceerd wordt, bijvoorbeeld door de informatievoorziening te verbeteren, zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling heb aangegeven.
Klopt het dat een zieke asielzoeker, wiens asielaanvraag is afgewezen en die tegen die afwijzing in hoger beroep is gegaan, niet in aanmerking kan komen voor opvang vanwege medische redenen, omdat de asielzoeker dan nog niet is uitgeprocedeerd, en hij daardoor op straat belandt? Deelt u de mening dat zo’n zieke asielzoeker ook in de hoger beroepsfase opvang moet kunnen krijgen, als hij aan de overige voorwaarden voldoet? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit in uw beleid aan te passen?
Nee, dat klopt niet. Hoger beroep tegen een afgewezen asielaanvraag heeft geen schorsende werking waardoor er op de afgewezen asielzoeker een vertrekplicht rust. Indien er sprake is van medische problematiek staat het de afgewezen asielzoeker vrij om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet aan te vragen. De afgewezen asielzoeker kan – onder voorwaarden – in aanmerking komen voor opvang.
Indien tegen een afgewezen asielaanvraag in hoger beroep wordt gegaan, kan daarnaast tegelijkertijd om het treffen van een voorlopige voorziening worden verzocht. Indien de rechter het verzoek toewijst, krijgt de afgewezen asielzoeker weer rechtmatig verblijf in Nederland. Het recht op opvang herleeft dan gedurende de hogere beroepsfase. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit beleid aan te passen.
Klopt het dat een vreemdeling die een medische aanvraag doet en tevens om opvang verzoekt, bij een afwijzing van de aanvraag geen opvang verleend wordt, ook niet als de rechtbank de voorlopige voorziening tegen die afwijzing toewijst? Deelt u de mening dat zo’n zieke vreemdeling in het geval van een toegewezen voorlopige voorziening opvang zou moeten worden verleend? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit in uw beleid aan te passen? Bent u in dit kader bereid om rechtbanken, in het geval van medische aanvragen waar tevens om opvang is verzocht, te verzoeken om verzoeken om voorlopige voorzieningen met spoed te behandelen?
Nee, dat klopt niet. Voor een afgewezen asielzoeker die tijdens de lopende medische procedure opvang heeft gekregen op grond van de motie, volgt bij een afwijzende beslissing een vertrektermijn en eindigt uiteindelijk het recht op opvang. Tegen deze beslissing kan bezwaar worden gemaakt maar dit levert geen rechtmatig verblijf op. Daarom zal de bezwaarprocedure veelal gepaard gaan met een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij een toewijzing van de voorlopige voorziening krijgt de afgewezen asielzoeker weer rechtmatig verblijf in Nederland. Het recht op opvang herleeft dan gedurende de bezwaarfase.
Bij andere vreemdelingen met medische problematiek, die niet de procedure van de motie volgen, leidt een toewijzing van de voorlopige voorziening niet alsnog tot recht op opvang. Zij hebben immers ook geen recht op opvang gehad gedurende de procedure in eerste aanleg. Zij hebben wel rechtmatig verblijf en zij mogen de beslissing op het bezwaar in Nederland afwachten.
Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat de knelpunten voor het verkrijgen van opvang voor zieke vreemdelingen worden opgelost zodat zij niet meer op straat belanden?
Zie antwoord vraag 4.
De dreigende sluiting van de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de afdeling acute verloskunde in ziekenhuis de Sionsberg te Dokkum dreigt te sluiten?1
Op 19 januari 2012 heeft de Sionsberg haar zorgbeleidsplan aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voorgelegd. Hierin is onder andere door het bestuur van de Sionsberg besloten dat de Sionsberg voor de geboortezorg vóór 1 mei 2012 een aanvullend beleidsplan dient op te stellen. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend. De IGZ zal dit plan toetsen aan de vigerende richtlijnen en normen. Totdat dit plan is uitgewerkt en geïmplementeerd blijven reguliere bevallingen in de Sionsberg mogelijk. Bevallingen die vooraf als risicovol worden ingeschat worden, in verband met ontbrekende nazorgmogelijkheden, tijdig doorverwezen naar ziekenhuizen in de omgeving. .
Op welke wijze gaat u de acute verloskunde in Dokkum en omstreken behouden?
De zorgaanbieders zijn aan zet om een samenhangend plan voor de geboortezorg op te stellen. Van belang is hierbij dat verantwoorde en toegankelijke geboortezorg in de regio wordt georganiseerd.
Bent u nog steeds van mening dat de 45 minuten aanrijtijd voor verloskundige zorg gegarandeerd moet blijven of zijn dit loze woorden? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat deze normen worden nagekomen?
Ja, de 45 minutennorm blijft voor mij een uitgangspunt waar in het zorgbeleidsplan voor de geboortezorg rekening mee moet worden gehouden. Ook in geval van het verplaatsen van de acute verloskunde van de Sionsberg naar een ander ziekenhuis ga ik er van uit dat er oplossingen voor het borgen van de kwaliteit en toegankelijkheid van de geboortezorg in de regio te vinden zijn.
Is het juist te stellen dat, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg verdwijnt, de 45 minutennorm overschreden zal worden? Zo ja, welke gebieden komen volgens u onder druk te staan? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel inwoners wonen, wanneer de acute verloskundige zorg in ziekenhuis de Sionsberg moet sluiten, buiten de 45 minutennorm?
Uit de analyse van het RIVM blijkt dat de Sionsberg een gevoelig ziekenhuis is voor circa 8 000 inwoners. Dit betekent dat, wanneer de afdeling acute verloskunde zou sluiten en er verder niets zou wijzigen deze personen niet meer binnen 45 minuten op een afdeling acute verloskunde kunnen komen. In het huidige beleidsplan is al voorzien in het plaatsen van een extra ambulancestandplaats en een extra ambulance in de regio. Dit betekent dat de bereikbaarheid binnen 45 minuten in de regio is geborgd.
Waarom schuift u de verantwoordelijkheid af naar de zorgverzekeraars? Is het niet aan u om te staan voor goede en bereikbare verloskundige zorg voor iedere vrouw en ieder kind?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn, samen met de betrokken verzekeraar, het best in staat om de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute verloskundige zorg in de regio te borgen. De IGZ houdt hier toezicht op. Gezien de huidige stand van zaken, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 1, zie ik geen reden om me hier nu in te mengen.
Hoe gaat u de veiligheid van moeders en baby’s garanderen, wanneer de acute verloskundige zorg in de Sionsberg zijn deuren moet sluiten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is als wij de babysterfte zo veel mogelijk willen terugdringen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstellingen als er overal in het land afdelingen verloskundige zorg dreigen te sluiten?
Ik deel uw mening dat goede en bereikbare zorg van groot belang is voor het terugdringen van de babysterfte. In dat kader heeft de stuurgroep zwangerschap en geboorte het advies een goed beginopgesteld, dat ik u eerder heb toegezonden. Hierin zijn richtlijnen en normen opgenomen waarvan de naleving moet leiden tot veiliger zorg voor moeder en kind. Naleving hiervan kan in sommige gevallen op termijn echter alleen door betere samenwerking in de regio en kan in een aantal gebieden alleen worden gerealiseerd door concentratie van zorg. Concentratie is hierbij geen doel op zich, maar een middel om aan de strengere normen en richtlijnen te kunnen voldoen. De IGZ maakt momenteel in alle ziekenhuizen een inventarisatie van de mate waarin aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt voldaan en wat ziekenhuizen nodig hebben om aan de normen te gaan voldoen. Dit onderzoek zal op geaggregeerd niveau weergeven in hoeveel regio’s concentratie onderzocht wordt. Daarnaast doen de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte te kunnen voldoen. Dit onderzoek moet leiden tot een implementatieplan, inclusief een zorgvuldig gekozen tijdspad. Ik verwacht medio februari beide rapporten te ontvangen en zal ze u, voorzien van mijn reactie, zo snel mogelijk doen toekomen.
Wilt u onderzoeken in welke mate de acute verloskunde in andere regio’s gevaar loopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over de uitkomsten?
Zie antwoord vraag 8.
Dat de bezuinigingen op de sociale werkplaatsen averechts werken |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat uw reactie op het rapport «Wachtlijst of Werk»?1 2
De SP stelt in haar rapport: «Als samenleving vinden we het onacceptabel dat mensen die een arbeidsprestatie kunnen leveren, thuis zitten.» Verder stelt de SP dat werken goedkoper is dan een uitkering. Juist deze uitgangspunten liggen ten grondslag aan de Wet Werken naar Vermogen (WWNV). Het kabinet wil dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. De WWNV wil voor deze groep kansen bieden die ze in het huidige stelsel onvoldoende krijgen. Werken bij een reguliere werkgever, zonodig met loondispensatie, is voor mensen zelf beter en ook goedkoper dan een uitkering. Het kabinet wil met de WWNV bevorderen dat mensen die dat kunnen bij een reguliere werkgever aan de slag gaan en de Wsw in de toekomst beperken tot degenen die echt zijn aangewezen op beschut werk.
Deelt u de mening dat er geen sluitend arbeidsmarktbeleid is, waardoor onder andere 21 662 werkzoekenden op de wachtlijst van de sociale werkplaatsen veroordeeld worden tot lang wachten achter de geraniums in onzekerheid over het moment dat zij aan de slag kunnen in of via de sociale werkplaats?
Het kabinet is van mening dat in ons land teveel mensen die kunnen werken om uiteenlopende redenen langs de kant staan. Ongeveer honderdduizend mensen werken in Nederland in de beschutte omgeving van de sociale werkvoorziening. Dat is tweeënhalf maal zoveel als bij de invoering van de wet in 1969 was voorzien, terwijl blijkt dat minstens de helft met enige begeleiding aan de slag zou kunnen bij een reguliere werkgever.
De regering wil met de WWNV bereiken dat meer mensen met een arbeidsbeperking bij een gewone werkgever aan de slag gaan. De WWNV moet hun kansen bieden die ze in het huidige stelsel nog onvoldoende krijgen. Met de WWNV kiest het kabinet voor een activerende aanpak, waarbij mensen die (gedeeltelijk) kunnen werken ook naar vermogen gaan werken, en werk aantrekkelijker wordt dan een uitkering. Iedereen met arbeidsvermogen die vanaf 1 januari 2013 instroomt, valt onder de nieuwe WWNV.3 De uitdaging voor alle betrokkenen – gemeenten, werkgevers en werknemers – is om veel meer mensen vanuit een uitkering aan het werk te helpen.
Deelt u voorts de mening dat door hen direct aan het werk te helpen in de sociale werkplaats u miljoenen zou kunnen besparen zoals uiteengezet in het rapport «Wachtlijst of Werk»? Zo ja, wat gaat u doen om banen te scheppen in plaats van banen te schrappen? Zo nee, wat zijn volgens u de oorzaken en oplossingen voor het oplossen van de wachtlijsten voor de sociale werkplaatsen?
Ik deel de opvatting niet dat door het direct aan het werk te helpen in de sociale werkplaats miljoenen kunnen worden bespaard, zoals uiteengezet in het rapport «Wachtlijst of Werk». De rekenvoorbeelden in het SP rapport «Wachtlijst of werk» kloppen niet. Zo voert de SP standaard voor elke alleenstaande bijstandsgerechtigde op de wachtlijst € 4300 aan structurele re-integratiekosten per bijstandsgerechtigde op, terwijl er voor mensen op de wachtlijst geen re-integratieverplichting is. Indien een gemeente er toch voor kiest re-integratiemiddelen in te zetten gaat het bovendien om incidentele- en variabele kosten. Verder zijn de werkgeverslasten voor iemand op de wachtlijst te hoog berekend en is het onduidelijk hoe de SP tot enkele hoge kostenposten komt zoals de hoge apparaatskosten en het bedrag voor extra zorgconsumptie van mensen in een uitkering. Ook wordt in de berekening van de SP geen rekening gehouden met verdringingseffecten, die zich bij deze zwaar gesubsidieerde vorm van arbeid voor zal doen.
De omvang van de wachtlijst laat zien dat het huidige systeem onvoldoende tot uitstroom uit de Wsw stimuleert. Zoals in antwoord op vraag 1 al is aangegeven wil het kabinet met de WWNV terug naar een stelsel waarin alleen degenen die echt zijn aangewezen op beschut werk een Wsw-indicatie ontvangen en dat mensen die dat kunnen bij een reguliere werkgever aan de slag gaan.
Acht u het wenselijk dat mensen jarenlang op de wachtlijst staan voor de sociale werkvoorziening en hierdoor een groot risico lopen op schulden, verminderd zelfvertrouwen, frustratie, wanhoop, gevoel van mislukking en moedeloosheid en mensen eerder vervallen in de criminaliteit, alcohol- en drugsgebruik, vereenzaming en depressiviteit? Zo nee, wat gaat u doen om op korte termijn de wachtlijsten voor de sociale werkplaatsen op te lossen?3
Nee, dat vind ik niet wenselijk. Het is ook niet nodig. Ik ben van mening dat werk de beste oplossing is. Daarom kiest het kabinet voor de aanpak zoals in de WWNV omschreven. Door meer mensen bij een reguliere werkgever aan de slag te helpen nemen de door de SP gesignaleerde risico’s af. Gemeenten hebben ook nu al mogelijkheden om mensen op de wachtlijst in reguliere banen te plaatsen. Die mogelijkheden nemen na invoering van de WWNV nog toe door het instrument loondispensatie.
Deelt u de conclusie van het SP rapport «Wachtlijst of Werk?», dat het opheffen van de wachtlijst voor de sociale werkplaatsen de samenleving miljoenen kan opleveren en dat het niet alleen sociaal, maar ook financieel-economisch verstandig is om hierin te investeren? Zo nee, waarom niet?1
Ik onderschrijf de door u geschetste conclusie niet, zie het antwoord op vraag 3.
Wel onderschrijf ik dat het van belang is dat de Wsw ook in de toekomst toegankelijk blijft voor degenen die echt zijn aangewezen op beschut werk.
Bent u bereid om een uitgebreide maatschappelijke kosten en baten analyse te laten maken van de sociale werkvoorziening in Nederland in relatie tot uw bezuinigingen en plannen voor de sociale werkvoorziening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft een zorgvuldige afweging gemaakt van de sociale, maatschappelijke en financiële kosten bij het besluit om te komen tot een nieuwe wet voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Ik constateer bovendien dat er in de sociale werkplaatsen ruimte is voor efficiënter werken, onder meer door meer mensen extern te plaatsen, en kritisch te zijn op de bedrijfsvoering. Laatstgenoemde wordt tevens onderschreven in het rapport van de Commissie Westerlaken.
Ziet u mogelijkheden om de mensen die op de wachtlijst staan een zogenaamd voortraject te bieden voordat ze daadwerkelijk aan de slag kunnen bij een de sociale werkplaats of een reguliere werkgever, zodat mensen niet inactief thuis zitten met een uitkering? Zo nee, geeft u toe dat mensen niet aan de bak komen?
Gemeenten kunnen binnen de kaders van het participatiebudget voortrajecten financieren voor mensen die op de wachtlijst staan. Het is de gemeentelijke beleidsvrijheid om daar gebruik van te maken.
Wat is de stand van zaken inzake de uitspraak van de minister-president tijdens de Algemene Beschouwingen in 2011 dat er hard gewerkt wordt door «werkgevers, maar ook door mensen uit de Kamer» om een plan te maken om een substantieel aantal mensen met een arbeidsbeperking in dienst van reguliere werkgevers te krijgen? Wanneer kan de Tweede Kamer dit plan verwachten?4
Op 1 februari jl. heb ik de Tweede Kamer een brief gezonden waarin de maatregelen die ik neem ter bevordering van werkervaringsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking zijn opgenomen.
Wat is er terecht gekomen van de uitspraak van de minister-president bij de Algemene Beschouwingen in 2011 dat het kabinet er alles aan doet om gedeeltelijk arbeidsongeschikte jonggehandicapten «desnoods met een loonkostensubsidie weer aan de slag te krijgen en hen niet op te sluiten in die uitkering»? Hoeveel jonggehandicapten zijn ondertussen via loonkostensubsidie aan de slag gekomen?4
Tijdens de Algemene Beschouwingen heeft de minister-president toegelicht dat de inzet van het kabinet is om zo veel mogelijk mensen aan de slag te laten gaan bij reguliere werkgevers.
Gemeenten krijgen in het kader van de voorgenomen WWNV een breed scala van instrumenten (een «gereedschapskist») om onder meer mensen met een arbeidsbeperking te begeleiden naar werk. Voorbeelden van deze instrumenten zijn loonkostensubsidie, detachering, proefplaatsing en werkplekaanpassingen. Het kabinet zal via de WWNV aan deze gereedschapskist het instrument loondispensatie toevoegen. De gemeente kan dit instrument inzetten voor mensen die als gevolg van een verstandelijke, lichamelijke en/of psychische beperking, dan wel om andere redenen, niet in staat zijn zelfstandig 100 procent van het minimumloon te verdienen.
Overigens heeft UWV al langer de mogelijkheid om het instrument loondispensatie in te zetten voor mensen in de Wajong. Uit cijfers van UWV in het kader van de eerste Wajongmonitor blijkt dat voor circa een derde van alle Wajongers die bij een reguliere werkgever werken de afgelopen vijf jaar loondispensatie is toegekend, het betrof ca. 7 500 toekenningen. Daarnaast kunnen 32 gemeenten in de pilot loondispensatie al gebruik maken van het instrument loondispensatie. Bij brief van 30 november 2011 is uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken ten aanzien van het aantal dienstverbanden en proefplaatsingen in de pilot.
Is het bericht waar dat vanwege de opnamestop bij sociale werkplaatsen leerlingen die van scholen komen voor zeer moeilijk lerende kinderen niet aan het werk komen? Hoeveel leerlingen treft dit lot in Nederland? Welke maatregelen gaat u nemen om dit probleem op te lossen?5
Leerlingen van scholen met zeer moeilijk lerende kinderen komen niet per definitie in aanmerking voor een Wsw-indicatie. Het door u genoemde bericht duidt op een heel ander aandachtsgebied: het belang van aandacht voor de overgang tussen onderwijs en arbeidsmarkt, maar ook tussen zorg en arbeid. Juist voor kinderen is het van belang om zo snel mogelijk aan de slag te gaan bij een reguliere werkgever, het instrument loondispensatie uit de WWNV draagt daaraan bij. De WWNV stelt gemeenten in staat een samenhangende, integrale aanpak te ontwikkelen.
Het declaratiegedrag van de directie van de Nederlandsche Bank (DNB) |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van RTL Nieuws over het declaratiegedrag van de directie van DNB?1
Ja.
In antwoord op eerdere mondelinge hebt u gesteld «Uiteindelijk moet je kunnen vertrouwen op het afgesproken beleid en de interne en externe controle daarop»2; op welke externe controle werd hierbij gedoeld? Op welke manier valt dit te rijmen met het verweerschrift van DNB in de WOB-procedure van RTL Nieuws waarin aangegeven wordt dat er in het geheel geen externe controles plaatsvinden?1.
De externe accountant van DNB controleert de jaarrekening van DNB. De directiedeclaraties maken hier onderdeel van uit. Navraag bij DNB leert dat zij met de opmerking in haar verweerschrift in de WOB-procedure van RTL-nieuws uitsluitend heeft aangegeven dat er geen specifieke externe audit heeft plaatsgevonden op alleen de directiedeclaraties.
Daarnaast kent DNB een intern controlemechanisme voor declaraties. Declaraties worden geaccordeerd door een ander dan degene die de kosten maakt, dit geldt zowel voor medewerkers als directieleden van DNB. Achteraf voert de afdeling Compliance & integriteit van DNB een jaarlijkse controle uit. Voor reis- en verblijfskosten bij dienstreizen geldt dat deze uitsluitend conform het dienstreizenbeleid geboekt worden.
Wat vindt u van het controlesysteem op de declaraties bij DNB? Zouden de directie- en managementdeclaraties niet jaarlijks extern gecontroleerd moeten worden, zoals bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten (AFM) laat doen? Bent u bereid DNB te verzoeken externe controle in te stellen?
Het declaratiebeleid bij DNB wordt vastgelegd en vastgesteld door de Raad van Commissarissen van DNB. Navraag bij DNB leert dat er de afgelopen jaren jaarlijks controle heeft plaatsgevonden op de naleving van het beleid door de afdeling Compliance & Integriteit van DNB. Hierbij is gebleken dat de declaraties een zakelijk karakter hebben en in overeenstemming zijn met het beleid. De declaraties van DNB directieleden hebben betrekking op het uitoefenen van de directiefunctie, de declaraties hebben derhalve alleen betrekking op zakelijke (publieke) relaties.
DNB heeft voorts in november 2011 bekendgemaakt declaraties van de directie te gaan publiceren met een vertraging van een half jaar. De termijn van een half jaar wordt in acht genomen in verband met de toezicht- en stelseltaken van DNB. Tot slot heeft de directie van DNB mij laten weten dat zij de externe accountant zal verzoeken jaarlijks een specifieke controle op de naleving van de Faciliteiten- en declaratieregeling directie DNB uit te voeren.
Welke regels gelden er bij DNB ten aanzien van de declaraties? Zijn er tussen het jaar 2000 en vandaag interne audits geweest van het declaratiegedrag? Bleek daaruit dat voormalige en zittende directieleden zich in de periode 2000–2010 aan de declaratieregels hielden? Is in de administratie van DNB duidelijk te maken welke declaraties betrekking hebben op private dan wel publieke relaties?
Zie antwoord vraag 3.
De beslissingsmacht van zorgverzekeraars over een ambulancepost op Walcheren |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven of u nog steeds van mening bent dat het onverantwoord is dat de ambulancepost op Walcheren verdwijnt, zoals u in uw brief van februari 2011 aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) Zuidwest Nederland schreef?1
Gezien het unieke karakter van de situatie in Zeeland en van het verzoek om dit specifieke budget te verhogen was het voor de NZa zaak om zorgvuldig te werk te gaan. De NZa is immers onafhankelijk in haar oordeelsvorming. Van belang was hierbij dat de verzekeraar informatie zou verschaffen over de vraag in hoeverre de zorgplicht in het gedrang zou komen bij uitblijven van de extra financiering. Op 10 februari 2012 heeft de NZa, mede op basis van haar gesprek met de betrokken verzekeraar, besloten om het budget van Connexxion Ambulancezorg met terugwerkende kracht per 1 januari 2011 te verhogen.
Waarom schrijft u in uw brief van december 2011 aan de voorzitter van Gedeputeerde Staten Provincie Zeeland dat «gebleken is dat de betreffende beleidsregels geen ruimte bieden voor het honoreren van het specifieke verzoek van RAV Zeeland», en «dat beschikbaarstelling van extra middelen alleen aan de orde zou kunnen zijn ingeval door de zorgverzekeraar aannemelijk wordt gemaakt dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende wettelijke zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Erkent u dat er hiermee – ondanks dat u het als minister van VWS onverantwoord vindt de extra ambulance te laten verdwijnen, en ondanks de op 22 april 2010 aangenomen motie-Van der Vlies2 – geen ambulancepost zal blijven als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), en de grootste regionale zorgverzekeraars, hiertoe besluiten? Wat is dan de betekenis van de krachtens de Wet toelating zorginstellingen vastgestelde 45-minutennorm voor de bereikbaarheid van acute ziekenhuiszorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat regering en volksvertegenwoordiging het beslissende woord hebben over de bereikbaarheid van collectieve zorg in Nederland en niet de grootste verzekeraars in een regio, of een toezichthouder als de NZa? Als de volksvertegenwoordiging, de regering en andere betrokken partijen, waaronder de Provincie Zeeland, van oordeel zijn dat deze post aanvullend noodzakelijk is, kan het toch niet zo zijn dat een toezichthouder als de NZa alsnog aan de verzekeraar vraagt »aannemelijk te maken dat hij niet meer zou kunnen voldoen aan de op hem rustende zorgplicht in geval de extra ambulance zou komen te vervallen»? Wiens mening geeft in een dergelijke situatie dan de doorslag?
In de inrichting van de acute zorg geldt een heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Als gezegd hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht. Op het moment dat zij onvoldoende budget hebben om deze zorgplicht in de acute zorg uit te oefenen is het zaak dat daar een oplossing voor komt. Om die reden heeft de RAV Zeeland een verzoek bij de NZa ingediend om het budget op te hogen. Ik heb de NZa gevraagd om deze casus grondig te bekijken gezien mijn eerdere toezegging in de Kamer. Vervolgens is het aan de NZa om in deze specifieke casus oordeel te vormen en een besluit te nemen.
Hoe ziet u in het licht van het voorgaande uw eindverantwoordelijkheid als minister voor de 45-minutennorm? Erkent u dat het erop lijkt dat u in deze zaak uw verantwoordelijkheid als minister van VWS afschuift naar de zorgverzekeraars en de NZa, u het proces hierdoor onnodig vertraagt en daarmee de ambulancezorg in Zeeland tekort doet?
Naar mijn mening is de ambulancezorg in Zeeland niet tekort gedaan. De RAV heeft de ambulancepost de afgelopen periode zelf in de lucht gehouden en krijgt hier met terugwerkende kracht financiering voor. Ik hecht er daarbij aan dat de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Wat bent u voornemens te doen in geval de zorgverzekeraar zou besluiten de definitieve financiering voor de extra ambulance niet structureel te regelen, mede in het licht van uw uitspraak dat u eindverantwoordelijk bent voor de borging van de cruciale zorg (in uw brief van 27 april jl.3 geeft u immers aan dat u voor de cruciale zorg, naast uw verantwoordelijkheid voor het zorgsysteem op zich, een extra verantwoordelijkheid hebt, en dat dit betekent dat, wanneer de zorgverzekeraar of het zorgkantoor ondanks alle inspanningen niet in staat zijn deze vormen van zorg beschikbaar te houden, de overheid zal zorgen voor de continuering ervan)? Hoe ziet u in het licht van deze specifieke situatie uw opmerking dat «de bekostiging van deze functies (waaronder de ambulancezorg) daar waar dat noodzakelijk is, vormgegeven zal worden via een zogenaamde beschikbaarheidsvergoeding», en dat «de hoogte van deze vergoeding zodanig dient te worden vastgesteld dat in alle gevallen (dus ook in krimpgebieden) dergelijke voorzieningen in stand gehouden moeten kunnen worden, zonder andere zorgaanbieders te benadelen»?
Het kan niet zo zijn dat als een zorgaanbieder of zorgverzekeraar aangeeft meer budget nodig te hebben, zonder aannemelijk te maken dat daarvoor goede redenen zijn, dat automatisch zou worden toegekend. De NZa toetst de redelijkheid van dat verzoek en handelt daarnaar. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 2. Aangezien de NZa heeft besloten het budget van de RAV op te hogen is er geen reden voor mij om een beschikbaarheidsvergoeding in te zetten.
Het functioneren van de AIVD |
|
Marcial Hernandez (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Blunderende AIVD liet mol zelf binnen»?1
Ja.
Hoe duidt u dit artikel, waarin aangegeven wordt dat er fouten zijn gemaakt bij sollicitatieprocedures en dat er binnen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) slordig wordt omgegaan met gevoelige informatie?
De relatie die in het artikel wordt gelegd tussen de dood van een vermeend medewerker van de AIVD en het Hofstadonderzoek is niet aan de orde.
Betrokkenen in het Hofstad-onderzoek hebben indertijd inderdaad wel aangegeven dat er sprake was van beperkt beschikbare capaciteit voor het onderzoek. Dit is later ook door de CTIVD geconcludeerd in haar rapport inzake de afwegingen van de AIVD met betrekking tot Mohammed B. van 13 februari 2008 (Tweede Kamer Vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 22). In de reactie op het CTIVD rapport heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven dat zij de kritische kanttekeningen die de CTIVD terzake plaatste bij het algemene functioneren van de AIVD in 2004 herkende en onderschreef. Tevens gaf zij aan dat reeds in 2007 een meerjarig programma was gestart, dat heeft geleid tot de nodige verbeteringen in het functioneren van de AIVD. Ook in antwoorden op de schriftelijke vragen die door de Kamer zijn gesteld naar aanleiding van het rapport (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 23) is de minister uitgebreid ingegaan op zowel personele zaken als controlemechanismen en de verbeteringen die de AIVD sinds 2004 heeft doorgevoerd.
Over het lekken van informatie door de in het artikel genoemde audiobewerker heeft de toenmalige minister de Tweede Kamer op 10 november 2004 een brief gestuurd. Daarnaast heeft de minister de CIVD meerdere malen uitvoerig vertrouwelijk geïnformeerd.
Is het waar dat er bij de AIVD dagelijks slechts tot een uurtje of vijf in de middag gewerkt kan worden met gevoelige informatie, omdat deze vóór die tijd in de kluis moet liggen en kluismedewerkers om vier à vijf uur naar huis gaan? Bent u van mening dat er een 24-uurs bereikbaarheid, toegang en opslag tot geheime informatie mogelijk moet zijn? Zo, nee waarom niet?
De AIVD is 24 uur per dag, 7 dagen per week, 365 dagen per jaar operationeel en bereikbaar. De suggestie die in het artikel wordt gedaan, als ware dat niet het geval, is dus onjuist.
Klopt het dat de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) het handelen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) slechts toetst aan juridische kaders? Ziet de CTIVD daarnaast ook toe op de wijze waarop sollicitaties plaatsvinden, de manier waarop er met vertrouwelijke informatie wordt omgegaan, de toegang tot interne vertrouwenspersonen is geregeld en de interne bedrijfscultuur? Zo nee, vindt u dat de CTIVD deze taak heeft, of is dit niet nodig omdat er op een andere wijze al toezicht op de AIVD plaatsvindt?
Intern heeft de AIVD bijzondere aandacht voor de personeelszorg, het beveiligingsbeleid en reflectie op de eigen organisatie. Aandacht voor persoonlijke gedragingen en ook het veiligheidsbewustzijn zijn constanten binnen de organisatie. Medewerkers hebben daarnaast toegang tot een vertrouwenspersoon integriteit en de bedrijfsmaatschappelijk werker. De rijksbrede klokkenluidersregeling geldt uiteraard ook voor medewerkers van de AIVD; zij blijven daarbij gehouden aan de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 85 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002.
Voor wat betreft het toezichtstelsel kan het volgende worden aangegeven.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ziet toe op de rechtmatigheid van de taakuitvoering van de AIVD en de MIVD. Het toezichtstelsel is echter breder. De Kamer controleert de AIVD in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) aan de hand van onder meer het geheim gerubriceerde jaarplan, de driemaandelijkse rapportages over de taakuitvoering en de geheime bijlage van het jaarverslag. De Kamer in brede zin voert zijn controlerende rol uit (veelal in de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken) aan de hand van onder meer de openbare versies van het jaarplan en het jaarverslag van de AIVD. Voorts geldt dat er verschillende instanties zijn die, evenals de eerder genoemde CTIVD, externe en onafhankelijke controle op de diensten uitoefenen. Daarbij gaat het om de Algemene Rekenkamer die de rechtmatigheid van in- en uitgaven van de dienst controleert en onderzoek verricht naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid. Daarnaast onderzoekt de Rijksauditdienst het beheer en de bedrijfsvoering van de AIVD. De burger kan bovendien klachten indienen bij de Nationale ombudsman over de uitvoering van taken door de overheid en dus ook over de taakuitvoering door de AIVD. In het toezichtstelsel past tot slot de controle die de rechter uitoefent. Daarbij gaat het zowel om de bestuurs- straf- en civiele rechter.
In 2005 is in het kader van het onderzoek van het Clingendael Centrum voor Strategische Studies TNO (CCSS) vastgesteld dat het stelsel van democratische controle in Nederland op de AIVD en de MIVD dekkend is en van hoge kwaliteit. Het rapport is aangeboden aan en besproken met de Tweede Kamer.
Hoe komt het dat de CTIVD of de AIVD zelf de minister van BZK niet eerder gewaarschuwd heeft voor de cultuur binnen de AIVD (die in het aangehaalde artikel «verontrustend» wordt genoemd) en de slordige wijze van omgaan met informatie? Heeft de AIVD voldoende zelfreinigend vermogen? Beschikt de AIVD over een afdoende klokkenluidersregeling?
Zie antwoord vraag 4.
Welke van de in het artikel genoemde feiten waren reeds bekend binnen de AIVD en op welke wijze is daarop gereageerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een nader onderzoek in te stellen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het Frans-Duitse voornemen om een financiële transactiebelasting in te voeren in de eurozone |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van persberichten over het voornemen van kanselier Merkel en de Franse president Sarkozy om binnen de eurozone een financiële transactiebelasting in te voeren?1
Ja.
Deelt u de vrees van VNO-NCW en MKB Nederland dat de invoering van een financiële transactiebelasting kan leiden tot een verlaging van de pensioenuitkering van meer dan 10%2? Deelt u de mening dat dit niet acceptabel is?
Ik deel de vrees dat een financiële transactiebelasting kan leiden tot een verhoging van uitvoeringskosten van pensioenfondsen waardoor de financiële resultaten en daarmee de pensioenuitkeringen verder onder druk komen te staan. De precieze gevolgen voor pensioenuitkeringen zijn op dit moment moeilijk te kwantificeren. Pensioendeelnemers worden reeds geconfronteerd met de gevolgen van onder meer de kredietcrisis en de Europese schuldencrisis. Ook gezien de recent aangekondigde kortingen op de pensioenuitkeringen van bepaalde pensioenfondsen moeten we heel goed nadenken over de gevolgen die een eventuele financiële transactiebelasting met zich meebrengt.
Bent u het eens met VNO-NCW en MKB Nederland, alsook het Centraal Planbureau, dat een dergelijke belasting zal leiden tot een structurele krimp van de economie (van 0,53% tot 1,76%), iets wat wij in deze tijden van recessie kunnen missen als kiespijn?2
Voor een uitvoerige analyse van de risico’s op een structurele krimp van de economie als gevolg van een eventuele invoering van de financiële transactiebelasting en de mening van de regering over de financiële transactiebelasting zou ik willen verwijzen naar de kabinetsreactie op de CPB evaluatie Financiële Transactiebelasting.
Bent u bereid zich met klem tegen de invoering van een financiële transactiebelasting te verzetten?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt door rimpelvullers |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat duizenden vrouwen zijn verminkt als gevolg van cosmetische behandelingen met rimpelvullers door klinieken? Hoe heeft dit kunnen gebeuren?1
Zowel de kwaliteit van het product als de bekwaamheid van de professional bepaalt het resultaat van een behandeling. Als aan beide voorwaarden wordt voldaan dan is de kans op problemen met het injecteren van rimpelvullers klein. Een uitzondering daarop vormt het gebruik van permanente rimpelvullers. Vanwege de kans op complicaties wordt het gebruik van dit type rimpelvullers ontraden, onder andere – sinds november 2006 – via de website van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Een cliënt heeft – in het bijzonder wanneer het gaat om cosmetische redenen – een eigenstandige verantwoordelijkheid in de keuze of hij tot het gebruik van rimpelvullers overgaat. Die eigen keuze dienaangaande kan een cliënt – in goed overleg met de behandelaar – maken op basis van verschillende informatiebronnen, bijvoorbeeld de website van de IGZ.
Deelt u de opvatting van uw ambtsvoorganger, de heer Klink, dat het geen goede zaak is om mensen te behandelen met rimpelvullers? Zo nee, waarom niet?2
Ik ontraad het gebruik van permanente rimpelvullers, het is geen goede zaak om mensen daarmee te behandelen (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Wat is uw reactie op het pleidooi van de Stichting Legaal Verminkt om permanente vullers, zoals Bio-Alcamid en Dermalive, te verbieden? Bent u bereid met deze stichting in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. In aanvulling daarop: het gebruik van deze middelen voor cosmetische redenen wordt ontraden door zowel de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) als de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Dat wil dus zeggen dat als behandelaren in Nederland permanente rimpelvullers zouden gebruiken voor cosmetische redenen, zij handelen in strijd met de professionele standaard. Dit wil zeggen dat behandelaren die om cosmetische redenen permanente rimpelvullers gebruiken, kunnen worden aangepakt door de IGZ en de tuchtrechter. Permanente rimpelvullers worden echter ook gebruikt voor reconstructieve chirurgie. Het verbieden van deze middelen zou dus leiden tot het onthouden van behandeling aan mensen met een ernstige verminking, hetgeen niet wenselijk is.
Overigens zou in het – hypothetische – geval dat tot een verbod van het in de handel brengen van permanente rimpelvullers zou moeten worden overgegaan, een dergelijk verbod om een Europese benadering vragen vanwege het vrije verkeer van goederen.
In het licht van het bovenstaande acht ik een gesprek met de Stichting Legaal Verminkt over het verbieden van permanente vullers niet opportuun.
Is het waar dat permanente rimpelvullers nog steeds worden toegepast, ondanks een advies van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) uit 2009 om ze niet meer te gebruiken? Zo ja, vindt u ingrijpen gerechtvaardigd? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft in november 2006, samen met de beroepsverenigingen, een waarschuwing uit laten gaan waarin het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden zeer sterk wordt ontraden. Sinds die tijd zijn bij de IGZ een tiental meldingen binnengekomen over complicaties na het gebruik van een permanente rimpelvuller. Daarvan had het grootste deel betrekking op ingrepen die voor die waarschuwingsdatum zijn uitgevoerd. Eén melding wordt nog onderzocht, maar dit betreft een op zichzelf staande, bijzondere casus. Op grond hiervan heb ik geen aanwijzingen gekregen dat er in Nederlandse ziekenhuizen of klinieken nog permanente rimpelvullers worden gebruikt voor cosmetische doeleinden. Als er mensen zijn die andere aanwijzingen hebben, verwijs ik die graag naar de IGZ opdat de inspectie dat nader kan onderzoeken en aanpakken.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger, die stelde dat er geen aanwijzingen waren dat de IGZ onvoldoende toezicht uitoefende op privéklinieken? Vindt u de berichten dat ruim 2 jaar na het IGZ-advies nog altijd permanente rimpelvullers worden toegepast wel voldoende aanwijzing voor tekortschietend toezicht? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord bij vraag 4.
Waarom is, ondanks het advies van de IGZ en pleidooien van artsen, nooit een verbod ingesteld op permanente rimpelvullers? Bent u bereid hier alsnog voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze worden de slachtoffers geholpen, die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van de verminkende behandelingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben zeer begaan met mensen die ernstige lichamelijke en geestelijke gevolgen ondervinden van verminkende behandelingen. De overheid doet er alles aan om deze praktijken uit te bannen. Mochten er signalen bij de IGZ binnenkomen over het gebruik van permanente rimpelvullers voor cosmetische doeleinden, dan zal zij dat onderzoeken en zo nodig de «behandelaar» aanpakken.
Hoe groot is naar uw oordeel het probleem van malafide schoonheidsklinieken? Ziet u aanleiding om dit probleem aan te pakken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Noch de IGZ noch mij hebben signalen hierover bereikt. Mochten deze signalen er zijn, dan is het cruciaal dat de IGZ hiervan op de hoogte wordt gesteld.
Wat is uw oordeel over cosmetische botox-behandelingen? Op welke wijze wordt toezicht gehouden op de risico’s?
Botulinetoxine-bevattende producten zijn op de Nederlandse markt slechts toegelaten als geneesmiddel. De vereiste productinformatie geeft aan dat botulinetoxineproducten alleen mogen worden toegediend door artsen met geschikte ervaring. De cliënt zal in samenspraak met de beoogde behandelaar de voor- en nadelen van een cosmetische botox-behandeling moeten beoordelen.
Bijwerkingen kunnen worden gemeld bij de stichting Lareb. Burgers kunnen en zorgaanbieders moeten calamiteiten bij de IGZ melden.
Het bericht dat er fors bezuinigd wordt op het schoolmaatschappelijk werk |
|
Nine Kooiman , Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er fors bezuinigd wordt op het schoolmaatschappelijk werk, en dat er daardoor minder zicht is op kinderen die thuis problemen hebben?1
Schoolmaatschappelijk werk kan een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van jongeren met problemen die op school tot uiting komen.
Het is aan scholen en gemeenten om samen vorm te geven aan zorg in en om de school en te zorgen dat er zicht is op kinderen die thuis problemen hebben.
Bent u het ermee eens dat kinderen op school minder goed kunnen functioneren als zij problemen thuis hebben, en dat het schoolmaatschappelijk werk juist hierin een oplossing kan bieden voor kinderen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat er niet bezuinigd wordt op het schoolmaatschappelijk werk door de gemeenten?
Problemen thuis en op school gaan vaak hand in hand. Daarom is en blijft het uitgangspunt bij zowel de transitie van de zorg voor jeugd als de vormgeving van passend onderwijs dat de benodigde ondersteuning zo dicht mogelijk bij het kind, in het gezin en op school in samenhang wordt georganiseerd. Dit uitgangspunt zal ook in wetgeving worden vertaald.
Ik ben met u van mening dat schoolmaatschappelijk werk een belangrijke rol kan spelen in de ondersteuning op school volgens het hiervoor geformuleerde uitgangspunt. Ook is schoolmaatschappelijk werk bij uitstek in de gelegenheid in een vroegtijdig stadium te reageren op signalen van de professionals in de school. Schoolmaatschappelijk werk, vaak werkzaam vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin, is dan ook een van de vormen van ondersteuning die de verbinding kan leggen tussen school en opvoed- en opgroeiondersteuning.
Ik constateer echter op lokaal en regionaal niveau verschillende wensen en behoeften in de vormgeving van kindnabije en schoolnabije ondersteuning. Het is dan ook aan (samenwerkingsverbanden van ) scholen en gemeenten om hierover zelf afspraken en keuzes te maken.
Hoeveel bezuinigen gemeenten gemiddeld op het schoolmaatschappelijk werk? Wanneer u deze gegevens niet heeft, bent u dan bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend hoeveel gemeenten bezuinigen op het schoolmaatschappelijk werk. Het is aan scholen en gemeenten om met elkaar te beslissen over de inzet van schoolmaatschappelijk werk. Het past niet bij mijn verantwoordelijkheden om dit te onderzoeken.
Hoe rijmt u deze bezuinigingen op het schoolmaatschappelijk werk met de zware taak die het onderwijs erbij krijgt met passend onderwijs? Bent u het ermee eens dat scholen juist met de zware taak als passend onderwijs, veel meer een beroep zullen moeten doen op voorzieningen zoals het schoolmaatschappelijk werk?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met de uitkomst van de parlementaire werkgroep jeugdzorg die heeft geconcludeerd dat het gebruik van zware jeugdzorg voorkomen kan worden door juist te investeren in preventie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten juist niet bezuinigen op preventie en lichte vormen van jeugdzorg?
Ja. Eerdere ondersteuning en zorg op maat is dan ook één van de doelstellingen van de stelselherziening zorg voor jeugd.
Gemeenten worden verantwoordelijk voor alle vormen van zorg voor jeugd, zowel preventieve ondersteuning als zwaardere vormen van zorg. Doordat regie en financiering naar één bestuurslaag (gemeente) gaan, kunnen gemeenten zelf prioriteiten stellen en is er een stimulans om meer te investeren in preventie.
Daarnaast zal in het ondersteuningsprogramma dat we samen met de VNG aan gemeenten bieden aandacht besteed worden aan de beoogde zorginhoudelijke vernieuwing die onder andere gericht is op versterken van preventie.
Het is echter aan de gemeenten en de scholen om afspraken te maken over de vraag hoe de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden ingezet.
Bent u het ermee eens dat juist het schoolmaatschappelijk werk, vaak werkzaam vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin, de schakel is tussen school en de (gemeentelijke) jeugdzorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten ook voldoende schoolmaatschappelijk werk in de scholen inzetten?
Zie antwoord op vraag 2.
Gebrek aan openheid over mogelijke tankdeal met Indonesie |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Indonesie In Dark On Dutch Tank Purchase» (Jakarta Globe, 15 januari 2012).1
Ja.
Kunt u in het licht van de motie El Fassed c.s.2 over de verkoop van tanks aan Indonesië toelichten waarom er blijkbaar nog steeds gesproken wordt over de verkoop van deze tanks aan Indonesië? Kunt u toelichten op welke wijze u de motie gaat uitvoeren?
Zoals gesteld tijdens de behandeling van de defensiebegroting onderzoekt Defensie momenteel de verkoopmogelijkheden van overtollig defensiematerieel, waaronder de Leopard-tanks. Indonesië en enkele andere landen hebben belangstelling voor deze tanks getoond. Met deze landen worden vertrouwelijke gesprekken gevoerd, die kunnen leiden tot verkoop van materieel. Mocht het met een van die landen tot een overeenkomst komen, dan zal die uiteraard in overeenstemming met de motie-Van den Doel c.s. (Kamerstuk 22 054 nr. 24) aan de Kamer worden gemeld.
Heeft u de Indonesische regering geinformeerd naar de mening van de meerderheid van de Tweede Kamer en de genoemde motie over de verkoop van tanks aan Indonesie?
Ja.
Heeft het Indonesische ministerie van Defensie een aantal Indonesische parlementsleden uitgenodigd voor een bezoek aan Nederland? Heeft dit bezoek plaatsgevonden? Zo ja, wanneer? Waarom zijn daarover geen mededelingen gedaan?
Neen. Waarschijnlijk wordt met de vraag gedoeld op een delegatie van het Indonesische leger.
Klopt het dat de ondervoorzitter van de Defensie commissie uit het Indonesisch parlement een onderzoek wil naar politieke aspecten van de mogelijke aanschaf? Kunt u toelichten welke politieke aspecten reden zijn voor een onderzoek?
Enkele Indonesische parlementsleden, onder wie de vicevoorzitter van de parlementaire commissie die zich bezighoudt met defensieaangelegenheden, hebben laten weten vragen te hebben over de operationele inzetbaarheid van de Leopard-tanks in de Indonesische omstandigheden en over de technische aspecten van een aanschaf. In onder andere een onderhoud met de Indonesische minister van Defensie heeft de parlementaire commissie Buitenlandse Zaken en Defensieaangelegenheden zich recentelijk kritisch uitgelaten over een mogelijke aanschaf door Indonesië van de Nederlandse Leopard tanks. Enkele parlementariërs zeiden twijfels te hebben over de geschiktheid van de Leopard tanks voor het Indonesische terrein en wegennet. Daarnaast zou volgens sommigen een aanschaf voorbij gaan aan de regeringsdoelstelling de Indonesische defensie-industrie te bevorderen.
Is het waar dat er twijfels zijn in Indonesie over technische aspecten en over het aanbestedingsproces?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich uw toezeggingen tijdens het algemeen overleg over het wapenexportbeleid van 21 december 2011? Wanneer krijgt de Tweede Kamer inzage in de catalogus en de lijst van landen die in aanmerking komen voor de export van overtollig defensiematerieel?
Ja. Naar aanleiding van het algemeen overleg is er contact geweest met het ministerie van Defensie. Defensie stelt sinds eind 2003 geen catalogus met voor verkoop beschikbaar materieel meer op. Er is ook geen lijst van landen die in aanmerking komen voor export. Sinds 2003 wordt gewerkt met informatiebrochures over overtollig materieel dat verkocht kan worden en die belangstellenden voorzien van algemene (technische) informatie over die goederen. Op verzoek van landen die belangstelling hebben, kan nadere informatie worden verschaft, eventueel in de vorm van een offerte. De Kamer wordt over het voor verkoop beschikbaar overtollig materieel geïnformeerd via het Materieelprojectenoverzicht dat jaarlijks in september aan de Kamer wordt aangeboden (laatstelijk MPO 2011: Kamerstuk 27 830 nr. 90).
Heeft u de regering van Indonesië ervan op de hoogte gebracht dat Nederland op dit moment geen exportvergunning kan verlenen voor de verkoop van tanks aan Indonesië in verband met het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake Wapenexport? Zo neen, waarom niet?
De Indonesische autoriteiten zijn geïnformeerd over de motie El Fassed c.s. De toetsing van een vergunningaanvraag aan de hand van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt staat daar los van.