Het bericht 'Onderwijsassistent kan niet begrijpend lezen |
|
Jack Biskop (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderwijsassistent kan niet begrijpend lezen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de resultaten van het Amsterdamse onderzoek, dat nog niet de helft van de onderwijsassistenten op Amsterdamse basisscholen een voldoende haalt voor een toets begrijpend lezen?
Dat vind ik zorgwekkend. Ik vind het dan ook een goede zaak dat de Amsterdamse schoolbesturen bijscholing organiseren ter verbetering van de taalvaardigheid van hun onderwijsassistenten.
In hoeverre acht u de resultaten van het Amsterdamse onderzoek representatief voor het kennisniveau van onderwijsassistenten in de rest van het land?
Omdat het onderzoek alleen in Amsterdam is uitgevoerd, kan ik over de representativiteit geen uitspraken doen.
Kunt u bevestigen dat in het onderzoek door de koepelorganisatie voor Amsterdamse schoolbesturen in het primair onderwijs gebruik is gemaakt van een toets, die aansluit bij de nieuwe exameneisen die vanaf schooljaar 2013–2014 aan mbo'ers worden gesteld? Klopt het dat in de afgelopen jaren in het mbo extra is geïnvesteerd in taal en rekenen? In hoeverre acht u deze extra inzet geslaagd gezien de resultaten van het Amsterdamse onderzoek?
De koepelorganisatie geeft inderdaad aan dat de toets die zij aan de onderwijsassistenten van de basisscholen hebben voorgelegd is afgestemd op de nieuwe exameneisen voor Nederlandse taal in het mbo.
In het mbo wordt inderdaad vanaf 2010 volop geïnvesteerd in taal- en rekenonderwijs. Alle studenten die vanaf 2010–2011 met de mbo-opleiding Onderwijsassistent zijn begonnen, krijgen voortaan taal- en rekenonderwijs dat afgestemd is op de nieuwe referentieniveaus. Vanaf 2013–2014 zullen deze referentieniveaus centraal worden geëxamineerd.
De onderwijsassistenten die in Amsterdam zijn getoetst, hebben nog niet kunnen profiteren van mijn gevoerde beleid. De Amsterdamse onderzoeksresultaten bevestigen wel de noodzaak van het door mij ingezette beleid voor taal en rekenen in het mbo.
Overweegt u op grond van deze onderzoeksresultaten het beleid ten aanzien van het taalonderwijs op het mbo nader aan te scherpen? Zo ja, op welke wijze dan? Zo nee, waarom niet?
Het tijdpad voor invoering van de referentieniveaus, zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb geschetst, getuigt reeds van de hoge prioriteit die ik geef aan een goede beheersing van taal en rekenen.
Ziet u binnen de bestaande kaders mogelijkheden om te zorgen dat onderwijsassistenten die de komende jaren afstuderen een voldoende taal- en rekenniveau hebben? Hoe denkt u dit te gaan bereiken?
Ja, mijn beleid gericht op de referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen in het mbo betekent dat onderwijsassistenten die in 2014 hun mbo-diploma behalen, aan de hand van resultaten van centrale examens Nederlandse taal en rekenen, kunnen aantonen over voldoende taal- en rekenvaardigheden te beschikken. Ook de in 2012 of 2013 afgestudeerde onderwijsassistenten hebben taal- en rekenonderwijs achter de rug. Zo hebben deze studenten verplichte schoolexamens Nederlands afgelegd, en hebben zij taal- en rekenonderwijs gehad in het kader van hun beroep en ter voorbereiding op een eventuele doorstroom naar de Pabo.
Op welke wijze denkt u onderwijsassistenten, die in het verleden zijn afgestudeerd, op een voldoende niveau van taal en rekenen te brengen?
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun personeel. Indien wordt geconstateerd dat de onderwijsassistenten werkzaam op een basisschool onvoldoende bekwaam zijn op het terrein van taal en/of rekenen, is het de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur om te zorgen voor bijscholing.
Als in hetzelfde bericht wordt aangeduid dat Amsterdam werkt aan een ambitieus plan om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, onder andere door het verbeteren van het resultaat van de Cito-toets, welke lessen kunnen uit deze aanpak dan worden getrokken voor alle basisscholen en zo mogelijk ook voor het mbo?
De plannen van Amsterdam om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen en het resultaat van de Cito-toets te verbeteren sluiten heel goed aan op mijn actieplan Basis voor presteren. Met dit actieplan wil ik stimuleren dat alle basisscholen hogere ambities stellen op het terrein van de leerprestaties en meer opbrengstgericht werken. Ook sluiten de plannen van Amsterdam goed aan bij mijn beleid voor taal en rekenen voor het mbo.
Het blijven gebruiken van Deep Packet Inspection door telecombedrijven |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Telco’s blijven Deep Packet Inspection gebruiken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voortzetten van het gebruik van Deep Packet Inspection (DPI) door telecombedrijven lijnrecht tegenover de wens van de Tweede Kamer staat? Zo ja, gaat u op korte termijn actie ondernemen tegen dit gebruik?
Nee. Samen met uw Kamer hecht ik er sterk aan dat de privacy en de persoonsgegevens van gebruikers van de netwerken van mobiele telecomaanbieders en de vertrouwelijkheid van de communicatie via deze netwerken beschermd en gerespecteerd worden. De telecomaanbieders zijn gebonden aan wettelijke kaders zoals aangegeven door de Telecommunicatiewet (hierna Tw), de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna Wbp) en het Wetboek van Strafrecht. De vertrouwelijkheid van online communicatie is onlangs in het wetsvoorstel tot wijziging van de Tw op initiatief van uw Kamer nader verduidelijkt. Dit wetsvoorstel ligt momenteel bij de Eerste Kamer. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Tw heb ik aangegeven dat data-analysetechnieken, zoals Deep Packet Inspection (hierna DPI), op meerdere manieren en voor diverse doeleinden gebruikt kunnen worden, zowel rechtmatige als onrechtmatige. Zoals ik daarbij aangaf, moeten de aanbieders bij het gebruik van deze technieken de privacy, de vertrouwelijkheid van communicatie en de bescherming van persoonsgegevens van de gebruikers van hun netwerken beschermen en respecteren. Bij overtreding van de eerder genoemde wetgeving zal hiertegen door de bevoegde toezichthouders moeten worden opgetreden.
Op basis van voorlopig onderzoek dat de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna OPTA) heeft uitgevoerd op basis van de Tw, heeft OPTA geen aanleiding gezien voor handhavend optreden tegen de onderzochte aanbieders van mobiele netwerken. Op dit moment voert het College Bescherming Persoonsgegevens (hierna CBP) nader onderzoek uit naar de vraag of zich overtredingen van de Wbp voordoen of hebben voorgedaan. OPTA zal in het vervolg van haar onderzoek ook de onderzoeksresultaten van het CBP betrekken en indien nodig handhavend optreden.
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over een oriënterend onderzoek dat het OM had gestart naar het gebruik van DPI door KPN. Op 4 augustus jl. heeft het OM bekend gemaakt dat er in dit oriënterend onderzoek geen aanwijzingen zijn gevonden dat KPN met DPI haar klanten heeft afgeluisterd. Het OM zal dan ook geen strafrechtelijk onderzoek instellen.
Bent u het eens dat ter voorkoming van het misbruik van DPI de onderzoeksresultaten van het College Bescherming Persoonsgegevens zo spoedig mogelijk bekend gemaakt moeten worden?
Ik ben het met u eens dat de onderzoekresultaten van het CBP spoedig beschikbaar moeten komen, maar de snelheid waarmee het onderzoek wordt uitgevoerd mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid en grondigheid. Het CBP heeft aangegeven hoge prioriteit te geven aan het betreffende onderzoek. Hangende een onderzoek doet het CBP geen uitspraken over de inhoud noch over het procedurele verloop van het onderzoek. Een datum waarop de resultaten beschikbaar zullen komen is dan ook op dit moment niet te noemen.
Bent u bereid het College Bescherming Persoonsgegevens te verzoeken om prioriteit te geven aan het onderzoek of DPI strookt met de privacywetgeving? Kunt u een datum geven wanneer de resultaten van dit onderzoek bekend gemaakt worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het alternatieve plan van FNV Bondgenoten voor de pensioenen en AOW |
|
Paul Ulenbelt , Sadet Karabulut |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bereid de brief waaruit blijkt dat het alternatieve plan van FNV Bondgenoten voor pensioenen en AOW een gat van € 1,65 miljard slaat in de begroting voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?1
Een kopie van mijn brief treft u hierbij aan (ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer).
Klokkenluiders bij de politie |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom deelt u het oordeel van politiebond ACP dat de bescherming van klokkenluiders bij de politie tekortschiet niet?1
In de tijd dat de casus speelde (2008) werd al gewerkt aan een uniforme regeling voor klokkenluiders bij de sectoren Rijk, Politie en Defensie, waarin een verbeterde bescherming is opgenomen. Dit heeft geleid tot het besluit van 15 december 2009, houdende een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand bij de sectoren Rijk en Politie (Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie).
Dit besluit had de instemming van de politievakorganisaties, waaronder de politiebond ACP.
In dit besluit is de procedure voor het melden van een misstand door een ambtenaar en de bescherming tegen een eventuele rechtspositionele benadeling, alsmede de tegemoetkoming in de kosten in verband met eventuele procedurekosten nader uitgewerkt.
Waarom hebt u ervoor gekozen de conclusie van de Commissie Integriteit Overheid, dat de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken ten onrechte heeft nagelaten een disciplinair of strafrechtelijk onderzoek te starten naar het handelen van politietopman Goudswaard, naast neer te leggen?
In mijn reactie aan de voorzitter van de Commissie van 17 juni jl. heb ik toegelicht dat er geen aanwijzingen waren die een disciplinair en of strafrechtelijk onderzoek zouden rechtvaardigen. Zie hiervoor verder ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de opvatting dat noch de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), noch de commissie Staal onderzoek hebben gedaan naar strafrechtelijke overtredingen?
Het onderzoek van de AIVD is op grond van de Wet op de veiligheidsonderzoeken (Wvo) uitgevoerd om te bezien of de voormalige korpschef van Zeeland, uit een oogpunt van nationale veiligheid, een vertrouwensfunctie mocht uitoefenen. Het onderzoek van de commissie Staal bestond uit drie onderdelen: onderzoek naar mogelijke misstanden en de integriteitscultuur binnen het korps, onderzoek naar de rol en besluitvorming van eindverantwoordelijken en het doen van aanbevelingen voor herstel van vertrouwen tussen de korpsleiding en de ondernemingsraad en de korpsleiding en de rest van het korps. Beide onderzoeken hebben geen feiten opgeleverd waaruit ernstig plichtverzuim dan wel van strafrechtelijk relevant handelen zou kunnen worden afgeleid.
Waarom deelt u de kritiek van de Commissie Integriteit Overheid over de manier waarop de commissie Staal is omgegaan met de identiteit van de klokkenluiders niet? Waarom deelt u niet de conclusie van zowel de Commissie Integriteit Overheid als de politiebond ACP dat agenten door deze ontwikkelingen minder geneigd zullen zijn misstanden binnen de politie te melden?
Zoals in de reactie aan de Voorzitter van de Commissie Integriteit Overheid is aangegeven betreur ik het dat de naam van betrokkene in de openbaarheid is gekomen. Ik ben van mening dat dergelijke rapportages geanonimiseerd naar buiten moeten worden gebracht, zodat medewerkers die misstanden willen melden, zich niet geremd hoeven te voelen door de vrees dat hun identiteit eventueel in de openbaarheid zal komen.
Het onder vraag 1 genoemde besluit, regelt dat de identiteit van de melder niet bekend gemaakt mag worden zonder instemming van de melder.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken om agenten anoniem misstanden te laten melden en bij dit onderzoek de politievakbonden te betrekken?
Het onder vraag 1 genoemde besluit, dat betrekking heeft op de ambtelijke dienst, voorziet niet in anonieme meldingen door ambtenaren, omdat daarmee de transparantie van ambtelijke organisaties en daarmee de integriteit niet wordt vergroot.
Artikel 36 van het besluit bevat een evaluatiebepaling dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk. Ik acht het op dit moment niet nodig om onderzoek te verrichten om te bezien of agenten anoniem misstanden kunnen melden.
De subsidiëring van gescheiden zwemmen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat de Amsterdamse zwemvereniging De Waterlelie van 2007 tot 2011 subsidie heeft ontvangen voor het gescheiden zwemmen van mannen en vrouwen via het project Swim2Gether van de Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB)?1
De activiteiten van het gescheiden zwemmen komen voort uit het in 2006 door de rijksoverheid gestarte programma Meedoen Allochtone Jeugd door Sport. Met het programma werd onder meer beoogd de achterstand in sportdeelname van allochtone jeugd in het algemeen en allochtone meisjes in het bijzonder in te lopen. Later werd de doelgroep verbreed naar alle jeugd uit achterstandsposities en werd de naam aangepast in Meedoen Alle Jeugd door Sport. In het programma participeerden negen sportbonden, elf gemeenten en ruim 500 sportverenigingen. Eén van de verenigingen die vanaf het begin betrokken was bij het programma is de Amsterdamse zwemvereniging De Waterlelie.
Deelt u de mening dat de projectnaam Swim2Gether van de KNZB haaks staat op de activiteiten van De Waterlelie, namelijk het organiseren van gescheiden zwemmen?
De naam Swim2Gether doet niet meteen denken aan gescheiden zwemmen.
De naam Swim2gether verwijst dan ook niet naar het gescheiden zwemmen, maar onder meer naar de samenwerking tussen verenigingen en de samenwerking op lokaal niveau. Het project Swim2Gether van de KNZB bestond uit meer dan het aanbieden van gescheiden zwemmen via haar verenigingen. Ook zwemvereniging De Waterlelie deed meer dan het aanbieden van gescheiden zwemmen.
Zo verzorgde zij in het kader van Swim2Gether ook diplomazwemmen, zwemvaardigheidslessen, vrij zwemmen en snorkelen. Deze vormen van zwemmen waren voor iedereen toegankelijk.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is activiteiten zoals gescheiden zwemmen te subsidiëren (direct danwel indirect) omdat het integratiebelemmerend werkt?
Door gescheiden zwemmen aan te bieden met overheidssteun wordt een boodschap afgegeven dat het in Nederland geaccepteerd is dat mannen en vrouwen tijdens het zwemmen niet met elkaar in contact horen te komen.
Die boodschap is niet integratiebevorderend. Dat is voor het kabinet een zwaarwegend argument om gescheiden sporten waarbij er geen contact mogelijk is tussen mannen en vrouwen niet te stimuleren.
Deelt u het standpunt dat het subsidiëren van gescheiden zwemmen ingaat tegen afspraken uit het regeerakkoord?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. De subsidie is echter toegekend lang voordat het regeerakkoord tot stand kwam.
Kunt u toezeggen zo spoedig mogelijk alle subsidies voor integratiebelemmerende (sport)activiteiten te beëindigen?
De subsidies voor de activiteiten in het kader van het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport zijn reeds beëindigd.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat voor de activiteiten van zwemvereniging De Waterlelie mannelijke bezoekers het zwembad moeten verlaten, mannelijk personeel tijdelijk geen toegang krijgt tot het zwembad, ramen zoveel mogelijk worden afgeplakt, alleen vrouwelijk personeel de zwemles en het toezicht verzorgt en dat de beveiligingscamera’s van het zwembad worden uitgezet? Is het uitzetten van de beveiligingscamera’s bovendien niet gevaarlijk vanwege de verminderde veiligheid van personeel, bezoekers en hun bezittingen?
Gescheiden sporten met overheidssubsidie is onwenselijk als het betekent dat mannen niet aanwezig mogen zijn als vrouwen sporten of andersom. Bij de zwembond heb ik navraag gedaan over de veiligheid en het uitzetten van de beveiligingscamera’s. Camera’s werden tijdens het gescheiden zwemmen niet uitgezet, de beelden werden op dat moment niet bekeken. In geval van calamiteiten konden de beelden terug worden gekeken. Tijdens het gescheiden zwemmen waren wel steeds voldoende toezichthouders aanwezig.
Zijn er naast zwemvereniging De Waterlelie nog andere organisaties in Nederland die subsidie ontvangen voor gescheiden zwemmen of andere integratiebelemmerende (sport)activiteiten? Zo ja, loopt de subsidieperiode nog, welke organisaties ontvangen subsidie, voor wat voor activiteit(en) en hoeveel subsidie hebben zij de afgelopen 4 jaar ontvangen?
Zoals ook vermeld bij het antwoord op vraag vijf is de subsidiering voor de activiteiten uit het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport beëindigd. Met het beëindigen van de subsidies zijn deze activiteiten stopgezet of, daar waar ze succesvol waren, zonder subsidiegeld van de rijksoverheid gecontinueerd. Van de negen sportbonden die subsidie kregen voor het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport hebben drie bonden gescheiden activiteiten voor (allochtone) meisjes aangeboden. Daarbij stond het doel om de achterstand in sportdeelname van allochtone meisjes in te lopen voorop.
De Zwembond ontving voor deelname aan het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport en uitvoering van het project Swim2Gether van 2006 tot en met 2010 een subsidie van € 3,2 miljoen. Hiervan is € 95 000 besteed aan drie zwem-verenigingen die zich ondermeer richten op gescheiden zwemmen. Eén van die verenigingen was zwemvereniging De Waterlelie. De verenigingen richtten zich naast het gescheiden zwemmen op diploma zwemmen, introductielessen voor jeugd, snorkelen, vrij zwemmen, zwemtoernooien, kaderopleidingen etc.
De Koninklijke Nederlandse Krachtsport- en Fitnessfederatie (KNKF) ontving voor deelname aan het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport en uitvoering van het project Tijd voor Vechtsport van 2006 tot en met 2010 een subsidie van € 11,8 miljoen. Hiervan is € 600 000 besteed aan tien sportverenigingen die zich onder meer richtten op het aanbieden van gescheiden sporten. Naast het aanbieden van gescheiden sporten richtten deze verenigingen zich op werven van jeugd, werven van vrijwilligers, kaderopleidingen, weerbaarheidstrainingen, lessen op scholen etc.
De Judo Bond Nederland ontving voor deelname aan het programma Meedoen Alle Jeugd door Sport en uitvoering van het project Urban Judo van 2006 tot en met 2010 een subsidie van € 3,2 miljoen. Hiervan is € 120 000 besteed aan twee judoverenigingen die zich ondermeer richtten op gescheiden meidenjudo. De verenigingen richtten zich naast het meidenjudo op judo op school, judo in de wijk, kaderopleidingen, werven van vrijwilligers, judo op recept, judo in de zorg etc.
Tot slot merk ik op dat dit overzicht rijkssubsidies van VWS betreft. Decentrale overheden zijn vrij – binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving – om zelf hun subsidiebeleid te bepalen.
Het artikel ‘De levensgenieter krijgt ‘levenslang’ oftewel eens genoten altijd genoten |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u het artikel gelezen van prof dr. B.M.E.M. Schols over artikel 10 Successiewet 1956 (SW), getiteld «De levensgenieter krijgt «levenslang» oftewel eens genoten altijd genoten»?1
Ja.
Bent u het met de auteur eens dat het standpunt van het specialistenteam onjuist, is omdat na afstand van het vruchtgebruik sprake is van een nieuwe rechtsverhouding zodat het genot na de omzetting (na 180 dagen) is geëindigd, als bedoeld in artikel 10 lid 4 letter b SW?
De door de Belastingdienst aangegeven toepassing van artikel 10 van de Successiewet 1956 (hierna: SW) is naar mijn mening juist en ik deel de opvatting van de auteur dus niet. Het betreft hier situaties waarin ouders hun woning in het verleden hebben overgedragen aan hun kinderen onder voorbehoud van vruchtgebruik, een recht van gebruik en bewoning of een huurrecht. Een van de redenen daarvoor is te voorkomen dat de waardestijging van de woning bij overlijden van de ouders in de heffing van erfbelasting wordt betrokken; dit terwijl de ouders materieel gezien door het voorbehouden recht in dezelfde positie verkeren als voor de overdracht. Zonder toepassing van artikel 10 SW zouden de waardestijging en de waardeaangroei van bloot eigendom naar volle eigendom bij de kinderen onbelast blijven. Met het oog op o.a. dit soort belastingbesparende situaties is artikel 10 SW bij de herziening van de SW per 1 januari 20102 uitdrukkelijk in de wet gehandhaafd. Het belang van de werking van deze bepaling is bij die herziening uitvoerig benadrukt.
Binnen de huidige regelgeving kunnen partijen de toepassing van artikel 10 SW voorkomen wanneer de kinderen de (bloot) eigendom van de woning overdragen (terugverkopen of schenken) aan hun ouders. Hiermee wordt de eerdere overdracht van de bloot eigendom teruggedraaid en zal de woning weer in zijn geheel onbezwaard tot het vermogen van de ouders behoren. Een dergelijke terugoverdracht zal in veel gevallen niet de voorkeur hebben van partijen en zal ook niet altijd (financieel) realiseerbaar zijn.
Zoals in het nader rapport bij het wetsvoorstel inzake de herziening van de SW is meegedeeld, is het besluit van 30 november 1964 ingetrokken, omdat dit besluit niet paste in de bedoeling van dat wetsvoorstel om allerlei estateplanningsmogelijkheden ter besparing van erfbelasting zoveel mogelijk te beteugelen.3 Uitgaan van de waarde van de woning ten tijde van de overdracht in plaats van de waarde ten tijde van het overlijden is strijdig met doel en strekking van artikel 10 SW. Bij de herziening van de SW is daarom bewust afgezien van het treffen van overgangsrecht na intrekking van het genoemde besluit.4 Als gevolg hiervan wordt de hiervoor beschreven situatie – conform de bedoeling van artikel 10 SW – zwaarder dan voor 1 januari 2010 in de heffing van erfbelasting betrokken.
Hoewel een belangrijke reden voor de overdracht van de woning onder het voorbehoud van het vruchtgebruik of een recht van gebruik en bewoning is gelegen in besparing van erfbelasting, realiseer ik me ook dat mensen vertrouwen hebben ontleend aan het genoemde besluit uit 1964. De omstandigheden afwegend, en met de toezegging om de praktijkgevolgen van de aanpassing van artikel 10 SW twee jaar na wijziging te bezien in het achterhoofd5, zal ik alsnog overgangsrecht treffen voor de intrekking van het besluit. Het overgangsrecht zal uiteraard alleen gelden voor situaties die zijn ontstaan door een overdracht van de woning vóór 1 januari 2010. Het overgangsrecht zal erop neerkomen dat de betreffende belastingplichtigen bij het overlijden van (een van) hun ouders mogen uitgaan van de waarde van de woning op het tijdstip van de rechtshandeling waarbij de woning is overgedragen, vermeerderd met de waardestijging van 1 januari 2010 tot de overlijdensdatum. Hierdoor wordt een waardestijging tussen het moment van de rechtshandeling en 1 januari 2010 niet meegenomen voor de toepassing van artikel 10 SW. Wellicht ten overvloede merk ik op dat overgangsrecht ook zal gelden voor situaties waarin het vruchtgebruik inmiddels is omgezet in huur. Het overgangsrecht zal worden opgenomen in een binnenkort te publiceren beleidsbesluit. De kosten van het overgangsrecht ten bedrage van € 10 miljoen zullen worden gedekt door eenmalig de indexatie van de bedragen van de eerste tariefschijf en de vrijstellingen in de schenk- en erfbelasting achterwege te laten.
Zo nee, vindt u niet dat mensen, ondanks het ontbreken van overgangsrecht, een eerlijke kans moeten krijgen het «artikel 10 SW-gevaar» te repareren?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, ook niet nu deze mensen al sinds 1964 gebruik hebben gemaakt van een resolutie (resolutie 30 november 1964, BNB 1965/96) die zonder overgangsrecht ineens wordt ingetrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, is er geen sprake van onbehoorlijk bestuur nu, naast het ontbreken van overgangsrecht, de reparatiemogelijkheid ook wordt ontnomen? Bent u bereid de mogelijkheid te bieden tot een reparatiemogelijkheid, waaraan mensen rechtszekerheid kunnen ontlenen?
Zie antwoord vraag 2.
Is er geen sprake van rechtsongelijkheid nu alleen het specialistenteam successie/schenking Randmeren, kantoor Zwolle (25 maart 2011, C2010/151) stelt dat artikel 10 SW tijdens leven niet kan worden gerepareerd? Wat gaat u aan deze rechtsongelijkheid doen?
Er is geen sprake van rechtsongelijkheid. Het standpunt is weliswaar naar buiten gebracht via een brief van het specialistenteam Successiewet Randmeren, kantoor Zwolle, maar er is sprake van een gecoördineerd standpunt binnen de Belastingdienst, in casu de drie specialistenteams. Er heeft bovendien overleg plaatsgevonden met het ministerie van Financiën.
Vindt u niet dat de inspecteur dit soort bijzondere vraagstukken vooraf had moeten afstemmen met het ministerie van Financiën of met u omdat antwoord wordt gegeven op een rechtsvraag? Is er geen beleid om antwoorden op rechtsvragen landelijk te coördineren?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom wordt bij besluit (ministerie van Financiën 6 januari 2011 nr DGB2010/6643M) vastgelegd dat er niet alleen een zakelijke huur moet zijn overeengekomen maar dat die huur ook jaarlijks moet zijn aangepast? Realiseert u zich dat er dan geen enkele situatie onder valt, omdat aanpassing niet gebeurt in de praktijk?
Tijdens de herziening van de SW is door de Kamer gevraagd naar overgangsrecht voor op 1 januari 2010 bestaande huursituaties. Mijn ambtsvoorganger heeft toen op dit punt overgangsrecht aangekondigd. De goedkeuring in het genoemde beleidsbesluit is één op één overgenomen uit de parlementaire stukken. Het uitgangspunt van de goedkeuring is de zakelijkheid van de huur. Hierbij is natuurlijk van belang dat de betreffende huur tot aan het overlijden zakelijk blijft. Anders heeft het uitgangspunt van zakelijkheid geen betekenis. Een huursom die in 1990 zakelijk is bepaald, is zonder aanpassingen niet meer zakelijk in 2011. De voor de hand liggende wijze van het zakelijk houden van de huursom is dat de huursom de trendmatige huurontwikkeling volgt. Hieraan is in ieder geval voldaan als de huur jaarlijks is aangepast aan de huurindexatie. Maar er zullen ook andere manieren zijn om een huur zakelijk te houden. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Indien betrokkenen in redelijkheid konden aannemen dat de overeengekomen huurprijs zakelijk was en deze tot het overlijden zakelijk is gebleven, zal de in het besluit van 6 januari 2011 opgenomen goedkeuring van toepassing zijn. De formulering van het beleidsbesluit is strikter dan noodzakelijk en zal met inachtneming van het vorenstaande worden versoepeld. Ter voorkoming van misverstanden merk ik nog op dat voor huursituaties die op of na 1 januari 2010 zijn ontstaan de wettelijke regeling geldt, waarbij een huursom van 6% van de waarde van de woning in onbezwaarde staat als voorwaarde geldt om toepassing van artikel 10 SW te voorkomen.
Wat vindt u van de opmerking van prof. dr. J.P.M. Stubbe in Fiscale Berichten voor het Notariaat (FBN) 2010 nr. 20, dat de huur van woonruimte maatschappelijk en juridisch gezien niet jaarlijks aan de ontwikkeling van de waarde van de woning kan worden aangepast?
Vooreerst merk ik op dat bij de toepassing van artikel 10 SW andere uitgangspunten ten aanzien van huur-verhuursituaties worden gehanteerd dan in puur zakelijke verhuursituaties tussen willekeurige derden. Een vergelijking met zakelijke verhuursituaties gaat daarom ook mank, omdat bij artikel 10 SW-situaties per definitie sprake is van een familierelatie. Voor artikel 10 SW geldt wettelijk sinds 1 januari 2010 als algemeen uitgangspunt dat sprake is van genot indien voor het genot van een vruchtgebruik niet jaarlijks een vergoeding van ten minste 6% van de waarde van de goederen in onbezwaarde staat wordt betaald. Dit forfaitaire percentage wordt consequent voorgeschreven voor alle situaties van waarderingen van vruchtgebruiken en blooteigendommen in de SW en geldt blijkens de wetsgeschiedenis bij de herziening van de SW ook voor huur-verhuursituaties, waarin de verhuurde woning voor de overdracht aan de kinderen in volle eigendom aan de ouders toebehoorde.6 Deze uitgangspunten in de SW botsen niet met de genoemde uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.
In dit kader wil ik nog opmerken dat bij de behandeling van de herziening van de SW het voornemen is uitgesproken om het forfaitaire percentage dat wordt gehanteerd in de SW te verlagen van 6% naar 4%.7 Dit lagere percentage zou dan ook automatisch gegolden hebben voor de overeen te komen huurprijs. Tegen dit voornemen bleek echter veel weerstand te bestaan, omdat een gevolg daarvan was dat nalatenschappen met een wettelijke verdeling in hun totaliteit zwaarder zouden worden belast. Om die reden is toen alsnog afgezien van een verlaging van het percentage en is bewust vastgehouden aan het percentage van 6. Zoals vermeld geldt het forfaitaire percentage van 6% voor de gehele SW en dus ook voor huur-verhuursituaties.
Mede in het kader van het gestelde in de onderhavige vragen acht ik het zinvol om een nader onderzoek in te stellen naar het in de SW gehanteerde forfaitaire percentage van 6. Bij dit onderzoek, dat in 2012 zal plaatsvinden, zal ik uiteraard oog hebben voor de gevolgen van een eventuele aanpassing van het percentage voor bepaalde verervingssituaties, zoals die van de wettelijke verdeling. Ook zal een verband gelegd kunnen worden met de inkomstenbelasting.
Heeft u zich gerealiseerd dat de huurprijs van 6% in veel gevallen hoger is dan het percentage uit de uitvoeringswet huurprijzenwet woonruimte? Welke boete of straf kan iemand krijgen die een huurprijs vraagt die boven dat wettelijke maximum ligt?
Zie antwoord vraag 9.
Realiseert u zich dat in het geliberaliseerde deel van de huurmarkt de gemiddelde huurprijs 4,7% van de WOZ-waarde van de woning bedraagt (Hervorming van het Nederlandse woonbeleid, Centraal Planbureau, 2010)?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u één grote verhuurder in Nederland aanwijzen die een huurprijs van 6% van de WOZ-waarde gemiddeld bij zijn huurders in rekening brengt?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de analyse uit het voornoemde CPB-rapport dat voor een nominaal rendement van 6% per jaar een bruto huurprijs van 3,7% vereist is (6% – 2% inflatie – 1% extra waardestijging van de woning boven inflatie + 0,7% kosten onderhoud)? Bent u bereid het voorgenoemde besluit aan te passen en 3,7% te bestempelen als een marktconforme huur?
Zie antwoord vraag 8.
Welke waarde moet bij de berekening eigenlijk worden genomen, de WOZ-waarde of de werkelijke waarde van het huis?
Er dient uitgegaan te worden van een huursom van 6% van de WOZ-waarde van de woning.
Hoe zijn dit soort ingrijpende maatregelen gecommuniceerd naar de burger?
De maatregelen zijn in werking getreden in het kader van de herziening van de SW per 1 januari 2010. Overigens bestond artikel 10 SW ook voordien al en had het artikel toen een gelijke strekking. Met betrekking tot de wijzigingen in de SW is in 2009 veel publiciteit geweest. Zo zijn er regelmatig nieuwsberichten geplaatst op de website van het ministerie van Financiën en ook op de website van de Belastingdienst. De aangepaste regelgeving is uiteraard uiteindelijk ook in de Staatsblad gepubliceerd.
Gezien het feit dat vanuit de praktijk er heel veel verontwaardiging over is dat er geen overgangsrecht geldt voor de intrekking van de resolutie van 30 november 1964, BNB 1965/96, is het niet rechtvaardiger een step-up regeling te bedenken waardoor een eventuele waardeontwikkeling tot 1 januari 2010 niet relevant of slechts gedeeltelijk relevant is voor artikel 10 SW?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien velen forse verbeteringen aan de woning hebben aangebracht tussen de overdracht aan het overlijden, wordt er rekening gehouden met deze woningverbeteringen? Is er een vrije bewijsregeling of hadden deze mensen de nota’s, van soms tientallen jaren geleden, moeten bewaren?
Voor artikel 10 SW dient men in de genoemde gevallen uit te gaan van de WOZ-waarde van de woning op het moment van het overlijden, gerelateerd aan de staat van de woning op het moment van de vervreemding aan de kinderen. Dit betekent dat bij tussentijdse verbeteringen de waardestijging ontstaan door de verbeteringen niet in de heffing (op grond van artikel 10 SW) wordt betrokken. De belanghebbende dient aannemelijk te maken dat sprake is van verbeteringen. Er geldt geen voorgeschreven vorm. Er is derhalve inderdaad sprake van een vrije bewijsregeling.
De aanhoudende meldingen van misstanden bij diertransporten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de rapportage van de misstanden door Eyes on Animals tijdens een diertransport door de Nederlandse transporteur Keus en Mollink naar Turkije, waar o.a. Uitgesproken VARA op vrijdag 22 juli aandacht aan besteedt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van Eyes on Animals dat tijdens het transport voldoende ligstro ontbreekt, de dieren te weinig water krijgen en na een zeer lange tocht in slechte conditie in Ankara aankomen?
Tot op heden heb ik op geen nadere informatie ontvangen van de Hongaarse, Bulgaarse en/of Turkse autoriteiten naar aanleiding van mijn verzoek. Ik kan de bevindingen derhalve niet verifiëren.
Heeft u inmiddels nadere informatie van de Turkse, Bulgaarse en Hongaarse autoriteiten over onderzoek naar een diertransport op 17 april jl. van 67 runderen uit Hongarije door hetzelfde bedrijf, waar u de Kamer in uw brief van 14 juni jl. over heeft geïnformeerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Heeft het onderzoek van de nVWA naar het reisjournaal van het diertransport van de 67 runderen, de reis en rusttijden, de vervoersbewijzen van de chauffeurs en de bevindingen van de lokale autoriteiten kennis van strafbare feiten opgeleverd? Zo ja, welke maatregelen zijn tegen dit bedrijf genomen en welke boetes zijn opgelegd? Zo neen, hoe verklaart u dat?
De nVWA heeft op 29 juni 2011 het bedrijf een bestuurlijke boete van € 1 500 opgelegd wegens het niet zonder oponthoud uitvoeren van het transport van deze runderen naar de plaats van bestemming. Bij meerdere opeenvolgende overtredingen of bij ernstige overtredingen kan de nVWA besluiten de vergunning direct te schorsen of in te trekken. Hiervan was in dit geval geen sprake.
Hoe verklaart u dat ondanks nVWA controles de, bij de nVWA slecht bekend staande, diertransporteur op deze wijze dieren naar Turkije heeft kunnen vervoeren?
Het betreffende transport is gestart in Hongarije. Derhalve heeft niet de nVWA, maar de Hongaarse autoriteit het transport gecertificeerd.
Wanneer legt u de vrachtwagens van deze recidiverende transporteur aan de ketting? Met andere woorden wanneer wordt de vergunning ingetrokken? Indien u dit niet van plan bent, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke rol heeft de kwaliteitsregeling Quality system Livestock Logistics (QLL) in de casus van Keus en Mollink gehad? Indien geen enkele rol, waarom niet?
Het bedrijf is lid van QLL. De nVWA heeft QLL in dit specifieke geval op de hoogte gesteld van de opgelegde bestuurlijke boete. Het is aan QLL om zelf te bepalen of en zo ja welke maatregelen er worden genomen tegen een deelnemer.
In het algemeen gesproken ga ik ervan uit dat QLL passende maatregelen neemt tegen deelnemers die zich niet aan de kwaliteitsregeling houden.
Op welke wijze bent u van plan de motie Thieme3 uit te voeren, waarin de Kamer de regering opdraagt de controle op veetransporten en slachthuizen weer geheel in overheidshanden te nemen? Ziet u nog steeds een rol voor de dierenpolitie bij deze controle? Zo ja, wanneer gaat u de Kamer over deze plannen voor de inzet van dierenpolitie bij controle van veetransporten informeren?
Over de motie Thieme (TK 26 991 nr. 304, 12 januari 2011) heb ik met uw Kamer gesproken tijdens het spoeddebat op 28 april 2011. Ik verwijs u hiervoor naar de handelingen van de Tweede Kamer. Over de dierenpolitie zullen de minister van Veiligheid en Justitie en ik u verder informeren in oktober 2011.
Het afluisteren van mobiele telefoons van ministers |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Waarom is het tv-programma EenVandaag niet betrokken bij het onderzoek naar het afluisteren van mobiele telefoons bij de overheid?1
Ik zie niet wat de winst daarvan zou zijn. Zoals ik in mijn brief van 29 juni 2011 aan de Vaste Kamercommissie BZK heb aangegeven is het misbruik beperkt tot de zakelijke mobiele telefoonnummers van twee bewindslieden, zoals was te zien in de uitzending van Eén Vandaag van 23 maart 2011. Omdat ook niet was gebleken dat de staatsveiligheid in het geding zou kunnen zijn geweest, is EenVandaag niet betrokken bij het onderzoek.
Wat is uw reactie op de kritiek van de programmamakers dat het onderzoek «voicemailgate rammelt aan alle kanten» onvoldoende is en niet overeenkomt met de informatie die zij hebben?2
De uitzending heeft geen nieuwe feiten aan het licht gebracht, anders dan dat twee oude voicemailberichten die eerder door EenVandaag waren opgenomen, voor het eerst publiekelijk ten gehore zijn gebracht. Het betreft in deze uitzending de voicemailbox van de Minister van Buitenlandse zaken. Het gegeven dat zijn voicemailbox op afstand is beluisterd, heeft EenVandaag in de uitzendingen van 23 en 24 maart 2011 reeds laten horen. EenVandaag claimt de mailboxen van meer bewindslieden te hebben afgeluisterd, maar heeft dat in de uitzending niet aangetoond. Uit het onderzoek is gebleken dat slechts in de periode 21 tot en met 24 maart vanuit EenVandaag en het gebouw van de Tweede Kamer de voicemail van twee bewindspersonen is beluisterd. Ik deel de kritiek daarom niet.
Hoe kunt u concluderen dat de staatsveiligheid niet in gevaar is geweest als u niet over alle informatie beschikt?
Ik meen over voldoende informatie te beschikken om deze conclusie te kunnen trekken.
Kunt u uitsluiten dat buitenlandse veiligheidsdiensten gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om telefoons van ministers, staatssecretarissen en Kamerleden af te luisteren?
Geheel uitsluiten kan men zulks nooit maar uit het onderzoek dat is uitgevoerd is gebleken dat slechts in de periode 21 tot en met 24 maart vanuit EenVandaag en het gebouw van de Tweede Kamer de voicemail van twee bewindspersonen is beluisterd. Ik heb de mobiele telefoonnummers van de Kamerleden niet betrokken bij het onderzoek.
Bent u bereid een nieuw onderzoek te doen naar de afluisterpraktijken, waarbij ook de informatie van het tv-programma EenVandaag wordt betrokken?
Ik zie geen aanleiding voor een dergelijk nieuw onderzoek.
De bediening van NS station Hoogeveen door intercitytreinen |
|
Farshad Bashir , Ineke van Gent (GL), Kees Verhoeven (D66), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Kent u de op 13 juli 2011 door de Provinciale Staten van Drenthe aangenomen motie over de nieuwe dienstregeling NS 2013 en herinnert u zich de motie-Mastwijk/Van Gent1, waarin ervoor gepleit werd intercity’s (IC’s) tenminste twee keer per uur een stop te laten maken op NS station Hoogeveen?2
Ja.
Is het waar dat NS voornemens is vanaf 2013 de Intercitystops in Hoogeveen te laten vervallen? Zo ja, wat is uw reactie op dat voornemen, in de wetenschap dat de Tweede Kamer, de Provinciale Staten van Drenthe de Gemeenteraden van Hoogeveen, De Wolden en Coevorden, als ook het LOCOV en de regionale consumentenorganisaties, hun duidelijke voorkeur hebben uitgesproken voor het behoud van Intercitystops op NS station Hoogeveen?
NS is bezig met het ontwerpproces voor een nieuwe dienstregeling 2013. Onder andere vanwege de ingebruikstelling van de Hanzelijn zal sprake zijn van een vrij ingrijpende wijziging van de dienstregeling. Binnenkort zal ik u nader informeren over de stand van zaken in het ontwerpproces.
De dienstregeling wordt gemaakt door de vervoerder. De dienstregeling behoeft geen instemming van de concessieverlener. De voorschriften in de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet vormen de randvoorwaarden waarbinnen NS zelfstandig de dienstregeling kan ontwerpen en implementeren. Die randvoorwaarden betreffen o.a. de minimale bediening van stations. Er geldt dus een minimale bediening voor Hoogeveen, namelijk in de spits twee keer per uur in iedere richting en buiten de spits één keer per uur in iedere richting (zie artikel 13, eerste lid onder a, 2e onderdeel). Deze bediening wordt ook in de nieuwe dienstregeling gerealiseerd. In de vervoerconcessie worden geen eisen gesteld aan op welke stations IC’s moeten stoppen.
Overigens houdt NS bij het ontwikkelen van de plannen voor de dienstregeling 2013 nadrukkelijk rekening met de motie Koopmans3 en met de zienswijze van de consumentenorganisaties in het Locov, regionale overheden en ProRail. Met name de wensen van de overheden zijn echter niet eenduidig. Er zijn regionale overheden (zoals bijvoorbeeld de gemeente Hoogeveen) die veel belang hechten aan een IC-stop in Hoogeveen. Maar er zijn ook overheden die prioriteit geven aan de reistijden voor alle reizigers tussen het Noorden en de Randstad en het functioneren van station Groningen als regionale OV-knoop.4
Is het waar dat het traject Zwolle–Assen met 78 kilometer het langste stuk spoor is zonder IC-station, als ervoor gekozen zou worden IC’s niet meer in Hoogeveen te laten stoppen en dat station enkel met stoptreinen te bedienen? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor de aantrekkelijkheid van het openbaar vervoer in deze regio en hoe verhoudt een dergelijke keuze zich tot het uitgangspunt dat het in het kader van het regionaal beleid van belang is dat een regio op het intercitynetwerk is aangesloten om zo een volwaardige verbinding met de Randstad te behouden?
Ja, dat is waar.
De afstand tussen opvolgende IC-stations is voor NS geen ontwerpcriterium voor de dienstregeling. Zoals bij elke keuze in de dienstregeling speelt ook bij het stoppen van IC’s altijd de afweging tussen reizigers die voordeel hebben bij een IC-stop en reizigers die er nadeel bij hebben. De afstand tussen twee IC-stops is daarom variabel: soms liggen twee IC-stops dicht bij elkaar, soms liggen ze ver van elkaar.
In de afweging wel/niet stoppen in Hoogeveen staat de aantrekkelijkheid van het gehele openbaar vervoer systeem van Noordoost Nederland centraal, inclusief de verbinding met de Randstad. Voor de reissnelheid van doorgaande reizigers is het goed als de IC’s weinig stoppen en over langere afstanden doorrijden. Reizigers vanaf stations als Hoogeveen, Beilen en Haren geven uiteraard de voorkeur aan een IC-stop aldaar. NS kan deze reizigers overigens één keer per uur de mogelijkheid bieden om in Meppel aan hetzelfde perron overstap te maken op de IC vanuit Leeuwarden die na Zwolle doorrijdt naar de Randstad.
In verband met de aantrekkelijkheid wijs ik u graag nog op het volgende. Naar aanleiding van de eerdere discussie over een IC-stop in Hoogeveen heeft NS indertijd berekend wat zo’n stop betekent voor de reizigerskilometers. Zelfs in het meest optimistische scenario van Hoogeveen, wezen de NS-modellen op een verlies aan reizigerskilometers als Hoogeveen als IC-stop wordt toegevoegd.5 Na overleg met uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger in 2009 de betreffende modellen van NS laten toetsen en een gevoeligheidsanalyse laten uitvoeren.6 Dit alles gaf geen reden om aan de bevindingen over een IC-stop in Hoogeveen te twijfelen.
Bent u bereid in de nieuwe concessievoorwaarden voor NS IC-stops op station Hoogeveen op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de huidige concessie is de minimale bediening van elk station voorgeschreven, maar niet het treintype waarmee NS die bediening moet realiseren. Ik vind het zeer onlogisch en ongewenst om hierop voor één station een uitzondering te maken. De logica zou dan vereisen om voor elk station voor te schrijven hoeveel stoptreinen en hoeveel IC’s er moeten stoppen. Maar ook dat vind ik ongewenst: als ik als concessieverlener zulke gedetailleerde eisen stel, laat ik de concessiehouder te weinig ruimte om een voor de reizigers zo attractief mogelijke dienstregeling te ontwikkelen. Dit zou niet in lijn zijn met het principe van outputsturing, dat wij voor de aansturing van NS hebben gekozen. Ik zal mij dus niet mengen in de keuze van NS ten aanzien van station Hoogeveen of welk ander station dan ook.
Klopt het dat het qua vervoers- en aansluitschema’s goed mogelijk lijkt dat stoptreinen uit Groningen na Zwolle doorrijden als intercity, waardoor er een rechtstreekse verbinding tussen het Noorden en de Randstad blijft bestaan? Bent u bereid deze optie te laten onderzoeken?
Ja, het is mogelijk om de stoptreinen uit Groningen na Zwolle door te laten rijden als IC. Hieraan zijn voor- en nadelen verbonden. Het voordeel is dat klanten die van Hoogeveen, Beilen en Haren naar stations voorbij Zwolle rijden niet over hoeven te stappen. De nadelen zijn als volgt.
Gegeven deze nadelen heeft NS geconcludeerd dat het splitsen/combineren van de sprinter Groningen – Zwolle met de IC Zwolle – Randstad niet in de rede ligt. Hierbij merk ik op dat ProRail het station Zwolle ingrijpend gaat verbouwen. Alle overstappende reizigers, ook vanaf andere lijnen, krijgen daarmee een overstap die prettiger is. Ze gaan profiteren van de verbeterde transfervoorzieningen met verbrede tunnel, liften en roltrappen.
Het plan van het Dolfinarium om Morgan te verhuizen naar een attractiepark op Tenerife |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Is het waar dat het Dolfinarium bij uw ministerie een vergunning heeft aangevraagd voor de verhuizing van Morgan naar Loro Parque in Tenerife?1 Zo ja, op welke termijn beslist u over deze aanvraag? Zo neen, hoe zit het dan?
Hoe verhoudt een eventuele overplaatsing van Morgan naar een park op Tenerife zich tot uw toezegging dat «als we over de gegevens en de onderbouwing beschikken dat het voor het dier veilig is, willen wij bevorderen, stimuleren, dat het teruggaat naar de vrije zee»?2 Kunt u uiteenzetten hoe deze toezegging wordt meegewogen en verankerd bij de ontwikkelingen rond Morgan, inclusief de nu voorliggende vergunningaanvraag?
Voor het antwoord op de hierboven vermelde vragen, verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer over mijn beslissing op het bezwaar van de Orka Coalitie.
Is er een geldbedrag gemoeid met het plan van het Dolfinarium om Morgan te laten overnemen door Loro Parque op Tenerife? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de op 28 juni aangenomen motie Ouwehand waarin de Kamer u gevraagd heeft het Dolfinarium op te dragen de gegevens over Morgan openbaar te maken, zodat onafhankelijk onderzoek mogelijk is naar de terugplaatsing van deze orka in het wild?3 Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium, nog voordat u bent begonnen met de uitvoering van deze motie, in de media heeft laten weten «vooralsnog niet in te willen gaan op de wens van de politiek?»4 Vindt u het gepast dat een commerciële organisatie die een vergunning heeft gekregen voor de opvang van een in het wild levende orka het betreffende dier als haar eigendom beschouwt waar niemand zich verder mee mag bemoeien, ook de volksvertegenwoordiging niet?
Kunt u zeggen hoe u het Dolfinarium – een park dat zich profileert met shows en voorstellingen – typeert? Deelt u de mening dat de uitspraak «Dit is geen attractiepark, maar een zeezoogdierenpark» een vertekening van de werkelijkheid is? Wat vindt u van beweringen als «Morgan geniet van de aandacht van de gasten. Zoals het voor bezoekers leuk is om naar haar te kijken, is het voor haar leuk om naar ons te kijken» en «De openbaarmaking van de gegevens van Morgan schaadt haar privacy»?5
Het Dolfinarium is een zeezoogdierenpark, een dierentuin die voldoet aan de wet- en regelgeving die daarvoor in internationaal, Europees en Nederlands verband gelden. Het is gebleken dat Morgan in het bassin waarin ze nu verkeert, positief reageert op de aandacht van verzorgers en van gasten en dat de orka blijk geeft van verveling als ze gedurende langere tijd alleen gelaten wordt, hetgeen soms niet te voorkomen is.
Kunt u bevestigen dat het Loro Parque een attractiepark is waar dagelijks drie orkashows, vier dolfijnenshows, vijf zeeleeuwenshows en zes papegaaienshows plaatsvinden ter vermaak van het publiek? Hoe oordeelt u over shows waarbij toppredatoren die bekend staan om hun hoge intelligentie kunstjes moeten vertonen die tegen het natuurlijk gedrag in gaan? Zou een eventuele overplaatsing naar Loro Parque betekenen dat Morgan zal worden ingezet in de shows van dit park? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de beloofde inspanningen om het dier terug te laten keren in het wild? Zo neen, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord vraag 2.
Welke kennis is er op uw ministerie over Loro Parque? Bent u ervan op de hoogte dat er meerdere incidenten in dit park zijn geweest waarbij de trainers zijn aangevallen door de orka’s en waarbij zelf een trainer om het leven is gekomen6 7? Wat vindt u ervan -in termen van betrouwbaarheid van het park- dat Loro Parquede dood een ongeluk blijven noemen terwijl uit het autopsie rapport blijkt dat de trainer is omgekomen als gevolg van een aanval door de orka?8
Het is mij bekend dat er enige ongelukken hebben plaatsgevonden in Loro Parque met orkatrainers. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de kwalificaties van de trainers, die Loro Parque nodig acht voor het omgaan met orka’s. Ik ga mij niet mengen in de interne nationale Spaanse regelgeving op dat gebied. Dat geldt ook voor de beoordeling van een intern autopsierapport.
Het bassin van Loro Parque is onlangs in zijn geheel gerenoveerd, waarbij geleerd is van de lessen uit het verleden. De diepte van het bassin is aangepast en de coating van de wanden is vernieuwd.
Is het waar dat inmiddels meer dan de helft van de trainers en verzorgers van de orka’s niet is gekwalificeerd of getraind volgens de standaard van SeaWorld om met orka’s om te gaan?9 Als een opleiding volgens de standaarden van SeaWorld al iets zegt over de kwaliteit ten aanzien van de verzorging van orka’s, wat zegt het u dan dat dat de helft van de mensen die voor Morgan moeten gaan zorgen niet aan deze standaarden voldoet? Klopt het dat de orka’s in Loro Parque in 2007 allemaal een endoscopie moesten ondergaan omdat er verkeerde coating was gebruikt van de bassins? Zo ja, hoe oordeelt u over dit gebrek aan kennis over het houden van orka’s?
Zie antwoord vraag 7.
Gelden de criteria die u de Kamer heeft meegedeeld over de terugplaatsing in het wild, te weten beschikbaarheid en onderbouwing van gegevens dat het voor het dier veilig is, ook voor een eventuele overplaatsing naar een ander park? Zo ja, kunt u deze gegevens naar de Kamer sturen en zeggen hoe beoordeelt de waarschuwingen van wetenschappers beoordeelt die zeggen dat de plaatsing van een orka in een groep die geen familie is, haar taal niet spreekt, en waarin door gebrek aan sociale structuur al veel agressief gedrag is getoond, het welzijn van deze orka niet ten goede zal komen?10 Zo neen, waarom niet? Welke criteria legt u dan wel aan de dag voor de beoordeling van overplaatsingsvergunningen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat u op dit moment eindverantwoordelijke bent ten aanzien van het welzijn van Morgan? Zo ja, op welke wijze verandert dit als Morgan naar het buitenland wordt overgeplaatst? Zo neen, hoe zit het dan en wat verandert er bij overplaatsing naar het buitenland?
Kunt u toezeggen dat u in elk geval geen vergunningen verleent voor een eventuele verplaatsing van Morgan voordat u de Kamer heeft geïnformeerd over de uitvoering van de motie Ouwehand 3 en de verdere concretisering van de inzet om de orka te terug te laten keren naar het wild met als eventuele tussenstap de verplaatsing naar een natuurlijker omgeving?
De kwaliteit van onderwijsassistenten |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek naar onderwijsassistenten gedaan op Amsterdamse basisscholen?1 2
Ik vind het belangrijk dat onderwijsassistenten die – onder verantwoordelijkheid van de leerkracht – ondersteunende werkzaamheden uitvoeren bij het onderwijs aan kinderen, hun Nederlands goed beheersen. Mijn beleid voor taal en rekenen in het mbo geldt ook voor de mbo-opleiding Onderwijsassistent. Ik vind het een goede zaak dat de schoolbesturen en de gemeente Amsterdam bij werkende onderwijsassistenten ook expliciete eisen stellen aan de beheersing van de taalvaardigheid en hun onderwijsassistenten hierop toetsen en zonodig bijscholen.
Hoe kan de situatie zijn ontstaan dat van de 164 getoetste assistenten 84 procent een voldoende haalt voor lezen, zeven op de acht slaagt voor het onderdeel schrijven en slechts 42 procent een voldoende haalt voor begrijpend lezen? Hoe heeft de inspectie hier op toegezien? Was ze al eerder van deze achterstanden op de hoogte?
Op de vraag over de specifieke situatie van de 164 getoetste onderwijsassistenten kan de betrokken werkgever zelf het beste een antwoord geven. In algemene zin kan ik zeggen dat het een recente ontwikkeling is om met behulp van referentieniveaus eisen te stellen aan taal- en rekenvaardigheden voor mbo-opleidingen die met ingang van studiejaar 2013/2014 centraal worden geëxamineerd. Ik vind het een goede zaak dat de gemeente Amsterdam in overleg met de schoolbesturen een taalnorm heeft vastgesteld voor hun onderwijsassistenten en dat die aansluit bij de referentieniveaus Nederlandse taal. Voor het toezicht door de inspectie is het voldoen aan de exameneisen Nederlands alleen een factor bij de beoordeling van de kwaliteit van de beroepsopleidingen in het mbo. De inspectie beoordeelt niet de kwaliteit van individuele personeelsleden werkzaam aan basisscholen; dit is de exclusieve verantwoordelijkheid van het bestuur van de school.
Welke cijfers zijn u bekend van basisscholen elders in het land? Hoe wilt u toezien op de kwaliteit van onderwijsassistenten?
Over de taalvaardigheid van onderwijsassistenten die elders in het land werkzaam zijn heb ik geen gegevens. Het toezicht van de inspectie richt zich niet op een beoordeling van de kwaliteit van onderwijsassistenten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke acties gaat u ondernemen om de tekortschietende kennis van onderwijsassistenten te verbeteren naar het goede niveau?
In het mbo wordt vanaf 2010 volop geïnvesteerd in taal- en rekenonderwijs. Alle mbo-studenten die in 2010–2011 met een opleiding zijn begonnen, krijgen voortaan taal- en rekenonderwijs dat afgestemd is op de nieuwe referentieniveaus. Vanaf 2013–2014 zullen deze referentieniveaus centraal worden geëxamineerd. Dit geldt ook voor de opleidingen Onderwijsassistent. Voor onderwijsassistenten die reeds in de beroepspraktijk werken, zijn ook de schoolbesturen aan zet. Wanneer een schoolbestuur vaststelt dat de kennis van hun onderwijsassistenten tekortschiet, is het de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur om ervoor te zorgen dat de onderwijsassistenten over de juiste bekwaamheden (gaan) beschikken en om zonodig te investeren in bijscholing.
Deelt u de mening dat directe en indirecte bezuinigingen, of het uitblijven van bepaalde investeringen van het kabinet op onderwijs, de druk op de kwaliteit van het onderwijs niet positief beïnvloedt?
Nee, die mening deel ik niet. Dit kabinet staat voor de zware opgave om de overheidsuitgaven weer op orde te krijgen. Op bijna alle beleidsterreinen wordt een stapje teruggedaan. Het onderwijs neemt bij dit kabinet een bijzondere positie in en wordt bij de bezuinigingen ontzien. De ombuigingen die in het onderwijs plaatsvinden worden gericht geherinvesteerd om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Een groot deel van deze investeringen komt ten goede aan het basisonderwijs. Aan het einde van deze kabinetsperiode gaat het om substantiële investeringen die de kwaliteit van het onderwijs zullen verhogen. Dit laat onverlet dat prioriteiten binnen de onderwijsbegroting herschikt zullen worden ten gunste van de kwaliteit van het onderwijs. Onze gezamenlijke uitdaging is om met hetzelfde budget het beter te doen. Dat betekent dat ook schoolbesturen duidelijke keuzes en afwegingen moeten maken bij de inzet van hun beschikbare middelen.
De gevolgen van bezuinigingen voor de kwaliteit van de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Zijn er veel woonzorgcentra waar een permanente aanwezigheid van een nachtverpleegkundige is wegbezuinigd?1 2
Ik heb geen gegevens over het aantal nachtverpleegkundigen in instellingen.
Voldoet de kwaliteit van de thuisverpleging door woonzorggroep Samen aan de eisen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u dat toelichten?
De IGZ heeft de organisatie goed in beeld en geeft aan dat er geen redenen zijn om de woonzorggroep onder verscherpt toezicht te stellen.
Is het waar dat woonzorggroep Samen de afgelopen jaren heeft bezuinigd op de kwaliteit van de verpleging?2 3 Klopt het dat deze instelling tegelijkertijd een financieel tekort heeft weggewerkt en een mooi financieel resultaat heeft gehaald?4 Hoe reageert u op de stelling dat de woonzorggroep Samen in 2009 meer oog heeft gehad voor de jaarrekening dan voor de kwaliteit van de zorg?
De zorginstelling dient kwalitatief goede zorg te leveren. Daarnaast heeft zij ook een verantwoordelijkheid voor de financiële resultaten. De IGZ beoordeelt of de kwaliteit van zorg in een zorginstelling voldoende is. Zij hebben aangegeven dat er geen reden is voor extra aandacht en controle bij de woonzorggroep Samen. Het wegwerken van het financiële tekort is dus niet ten koste gegaan van de kwaliteit van zorg.
Herinnert u zich de uitzending van Eén Vandaag, waarin werd verteld over een bewoonster van woonzorggroep Samen wiens overlijden door alle betrokkenen werd geweten aan verwaarlozing van een wond door de thuiszorg?5
Ik heb de uitzending aandachtig bekeken.
Klopt de bewering van de familie in de uitzending van Eén Vandaag dat de verzorging van de patiënt thuis alleen plaats had mogen vinden door een speciale wondverpleegkundige? Klopt de bewering van de familie dat er in de desbetreffende regio slechts één speciale wondverpleegkundige beschikbaar was?
Ik heb geen gegevens of er in iedere regio een speciale wondverpleegkundige aanwezig was en/of is. Verpleegkundigen en verzorgenden die met een dergelijk specialistische handeling te maken krijgen, moeten aan het ziekenhuis vragen geïnstrueerd of bijgeschoold te worden. Daarnaast is er een aantal wondexpertisecentra waar deskundige hulp gevraagd kan worden, hiervan zijn er voldoende beschikbaar.
Is het onvoldoende beschikbaar zijn van speciale wondverpleegkundigen in de desbetreffende regio een gevolg van onvoldoende middelen? Op welke manier gaat u er voor zorgen dat deze zorg ook in deze regio in voldoende mate beschikbaar komt?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat deze verschraling van de zorg een gevolg is van uw beleid? Erkent u dat de kwaliteit van de zorg als gevolg van bezuinigingsmaatregelen afneemt?
Nee. In mijn beleid voor de komende kabinetsperiode investeer ik juist in de ouderenzorg extra. Er wordt – naast de middelen voor reguliere groei – structureel geld beschikbaar gesteld voor meer verpleegkundigen en verzorgenden en er wordt geïnvesteerd in scholing. Met deze investeringen wordt de kwaliteit van zorg verbeterd.
Bent u bereid de Inspectie voor de Gezondheidszorg verscherpt toezicht te laten houden op woonzorggroep Samen?
Zie antwoord vraag 2.
De uitbreiding van NuStar op Sint-Eustatius |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wie beslist uiteindelijk over de uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius?
Het is aan het openbaar lichaam Sint Eustatius om te beslissen of de uitbreiding van NuStar doorgaat. Immers, het openbaar lichaam bepaalt zelf in welke richting Sint Eustatius zich dient te ontwikkelen. Het door de eilandsraad op 10 mei 2011 vastgestelde Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Sint Eustatius is daarvoor leidend.
Hoe wordt bij de mogelijke uitbreiding van NuStar rekening gehouden met historische, archeologische en culturele waarden van het gebied?
Het bestuur van het openbaar lichaam dient alle betrokken belangen mee te wegen bij de beoordeling en vergunningverlening. In het Ruimtelijk ontwikkelingsplan van Sint Eustatius is daar – door middel een zogenoemde dubbelbestemming voor archeologische waarden – een grondslag voor opgenomen. Verder is de minister van Infrastructuur en Milieu bevoegd de gevolgen voor het maritiem archeologisch erfgoed op grond van de Wet maritiem beheer BES te beoordelen.
Hoe wordt in de besluitvorming over mogelijke uitbreiding van NuStar rekening gehouden met het beroep dat Sint Eustatius Awareness and Development Movement (SEAD), Statia Roots Foundation (SRF) en het hoofd monumenten (de heer Walter Hellebrand) hebben aangetekend bij UNESCO?1
Het is aan het openbaar lichaam om met een eventuele reactie van UNESCO over deze zaak rekening te houden.
Kunt u waarborgen dat, voordat de besluitvorming geheel is afgerond, geen onomkeerbare stappen worden genomen?
Het is niet aan de minister van BZK om te waarborgen dat geen onomkeerbare stappen worden gezet. Het openbaar lichaam is namelijk eerstverantwoordelijk voor de uitvoerende beslissingen betreffende de eventuele uitbreiding. Daarnaast zijn ook de departementen van I&M, EL&I, OCW en V&J op grond van de regelgeving BES en een enkel internationaal verdrag inhoudelijk betrokken.
Deelt u de opvatting dat de uitbreiding van NuStar van zodanige invloed is op het leefklimaat van het eiland dat de aangekondigde uitbreiding van de activiteiten van deze multinational onderwerp zou moeten zijn van een volksraadpleging?
Zoals dit ook voor Nederlandse gemeenten geldt, beslist alleen het lokaal bestuur op Sint Eustatius over het wel of niet houden van een volksraadpleging ter plaatse. De minister van BZK kan hier niet in treden.
De bewegwijzering van brandstofverkooppunten met duurzame brandstoffen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Kunt u aangeven welke vervolgstappen er zijn genomen sinds de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat aangaf dat hij «het idee van expliciete verwijzingen naar verkooppunten met biobrandstoffen in de kern sympathiek» vond?1
Er zijn geen vervolgstappen ondernomen omdat op verzorgingsplaatsen van het hoofdwegennet weinig of geen verkooppunten van biobrandstoffen zijn. Tot nu toe zijn er geen aanvragen voor specifieke verwijzing naar dergelijke verkooppunten ingediend.
Deelt u de mening dat dit nog steeds een goed idee is, dat snel uitgevoerd dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit op zo kort mogelijke termijn te realiseren?
Ik heb sympathie voor het idee van expliciete verwijzing. Exploitanten zijn echter initiatiefnemer tot het inrichten van verkooppunten van duurzame brandstoffen, en ook voor het aanvragen van bewegwijzering met expliciete verwijzing naar deze verkooppunten. Overigens heeft het Instituut voor Duurzame Mobiliteit onlangs een gratis brandstofapplicatie ontwikkeld (http://jebentalsnelduurzaamopweg.nl/brandstofwijzer/), waarmee valt te bepalen op welke locatie (Google Maps) welke brandstof kan worden getankt. Dit geldt voor alle gangbare brandstoffen, dus ook aardgas en biogas.
Deelt u de mening dat alle Multi-fuel tankstations die één of meerdere duurzame brandstoffen aanbieden (elektrische oplaadpunten, groen gas e.d.) op dezelfde wijze bewegwijzering behoeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om ook voor deze stations expliciete bewegwijzering te realiseren?
Ik verwacht dat op niet al te lange termijn op veel of mogelijk alle verzorgingsplaatsen met een tankstation langs autosnelwegen een elektrisch laadpunt aanwezig zal zijn. Er is dan geen onderscheid meer tussen verzorgingsplaatsen met en zonder elektrische laadpunten. In die situatie is er geen aanleiding om dat expliciet kenbaar te maken op bewegwijzering. Op de verwijzingsborden naar verzorgingsplaatsen worden de logo's van alle exploitanten op een verzorgingsplaats opgenomen. Dat geldt ook voor de exploitanten van een elektrisch laadpunt of een andere duurzame brandstof.
Het bericht dat 170.000 kippen zijn omgekomen bij een brand |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «170 000 kippen omgekomen bij brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit ongeluk eens te meer aantoont dat de veiligheid van de stallen flink verbeterd moet worden en dat daarbij de aanpak zoals door de brandweer bepleit2 moet worden gevolgd? Zo nee, kunt u aangeven waarom u tegen het advies van de brandweer ingaat?
Ik ben met u van mening dat er meer gedaan moet worden om brand in stallen te voorkomen. In mijn brief van 4 februari 2011 (kamerstuk 32 500-XIII, nr. 174) heb ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Veiligheid en Justitie, geïnformeerd over de inzet van het kabinet op dit punt.
In nauw overleg met betrokken partijen is, zoals aangegeven, gewerkt aan een plan van aanpak «stalbrandpreventie» dat acties bevat die moeten leiden tot een verbeterde brandpreventie in dierverblijven en die bij een bestrijding van een brand moeten leiden tot sneller en adequater reageren om zoveel mogelijk leed en schade te voorkomen.
Over het plan worden in de komende periode met de betrokken partijen afrondende (bestuurlijke) gesprekken gevoerd. U wordt binnenkort per brief op de hoogte gesteld van de laatste stand van zaken. Het plan van aanpak verwacht ik vervolgens snel aan u toe te kunnen zenden.
Kunt u aangeven welke regels en voorschriften u gaat aanpassen ten einde de brandveiligheid van stallen te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het toegezegde plan van aanpak voor september 2011 naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Het beter aanbesteden van de 'gratis schoolboeken' |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw inhoudelijke reactie op het artikel «Wat een mislukking, die schoolboekenwet»? Kunt u de geschetste problemen die in het artikel worden aangegeven bevestigen? Zo nee, welke niet, en waarom niet?1
Wat is uw inhoudelijke reactie op de voorgestelde verbeterpunten in het artikel, namelijk dat scholen hun aanbesteding aanbieden in percelen en dat de schoolboekfinanciering niet meer per leerling wordt geëxpliciteerd, maar in het algemene schoolbudget wordt opgenomen?
Bent u bereid om de evaluatie van de effectiviteit van de gratis schoolboeken te vervroegen?
Het bericht 'Al Gore start nieuwe klimaatcampagne' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Al Gore start nieuwe klimaatcampagne»?1
Ja.
Kunt u voor elk departement een gedetailleerd jaaroverzicht geven van de kosten (in euro’s) aangaande genomen maatregelen en heffingen ten aanzien van klimaatbeleid of beleid om klimaatverandering tegen te gaan vanaf het moment dat het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) werd opgericht in 1988?
De gevraagde informatie is niet over alle jaren beschikbaar. Een overzicht van de beschikbare middelen voor de periode 1998 tot 2011, waarbij ook de gelden voor klimaatmitigatiemaatregelen van andere departementen zijn opgenomen, staat in de begroting van VROM van 2005 (uitgavenbudgetten; vergaderjaar 2004–2005, Kamerstuk 29800-XI, nr 1, Tabel B.2 bijlage 5 Voortgang klimaatbeleid 2004). Voor de gedetailleerde cijfers voor de genoemde periode verwijs ik naar deze begroting. Het relevante onderdeel is als bijlage bij deze antwoorden gevoegd.2 Na 2005 zijn dergelijke overzichten niet meer in de begroting opgenomen.
De totale beschikbare middelen per departement over de periode 1998 t/m 2011 zijn hieronder samengevat:
De kosten voor de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) zijn niet in deze begroting opgenomen. De kosten bedragen vanaf 2005 gemiddeld 5 miljoen euro per jaar voor het EU emissiehandelssysteem (ETS). Over de periode 1988–2005 zijn geen kosten gemaakt, omdat ETS op 1 januari 2005 is gestart.
Het CBS is bezig met een project Adaptatie- en mitigatiekosten van de overheid. In dat project worden terugkijkend naar een beperkt aantal jaren (periode 2005–2009), deze gegevens gepubliceerd. Dit zal naar verwachting medio 2012 gebeuren.
Kunt u gemotiveerd en gedetailleerd aangeven wat het kost om Nederland de Europese doelstelling van 20% CO2 reductie te laten behalen voor 2020? Kunt u ook hierbij een kostenoverzicht van alle ministeries verschaffen?
Om tot een 20% reductie van CO2 te komen zijn het ETS, de afspraken in het kader van non ETS sector en de fiscale vergroening de belangrijkste instrumenten. Op de kosten in het kader van de ETS ga ik in vraag 4 in. Voor zover kosten door het rijk zijn gemaakt in het kader van de non ETS sector verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2.
Kunt u gemotiveerd en gedetailleerd aangeven wat de kosten zullen zijn voor het bedrijfsleven in Nederland om aan de Europese norm van 20% CO2 reductie te voldoen?
De kosten voor het bedrijfsleven kunnen niet in het algemeen worden weergegeven. Over de kosten in het kader van de ETS is wel iets te zeggen. Het onderliggende idee voor bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen is dat zij zelf kunnen beoordelen wat de meest kostenefficiënte wijze is van CO2-reductie, bijvoorbeeld door zo nodig een keuze te maken voor investeren in energiebesparing of door het kopen van emissierechten. De administratieve lasten voor bedrijven die vallen onder het emissiehandelssysteem zijn geraamd door ACTAL. Op basis hiervan kom ik tot een raming over de jaren 2005 tot 2012 van in totaal 49 miljoen euro. Voor 2005 was er geen ETS en hebben bedrijven dus beperkte kosten gemaakt. Voor 2013–2020 worden de administratieve lasten geschat op 66,3 miljoen euro in totaal. De kosten voor het kopen van emissierechten in die periode worden ruwweg geschat op 700–800 miljoen per jaar, afhankelijk van de CO2-prijs. De bedrijven hebben naast kosten ook voordeel door het ETS gekregen. In de periode 2005–2010 hebben zij in totaal 25,3 miljoen rechten meer gekregen dan zij nodig hadden om hun emissies in diezelfde periode af te dekken. Energiebedrijven kunnen de waarde van de benodigde emissierechten doorberekenen in de energieprijs (conform het principe vervuiler betaal). Ook voor de andere bedrijven onder emissiehandel is het zeer aannemelijk dat de waarde van emissierechten vanaf 2005 (deels) zijn doorberekend.
Kan van elk departement worden aangegeven hoeveel FTE zich (deels) met het vraagstuk rond de klimaatverandering bezighouden en wat de totale loonkosten hiervoor zijn op jaarbasis sinds 1988?
De precieze informatie op jaarbasis over de inzet van fte’s op de verschillende onderwerpen binnen de departementen is over de gevraagde jaren niet te geven. Fte’s worden over verschillende begrotingsonderdelen en operationele doelen ingezet en zijn niet rechtstreeks aan de onderwerpen te relateren.
Kunt u een overzicht geven van alle lokale, provinciale en landelijke projecten, initiatieven die op welke manier dan ook te maken hebben met CO2 reductie en wat hiervan de kosten waren, welk doel zij dienden en waar en wanneer zij plaatsvonden sinds 1988?
In de in vraag 2 genoemde begroting van VROM is een aantal projecten van het rijk in samenwerking met gemeenten en provincies opgenomen. Het doel van deze projecten is bijdragen aan de Europese reductiedoelstelling voor broeikasgasemissies in 2020. Onderstaand is een overzicht gegeven van recent gestarte en afgeronde projecten en hun kosten. Deze kosten waren eenmalig en voor één jaar.
Kunt u vanaf 1988 een gedetailleerd jaaroverzicht geven aangaande de Nederlandse bijdrage aan Europa voor klimaatdoeleinden?
Nederland draagt jaarlijks een bedrag af aan de EU. Voor de hoogte van deze bedragen verwijs ik naar de verschillende begrotingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken. In de jaarverslagen van de Europese Commissie staat aangegeven hoe de uitgaven van de Europese Commissie zijn verdeeld over de verschillende onderwerpen. De systematiek is zodanig dat er geen één op één relatie kan worden gelegd tussen de Nederlandse bijdrage aan Europa en de uitgaven van de Europese Commissie aan klimaatdoeleinden.
Kunt u vanaf 1988 per jaar aangeven hoeveel geld aan ontwikkelingshulp beschikbaar werd gesteld voor klimaatdoeleinden?
Nederland rapporteert elke vier jaar aan de UNFCCC over haar verplichtingen inzake het klimaatverdrag via de nationale communicaties. Sinds 2001 wordt hierin gerapporteerd over de klimaatuitgaven binnen ontwikkelingssamenwerking. In de jaren voor 2001 werd hierover niet gerapporteerd.
Deze klimaatuitgaven betreffen programma’s voor het bevorderen van het gebruik van hernieuwbare energie en adaptatiemaatregelen in met name de water- en landbouwsector.
De door Nederland gerapporteerde uitgaven zijn:
De uitgaven voor 2009 en 2010 zijn nog niet beschikbaar en zullen via de nationale communicatie 2009–2012 aan de UNFCCC gerapporteerd worden. In het kader van het terugdringen van de administratieve lasten zullen er geen aparte rapportages over klimaatuitgaven voor de jaren 2009, 2010 en 2011 gemaakt worden.
Kunt u het totale bedrag zoals voortgekomen uit bovenstaande vragen, vermelden en gemotiveerd aangeven hoe dit bedrag tot stand is gekomen?
Het informatiegehalte per onderdeel is zo verschillend dat het op basis daarvan niet mogelijk is om een juist bedrag voor het geheel over de periode 1988–2011 aan te geven.
Kunt u aangeven hoeveel kouder het is geworden en hoeveel de zeespiegel is gedaald door alle klimaatkosten die zijn gemaakt die tot doel hebben om Nederland klimaatneutraal te maken?
De Nederlandse klimaatkosten hebben niet tot doel gehad om Nederland in 2012 of 2020 reeds klimaatneutraal te maken. De doelstellingen in het kader van het Kyotoprotocol (2012) en het Europese klimaat- en energiepakket (2020) zijn bescheidener. De relatie tussen uitgaven in het kader van klimaatbeleid en effecten op trends in temperatuurreeksen en trends in verminderde zeespiegelstijging kunnen pas op langere termijn zichtbaar worden. De rechtstreekse relatie bestaat wel tussen klimaat uitgaven en de bijdrage van Nederland aan broeikasgasreductie. Deze bijdragen worden gedaan met het doel dat deze broeikasgasreductie uiteindelijk zal leiden tot een beperking van de temperatuurstijging. Het klimaatbeleid leidt er toe dat we de doelstellingen voor 2012/2020 gaan halen. Om de temperatuurstijging in 2050 tot 2 graden te beperken (dat is het uitgangspunt van de klimaatconferentie in Cancun geweest) is een grotere inspanning nodig.
Deelt u de mening dat de begrippen klimaat, energie en milieu drie totaal verschillende dingen zijn en los van elkaar gezien moeten worden? Zo ja, deelt u de mening dat mensen te nietig zijn om het klimaat, het weer over langere periode, te beïnvloeden?
Nee, klimaat, energie en milieu kunnen sterk met elkaar samenhangen.
Het bericht dat patiënten verkeerd worden voorgelicht door zorgverzekeraars |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Verzekeraar verwijst patiënt ongegrond»?1
Verwijzen is een zaak van zorgverleners zoals huisartsen en specialisten. Een verzekeraar heeft geen officiële verwijsfunctie. Als verzekerden daarom vragen, geeft Achmea, zoals ook veel andere verzekeraars, wel informatie en adviezen over zorgverleners en behandelingen. De verzekerde beslist zelf wat hij of zij met het advies van de zorgverzekeraar doet.
Bij de advisering maakt Achmea gebruik van informatie over bijvoorbeeld wachttijden en kwaliteitsnormen van beroepsgroepen. Daarnaast gebruikt Achmea waar mogelijk het resultaat uit haar eigen kwaliteitsbenchmark. Deze wordt samengesteld op basis van de uitvraag van Zichtbare Zorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de uitvraag van Zorgverzekeraars Nederland. Ook de resultaten van de lopende patiëntbelevingsonderzoeken (CQ-index) worden daarin verwerkt.
Het CVZ heeft onlangs uitgesproken dat het gebruik van de Da Vinci robot voor een radicale prostatectomie even effectief is als de andere operatieve behandelingen en dat het uiteindelijke resultaat van de ingreep mede wordt bepaald door de vaardigheiden van de zorgverlener en de eventuele comorbiditeit van de betreffende patiënt.
De bewering in de namens Achmea verstuurde e-mail, die in het artikel van Medisch Contact wordt aangehaald, dat «de Da Vinci-methode minder dan 10 procent kans op complicaties geeft (zoals incontinentie en napijn) terwijl dit bij de traditionele methode 90 procent is» is onjuist. Dat is niet zorgvuldig.
Deelt u de mening dat hier onzorgvuldig gehandeld is door Achmea?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid na te gaan hoeveel patiënten door Achmea verkeerd zijn voorgelicht over prostaatoperaties? Zo ja, hoe worden deze patiënten op de hoogte gesteld van het feit dat zij verkeerde informatie hebben ontvangen. Zo nee, waarom niet?
Achmea heeft hier zelf onderzoek naar gedaan. In alle verstuurde berichten aan verzekerden van het afgelopen half jaar over prostaatbehandelingen (54 stuks) zijn twee berichten gevonden met de onjuiste voorlichting, waaronder het geval dat in Medisch Contact aandacht heeft gekregen. Zonder daarover 100% zekerheid te kunnen geven (vragen kunnen ook mondeling zijn afgehandeld) heeft
Achmea op basis van het gedane onderzoek de stellige indruk dat de onjuiste informatieverstrekking op zeer beperkte schaal heeft plaatsgevonden. Inmiddels is ook de interne procedure aangepast om verdere onjuiste informatieverstrekking te voorkomen.
Bent u bereid de juistheid van de verwijzingen van alle zorgverzekeraars te onderzoeken?
Mede op basis van het antwoord op vraag 3 zie ik geen reden om de juistheid van de informatieverstrekking door zorgverzekeraars te (laten) onderzoeken. Als aanvullend argument wil ik aanvoeren dat verzekeraars er veel aan gelegen is om zorgvuldig te zijn in de informatieverstrekking voor het behoud van een goede vertrouwensband met hun verzekerden.
Welke maatregelen kunt u nemen om te zorgen dat er zo spoedig mogelijk kwaliteitsindicatoren komen voor prostaatoperaties?
Kwaliteitsindicatoren voor prostaatkanker zijn onderwerp van het Zichtbare zorg (ZiZo) programma. De indicatorenset voor een bepaalde aandoening of behandeling wordt in ZiZo verband ontwikkeld in een werkgroep waar zorgverleners, patiënten en zorgverzekeraars zitting hebben. Dit jaar is een eerste (nog niet verplichte) uitvraag voor prostaatoperaties gedaan op basis van informatie over 2010. In 2012 zal er een verplichte uitvraag volgen over de zorg die verleend is in 2011. Dit jaar komt de beroepsgroep ook met minimale volumenormen voor prostaatoperaties.
De voortdurende detentie van de waxinelichtgooier |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht dat de verdachte van het werpen van een waxinelichthouder naar de Gouden Koets tijdens Prinsjesdag 2010 nog steeds is gedetineerd?1 Zo ja, klopt dit bericht?
De rechtbank in Den Haag heeft besloten de voorlopige hechtenis te verlengen tot 21 augustus. Het is niet mogelijk een gebruikelijke termijn aan te geven omdat de duur van het voorarrest steeds afhangt van de omstandigheden van het geval. De duur ervan wordt bepaald door de rechter.
De verdachte is niet gedetineerd in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). In het kader van de privacy van de verdachte kan het Openbaar Ministerie geen verdere mededelingen doen over de detentieomstandigheden van de verdachte en de plaats waar gedetineerd zit. De rapportage over de psychische gesteldheid van de verdachte, door het Pieter Baan Centrum, is inmiddels gereed.
De inhoudelijke zitting staat gepland op 6 september 2011.
Wat is de gebruikelijke termijn van voorarrest bij delicten waarvan betrokkene verdacht wordt? Wat is, indien de duur van het voorarrest afwijkt van vergelijkbare gevallen, de precieze reden van dit voorarrest?
Zie antwoord vraag 1.
Onder welke omstandigheden en waar is deze verdachte gedetineerd? Klopt het bericht dat deze verdachte gedetineerd is in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van Penitentiaire Inrichting (PI) te Vught? Heeft het Pieter Baan Centrum inmiddels gerapporteerd over de psychische gesteldheid van deze verdachte? Zo nee, wat is de reden waarom hier het wachten op is?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke termijn is de behandeling ter strafzitting te verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat topsalarissen in de zorg gewoon worden doorbetaald |
|
Geert Wilders (PVV), Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Beloningscode zorg mislukt»?1
Ik moet eerst constateren dat deze set vragen mijn antwoorden op uw eerdere set vragen van 7 juli («over het bericht dat er vorig jaar door ziekenhuizen voor 4 miljoen aan exitpremies is uitgekeerd) heeft gekruist. Die constatering is van belang omdat ik met name in het antwoord 3 van die set ga ik in op uw soortgelijke stelling in die vraagstelling: ziekenhuizen houden zich blijkbaar niet aan de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg).
Samengevat luidde dat antwoord dat de stelling niet juist is. Dat geldt dus ook voor de stelling uit de kop van het FD-artikel.
De BBZ, evenals de komende normeringswet, richten zich op nieuwe contracten. Alle reeds bestaande contracten met de bestuurders van zorginstellingen worden gerespecteerd. Dat is juridisch onontkoombaar. Daarom kan het succes van de BBZ niet worden afgemeten aan het totale bestand van de arbeidsovereenkomsten met bestuurders, maar moet dat worden beoordeeld aan de hand van enkel de nieuw afgesloten arbeidsovereenkomsten. Dat zijn dan de contracten die vanaf 2010 zijn aangegaan, vanaf de inwerkingtreding van de beloningscode.
Ik vind het vervelend dat er een vertekend beeld ontstaat over de naleving van de BBZ door dit soort onjuiste vergelijkingen.
Verder wil ik er op wijzen dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit voorjaar een voorstel voor een normeringswet bij de Kamer heeft ingediend. Daarin wordt ook de handhaving geregeld. Met deze wet krijgt het kabinet een goed instrument om het kabinetsbeleid op dit punt te verwerkelijken.
Hoe verklaart u de schokkende cijfers uit 2010 waarbij 91% van de salarissen van de bestuurders in de zorg boven de Balkendendenorm uitkwam en nog eens 40% boven de grens van 240 000 euro?
Ik kan deze cijfers nu niet beoordelen. Jaarlijks maak ik een analyse van de inkomens van bestuurders van zorginstellingen op basis van hetgeen daarover wordt verantwoord in de jaarverslagen. Mijn analyse van de cijfers over 2010 kunt u, zoals gebruikelijk, eind dit jaar verwachten.
Wel kan ik u nu al wijzen op tabel 4 van mijn analyse over de cijfers uit 2009 (TK 30 111, nr. 52). Uit die tabel blijkt dat in 2009 81% van de inkomens van zorgbestuurders onder de 130%-norm lag en 19% erboven. Dat geeft een ander beeld dan in het FD-artikel wordt opgeroepen.
Op de analyse die ik jaarlijks aan het eind van het jaar naar de Kamer stuur, baseer ik mijn oordeel over de inkomens van zorgbestuurders. Ook in die analyse zal onderscheid worden gemaakt tussen oude contracten en contracten van na de inwerkingtreding van de BBZ.
Bent u bereid met de bestuurders te overleggen en dwingende afspraken met ze te maken zodat de beloningscode wel wordt nageleefd?
Het zijn de toezichthouders die de arbeidsovereenkomsten met bestuurders sluiten (en daardoor hun inkomens bepalen), dus zij zijn degenen die ik zal aanspreken. Ik heb regelmatig contact met de twee koepels die de BBZ (beloningscode bestuurders in de zorg) tot stand hebben gebracht, de NVTZ en de NVZD. Daarin zal uiteraard de naleving en de verbetering van de naleving ter sprake komen. Uit eerder contact met hen heb ik vernomen dat hun eigen onderzoek uitwijst dat de BBZ vrijwel voor 100% wordt nageleefd. Gezien de verschillende berichten over de naleving zal ik eerst mijn eigen analyse afronden.
Verder wil ik er op wijzen dat ik recent in de Kamer heb aangegeven (bij het vragenuurtje van 7 juni) en op eerdere schriftelijke vragen van u (die van 6 juni) heb geschreven dat ik op dit moment geen instrument heb om in te grijpen in de salarissen van bestuurders en toezichthouders in de zorgsector. Ik heb de Kamer daarom in dat vragenuurtje opgeroepen om ervoor te zorgen dat het huidige wetsvoorstel over de topinkomens per 1 januari 2012 in werking kan treden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel inmiddels naar de Kamer gestuurd. De naleving van de BBZ wordt met die nieuwe wet gewaarborgd. In het regeer- en het gedoogakkoord is daarom overigens ook vastgelegd dat de WNT in de huidige vorm (dus zoals het als wetsvoorstel is ingediend) wordt ingevoerd.
Nu zelfs de directeur van de vereniging van zorgbestuurders erkent dat de beloningscode niet werkt, blijkt daar dan niet uit dat de code in de Wet normering topinkomens moet worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de woorden van de voorzitter (die abusievelijk als directeur wordt gepresenteerd) aan hem voorgelegd. Zijn interpretatie is dat de BBZ alleen voor nieuwe contracten geldt en dat je daar dus over moet oordelen.
Overigens is het altijd mijn bedoeling geweest om de code dwingend op te leggen op het moment dat de normeringswet in het Staatsblad staat.
Gaat u de bestuursvoorzitter van het Maasstad ziekenhuis aanspreken op zijn veel te hoge beloning, mede gezien het feit dat zijn ziekenhuis in opspraak is geraakt door het niet naleven van de infectierichtlijnen?
Zoals ik in mijn antwoord op uw derde vraag al vermeldde, is het de Raad van Toezicht die de arbeidsovereenkomst met een bestuurder sluit. Op basis van de uitkomsten van de analyse over de cijfers uit 2010 zal ik enkele casussen kiezen voor een nadere bespreking met betrokkenen. De inkomenssituatie bij het Maasstadziekenhuis is zo uitzonderlijk dat de kans groot is dat het Maasstadziekenhuis daar bij zal zitten.