Het Windbos |
|
Karen Gerbrands (PVV), Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Windbos nieuwe inkomstenbron Staatsbosbeheer»1 en «Windbos mag dier niet kop kosten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Staatsbosbeheer zich enkel dient te richten op het beheer van natuur en niet op de (groene) energiemarkt? Zo nee, waarom niet?
Staatsbosbeheer is sinds haar oprichting een organisatie die een maatschappelijke nutsfunctie vervult. Staatsbosbeheer is een multifunctionele organisatie die naast natuurdoelen staat voor recreatie en de productie van duurzame grondstoffen en brandstoffen. Dit conform de wet verzelfstandiging Staatsbosbeheer die per 1 januari 1998 in werking is getreden.
Heeft er een inspraakprocedure voor omwonenden plaatsgevonden? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Nee. Momenteel is er nog geen sprake van concrete windbosprojecten. Vanzelfsprekend zullen de eventuele projecten de geldende planologische procedures inclusief inspraak en informatie-uitwisseling doorlopen.
Met welke middelen worden deze windmolens en de onderzoeken naar vluchtroutes van vogels en vleermuizen gefinancierd? Is hier overheidsgeld aan besteed? Zo ja, hoeveel, onder welke noemer en vanuit welke instantie?
Op dit moment zijn de plannen nog niet voldoende concreet om hier antwoord op te kunnen geven.
Deelt u de mening dat windmolens een gevaar vormen voor vogels en vleermuizen, zeker wanneer deze windmolens in of dichtbij hun leefomgeving worden geplaatst?
Een aantal jaren geleden is er door Alterra een onderzoek gedaan naar de effecten van windmolens op vogel- en vleermuispopulaties. De algemene conclusie was dat negatieve effecten kunnen optreden. Maar dit kan vrijwel geheel worden voorkomen door bij de locatiekeuze en bij de plaatsing van de windmolens rekening te houden met de vliegroutes.
Vindt u dat het diervriendelijk afstellen van de windmolens de economische waarde van de windmolens minimaliseert en hierdoor een geldverslindend project ontstaat? Zo ja, bent u dan bereid om af te zien van dit project?
Staatsbosbeheer heeft aangegeven dat zij alleen projecten zal uitvoeren die een voldoende bedrijfseconomisch rendement opleveren.
Onderschrijft u de uitspraak dat windmolens in combinatie met natuur meer draagvlak genereren? Zo ja, op basis van welke gegevens wordt deze bewering gedaan?
Met deze projecten van Staatsbosbeheer kan duurzame energie worden opgewekt en tegelijkertijd bos worden gefinancierd. Het bosschap, waarin de beheerders zijn verenigd, is op zoek naar mogelijkheden om weer geld te verdienen aan het bos. Dat past goed binnen de lijn dat Staatsbosbeheer om beheerskosten te verlagen.
In deze bossen kunnen mensen recreëren, wandelen en fietsen. Bossen leveren ook hout en bossen kunnen dus bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen ten aanzien van duurzame energie. Uit verschillende verkenningen, o.a. in opdracht van het ministerie uitgevoerd, blijkt dat bos in de samenleving hoog wordt gewaardeerd.
Het bericht "KNMI weersvoorspelling slaat plank mis, recreant blijft weg" |
|
Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over verkeerd uitgevallen weersvoorspellingen, zoals «Ongekend groot aantal afhakers»1 en «We moeten maar eens een eigen weerbericht beginnen onder het motto: Sprookjes bestaan»?2
Ja.
Bent u bekend met de weersomstandigheden in grote delen van Nederland van de afgelopen week? Deelt u de mening dat deze niet klopte met de weersvoorspelling, zoals deze door het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is gedaan?
Het door het KNMI uitgegeven weerbericht is algemeen en geldt landelijk. De weersvoorspelling van de bewuste week liet een wisselvallig weerbeeld zien. Bij buiig weer zijn de weerverschillen over een kleine afstand groot; de gegevens van het KNMI worden dan ook ter beschikking gesteld aan private weerbedrijven voor het opstellen van regionale weersvoorspellingen. Zie verder onder vraag 4.
Deelt u de mening dat als gevolg van de negatieve voorspellingen mensen afgezien hebben van buitenactiviteiten, bezoeken aan attractieparken en deelname aan evenementen, zoals de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet?
Dat mensen bij het overwegen van buitenactiviteiten de verwachting voor het weer laten meewegen kan ik me voorstellen. Ik weet niet in hoeverre dat leidt tot het aanpassen van de plannen die mensen maken. Dat is een persoonlijke afweging.
Acht u het wenselijk dat bij het doen van mededelingen over de weersverwachting er meer rekening gehouden wordt met de effecten die het weerbericht kan hebben op buitenactiviteiten, attractieparken en deelname aan evenementen zoals bijvoorbeeld de Nijmeegse vierdaagse? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of u het een overweging waard vindt dat bij weerberichten meer specifiek wordt ingegaan op de weerssituatie bij bepaalde evenementen en in hoeverre de te verwachten weersverwachting rond het evenement afwijkt van het algemene beeld? Zo nee, waarom niet?
Het KNMI geeft een algemeen weerbericht, zoals is bepaald in de Wet op het KNMI. De verwachting moet zo nauwkeurig mogelijk zijn, voor het hele land gelden en goed begrijpelijk zijn voor een breed publiek. Voor het opstellen van weersverwachtingen moet zo goed mogelijk gebruik worden gemaakt van gegevens en meteorologische kennis. Het KNMI plaatst deze verwachting op de website. De overige berichtgeving over het verwachte toekomstige weer geschiedt door bedrijven en door media. Het KNMI verstrekt geen doelgroepspecifieke weerberichten. Specifieke (regionale) weersverwachtingen die relevant kunnen zijn voor evenementen, zijn het werkterrein van de private weerbedrijven. Hiermee is tegemoet gekomen aan de opmerkingen die zij in het Overleg Meteorologie hebben gemaakt. (Zie brief van 29 april 2010, TK, vrgjr. 2009–2010, 31 534, nr. 5). Slechts in uitzonderlijke gevallen vind ik het nodig dat onder mijn verantwoordelijkheid, naast het algemeen weerbericht, specifieke en eventueel geregionaliseerde, berichtgeving plaatsvindt. Dat is dan in verband met de veiligheid of in de uitzonderlijke gevallen dat extreem weer wordt verwacht en in de vorm van waarschuwingen voor extreem weer of een weeralarm. Om ervoor te zorgen dat deze specifieke berichtgeving zo zorgvuldig en effectief mogelijk is, zijn bij het opstellen van een waarschuwing voor extreem weer naast het KNMI ook commerciële weerbedrijven betrokken. Daarnaast zijn bij het opstellen van een weeralarm, ten minste betrokken het Verkeerscentrum Nederland, het Korps Landelijke Politie Diensten, de Luchtverkeersleiding Nederland, de nationale en departementale crisiscentra en de ANWB.
Deelt u de mening dat informatie van het KNMI zodanig moet zijn dat op basis van deze informatie een regionale en evenement gerelateerd betrouwbare weersvoorspelling kan worden gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt de nog altijd voorliggende wijziging van de Wet op het KNMI (Kamerstuk 32 379) in deze gevallen soelaas?
De waarneeminfrastructuur van het KNMI levert betrouwbare gegevens. Deze worden aan ieder die dat wenst ter beschikking gesteld. Commerciële weerbureaus kunnen mede op basis van deze gegevens specifieke weersverwachtingen verzorgen.
Acht u naast regionalisering van het weeralarm, regionalisering van de weersvoorspelling wenselijk, gezien de verstrekkende gevolgen van een vals alarm weersvoorspelling? Waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u gezien het voorafgaande bij wijze van proef de Sneekweek van een betrouwbare regionale weersvoorspelling laten voorzien?
Voor een regionale weersvoorspelling ten behoeve van de Sneekweek verwijs ik naar de commerciële weerproviders.
Levensloopbestendig bouwen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het project «Wel Thuis» in de gemeente Delft, waarbij woningcorporaties Vidomes en Vestia, zorginstelling Pieter van Foreest, de gemeente Delft, het opleidingsfonds OTIB, de branche-organisatie UNETO-VNI en TNO de handen ineen geslagen hebben en particulieren en organisaties helpen bij het levensloop geschikt maken van hun huis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit project?
Ik heb kennis genomen van het project «Wel thuis».
Het project is een goed voorbeeld van de wijze waarop lokale partijen invulling kunnen geven aan samenwerking op het terrein van wonen met welzijn en zorg, met als doel de lokale woningvoorraad (beter) geschikt te maken voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat de behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de toekomst zal toenemen? Kunt u deze behoefte kwantificeren?
Zoals aangegeven in de Woonvisie1, die op 1 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd, neemt de behoefte aan geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen de komende jaren toe. De opgave voor de periode 2009–2018 is gekwantificeerd in de Monitor Investeren voor de toekomst (MIT 2009)2 die op 7 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Op dit moment gaat het jaarlijks om 40 000 extra woningen die geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat naast geïnteresseerde particulieren ook bijvoorbeeld zorginstellingen, woningcorporaties, installatiebedrijven en aannemers hun voordeel kunnen doen met deze kennis en ervaring op het gebied van levensloopbestendig bouwen?
Ja, hoewel het project in Delft zich – voor zover mij bekend – met name richt op het beter geschikt maken van de bestaande voorraad, rekening houdend met de wensen/behoefte van de bewoners, en niet op nieuwbouw van geschikte woningen.
Hoe beoordeelt u het digitale stappenplan en de modelwoning? Bent u van mening dat dergelijke hulpmiddelen particulieren op weg helpen bij het levensloopbestendig maken van hun woning?
Het digitale stappenplan en de modelwoning zie ik als goede voorbeelden. Het is belangrijk dat lokale partijen (toekomstige) bewoners goed informeren over de mogelijkheden die voorhanden zijn om de woning met kleine of grote(re) aanpassingen of desgewenst met woontechnologie beter geschikt en/óf comfortabeler te (laten) maken, om er langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Een digitaal stappenplan en een modelwoning kunnen daarbij doeltreffende hulpmiddelen zijn.
Bent u bekend met het feit dat het onzeker is of het digitale stappenplan ten aanzien van levensbestendig bouwen na 2011 in de huidige vorm beschikbaarheid kan blijven? Bent u bereid in overleg met de initiatiefnemers van «Wel Thuis» te treden over hoe de beschikbaarheid en verdere ontwikkeling van het digitale stappenplan gewaarborgd kunnen worden?
Mij is niet bekend of het digitale stappenplan beschikbaar blijft na 2011. Overigens is dat een aangelegenheid waarvoor deelnemende lokale partijen zelf verantwoordelijk zijn en lokaal een oplossing moet worden gevonden. Blijkens de mij ter beschikking staande informatie heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport destijds financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van het digitale stappenplan. Het is vervolgens aan partijen zelf om te bepalen hoe zij de opgedane kennis beschikbaar willen houden en eventueel verder willen ontwikkelen.
Wat gaat u doen om levensloopbestendig bouwen landelijk te stimuleren, mede gelet op het in uw Woonvisie geuite voornemen om de beschikbaarheid van voldoende woningen voor ouderen en mensen met een beperking (met zorgvraag) te bevorderen?
De afgelopen jaren is in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een intensief stimulerings- en ondersteuningsbeleid gevoerd richting gemeenten en lokale samenwerkingspartners. Resultaat is dat het onderwerp wonen-zorg lokaal en regionaal inmiddels op veel plaatsen op de agenda staat en dat hard wordt gewerkt aan de realisatie van de lokale opgave. Dit is een goede zaak, want het is juist op dit niveau dat de opgave en problematiek van een aanpak moet worden voorzien. Het in het kader van het gezamenlijke Actieplan «Beter (t)huis in buurt» 2007–2011 uitgevoerde ondersteuningsprogramma «Wonen+Welzijn+Zorg: maak het samen» is met een jaar verlengd tot eind 2011. Dit programma heeft tot doel de gemeenten en hun samenwerkingspartners te ondersteunen om op het terrein van wonen, welzijn en zorg lokaal tot een samenhangende aanpak, regievoering en samenwerking te komen. Daarnaast blijft het ministerie van BZK de landelijke opgave agenderen en zal – waar nodig – de lokale partijen stimuleren en adviseren bij het realiseren van de lokale opgave.
Het WANO-veiligheidsonderzoek in de kerncentrale van Borssele |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Veiligheid bij kerncentrale in Borssele kan beter»1 en de resultaten van het EPZ-zelfonderzoek (SOER 2011-2)?2
Ja
Deelt u de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden totdat de veiligheid volledig op orde is, nu uit het veiligheidsonderzoek blijkt dat de veiligheid in en om de kerncentrale op vijftien punten verbeterd moet worden? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat u in het algemeen overleg Kernenergie op 21 april 2011 heeft toegezegd dat de veiligheid voorop staat?
Nee, ik deel niet de mening dat de kerncentrale gesloten moet worden vanwege gebrek aan veiligheid. De kerncentrale voldoet aan de veiligheidseisen gesteld in de vergunning. Op basis van het oordeel van de Kernfysische Dienst is de centrale, ook met deze bevindingen, veilig.
Er zijn 15 mogelijkheden geïdentificeerd om de veiligheid nog verder te verbeteren. Het door de vergunninghouder van Kerncentrale Borssele uitgevoerde zelfonderzoek past in zijn verantwoordelijkheid voor het continu op systematische en verifieerbare wijze onderzoeken en evalueren van de onder zijn beheer zijnde kerninstallatie. Verplichtingen om na te gaan of de veiligheid van de installatie nog verder verbeterd kan worden, zijn ook neergelegd in de vergunning van de kerncentrale. De verplichting tot «continuous improvement» van de door mij met voorrang voorgestane veiligheid is bovendien door mij onlangs nog met zoveel woorden vastgelegd in de Ministeriële Regeling ter implementatie van de Richtlijn nr. 2009/71/Euratom inzake nucleaire veiligheid (Stct. 19 juli 2011, nr. 12517). Van vergunninghouders van kerninstallaties wordt verwacht dat zij eigen bedrijfservaringen (inclusief storingen) en ervaringen met andere kerninstallaties (in casu de ervaringen in Japan) alsmede relevante onderzoeksprogramma's, voor zover van toepassing op de nucleaire veiligheid van de kerninstallatie, op een systematische wijze analyseren en daaruit lering trekken. Dit dient waar nodig te resulteren in aanpassingen van componenten van de kerninstallatie, beheerssystemen, procedures of de organisatie. Indien noodzakelijk, wordt daartoe een wijziging van de vergunning aangevraagd. Deze aanpassingen worden aan de Kernfysische Dienst voorgelegd en vervolgens door de Kernfysische Dienst beoordeeld. De Kernfysische Dienst is ook op de hoogte van wat de ervaringen bij andere kerninstallaties zijn en kan ook bewerkstellingen dat EPZ uit deze ervaringen lering trekt.
Hoe verhouden de resultaten uit het veiligheidsonderzoek3 zich met uw stelling dat de kerncentrale in Borssele veilig is?4
Zie antwoord vraag 2.
Hoe moeten de verbeterpunten in de veiligheid van de kerncentrale volgens u geïnterpreteerd worden? Is hier sprake van voortschrijdend inzicht naar aanleiding van de ramp in Japan of hebben u en de Elektriciteits-Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ) met de kennis van nu, in het verleden wellicht te snel conclusies getrokken over de veiligheid in de kerncentrale?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat de EPZ in aanvulling op het WANO-zelfonderzoek ook onderzoek doen naar de veiligheid in en om de centrale in het geval dat het vreselijke scenario van een terroristische aanslag of cyberaanval zich onverhoopt voltrekt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer de resultaten van dat onderzoek tegemoet zien?
In het kader van de Europese afspraken over de stresstest wordt ook de beveiliging van kerncentrales tegen terroristische incidenten beschouwd door de nationale lidstaten, verenigd in een ad hoc EU-werkgroep.
Eind juli 2011 is deze ad hoc EU-werkgroep ingesteld die de taak heeft om, op basis van door individuele lidstaten aan te leveren Best Practices, algemene aanbevelingen te formuleren om de beveiliging van kerncentrales in de toekomst nog verder te verbeteren. Gezien het feit dat de lidstaten deze voorbeelden in de ad hoc werkgroep zullen aanleveren, is er geen officiële rol voor de EPZ in dit onderzoek weggelegd. Over de Nederlandse voorbeelden zal door de Nederlandse leden in deze ad hoc werkgroep overleg met EPZ worden gevoerd.
De tussenrapportage van de ad hoc EU-werkgroep wordt in december 2011 verwacht. De eindrapportage in juni 2012. Ik zal deze rapporten aan uw Kamer aanbieden.
In Europees verband is afgesproken dat de tussen- en eindrapportage niet zullen ingaan op de specifieke beveiliging van individuele kerncentrales, omdat het vertrouwelijke gegevens betreft en openbaarmaking ervan de staatsveiligheid in gevaar kan brengen.
Nagegaan zal worden of de -nog vast te stellen- conclusies en aanbevelingen leiden tot wijzingen van de maatregelen die EPZ al heeft genomen om de kerncentrale Borssele te beveiligen. Daarnaast zullen de vastgestelde EU-conclusies en -aanbevelingen, naar verwachting, onder andere gebruikt worden voor het amenderen van de bestaande regelgeving van de IAEA op het vlak van fysieke beveiliging van nucleaire instellingen.
Volledigheidshalve en wellicht ten overvloede kan gemeld worden dat beveiliging van kerncentrales, kerninstallaties en het transport van nucleair materiaal al geruime tijd de onverminderde aandacht hebben op nationaal en internationaal niveau. Werkgroepen (met vertegenwoordigers vanuit de overheid en het nucleaire bedrijfsleven) onderzoeken de beveiligingsmaatregelen en stellen verbeteringen voor.
Hoe verhoudt dit WANO-zelfonderzoek zich tot de Europese stresstest? Worden de punten die nu zijn onderzocht tijdens de Europese stresstest opnieuw onderzocht? Zo ja, gelden er tijdens de Europese stresstest op die punten vergelijkbare, strengere of minder strenge criteria?
Het WANO zelfonderzoek en de EU-stresstest zijn beide bedoeld om de veiligheidsmarges in kaart te brengen en te verbreden. Zij hebben echter verschillende benaderingen.
WANO heeft haar leden (de operators van kerncentrales) verzocht de bestaande voorzieningen voor de beheersing van gebeurtenissen die tot een ongeval kunnen leiden, te controleren, en hun beschikbaarheid en werking om de gevolgen van ontwerp- en buitenontwerpongevallen te beperken vast te stellen. Er gelden geen criteria. Bij het zelfonderzoek hoort ook het identificeren van mogelijke verbeteringen en het invoeren ervan, waarmee de veiligheidsmarges verder worden verbreed.
De Europese afspraken inzake de stresstest houden een doelgerichte vaststelling in van de veiligheidsmarges van iedere kerncentrale in Europa. De stresstest moet leiden tot inzicht in ernstige ongevalcondities en hoe de installatie daarop reageert, ook in het geval dat de voorziene noodmaatregelen in die situatie wegvallen. Dit betekent dat voor het vaststellen van de veiligheidsmarges een deterministische benadering wordt gekozen. De bedoeling is dat hierbij uitgegaan wordt van een steeds ernstigere bedreiging (bijvoorbeeld een steeds hogere vloedgolf of zwaardere aardbeving) en dat bezien wordt hoe de installatie en het veiligheidsmanagementsysteem hierop reageren en tot welk niveau van bedreiging de veiligheidssystemen afdoende werken. Voor de verdere evaluatie en het nemen van eventuele maatregelen is uiteraard wel van belang te weten hoe groot de kans is dat een dergelijke gebeurtenis zich voordoet, en deze informatie zal dan ook gerapporteerd moeten worden.
Mogelijke maatregelen die de breedte van de marge verder vergroten, moeten in het rapport worden geïdentificeerd en beschreven. Er zijn geen criteria vastgesteld over de breedte van de veiligheidsmarges, waaraan voldaan dient te worden.
De vraag of de normen van de Nationale Hypothaire Financiering (GHF) leidend zijn bij de hypotheekverstrekking |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u zich bewust van de onduidelijkheid die er heerst over de vraag of de normen van de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) dan wel de normen van de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financiering (GHF) leidend zijn bij de hypotheekverstrekking?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 21 maart 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 507, nr. 94) beschouw ik zowel de nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financieringen (hierna GHF) als de voorwaarden en normen van de Nationale Hypotheek Garantie (hierna NHG) als een goede invulling van de open norm voor verantwoorde (hypothecaire) kredietverstrekking zoals vastgelegd in de Wet op het financieel toezicht. Hypothecaire kredietverstrekking kan dus zowel onder de GHF als onder de NHG verstrekt worden.
Daarmee zijn met het oog op het tegengaan van overkreditering de bovengrenzen van hypothecaire kredietverlening vastgesteld. De bovengrens voor de Loan-to-value (LTV) ratio bij hypotheken welke zijn afgesloten onder NHG bedraagt 108%, bij een overdrachtsbelastingpercentage van 2%. De bovengrens voor hypotheken welke niet zijn afgesloten onder NHG bedraagt, bij een overdrachtbelastingpercentage van 2%, 106%. Uiteraard staat het banken vrij om uit eigen beweging een lager percentage te hanteren dan de toegestane maxima. De AFM zal hypothecaire kredietverlening tot 108% bij een overdrachtsbelastingpercentage van 2%, NHG garantie en een solide dossier niet sanctioneren.
De verschillen tussen de GHF normen en de voorwaarden en normen van de NHG zijn beperkt. Één verschil ziet zoals gezegd op de maximale LTV ratio; daar is de GHF norm iets strikter. Ook met een LTV ratio van 106% wordt doorgaans in de behoefte voorzien om de kosten koper mee te financieren. Bovendien kan in het geval van verbouwingen de daadwerkelijke waardevermeerdering buiten de 6% worden meegefinancierd.
Zoals ik bovendien heb aangegeven in beantwoording op Kamervragen voorafgaande aan het Algemeen Overleg van 18 mei 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 29 507, nr. 99) heb ik ook het CPB een analyse laten maken van de mogelijke huizenprijseffecten. Deze CPB analyse richtte zich specifiek op de gevolgen van de GHF en ging er derhalve in de berekeningen van uit dat alle hypotheken werden verstrekt onder de normen van de GHF. Uit de CPB analyse blijkt dat de effecten op de huizenmarkt beperkt zijn.
Wat is uw reactie op geluiden uit de sector die, mede op basis van een bericht op de website van de Nederlandse Vereniging van Banken1, ervan uitgaat dat vanaf 1 augustus 2011 de leencapaciteit wordt beperkt tot de strikte GHF-norm?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat is in dit kader uw reactie op de veronderstelling van De Nederlandsche Bank (DNB) dat de aanscherping van de LTV-ratio3 niet geldt voor leningen met NHG en dat de maximale LTV-ratio voor NHG-leningen 1,084 was en blijft?5
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat de ruimere NHG-norm blijft gelden voor woningen die onder NHG gefinancierd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw inschatting van de gevolgen voor de woningmarkt in het algemeen en voor starters in het bijzonder, indien de striktere GHF-norm ook zou gelden voor woningen die onder NHG gefinancierd zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De handel in jonge spelers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «De Nederlandse topclubs sluiten contracten met kinderen»?1
Ja.
Is het waar dat clubs voorcontracten sluiten met voetballers jonger dan 16 jaar? Is het sluiten van deze voorcontracten juridisch toelaatbaar als het gaat om spelers die 13, 14 of 15 jaar oud zijn? Zo ja, bent u van mening dat dergelijke constructies jonge spelers voldoende beschermen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Bij de KNVB zijn geen feiten bekend waaruit blijkt dat het contractueel vastleggen van spelers jonger dan 16 jaar op grote schaal plaatsvindt bij de betaaldvoetbal-organisaties. Het contract tussen Ajax en Branco van den Boomen, de casus uit het betreffende artikel waar u aan refereert, betrof geen voorcontract maar een normaal spelerscontract dat door de speler en zijn ouders is ondertekend toen hij nog 15 jaar oud was, maar dat pas in werking trad na zijn 16e verjaardag.
Spelers van 16 jaar en ouder zijn zelfstandig bekwaam tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst (artikel 7:612 BW). Met minderjarigen (jonger dan 16 jaar) kan slechts met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger een arbeidsovereenkomst worden aangegaan. Juridisch gezien is het dan ook niet ontoelaatbaar dat een betaaldvoetbalorganisatie een arbeidsovereenkomst sluit met een speler jonger dan 16 jaar, als zijn ouders maar mee ondertekenen. Wel dienen betaaldvoetbalorganisaties en ouders zich rekenschap te geven van de beschermende bepalingen in de Arbeidstijden- en de Arbeidsomstandighedenwet ten aanzien van minderjarigen. De jonge voetballer, zijn ouders en de desbetreffende voetbalclub omzeilen hier feitelijk de sportregels die bepalen dat spelers jonger dan 16 jaar niet worden vastgelegd. Ik ga ervan uit dat ouders de zorgplicht voor hun (jonge) kinderen serieus nemen en daar naar handelen.
Hoe beoordeelt u de stelling van spelersvakbonden dat het contractueel vastleggen van jonge spelers onder de 16 jaar niet alleen bij Ajax gebeurt maar dat het inmiddels ook bij andere clubs schering en inslag is? Om hoeveel kindercontracten gaat het jaarlijks?
Zie antwoord vraag 2.
Is het bericht waar dat de vakbonden al vorig jaar aan de voetbalbond rapporteerden over het op slinkse wijze vastleggen van kinderen? Welke gevolgen heeft dit rapporteren gehad? Bent u van mening dat er adequaat opgetreden is naar aanleiding van deze melding? Zo nee, welke rol ziet u voor uzelf?
De KNVB en de Centrale Spelersraad (het medezeggenschapsorgaan binnen de vereniging KNVB van spelers waarin de beide spelersvakbonden participeren) hebben regulier overleg één keer per kwartaal. Enige tijd geleden, heeft de Centrale Spelersraad erop gewezen dat de regelgeving met betrekking tot de duur van contracten tussen clubs en minderjarige spelers niet altijd zou worden nageleefd. Op grond van de reglementen van de KNVB en de FIFA is het namelijk niet toegestaan met spelers jonger dan 18 jaar een spelerscontract te sluiten met een looptijd langer dan drie jaar.
Naar aanleiding van deze berichten van de spelersvakbonden heeft de KNVB het toezicht met betrekking tot deze bepaling verscherpt. Ik ben van mening dat de KNVB hiermee adequaat heeft gehandeld.
Wat gebeurt er met jonge spelers die op jonge leeftijd een profcontract tekenen en bij wie de professionele voetballoopbaan niet van de grond komt? Hebben de clubs een verantwoordelijkheid naar de jonge speler toe als blijkt dat een carrière als profvoetballer niet in het verschiet ligt? Zo ja, waar blijkt deze verantwoordelijkheid uit?
Spelers, jong en oud, wiens professionele voetballoopbaan niet van de grond komt moeten ander werk zoeken, binnen of buiten de sport. Uit artikel 19 van de FIFA-reglementen blijkt dat clubs een speler onder de 18 jaar naast een voetbal-opleiding ook een academische en/of school en/of beroepsopleiding moeten aanbieden zodat de speler ook aan een maatschappelijke loopbaan kan werken mocht zijn voetballoopbaan (voortijdig) eindigen.
Deelt u de mening dat de handel in jonge spelers niet alleen in Nederland maar ook in Europees verband een probleem is? Deelt u de mening dat de KNVB én de EUFA aangesproken moeten worden op hun verantwoordelijkheid? Zo ja, bent u bereid om aan te dringen op strengere regels en strengere sancties? Zo nee, waarom niet?
Kinderhandel moet uiteraard bestreden worden. Hier hebben we het echter over het sluiten van arbeidscontracten met (jonge) voetbalspelers. Dit moet binnen de regels van de wet plaatsvinden. Oòk binnen de regels van het vrije verkeer van werknemers in de EU. Juist deze regels maken het moeilijk voor internationale voetbalbonden om restrictievere sportregels ten aanzien van transfers op te stellen. In het Europese debat wordt hier aandacht aan besteed.
Het contracteren van zeer jeugdige voetbalspelers komt wereldwijd voor en kan dan ook alleen in een mondiale context gereguleerd worden.
Op korte termijn zal er een overleg plaatsvinden tussen de KNVB, de beide spelersvakbonden (VVCS en ProProf) en de FBO met betrekking tot de contractuele relaties tussen betaaldvoetbalorganisaties enerzijds en spelers anderzijds. Tijdens dit overleg zal onder andere aan de orde komen de positie van minderjarige spelers en in hoeverre de reglementen van de KNVB hierop zouden moeten worden aangescherpt. Het is goed dat de Nederlandse voetbalsector zich inzet voor het optimaliseren van de positie van jonge spelers.
De problemen die door betrokken partijen ervaren worden bij het transfereren van jonge spelers moeten mijns inziens door betrokken partijen, te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties geadresseerd worden. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt niet bij de rijksoverheid.
Deelt u de mening dat de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid heeft bij het tegengaan van kinderhandel en dat strengere nationale én strengere Europese regelgeving hard nodig zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, aan welke regelgeving denkt u?
Zie antwoord vraag 6.
Zelfverrijking en wanbeleid bij GGZ WNB |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de tijdelijk (GGZ WNB) bestuurder van psychiatrisch ziekenhuis GGZ Westelijk Noord Brabant vorig jaar € 245 889,– heeft ontvangen voor zeven maanden werk en op jaarbasis € 400 000,– toucheert? Vindt u dit een geoorloofde besteding van het door de belastingbetaler opgebrachte zorggeld?1
Ik kan me uw vraag voorstellen. VWS heeft dan ook transparantie bewerkstelligd over de inkomens van zorgbestuurders. De informatiebronnen (i.c. de jaarverslagen) zijn voor iedereen toegankelijk. Wanneer daar gegevens uit worden gebruikt, is het zaak om goed te doorgronden waar die gegevens voor staan.
Uit het jaarverslag blijkt dat het bedrag van bijna tweeënhalve ton het tarief excl. BTW is voor de inhuur van een interim-bestuurder. Daar zit het bruto-inkomen in en tal van andere kosten zoals werkgeverslasten voor pensioen, sociale zekerheid, onkosten, reiskosten e.d. De tijdelijk bestuurder verdiende een fors inkomen.
Van GGZ WNB begrijp ik dat de vergoeding voor de interim-voorzitter is gebaseerd op de normen uit de BBZ (beloningscode voor bestuurders in de zorg). Dat is op zich een juiste handelwijze. De vergoeding voor interimmers is op grond van diezelfde BBZ gerelateerd aan de lengte van de opdracht (hoe korter, hoe hoger het tarief). Daarom kan zijn in het jaarverslag verantwoorde vergoeding (wat dus niet zijn inkomen is) niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar jaarbasis. Dat wordt in het krantenartikel wél gedaan. Dit impliceert ook dat de vergoeding volgens die normen naar omlaag zou moeten worden aangepast nu de interimbestuurder langer dan oorspronkelijk voorzien in dienst is.
Wat is uw reactie op de bewering van de voorzitter van de Raad van Bestuur van GGZ WNB dat bestuurders op interimbasis niet onder de norm voor topinkomens vallen? Indien hij gelijk heeft, vindt u dit aanvaardbaar? Wilt u uw antwoord toelichten?1
In het krantenartikel lees ik hierover: «Voor zo’n tijdelijke opdracht geldt de normale beloningsstructuur niet.» De inhoud van het letterlijke citaat klopt. Want in de BBZ is voor interimmers een aparte regeling opgenomen: afhankelijk van de zwaarte en de duur van de opdracht (dat laatste met een maximum van één jaar) geldt een gedifferentieerde opslag op de norm van het inkomen van een bestuurder met een vaste aanstelling. Dat is de aanpak van NVZD en NVTZ in hun BBZ voor deze vorm van tijdelijk werk.
Wat is uw oordeel over het feit dat W. P., die ook excessief werd beloond en later wegens wanbeleid is ontslagen, GGZ WNB laat opdraaien voor een strop van € 260 000 euro na een mislukt vastgoedavontuur met zijn privévilla? Deelt u de mening dat dit bedrag ten laste moet worden gebracht van de voor deze miskleun verantwoordelijke bestuurders en niet van de patiënten en werknemers, die reeds getroffen worden door de GGZ-maatregelen van de regering? Zo nee, waarom niet?2
Om te kunnen beoordelen of een inkomen excessief is, moet dat naast een norm worden gelegd. Uit het jaarverslag blijkt dat de vertrokken bestuursvoorzitter werd beloond conform de NVZD-regeling die in het jaar 2000, toen hij werd aangesteld, veel gebruikt werd. De bedragen die daar uit voortvloeien zijn intussen niet meer denkbaar. De koepels van toezichthouders en bestuurders in de zorg hebben die bedragen met de BBZ, die nu geldt, soberder gemaakt. Ik vind en vond zijn beloning excessief.
Over de vastgoedkwestie staat in het krantenartikel dat de voorzitter van de Raad van Toezicht heeft gezegd: «De vorige raad heeft die koop destijds goedgekeurd. Als het nu zou spelen, zou ik dat niet doen.» De verkoop speelde in 2007 en toen kon niemand de economische crisis en de gevolgen daarvan voor ondermeer de vastgoedprijzen voorzien. Toen werden plannen gemaakt op basis van rooskleuriger, inmiddels achterhaalde perspectieven. Het is aan de nieuwe Raad van Toezicht om te beoordelen of en zo ja welke consequenties daar aan moeten worden verbonden.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de bestuurders en toezichthouders, die door hun wanbeleid en graaigedrag tientallen ontslagen hebben veroorzaakt, persoonlijk dienen op te draaien voor de schade die door de gedwongen ontslagen is toegebracht aan de getroffen werknemers en de overheid die voorzieningen voor werklozen moet treffen? Zo nee, waarom niet en wilt u uw antwoord toelichten?
Er bestaan wettelijke regels over de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders voor hun handelen als bestuurder. Die regels moeten worden toegepast indien zo’n situatie daartoe aanleiding geeft.
Deelt u de mening dat zelfregulering van topinkomens in de zorg niet werkt, zoals ook is gebleken uit de inventarisatie van jaarverslagen van ziekenhuizen door het Financieele Dagblad? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Het FD-artikel geeft geen goede onderbouwing voor die stelling. De minister is hier op ingegaan in haar antwoorden op de vragenset die de leden Gerbrands en Wilders van de PVV over dat FD-artikel op 21 juli hebben ingezonden.
Welke consequentie moet wat u betreft verbonden worden aan de constatering dat er nog steeds zorgbestuurders zijn die (ver) boven de norm voor topbestuurders beloond worden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals u in de antwoorden van de minister op de vragenset van de leden Gerbrands en Wilders van de PVV van 21 juli over het FD-artikel kunt lezen, is die constatering niet juist.
Het kabinetsbeleid, als reactie op de maatschappelijk niet-verantwoorde inkomenshoogtes van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren, is neergelegd in een voorstel voor een wet ter normering van die topinkomens (TK 32 600). Dat wetsvoorstel is volgens het kabinet het juiste antwoord om deze problematiek te beteugelen. In dat wetsvoorstel wordt ook toegelicht dat en waarom de wet alleen voor nieuw afgesloten contracten gaat gelden. De werking van de wet moet dan dus, net als die van de BBZ, worden getoetst bij de nieuw afgesloten contracten met zorgbestuurders. Van verantwoordelijke bestuurders mag worden verwacht dat zij de signalen van onvrede uit politiek en samenleving over hun inkomens serieus nemen. Vanuit dat perspectief en vanuit het perspectief van de nieuwe normen, zouden zijn hun contract vrijwillig nog eens tegen het licht kunnen houden.
Waarom worden patiënten en gewone werknemers in het kader van de betaalbaarheid van de zorg door deze regering geacht grote offers te brengen, terwijl een parasitaire kaste van bestuurders en topmanagers zichzelf onbekommerd blijft verrijken? Hoe valt dit met elkaar te rijmen?
Zie mijn antwoord op uw vraag 6: het kabinet komt met een normeringswet.
Om een effectief normeringsbeleid te kunnen voeren is een bestuurlijk en juridisch zorgvuldige voorbereidingsprocedure nodig. Daaruit bleek ondermeer dat de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sector niet zonder wettelijke grondslag daarvoor kunnen worden aangepakt. Daarom heeft de minister op diverse momenten gepleit om het wetsvoorstel TK 32 600 in de huidige vorm snel in het Staatsblad te krijgen. Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb gemeld, kunnen verantwoordelijke bestuurders ook nu al hun arbeidscontract nog eens tegen het licht houden.
Bent u bereid de amendementen voor een bezoldigingsmaximum, die zijn ingediend bij de behandeling van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, te omarmen? Zo nee, waarom niet?4
Het kabinet is van mening dat het wetsvoorstel zoals het is ingediend, het juiste antwoord is op de problematiek rond de topinkomens in de publieke en de semipublieke sectoren. De discussie over ingediende amendementen bij dat wetsvoorstel hoort thuis in de parlementaire behandeling van dat wetsvoorstel.
De website www.crisis.nl |
|
Harry van Bommel |
|
Herinnert u zich uw antwoord op de Kamervragen over het onbereikbaar zijn van de website www.crisis.nl?1
Ja.
Is het juist dat de ontwikkeling van www.crisis.nl in 2005 en de eerste drie jaar hosting van www.crisis.nl bijna een half miljoen euro hebben gekost?2 Zo ja, hoe is dit relatief hoge bedrag te verklaren?
De ontwikkeling van www.crisis.nl in 2005 en de eerste drie jaar hosting van www.crisis.nl. hebben in totaal 373 122 euro gekost. Een groot deel van de kosten die voor de crisissite moeten worden gemaakt, worden gevormd door de hosting van de infrastructuur, omdat daar speciale eisen aan worden gesteld.
Kunt u inzicht verschaffen in de totale kosten van www.crisis.nl na de eerste drie jaar?
Ja.
De totale kosten van www.crisis.nl na de eerste drie jaar (2008, 2009, 2010) zijn in totaal 614 890 euro.
Kunt u de resultaten van de stresstests die zijn gehouden, waaruit zou blijken dat het systeem voldoende was geëquipeerd, aan de Kamer bekendmaken? Zo neen, waarom niet?
Ja.
In november 2006 is een stresstest uitgevoerd door de hostingpartij. Het resultaat van de stresstest bewijst dat de omgeving voor crisis.nl voldoet aan de gestelde randvoorwaarden.
In augustus wordt een nieuwe stresstest gehouden naar aanleiding van de aanpassingen die zijn gedaan op basis van de QuickScan (zie ook vraag 5).
Wat is volgens u het probleem met de huidige site?
In maart 2011 is door deskundigen binnen de rijksoverheid een QuickScan uitgevoerd naar de huidige versie van de website www.crisis.nl. Uit de QuickScan komt naar voren dat de hosting omgeving, de vormgeving van de website en de programmatuur (Content Management Systeem) inmiddels niet meer aansluiten bij de huidige eisen (denk ook aan social media). Tevens betekent de huidige constructie (twee marktpartijen, één voor de hosting en een voor de programmatuur) niet alleen een verhoogde kwetsbaarheid (verhoogd risico op technische fouten) maar betekent dit ook een verlies van kostbare tijd bij het herstellen van een eventuele fout. De genomen maatregelen op basis van de QuickScan zijn per 1 september a.s. afgerond. Kort voor de oplevering zal een stresstest worden gehouden. De genomen maatregelen bestaan uit één regie voerende partij (ter verbetering van de communicatie, snelheid, e.d.), 24*7 ondersteuning, vervanging hosting platform (gelijkblijvende beheerkosten) en vervanging maar ook vereenvoudiging van het Content Management Systeem.
Op grond waarvan is besloten dat er nu toch een nieuwe website moet worden gemaakt?3
Het Nationaal CrisisCentrum had al eerder de wens geuit voor vernieuwing van www.crisis.nl. Dit proces is versneld na de problemen met de website tijdens de brand in Moerdijk en de intensivering van het gebruik en het belang van sociale media.
Welke kosten zijn gemoeid met de nieuw te ontwikkelen website?
De kosten van het nieuwe crisis.nl zijn nog niet bekend. Pas wanneer de aanbesteding is afgerond en alle offertes binnen zijn kan hier een uitspraak gedaan worden.
Welke eisen worden er gesteld aan de nieuwe website en de organisatiestructuur erachter?
Voor de nieuwe website zijn de volgende kernwaarden vastgesteld: Toegankelijkheid, betrouwbaarheid, betaalbaarheid, intergratie van social media, goede inbedding in de middelenmix van crisiscommunicatiemiddelen en zeer stevige hosting.
Hoe gaat u voorkomen dat deze nieuwe website met dezelfde problemen wordt geconfronteerd als www.crisis.nl?
De lessons learned van de oude crisis website zijn meegenomen in het ontwerp van de nieuwe website. Het Nationaal CrisisCentrum laat zich gedurende het hele traject adviseren en begeleiden door ICT experts van de rijksoverheid.
De uitspraken van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Hammerberg, over het burkaverbod |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, de heer Hammarberg, over het recent door Frankrijk en België ingevoerde burkaverbod?1 Zo ja, wat vindt u van zijn uitlatingen?
Wij hebben de verklaring van Mensenrechtencommissaris Hammarberg gelezen, evenals het bericht op de website van Euroactiv. Het kabinet onderschrijft de uitspraken van de heer Hammarberg niet. Het kabinet heeft inmiddels een wetsvoorstel goedgekeurd dat voorziet in een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding, zoals een boerka en niqab.
De heer Hammarberg opereert onafhankelijk van de organen die deel uitmaken van de Raad en spreekt evenmin namens de lidstaten van de Raad van Europa. Zijn taak bestaat uit het aandacht vragen voor en adviseren aan de Parlementaire Assemblee over de bescherming van mensenrechten in de lidstaten van de Raad van Europa. Deze taak is niet beperkt tot het oordelen over normen waarover overeenstemming bestaat in Europa, maar beslaat ook onderwerpen waarover in Europa discussie gaande is of aan het opkomen is, zoals de integratie van moslims in Europa.
Deelt u de mening dat de Commissaris voor de Mensenrechten middels de door hem in dit artikel gekozen harde kwalificaties zoals «loud voices», «sad capitulation to the prejudices of xenophobes» en «this unfortunate discourse», zich te zeer mengt in de politieke en democratische processen in de lidstaten en het beter ware geweest als hij zich zou richten op het bekritiseren van daadwerkelijk voorkomende gevallen van mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke titel de Commissaris voor de Mensenrechten spreekt, welke status zijn uitlatingen hebben en op welke wijze zijn uitlatingen zinvol bijdragen aan de integratiediscussie in Europa?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de Commissaris in deze buiten zijn functieomschrijving is gegaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid, eventueel met uw Franse en Belgische collega’s, contact op te nemen met de Commissaris en het ongenoegen duidelijk te maken dat over de herhaaldelijke politisering van zijn functie bestaat?2 Zo nee, waarom niet?
Minister Leers is voornemens in oktober, en marge van de najaar-sessie van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa, een bezoek aan de Raad van Europa te brengen. Tijdens dit bezoek is een gesprek met de Mensenrechtencommissaris voorzien.
Het bericht dat gezakte leerlingen de dupe zijn van de nieuwe exameneisen |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gezakte leerlingen dupe van nieuwe exameneisen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gezakte leerlingen die voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) gaan doen met extra eisen te maken krijgen, waardoor zij bijvoorbeeld meer vakken opnieuw moeten doen?
Neen, zonder aanscherping van de slaag/zakregeling kan het voorkomen dat een leerling zonder één voldoende bij de cijfers voor de vakken bij het centrale examen toch kan slagen. Ik heb dit in de toelichting van het wijzigingsbesluit en tijdens het debat hierover met uw Kamer een weeffout genoemd. Die weeffout voor de dagscholen gold ook in het vavo. De normen die gelden voor het behalen van een diploma moeten voor alle leerlingen gelijk zijn. Anders is er sprake van rechtsongelijkheid.
Is het bericht van LAKS waar dat er veel onduidelijkheid over de exameneisen is, zelfs op vavo’s? Zo ja, is het gerechtvaardigd en van uit oogpunt van deugdelijk bestuur wenselijk dat gaandeweg zonder voorafgaande informatie regels worden veranderd? Op welke manier kunnen volgens u de leerlingen zich voorbereiden op deze nieuwe situatie?
Er is geen sprake van een wijziging «zonder voorafgaande informatie».
In 2009 en 2010 zijn de scholen voor VO en de instellingen voor volwasseneneducatie per brief geïnformeerd. Ook in de pers is hierover veelvuldig geschreven en gesproken.
Welke actie onderneemt u om bekendheid over nieuwe exameneisen te verbeteren? Komt deze duidelijkheid over de exameneisen niet veel te laat om correcte inschrijving op het vavo en goede voorbereiding mogelijk te maken?
Zoals bij vraag 3 aangegeven zijn de instellingen correct geïnformeerd.
Daarnaast zal ik in het najaar wederom alle scholen voor VO en de instituten voor volwasseneneducatie per brief informeren over alle komende wijzigingen: verdere aanscherping slaag/zakregeling, invoeren rekentoets en hoe deze mee gaat wegen in de slaag/zakregeling vanaf 2013–2014 (de examens in 2014).
Het platvorm VAVO zal ik hierbij betrekken.
Vindt u het wenselijk dat er geen verschil meer is tussen één schooljaar op een reguliere school opnieuw doen en het vavo? Wat is de toegevoegde waarde van de vavo voor deze groep leerlingen?
Er is nog steeds een verschil tussen de dagschool en het vavo maar niet voor leerlingen die geen enkele of slechts één of twee voldoendes hebben behaald op het centraal examen. Dan stelt het vavo terecht de eis dat alle of meerdere vakken volledig overgedaan moeten worden. Het kiezen voor enkele vakken met als risico dat het gemiddeld cijfer voor het CE niet boven de 5,5 komt is een onlogische keuze.
Wat is het effect van deze maatregel op de schooluitval van deze groep leerlingen?
Het repareren van de weeffout is juist doorgevoerd om de kwaliteit te verhogen.
Hierdoor hebben de leerlingen meer kans de vervolgopleiding met succes te volgen en wordt hiermee voorkomen dat hiermee veelvoudig wisselen van opleiding met kans op uitval optreedt.
Deelt u de mening dat deze maatregel ertoe zal leiden dat zwakkere leerlingen het kind van de rekening worden? Wat zijn volgens u de positieve gevolgen van de verscherpte exameneisen voor deze categorie leerlingen?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u bereid een overgangsregeling te treffen voor vavo-leerlingen die nu met nieuwe exameneisen te maken krijgen?
Neen, het betreft een correctie op een weeffout in het eindexamenbesluit en de nieuwe aanscherping geldt voor alle leerlingen die na 1 augustus 2011 examen doen. De groep gezakte leerlingen hebben alle juridische mogelijkheden kunnen gebruiken voor 1 augustus 2011.
Wel kan de staatsexamencommissie bij die leerlingen die de examens afronden in het derde tijdvak – indien nodig – de oude regeling toepassen. Basis is hiervoor de hardheidsclausule die is opgenomen in het besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000.
Deze clausule kan uitsluitend worden gebruikt voor een kleine groep leerlingen die buiten hun schuld het volledige examen met herkansing niet binnen het schooljaar 2010–2011 konden afronden, en die gelegenheid pas in het derde tijdvak krijgen.
Het bericht dat ruim driehonderd geloofsgemeenschappen in Hongarije niet langer erkend dreigen te worden |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de op 12 juli 2011 in het parlement van Hongarije aangenomen wet inzake het recht op gewetensvrijheid en godsdienst en over de status van kerkgenootschappen?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er op dit moment 362 geregistreerde kerkgenootschappen in Hongarije functioneren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de gevolgen van deze wet, die op 1 januari 2012 ingaat en die ertoe leidt dat slechts 14 specifiek in de wet genoemde kerkgenootschappen zich niet behoeven te registreren en dat derhalve 348 kerkgenootschappen gederegistreerd dreigen te raken?
Ik stel voorop dat een registratieregeling voor kerkgenootschappen als zodanig niet ongebruikelijk is en niet bij voorbaat strijdig hoeft te zijn met enige internationaalrechtelijke norm. De zorg over de verenigbaarheid van de Hongaarse wet op kerkgenootschappen met de mensenrechtelijke verplichtingen van Hongarije die uit uw vragen spreekt is niettemin ook de mijne. De wet kan op gespannen voet staan met verplichtingen onder het EVRM (Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), waarbij met name de vrijheid van godsdienst (artikel 9 EVRM), het verbod van discriminatie (artikel 14 EVRM) en het recht op een effectief rechtsmiddel (artikel 13 EVRM) in het geding zijn. Een relatie tussen het onderhavige onderwerp en toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM zie ik niet.
Hoe beoordeelt u het feit dat onder de 14 als kerkgenootschap erkende organisaties geen enkele moslim-, boedhistische, bahaï of progressief joodse organisatie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u dat voor herregistratie een kostbare en tijdrovende administratieve procedure moet worden gestart? Hoe beoordeelt u daarnaast dat bij herregistratie niet onafhankelijke experts worden ingeschakeld, maar dat herregistratie slechts mogelijk is wanneer een tweederde meerderheid van het Hongaarse parlement daartoe besluit?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat tegen besluiten op grond van deze wet geen beroep mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze wet in Hongarije een vorm van aantasting van godsdienstvrijheid introduceert die zowel in strijd is met internationale verdragen, zoals artikel 9 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), als met uitspraken betreffende weigering tot registratie als kerkgenootschap van het Mensenrechtenhof in Straatsburg?1
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat artikel 17 van het Verdrag van Lissabon2 niet zo mag worden geïnterpreteerd dat lidstaten de vrijheid van godsdienst en het verbod op discriminatie op grond van godsdienst ondermijnen? Deelt u tevens de mening dat vrijheid van godsdienst en gelijkheid van burgers tot de kernelementen van een democratische rechtsstaat behoren, zoals ook wordt geëist van kandidaat-lidstaten onder de Kopenhagen-criteria? Deelt u daarnaast de mening dat deze normen ook gehanteerd moeten worden voor bestaande lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat vrijheid van godsdienst en levensovertuiging en gelijkheid van burgers tot de kernwaarden behoren waarop de Europese Unie berust. Dit is neergelegd in artikel 2 van het EU-verdrag. De lidstaten van de EU delen deze waarden, en ook iedere kandidaat-lidstaat dient zich hieraan te verbinden, zoals is bepaald in artikel 49 EU-verdrag.
Deelt u de zorg dat deze maatregel, die fiscale voordelen voorziet voor erkende kerken, in combinatie met de maatregel waarbij een groot aantal openbare scholen via een subsidieregeling over zullen gaan in handen van één kerk mogelijk kan leiden tot een situatie waarbij vrijheid van godsdienst de facto niet meer uitgeoefend kan worden? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de Hongaarse wet een strijdigheid inhoudt met art. 10 van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 51, lid 1 van het Handvest van de Grondrechten van de EU is dit Handvest van toepassing wanneer de lidstaten het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Ik zie vooralsnog geen aanknopingspunt om aan te nemen dat deze Hongaarse wet het recht van de Unie ten uitvoer brengt. Het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie is daarom niet van toepassing op de betreffende wet.
Deelt u de mening dat artikel 9 van het EVRM de vrijheid van godsdienst beschermt? Hoe verhoudt de voorliggende maatregel zich tot de toekomstige toetreding van de EU tot het EVRM?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zowel bilateraal alsook in EU-verband concrete stappen te ondernemen om te voorkomen dat deze wet per 1 januari 2012 in werking treedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Hoe verhouden deze zich tot de door u in uw brief «Verantwoordelijk voor vrijheid» benoemde prioriteiten betreffende het beschermen van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging?3
Door de ambassade is in een gesprek met de voorzitter van de parlementaire commissie voor mensenrechten, minderheden, civiele en religieuze zaken van het Hongaarse parlement, tevens geestelijk vader van de wet, op 19 augustus jl. gewezen op de spanning tussen de betreffende wet en het EVRM, waarvan door Hongaarse gesprekspartner goed nota is genomen. De Hongaarse wetgeving inzake kerkgenootschappen wordt nauwlettend gevolgd door de Raad van Europa en de Venetië-Commissie, een adviserend orgaan van de Raad van Europa voor wetgevingszaken.
Deelt u de zorg dat vergelijkbare beperking van de vrijheid van godsdienst en discriminatie op grond van godsdienst zich in diverse EU-lidstaten voordoen? Deelt u tevens de mening dat de Europese Commissie er op toe dient te zien dat de kernwaarden zoals, vastgelegd, dienen te worden gerespecteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze spant u zich in om in Europees verband de godsdienstvrijheid te waarborgen?
De verplichting om de waarden van de Europese Unie te eerbiedigen rust in de eerste plaats op de lidstaat zelf. De sanctionering van de schending van de waarden van de Europese Unie is geregeld in artikel 7 EU-verdrag.
Schadebedragen voor de Nederlandse teelt en handel |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Kunt u de schadebedragen voor de Nederlandse teelt van € 157 mln. (t/m 15 juli) en € 80 mln. voor de Nederlandse handel bevestigen?
Na de EHEC-uitbraak in Duitsland heeft de sector wekelijks de schade voor de Nederlandse teelt en handel in kaart gebracht. De sector heeft aangegeven dat de schade tot en met week 28 (15 juli) voor de Nederlandse teelt € 157 mln. bedroeg. Dit betreft schade door prijsval en product dat uit de markt is genomen. De sector heeft tot en met week 26 (1 juli) ook de schade voor de Nederlandse handel in beeld gebracht. Deze bedroeg op 1 juli € 85 mln.
Kan het zo zijn dat Nederland als braafste jongentje van de Europese Unie (EU) met zijn voorzichtige claim van € 27 mln. bij overschrijding van het budget van € 210 mln. pondspondsgewijs wordt meegekort?
Ingevolge de toepasselijke Europese regelgeving dienen een correcte, betrouwbare, goed onderbouwde en realistische declaraties door lidstaten te worden ingediend. Dat heeft Nederland gedaan. Bij onjuiste declaraties zal de Europese Commissie de opgave niet alleen bijstellen en het teveel gedeclareerde terugvorderen, maar tevens een boete opleggen. Een eerste controlebezoek van de Europese Commissie heeft uitgewezen dat Nederland een correcte opgave heeft gedaan. De Europese Commissie heeft verschillende lidstaten reeds aangesproken op mogelijke onjuiste opgave. De Commissie heeft aangegeven in alle betreffende lidstaten controlebezoeken uit te voeren.
In de Landbouwraad van 19 juli 2011, heb ik er voor gepleit dat alle lidstaten een correct beroep doen op het noodfonds. Na deze Landbouwraad heeft een aantal lidstaten hun aanvankelijke claim aangepast zodat de totaalclaim nu € 227 mln. bedraagt. Daarop heeft de Europese Commissie aangegeven binnen de lopende begroting nog wat ruimte te zien en besloten geen korting toe te passen. De Nederlandse claim is niet herzien en is voor 100% gehonoreerd.
Wilt u pleiten voor verhoging van dit EU-noodfonds, nu aanvullend beleid vanuit Brussel, waarvoor Nederland heeft gepleit, binnen het budget niet mogelijk lijkt?
Ik acht het EU-noodfonds van € 227 mln., waarvan € 27 mln. naar Nederlandse bedrijven is gegaan, het hoogst haalbare. Ik zie geen mogelijkheden voor aanvullende Europese of nationale financiering van het noodfonds. In de EU is geen steun voor verdere ophoging.
Naast het EU-noodfonds is er een extra openstelling van de Europese promotieregeling voor verse groenten en fruit gekomen ten bedrage van € 15 mln. de komende 3 jaren. Ook vanuit Nederland zal een beroep op deze regeling worden gedaan. Ik vind het van groot belang dat het consumentenvertrouwen in verse groenten (en in het bijzonder in het Nederlandse product) zo snel mogelijk weer op niveau is. Extra promotie kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Ik heb er daarom voor gepleit dat de Commissie op ingediende programma’s voortvarend besluit.
Bent u ook van mening dat deze schade buiten het ondernemersrisico voor de Nederlandse telers en handelaren valt?
De EHEC-uitbraak en de daaropvolgende vraaguitval heeft laten zien hoe kwetsbaar de markt is en hoe belangrijk consumentenvertrouwen is. Dit zijn evenwel elementen die tot het ondernemersrisico behoren. De Gemeenschappelijke Marktordening Groente en Fruit heeft binnen de gegeven kaders een deel kunnen ondervangen. De Europese Commissie zal in het najaar een evaluatie uitvoeren, waarbij ook het instrumentarium wordt betrokken.
Welke mogelijkheden zijn er om via nationaal beleid de bedrijven en sector tegemoet te komen binnen het EU staatssteunkader?
Binnen de gegeven kaders heeft de EU en het kabinet de mogelijke maatregelen genomen. Ook is nationaal een jaar uitstel van aflossing onder de lopende nationale garantieregeling gegeven en is de situatie betiteld als calamiteit zodat ondernemers een beroep konden doen op de regeling voor werktijdverkorting. Via het noodfonds en via de extra promotieregeling zijn er extra middelen beschikbaar gekomen om bedrijven en sector deels tegemoet te komen. Verder heeft de Belastingdienst ondernemers in de sector aangegeven dat voorlopige belastingaanslagen op verzoek kunnen worden verlaagd en dat eventuele teruggaven versneld zullen worden behandeld.
Daarnaast kunnen de betreffende ondernemers de Belastingdienst om uitstel van betaling verzoeken of in overleg met de Belastingdienst een betalingsregeling treffen in gevallen waarin dat nodig is.
Deelt u de mening dat ook voor kiemgroenten ondersteunende maatregelen nodig zijn (bijv. compensatie van de geleden schade)?
De Europese Commissie heeft het noodfonds opengesteld voor een beperkt aantal gewassen en heeft daarover overleg gevoerd met de lidstaten. In overleg met de sector heeft Nederland er voor gekozen niet te pleiten voor het opnemen van kiemgroenten in het Europees noodfonds. Weliswaar hebben ook de producenten van kiemgroenten schade geleden, maar dit geldt voor vele andere gewassen evenzeer.
Op welke wijze kunt u het opheffen van de European Food Safety Authority (EFSA)-advies om geen rauwe kiemgroente te eten, bespoedigen?
Het advies van de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) aan consumenten is om niet zelf kiemgroenten voor eigen consumptie te telen en deze ook niet rauw te consumeren.1
Op advies van de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) wordt in Nederland momenteel alleen nog het eten van rauwe fenegriekkiemen ontraden. Dit consumptieadvies is in lijn met het advies van de autoriteiten in het UK, Duitsland en Denemarken. De consumptie van kiemgroenten is in ons land vrijwel op peil gebleven. De Nederlandse afzet van kiemgroenten binnen de EU (voornamelijk Duitsland) ligt, als gevolg van geslonken consumentenvertrouwen, echter nog onder het normale niveau. Ik verwacht dat door snelle invoering van een adequaat hygiëneprotocol in combinatie met algemene en gerichte promotie-activiteiten het consumentenvertrouwen weer spoedig zal herstellen. De sector (producenten van kiemgroenten) is in overleg met het Productschap Tuinbouw en de nVWA om een hygiëneprotocol op te stellen. Daarnaast heeft de Nederlandse sector een overleg in Europees verband georganiseerd met producenten van kiemgroenten om tot een Europese afstemming te komen.
Gaat Nederland, in navolging van Duitsland, de kiemgroente intrekken?
Zie antwoord vraag 7.
Welke actie zult u nemen indien DG concurrentie het instellen van mededingingsmaatregelen, waardoor vervolgschade voor de telers kan worden beperkt, afwijst?
Op 12 augustus jl. heeft de Europese Commissie laten weten het instellen van tijdelijke marktmaatregelen die verder gaan dan de gemeenschappelijke marktordening niet toe te staan.
De sector heeft zelf in het kader van het manifest «Consument Centraal» de nodige ideeën genoemd ter versterking van de afzet. De belangrijkste bouwstenen zijn: het opvoeren van de consolidatie, het versterken en professionaliseren van de ketensamenwerking en het ontwikkelen en vermarkten van meer onderscheidende producten en concepten. Het wordt tijd om deze ideeën om te zetten in daden. Een sector die sterker gericht is op het bedienen van de markt, zal daardoor al een minder kwetsbare marktpositie hebben.
Gaat u nu versneld de Nederlandse mededingingsregels aanpassen zodat de topsector glastuinbouw kan overleven? Welke bijdrage levert het productschap/sector zelf?
Zie antwoord vraag 9.
Een fusie van de universiteiten Leiden, Delft en Rotterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Fusie van universiteiten Leiden, Rotterdam, Delft»?1
Ik heb kennisgenomen van een krantenbericht over voornemens van de drie genoemde universiteiten. Over de inhoud van het artikel heb ik geen oordeel.
Is het waar dat de collegevoorzitters van de universiteiten van Leiden, Rotterdam en Delft hun plannen voor een fusie bekend willen maken bij de opening van het academisch jaar? Zo nee, wat is dan wel hun voornemen?
Het is aan de betrokken instellingen om te bepalen hoe en op welk moment zij de publiciteit zoeken. De drie universiteiten hebben inmiddels inderdaad ter gelegenheid van de opening van het academisch jaar aangegeven waar zij staan in hun samenwerkingsproces.
Deelt u de mening dat een fusie tussen deze drie universiteiten buitengewoon onverstandig is vanwege de schaalvergroting die het tot gevolg heeft? Hoe wordt het unieke karakter van de drie instellingen bewaard?
Naar ik heb begrepen, denkt men vooral aan samenwerking in het kader van gemeenschappelijke regelingen op basis van artikel 8.1 WHW dat het instellen van samenwerkingsinstituten mogelijk maakt. Het bewaren van het unieke karakter van de universiteiten van Delft, Rotterdam en Leiden is bij uitstek een aangelegenheid die de drie instellingen zelf aangaat. Niettemin willen de betrokken collegevoorzitters, waar het gaat om de uiteindelijke bestuurlijke en organisatorische vormgeving, alle opties openhouden, inclusief die van het – op termijn – daadwerkelijk samengaan van de drie universiteiten. Het is echter prematuur om de aangekondigde samenwerking van de universiteiten van Delft, Rotterdam en Leiden nu vanuit dat perspectief te beoordelen.
Wordt de fusie mede ingegeven door de wens van de drie universiteiten hoger te scoren op internationale ranglijsten en meer internationale studenten aan te trekken, bijvoorbeeld uit China? Zo ja, wat is hierover uw mening?
Ik heb begrepen dat men plannen heeft voor intensieve samenwerking om de krachten op het terrein van onderwijs en onderzoek te bundelen met als doel profilering en differentiatie. De plannen die de drie instellingen aan het ontwikkelen zijn, zullen naar ik verwacht in lijn zijn met de kabinetsreactie van 7 februari jl. op het rapport van de Commissie Veerman en de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap van 1 juli jl., waarin profilering van instellingen en een betere benutting van en meer focus en massa in onderzoek tot prioriteit voor deze kabinetsperiode is verklaard. Indien de samenwerking tussen Leiden, Delft en Rotterdam leidt tot een hogere plaats van deze universiteiten op internationale ranglijsten, juich ik dat van harte toe.
Hoe voorkomt u dat de nieuwe mega-universiteit een bestuur krijgt dat mijlenver verwijderd staat van personeel en collegezaal en veel minder affiniteit heeft met onderwijs en onderzoek?
Het voert te ver om op basis van een krantenbericht nu al te spreken van een mega-universiteit en een bestuur dat ver verwijderd staat van personeel en onderwijs. Zie ook mijn antwoord op de vragen 6 en 7.
Is het waar dat voor een fusie een wetswijziging nodig is, aangezien de drie universiteiten in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek afzonderlijk worden benoemd? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen een dergelijke wetswijziging?
Voor een bestuurlijke en/of institutionele fusie van openbare universiteiten is inderdaad wetswijziging nodig. Ik wil daarover in het algemeen het volgende zeggen: het is mijn voornemen om wet- en regelgeving, waar deze een belemmering vormen voor de ambities van de Strategische Agenda, zoveel mogelijk aan te passen en daartoe voorstellen te doen. Indien de plannen van twee of meer universiteiten gericht op intensieve samenwerking en profilering als bedoeld in de Strategische Agenda gebaat zijn bij een daadwerkelijke instellingsfusie, dan zal ik per geval bezien of wetswijziging om een fusie mogelijk te maken geboden is, maar eerst nadat is gebleken dat een fusie een meerwaarde heeft in termen van kwaliteit die niet bereikt kan worden met bestaande wettelijke samenwerkingsvormen. Aan een fusie zullen strikte voorwaarden worden gesteld ten aanzien van de zorgvuldigheid van het fusieproces, het draagvlak onder interne en externe belanghebbenden, beperking van overhead en checks & balances waar het gaat om governance en kwaliteitsborging. Bovendien zal de regelgeving met betrekking tot de fusietoets onverkort van toepassing worden verklaard.
Vooralsnog ga ik ervan uit dat de huidige wettelijke kaders voldoende ruimte bieden voor samenwerking tussen universiteiten; ik denk daarbij vooral aan de instelling van samenwerkingsinstituten ex artikel 8.1 WHW.
Op wat voor manier hebben personeel en studenten van de universiteiten inspraak op de fusieplannen? Deelt u de mening dat zij over een dergelijke grote beslissing instemmingsrecht moeten hebben?
Ik vind het vanzelfsprekend dat bestuurders zoeken naar draagvlak voor veranderingen die wezenlijke consequenties hebben voor personeel en studenten en dat alle geldende bepalingen met betrekking tot de betrokkenheid van de medezeggenschap in acht worden genomen. Bij de beoordeling van een fusie is – zoals ook geldt bij andere fusiebesluiten – de instemming van de medezeggenschap van belang.
Wordt de geplande fusie onderworpen aan de fusietoets? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, hoe blijft de kleinschaligheid en de variëteit van het onderwijsaanbod in de regio gewaarborgd?
Een fusietoets is eerst aan de orde wanneer er sprake is van een daadwerkelijke fusie, die dan ook wettelijk mogelijk gemaakt moet zijn. Ik voeg daaraan toe dat het waarborgen van kleinschaligheid niet het doel is van de fusietoetswetgeving en dat «regio» geen wettelijk gehanteerd begrip is in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Overigens zijn ook grote instellingen in staat om het onderwijs kleinschalig te organiseren. Zie verder mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat andere vormen van geïntensiveerde samenwerking vergelijkbaar met een fusie net zo goed aan de fusietoets moeten worden onderworpen? Zo nee, hoe voorkomt u dat de fusietoets een lege huls wordt?
Op dit punt, samenwerking tussen ho-instellingen in relatie tot de fusietoets, ben ik op verzoek van de Kamer nader ingegaan in mijn brief van 2 september jl. (Kamerstuk 31 288, nr. 205). Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief.
Wat is uw eigen opvatting over schaalvergroting in het hoger onderwijs? Deelt u de mening dat de schaalvergroting in het hoger beroepsonderwijs (HBO) compleet is doorgeslagen en dat moet worden voorkomen dat een vergelijkbaar proces zich voordoet in het universitair onderwijs?
De schaalvergroting in het hbo heeft bijgedragen aan de emancipatie van het hoger beroepsonderwijs en de vorming van krachtige kennisinstellingen. Niettemin hebben we kunnen vaststellen dat er ook – in combinatie met andere factoren – in sommige situaties nadelige effecten kunnen zijn. Van een ongebreidelde schaalvergroting in het wetenschappelijk onderwijs zal geen sprake zijn, omdat een fusie per geval eerst wettelijk mogelijk moet worden gemaakt en bovendien aan een fusietoets onderworpen zal worden.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de collegevoorzitters van de drie instellingen met als inzet het afzien van een fusie? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Een gesprek met die inzet acht ik niet opportuun. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, is een fusie van de drie universiteiten wettelijk gezien thans niet mogelijk. Ik zal de Kamer uiteraard informeren over de uitvoering van de Strategische Agenda en over de afspraken die in dat kader met de instellingen en tussen de instellingen onderling worden gemaakt.
Wanneer krijgt de Kamer antwoord op de eerdere Kamervragen van 27 mei 2011 over een mogelijke fusie tussen de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam?2
De antwoorden op deze Kamervragen zijn begin augustus naar uw Kamer gestuurd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3274).
Tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen in de seizoensarbeid in de tuinbouw |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter in Den Haag over de afwijzing van aanvragen tot het verlenen van tewerkstellingsvergunningen voor Roemenen in de seizoenarbeid in de tuinbouw die inhoudt dat de afwijzing door de rechter wordt geschorst?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de rechter dat uw beleid om aanvragen voor werkvergunningen strenger te toetsen niet voldoende zorgvuldig is voorbereid, een draagkrachtige motivering ontbeert en in strijd is met het vertrouwensbeginsel en het beginsel van een evenredige belangenafweging? Bent u bereid om met terugwerkende kracht te erkennen dat het verstandig zou zijn geweest om, zoals de Tweede Kamer heeft gevraagd in de motie Van Hijum c.s, een ruimhartiger overgangsbeleid te voeren, gebaseerd op de afspraken die eerder met de sector over de personeelsvoorziening in de land- en tuinbouw zijn gemaakt?
De rechter heeft bij wijze van voorlopige voorziening uitspraak gedaan op het verzoek van enkele tuinders om alsnog hun aanvragen om tewerkstellingsvergunningen toe te kennen. UWV moet nog beslissingen nemen op de bewaarschriften die door deze tuinders zijn ingediend. Daarbij zal UWV uiteraard ook de overwegingen van de rechter betrekken. Ik vind het niet juist om vooruit te lopen op deze beslissingen op bezwaar door in te gaan op de inhoud van de uitspraak van de rechter. Wel verwijs ik naar mijn brief van 22 augustus 2011, waarin ik concludeer dat mede door het beleid tot 1 juli, de tuinders hun weg hebben gevonden naar prioriteitgenietend aanbod.
Hoeveel werkvergunningen zijn er in de periode van 1 januari tot 1 juli 2011 daadwerkelijk aangevraagd en verleend? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de (gehonoreerde) aanvragen in voorgaande jaren? Hoeveel werklozen zijn er daadwerkelijk ingezet op vacatures in dezelfde periode? In hoeverre is er alternatief aanbod beschikbaar gesteld door uitzendbureaus?
In de periode 1 januari tot 1 juli 2011 heeft UWV in totaal 1 836 tewerkstellingsvergunningsaanvragen afgehandeld. Hiervan zijn er 850 toegekend. Verder zijn 313 aanvragen door de werkgever stopgezet, en zijn er 673 geweigerd. In dezelfde periode in 2010 heeft UWV 2 088 aanvragen afgehandeld. Hiervan zijn er 2 038 verleend, 49 door de werkgever stopgezet en 1 geweigerd. Voor de inzet van werklozen in de tuinbouw en het aanbod van uitzendbureaus verwijs ik naar mijn hier voor genoemde brief van 22 augustus 2011.
Wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat de evident gewijzigde toetsingsmaatstaf bij de beoordeling van aanvragen voor werkvergunningen een inbreuk zou kunnen opleveren van de standstillbepalingen op grond van de toetredingsverdragen tussen de Europese Unie en Roemenië en Bulgarije? Welke gevolgen heeft dit voor de wijze waarop aanvragen voor werkvergunningen voor mensen uit Roemenië en Bulgarije worden beoordeeld na 1 juli, zoals toegelicht in uw brief aan de Kamer van 8 juli 2011?
De stand still-bepalingen bij de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië houden in dat de toepassing van overgangsmaatregelen met betrekking tot vrij werknemersverkeer met Bulgarije en Roemenië (zoals het vereiste van een tewerkstellingsvergunning) niet mag leiden tot strengere voorwaarden voor de toegang van Bulgaarse/Roemeense werknemers tot de arbeidsmarkt dan ten tijde van de ondertekening van de Toetredingsverdragen.
Van strengere voorwaarden is echter geen sprake. Op werknemers uit Bulgarije en Roemenië is de Wet arbeid vreemdelingen van toepassing. Het uitgangspunt van de Wet arbeid vreemdelingen, namelijk dat een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd wanneer prioriteitgenietend aanbod aanwezig is dat beschikbaar en inzetbaar is, geldt nog steeds.
De beantwoording van de vraag of er prioriteitgenietend aanbod is hangt af van de concrete omstandigheden op de arbeidsmarkt, en kan van tijd tot tijd verschillen, al naar gelang de arbeidsmarktomstandigheden veranderen. In de afgelopen jaren zijn de feitelijke omstandigheden op de arbeidsmarkt gewijzigd: het aantal arbeidsmigranten uit de Midden- en Oost-Europese landen is verder toegenomen. Uitzendbureaus hebben concreet prioriteitgenietend aanbod uit deze landen beschikbaar voor werk in de tuinbouw. Het betreft niet alleen mensen die al in Nederland zijn, maar ook mensen die bereid zijn om op korte termijn naar Nederland te komen.
Het oordeel van UWV met betrekking tot de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod is aangepast aan de gewijzigde arbeidsmarktsituatie. De grotere aanwezigheid van beschikbaar prioriteitgenietend aanbod kan leiden tot een andere uitkomst, in dit geval dat er minder tewerkstellingsvergunningen worden verleend. Een andere uitkomst betekent echter niet dat sprake is van strengere voorwaarden.
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de rechter precies voor de uitvoeringspraktijk? Van hoeveel vergunningaanvragen is de afwijzing geschorst? Hoeveel vergunningen worden er alsnog geacht te zijn verleend? Bent u bereid om met terugwerkende kracht te bezien welke afwijzingen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekering (UWV) nog meer voor herziening in aanmerking zouden moeten komen, op grond van de criteria die de rechter hanteert?
De 16 tuinders aan wie een voorlopige voorziening is toegewezen mogen de Bulgaren en Roemenen voor wie UWV een tewerkstellingsvergunning heeft geweigerd alsnog laten werken, tot maximaal 6 weken na de beslissing op bezwaar van UWV.
In totaal betreft het 180 tewerkstellingsvergunningen die geacht worden alsnog te zijn verleend.
UWV bereidt op dit moment de beslissingen op bezwaar voor in de zaken van de 16 tuinders.
Luchtfoto's en panoramafoto's |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gelderse versie Google maps vreest klantenverlies door Haagse plannen»1 en het rapport Maatschappelijke kosten-batenanalyse luchtfoto’s en 360°-panoramafoto’s?2
Ja.
Heeft u zicht op de gevolgen van de Europese aanbesteding voor de Nederlandse koppositie op dit gebied en de samenwerkingsverbanden op maatschappelijk gebied?
Ja. Allereerst wil ik u kort de achtergrond bij de overheidsbrede aankoop van luchtfoto’s en panoramafoto’s schetsen. Als coördinerend minister voor de geo-informatie in Nederland onderstreep ik het belang van geo-informatie, en daarmee van beeldmateriaal (luchtfoto’s en panoramafoto’s). Het speelt een groeiende rol in onder meer de publieke dienstverlening en administratieve lastenverlichting. Ik werk dan ook aan een overheidsbrede basisvoorziening voor geo-informatie, zoals vermeld in de beleidsnota GIDEON welke ik in 2008 aan uw Kamer gestuurd heb. Met uitgangspunten als «éénmalige inwinning, meervoudig gebruik» organiseren we ons als overheid op een efficiëntere manier.
De overheidsbrede aankoop van beeldmateriaal wordt in het GIDEON kader uitgevoerd. De gezamenlijke overheden hebben geïnventariseerd welke specificaties aan het materiaal zij nodig achten voor de uitvoering van haar publieke taken. Daarbij zijn bij ieder element in de specificatie steeds de elementen bruikbaarheid (in hoeverre is de betreffende specificatie noodzakelijk voor de uitvoering van publieke taken), haalbaarheid / leverzekerheid (kan de markt voldoen aan de specificatie) en financierbaarheid (staat de specificatie in verhouding tot de beschikbare financiële middelen) tegen elkaar afgewogen. De gezamenlijke aanpak voorkomt dat de diverse overheden de aanbestedingen afzonderlijk moeten uitvoeren. Dubbel werk wordt voorkomen.
Dan het antwoord op uw vraag. Ja, ik heb zicht op de gevolgen van de Europese aanbesteding. De omvangrijke overheidsbrede aankoop van dit materiaal wordt middels een Europese aanbesteding op de markt gezet. Alle bedrijven, ook de Nederlandse bedrijven, en ook de koplopers in de markt kunnen (zelf of in consortia) inschrijven op deze aanbesteding. De aanbiedingen van die bedrijven zullen bepalend zijn in de keuze aan welke bedrijven de opdracht gegund wordt.
Realiseert u zich dat door door het Europees opknippen van dit product in de losse onderdelen (digitale panorama-fotokaarten, kwaliteitscontrole, hosting en gelieerde software) de overheid een extra taak krijgt om dit weer allemaal te integreren en dus zeer waarschijnlijk uiteindelijk meer kosten gaat maken? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Met de standaarden die in de specificaties vereist worden zijn de onderdelen integreerbaar. De overwegingen om in verschillende percelen aan te besteden zijn met experts in dit veld zorgvuldig doordacht en met de experts zijn de specificaties zodanig opgesteld dat de onderdelen na de aanbesteding integreerbaar zijn. Het uitgangspunt van het project is daarbij steeds geweest dat de gezamenlijke aanpak baten oplevert en niet meer gaat kosten dan dat het nu doet.
Voor de volledigheid vermeld ik hierbij ook de redenen die ten grondslag hebben gelegen aan het opdelen in percelen:
Het aantal bedrijven dat de gehele opdracht (alle percelen) voor heel Nederland zou kunnen aanbieden is zeer gering. De markt van bedrijven die luchtfoto’s aanbieden en de markt die panoramabeelden aanbiedt kent slechts een zeer kleine overlap. Concurrentie is belangrijk voor de prijsstelling.
Aanbiedingen van de best geëquipeerde bedrijven op onderdelen is belangrijk voor de kwaliteit.
Bij kwaliteitscontrole is het van belang dat hiervoor een onafhankelijke partij wordt aangesteld. Dat is de overweging geweest ook hiervoor een apart perceel op te nemen.
Betreffende de hosting kan ik u melden dat na de uitvoering van de marktconsultatie de richting is gekozen dit beter aan te laten sluiten bij de GIDEON visie en dit te laten aansluiten bij de ontsluiting van andere geo-informatiebestanden.
Wat betreft de software is aangesloten bij de idee dat de overheid de data beschikbaar stelt en zich daarbij houdt aan open standaarden waarmee de markt de data in diverse software pakketen kan opnemen.
Klopt het dat in de aanbestedingscriteria, voor zover nu bekend, kwaliteitseisen uit het verleden worden gehanteerd, die sterk onder het niveau liggen van het systeem van panorama-fotokaarten die vandaag de dag worden gebruikt? Zo ja, wat is de motivatie hiervoor en welke gevolgen verwacht u dat dit heeft?
Nee. De aanbestedingscriteria die op dit moment buiten het project bekend zijn, zijn de specificaties van de marktconsultatie in april dit voorjaar. Naar aanleiding van de opmerkingen uit de marktconsultatie zijn die specificaties de afgelopen maanden grondig verbeterd en verder gedetailleerd.
Bent u bereid om de huidige aanbesteding, die gepland staat om op 8 augustus te verschijnen, te onderbreken teneinde nader onderzoek te doen naar de mogelijk negatieve bijeffecten van deze aanbesteding zoals verwoord in vraag 2 t/m 4? Zo neen, waarom niet?
Nee. De voorbereiding voor de aanbesteding is op zorgvuldige wijze uitgevoerd. De gemaakte keuzes, zoals vermeld onder punt 2 t/m 4 zijn onderbouwd en beargumenteerd gemaakt en ik zie dan ook geen reden de aanbesteding uit te stellen.
Wilt u in verband met de aanbestedingsdatum deze vragen vóór 1 augustus 2011 beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen?
In verband met de vakantieperiode is de termijn tot 1 augustus erg kort gebleken, wel heeft de beantwoording plaatsgevonden voor de aanbestedingsdatum.
De vorming van één ambulancedienst in Amsterdam |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de vorming van één ambulancedienst in Amsterdam met conflicten gepaard gaat?
Ja, waarbij ik wil opmerken dat het hier geen conflicten tussen de onderhandelende (vergunninghoudende) partijen betreft.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat er geen overleg met de vakbonden is geweest over een sociaal plan voor de werknemers in het geval van een fusie?
Voor mij is van belang dat er per veiligheidsregio één Regionale Ambulancevoorziening (RAV) komt die verantwoordelijk is voor het verlenen van de ambulancezorg in dat gebied. De wijze waarop de onderhandelingen plaatsvinden om te komen tot één RAV is een verantwoordelijkheid van de onderhandelende partijen. Overigens heb ik begrepen dat de vakbonden wel zijn en worden betrokken.
Klopt het dat de onderhandelingen voor de vorming van één ambulancedienst nog niet tot resultaat hebben geleid?
Als gezegd heb ik geen rol in de onderhandelingen en ik kan u hierover derhalve niet meer informatie geven dan wat reeds openbaar is. Uit deze openbare informatie blijkt dat het College van B&W voornemens is in te stemmen met overdracht van ambulancedienst GGD aan VZA. VZA heeft ingestemd. De Gemeenteraad is akkoord met het voornemen van het college van B&W, maar heeft hierover een motie aangenomen. Deze motie luidt als volgt: «Het college te verzoeken besprekingen te voeren met VZA om overeenstemming te bereiken over het oprichten van een nieuwe BV, waar beide organisaties GGD en VZA in zullen opgaan, en geen gebruik te maken van een bestaande BV van de VZA groep». Naar verwachting zal binnenkort definitief door het college van B&W worden besloten inzake het onderhandelingsresultaat.
Wat is uw reactie op de opstelling van de directeur van Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA), die laat weten niets te zien in het oprichten van een nieuwe onderneming of nieuwe onderhandelingen hierover?1
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 beschrijf worden er nog besprekingen gevoerd naar aanleiding van een aangenomen motie. Ik heb geen rol in deze besprekingen en laat me dan ook niet uit over standpunten van partijen die hierin wel deelnemen.
Hoe verhouden deze uitspraken zich met het besluit van de gemeenteraad van Amsterdam om de onderhandelingen juist wel opnieuw te openen?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer trekt u de conclusie dat de partijen er niet zelf uitkomen en gaat u zelf een Regionale Ambulance Voorziening (RAV) oprichten, zoals u voorganger heeft aangekondigd als beleidslijn in dergelijke omstandigheden in zijn brief aan de Tweede Kamer van 8 maart 2010?2
Zie mijn antwoord op vraag 3. Gezien de genoemde ontwikkelingen zie ik geen reden hierin actie te ondernemen.
Het mogelijk verband tussen de gevaarlijke Klebsiella bacterie in het Maasstad Ziekenhuis en het antibioticagebruik bij de behandeling van bacteriële uierontsteking bij koeien |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de recente berichten «New strain of superbug found in cows»1, «Je krijgt haar niet snel klein»2 en «De multiresistente Klebsiella bacterie» en «gevaarlijke-klebsiellabacterie-nu-ook-in-revalidatiecentrum»3 over de methicilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) en oxa-48 producerende multiresistente Klebsiella bacterie?
Ja.
Is het waar dat bij de nieuwe MRSA bacterie, die in het Verenigd Koninkrijk bij koeien is aangetroffen, en de multiresistente oxa-048-Klebsiella bacterie sprake is van een mogelijk verband met mastitisbestrijding bij koeien?
De MRSA-bacterie waar u in uw vraag op doelt is een nieuwe MRSA-variant die lastig te detecteren is en die ongeveer 1 op de 100 tot 1 op de 500 van de in het Verenigd Koninkrijk gevonden MRSA-bacteriën uitmaakt. De reden van het voorkomen van de nieuw ontdekte MRSA-variant bij runderen en mensen in onder andere het Verenigd Koninkrijk is tot op heden onbekend.
Het gebruik van antibiotica bij de bestrijding van mastitis bij runderen kan geassocieerd zijn met het voorkomen van MRSA in runderen.
Klebsiella pneumoniae is een bacteriesoort die bij mens en dier in het darmkanaal voorkomt en onder bepaalde omstandigheden infecties kan geven. Ook bij runderen komt Klebsiella pneumoniae in het darmkanaal voor. De bacterie kan mastitis veroorzaken bij runderen. In dieren of dierlijke bacteriën is echter voor zover bekend tot op heden nog nooit het OXA-48 gen gevonden. Ook is er geen aanwijzing dat er overdracht van Klebsiella pneumoniae van dier naar mens plaatsvindt. Het voorkomen van het OXA-48 gen is specifiek geassocieerd met ziekenhuisinfecties bij de mens, waarbij een dierlijke bron geen rol speelt.
De OXA-48 producerende Klebsiella pneumoniae komt tot op heden uit landen waar het antibioticum gebruik voor humaan gebruik ongecontroleerd is.
Ik zie op grond van het bovenstaande dan ook geen aanleiding om contact op te nemen met mijn Engelse ambtsgenoot.
Kunt u aangeven of de Klebsiella- oxa-048 variant in melkmonsters wordt aangetroffen? En zo ja, hoe vaak? Worden ook andere Klebsiella-varianten met verschijnselen van multiresistentie in de melkmonsters aangetroffen? Zo ja, welke varianten zijn dat en hoe vaak worden zij aangetroffen?
OXA-48-producerende bacteriën zijn voor zover bekend nog nooit in dieren aangetroffen en ook niet in melkmonsters.
De zuivelindustrie controleert standaard de bacteriologische kwaliteit van de melk. Op basis daarvan wordt zeer incidenteel een bacterie gevonden die een patroon heeft dat op multiresistentie kan duiden.
Is het waar dat mastitis nu vaker voorkomt als gevolg van de verhoogde melkafgifte bij de huidige populatie melkkoeien? Zo nee, waarop baseert u zich?
Nee, uit de landelijke diergezondheidsmonitoring blijkt dat de uiergezondheid de laatste jaren is verbeterd.
Is het waar dat er een onwenselijk hoog gebruik is van antibiotica bij de preventieve en curatieve bestrijding van mastitis bij koeien? Zo nee, waarop baseert u zich?
Uit de jaarlijkse MARAN-rapportages over het gebruik van antibiotica in de veehouderij blijkt dat het antibioticumgebruik bij landbouwhuisdieren het laagst is in de melkveesector. Ook de melkveehouderijsector zet zich conform de afspraken in het convenant antibioticaresistentie dierhouderij in om het gebruik van antibiotica te reduceren. Het gebruik van antibiotica in het kader van mastitis is daar onderdeel van.
Kunt u aangeven wat de bron van antibioticaresistentie is bij de in het Maasstad Ziekenhuis aangetroffen OXA-048 Klebsiella bacterie? Zo nee, waarom niet?
De bron van de Klebsiella pneumoniae OXA-48 carbapenemase producerende stam is niet meer vast te stellen, omdat de uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis retrospectief in kaart gebracht is. Het oudste, bewezen OXA-48 positieve isolaat van Klebsiella pneumoniae dateert van september 2010.
In het jaar daarvoor zijn wel Klebsiella pneumoniae geïsoleerd met een «verdacht» resistentiepatroon, maar niet bewaard gebleven voor verdere karakterisering. De oorspronkelijke bron zal daar wellicht tussen zitten.
Voor zover er in de wetenschap iets op enigerlei wijze valt «uit te sluiten», is er geen aanwijzing in Nederland dat de uitbraak met de OXA-48 Klebsiella pneumoniae in het Maasstad Ziekenhuis samenhangt met grootschalig gebruik van antibiotica in de veehouderij.
Vóór de uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis werd de OXA-48 Klebsiella pneumoniae alleen gevonden bij enkele, direct vanuit het buitenland naar Nederland gekomen patiënten.
De hypothese is dat de eerste patiënt vanuit het buitenland de OXA-48 Klebsiella pneumoniae in het Rotterdamse ziekenhuis heeft geïmporteerd.
De uitbraak in het Maasstad Ziekenhuis is geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar een mogelijke connectie met de veehouderij.
Kunt u aangeven of de antibioticaresistentie van de OXA-048 Klebsiella bacterie vooral gezocht moet worden in veterinair gebruik van antibiotica of humaan gebruik daarvan? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Is de uitbraak van de multiresistente Klebsiellabacterie in het Maasstad Ziekenhuis en het grote aantal humane slachtoffers dat daardoor veroorzaakt is, voor u aanleiding met nog meer kracht in te zetten op vermindering van het gebruik van antibiotica in de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven is er geen aanwijzing dat er overdracht van de Klebsiella pneumoniae van dier naar mens plaatsvindt. Voor wat betreft onze inzet om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen verwijs ik u naar de Kamerbrief die wij u op 8 december 2010 hebben toegestuurd (TK 29 683, nr. 65). Op dit moment wordt er hard gewerkt aan de uitvoering van dit beleid. Hierover hebben wij op 26 mei 2011 uitgebreid met de Tweede Kamer van gedachte gewisseld (TK 29 683, nr. 101). Wij houden de voortgang nauwlettend in de gaten.
Kunt u aangeven of uitgesloten mag worden dat koeien met mastitis melk leveren waarin multiresistente bacteriën voorkomen? Zo ja, op welke wijze sluit u uit dat dit gevolgen zou kunnen hebben voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet?
Ja, melk van koeien met klinische mastitis mag niet worden geleverd en dit is vastgelegd binnen de kwaliteitsborgingsystemen voor de melkveehouderij.
Wordt in het Maasstad ziekenhuis gebruik gemaakt van een protocol waarbij werknemers uit de veehouderij en hun familieleden separaat worden opgenomen en gehuisvest van andere patiënten? Zo ja, op welke wijze wordt dit protocol toegepast? Zo nee, waarom niet?
De vraag of patiënten intensief contact hebben met dieren wordt bij opname gesteld. Mocht dit het geval zijn, dan worden deze mensen in isolatie verpleegd en behandeld. Pas wanneer blijkt dat er geen sprake is van aanwezigheid van resistente bacteriën wordt de isolatie opgeheven. Dit is conform de richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie (WIP).
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) doet momenteel onderzoek naar de gang van zaken in het Maasstadziekenhuis. Hieruit zal blijken of de richtlijnen van de WIP goed zijn gebruikt.
Kunt u uitsluiten dat de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis op enigerlei wijze samenhangt met of te herleiden is tot het grootschalige gebruik van antibiotica in de veehouderij? Zo ja, waarop baseert u uw oordeel? Zo nee, bent u bereid nader onderzoek in te stellen naar deze mogelijke connectie?
Zie antwoord vraag 6.
Is er mogelijk verband tussen de problemen in het Verenigd Koninkrijk met de aangetroffen multiresistente superbacterie en de OXA-048 Klebsiella bacterie? Zo ja, bent u bereid met uw Engelse ambtsgenoot in overleg te treden over oorzaken en mogelijke bestrijding daarvan? Zo nee, waarop baseert u zich?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tot het instellen van een algeheel verbod op het gebruik van antibiotica in de veehouderij voor middelen die ook in de humane gezondheidszorg gebruikt worden? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In de reactie op het rapport van de Gezondheidsraad over de mogelijke risico’s van gebruik van antibiotica in de veehouderij voor de humane volksgezondheid zal deze vraag worden beantwoord. Deze reactie volgt op korte termijn.
Lesbisch ouderschap |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is op dit moment de stand van zaken rond het aangekondigde wetsvoorstel Lesbisch Ouderschap?
De Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Op dit moment wordt het nader rapport voorbereid. Indien de Ministerraad instemt met het nader rapport en het wetsvoorstel zal ik bevorderen dat het wetsvoorstel voor de Algemene Politieke Beschouwingen bij de Tweede Kamer wordt ingediend.
Hoe verhoudt de beoogde inwerkingtreding hiervan (1 juli 2011), zoals vermeld in de Rijksbegroting 2011, zich tot de recente toezegging van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat het wetsvoorstel «in de zomer» van 2011 wordt ingediend? Hoe verhoudt laatstgenoemde toezegging zich tot de volgende mededeling in de recente brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie1: «Ik streef er naar u spoedig nader te berichten»?
Zoals aangegeven bij vraag 1 zal ik indien de Ministerraad instemt met het nader rapport en wetsvoorstel, bevorderen dat het wetsvoorstel medio september wordt ingediend. Dit is conform de toezegging (zomer 2011).
Waarom is de indiening van het wetsvoorstel Lesbisch Ouderschap een aantal keren uitgesteld?
Het opstellen van het nader rapport is complex en kost tijd.
Wordt het wetsvoorstel, zoals eerder toegezegd, nog deze zomer ingediend? Zo niet, wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel verwachten?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Het bericht dat een frauderende psychiater een doorstart wil maken |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de psychiater die wordt verdacht van miljoenenfraude met Persoonsgebonden Budgetten (PGB’s) binnen een week na zijn voorlopige vrijlating een doorstart van zijn praktijk probeert te maken?1
Ja, dat bericht klopt. Inmiddels is de tweede psychiater die wordt verdacht van dezelfde strafbare feiten ook voorlopig in vrijheid gesteld. In de onderstaande beantwoording ga ik in op de situatie rond beide psychiaters.
Hoe kan het dat iemand die wordt verdacht van grootschalige fraude met zorggeld tot de behandeling van zijn zaak gewoon in de zorg werkzaam kan blijven?
Hieronder zet ik eerst uiteen wat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) kan doen in dergelijke zaken, wat er is gedaan en waarom. Vervolgens geef ik aan wat het Openbaar Ministerie (OM) kan doen in gevallen waarin een arts art. 96 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) overtreedt.
Wat kan de IGZ doen?
De IGZ doet een inspectieonderzoek bij dergelijke signalen waarbij zij nagaat of er sprake is van randvoorwaarden voor het leveren van verantwoorde zorg. De IGZ toetst daarbij de praktijkvoering en het handelen van een beroepsbeoefenaar aan wettelijke voorwaarden (waaronder tuchtnormen) en aan veldnormen en gedragscodes.
De IGZ kan een zaak aanhangig maken bij een regionaal tuchtcollege als er sprake is van overtreding van de tuchtnormen uit de Wet BIG. Op grond van het tuchtrecht kan in het zwaarste geval een arts het recht om zijn beroep uit te oefenen worden ontzegd. Een spoedbehandeling kan gevraagd worden als er gevaar dreigt voor de individuele gezondheidszorg van andere patiënten.
Tevens kan de IGZ een bevel uitvaardigen indien een beroepsbeoefenaar de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg aantoonbaar niet of onvoldoende heeft nageleefd. Bij overtreding van het bevel kan bestuursdwang worden toegepast. Een bevel is met name geschikt als er sprake is van een tekortkoming in de kwaliteit van de praktijkvoering die directe gevolgen heeft voor de patiëntveiligheid en die snel verbeterd kan en moet worden.
Ten slotte kan de IGZ op basis van de informatie uit haar toezichtbezoeken oordelen dat er een noodzaak is tot het stellen van voorwaarden aan de uitvoering van de zorgverlening om te borgen dat deze verantwoord wordt uitgevoerd.
Eén psychiater kondigde na zijn schorsing uit voorlopige hechtenis op de website van zijn praktijk aan zijn werkzaamheden te willen hervatten. De IGZ heeft deze psychiater aangezegd zich te onderwerpen aan een inspectieonderzoek, mede in verband met het ingrijpende karakter van het strafrechtelijk onderzoek en zijn voorarrest. Beoordeeld is of er omstandigheden zijn die verantwoorde zorgverlening in de weg staan. Het resultaat van dat inspectieonderzoek was dat die omstandigheden er niet zijn. De psychiater is bereid zich volledig te onderwerpen aan supervisie en hij stelt zich toetsbaar op. Hij heeft toegezegd alle te stellen voorwaarden aan verantwoorde zorg te zullen naleven. De IGZ zal toezien op die naleving.
De andere psychiater, die eveneens in voorarrest heeft gezeten, heeft van de IGZ een aangetekend schrijven ontvangen waarin hem is aangezegd zich aan toezicht te onderwerpen. Dit leverde geen reactie op. De IGZ heeft geconstateerd dat deze psychiater zich niet, of onvoldoende, toetsbaar opstelt voor de IGZ en is daarom overgegaan tot het geven van een bevel op grond van de Wet BIG, op basis waarvan hij geen werkzaamheden mag uitvoeren als arts, psychiater of psychotherapeut. Als grond voor het bevel is aangevoerd dat de IGZ, zonder mogelijkheid van toetsing van de persoon en zijn praktijk, onvoldoende redenen heeft om aan te nemen dat hij verantwoorde zorg kan leveren. De advocaat van deze psychiater heeft inmiddels aangekondigd dit bevel en de aangevoerde grond te zullen aanvechten bij de voorzieningenrechter. Die zal op korte termijn uitspraak doen over de houdbaarheid van het standpunt van de IGZ.
Er is sprake van een verdenking van fraude, een strafbaar feit. Die verdenking van fraude moet op basis van de door het openbaar ministerie onderzochte en tenlastegelegde feiten door de strafrechter beoordeeld worden. De strafrechter kan de verdachten veroordelen. De IGZ kan niet vooruitlopen op een strafrechtelijke veroordeling, immers het principe van de rechtsstaat is dat iemand onschuldig is tot het moment dat hij is veroordeeld.
Maatregelen (tuchtrecht of bevel) inzetten uitsluitend op basis van de verdenking van het plegen van een strafbaar feit, en dus vooruitlopend op de beoordeling van die feiten door de strafrechter, met het verstrekkende doel om de volledige beperking van de beroepsuitoefening te bereiken, acht de IGZ niet kansrijk. Alleen als de IGZ kan aantonen dat er sprake is van niet verantwoorde zorgverlening kunnen beroepsbeperkende maatregelen worden opgelegd. Zoals hiervoor is aangegeven, heeft onderzoek van de IGZ aangetoond dat geen sprake is van niet verantwoorde zorgverlening. Het weigeren van IGZ-toezicht door de tweede psychiater heeft de IGZ wel als zodanig aangemerkt.
In artikel 96 Wet BIG is het strafbaar gesteld om als niet-gekwalificeerde handelingen te verrichten die schade aan de gezondheid van anderen veroorzaken dan wel een aanmerkelijke kans op deze schade opleveren. Als sprake is van verdenking van overtreding van artikel 96 Wet BIG is de officier van justitie – bij het bestaan van ernstige bezwaren en indien de bescherming van de volksgezondheid dit dringend vordert – bevoegd de verdachte te bevelen zich van bepaalde handelingen te onthouden. De officier van justitie kan van deze bevoegdheid alleen gebruik maken zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is begonnen en de IGZ is gehoord.
De betrokken psychiaters worden verdacht van fraude maar niet van overtreding van artikel 96 van de Wet BIG. De verdachte psychiaters zijn beide BIG-geregistreerd. Voor artikel 96 Wet BIG is vereist dat de betrokken psychiaters buiten hun deskundigheidsgebied zijn getreden. Daarvan is in casu geen sprake. Voorts is in dit geval niets gebleken van (een aanmerkelijke kans op) schade aan de gezondheid van anderen.
Wat is de stellingname van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het Openbaar Ministerie (OM) inzake de mogelijke doorstart van deze psychiater?
De stellingname van het OM en de FIOD in deze is dat het beoordelen of de nog niet veroordeelde psychiaters op een verantwoorde wijze zorg kunnen verlenen, de taak is van de IGZ.
Klopt de informatie dat een arts alleen uit zijn beroep kan worden gezet als iemand een tuchtrechtprocedure tegen hem begint?
Nee, er zijn meer mogelijkheden om een beroepsbeoefenaar in de beroepsuitoefening te beperken of hem die te ontzeggen.
Bent u van mening dat bij een veroordeling door de rechter van een arts voor een misdrijf dat gerelateerd is aan zijn praktijk, het centraal tuchtrechtcollege automatisch een procedure zou moeten starten om deze arts uit zijn beroep te ontzetten? Kunt u dit standpunt toelichten?
Nee, dit acht ik niet noodzakelijk. Indien er een veroordeling volgt en het ontbreken van verantwoorde zorgverlening in het verleden wordt aangetoond – waarbij de rechter als bijkomende straf een beroepsverbod kan opleggen – dan zal deze veroordeling door de IGZ worden gewogen in het kader van het tuchtrecht. Indien nodig zal de IGZ op dat moment alsnog een tuchtklacht indienen met gebruikmaking van de feiten die in het strafproces zijn komen vast te staan.
Bent u van mening dat een arts, wiens handelen in zijn praktijk door het OM wordt onderzocht, tijdens het onderzoek zijn beroep zou mogen uitoefenen? Kunt u dit standpunt toelichten?
In het antwoord op vraag 2 heb ik u ingelicht over de relevante bevoegdheden in dit soort situaties, over hoe er is gehandeld en wat daarvan de reden is. De IGZ neemt op dit moment alle mogelijke maatregelen vanuit het perspectief van verantwoorde zorgverlening.
Zou u het aanvaardbaar vinden als deze psychiater schuldig wordt bevonden aan grootschalige fraude, maar niet uit het BIG-register wordt geschrapt?
Lopende de strafzaak kan ik niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan, noch op de naar aanleiding daarvan ontstane situatie met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokkenen.
Bent u bereid de zorgkantoren te informeren over de fraudezaak die loopt tegen deze psychiater, opdat zij PGB-aanvragen kunnen toetsen op rechtmatigheid? Zo neen, waarom niet?
De zorgkantoren zijn via de zorgverzekeraars al geruime tijd eerder geïnformeerd over de verdenkingen. Zij zijn daarom extra alert bij het beoordelen van PGB-aanvragen.
De luchtbrug voor Somalië |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Zal het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties (VN) in de komende dagen een luchtbrug naar Mogadishu op touw zetten om hongerende kinderen in Zuid-Soedan van noodhulp te voorzien?1
Verschillende hulporganisaties, waaronder het Wereldvoedselprogramma, hebben in de afgelopen weken hulpgoederen per vliegtuig naar de Somalische hoofdstad Mogadishu getransporteerd.
Deelt u de mening van het WFP dat de situatie dermate ernstig is dat, indien er niet in de komende dagen extra voedsel naar Zuid-Soedan wordt gebracht, 2,2 miljoen mensen, die tot nu toe onbereikbaar waren, in acuut gevaar komen?
Ik ga ervan uit dat bedoeld werd naar de humanitaire situatie in Somalië te vragen. Deze is inderdaad buitengewoon ernstig, en is de afgelopen weken verslechterd. Inmiddels is in zes regio’s in Zuid- en Centraal-Somalië volgens de VN sprake van hongersnood. De toegang tot deze gebieden is echter moeilijk voor hulporganisaties. Waar mogelijk proberen reeds aanwezige organisaties hun activiteiten te intensiveren, met enig succes. In augustus bereikten hulporganisaties 1 miljoen mensen in de zuidelijke regio’s van Somalië. Dit is ruim een verdrievoudiging van het aantal bereikte mensen in de maand juli.
Binnenkort gaat uw Kamer, op verzoek van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, een stand-van-zakenbrief toe over de humanitaire crisis in de Hoorn van Afrika. Het verslag van mijn recente bezoek aan Mogadishu is opgenomen in de Kamerbrief over de Nederlandse inzet op het gebied van geïntegreerde piraterijbestrijding en stabilisering van Somalië.
Deelt u de mening van het WFP dat de meerderheid van deze mensen inmiddels te zwak is om zichzelf naar elders te begeven op zoek naar eten en er dus niets anders op zit dan het eten naar hen toe te brengen? Zo ja, bent u bereid de luchtbrug te steunen met middelen die u ter beschikking staan, bijvoorbeeld een financiële bijdrage, maar mogelijk ook transportcapaciteit van de Koninklijke Luchtmacht? Zo ja, wat gaat de Nederlandse regering doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een grote behoefte aan voedselhulp en therapeutische voeding in Zuid- en Centraal-Somalië, evenals in enkele delen van Noord-Somalië. Nederland heeft extra geld beschikbaar gesteld, onder andere voor activiteiten van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in Somalië. ICRC voert onder andere voedseldistributies uit in gebieden die onder controle staan van de radicaalislamitische Al Shabaab. Ook heb ik een additionele bijdrage van 10 miljoen euro gedaan aan het Gemeenschappelijke Humanitaire Fonds voor Somalië. Dit fonds wordt door de VN beheerd en kan snel, flexibel en verantwoord activiteiten financieren, zoals voedselhulp, veilig drinkwater en medische voorzieningen. In totaal bedraagt de Nederlandse humanitaire hulp aan de crisis in de Hoorn van Afrika nu ruim 25 miljoen euro.
WFP heeft aangegeven over voldoende middelen te beschikken voor de eerder genoemde luchttransporten naar Mogadishu, en heeft Nederland niet verzocht om transportcapaciteit ter beschikking te stellen.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden, aangezien het hier om een noodsituatie gaat?
Helaas is dat niet gelukt.