EU-miljarden naar topclubs |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Spaans godenvoetbal op onze zak?» over het kwijtschelden van miljoenenschulden van topclubs door de Spaanse overheid?1
Ja.
Bent u van mening dat het onwenselijk is dat topclubs in bepaalde competities grote schulden opbouwen, waardoor er zeer ruime salarissen betaald kunnen worden aan spelers, en in feite oneerlijke concurrentie met andere competities ontstaat?
Ja.
Deelt u in algemene zin de mening dat overheden en banken, die uit Europees belastinggeld gesteund worden, zeer terughoudend zouden moeten zijn in het financieel steunen van voetbalclubs die zelf voor vele miljoenen potverteren?
Ja.
Wat is uw oordeel over de uitspraken van de Spaanse staatssecretaris van sport Miguel Cardenal, waaruit blijkt dat overwogen wordt om belastingschulden en achterstallige sociale zekerheidspremies van Spaanse voetbalclubs gedeeltelijk kwijt te schelden?
Uit navraag bij de Spaanse overheid blijkt dat de Spaanse staatssecretaris voor sport van mening is dat kwijtschelding van de schulden van desbetreffende clubs door de Spaanse overheid onwenselijk is. Voetbalclubs moeten net als andere organisaties aan hun verplichtingen voldoen. Inmiddels is deze informatie ook bevestigd in de media. Ik deel deze opvatting.
Bent u van mening dat dit onwenselijk zou zijn, gezien de opdracht waar Spanje voor staat om het financieringstekort terug te dringen van 8,5% naar 5,3%, en het feit dat de jeugdwerkloosheid 51% is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf het seizoen 2013/2014 de begrotingseisen voor Europese voetbalclubs door de Uefa strenger worden gemaakt, waarbij exorbitante schulden niet meer toegestaan worden? Welke mogelijkheden zijn er om «Financial fairplay» vanuit de Europese Unie te ondersteunen?
Ja, ik ben op de hoogte van de Financial Fair Play (FFP) regels van de UEFA.
Op 21 maart 2012 hebben de vice-president van de Europese Commissie Joaquín Almunia en de voorzitter van de UEFA Michel Platini een gezamenlijke verklaring afgegeven over de aanpak van FFP. Zowel de UEFA als de Europese Commissie streven naar een situatie waarin het betaald voetbal in Europa een gezonde financiële huishouding heeft; de UEFA door handhaving van de FFP-regels, de Europese Commissie door handhaving van de staatssteunregels.
Deze verklaring vormt de basis voor verdere samenwerking tussen de Europese Commissie en de UEFA met het oog op een eerlijke Europese voetbalcompetitie. De Europese Commissie en de UEFA gaan met elkaar in overleg over hoe de specificiteit van sport meegewogen kan worden bij de beoordeling van de verschillende fiscale maatregelen in de EU voor betaaldvoetbalorganisaties en de toekenning van andere steunmaatregelen door lidstaten.
Bij het verlenen van financiële steun aan betaaldvoetbalorganisaties (bvo’s) moeten de nationale en lokale overheden in de EU zich houden aan de staatssteunregels. Deze regels bieden het kader voor wat wel en niet mogelijk is met betrekking tot het direct of indirect financieel ondersteunen van bvo’s.
Welke mogelijkheden ziet u om met uw Europese ambtgenoten afspraken te maken om te voorkomen dat er via omwegen, zoals het kwijtschelden van belastingschulden, toch belastinggeld in het voetbal wordt gepompt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van het feit dat Spaanse banken, zoals Bankia, aankloppen bij de Europese Centrale Bank (ECB) voor leningen terwijl zij ook honderden miljoenen euro’s in Real Mardrid stoppen?
Alle Europese banken in het eurogebied kunnen een lening aangaan bij de ECB in het kader van de Long Term Refinancing Operation. Het is een individuele beslissing van een bank om al dan niet gebruik te maken van deze faciliteit. Er worden vanuit de ECB aan de leningen van de LTRO-faciliteit geen aanvullende eisen gesteld hoe dit geld moet worden besteed. Dit is beslissing van de deelnemende banken zelf. Gezien de onafhankelijkheid van de ECB treed ik niet in het afwegingskader van de ECB.
Hoe staat het met de financiële positie van de Nederlandse voetbalclubs in het betaald voetbal?
Van de 36 betaald voetbalorganisaties in Nederland scoren er 9 onvoldoende volgens de meest recente meting met het Financieel Rating Systeem (FRS) van de KNVB. Deze score is gebaseerd op de jaarcijfers en prognosecijfers van seizoen 2011/’12. De indeling in categorieën van het FRS is een graadmeter voor de financiële positie.
Onlione privacy |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerder vragen?1 Kunt u uitleggen op welke manier het belang van het onderzoek door verdere uitsplitsing van het totale aantal gegevensvorderingen kan worden geschaad, in bijzonder wat betreft het onderscheid naar aanbieder? Vindt u dat de publicatie door Google van het aantal gegevensvorderingen in strijd is met het belang van opsporing en vervolging?
Publicatie van deze aantallen zou inzicht geven in de mate waarin communicatie via sociale media door de opsporingsautoriteiten gevolgd wordt. Het is niet in het belang van de opsporing om dit inzicht te verschaffen, ondermeer omdat het risico bestaat dat personen hun gedrag op deze informatie gaan afstemmen. Deze bezwaren gelden ook voor het geval Google er zelf voor zou kiezen om deze gegevens bekend te maken, maar in mindere mate.
Vallen aanbieders van social media diensten, zoals Gmail, Hotmail, Twitter, Hyves en Facebook, onder het door u gebruikte begrip «internetdiensten»? Welke gegevens registreert het Urban Land Institute (ULI) in het kader van gegevensvorderingen bij social media-aanbieders op grond van artikel 126n tot en met 126ni Wetboek van Strafvordering (Sp) registreert? Zijn er daarnaast opsporings- en veiligheidsdiensten die gegevensvorderingen direct bij aanbieders van social media doen? Zo ja, kunt u aangeven welke dat zijn en per dienst aangeven welke gegevens deze diensten in het kader van gegevensvorderingen op grond van deze bepalingen registreren?
De genoemde sociale media worden gerekend tot de internetdiensten. In het kader van vorderingen gegevensverstrekking bij social media-aanbieders registreert de Unit Landelijke Interceptie (ULI) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), evenals bij andere vorderingen tot gegevensverstrekking, de volgende gegevens: wanneer een aanvraag is verstuurd, aan welke aanbieder de aanvraag is verstuurd, en wanneer er antwoord is gegeven. Sinds de tweede helft van 2010 lopen alle vorderingen van de politie en de bijzondere opsporingsdiensten voor interceptie en de daaraan gerelateerde gegevensverstrekking via het KLPD/ULI.
Hoe vaak politie- en justitiefunctionarissen dit soort gegevens gevorderd in 2009, 2010 en 2011?
Om de in antwoord op vraag 1 vermelde redenen kan ik deze gegevens niet verstrekken.
Welke adequate voorzieningen zijn sinds de brief van het College van procureurs- generaal1 getroffen om de naleving van de notificatieplicht ex artikel 126bb Sv te garanderen? In hoeveel gevallen is deze notificatieplicht in 2009, 2010 en 2011 daadwerkelijk nageleefd, in het bijzonder in de gevallen waarbij social media diensten betrokken waren?
Sinds de brief van het College zijn de hoofden van de parketten nogmaals gewezen op het belang van naleving van de notificatieplicht. Daarnaast is ten behoeve van de parketten een werkinstructie en procesbeschrijving opgesteld waarin onder andere een beslisboom en standaardbrieven zijn opgenomen.
Naleving van de notificatieplicht in concrete gevallen wordt niet bijgehouden in een gecentraliseerd, geautomatiseerd systeem. Om deze reden kunnen de gevraagde cijfers niet worden geleverd.
De waterbouwkundige gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het uitvoeren van de buitendijkse maatregelen, zoals benoemd in de kabinetsplannen1 ten aanzien van natuurcompensatie in de Westerschelde, zou leiden tot toegenomen erosie aan het schor bij Saeftinghe aan de overzijde van de Westerschelde?
Per brief van 13 april 2012 heb ik u geïnformeerd over het kabinetsbesluit inzake natuurherstel in de Westerschelde en het maatregelenpakket dat het kabinet aan de Europese Commissie heeft voorgesteld. Daarvan maken de door u bedoelde buitendijkse maatregelen geen onderdeel uit.
Kunt u aangeven wat de bestaande ramingen zijn voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden dan wel beheers- en herstelwerkzaamheden aan het schor bij Saeftinghe en houdt u rekening met de aanleg van een geulwandverdediging de komende jaren om erosie tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou de aanleg van een geulwandverdediging bij het Saeftingheschor kosten en wat zouden daarvan de ecologische gevolgen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Is bij het opstellen van de ramingen voor uitgaven ten behoeve van de onderhoudswerkzaamheden aan de primaire waterkeringen ten aanzien van de Westerschelde gedurende de komende decennia rekening gehouden met een mogelijk hoger tempo van erosie als gevolg van de beoogde buitendijkse natuurcompensatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake geweest van nader overleg en/of afspraken met Vlaanderen ten aanzien van de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak, voor zover die leiden tot het verzanden van nevengeulen die doorlopen op Vlaams grondgebied?
Zie antwoord vraag 1.
Is het technisch en juridisch mogelijk om de buitendijkse maatregelen bij de locatie Appelzak te treffen, als de Vlaamse overheid hier niet mee instemt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de netto lengte van de te onderhouden primaire waterkering rondom de Hedwigepolder circa 5,5 kilometer wordt, waar deze bekort had kunnen worden tot circa 750 meter als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
De bestaande primaire waterkering rondom de Hedwigepolder heeft een lengte van circa 3,7 km. In geval van gehele ontpoldering – waarop de vraag doelt – zou de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grondgebied circa 1,5 km zijn geworden. Ten gevolge van het kabinetsbesluit van 13 april 2012 zal de lengte van de primaire waterkering op Nederlands grond gebied ongeveer 3,9 km, waarvan 2,1 km nieuw aangelegd, bedragen.
Is het waar dat als gevolg van de keuze om niet over te gaan tot ontpolderen de hoogwaterstanden ter hoogte van de Hedwigepolder en stroomopwaarts met circa 2 cm. zullen stijgen2 waar deze verlaagd hadden kunnen worden met 5 cm als de Hedwigepolder wel ontpolderd wordt?
In het Deltares-rapport dat als bijlage bij de brief aan uw Kamer van 13 april 2012 is gevoegd, is aangegeven dat de gedeeltelijke ontpoldering van de Hedwigepolder een positief effect op de opstroomse waterstanden zal hebben van 1–2 centimeter. Hierover heeft nog geen overleg in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie plaatsgevonden.
Wat zijn de gevolgen van de kabinetsplannen ten aanzien van buitendijkse natuurcompensatie voor de geschatte aanleg en onderhoudskosten van de Deltadijken in dit deel van de Westerschelde voor het Rijk en het waterschap gedurende de komende decennia?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u al overleg gehad met uw Vlaamse ambtsgenoot over de gevolgen van de door het kabinet beoogde maatregelen voor de waterstanden op de Zeeschelde, zoals de stijging van de hoogwaterstand met 2 cm en is dit onderwerp besproken in de Vlaams-Nederlandse Scheldecommissie?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft Nederland aan Vlaanderen aangeboden om bij te dragen aan de met de kabinetsplannen samenhangende extra kosten voor de waterveiligheid langs de Vlaamse Zeeschelde? Zo ja, om welke orde van grootte van bijdrage gaat het?
Nee.
Het bericht dat kantoren vaak energiezuiniger kunnen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kantoren kunnen vaak energiezuiniger»?1
Ja.
Klopt het dat veel, met name energiezuinige, kantoren onnodig veel energie verspillen door verkeerd gebruik? Zo ja, bent u bereid om met de eigenaren en gebruikers in gesprek te gaan om dit gedrag aan te pakken?
De stelling dat veel, met name energiezuinige, kantoren onnodig veel energie verspillen door verkeerd gebruik, is gebaseerd op een onderzoek van Jones Lang LaSalle2. Dit onderzoek is gebaseerd op een relatief kleine steekproef met slechts 24 gebouwen met een groen label (A,B of C-label). Echt duurzame kantoren met een A++ label komen voor zover mij bekend niet voor in het onderzoek.
In het onderzoek wordt ten onrechte geen onderscheid gemaakt tussen het energiegebruik van het gebouw voor verwarming, ventilatie, koeling en verlichting enerzijds en het persoonsgebonden energiegebruik door stekkerapparatuur als computers en printers anderzijds. Zeker in moderne, intensief gebruikte kantoren is dit persoonsgebonden energiegebruik aanzienlijk. Voorts geven de onderzoekers aan dat in nieuwere kantoren met een groen label het serviceniveau hoger is en vaker gebruik wordt gemaakt van hoogwaardige voorzieningen. Uit onderzoek is bekend dat betere ventilatie, verwarming en koeling leiden tot een hogere productiviteit. Dit is in het onderzoek niet meegewogen. Tenslotte melden de onderzoekers ook een hogere bezettingsgraad in kantoren met een groen label. Dit maakt dat het energiegebruik weliswaar per m2 iets toeneemt, maar per medewerker daalt. Ook dit is in het onderzoek niet meegewogen.
Op basis van het voorgaande geeft het genoemde onderzoek weinig basis om uitspraken te kunnen doen over het werkelijke energiegebruik van kantoorgebouwen
Doet dit probleem zich ook voor bij overheidsgebouwen? Welke besparing is hier financieel en energietechnisch te halen? Wat gaat u doen om deze besparing daadwerkelijk te realiseren?
Zoals bij vraag 2 is aangegeven, is er op basis van dit onderzoek van Jones Lang LaSalle geen uitspraak te doen over het werkelijke energieverbruik van kantoorgebouwen. Door de Rijksgebouwendienst is reeds enkele jaren geleden geconstateerd dat er structureel te veel energie wordt verbruikt door onvoldoende aandacht aan de goede werking van klimaatinstallaties, onder andere door onjuist gebruik daarvan. Daarom is gestart met een programma waarbij dit wordt verbeterd en verzekerd.
De oproep van de grootmoefti van Saoedi-Arabië dat alle kerken in de regio vernietigd moeten worden |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep (fatwa) van de grootmoefti van Saoedi-Arabië,sjeik Abdul Aziz bin Abdulah, om alle kerken in de regio te vernietigen?1 Hoe beoordeelt u deze oproep? Welke actie heeft u naar aanleiding hiervan ondernomen?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4 t/m 6.
Welk gezag onder moslims heeft deze grootmoefti in Saoedi-Arabië? Kan hij inderdaad worden beschouwd als één van de meest invloedrijke leiders in de moslimwereld? Welke consequenties kunnen zijn uitspraken hebben in de regio, maar ook daarbuiten, in het bijzonder voor kerken en christenen?
De invloed van de grootmoefti van Saoedi-Arabië is doorgaans beperkt tot de eigen gemeenschap. Ik heb geen wetenschap van aanvallen tegen kerken naar aanleiding van de opmerking van de grootmoefti, of andere gevolgen voor christenen in de regio.
Hoe is hierop gereageerd door de politieke machthebbers in Saoedi-Arabië? Hebben zij deze uitspraken veroordeeld?
De Saudische autoriteiten hebben niet gereageerd op de opmerking van de grootmoefti.
Hoe is hierop tot nu toe gereageerd door politieke leiders in de internationale gemeenschap en in het bijzonder vanuit de EU?
Ik betreur dergelijke uitspraken. Na overleg tussen EU-lidstaten zijn de zorgen omtrent de opmerking van de grootmoefti in EU-verband uitgesproken tijdens een overleg met de landen van de Gulf Cooperation Council (GCC) op 28 maart j.l.
De grootmoefti heeft geen formele rol in de politieke besluitvorming in Saudi-Arabië, zijn opmerking weerspiegelt dan ook niet het beleid van de Saudische autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten in Saudi-Arabië, of in de andere Golfstaten, voornemens zijn om navolging te geven aan de opmerking.
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband met de Saudische autoriteiten besproken. Recent kwam dit onderwerp nog aan de orde tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië (11–14 februari 2012).
Bent u bereid om deze uitspraken zo krachtig mogelijk te veroordelen en hiertoe ook op te roepen bij uw collega’s in Europees verband?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om – zoveel mogelijk in internationaal verband – deze uitspraken te bespreken met de politieke machthebbers in Saoedi-Arabië en hen dringend verzoeken om deze uitspraken te veroordelen en er afstand van te nemen? Op welke wijze en wanneer wilt u dit doen?
Zie antwoord vraag 4.
De zaak Bilderbeek |
|
Paulus Jansen , Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Onderschrijft u het feitenrelaas zoals beschreven in het recent verschenen boek «De Olievlek»? Zo nee, op welke punten niet?1
Ik heb kennisgenomen van het boek. Ik kan slechts een oordeel geven over zaken die mij regarderen. In aanvulling op de hieronder gegeven antwoorden verwijs ik naar de antwoorden op vragen van de leden Van der Staaij (SGP), Koenders (PvdA), Ormel (CDA), Van Baalen (VVD) en Bakker (D66) d.d. 3 juli 2006 en van de leden Azough en Diks (beiden SP) d.d. 6 november 2008.
Welke stappen heeft de Nederlandse overheid ondernomen om de beide broers Bilderbeek in Columbia bij te staan zowel humanitair, diplomatiek als juridisch?
De heer H. van Bilderbeek kreeg na zijn arrestatie in september 2004 consulaire bijstand. Hij werd door de Nederlandse ambassade in Bogota regelmatig bezocht. De Nederlandse ambassade in Bogota heeft bovendien meerdere malen bij de Colombiaanse autoriteiten tot op het politiek hoogste niveau aandacht gevraagd voor de lange duur van het proces en voor de gezondheidssituatie van de heer Van Bilderbeek. Dit heeft er onder meer toe geleid dat de heer Van Bilderbeek op 20 oktober 2008 in de gelegenheid werd gesteld om in een door hem zelf gekozen ziekenhuis buiten de gevangenis te worden behandeld. In maart 2009 heeft de heer Van Bilderbeek aangegeven geen belangstelling meer te hebben voor consulaire bijstand.
Mijn ambtsvoorganger heeft zowel met de minister van Buitenlandse Zaken als met de vicepresident van Colombia gesproken over de zaak Van Bilderbeek. De toenmalige minister-president heeft de kwestie onder de aandacht gebracht van president Uribe tijdens de EU-LAC top in Lima (15–16 mei 2008).
De Nederlandse ambassade in Bogota heeft voorts naar aanleiding van een klacht van de heer Van Bilderbeek een vertrouwensadvocaat ingeschakeld om na te gaan of het proces aan de geldende rechtsregels voldeed. De vertrouwensadvocaat heeft geen schending van het recht op eerlijke rechtsgang of van het recht op verdediging van de heer Van Bilderbeek vastgesteld.
Wat is uw reactie op de constatering dat voormalig minister van Buitenlandse Zaken Verhagen de broers Bilderbeek tegenwerkte?2 Waarom duurde het verlenen van een paspoort zo lang?
Het destijds vigerend beleid bepaalde dat autoriteiten van derde landen geïnformeerd worden over het voornemen om over te gaan tot verstrekking van een reisdocument aan Nederlanders die in het derde land verwikkeld zijn in een lopende strafvervolging. Tevens voorzag het beleid in de mogelijkheid een paspoort te weigeren in het geval van het risico van onttrekking aan (verdere) rechtsvervolging in het buitenland.
De paspoortaanvraag van Van Bilderbeek is op grond van dit beleid geweigerd. De heer Van Bilderbeek is tegen dit besluit in bezwaar en beroep gegaan. De rechter heeft het beroepschrift op 8 december 2010 gegrond verklaard en gelast de heer Van Bilderbeek een paspoort te verstrekken. Op 7 januari 2011 is het paspoort aan hem uitgereikt.
Kunt u, in aanvulling op de antwoorden van uw ambtsvoorganger op schriftelijke vragen terzake3, een auctualisering geven van de acties die door of namens de Nederlandse regering zijn ondernomen na het algemeen overleg van 1 oktober 2008?4
De Nederlandse ambassade in Bogota heeft naar aanleiding van een klacht van de heer Van Bilderbeek in januari 2009 een vertrouwensadvocaat ingeschakeld om na te gaan of het proces aan de geldende rechtsregels voldeed. De vertrouwensadvocaat heeft geen schending van recht op eerlijke rechtsgang of recht op verdediging van de heer Van Bilderbeek vastgesteld.
Op 8 december 2010 heeft de bestuursrechter gelast om een paspoort te verstrekken. Het paspoort werd op 7 januari 2011 door de Ambassade Bogota aan de heer Van Bilderbeek uitgereikt.
De situatie omtrent de Oekraïnse oppositieleider Avakov |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de huidige ontwikkelingen omtrent de Oekraïense oppositieleider Arsen Avakov, die volgens meerdere berichten vervolgd zou worden door de Oekraïense autoriteiten?
Op 26 januari jl. opende de Openbaar Aanklager van de regio Kharkiv een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer Arsen Avakov op grond van vermeende malversatie met aankoop van land. Op 21 maart jl. deelden Oekraïense autoriteiten mee dat de heer Avakov was opgenomen op de lijst van gezochte personen van Interpol. Op 26 maart werd de heer Avakov gearresteerd in Italië.
Kunt u aangeven welke mogelijke rol Interpol heeft gespeeld in deze casus?
Ik heb geen inzicht in de procedure die heeft geresulteerd in de aanhouding van de heer Avakov door de Italiaanse autoriteiten. Nederland was en is daarbij geen partij. Wel wijs ik erop dat de Constitutie van Interpol handelingen door Interpol, zoals plaatsing op een signaleringslijst, vanwege een politieke, militaire, religieuze of etnische achtergrond verbiedt. Interpol toetst zelf per signalering of hiervan sprake is.
Deelt u de mening dat na meerdere rechtszaken in Oekraïne die door de internationale gemeenschap werden beschouwd als illegitiem en politiek, Nederland en de Europese Unie de vinger aan de pols dienen te houden in vergelijkbare gevallen? Hoe krijgt dit concreet vorm?
Het is mogelijk dat de vervolging van de heer Avakov een politieke achtergrond heeft en past in een breder patroon van politiek gemotiveerde vervolgingen en veroordelingen van oppositiepolitici, zoals oud-premier Timosjenko en oud-minister van binnenlandse zaken Loetsenko. Door de EU is bij monde van HV Ashton en Commissaris Füle bij herhaling verklaard dat de veroordeling van betreffende oppositiepolitici niet voldoet aan internationale standaarden van een eerlijke, transparante en onafhankelijke rechtsgang.
De achteruitgang van de rechtsstaat in Oekraïne vervult de gehele EU met zorg. Nederland en de EU volgen de ontwikkelingen op de voet, en spreken de Oekraïense autoriteiten op verschillende niveaus, zowel bilateraal als in EU-verband, aan op de achteruitgang van de rechtsstaat. Daarbij wordt Oekraïne aangespoord om wetgeving op het gebied van strafrecht en bestuursrecht, en de implementatie hiervan, in overeenstemming met internationale normen en standaarden te brengen.
Hoe spreekt u, zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie en de relevante VN instrumenten, Oekraïne aan op internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en staatsrechtelijkheid? Bent u bereid te bevorderen dat artikelen die normale politieke besluitvorming voorwerp van het strafrecht maken uit de Oekraïense Strafwet gehaald worden en dat aanklachten tegen voormalige bewindspersonen en bestuurders die op deze artikelen zijn gebaseerd worden ingetrokken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in uw contacten de casus-Avakov specifiek te adresseren?
Mijn ambtgenoot, minister Grysjtsjenko van Buitenlandse Zaken, heeft op 4 april een werkbezoek aan Den Haag gebracht. Ik heb hem bij die gelegenheid aangesproken op de achteruitgang van de rechtsstaat, met verwijzing naar relevante zaken.
Minderjarigen die zich na alcoholgebruik schuldig maken aan misdrijven en (uitgaans-)geweld |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Cisca Joldersma (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen onder de 16 zich na alcoholgebruik op grote schaal schuldig maken aan misdrijven en (uitgaans-)geweld?1
Ja.
Kent u de gebruikte methode om alcoholgerelateerde incidenten in kaart te brengen, en wat is uw oordeel over de methode?
Ik ben geïnformeerd over de gebruikte methode. Via een specifieke zoeksleutel is de Basis Voorziening Handhaving (BVH) bevraagd op incidenten die onder invloed van alcohol gepleegd worden. Registratie van middelengebruik acht ik van belang om delictpleging onder invloed goed te kunnen bestrijden. Dit geldt in het bijzonder voor geweld, omdat alcoholgebruik bij dit delict een belangrijke risicofactor vormt. Al in 2007 zijn op initiatief van de toenmalige minister van Justitie drie pilots gehouden, waarbij de politie via haar basisprocessensysteem alcohol- en drugsgebruik bij geweld registreerde. Daaruit kwam naar voren dat bij 31% van de geweldsdelicten middelengebruik aan de orde was. De aangehouden verdachten waren relatief vaak jong: 42% was jonger dan 24 jaar (Kamerstukken II 2008/09, 27 565, nr. 83).
Om een completer inzicht te krijgen dan alleen via de politieregistratie, kan ook gekeken worden naar de gegevens van het Letsel Informatie Systeem (LIS) dat stichting VeiligheidNL (voorheen Consument en Veiligheid) met subsidie van VWS onderhoudt. Via het LIS worden slachtoffers geregistreerd die na een ongeval, geweld of automutilatie zijn behandeld op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. In het LIS wordt ook geregistreerd wat de oorzaak en toedracht waren van het letsel of de vergiftiging (bijvoorbeeld of alcohol of drugs in het spel was). VeiligheidNL onderzoekt momenteel de mogelijkheden om deze SEH-gegevens lokaal in te zetten voor vroegsignalering en preventie en streeft ernaar eind dit jaar inzicht te hebben in de mogelijkheden.
Welke mogelijkheden ziet u om bij incidenten en delicten de politie meer actief te laten registreren op alcoholgebruik?
Zoals aangegeven in mijn brief van 25 maart 2011 tref ik voorbereidingen voor een meer systematische registratie door de politie van alcohol- en drugsgebruik bij geweld (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 311). Zo is na de drie pilots in 2007 een impactanalyse gemaakt van de personele, financiële en technische consequenties van de registratie en is in overleg met de politie een overzicht opgesteld van maatregelen die getroffen moeten worden om de registratie in te voeren. Deze registratie dient om het middelengebruik bij de sanctieoplegging te kunnen betrekken, zodat dit als strafverzwarende factor kan meegewogen worden en ook om meer voorwaardelijke sancties in te zetten, zoals locatieverboden en alcoholverboden en gedragsinterventies die ingrijpen op dit middelengebruik. Alvorens dit registratietraject te implementeren dient de politie de bevoegdheid te krijgen om middelentesten in te zetten. Een wetsvoorstel is in voorbereiding en zal in juni aan de vaste adviesorganen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aangeboden worden.
Gaat u dronkenschap van jongeren onder de 16 jaar harder aanpakken, door dronken jongeren vaker te beboeten voor openbare dronkenschap en te komen tot een objectief hanteerbare norm wanneer er bij deze jongeren sprake is van openbare dronkenschap?
In 2011 zijn 3 114 geldboetevonnissen opgelegd voor openbare dronkenschap, waarvan 3 079 met betrekking tot jongeren onder de 16 jaar (98,9%). In 2010 ging het om 3 103 zaken, waarvan 2 991 gericht op jongeren (96,4%). Bij de transacties via het OM had 1,2% in 2010 betrekking op jeugd en 8,0% in 2011. Bij de OM-afdoening betrof het in 2011 jeugdigen in 1,9% van de gevallen. Uit deze cijfers blijkt dat openbare dronkenschap onder jongeren vooral met geldboetevonnissen wordt afgedaan. Ik heb geen aanwijzingen dat politie en justitie terzake tekortschieten en dat jongeren vaker beboet zouden moeten worden.
Volgens de huidige delictomschrijving van openbare dronkenschap moet sprake zijn van een «kennelijke staat». De politieagent moet dus op basis van zijn eigen waarneming constateren dat sprake is van dronkenschap in het openbaar en deze dronkenschap moet zich uiten in aanstootgevend, overlastgevend of gevaarlijk gedrag. Als dit criterium vervangen wordt door een objectief hanteerbare norm, zou openbare dronkenschap in termen van alcoholpromillages vertaald moeten worden. Dit zou betekenen dat ook zonder kennelijke staat en zonder aanstootgevend, overlastgevend of gevaarlijk gedrag sprake kan zijn van dronkenschap, wanneer iemand meer dan een vooraf vastgesteld alcoholpromillage gedronken heeft. Dit zou feitelijk neerkomen op een verbod om zich in de openbare ruimte te bevinden indien men meer dan een bepaalde hoeveelheid alcohol genuttigd heeft, óók wanneer van kennelijke staat in het geheel geen sprake is. Ik acht dit onwenselijk. Daarbij zou voor een veroordeling ter zake van openbare dronkenschap bovendien noodzakelijk zijn om alcoholtesten in te zetten om dit feit bewijsbaar te maken. Ook dit is onwenselijk, aangezien nu met de enkele vaststelling van de opsporingsambtenaar kan worden volstaan.
Daarnaast is in het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet dat thans ter behandeling bij de Eerste Kamer ligt, een bepaling opgenomen, waarmee het voor jongeren onder de 16 jaar verboden is op voor het publiek toegankelijke plaatsen alcoholhoudende drank aanwezig te hebben of voor consumptie gereed te hebben.2 In combinatie met artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht biedt dit voldoende mogelijkheden om dronkenschap onder jongeren aan te pakken, wanneer dit overlast tot gevolg heeft.
Hoe wordt tot op heden uitvoering gegeven aan de aanwijzing aan het Openbaar Ministerie om bij alcoholgerelateerde misdrijven of overtredingen een zwaardere strafeis te stellen?
Voor de sanctieoplegging bij geweldsmisdrijven zullen alcohol- en drugstesten worden ingezet. Een wetsvoorstel is hiervoor in voorbereiding en zal in juni aan de vaste adviesorganen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie aangeboden worden. Met de invoering van deze middelentesten hangt samen dat het Openbaar Ministerie de resultaten hiervan betrekt in zijn vorderingsbeleid. De alcohol- en blaastesten ondersteunen dit. Bij geweldsmisdrijven onder invloed zal een hogere straf worden gevorderd, zodra het wetsvoorstel in werking is getreden dat de politie de bevoegdheid geeft middelentesten af te nemen.
De informatievoorziening aan de Tweede Kamer in het kader van de plannen voor Olympische Spelen in 2028 |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Aan wie is de «Nota (ter beslissing) Kabinetsbrief «verkennende studies Olympische Spelen»» van 11 oktober 2011 allemaal gezonden?1
De concept-nota is binnen de beleidsdirectie Sport gewisseld.
Bent u over het ene discussiepunt, waarover nog geen ambtelijke overeenstemming bereikt was, geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer bent u geïnformeerd over de ambtelijke discussie?
Ja, zie hiervoor mijn brief van 23 maart 2012 met bijlagen waar ik nader ben ingegaan op dit onderwerp (kamerstuk 30 234, nr. 34).
Kende u de inzet van uw eigen ambtenaren om niet de investeringskosten of het kostenbatensaldo in de brief op te nemen? Zo nee, waarom kende u de inzet van uw ambtenaren niet? Zo ja, wanneer bent u geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt uw uitspraak dat de Kamer alle cijfers heeft gehad zich met de noot in de genoemde Nota, waarin staat dat de € 8 miljard van het ministerie van Financien niet genoemd is in de Verkenning van Maatschappelijke Kosten en Baten (VMKB)? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid een inhoudelijke reactie te geven op de aanbevelingen van de Second Opinion op de VMKB van het CPB, Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en SCP? Kunt u uw antwoord toelichten, kunt u daarbij ook ingaan op het feit dat u dit rapport niet hebt toegezonden aan de Kamer?4
Zie antwoord op vraag 2. De second opinion is gevraagd als input voor het beleidsproces ter voorbereiding op een volwaardige MKBA. Voor geïnteresseerden is de second opinion op de sites van de betrokken planbureaus gepubliceerd.
Uitspraken van de grootmoefti van Saoedi-Arabie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grootmoefti Saoedi-Arabië: vernietig alle kerken in de regio»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de grootmoefti die heeft aangegeven dat het noodzakelijk zou zijn om alle christelijke kerken in de regio te vernietigen?
Ik betreur deze uitspraken. Na overleg tussen EU-lidstaten zijn de zorgen over de opmerking van de grootmoefti in EU-verband uitgesproken in een overleg met Gulf Cooperation Council op 28 maart j.l.
De grootmoefti heeft geen formele rol in de politieke besluitvorming in Saudi-Arabië, zijn opmerking weerspiegelt dan ook niet het beleid van de Saudische autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten in Saudi-Arabië, of in de andere Golfstaten, voornemens zijn om navolging te geven aan de opmerking.
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband met de Saudische autoriteiten besproken. Recent kwam dit onderwerp nog aan de orde tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië (11-14 februari 2012).
Deelt u de mening van de Washington Post die heeft aangeven dat «uitspraken als deze negeren, het signaal afgeeft dat radicalen hun visie zonder enige consequentie kunnen opleggen (...) Als leden van het islamitische establishment oproepen tot een religieuze equivalent van etnische zuiveringen, zou de leider van de vrije wereld hierop moeten reageren omdat hij anders riskeert dat de onderdrukking die volgt, door hem is gelegitimeerd»? Indien ja, bent u bereid om de Amerikaanse autoriteiten hierop aan te spreken? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eveneens bereid om bilateraal en/of in EU-verband de grootmoefti van Saoedi-Arabië aan te spreken over zijn uitspraken en hem te wijzen op de internationaalrechtelijke verplichtingen die Saoedi-Arabië is aangegaan op het gebied van vrijheid van godsdienst? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het jaarlijks mislopen van 2 miljard aan belastinginkomsten |
|
Roland van Vliet (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het krantenbericht «Fiscus loop jaarlijks 2 miljard aan oninbare schulden mis»?1
Ja. Op 12 april 2012 is het rapport «Miljarden voor het oprapen» verschenen dat de AbvaKabo FNV heeft gemaakt over de Belastingdienst. Op 13 april 2012 heeft de vaste commissie voor Financiën hier enkele schriftelijke vragen over gesteld. Deze antwoorden dienen mede als antwoord op de schriftelijke vraag «Worden schulden tot € 1500 van particulieren en tot € 5000 van bedrijven niet meer geïnd?».
Is het waar dat er jaarlijks een bedrag van € 4,4 miljard aan belastingen niet op tijd wordt betaald? Is het waar dat van dat bedrag van € 4,4 miljard er uiteindelijk € 2 miljard wordt afgeschreven?
Het bedrag van € 4,4 miljard is niet het bedrag dat jaarlijks niet op tijd wordt betaald. Het betreft namelijk de omvang van de openstaande (nog niet ontvangen) belastingvorderingen met een betalingsachterstand op peildatum 31-12-2011.
In 2011 is € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Dit bedrag heeft echter geen directe relatie met het bedrag van € 4,4 miljard aan openstaande vorderingen. Weliswaar zal een deel van deze openstaande vorderingen niet inbaar zijn. Maar er ontstaan ook continu nieuwe vorderingen. Van het totaal van de belasting- en premieopbrengsten is uiteindelijk een klein deel (circa 1%) niet inbaar.
Op een zeker moment constateert de Belastingdienst dat het niet zinvol is om verdere invorderingsmaatregelen te nemen. Zoals hierboven vermeld is in 2011 € 1,8 miljard aan belastingvorderingen afgeschreven. Voor ruim 65% daarvan is dat onvermijdelijk omdat door de economische situatie van de belastingschuldige (faillissement, onvermogen) activa ontbreken waarop de ontvanger zich kan verhalen of andere schuldeisers voorrang hebben, ruim 10% omdat er geen verhaal mogelijk is omdat de belastingschuldige onvindbaar is (adres onbekend of vertrokken naar het buitenland), en minder dan 25% op grond van doelmatigheidsafwegingen. De restwaarde van de categorie die om doelmatigheidsredenen is afgeschreven is aanzienlijk lager dan de nominale waarde van de vordering. Een aantal standaard invorderingsmaatregelen heeft op deze categorie vorderingen al plaatsgevonden en het beproeven van verdere invorderingsmaatregelen zal het invorderingsverlies zeer beperkt tegengaan. Toch vind ik dit deel te hoog en ik heb de Belastingdienst gevraagd met plannen te komen om dit omlaag te brengen.
Een afgeschreven vordering blijft nog wel invorderbaar tot het moment van verjaring (het moment van verjaring kan worden gestuit of geschorst door de ontvanger). Als alsnog betaald wordt of verrekend kan worden, wordt dit bedrag afgeboekt op de vordering.
In onderstaande tabel is voor de jaren 2009–2011 aangegeven welke belastingvorderingen zijn geïnd en welke afgeschreven.
Bestaat het bedrag van € 4,4 miljard alleen uit belastingen of zitten daar ook de toeslagen bij? Indien die € 4,4 miljard alleen de belastingen betreft, hoe groot is het bedrag dan dat nog moet worden teruggevorderd aan toeslagen?
Het bedrag van € 4,4 miljard bestaat alleen uit openstaande vorderingen van belastingen en premies.
Het openstaande bedrag van de toeslagvorderingen met een betalingsachterstand is bijna € 0,7 miljard (peildatum 31-12-2011). Het grootste deel hiervan (bijna € 0,6 miljard) bestaat uit nog lopende betalingsregelingen.
De heffing en invordering van de premies werknemersverzekeringen loopt via de Belastingdienst, welk bedrag aan premies werknemersverzekeringen wordt er niet tijdig betaald? Hoeveel van die premies werknemersverzekeringen moet er nog van betaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
De premies werknemersverzekeringen maken onderdeel uit van de loonheffingen.
Van de ontvangen loonheffingen is in 2011 € 4,1 miljard niet tijdig afgedragen. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen daarin bedraagt ruim € 0,5 miljard.
Voor de loonheffingen zijn er openstaande belastingvorderingen met een betalingsachterstand voor een bedrag van bijna € 950 miljoen (peildatum 31-12-2011). Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 125 miljoen.
In 2011 is op de loonheffingsvorderingen ruim € 350 miljoen afgeschreven. Het aandeel van de premies werknemersverzekeringen hierin bedraagt ca. € 45 miljoen.
Kinderbijslag wordt niet via de Belastingdienst betaald, hoeveel kinderbijslag wordt er jaarlijks teveel betaald? Hoeveel van de teveel betaalde kinderbijslag moet er nog van terugbetaald worden en hoeveel wordt daar jaarlijks op afgeschreven?
Jaarlijks wordt er tussen de € 5 en 6 miljoen teveel aan kinderbijslag uitbetaald op een totaal van € 3,37 miljard. Hiervan wordt gemiddeld 90% verrekend of terugbetaald. De resterende 10% van de teveel betaalde uitkering wordt afgeboekt, ofwel 0,015% van de uitkeringslasten.
Is het waar dat er binnen de rijksoverheid verschillende instellingen zijn die zich bezighouden met het invorderen van achterstallige premies, belastingen en andere bijdragen? Is het mogelijk dat er dan verschillende instanties van de centrale overheid gelijktijdig bij een schuldenaar invorderen? Is het mogelijk dat er dan verschillende overheden gelijktijdig bij een schuldenaar aan de deur staan om in te vorderen? Hoe denkt u dit innings- en invorderingsproces efficiënter te maken?
In de gestelde vragen worden denkrichtingen geopperd om het innings- en invorderingsproces bij de Rijksoverheid efficiënter te maken. Mede met het oog daarop heeft het kabinet in december 2010 besloten tot het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. Onderdeel hiervan is het project Rijksincasso, dat als doel heeft om alle rijksincasso’s (inclusief de deurwaardersactiviteiten) beheerst en beheersbaar te clusteren bij het CJIB, dat zich zodoende doorontwikkelt tot Rijksincassodienst. Uit de verkenningsfase van dit project komt naar voren dat een stapsgewijze aanpak het meest haalbaar is, en dat ten eerste het rijksbreed clusteren van de «afgedwongen incasso» (het deurwaarderstraject) het meest logisch is. Hierover zal deze zomer in de Ministerraad worden besloten. Gegeven de omvang van de inningen van de Belastingdienst en het specifieke karakter van de fiscale wet- en regelgeving, is de Belastingdienst uitgesloten van deze opdracht. Naast de beoogde bundeling bij het CJIB zal de Belastingdienst het enige onderdeel in de rijksdienst zijn dat incasso in eigen beheer uitvoert.
Worden er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens uitgewisseld?
De vraag of er tussen de rijksbelastingdienst en het Centraal Justitieel Incasso Bureau gegevens worden uitgewisseld beantwoord ik bevestigend. Zo verstrekt de Belastingdienst aan het CJIB onder meer inlichtingen ten behoeve van het verhaal van straffen, maatregelen en administratiefrechtelijke sancties. Het CJIB verstrekt gegevens aan de Belastingdienst die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke taken van de Belastingdienst.
Is het waar dat een speciale uitgave (in verband met de ledenvergadering van 19 april 2011) van «Verhaal», het vakblad van de AVB (Algemene Vereniging van Belastingdeurwaarders), van maart 2011 naar de dienstleiding is gezonden maar daar nooit een reactie op is gekomen? Wilt u op de onderstaande passages reageren aan de hand van onderstaande specifieke vragen: Ad 1: Blijkt hier niet uit dat de invordering per belastingregio verschilt? Is er dan nog wel sprake van een uniform landelijke invorderingsbeleid? Is het mogelijk dat dit gebeurt door een keuze op regionaal managementniveau? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Wordt hier niet gesteld dat de Belastingdienst de reguliere werkzaamheden niet aan kan, vanwege capaciteitsproblemen, en dat een verzekering van u aan de Kamer lachwekkend overkomt, met name op het punt van het capaciteitsprobleem? Wat is uw reactie hierop?. Ad 3: Het lijkt er op dat er budgettair ruimte is gemaakt in de begrotingen voor oninbaarlijden, en het lijkt alsof dit doelstellingen geworden zijn, is dat zo? Het lijkt alsof het invorderen doorgaat tot dat de begrote post oninbaar bereikt is, is dat zo? Is dit niet een soortgelijke redenering als bij de bezwarenafhandeling: bepaald werk wordt niet gedaan omdat het te weinig oplevert, dus ondoelmatig is? In hoeverre is deze werkwijze toe te rekenen aan de aansturing door management binnen de Belastingdienst die van het primaire proces weinig kaas gegeten heeft en meer denkt in termen van prestatienormen, prestatie-indicatoren en doelstellingen? Ad 4: Hoe plaatst u het uit doelmatigheidsoverwegingen oninbaarlijden met het beginsel «égalite devant les charges publiques» (draagkrachtbeginsel) en het gelijkheidsbeginsel?
De AVB stuurt altijd een aantal exemplaren van haar ledenblad «Verhaal» naar de dienstleiding van de Belastingdienst en enkele functionarissen van het ministerie van Financiën. Dit is uitsluitend ter kennisneming. De leiding van de Belastingdienst beschouwt de AVB niet alleen als belangenbehartiger van de beroepsgroep belastingdeurwaarders, maar staat ook open voor de zienswijzen die de AVB heeft op de beleidsontwikkelingen op het terrein van de invordering. Er bestaan vaste kanalen waarin de dienstleiding van de Belastingdienst het gesprek aangaat met de AVB en de AVB betrekt bij de beleidsontwikkeling. Als voorbeeld kan dienen dat een lid van het Managementteam van de Belastingdienst alsmede een senior beleidsambtenaar van het ministerie van Financiën op het terrein van de invordering hebben gesproken op de in de vraag al gememoreerde ledenvergadering van 19 april 2011 en daarbij de dialoog met de leden van de AVB niet hebben geschuwd. In november 2011 heeft de Directeur-generaal Belastingdienst gesproken op een congres van de AVB om het beleid van de Belastingdienst toe te lichten en vragen te beantwoorden. Ook heeft de AVB meegedaan aan de themadag invordering die in november 2011 is gehouden op het ministerie van Financiën.
Ad 1
Tot en met november 2009 bestonden er geen specifieke beheersafspraken en maakte elke regio procesafwegingen voor zich. Uit de inventarisatie die in 2009 heeft plaatsgevonden zijn ca 40 verschillende manieren naar voren gekomen die werden toegepast om het invorderingsproces te beheersen. Na november 2009 is binnen het voorzittersoverleg van de regio’s van de Belastingdienst afgesproken om daar meer uniformiteit in aan te brengen. Ik verwijs naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin deze afspraken zijn toegelicht.
In de opzet van de gemaakte afspraken worden in de invordering enkele indicatieve kwantitatieve grenzen gehanteerd om te komen tot een differentiatie van de toepassing van het meer intensieve invorderingsinstrumentarium. Met betrekking tot het karakter van deze grenzen zij erop gewezen dat het hier gaat om interne instructies die niet zijn gepubliceerd en geen externe werking hebben en die al helemaal geen externe rechtskracht hebben. Het is dan ook ongelukkig dat cijfermatige bedragen in de openbaarheid zijn gekomen waardoor een zwart wit beeld ontstaat die niet strookt met de geleidelijke en proportionele escalatie van invorderingsinstrumenten bij niet of te late betaling. Verder dient bedacht te worden dat deze grenzen niet dwingend zijn. Het lokale management kan er voor kiezen in individuele gevallen zoals fraude de meer intensieve invorderingsinstrumenten ook onder deze grenzen in te zetten. Ook zijn er onder de grensbedragen vangnet maatregelen aanwezig in de vorm van (onvoorspelbare) ANPR en wijkgerichte acties alsmede uitzonderingen op de grenzen voor specifieke doelgroepen en werkstromen. Overigens zullen deze grenzen worden heroverwogen. Naast de hiervoor genoemde grenzen kent de invordering een vrij groot aantal efficiency grenzen voor kleine bedragen (variërend in orde van grootte van € 3 tot € 35) die zijn ingebouwd in het systeem. De kosten van invordering zijn in deze gevallen evident hoger dan de baten.
Verschillen tussen belastingregio’s worden tot een minimum beperkt door een verschuiving van werkzaamheden en capaciteit tussen regio’s en door de implementatie van het project Professionaliseren, Systematiseren en Uniformeren (PSU) binnen de invordering. In het algemeen overleg dat ik op 9 februari 2012 heb gehad met de vaste commissie voor Financiën over de Belastingdienst heb ik toegezegd dat in de halfjaarsrapportage van juli 2012 de stand van zaken wordt weergegeven van de verbetering van de processen van invordering en de bijbehorende automatisering.
Ad 2
In het onder «Ad 1» van het antwoord op vraag 8 genoemde werkafspraken is nadrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat voor specifieke doelgroepen, met voorbijgaan aan de beheersafspraken invorderingscapaciteit beschikbaar wordt gesteld (zogenaamde specials). Het invorderen van aanslagen inkomensheffing opgelegd naar aanleiding van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven is zo'n special. Dit houdt in dat alle wettelijke mogelijkheden die de ontvanger ten dienste staan (w.o. het leggen van beslag op zaken van belastingschuldige) in deze gevallen worden ingezet. Hierbij wordt wel vooraf getoetst in hoeverre het inzetten van deze mogelijkheden ook daadwerkelijk effectief zal zijn. Dat de ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven altijd worden teruggevorderd, betekent dan ook niet dat dit in alle gevallen leidt tot een 100% terugbetaling.
Ad 3
In de begroting worden alleen de ontvangsten geraamd, niet de oninbare bedragen. Er bestaat geen doelstelling om minimaal voor een bepaald bedrag aan vorderingen af te schrijven.
Wel is het beleid erop gericht om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, niet langer dan noodzakelijk in het werkpakket te houden en, zodra daar aanleiding toe is, af te schrijven. Het afschrijven van vorderingen kan als een «verliespost» worden beschouwd. De Belastingdienst monitort daarom het verloop van de afboekingen, ten einde tijdig te kunnen reageren als de omvang van de afgeschreven bedragen groter wordt dan gebruikelijk. Deze monitoring vindt plaats door steeksproefgewijze kwaliteitscontrole achteraf van individuele posten. Op concernniveau van de Belastingdienst werd voor de interne monitoring in 2011 een signaalwaarde gehanteerd van 1%. Dit houdt in dat het bedrag van de afboekingen niet hoger mocht worden dan 1% van de totale kasopbrengst. De afboekingen bleven in 2011 met 0,88% ruim binnen deze waarde.
Ad 4
De ontvanger heeft de mogelijkheid om vorderingen, waarvoor geen invorderingsmogelijkheden meer bestaan, af te schrijven. Bij de beslissing daartoe worden ook doelmatigheidsredenen betrokken. In fraude gevallen wordt ervoor gekozen de duimschroeven in de invordering aan te draaien, ook wanneer dit op basis van een kosten batenafweging niet aangewezen zou zijn. Voorbeeld daarvan is de in ad 2 genoemde terugvordering van ten onrechte uitbetaalde voorlopige teruggaven. De mix van doelmatigheidsoverwegingen en adequaat en slagvaardig reageren om ongewenst ontwikkelingen de kop in te drukken draagt bij aan een maatschappelijk gezien optimale inzet van invorderingscapaciteit. Dit versterkt de effectuering van de ambitie dat wie kan betalen de verschuldigde belastingen en premies ook moet betalen. Het zo veel mogelijk effectueren van deze ambitie past naar mijn oordeel naadloos in het draagkrachtbeginsel en het gelijkheidsbeginsel.
Wilt u de onderstaande specifieke vragen beantwoorden, die betrekking hebben op de in juni 2011 door de AVB en de VMHF (Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën) aan u geschreven brief geschreven: Ad 1: Kunt u commentaar geven op deze passage, «betalen doen de bangen, en de dapperen die worden niet aangepakt»? Is er dan geen sprake van rechtsongelijkheid? Ad 2: Kunt u commentaar geven op deze passage? Graag een inzicht in de ontwikkeling van het horizontale en het verticale toezicht, en de middelen (formatie) die daarvoor zijn vrijgemaakt? Ad 3: Kunt u commentaar geven op deze passage? Kunt u inzicht geven in de mate waarin vaststaande schulden niet meer worden ingevorderd?
Ad 1
De in de vertrouwelijke brief van het VHMF en de AVB van juni 2011 aangehaald passage wordt niet correct samengevat door niet betalende belastingplichtigen als «dapper» te kwalificeren. De VHMF en de AVB geven aan dat de indruk bestaat dat compliante belastingplichtigen eerder en vooral dwingender worden aangesproken op openstaande schulden dan de niet compliante belastingplichtigen. In de gesprekken met VHMF en AVB naar aanleiding van deze brief heeft de leiding van de Belastingdienst toegelicht waarom deze indruk niet strookt met de feitelijke praktijk. Ook niet compliante ondernemers en particulieren krijgen te maken met intensieve invorderingsmaatregelen wanneer zij volharden belastingschulden niet te betalen. Rechtsongelijkheid is dan ook niet aan de orde.
Ad 2
Ongeveer de helft van de medewerkers (ruim 15 000) is werkzaam bij de belastingregio’s. Het zwaartepunt van het horizontaal toezicht ligt bij het segment MGO/ZGO. Bij het segment MKB is dit aanzienlijk kleiner.
De keuze voor de weging van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht is niet in beton gegoten. Het is verstandig de weging van deze componenten te scherpen aan praktijkervaringen, externe signalen en maatschappelijke wensen en ontwikkelingen. In de gesprekken die de dienstleiding van de Belastingdienst met de VHMF heeft gevoerd zijn deze onderwerpen grondig besproken. In een vruchtbaar gesprek hebben alle deelnemers hun eigen accenten kunnen leggen. De zienswijze van de VHMF en de AVB wordt betrokken in de toekomstige beleidsontwikkeling. Zo hebben de VHMF en de AVB deelgenomen aan een strategische themadag over invordering dat in november 2011 heeft plaatsgevonden. De VHMF was ook uitgenodigd voor de themadag inning die de Belastingdienst op 3 april jongstleden heeft gehouden. Het eind mei te verwachten rapport van de Cie. Stevens over horizontaal toezicht is een goed moment om de mix van de componenten dienstverlening, verticaal toezicht en horizontaal toezicht de revue te laten passeren.
Ad 3
De stelling dat op grote schaal vaststaande schulden niet worden ingevorderd is onjuist. Het over 2011 oninbaar geleden bedrag aan belastingen en premies beloopt 0,88% van de totale ontvangsten en vertoont een lichte terugloop ten opzichte van voorgaande jaren.
Hoeveel formatie is er in de afgelopen jaren en voor de toekomst ingeruimd voor invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden? Kunt u een cijfermatige onderbouwing geven, in het bijzonder daarbij aandacht gevend aan het aspect van de vergrijzing en het benodigde kennisniveau?
Van de formatie 2012 is in totaal ruim 2000 FTE ingezet op invorderings- en deurwaarderswerkzaamheden. De vergrijzing en uitdiensttreding zijn niet direct van invloed op het kennisniveau van het personeelsbestand. Er is voldoende potentieel om personeel op te leiden en te laten doorstromen.
Voor de toekomst zet de Belastingdienst in op procesverbeteringen, digitalisering en efficiëntere en effectievere invorderingsinstrumenten om met minder FTE de handhaving in invordering op peil te houden. Door sturing op de verhouding directe/indirecte uren is bij een krimpend personeelsbestand het aantal directe uren de laatste jaren vrijwel gelijk gebleven.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van de rijksbelastingschulden uit te besteden aan de gerechtsdeurwaarders of incassobureaus?
De tabel in het antwoord op vraag 2 laat zien dat de scores van de effectiviteit van de invordering over de jaren 2009–2011 als goed kunnen worden gekenschetst, maar er altijd naar mogelijkheden voor verbetering moeten worden gezocht. Ook valt op dat het om stabiele uitkomsten gaat met als positieve trends een toename van tijdig betalen van 90 tot 93 % en een lichte daling van het afschrijvingspercentage tot 0,88% over 2011. In het kader van zoeken naar mogelijkheden tot verbetering zal een pilot worden onderzocht die zich concentreert op het deel van de afgeschreven bedragen dat niet onvermijdelijk is. Grondige verkenning en analyse zal duidelijk maken of hiervoor een haalbare businesscase is te maken die ook past binnen de begrotingsregels en waarvoor politieke en maatschappelijke steun bestaat.
Is het uit doelmatigheidsoverwegingen een optie om de invordering van belastingschulden, zowel van rijksbelastingen als van lokale belastingen, en overige schulden die een schuldenaar heeft bij een overheid in te laten vorderen door een team van belastingdeurwaarders samengesteld uit deurwaarders van de rijksbelastingdiensten en deurwaarders van lokale overheden?
Samenwerking tussen deurwaarders van rijksbelastingdiensten en van lokale overheden kan een optie zijn. Gemeenten kunnen zelf bepalen hoe zij de invordering van schulden vorm geven. Sommige gemeenten voeren deze taak zelf uit, andere gemeenten besteden dit uit. Zij maken daarbij zelf een doelmatigheidsafweging. Recent hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen besloten om al bestaande voorbeelden van dergelijke interbestuurlijke shared services -op andere terreinen – breder onder de aandacht te brengen. Het kabinet zal voorstellen om dit specifieke onderwerp in dit traject onder te brengen, en een verkenning naar de mogelijkheden van gezamenlijke invordering van schulden uit te laten voeren.
Ziet u iets in de omvorming van de belastingdeurwaarder tot een overheidsdeurwaarder die dan bevoegd is om te exploiteren en te executeren in alle schuldvorderingen die de overheid heeft op haar burgers? Zou dit ook niet de nodige marktwerking kunnen brengen in een verstard beroep als de gerechtsdeurwaarder?
Binnen het programma Compacte Rijksdienst en daarbinnen het project Rijksincasso is nauwe samenwerking tussen de beoogde Rijksincassodienst en andere instanties, waaronder bijvoorbeeld schuldhulpverlening beoogd. Behalve dat dit leidt tot meer integrale dienstverlening richting burgers, brengt een dergelijke aanpak naar verwachting een hoger inningspercentage en lagere deurwaarderskosten met zich mee. Zoals geantwoord op vraag 6, is de Belastingdienst echter om gegronde redenen uitgesloten van de beoogde rijksbrede clustering van innings- en incassoactiviteiten; wel kan overleg plaatsvinden tussen de Belastingdienst en het toekomstige Rijksincassokantoor. De gerechtsdeurwaarder is een ondernemer belast met de uitvoering van in de wet beschreven ambtshandelingen. Niet valt in te zien hoe verdere clustering bijdraagt aan een betere marktwerking.
Tien dagen na de verzending van de aanmaning wordt overgegaan tot actieve inning, wat verstaat u onder actieve inning? Is de fase van de inning niet de fase die ligt tussen de aanslagoplegging en het verstrijken van de betalingstermijn?
In de Invorderingswet 1990 wordt onderscheid gemaakt tussen de invordering in eerste aanleg en de dwanginvordering. De invordering in eerste aanleg vangt aan met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet. De fase van de dwanginvordering vangt aan met het verzenden van de aanmaning. In het artikel in de Volkskrant wordt de term «actieve inning» gebruikt. In dit artikel wordt actieve inning opgevat als de fase die intreedt als 10 dagen na het versturen van de aanmaning nog niet is betaald. De term «actieve inning» is echter geen wetstechnische term en is ook niet een in de praktijk gangbaar begrip. Om verwarring te voorkomen heeft het mijn voorkeur deze terminologie niet te gebruiken.
Hoe is het mogelijk dat er tien dagen na het verstrijken van de betalingstermijn al een betalingsachterstand is van twee maanden? Het is toch mogelijk om direct na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning te verzenden en dan 14 dagen na het verzenden van de aanmaning een dwangbevel uit te vaardigen? Waarom dan twee maanden later?
Een formele betalingsachterstand ontstaat pas na beëindiging van de betalingstermijn. Dat is het kenmerk van een betalingstermijn waarin de belastingschuldige in de gelegenheid wordt gesteld de middelen te verzamelen om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. In het normale geautomatiseerde invorderingstraject wordt na verloop van een aantal dagen na het verstrijken van de betalingstermijn een aanmaning verstuurd. Dat niet direct na afloop van de laatste vervaldag van de betalingstermijn een aanmaning wordt verstuurd, houdt verband met het feit dat nog een betaling onderweg kan zijn. Als direct na afloop van de laatste vervaldag tot het verzenden van aanmaningen zou worden overgegaan, zouden teveel herstelboekingen moeten plaatsvinden, omdat als reeds betaald is de aanmaning als niet verzonden moet worden beschouwd. De stelling in het artikel van de Volkskrant dat 10 dagen na het verzenden van de aanmaning «de belastingplichtige de uiterste betaaldatum van ongeveer twee maanden dan al heeft overschreden» begrijp ik zo dat in het artikel voor de berekening van de periode van 2 maanden wordt uitgegaan van de dagtekening van de aanslag. In het algemeen geldt voor belastingaanslagen een betalingstermijn van 6 weken. In dat geval kan het inderdaad zo zijn dat als de aanmaning wordt verzonden sprake is van een tijdsverloop van ongeveer 2 maanden sinds de dagtekening van de aanslag. Het is niet zo, zoals de heer Van Vliet vreest, dat er een tijdsverloop zit van 2 maanden tussen het versturen van de aanmaning en het uitvaardigen van het dwangbevel.
Welke rol speelt de «klantvriendelijke» betalingsherinnering in dit proces van vertraging bij de invordering? Moet deze betalingsherinnering niet worden afgeschaft, immers, de aanmaning is een vermaning tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht?
De betalingsherinnering wordt verzonden voordat de aanmaning wordt verzonden. Als met betrekking tot een belastingschuld niet naar aanleiding van een betalingsherinnering wordt betaald, wordt vervolgens na een aantal dagen een aanmaning verzonden. Het gaat om een minieme «vertraging» in het invorderingsproces. De vraag of deze betalingsherinnering dan niet moet worden afgeschaft, gelet op het feit dat de aanmaning een vermaning is tot betalen waarvoor ook nog kosten in rekening worden gebracht, beantwoord ik ontkennend.
Zoals in het nader rapport inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kamerstukken II 2002/03, 28 917, A, p. 3) is opgemerkt is het doel van de betalingsherinnering het bevorderen van coöperatief gedrag waardoor het aantal belastingplichtigen in de fase van de dwanginvordering zal worden teruggedrongen. Deze doelstelling doet nog steeds opgeld. Bovendien wordt niet in alle gevallen een betalingsherinnering verzonden. Zo wordt een betalingsherinnering alleen verzonden voor niet zakelijke belastingaanslagen en dan alleen nog aan compliante belastingplichtigen. Zij die bijvoorbeeld eerder een aanmaning hebben gekregen voor een andere belastingaanslag komen niet voor een betalingsherinnering in aanmerking.
Kunt u een overzicht maken en toesturen van de verloop van het heffings- en invorderingstraject van alle belastingen, premies en heffingen? Kunt u deze informatie in het reguliere, periodieke overleg met de Kamer over de Belastingdienst opnemen?
Allereerst verwijs ik naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger van 22 februari 2010 op de Kamervragen van het lid Remkes over het invorderingsbeleid van de Belastingdienst (Vergaderjaar 2009–2010) waarin de gemaakte keuzes bij het verloop van het invorderingstraject zijn toegelicht. In het antwoord op vraag 8 ad 1 heb al eerder gewezen op deze antwoorden.
Er bestaan twee verschillende manieren waarop belastingen en premies worden geheven, namelijk de aanslagbelastingen en de aangiftebelastingen. Bij de aanslagbelastingen reikt de inspecteur een aangiftebiljet uit aan de belastingplichtige. Op basis van de ingevulde aangifte legt de inspecteur een aanslag op. Bij de aangiftebelastingen doet de belastingplichtige aangifte over een bepaald tijdvak en draagt de belastingplichtige er zorg voor dat binnen de geldende betalingstermijn het aangegeven bedrag wordt betaald. Indien het verschuldigde bedrag niet tijdig wordt betaald of de inspecteur constateert dat de aangifte onjuist of onvolledig is dan legt de inspecteur een naheffingsaanslag op. Met het verzenden of uitreiken van het aanslagbiljet (aanslag of naheffingsaanslag) start de invordering in eerste aanleg. De betalingsverplichting ontstaat op het moment van de dagtekening van de aanslag of naheffingsaanslag. Een betalingsachterstand ontstaat nadat de betalingstermijn is verstreken van de aanslag of naheffingsaanslag. Na de betalingsherinnering, de aanmaning en de betekening per post van het dwangbevel wordt de invordering voortgezet op het regiokantoor. Daar vindt een splitsing plaats in de behandeling: particulieren en ondernemers en in die laatste categorie wordt onderscheid gemaakt naar starters, zelfstandigen zonder personeel en MKB+.
Belastingschulden van particulieren
Gedurende het hele proces van het invorderen van belastingschulden van particulieren worden indien er openstaande schulden zijn, teruggaven verrekend met die openstaande schulden. Vorig jaar oktober is bijvoorbeeld de automatische verrekening Voorlopige Teruggaaf (VT) ingevoerd zodat dit proces zonder een capaciteitsbeslag op de medewerkers kan worden uitgevoerd. Ook loopt de belastingschuldige gedurende het hele traject dat er openstaande vorderingen zijn, de kans bij handhavingsacties te worden aangesproken op zijn openstaande verplichtingen.
De belastingschulden van particulieren, die niet verrekend kunnen worden, ondergaan een aantal invorderingspogingen, te beginnen met de overheidsvordering voor aanslagen motorrijtuigenbelasting. Voor overige schulden en de overblijvende vorderingen motorrijtuigenbelasting wordt in beginsel (vereenvoudigd) derdenbeslag gelegd op de inkomsten uit dienstbetrekking of op de inkomensuitkering van de schuldenaar (de loonvordering); daarbij dient overigens rekening te worden gehouden met de (wettelijke) beslagvrije voet. Leidt de loonvordering evenmin tot succes dan wordt er ten aanzien van aanslagen motorrijtuigenbelasting direct een signalering ingebracht bij de Rijksdienst voor het wegverkeer zodra sprake is van het in de regelgeving voorgeschreven minimumaantal van 5 onbetaald gebleven aanslagen motorrijtuigenbelasting. Door de signalering kan de belastingschuldige niet langer een auto op zijn naam krijgen. Na deze maatregelen worden de openstaande vorderingen en nieuw opkomende schuld opgespaard. Bij het overschrijden van een indicatieve kwantitatieve grens of indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, wordt de post bekeken op verhaalsmogelijkheden. Scoort deze toets positief dan gaat de belastingdeurwaarder aan de slag. Bij negatieve uitkomst worden de aanslagen gepauzeerd in afwachting van mogelijke verrekening. In de praktijk blijkt dat met die verrekening nog een substantieel bedrag boven water komt (ca. € 47 000 000 op jaarbasis). Ook na het bereiken van de pauzefase worden de schulden meegenomen bij handhavingsacties.
Belastingschulden van ondernemers
Belastingschulden van ondernemers worden pas aan de belastingdeurwaarder ter hand gesteld nadat gebleken is dat de ondernemer belastingschulden blijft creëren. Hier geldt een indicatieve kwantitatieve grens met daarbij een tijdgrens van een half jaar. Dat wil zeggen dat aan ondernemers met belastingschulden tot een indicatieve kwantitatieve grens en ouder dan een half jaar geen actieve invorderingsaandacht wordt besteed. Overigens wil dat niet zeggen dat deze schulden onbetaald blijven want ook hier is verrekening mogelijk met eventuele toekomstige teruggaven. Boven die indicatieve kwantitatieve grens, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat naar aanleiding van specifieke signalen, gaat de belastingdeurwaarder op stap om tot dwanginvorderingsmaatregelen over te gaan. De praktijk van de Belastingdienst leert dat de ondernemer die belastingschulden onbetaald laat, in de loop van de verjaringstermijn (5 jaar) meestal op enig moment de fase bereikt waarin de totale belastingschuld de indicatieve kwantitatieve grens overstijgt. Zodra dit gebeurt wordt de deurwaarder ingeschakeld. Overigens worden, zoals ik in het antwoord op vraag 8 ad 1 heb aangegeven, deze grenzen thans heroverwogen.
Zijn er groepen/sectoren/regio’s aan te wijzen waarvan het betalingsgedrag een hoger risico op niet-betaling oplevert? Wordt er dan maatwerk toegepast waardoor er een «speciale» behandeling is die ervoor zorgt dat het geld zo snel mogelijk wordt ingevorderd?
Zie antwoord vraag 17.
Het terugsturen van afval door Indonesië |
|
Michiel Holtackers (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Indonesië stuurt giftig afval terug» van 16 maart jongstleden1 en het artikel «The Story of the Hazardous and Toxic Waste in Indonesia» van 6 maart jongstleden?2
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Kunt u beschrijven wat de inhoud en oorsprong van het afval in de containers is volgens de verleende vergunningen en EVOA-kennisgevingen?3 Kunt u bevestigen dat de inhoud van de containers niet overeenstemt met deze documentatie? Zo ja, kunt u (indicatief) aangeven hoe groot de vastgestelde afwijkingen zijn?
De inhoud van de 24 containers uit Nederland is nog niet door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeeld. De containers bevatten volgens de bijgevoegde documenten metaalschroot. Omdat dit een afvalstof is die in de EVOA is ingedeeld als groene-lijst-afvalstof en bestemd is voor nuttige toepassing, mag deze afvalstof, conform de EVOA, zonder beschikking, maar met zogenoemde bijlage VII documenten naar Indonesië verscheept worden. De opdrachtgever van dit transport hoefde dus geen vergunning aan te vragen en evenmin een kennisgevingsprocedure te doorlopen.
De inhoud van de containers wordt bij terugkomst in Nederland beoordeeld.
Is het waar dat in het afval giftige stoffen zoals arseen, zink, lood, chroom, zwavelzuur, asfalt en elektronicaschroot zijn aangetroffen? Kunt u aangeven wat de witte vloeistof is die uit de containers stroomde?
De autoriteiten in Indonesië geven aan dat zij deze stoffen hebben aangetroffen. Bij terugkomst in Nederland zal de ILT de inhoud van de containers beoordelen en laten onderzoeken. Pas dan is uw vraag meer in detail te beantwoorden.
Welk aandeel van het afval komt uit Nederland? Kunt u bekendmaken welke bedrijven voor de uitvoer van deze containers met afval verantwoordelijk zijn?
Het is niet duidelijk welk aandeel van het afval uit Nederland komt. Uit de contacten met de Indonesische autoriteiten blijkt dat het om 24 containers uit Nederland gaat.
Afhankelijk van de in antwoord 3 genoemde inspectie van de ILT, wordt bepaald of tegen de verantwoordelijke bedrijven maatregelen zullen worden genomen.
Kunt u beschrijven welke rol en verantwoordelijkheid uw ministerie en AgentschapNL in deze kwestie hebben?
De Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag voor EVOA in Nederland. Agentschap NL is gemandateerd om namens de minister de EVOA uit te voeren.
Terughaalverzoeken moeten formeel door de buitenlandse bevoegde autoriteit aan Agentschap NL worden gericht.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de EVOA.
Nadat Nederland vanuit Indonesië geïnformeerd is over dit transport, heeft de ILT de opdrachtgever en het bedrijf waar de afvalstoffen waren beladen, benaderd voor aanvullende informatie en de opdrachtgever gemaand om het transport retour te nemen.
Agentschap NL heeft geen rol gehad bij de verzending van deze containers. Agentschap NL heeft nu contact met de opdrachtgever en de Indonesische autoriteit over de kennisgeving voor het retourtransport.
Kunt u aangeven wat er met de 113 containers gaat gebeuren? Hoe wordt deze zaak afgehandeld? Maakt verscherpt toezicht op de bedrijven die het afval hebben verscheept, onderdeel uit van uw aanpak?
De 24 containers uit Nederland komen terug naar Nederland.
De overige 89 containers komen uit Engeland en gaan daarheen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat dit slechts een topje van de ijsberg is en dat de Indonesische regering nog een paar duizend andere containers heeft geïnspecteerd of gaat inspecteren, waarvan verwacht wordt dat deze giftig afval bevatten? Is bekend waar deze containers vandaan komen en of hier ook nog meer Nederlands afval in zit?
Uit het artikel blijkt dat de douane in Indonesië op basis van vermoedens een paar duizend containers heeft vastgezet.
Er zijn geen signalen dat hier meer containers uit Nederland tussen zitten.
Het bericht over de vrije val van de huizenverkoop |
|
Jacques Monasch (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huizenverkoop in vrije val: min 18 procent in februari»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Sinds de zomer van 2011 staat het aantal transacties op de koopwoningmarkt onder druk. Daarop zijn de cijfers over de eerste maanden van 2012 geen uitzondering. Ook de cijfers van januari gaven deze trend al te zien. De berichtgeving vraagt echter wel nuancering. Het betreft namelijk een vergelijking met de maand februari van 2011. Als vergeleken wordt met de afgelopen maanden december en januari, dan vlakt de daling in aantal transacties (en ook prijzen) juist wat af.
Waardoor wordt naar uw inzicht de sterke daling van de huizenverkoop in Nederland veroorzaakt, zeker in vergelijking tot de relatief stabiele of stijgende huizenprijzen en verkopen in België, Frankrijk en Duitsland in 2011?
De daling van de huizenprijzen in Nederland is – tegen de achtergrond van de actuele economische situatie en de kenmerken van de Nederlandse woningmarkt – niet heel afwijkend. Uit de European Housing Review 2012 blijkt dat in landen met een meer statische woningmarkt zoals Duitsland, België maar ook Frankrijk en Oostenrijk de huizenprijzen in 2010 en 2011 licht zijn toegenomen2. In Nederland en het Verenigd Koninkrijk (landen met een dynamische woningmarkt) zijn de prijzen wel gedaald. In Ierland en Spanje zijn de prijzen zelfs fors gedaald.
Deelt u de mening dat een geleidelijke hervorming van de Nederlandse woningmarkt met ieder bericht over de stagnerende woningmarkt urgenter wordt? Waarom neemt u geen maatregelen om de woningmarkt te hervormen?
Er zijn door dit kabinet verschillende maatregelen genomen om het vertrouwen op de woningmarkt een gerichte impuls te geven en belemmeringen voor transacties weg te nemen. Het kabinet heeft de overdrachtsbelasting tijdelijk verlaagd, de verhoging van de NHG is meermaals verlengd, de voorwaarden voor dubbele hypotheekrenteaftrek zijn tijdelijk verruimd en de mogelijkheden voor tijdelijke verhuur van te koop staande woningen zijn en worden verder verbeterd.
Ook op het vlak van het financiële toezicht zijn diverse maatregelen genomen. Zo zijn er grenzen gesteld aan de totale schuld ten opzichte van de waarde van de woning, is het aflossingsvrije deel van een hypotheek beperkt tot maximaal 50% van de waarde van de woning en zijn de uitzonderingsmogelijkheden om af te wijken van de inkomensnorm beperkt.
Het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijfsjurist mag niets verzwijgen»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de onafhankelijkheid van de advocaat in loondienst?2
Ja.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de relevante Nederlandse en Europese jurisprudentie over verschoningsrecht van bedrijfsjuristen die tevens als advocaat zijn ingeschreven?
Het artikel uit het Financieele Dagblad van 21 maart 2012 heeft betrekking op een uitspraak van de rechtbank Groningen van 28 februari 2012 (LJN: BV7149, 126861/HA RK 11-171; Delta-zaak). In deze uitspraak bepaalde de rechtbank dat aan een advocaat in loondienst voor wat betreft de communicatie met zijn cliënt, het bedrijf waar hij werkt, niet het verschoningsrecht toekomt. Als argumentatie daarvoor verwees de rechtbank naar de uitspraak van het EU-Hof in het zogenoemde AKZO-arrest (van 14 september 2010, nr. C-550/07 P). In die zaak heeft het EU-Hof geoordeeld dat voor de aanspraak op bescherming van de geheimhouding van communicatie onder meer als voorwaarde geldt dat het gaat om communicatie met een onafhankelijke advocaat. Advocaten in loondienst kunnen volgens het EU-Hof wat betreft de onafhankelijkheid niet op één lijn worden gesteld met externe advocaten, aangezien het vereiste van onafhankelijkheid veronderstelt dat er geen enkele dienstbetrekking tussen de advocaat en zijn cliënt bestaat. De omstandigheid dat de advocaat in loondienst is maakt dat hij niet van de door zijn werkgever gevolgde commerciële strategieën kan afwijken, waarmee zijn mogelijkheden om beroepsmatig onafhankelijk te handelen in het geding zijn, aldus het EU-Hof. Het EU-Hof sloot daarmee aan op eigen eerdere jurisprudentie, met name het AM & S –arrest (van 18 mei 1982, nr. 155/79). Het Akzo-arrest zag op een (Europese) mededingingszaak. De rechtbank oordeelde echter dat die context niet zozeer afwijkt van die van een (Nederlandse) civiele procedure, dat de overwegingen van het Hof in de Delta-zaak niet alleszins relevant zouden zijn. Tegen de beslissing van de rechtbank Groningen is overigens hoger beroep ingesteld.
Voorts kan in dit verband nog worden gewezen op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 oktober 2011, NJ 2011, 537, waarin onder meer de uitleg van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering aan de orde kwam. De Hoge Raad concludeerde in die zaak dat een advocaat zich in rechte op zijn verschoningsrecht kan beroepen, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hem als zodanig is toevertrouwd. Dat houdt in dat een advocaat zich slechts op zijn verschoningsrecht kan beroepen met betrekking tot de wetenschap die hij in de normale uitoefening van zijn beroep heeft verkregen, aldus de Hoge Raad.
Waartoe heeft uw bezinning over de onafhankelijkheid en het verschoningsrecht van advocaten in dienstbetrekking geleid?
Ik hecht met het oog op de rechtszekerheid van burgers en bedrijven aan duidelijkheid over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten. Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven, is tegen de uitspraak van de Rechtbank Groningen in de Delta-zaak onlangs hoger beroep ingesteld. Aangezien het nog niet tot een definitief rechterlijk oordeel is gekomen, acht ik het niet aangewezen om nu al een standpunt te bepalen en te beslissen over eventuele wettelijke maatregelen. In afwachting van een definitief rechterlijk oordeel zal ik in overleg met betrokken partijen mij nader oriënteren op (de reikwijdte van) het verschoningsrecht.
Ik merk, wellicht ten overvloede, nog op dat het vraagstuk over de reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten complex is. Daarbij speelt onder meer dat de Advocatenwet geen onderscheid maakt tussen advocaten die volgens het «klassieke model» zelfstandig of in dienst van een advocatenkantoor werkzaam zijn, en advocaten die werkzaam zijn bij een werkgever als een (commercieel) bedrijf. Op grond van de Verordening op de praktijkuitoefening in dienstbetrekking heeft de NOvA wel strikte voorwaarden gesteld aan het als advocaat werkzaam zijn bij zo’n werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels van de advocaat te bevorderen (artikel 3, derde lid, van de verordening). Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden inzake de bevoegdheden, verplichtingen of privileges van de advocaat.
Deelt u de mening van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) dat op basis van de uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (EU-Hof) en de recente uitspraak van de rechtbank in Groningen bedrijfsjuristen annex advocaten nog steeds een verschoningsrecht voor wat betreft mededingingszaken? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om met betrokken partijen, zoals als de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA), het Verbond van Verzekeraars, het Nederlands Genootschap van Bedrijfsjuristen en de NMa, te overleggen over de reikwijdte van deze uitspraken voor het verschoningsrecht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat advocaten die als bedrijfsjurist in loondienst zijn niet onafhankelijk kunnen worden genoemd en zich ook niet meer zouden mogen verschuilen achter een verschoningrecht? Zo ja, op welke termijn gaat u deze mening in wet- en regelgeving verankeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Nazorg bij ruiming in de veehouderij om dierziekte |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bestaat er volgens u behoefte aan nazorg voor gezinnen en eigenaren van veehouderijen, die een ruiming vanwege een dierziekte moeten meemaken? Zo ja, op welke terreinen en in welke vormen is volgens u behoefte aan nazorg?
Ja, uit de evaluaties van verschillende dierziektecrises komt naar voren dat er bij de getroffen veehouder behoefte is aan nazorg. Welke vorm van nazorg nodig is, hangt af van de aard van het bedrijf en de omstandigheden van het gezin. Uit de Q-koorts evaluatie kwam bijvoorbeeld naar voren dat de onzekerheid over de economische en bedrijfsmatige gevolgen van de ruimingen een belangrijke bron van stress is. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief van 24 juni 2011 (TK 28 286, nr. 406).
Is het waar dat ten tijde van de Mond-en-klauwzeer (MKZ)-ruimingen in 2001 geen enkele vorm van nazorg beschikbaar was voor de getroffen gezinnen en andere bij het bedrijf betrokkenen? Zo nee, welke nazorg heeft er dan plaatsgevonden?
Tijdens de MKZ-crisis was de psychosociale hulpverlening nog niet optimaal georganiseerd. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van 15 maart 2002 over de MKZ-evaluatie (TK 27 622, nr. 95). Tijdens deze crisis waren met name brancheorganisaties, sociale omgeving en kerken actief in de ondersteuning van mensen. Destijds was de rol van de overheid hierbij niet zo vanzelfsprekend waardoor de hulpverlening van die kant langzamer op gang kwam. Ook was het voor de veehouder moeilijk om de verschillende mogelijkheden voor hulp in beeld te krijgen.
Is er nu nazorg beschikbaar voor veehouderijen die vanwege een dierziekte worden geruimd? Zo ja, in welke vorm? Welke lessen zijn daarbij getrokken uit de MKZ-crisis en de bestrijding van de Q-koorts?
De Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) heeft op basis van de Wet publieke gezondheid een belangrijke taak in het organiseren van de psychosociale hulpverlening na rampen en crises. De procedures die de GGD volgt, zijn opgenomen in het GGD Rampen Opvang Plan (GROP). In het nazorgtraject wordt zo veel mogelijk aangesloten op het reguliere zorgaanbod dat bijvoorbeeld huisartsen, maatschappelijk werk en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) beschikbaar stellen.
De evaluaties van de MKZ-crisis in 2001 en de bestrijding van de Q-koorts in 2011 hebben verbeterpunten opgeleverd (zie ook het antwoord op vraag 1). Deze zijn door de GGD meegenomen bij de invulling van het GROP.
Voor veehouders die geconfronteerd worden met ruimingen heeft (Z)LTO eveneens een nazorgaanbod voor haar leden. De behoefte aan nazorg is individueel bepaald.
Een oproep van de grootmoefti van Saoedi-Arabië |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de grootmoeftie van Saoedi-Arabië heeft opgeroepen alle kerken op het Arabisch schiereiland te vernietigen?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze radicale en schokkende uitspraken, door één van de belangrijkste religieuze leiders van de islam, aanzetten tot geweld tegen christenen en dat dit gevolgen heeft voor de toch al precaire positie van christenen in de gehele Arabische regio? Zo ja, kunt u een inschatting geven van deze gevolgen voor de christenen in de regio?
Ik betreur dergelijke uitspraken. Er zijn mij geen gevallen bekend van aanvallen tegen kerken naar aanleiding van de opmerking van de grootmoefti, of andere gevolgen voor christenen in de regio.
Zijn er gevallen bekend van kerken die zijn aangevallen naar aanleiding van deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze uitspraken te veroordelen? Zult u zich in EU en VN-verband inzetten voor een krachtige veroordeling?
Na overleg tussen EU-lidstaten zijn de zorgen omtrent de opmerking van de grootmoefti in EU-verband uitgesproken tijdens een overleg met de landen van de Gulf Cooperation Council (GCC) op 28 maart j.l.
De grootmoefti heeft geen formele rol in de politieke besluitvorming in Saudi-Arabië, zijn opmerking weerspiegelt dan ook niet het beleid van de Saudische autoriteiten. Er zijn geen aanwijzingen dat de autoriteiten in Saudi-Arabië, of in de andere Golfstaten, voornemens zijn om navolging te geven aan de opmerking.
Mensenrechten, waaronder de doodstraf, rechten van vrouwen, rechten van arbeidsmigranten en de positie van religieuze minderheden, worden regelmatig in multilateraal en bilateraal verband met de Saudische autoriteiten besproken. Recent kwam dit onderwerp nog aan de orde tijdens het bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Saudi-Arabië (11-14 februari 2012).
Hoe beoordeelt u het feit dat een islamitische leider zich bevoegd voelt om dergelijke uitspraken te doen, naar aanleiding van besluitvorming in een soeverein land?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier zullen u en de Europese partners de Saoedi-Arabische autoriteiten wijzen op hun verantwoordelijkheid om de positie van religieuze minderheden te beschermen, radicale uitspraken als deze zonder aarzeling te veroordelen en maatregelen te nemen tegen religieuze leiders die aanzetten tot geweld?
Zie antwoord vraag 4.
De Magnitsky zaak |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Aangezien de Russische autoriteiten vele feiten en documenten over het hoofd lijken te zien, bent u bereid aan de Russische autoriteiten te vragen of enig van de documenten op de site «Russian untouchables» onder de noemers vervalst of nagemaakt is of dat ze alle echt zijn?5
Het strafrechtelijk onderzoek inzake de dood van de heer Magnitsky loopt nog. Navraag doen over genoemde documenten zou neerkomen op interventie van een derde land in een nog lopende strafzaak. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen motie in het Britse parlement op 7 maart met de titel «Human Rights Abuses and the Death of Sergei Magnitsky», die oproept tot sancties en expliciet gesteund werd door drie voormalige ministers van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Russische autoriteiten zelfs overgaan tot het verbieden van een bijeenkomst/demonstratie over de Magnitsky zaak?6
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak op 12 maart van dhr. Michael McFaul, de ambassadeur van de VS in Rusland: «People that were involved in the wrongful death of Sergei Magnitsky are on a visum ban list»?7
Ja.
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoord dat het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS aangegeven heeft dat er geen visum ban is, hen opnieuw de vraag stellen en schriftelijk aangeven of er sprake is van een visum ban voor officials die bij de Magnitsky zaak betrokken zijn of niet en deze schriftelijke verklaring aan de Kamer doen komen?
Er bestaat geen categorische ban op het verstrekken van visa aan personen die op de signaleringslijsten voorkomen. Visumaanvragen van betrokken personen worden nauwkeurig bekeken en geweigerd wanneer daar reden toe is. Betrokkenheid bij ernstige mensenrechtenschendingen is een mogelijke reden om een visum te weigeren, zoals President Obama in een presidentiële verklaring op 4 augustus 2011 heeft bevestigd (bijgevoegd).8 De Amerikaanse regering is van mening dat een casus-specifieke visumban zoals voorgesteld in de zogenoemde «Magnitsky Act» geen additionele waarborgen zou opleveren ten aanzien van de huidige praktijk. De Amerikaanse autoriteiten doen geen uitspraken over welke personen op de signaleringslijsten zijn opgenomen. Navraag bij het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft uitgewezen dat deze praktijk ongewijzigd is. Zie ook mijn brieven van 8 november 2011 en 5 maart 2012.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de moeder van Sergei Magnitsky meer dan 20 officiële verzoeken heeft ingediend om de postume zaak tegen haar zoon te stoppen,8 maar dat de zaak gewoon doorgaat?9
Ja.
Herinnert u zich nog uw antwoord «Volgens minister Lavrov was het postume onderzoek niet bedoeld om iemand na zijn dood te beledigen, maar bij ontstentenis van een verzoek van de familie om het onderzoek te beëindigen moest het worden afgerond»?5
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het statement van de Russische ambassade in het Verenigd Koninkrijk, dat deze paragraaf bevat: «In accordance with general rules of the Russian penal legislation, a criminal investigation is discontinued in case of death of the accused person. However, the Constitutional Court of the Russian Federation has recently decided that such a criminal investigation may be resumed or continued in case the person’s relatives insist on his posthumous rehabilitation. According to the information available, this is precisely what the mother of Sergey Magnitsky and his advocates insist on»?10
Ja.
Kunt u aangeven wat waar is:
Ik heb kennisgenomen van genoemde verklaringen. Het is de verantwoordelijkheid van de Russische autoriteiten de feiten vast te stellen en hieromtrent recht te doen.
Hoeveel personen staan op de lijst om geweigerd te worden voor een visum in het Schengen gebied?
De informatie met betrekking tot wie al dan niet in het Schengen Informatie Systeem ter weigering staan geregistreerd, is vertrouwelijk.
Wanneer gaat u eindelijk over tot het instellen van de visumban, zoals unaniem gevraagd door de Tweede Kamer middels de motie- Cörüz c.s.?11
Het onderzoek naar de zaak Magnitsky loopt nog en de rechtsgang in Rusland moet gevolgd worden. Mocht in het licht van de uitkomsten daartoe aanleiding bestaan, dan worden verdere stappen in EU-kader aan de orde gesteld. Zie ook mijn antwoord op uw vragen van 20 februari 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1757).
De belastingopbrengsten op de BES-eilanden |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eilanden lopen weg»?1
Ja.
Is het waar dat van de zijde van het ministerie van Financiën is geweigerd de vertegenwoordigers van de BES-eilanden informatie te geven over de vermoedelijke belastinginkomsten op de BES-eilanden? Zo ja, waarom is dat gebeurd?
Nee. De gevraagde informatie over de opbrengst over het jaar 2011 van de rijksbelastingen op Caribisch Nederland is nog niet beschikbaar. Van een weigering om de desbetreffende informatie aan de vertegenwoordigers van de BES-eilanden ter beschikking te stellen is dan ook geen sprake. Op 23 maart jl. heb ik een afschrift van mijn brief aan de eilandbesturen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan de vaste commissie voor Financiën en de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties gestuurd2. In deze brief wordt toegelicht waarom de informatie over te totaalopbrengst nog niet beschikbaar is.
Hoeveel bedroegen de belastinginkomsten op de BES-eilanden in de jaren 2009, 2010 en 2011?
Zoals hiervoor opgemerkt zijn de gegevens omtrent de totaalopbrengst van de rijksbelastingen over 2011 op Caribisch Nederland nog niet beschikbaar. Op basis van voorlopige gegevens bestaat op dit moment de verwachting dat de totale belastingopbrengst over 2011 binnen een bandbreedte van 50 à 65 mln USD zal liggen. Zodra de definitieve gegevens over de totaalopbrengst beschikbaar zijn zal ik de Tweede Kamer en de eilandbesturen van Caribisch Nederland hierover informeren. Vanwege de per 10 oktober 2010 doorgevoerde staatkundige herziening van het Koninkrijk zijn op dit moment ook nog geen definitieve gegevens beschikbaar over de belastingopbrengst op de Caribisch Nederlandse eilanden over 2009 en 2010 omdat deze eilanden tot de hiervoor genoemde datum onderdeel uitmaakten van het land Nederlandse Antillen.
Indien de cijfers over het jaar 2011 nog niet definitief zijn, tussen welke brandbreedtes zullen de opbrengsten vermoedelijk liggen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de gewenste opbrengst van de belastingen in 2011, waarop de tarieven waren gebaseerd?
Bij het bepalen van de tarieven en de grondslagen van het nieuwe belastingstelsel voor Caribisch Nederland is er van uitgegaan dat het nieuwe stelsel macro ongeveer hetzelfde bedrag zou moeten opleveren als het bedrag dat het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel op de drie eilanden van Caribisch Nederland genereerde (USD 52 miljoen op jaarbasis). Deze raming is opgenomen in de brief van 17 augustus 2010 die de minister van Financiën als onderdeel van de parlementaire behandeling van de Belastingwet BES naar de Tweede Kamer heeft gestuurd (Kamerstukken II, 2009/10, 32 189, nr. 13, blz. 8). Zoals ik onder meer tijdens het algemeen overleg over het fiscale stelsel van Caribisch Nederland op 14 september 2011 heb opgemerkt, zal bij de vergelijking van de opbrengst van het nieuwe belastingstelsel over 2011 met de hiervoor bedoelde raming nog wel rekening moeten worden gehouden met de invloed van de inflatie.
Welke kwalitatieve verschillen in belastingheffing doen zich voor tussen de drie eilanden?
Voor de drie eilanden van Caribisch Nederland geldt in beginsel één belastingstelsel dat voor elk van de eilanden zo veel mogelijk gelijk is. Omdat het oude Nederlands Antilliaanse belastingstelsel voor Sint Eustatius en Saba op onderdelen verschilde van dat voor Bonaire, bestaan er binnen het nieuwe fiscale stelsel van Caribisch Nederland wel enkele verschillen tussen de bovenwindse eilanden en Bonaire.
De berichtgeving dat woningcorporaties geen prioriteit geven aan recycling |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het geschetste beeld dat woningcorporaties te weinig aan recycling van lampen en lichtarmaturen doen? Bent u van mening dat hier een kans wordt gemist om tot meer recycling te komen?1
Uit recent onderzoek dat door de United Nations University (UNU-ISP, www.futureflows.eu) is uitgevoerd, blijkt dat in 2010 in Nederland circa de helft van alle lampen die vrijkomen, wordt ingezameld en verwerkt. De andere helft wordt met het restafval afgevoerd, waardoor geen optimale verwerking plaatsvindt. Het beeld dat in het onderzoek van Lightrec geschetst wordt bij woningcorporaties komt zodoende overeen met het totaalplaatje van de inzameling van lampen en armaturen, zodat ik geen reden heb om aan dit beeld te twijfelen. Hier wordt inderdaad een kans gemist. In het antwoord op vraag 2 geef ik aan wat die kans is.
Kunt u toelichten waarom u dit wel of niet een gewenste situatie vindt?
De gescheiden inzameling van lampen en armaturen moet verbeteren, zodat er meer lampen milieuverantwoord worden verwerkt en materialen worden teruggewonnen. Niet alleen omdat spaarlampen en tl-buizen een kleine hoeveelheid kwik bevatten die niet in het milieu terecht mag komen, maar ook omdat lampen zeldzame aardmetalen bevatten (zoals het fluorescentiepoeder) die hergebruikt kunnen worden. Sluitende grondstoffenrotondes zijn dus van essentieel belang bij lampen.
Overigens is er op dit moment reeds een goed werkend inzamelsysteem, dat is opgezet door de producenten en importeurs van (spaar)lampen en armaturen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wettelijk vastgelegde producentenverantwoordelijkheid voor apparatuur en (spaar)lampen. Het is een gemiste kans dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de faciliteiten die dit systeem biedt voor de ontdoeners.
Ziet u voor uzelf een taak weggelegd om de recyclingresultaten van woningcorporaties in brede zin te verbeteren? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u die ambitie gestalte wilt geven? Zo nee, waarom niet?
Het afvalbeheer behoort tot mijn portefeuille. Zoals in mijn afvalbrief (30 872, nr. 79) is opgenomen, is apparatuur (waaronder lampen) een van de prioritaire stromen die in het kader van de grondstoffenrotonde wordt aangepakt. Dat betekent onder meer dat ik inzet op een verhoging van de inzameling, waarbij ontdoeners en andere schakels van de keten méér lampen gescheiden gaan afdanken. Concreet betekent dit het volgende:
Het terugtrekken van een satirisch tv-item |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het terugtrekken van een satirisch item inzake God en Allah voor het satirische programma Neonletters van de Avro?1
Omroepen in Nederland hebben programmatische autonomie. Dat betekent dat zij zelf de vorm en inhoud van hun uitzendingen bepalen en daar verantwoordelijk voor zijn. Welke delen van beschikbaar programmamateriaal uiteindelijk worden uitgezonden, en welke sneuvelen in de montage, is aan de programmamakers. De motieven die zij daarbij hanteren, zullen ongetwijfeld niet alleen van artistieke aard zijn, maar ook van maatschappelijke aard, of anderszins. Het is in ieder geval niet aan mij om daarin te treden, of om daarover te oordelen.
Hoe beoordeelt u het argument dat de scène mogelijk voor opschudding zou kunnen zorgen en om die reden is teruggetrokken? Bent u het eens met de stelling dat het voorkomen van «opschudding» niet per se een reden mag zijn om programma's niet uit te zenden?
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend of er aanleiding was voor de omroep om deze opschudding te verwachten? Kunt u nagaan of er sprake is van signalen van mensen of organisaties die hier bewijs voor bieden? Op welke wijze wilt u omroepen en programmamakers ondersteunen, opdat het argument «opschudding» niet een doorslaggevend argument is om op voorhand een satirisch item te schrappen?
De Avro heeft mij desgevraagd laten weten dat het al dan niet veroorzaken van opschudding niet de reden is geweest om het item niet uit te zenden.