De plannen van de gemeente Vaals om burgers zonder inkomen te weren en de reactie van de EU daarop |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «EU wil opheldering over plannen Vaals1» en het bericht dat Vaals EU-burgers zonder inkomen wil weren2? Zo ja, wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten. De Europese Commissie heeft mij een brief gestuurd, waarin de Commissie aangeeft zich zorgen te maken over het voornemen van de gemeente Vaals om EU-burgers die niet kunnen voorzien in hun eigen inkomen, geen verblijfsrecht meer toe te kennen.
De situatie zoals beschreven in de door u genoemde artikelen over de gemeente Vaals is een voorbeeld van de knelpunten die ik in mijn brief van 14 april 2011 heb geschetst over het vrij verkeer werknemers uit de nieuwe EU lidstaten3. In deze brief heb ik een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om deze tegen te gaan.
Wat vindt u van de omstandigheid dat in de gemeente Vaals een onevenredig groot deel van de bevolking een beroep doet op het sociale vangnet van de gemeente (ongeveer driehonderd mensen op een bevolking van een kleine tienduizend mensen) en dat negen procent van de nieuwe inwoners meteen een bijstandsuitkering aanvraagt? Wat vindt u verder van de omstandigheid dat het in 40% van de gevallen om burgers van lidstaten van de Europese Unie (EU) gaat, vooral om Polen en Roemenen?
Situaties zoals geschetst in uw vraag zijn onwenselijk. De Wet Werk en Bijstand (WWB) biedt een tijdelijke inkomensondersteuning in een situatie waarin dit echt noodzakelijk is. Zoals bekend is het een van de speerpunten van dit kabinet om de eigen verantwoordelijkheid van bijstandsgerechtigden en hun deelname aan de arbeidsmarkt te vergroten. Met de gemeente Vaals wordt onderzocht hoe het beroep op bijstand teruggedrongen kan worden.
Zijn er aanwijzingen dat het Nederlandse sociale stelsel een aanzuigende werking heeft op personen uit Midden- en Oost-Europese landen (MOE-landers) Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Om de migratie uit de MOE-landen nu en in de toekomst in goede banen te leiden en een beroep op het Nederlandse sociale stelsel te beperken, heb ik in mijn brief van 14 april een breed pakket van maatregelen aangekondigd.
Begrijpt u dat de gemeente Vaals zoekt naar oplossingen om deze instroom van EU-burgers die een beroep willen doen op het sociale vangnet in te perken? Wat is uw opvatting over het voornemen van Vaals om per 1 september 2011 alleen nieuwe inwoners in de gemeente in te laten schrijven, indien men kan aantonen dat men in het eigen levensonderhoud kan voorzien met een beroep op een Europees richtlijn uit 2004?
Het zoeken naar oplossingen door de gemeente Vaals om de instroom van EU-burgers in de bijstand te beperken past in het beleid dat ik in mijn brief 14 april heb uiteengezet om de regels voor verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand aan te scherpen. Thans informeren de gemeenten de IND achteraf indien een vreemdeling bijstand is toegekend; de IND beoordeelt vervolgens of dit beroep op bijstand gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van het verblijfsrecht. Ik bereid een wetsvoorstel voor dat regelt dat – in voorkomende gevallen – vreemdelingen (EU-burgers en vreemdelingen van buiten de EU) pas in aanmerking komen voor bijstand, nadat de rechtmatigheid van het verblijfsrecht – juist vanwege het beroep op bijstand – door de IND is vastgesteld. Totdat er duidelijkheid is over de rechtmatigheid van het verblijfsrecht wordt de aanvraag van bijstand aangehouden.
Ik ben, samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND), in gesprek met de gemeente Vaals in hoeverre maatregelen die ik in de brief van 14 april heb aangekondigd nu al kunnen worden ingezet om de gesignaleerde problemen het hoofd te bieden. In het bijzonder betreft dit de regels over verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand. Belangrijk hierbij is dat gemeenten bijstandsverlening aan vreemdelingen melden bij de IND, zodat de IND kan onderzoeken of de bijstandsverlening gevolgen heeft voor het verblijfsrecht. Tot dusverre heeft de IND van de gemeente Vaals circa 10 meldingen ontvangen van EU-burgers die een bijstandsuitkering genieten.
Wat vindt u van het feit dat de EU Nederland meteen om opheldering vraagt, terwijl de Belgische gemeente Plombières al langere termijn de Europese richtlijn hanteert dat nieuwe inwoners zich alleen kunnen inschrijven als ze in het eigen onderhoud kunnen voorzien?
Ik begrijp dat de gemeente Plombières in nauwe samenspraak met de Europese Commissie een inschrijvingsbeleid voert dat blijft binnen de grenzen van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen. In dit verband is het niet bijzonder dat de Europese Commissie ook interesse toont in de ontwikkelingen in Vaals.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat iemand die niet of nauwelijks heeft bijgedragen aan de Nederlandse economie toch recht kan krijgen op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en zich in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ik deel uw mening en ben bereid waar mogelijk te voorkomen dat in het genoemde geval een recht ontstaat op een levenslange uitkering in de vorm van bijstand. Een wijziging van het EU verdrag is hiervoor niet nodig. In de brief van 14 april heb ik aangegeven Europees in te zetten op aanpassing van de richtlijn inzake het vrij verkeer van personen (2004/38).
Deelt u daarnaast de opvatting dat het ongewenst is als iemand, die slechts een beperkt deel van zijn totale arbeidsverleden in Nederland gewerkt heeft, toch een werkloosheidsuitkering kan krijgen op Nederlands niveau? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid belemmeringen hiervoor op te heffen en indien nodig u in te spannen om het EU-verdrag hiervoor aan te passen?
Ja, ik deel uw mening. Zoals toegezegd in mijn brief van 14 april zal het kabinet nader onderzoeken of het wenselijk is de samentellingsbepaling uit Verordening 883/2004 betreffende de coördinatie van de sociale zekerheidsstelsels en de daarmee verbonden berekeningssystematiek voor de hoogte van de uitkeringen in Europees verband te bespreken.
Het bericht dat de besmetting in het Maasstadziekenhuis mogelijk al dateert uit 2008 en dat groot alarm al veel eerder nodig was geweest |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Besmetting Maasstad mogelijk al in maart 2008» en «Groot alarm Maasstadziekenhuis was al veel eerder nodig geweest»?1
Ja.
Vindt u dat als er inderdaad al besmettingen hebben plaatsgevonden tussen maart 2008 en september 2010, er iets fundamenteel mis is in het Maasstadziekenhuis en excuses als fusies en verhuizingen nu niet meer opgaan?
De bron van de Klebsiëlla pneumoniae OXA-48 carbapenemase producerende stam is niet meer vast te stellen, omdat de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis retrospectief in kaart gebracht is. Het oudste, bewezen OXA-48 positieve isolaat van Klebsiëlla pneumoniae dateert van september 2010. In het jaar daarvoor zijn wel Klebsiella pneumoniae geïsoleerd met een «verdacht» resistentie patroon, maar niet bewaard gebleven voor verdere karakterisering. De oorspronkelijke bron zal daar wellicht tussen zitten. Het is dus niet met zekerheid te zeggen of er besmettingen hebben plaatsgevonden tussen maart 2008 en september 2010. Het onderzoek van de IGZ moet uitwijzen of er iets fundamenteel is mis gegaan in het Maasstad ziekenhuis.
Deelt u inmiddels de mening dat het bestuur hiervoor verantwoordelijk is en per direct op zou moeten stappen? Zo nee, wie is hier dan volgens u de verantwoordelijke?
Inmiddels heeft Paul Smits zijn functie als directeur van het Maasstad ziekenhuis neergelegd. Zoals ik in eerdere beantwoording heb laten weten, is het ziekenhuis onder verscherpt toezicht gesteld en zal nader onderzoek van de IGZ moeten uitwijzen of en in hoeverre er sprake is geweest van «niet adequaat reageren» of «onverantwoord handelen».
Hoe kan het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) niet op de hoogte was van de besmettingen vanaf 2008? Is dat het gevolg van het vooraf aankondigen van de inspectiebezoeken?
Er wordt nog onderzoek uitgevoerd naar het tijdstip waarop de uitbraak is begonnen en wanneer het dus door het ziekenhuis gesignaleerd zou kunnen/moeten zijn. Het is echter geen algemene verplichting voor ziekenhuizen om infectie-uitbraken te melden aan de IGZ. Ziekenhuizen hebben de verplichting om uitbraken in het ziekenhuis adequaat te behandelen. Echter, wanneer er sprake is van een calamiteit2 zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht tot het melden hiervan bij de IGZ. Deze meldplicht rust op het bestuur van de instelling. Het bestuur kan pas een melding doen als zij op de hoogte is van een calamiteit. Het bestuur moet er dus voor zorgen dat haar instelling zo is ingericht dat zij van haar professionals die informatie ook krijgt.
Wat vindt u van het advies van het onderzoeksteam aan andere ziekenhuizen, om patienten die tussen 1 juli 2009 en nu in het Maasstad lagen te isoleren? Bent u bereid dit advies te ondersteunen en kracht bij te zetten?
Het onderzoeksteam heeft niet aan andere ziekenhuizen geadviseerd om alle patiënten die opgenomen zijn geweest in het Maasstad ziekenhuis geïsoleerd te verplegen. De aanbeveling van het onderzoeksteam is om alleen patiënten met een mogelijke verdenking direct te onderzoeken op de betreffende bacterie en tot de definitieve uitslag geïsoleerd te verplegen.
De kwaliteit van bewakingsbeelden |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwaliteit bewakingsbeelden vaak slecht» ?1
Ja.
Hoe kan het dat nooit eerder is opgevallen dat beelden van bewakingscamera’s een te lage kwaliteit hebben, terwijl al jaren gebruik wordt gemaakt van sommige van deze camera’s?
Het bericht heeft betrekking op camerabeelden die door ondernemers aan de politie ter beschikking worden gesteld. Het is bekend dat bepaalde camera's die door ondernemers worden gebruikt onvoldoende beeldkwaliteit bieden om voor opsporingsdoeleinden bruikbaar te zijn. Het bedrijfsleven is hier door politie, Openbaar Ministerie en het ministerie van Veiligheid en Justitie meermalen op gewezen. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ondernemer of hij een camera aanschaft en zo ja van welke kwaliteit. Via de regeling Veiligheid Kleine Bedrijven (VKB) zijn al veel kleine ondernemers in de gelegenheid gesteld een onafhankelijk advies te krijgen over preventieve maatregelen, waaronder het gebruik van camera’s. De VKB subsidie kan ook een bijdrage betekenen in de aanschafkosten van goede camera’s.
Is er gedurende al deze jaren al eerder aan de bel getrokken en is er toen gepoogd de beeldkwaliteit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Is de beeldkwaliteit de laatste jaren achteruit gegaan of is dit sinds de installatie al een probleem?
De beeldkwaliteit gaat niet achteruit. Doordat de techniek zich blijft ontwikkelen worden zelfs steeds betere camera’s op de markt aangeboden voor lagere prijzen. De prijs- kwaliteit verhouding is de laatste jaren dan ook sterk verbeterd.
In aansluiting op mijn antwoord hierboven is het de verantwoordelijkheid van de individuele ondernemers om camera’s te vervangen in geval van onvoldoende beeldkwaliteit.
Worden deze camera’s nog steeds gebruikt en aangeschaft of bent u inmiddels begonnen met het vervangen van deze camera’s?
Zie antwoord vraag 4.
Kan, nu deze camera’s niet leveren wat ervan verwacht mag worden, de leverancier aansprakelijk gesteld worden?
Of een leverancier aansprakelijk kan worden gesteld hangt af van de contractuele afspraken tussen de leverancier en de betreffende ondernemer.
Openbaarmaking van een brief inzake natuurbeleid |
|
Henk van Gerven |
|
Bent u bereid de brief van 8 april jongstleden van het directoraat generaal Milieuzaken1 2 zo spoedig mogelijk openbaar te maken en hiervoor te pleiten bij de Europese Commissie? Zo nee, waarom niet?
De brief van 8 april jl. is, zoals ik u bij brief van 27 mei en 30 juni jl. eerder heb aangegeven, door de diensten van de Europese Commissie verzonden in het kader van de zogenoemde EU-pilot. De EU-pilot heeft als doel om op ambtelijk niveau en op informele vertrouwelijke wijze informatie in te winnen bij de lidstaten. De brief is geen formeel onderdeel van de voorbereiding van een ingebrekestelling (de zogenoemde precontentieuze fase): het betreft enkel het inwinnen van informatie door de diensten van de Commissie. Het openbaar maken van de brief doet afbreuk aan het informele en vertrouwelijke karakter van de EU-pilot. Dit geldt eveneens voor de openbaarmaking van mijn antwoord en het doen van uitspraken over de inhoud van de brief van 8 april jl. Op mijn verzoek heeft de Europese Commissie wel toestemming gegeven de brief vertrouwelijk aan de Tweede Kamer te zenden. Dit heb ik dan ook bij brief van 30 juni jl. gedaan.
Wilt u het antwoord dat u op deze brief heeft geschreven openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er in de brief wel degelijk wordt verwezen naar een inbreukprocedure? Zo ja, waarom schrijft u niet open en eerlijk in uw brief van 27 mei jongstleden dat er over een inbreukprocedure geschreven wordt?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Gratis vechtsportlessen voor overlastgevend tuig in Gouda |
|
Joram van Klaveren (PVV), Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gouda leert Marokkaanse probleemjongeren karate»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het belonen van agressief en overlastgevend gedrag door Marokkaans straattuig blijk geeft van totale gekte bij de gemeente Gouda?
Ik deel deze visie niet. Er is geen sprake van beloning van slecht gedrag. Bij dit project in Gouda gaat het om een preventieve aanpak voor jongeren die beginnend probleemgedrag laten zien. Het is niet bedoeld voor criminele of ernstig overlastgevende jongeren.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen ten einde projecten stop te zetten die haaks staan op de afspraak uit het regeerakkoord geen doelgroepenbeleid meer te voeren?
Er is geen sprake van doelgroepenbeleid. Het project richt zich in eerste instantie op deskundigheidsbevordering bij de betrokken sportscholen. Deze zijn daarna in staat om jongeren die beginnend probleemgedrag vertonen te begeleiden in het sporten.
Het treffen van maatregelen is derhalve niet aan de orde.
De totale eenmalige kosten van het project bedragen € 36 618,00. De inzet van de middelen vindt plaats binnen het gemeentelijk programma gericht op de aanpak van overlast en onveiligheid.
Welke kosten zijn gemoeid met dit zoveelste nutteloze project? Bent u van mening dat de gemaakte kosten gekort dienen te worden op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre deelt u de mening dat het beter is agressief en overlastgevend tuig keihard te straffen en waar mogelijk de Nederlandse nationaliteit af te nemen en uit te zetten in plaats van gratis vechtsportlessen aan te bieden?
Jongeren die overlast veroorzaken moeten worden aangepakt. Als daarbij bovendien sprake is van strafbare feiten dan is het aan het OM om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Met landen die partij zijn bij het Europees Verdrag inzake nationaliteit wordt wel gesproken over mogelijkheden om de grenzen die het Verdrag aangeeft voor de intrekking van nationaliteit zo te interpreteren of verdragsrechtelijk aan te vullen dat ook de veroordeling voor bepaalde zware commune misdrijven in de toekomst aanleiding kan zijn tot intrekking van de nationaliteit.
De overname van ziekenhuis 't Lange Land (LZZ) |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw opvatting over de aangekondigde overname van ’t Lange Landziekenhuis in Zoetermeer (LLZ) door een coöperatie van het Bronovo Ziekenhuis, Medisch Centrum Haaglanden en het Groene Hart Ziekenhuis?1
‘t Lange Land Ziekenhuis (LLZ) maakt sinds 2008 deel uit van de genoemde coöperatie. De coöperatie onderzoekt op verzoek van LLZ de mogelijkheden om voor problemen van LLZ een oplossing te vinden binnen de structuur van de coöperatie. Aanleiding hiervoor is het onderzoek van LLZ waaruit is gebleken dat LLZ niet langer in staat is om een algemeen ziekenhuis met de gebruikelijke functies in stand te houden. Ik heb er niets op tegen dat een ziekenhuis op zoek gaat naar oplossingen om zo de financiële problemen het hoofd te bieden en een meer op de toekomst toegespitst zorgaanbod te realiseren. De wijze waarop hieraan invulling wordt gegeven, valt onder de bestuurlijke verantwoordelijkheid van het ziekenhuis. Besluitvorming over de precieze juridische vormgeving heeft overigens nog niet plaatsgevonden.
Past deze ontwikkeling in uw beleidsdoelstelling van kleinschalige zorg om de hoek? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u ondernemen?
Mijn beleid is er op gericht zoveel mogelijk basiszorg in de buurt te behouden. Basiszorg die geleverd wordt door bijvoorbeeld huisartsen, wijkverpleegkundigen of deels door ziekenhuizen. Dit beleidsstreven houdt niet automatisch in dat complete ziekenhuizen met het volledige palet aan ziekenhuiszorg onder alle omstandigheden in de buurt behouden moeten blijven. Kwaliteitsnormen of de financiële positie van een ziekenhuis kunnen voor een ziekenhuis aanleiding zijn voor een heroriëntatie op het zorgaanbod. Ik kan me voorstellen dat een ziekenhuis hierbij de keuze maakt voor behoud van bepaalde laagcomplexe zorg met een hoog volume in het ziekenhuis zelf en te stoppen met de complexe zorg waaraan strenge eisen van kwaliteit en veiligheid zijn verbonden. Deze ontwikkeling sluit aan bij mijn beleidsdoelstelling van kleinschalige zorg nabij.
Wilt u toelichten wat de gevolgen zullen zijn voor de bereikbaarheid van de ziekenhuiszorg in een stad als Zoetermeer met bijna 122 000 inwoners? Bent u van mening dat de bereikbaarheid binnen de, voor de veiligheid en volksgezondheid verantwoorde, normen blijft?
Er zijn geen normen voor de bereikbaarheid van de totale ziekenhuiszorg. De bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor de acute zorg is enige norm die hier van belang is. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft onlangs onderzocht welke SEH-locaties kritisch zijn voor deze bereikbaarheidsnorm. Ik heb u deze analyse op 18 juli 2011 toegestuurd. LLZ in Zoetermeer is volgens de berekening van het RIVM geen kritische locatie en er zullen dus met een eventuele sluiting van deze SEH geen inwoners buiten de normtijd van 45 minuten vallen. Dit heeft te maken met de beschikbaarheid en bereikbaarheid van voldoende ziekenhuizen met een SEH in de regio.
Verwacht u dat het LLZ een volwaardige Spoedeisende Hulppost (SEH) met acht basisspecialismen zal behouden? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wilt u hiervoor als systeemverantwoordelijke garant staan en wilt u dit antwoord toelichten?
Vooruitlopend op de definitieve plannen heeft LLZ mij laten weten dat zij in het gewijzigde en afgeslankte profiel 24 uur per dag spoedzorg beschikbaar zal houden in Zoetermeer. Wat deze spoedzorg exact behelst, is op dit moment op basis van de huidige plannen nog niet duidelijk aan te geven.
Hoeveel banen zijn gemoeid met de aangekondigde reorganisatie van het LLZ? Op welke afdelingen zullen ontslagen vallen?
LLZ heeft me hierover de volgende informatie verstrekt. De reductie van het aantal full time eenheden is vooralsnog berekend op 114 fte’s (152 banen). De coöperatie beschikt over een zeer recent gezamenlijk met de vakbonden opgesteld concept-sociaal plan dat ondermeer voorziet in het zoveel mogelijk herplaatsen van boventallige medewerkers van LLZ bij de andere ziekenhuizen. Verder bestaat bij LLZ de verwachting dat als gevolg van natuurlijk verloop uiteindelijk een gering aantal personen elders aan een nieuwe baan geholpen moet worden.
Wilt u de Kamer een overzicht sturen van het risico dat per ziekenhuis in Nederland wordt gelopen op faillissement of overname als gevolg van liquiditeitsproblemen door afwaardering van vastgoed? Welke ziekenhuizen lopen het grootste risico? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Ik ga hier uit van de eigen verantwoordelijkheid en belangen van de betrokken partijen. Aanbieders en hun belanghebbenden, waaronder zorgverzekeraars/zorgkantoren, banken, cliënten(organisaties) en het personeel, worden zo optimaal gestimuleerd om alles op alles te zetten om een faillissement en daarmee discontinuïteit van zorg te voorkomen. Elk van de genoemde partijen heeft iets te verliezen. Zij hebben daarom belang bij vroegtijdige signalering en een terugvalplan. Ik zorg dat verzekeraars verplicht kunnen worden in hun overeenkomsten met zorgaanbieders afspraken te maken over vroegtijdige signalering van problemen.
Daarnaast krijgen zorgverzekeraars de plicht om te melden wanneer zij (op korte termijn) niet meer aan hun zorgplicht kunnen voldoen. De NZa zal daar actief op toezien.
LLZ heeft aangegeven dat de herwaardering van vastgoed niet doorslaggevend is bij het optredende liquiditeitsprobleem op korte termijn. De hoofdoorzaak bij LLZ is dat de opbrengsten uit de zorg structureel niet in balans zijn met het kostenniveau.
Bent u van mening dat de privatisering van het vastgoed van zorginstellingen mag leiden tot verminderde beschikbaarheid en bereikbaarheid van ziekenhuiszorg? Zo ja, wat is het volgende ziekenhuis dat zal verdwijnen? Zo nee, op welke wijze gaat u dit voorkomen?
Wijzigingen in de eigendomsstructuur van instellingen mogen niet leiden tot het niet beschikbaar zijn van de zogenaamde cruciale zorgfuncties. Het monitoren van de beschikbaarheid van deze functies binnen de daartoe aangegeven normen reken ik tot mijn verantwoordelijkheid. Voor het overige kunnen wijzigingen in de eigendomsstructuur leiden tot veranderingen in het daadwerkelijke aanbod van zorg. De verzekeraar heeft hierbij de regie als het gaat om de invulling van zijn zorgplicht. De raden van bestuur van zorginstellingen zullen onder druk van de veranderende marktordening steeds meer gedwongen worden het aanbod van zorg zodanig in te richten dat het voldoet aan de wensen van de verzekerden. Het eigendom en de beschikbaarheid van het vastgoed zal volgend zijn op deze ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat het niet ingrijpen door de overheid bij een dreigend faillissement van een ziekenhuis gelijk staat aan vernietiging van door de zorgpremie- en belastingbetaler opgebracht kapitaal? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Zorgaanbieders hebben zelf de verantwoordelijkheid om hun bedrijfsvoering op orde te houden. Wanneer hen dat niet lukt, gaan ze failliet. Het ontbreken van die prikkel en de ondoelmatigheden die daaruit voortvloeien trekken naar mijn mening een grotere wissel op de premie- en belastingbetaler. De reële dreiging van een faillissement zal de zorgaanbieders, maar ook andere belanghebbenden zoals zorgverzekeraars, banken en personeel juist aansporen om hun uiterste best te doen om een faillissement te voorkomen. De zorgaanbieder kan daartoe zelfs zorgactiviteiten en/of gebouwen verkopen en met de opbrengst daarvan de zorg en financiën weer op orde krijgen.
Wanneer de overheid zou ingrijpen bij een dreigend faillissement, heeft de zorgaanbieder daarentegen geen prikkel meer om verstandig met de premie- en belastingmiddelen om te gaan.
Waarom heeft, indien de zorg in een ziekenhuis van onvoldoende kwaliteit is of er financiële problemen zijn ontstaan, het simpelweg failliet laten gaan uw voorkeur boven overheidsingrijpen namens de premiebetaler om de zorg op het gewenste niveau te brengen? Heeft dit iets te maken met uw geloof in marktwerking als ordeningsmechanisme voor de gezondheidszorg?
Ik ben er van overtuigd dat een reële dreiging van faillissement er voor zal zorgen dat zorgaanbieders en hun belanghebbenden zullen zorgen dat financiële problemen worden voorkomen of, wanneer ze zich toch voordoen, zo snel mogelijk worden opgelost. Indien het de aanbieder niet lukt, wil ik hem niet belonen door hem alsnog te redden. Ik ontneem dan immers de kans voor andere zorgaanbieders om de zorg over te nemen en deze wel rendabel aan te bieden.
Overigens kan en wil ik, via de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), wel ingrijpen als een zorgaanbieder slechte kwaliteit levert. De IGZ heeft daartoe diverse instrumenten zoals een aanwijzing, het plaatsen van een zorgaanbieder onder verscherpt toezicht of het geven van een bevel.
Is het niet ten principale zo dat de zorgbehoefte leidend moet zijn bij het al dan niet in stand houden van ziekenhuizen of ziekenhuisafdelingen en dat niet andere redenen als financiële problemen, vermeend eigenbelang en strategische afwegingen of het worden weggeconcurreerd door andere ziekenhuizen bij mismanagement, een reden mag zijn voor het verdwijnen van ziekenhuizen of het sluiten van afdelingen? Zo nee, kunt u dit nader motiveren?
De zorgverzekeraars moeten aan de zorgplicht tegenover hun verzekerden voldoen. Wanneer de zorgverzekeraar voor het voldoen aan zijn zorgplicht een bepaalde aanbieder niet (meer) nodig heeft, is er geen reden die zorgaanbieder in stand te houden. Alleen wanneer blijkt dat er na een faillissement geen vervangend aanbod voor cruciale zorg kan worden gevonden, garandeert de overheid dat de zorg, niet de zorgaanbieder, in stand worden gehouden.
Wilt u toelichten waarom het College Sanering Zorginstellingen wordt ondergebracht bij de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), terwijl deze organisatie nauwelijks toezicht houdt op de financiële situatie van een zorgaanbieder? Vindt u het, gelet op de huidige en te verwachten problemen met het vastgoed, verstandig om deze taken aan de NZa over te dragen? Is het niet veel verstandiger het College Sanering Zorginstellingen vooralsnog in stand te houden gezien de onzekere situatie van vele zorginstellingen?2
Het College sanering zorginstellingen (Csz) heeft momenteel niet de wettelijke taak toezicht te houden op de financiële situatie van een zorgaanbieder. Ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt geen toezicht op de financiële situatie van individuele zorgaanbieders. Dit is dus geen argument om het Csz niet bij de NZa onder te brengen. In de afgelopen jaren heeft het Csz wel in een aantal gevallen, op verzoek van de minister van VWS, onderzoek gedaan naar de financiële situatie van een individuele zorgaanbieder. Het betreft hier echter geen wettelijke taak van het Csz; medewerking door zorgaanbieders aan dergelijk onderzoek van het Csz gebeurde op basis van vrijwilligheid.
In mijn brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg» aan uw Kamer van 27 april 2011 heb ik aangegeven wat mijn verantwoordelijkheid is bij het waarborgen van de continuïteit van zorg. Onderzoek op mijn verzoek naar de financiële situatie van een individuele zorgaanbieder past niet meer bij mijn verantwoordelijkheid zoals ik die in deze brief heb weergegeven.
Nu niet langer sprake is van saneringsbeslissingen door de minister en ook het bouwregime op grond van de Wtzi inmiddels is afgeschaft, waardoor meer vrijheden voor zorgaanbieders ten aanzien van hun vastgoed ontstaan, ligt het in de rede om de resterende taken van het Csz onder te brengen bij de NZa. Na inwerkingtreding van de Wet cliëntenrechten zorg, de Tijdelijke wet ambulancezorg en de Wet investeren in zorg door uitkeerbare winst medisch specialistische zorg, thans nog wetsvoorstellen, gaat het uitsluitend nog om de saneringsregeling op grond van de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). Daarnaast heeft het Csz op grond van het wetsvoorstel voor en Tijdelijke wet ambulancezorg nog de taak om saneringsaanvragen af te wikkelen, die op grond van de Wet ambulancevervoer zijn ingediend.
In het kader van de overgang naar integrale tarieven in de cure en de care zijn er goede overgangsregimes vastgesteld, om problemen met vastgoed te voorkomen. Bij de uitvoering van deze overgangsregimes speelt het Csz geen rol. De NZa is hier de aangewezen toezichthouder.
Besloten is de taken van het Csz met het oog op verdere stroomlijning van de taken van zelfstandige bestuursorganen op het terrein van de zorg te doen overgaan naar de NZa. Daarmee zal het aantal zelfstandige bestuursorganen in de zorg met één worden teruggebracht. Dit draagt bij aan de bestuurlijke vereenvoudiging die de regering voorstaat.
De humanitaire ramp in de Hoorn van Afrika |
|
Harry van Bommel |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «UN declares famine in another three areas of Somalia» en «Somalia: UN official warns famine could spread without adequate relief funding»?1
De humanitaire situatie in Somalië is aan het verslechteren. Inmiddels is in vijf regio’s hongersnood uitgeroepen. De VN geeft aan te verwachten dat dit voor geheel Zuid-Centraal Somalië zal gaan gelden in de komende zes weken. Fondsen zijn dringend nodig voor het verlenen van humanitaire hulp om zo een verdere catastrofe te voorkomen.
Ook moet gewerkt worden aan maatregelen om de regio op termijn minder kwetsbaar voor droogte te maken. In de omringende landen als Ethiopië draagt Nederland bijvoorbeeld bij aan structurele oplossingen door middel van investeringen in de landbouw en programma’s voor kleine boeren (Productivity Safety Net Programme). De komende jaren zal voedselzekerheid nog meer aandacht krijgen. Dit is één van vier prioriteiten van ontwikkelingssamenwerking. In Kenia wordt gewerkt aan een betere watervoorziening in verschillende delen van het land. Door de instabiele situatie in Somalië is het voorlopig niet mogelijk om in dit land vergelijkbare programma’s op te zetten.
Kunt u bevestigen dat 1,4 miljard dollar extra nodig is om een einde te maken aan de hongersnood? Zo nee, hoeveel geld is er dan wel nodig?
Ja.
Kunt u tevens bevestigen dat de hongersnood zich uitbreidt en dat het rampgebied steeds groter wordt?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van de benodigde 1,4 miljard dollar inmiddels binnen is? Hoe groot is het financieringsgat?
Van de benodigde 1,4 miljard dollar is bijna 400 miljoen dollar binnengekomen. Het financieringsgat bedraagt nu nog ruim 1 miljard dollar (peildatum 19 augustus 2011).
Wat is uw reactie op de oproep van de ondersecretaris voor humanitaire zaken van de VN, mevrouw Amos, aan de traditionele donoren om aanvullende middelen -dus bovenop de reeds toegezegde bedragen- ter beschikking te stellen? Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoeveel?
Ik sluit niet uit dat een extra bijdrage gegeven zal worden en ik beraad mij momenteel op de verzoeken die zijn binnengekomen.
Kunt u aangeven hoe groot het Nederlandse budget voor noodhulp in 2011 is en hoeveel daarvan inmiddels is gebruikt? Hoeveel is er nog over voor de rest van 2011?
Het noodhulpbudget voor 2011 bedraagt volgens de reguliere planning 250 mln euro. Hiervan is reeds 240 mln euro besteed.
Bent u bereid het bedrag dat via giro 555 voor de Hoorn van Afrika wordt binnengehaald te verdubbelen? Zo nee, kunt u dit uitleggen in het licht van het enorme financieringsgat van de VN?
De Publieksactie Giro 555 is een actie van en voor burgers. Ik heb reeds middelen beschikbaar gesteld voor noodhulp via een aantal internationale organisaties. Begin dit jaar heeft Nederland al 40 miljoen euro aan het VN-noodhulpfonds (CERF), 40 miljoen euro aan het VN-voedselprogramma, 35 miljoen euro aan het VN Kinderfonds (UNICEF) en 42 miljoen euro aan het VN Vluchtelingenprogramma gegeven. Dit geld kunnen de organisaties nu zelf besteden in de Hoorn van Afrika. Ook heeft Nederland dit jaar nog eens ruim 15 miljoen euro extra gegeven via het ICRC en de VN ter leniging van de noden in de Hoorn van Afrika.
Het bericht dat Greenpeace "bermbommen" dumpt in de Duitse Noordzee |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Greenpeace dumpt «bermbommen»?1
Ja.
Betreft het hier een Nederlandse, een Duitse of een internationale tak van Greenpeace?
Volgens mijn informatie gaat het om Greenpeace Duitsland.
Hoe staat het met de eerder gedumpte betonblokken bij de Sylt en de gedumpte rotsblokken met zeepaarden in de Klaverbank? Waarom zijn deze nog altijd niet opgeruimd op kosten van Greenpeace?
Wat betreft de eerder gedumpte betonblokken bij de Sylt: De Nederlandse overheid is niet bevoegd om deze blokken – die gedumpt zijn in de Duitse Exclusieve Economische Zone – te verwijderen. Het is aan de Duitse overheid om hier een besluit over te nemen. De blokken die in 2008 bij de Sylt zijn gedumpt zijn zover onze informatie strekt, ook nog niet verwijderd, evenals de recentelijk gestorte stenen.
Wat betreft de objecten die op de Klaverbank zijn gestort, verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 3 en 4 als gesteld door het lid Koppejan (CDA, (2011Z13584).
Deelt u de mening dat door uw reactie op het dumpen van de zeepaarden door Greenpeace, namelijk de uitspraak dat 10 tot 15% van de Noorzee zeereservaat moet worden, Greenpeace zich gesteund voelt om verder te gaan met deze gevaarlijke en verwerpelijke acties?
Nee. De eerdere uitspraak van de staatssecretaris van EL&I heeft betrekking op de uitvoering van het staande beleid dat sinds 2005 bekend is gemaakt. Sinds 2005 is het beleid van de Regering erop gericht om te komen tot de aanwijzing en de bescherming van een aantal mariene gebieden. Deze gebieden zijn beschreven in het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 (zie met name Hoofdstuk 7 p. 81 e.v.). Dit beleid is het gevolg van de Europese verplichting onder de Vogelrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 79/409/EEC van 2 april 1979) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn van de Raad nr. 92/43/EEC van 21 mei 1992) om gebieden op zee aan te wijzen die een speciale bescherming zullen genieten.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV deze gebieden aangemeld bij de Europese Commissie om te voldoen aan de verplichting van de Habitatrichtlijn. In 2009 heeft de Europese Commissie deze gebieden goedgekeurd door plaatsing op de lijst van gebieden van gemeenschapsbelang. Sinds 2009 loopt het proces dat tot doel heeft te komen tot de bescherming van deze gebieden onder de Natuurbeschermingswet 1998. Ook worden in dat verband beschermingsmaatregelen vastgesteld. Bij dit proces zijn zowel de wetenschap, het visserijbedrijfsleven als de natuurbeschermingsorganisaties betrokken. De staatssecretaris van EL&I heeft uw Kamer verschillende malen bericht over deze projecten (zgn. VIBEG-project dat ziet op de gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan; en internationale FIMPAS-project dat ziet op de gebieden Friese Front, Klaverbank en Doggersbank). De totale oppervlakte van de mariene Natura 2000 gebieden beslaat 19% van het Nederlandse deel van de Noordzee. Slechts een deel hiervan zal beperkende maatregelen kennen, de precieze inhoud en omvang hiervan wordt ingevuld in de lopende trajecten VIBEG (kust) en FIMPAS (visserijzone).
Deelt u de mening dat Greenpeace zich met deze actie volledig gediskwalificeerd heeft voor iedere vorm van debat en dat we het de sector niet kwalijk kunnen nemen als ze niet meer met deze eco-terroristen om tafel willen gaan zitten?
Het is aan Greenpeace te bepalen aan welk debat men deelneemt of niet. Evenzeer geldt dat het aan de visserijsector is om te bepalen met wie men in debat gaat of niet.
Het bericht "Maffia wortelt in de polder" |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De Maffia wortelt in de polder»?1
Ja.
Is het waar dat de Nederlandse politie misgreep in de zaak tegen de «Ndrangheta» op 14 juli jl. waarbij twee verdachten op verzoek van Italië hadden moeten worden opgepakt en overgedragen aan Italië?
De verdachten zijn niet aangetroffen op de adressen waarvan werd vermoed dat zij daar verbleven. De verdachten hebben zich op een later tijdstip gemeld en zijn vervolgens aangehouden.
Wat vindt u van de opmerking in dit artikel dat de Nederlandse autoriteiten de aanwezigheid van bendes uit Reggo di Calabria op hun grondgebied zouden onderschatten? Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt ten opzichte van dit soort bendes?
Bij de «Ndrangheta» is sprake van (zeer) gesloten criminele samenwerkingsverbanden. Daardoor is het lastig een accuraat beeld van deze groep in Nederland te krijgen. Het gevaar van ondermijnende criminaliteit voor de samenleving wordt door het huidige kabinet vanzelfsprekend onderkend.
Door middel van de geïntegreerde aanpak worden effectieve drempels opgeworpen en criminele gelegenheidsstructuren worden afgebroken. Criminele winsten worden afgepakt en het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden zal in deze kabinetsperiode worden verdubbeld.
Herkent u zich in de opmerking van Antonio Nicaso in dit artikel dat de Ndrangheta grote sommen geld heeft geïnvesteerd Nederland? Wat is het (eventuele) probleem om dit witwassen van geld aan te pakken?
In gevallen waarin politie of justitie de beschikking heeft of krijgt over informatie die aanleiding geeft tot het uitvoeren van onderzoek, zal dit uiteraard gebeuren. Ik kan in het belang van opsporing en vervolging geen mededeling doen over lopende en/of aanstaande onderzoeken.
Deelt u de opvatting dat Nederland niet een schuilplaats voor maffiosi moet zijn en dat dit soort criminele organisaties moeten worden aangepakt?
Ja. Dat is ook de reden dat dit kabinet sterk inzet op de aanpak van ondermijnende criminaliteit.
De maatregelen tegen gewetensbezwaarde ambtenaren in Groningen |
|
Arie Slob (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Groningen een tijdelijk contract van drie ambtenaren met bezwaren tegen het sluiten van een homohuwelijk per 2014 niet wil verlengen, alleen omdat de opvattingen van deze ambtenaren over het homohuwelijk niet geaccepteerd worden? Wat is uw mening over een dergelijk negatief oordeel over (de visie van) zittende ambtenaren van de burgerlijke stand en de onmogelijkheid voor hen om na 2014 te kunnen blijven functioneren?1
Ja. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering, het personeelsbeleid en de rechtspositie van gemeenteambtenaren. Gemeenten zijn daarbij gehouden aan hun wettelijke plicht ervoor te zorgen dat alle huwelijken voltrokken kunnen worden. In de manier waarop gemeenten omgaan met gewetensbezwaren zijn gemeentebesturen gebonden aan de (grond)wettelijke kaders. Binnen die kaders dient een belangenafweging plaats te vinden. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht is het belang van een zorgvuldige omgang door gemeenten met gewetensbezwaarde ambtenaren van de burgerlijke stand als uitgangspunt genomen. Dit uitgangspunt behelst dat op een praktische manier tegemoet gekomen kan worden aan ernstige gewetensbezwaren. De gemeente Groningen lijkt nu niet langer te kiezen voor deze praktische uitgangspunten die bij de parlementaire behandeling van de wet openstelling huwelijk zijn gewisseld. Of de uitkomst van deze belangenafweging van de gemeente Groningen in het individuele geval objectief gerechtvaardigd is, is uiteindelijk aan de rechter om te bepalen.
Heeft u de indruk dat het gezien de grootte van de stad Groningen niet aannemelijk is dat er slechts drie ambtenaren van de burgerlijke stand zijn, waardoor praktische oplossingen niet mogelijk zouden zijn?
Of er praktische oplossingen mogelijk zijn, is primair aan het gemeentebestuur van de stad Groningen om te beoordelen.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorgangers uit 2001 dat «er in de regel voldoende mogelijkheden zijn om tot een praktische oplossing te komen in geval een ambtenaar van de burgerlijke stand gewetensbezwaren heeft tegen het sluiten van een burgerlijk huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Ingevolge artikel 16 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dienen er in elke gemeente in Nederland tenminste twee ambtenaren van de burgerlijke stand te zijn, zodat binnen de gemeente gekeken kan worden of een andere ambtenaar de huwelijkssluiting kan verrichten. Zo nodig kan een beroep worden gedaan op een buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand of van een ambtenaar van de burgerlijke stand van een andere gemeente.»?2 Deelt u de mening dat ook in de achterliggende tien jaar steeds woorden van gelijke strekking zijn gebruikt om aan te geven dat een zorgvuldige omvang met gewetensbezwaarde ambtenaren noodzakelijk is?
Ja. In de achterliggende tien jaar zijn steeds woorden van gelijke strekking gebruikt.
Deelt u het standpunt dat het niet verlengen van een contract geen verantwoorde en praktische oplossing is voor de omgang met ambtenaren met bezwaren tegen een het sluiten van een homohuwelijk? Deelt u de mening dat er ook bij de behandeling van de wet op het homohuwelijk duidelijke toezeggingen gedaan zijn dat er voor ambtenaren ruimte blijft om hun taken uit te oefenen, ook al sluiten zij geen homohuwelijken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de opvatting dat er geen (Grond)wettelijke plicht is voor individuele ambtenaren om een bepaalde taak te verrichten, maar slechts een wettelijke plicht voor gemeenten om huwelijken van mensen van gelijk geslacht te sluiten?
Uit de aanstelling van de ambtenaar vloeit in beginsel de plicht voort om de opgedragen taken te verrichten voor zover die overeenkomen met een rechtmatige uitoefening van de wet. Deze verplichting kan worden afgeleid uit de bewoordingen van diverse rechtspositionele bepalingen. Dit houdt in beginsel in dat er wel een wettelijke plicht is voor een individuele ambtenaar om een hem opgedragen taak te verrichten. In hoeverre er rekening kan worden gehouden met persoonlijke wensen, vaardigheden of eventuele gewetensbezwaren is aan het bevoegd gezag.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen tegen gemeenten die het ambtenaren met gewetensbezwaren onmogelijk maken te functioneren, terwijl er in de desbetreffende gemeente als gevolg van hun gewetensbezwaren geen enkele inbreuk wordt of zou worden gemaakt op het wettelijke recht van mensen van gelijk geslacht om te huwen?
Gelet op de gemeentelijke autonomie ben ik niet voornemens maatregelen te treffen tegen gemeenten die als functie-eis stellen dat een ambtenaar alle huwelijken moet sluiten.
Het bericht "Hoornaar vast in kliniek Israël" |
|
Harry van Bommel , Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Hoornaar vast in kliniek Israël»?1
Ja.
Wat heeft u gedaan om de belangen van betrokkene te dienen?
De ambassade in Tel Aviv heeft betrokkene in de kliniek bezocht, contact onderhouden met de behandelend arts, het bezoek van familie aan betrokkene gefaciliteerd en begeleid, en hen eveneens in contact gebracht met de arts van betrokkene. Ook legde de ambassade de benodigde contacten tussen de behandelend arts in Nederland, de verzekeraar van betrokkene en de alarmcentrale (SOS International) enerzijds en de behandelend arts in Israël anderzijds. Nu de alarmcentrale conform werkafspraken de behandeling van dit dossier heeft overgenomen, onderhoudt het ministerie waar nodig contact met de alarmcentrale over de ontwikkelingen in het dossier. Indien nodig, treden ministerie en ambassade verder faciliterend op.
Deelt u de opvatting van de familie van de betrokkene dat hij door zijn aandoening handelingsonbekwaam is en niet zelf kan aangeven wat hij wil? Zo nee, waarom niet?
Voor een medisch oordeel verwijs ik naar de behandelend artsen van betrokkene. Ik begrijp de wens van de familie om betrokkene verder te behandelen in Nederland. Het is echter aan de behandelend artsen in Nederland en Israël, in overleg met de alarmcentrale, om te beoordelen of en wanneer betrokkene gerepatrieerd kan worden.
Deelt u het oordeel van de familie dat betrokkene het beste af is met zorg in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om terugkeer naar Nederland van betrokkene te bevorderen?
Het ministerie, de ambassade en de alarmcentrale staan in regelmatig contact met de familie van betrokkene en met de kliniek in Tel Aviv. Aangezien betrokkene verzekerd op reis is gegaan, zal de alarmcentrale namens de verzekeraar van betrokkene, een eventuele (al dan niet begeleide) repatriëring uitvoeren.
Hoe gaat u in algemene zin om met Nederlanders die in het buitenland acuut psychiatrische behandeling nodig hebben?
Het ministerie houdt in dergelijke gevallen contact met familie en eventueel de behandelend arts in Nederland; er wordt zorg voor gedragen dat de betrokkene in een kliniek wordt behandeld. In het geval er geen reisverzekering is, worden lokale autoriteiten gewezen op het reciprociteitsbeginsel, d.w.z. dat in Nederland verblijvende buitenlanders indien noodzakelijk op kosten van de Nederlandse overheid worden behandeld en Nederlanders in het buiteland in vergelijkbare gevallen op kosten van de lokale overheid dienen te worden behandeld. In zo’n geval bemiddelt het ministerie desgewenst financieel in geval van repatriëring; met instanties en familie wordt de opvang in een kliniek in Nederland geregeld. In gevallen waarin Nederlanders adequaat verzekerd zijn, legt het ministerie contact tussen de bij de verzekeraar behorende alarmcentrale en de behandelend arts ter plaatse. Daarna neemt de alarmcentrale de verdere behandeling van het dossier over.
Bent u bereid in samenwerking met de GGZ-instelling in de woonplaats van betrokkene en familie behandeling bij terugkomst te garanderen, zodat hij wordt geholpen en mogelijk de kans op ontslag uit de Israëlisch kliniek wordt vergroot?
Zoals ook hierboven al gesteld, heeft in het onderhavige geval de alarmcentrale de behandeling van het dossier overgenomen. Een eventuele repatriëring zal dan ook door de alarmcentrale worden uitgevoerd. In algemene zin kan gesteld worden dat indien iemand onder begeleiding wordt gerepatrieerd en in Nederland verder behandeld dient te worden, opvang in een GGZ-instelling is verzekerd.
Mogelijke afdrachten door hulporganisaties aan rebellenbeweging Al Shabaab |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Bent u bekend met het recente rapport van de UN Monitoring Group On Sudan & Eritrea, waarin staat dat de Soedanese rebellengroepering Al Shabaab jaarlijks miljoenen aan inkomsten verwerft door het heffen van belastingen en contributies voor geleverde goederen en diensten door buitenlandse organisaties?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de situatie dat ook hulporganisaties die actief zijn in de door hongersnood geteisterde regio, nu belastingen moeten betalen en zelfs tot 20% van de waarde van geleverde hulpgoederen worden geacht af te dragen aan de rebellen?
De UN Monitoring Group on Somalia and Eritrea stelt in haar rapport van 18 juli 2011 dat Al Shabaab hulporganisaties de afgelopen jaren bij herhaling heeft verzocht om afdrachten te doen. De Monitoring Group geeft echter ook aan dat de meeste hulporganisaties aan dit verzoek geen gehoor hebben gegeven. Concreet betekende dit dat de humanitaire hulp aan sommige gebieden in Zuid-Centraal Somalië gestaakt moest worden. Het beeld is echter niet eenduidig. Lokale gemeenschappen slagen er soms in om de lokale Al Shabaab leiders ervan te overtuigen om humanitaire organisaties zonder betaling toe te laten tot hun gebied.
Welke Nederlandse hulporganisaties zijn op dit moment in Somalië actief?
Van de volgende organisaties is mij bekend dat zij humanitaire activiteiten ondersteunen in Somalië: het Nederlandse Rode Kruis, UNICEF Nederland, ICCO, Cordaid, Save the Children, Oxfam Novib, Tear en World Vision. Dit gebeurt veelal via lokale partnerorganisaties.
Doen deze Nederlandse hulporganisaties afdrachten aan Al Shabaab om zodoende de mogelijkheid te krijgen hulp in Somalië te verlenen? Zo ja, acht u het betalen van afdrachten aan groeperingen als Al Shabaab gerechtvaardigd? Zo ja, in welke gevallen acht u het betalen van dit soort afdrachten gerechtvaardigd? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen om de betaling van dit soort afdrachten te voorkomen?
Hulporganisaties hebben onderling goede en harde afspraken gemaakt dat zij geen geld geven aan Al Shabaab. Nederlandse hulporganisaties doen naar mijn weten dan ook geen afdrachten aan Al Shabaab.
In 2010 is Al-Shabaab door het Sanctiecomité van de Verenigde Naties geplaatst op de lijst van personen en organisaties op wie uit hoofde van resolutie 1 844 beperkende maatregelen van toepassing zijn.
Hieraan is op het niveau van de Europese Unie uitvoering gegeven door middel van Gemeenschappelijk Standpunt 201/231/GBVB en Verordening 1137/2010. Al-Shabaab is bij deze verordening tevens op de EU-sanctielijst gezet. Dit betekent onder andere dat het wettelijk verboden is om tegoeden of andere economische middelen aan Al-Shabaab te verschaffen.
Een uitzondering op dit verbod wordt gemaakt voor tegoeden, andere financiële activa of economische middelen die nodig zijn voor de tijdige verstrekking van dringend noodzakelijke humanitaire hulp in Somalië door de VN, gespecialiseerde agentschappen of programma’s daarvan, humanitaire organisaties met de status van waarnemer in de Algemene Vergadering van de VN die humanitaire hulp verstrekken, of hun uitvoerende partners.
Vanwege de onveiligheid in Somalië kan niet met 100% zekerheid vastgesteld worden of er door lokale partners en contractpartijen van internationale organisaties in het geheel geen afdrachten worden gedaan aan Al Shabaab. Ik verwacht echter van Nederlandse en internationale hulporganisaties dat zij alles in het werk stellen om dit te voorkomen.
Steunt u het initiatief van hulporganisatie USAid, die heeft aangekondigd geld aan het World Food Programme (WFP) beschikbaar te stellen met de uitdrukkelijke voorwaarde dat geen afdracht aan de rebellengroepering plaatsvindt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de VS geregistreerde ngo's lopen het risico op vervolging op basis van de geldende Amerikaanse antiterreurwetgeving (o.a. Patriot Act) indien de verdenking bestaat dat een deel van de door hen geleverde hulpgelden of -goederen in handen is gekomen van Al Shabaab. In het licht van de ernst van de huidige humanitaire crisis in Somalië maakten de Amerikaanse autoriteiten (Office of Foreign Assets Control) begin augustus 2011 bekend dat het Amerikaanse sanctieregime dienaangaande enigszins zou worden versoepeld2. Dit om hulporganisaties de mogelijkheid te geven om hulp te bieden in de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden, zonder direct het risico te lopen op vervolging. Uit de toelichting van de Amerikaanse autoriteiten op de versoepeling kan worden opgemaakt dat de coulantere houding met betrekking tot vervolging absoluut niet mag worden geïnterpreteerd als een vrijbrief om afdrachten te doen aan Al Shabaab. Hulpverlenende organisaties dienen zich onverminderd in te spannen om te voorkomen dat hulpgelden of -goederen in handen komen van Al Shabaab. Ik ondersteun deze lijn volledig.
Indien u voornemens bent deze actie van USAid te steunen, deelt u de mening dat deze actie vooral effect sorteert als internationale hulporganisaties gezamenlijk een vuist maken? Ziet u mogelijkheden om deze chantagepraktijk een halt toe te roepen door op te roepen tot een brede internationale boycot van het betalen van afdrachten aan de Soedanese rebellengroepering Al Shabaab?
Zie antwoord vraag 5.
Een uitzonderingspositie voor Godsdienst Pastoraal Werk (GPW) inzake tweede-studieregeling |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Waarom heeft u ingestemd met het maken van een uitzondering voor de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk inzake het extra betalen voor het doen van een tweede studie? Welke criteria hebben u bewogen juist hier een uitzonderingspositie te maken?1
De bekostiging van het hoger onderwijs is met ingang van 2011 gewijzigd in bekostiging van één bachelor en één master. De overgang van het ene bekostigingsstelsel naar een andere geeft altijd frictie. Voor een aantal opleidingen in het hbo is door de HBO-raad i.s.m. mijn departement onderzocht welke instellingen overgangsproblemen hadden en welk bedrag voor de overgangsperiode moest worden gereserveerd. Voor de periode 2011–2015 wordt aan een aantal instellingen in het hbo een tegemoetkoming gegeven voor de overgang van het oude bekostigingsmodel naar het nieuwe. De middelen daarvoor zijn door de sector zelf opgebracht.
Er bleef nog een beperkte restproblematiek over waarover nog geen beslissing was genomen. Dit betrof onder meer de opleiding Godsdienst-Pastoraalwerk. De HBO-raad heeft een gedegen onderzoek gedaan en aan de hand van de uitkomsten criteria ontwikkeld voor de restproblematiek. Deze criteria zijn:
Aan de hand van deze criteria komt alleen de opleiding Godsdienst-Pastoraalwerk in aanmerking voor compensatie gedurende de periode 2011–2015, waarna een evaluatie zal plaatsvinden. Naar aanleiding van het onderzoek van de HBO-raad heb ik ingestemd met een financiële compensatie voor deze opleiding. De middelen hiervoor zijn gevonden binnen het macrobudget van het hbo.
Er is dus niet besloten een tweede studie te bekostigen, maar in de periode 2011–2015 een compensatie te geven voor de overgangsproblematiek van het oude bekostigingsstelsel naar het nieuwe.
Waarom wilt u hier wel een uitzondering maken, terwijl voor andere opleidingen deze niet wordt gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 1
Ik ben met u van mening dat een tweede studie kan bijdragen aan verdere ontwikkeling van talent.
Vanuit het oogpunt van beperkte overheidsmiddelen is echter ervoor gekozen de financiële verantwoordelijkheid van de overheid niet verder te laten strekken dan één bekostigde bachelor- en één bekostigde masteropleiding, tegen wettelijk collegegeld.
Op deze regel is één uitzondering. Voor tweede studies in de sectoren gezondheidszorg en onderwijs geldt geen verhoogd collegegeld. Per 1 september 2010 is een student die voor de eerste maal een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg volgt het wettelijk collegegeld verschuldigd. Dit geldt bij inschrijving aan een bacheloropleiding als in deze sectoren niet eerder een bachelorgraad is behaald en voor inschrijving aan een masteropleiding als in deze sectoren niet eerder een mastergraad is behaald.
Deelt u de mening dat tweede studies van groot belang zijn voor het ruimte geven aan en het ontwikkelen van talent en dat het doen van een tweede studie zo veel mogelijk gestimuleerd moet worden? Bent u bereid alle studies gelijk te behandeling wat betreft de bekostiging?
Zie antwoord vraag 2.
Abonnementen voor mobiel internet |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de achtereenvolgende aanpassingen van de tarieven voor abonnementen voor mobiel internet door KPN, Vodafone en t-Mobile?
Ja.
Wat vindt u ervan dat de drie aanbieders van mobiel internet in Nederland hun tarieven naar boven aanpassen? Vindt u dat dat duidt op een gezonde marktwerking?
Er kunnen diverse legitieme redenen zijn waarom bedrijven tarieven aanpassen. Dat hoeft niet te duiden op een ongezonde marktwerking. De Nederlandse telecommarkt is dynamisch en loopt voorop in het gebruik van internet op smartphones met innovatieve toepassingen en nieuwe vormen van communiceren. Verder kunnen klanten naast KPN, Vodafone en T-Mobile kiezen uit meerdere aanbieders op de markt van mobiel internet.
Deelt u de mening dat hier op zijn minst sprake is van wat de onafhankelijke post en telecomautoriteit (OPTA) eerder omschreef als stilzwijgende coördinatie tussen marktpartijen oftewel een markt die zodanig functioneert dat marktpartijen elkaars gedrag volgen zelfs zonder daarover afspraken te maken?
Ik neem aan dat gedoeld wordt op de analyse mobiele markten van november 2010 door OPTA. In die analyse concludeert OPTA dat er geen sprake is van aanmerkelijke marktmacht op de markten voor mobiele telecomdienstverlening.Dit betekent dat er sprake is van daadwerkelijke concurrentie. Er bestaan volgens OPTA wel aanwijzingen dat de drie huidige aanbieders met een eigen netwerk in staat zijn om de concurrentiedruk die zij op elkaar uitoefenen te beperken en dat er enig risico op stilzwijgende coördinatie is. Ik onderken, in het verlengde van OPTA, dit risico. Tegelijkertijd constateer ik dat er in dit geval voor alle drie een aanleiding is om in korte tijd met nieuwe abonnementsvormen te komen: een verandering in de vraag, met explosief groeiend dataverkeer en de voorgenomen regelgeving voor netneutraliteit. Tevens zie ik, zoals ook de vergelijkingssite Bellen.com, dat de aanbieders onderscheidend zijn in de keuzes voor de opzet van hun abonnementen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een markt zo functioneert dat marktpartijen hun marktstrategie stilzwijgend kunnen en willen coördineren?
Iedere onderneming moet zelfstandig bepalen welke strategie zij op de markt voert. Dit sluit niet uit dat de onderneming haar beleid zo goed mogelijk aan het vastgestelde of te verwachten gedrag van haar concurrenten mag aanpassen. In een markt met een beperkt aantal (grote) spelers vormt dergelijke coördinatie een risico. Mede om het risico van stilzwijgende coördinatie te beperken wordt bij de volgende verdeling van frequentieruimte spectrum gereserveerd voor één of meerdere nieuwkomers. Onwenselijk is verder ieder stilzwijgend of rechtstreeks contact tussen ondernemingen waardoor het marktgedrag van een bestaande of mogelijke concurrent wordt beïnvloed, waardoor de risico’s van de onderlinge concurrentie welbewust worden vervangen door feitelijke samenwerking. Dergelijk onwenselijk gedrag kan in strijd zijn met het kartelverbod in artikel 6 van de Mededingingswet of artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) is bevoegd tegen ongeoorloofde kartelafspraken op te treden.
Is u bekend hoe het datagebruik door Nederlandse consumenten zich het afgelopen jaar heeft ontwikkeld? Kunt u duiden of sprake is geweest van een onvoorziene stijging van het datagebruik of dat de ontwikkeling van het datagebruik voorzienbaar en voorzien was?
Het datagebruik door Nederlandse consumenten is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Uit gegevens die OPTA in het kader van haar structurele marktmonitor verzamelt bij KPN, T-Mobile en Vodafone, komt naar voren dat het dataverbruik de afgelopen jaren per jaar minstens is verdubbeld (N.B. afhankelijk van het aantal en type smartphones dat een aanbieder op een gegeven moment op zijn netwerk heeft, zit er verschil tussen de aanbieders in moment en mate waarin zij met een stijging van het dataverbruik worden geconfronteerd):
30-6-2008
30-6-2009
30-6-2010
31-12-2010
Data (x1000MB)
358 681
1 458 945
3 206 630
4 725 651
Afgaande op de te onderkennen trend over de afgelopen jaren is het aannemelijk dat stijging van het dataverbruik niet geheel onverwacht kan zijn. Maar het lijkt dat met name de snelheid, omvang en op momenten plotselinge toename van dataverbruik aanbieders heeft verrast, onder andere ten gevolge van de doorbraak van smartphones met applicaties die continue contact zoeken met het netwerk. Social media, in Nederland veel gebruikt, zijn daar een voorbeeld van.
Is u bekend hoeveel extra onvoorziene investeringen de drie aanbieders van mobiel internet het afgelopen jaar in Nederland hebben gedaan om de stijging van het datagebruik op te kunnen vangen, bijvoorbeeld met behulp van cijfers over financiële investeringen of cijfers uit het Antenneregister?
Er is mij niet bekend hoeveel (onvoorziene) investeringen zijn gedaan door de mobiele aanbieders. Deze gegevens zijn bedrijfsvertrouwelijk. Ik begrijp van aanbieders dat zij continu investeren in hun netwerken, zowel ten behoeve van een betere dekking als om stijging van het verkeer op te kunnen vangen. Deze investeringen vinden plaats in antenne-installaties, hardware-uitbreidingen in centrales en knooppunten en in dataverbindingen tussen antenne-installaties, knooppunten en centrales. Uit cijfers uit het Antenneregister is slechts af te leiden wat de toe- of afname in het totaal aantal antenne-installaties in Nederland is; zij geven daarmee een beperkt beeld van de investeringen. Cijfers uit het register aangaande UMTS antenne-installaties, die mobiel dataverkeer mogelijk maken, zijn als volgt. In de eerste helft van 2011 (peildatum 1 juni) is het totaal aantal UMTS antenne-installaties met 4,5% gegroeid. In 2010 was er een groei van ruim 15% en in 2009 van 8,9%.
Kunt u op basis van de gegevens, ingevolge de antwoorden op vragen 5 en 6, een oordeel geven over de bewering van de mobiele aanbieders dat zij het datagebruik onverwacht hebben zien stijgen, daarvoor extra investeringen moeten doen en dat daarom een verhoging van de prijzen noodzakelijk is? Zo nee, bent u bereid een onderzoek uit te (laten) voeren om te kunnen beoordelen of die bewering van de mobiele aanbieders hout snijdt?
Ik kan geen oordeel geven over de bewering van de mobiele aanbieders, en acht het (laten) uitvoeren van een dergelijk onderzoek niet opportuun. Ik maak uit uw vraagstelling op dat het doel van een dergelijk onderzoek zou zijn om vast te stellen of de tariefstijging door de drie aanbieders al dan niet geoorloofd is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, is de NMa de instantie die bevoegd is om op te treden tegen ongeoorloofde kartelafspraken. De NMa is op de hoogte van de berichtgeving over de tariefsverhoging. Indien de NMa daartoe aanleiding ziet, kan zij een kartelonderzoek starten en – als zij daadwerkelijk een overtreding vaststelt – sancties opleggen. De NMa doet geen uitspraken over de vraag of zij al dan niet een onderzoek opstart, aangezien dergelijke uitspraken een eventueel onderzoek kunnen verstoren.
Denkt u niet dat een veel belangrijker deel van het verhaal is dat de mobiele aanbieders inkomsten uit telefonie en sms hebben zien teruglopen door enerzijds terechte regulering van mobile terminating tarieven (bellen van vast naar mobiel) en roamingtarieven (bellen in het buitenland) en anderzijds verminderd gebruik van telefonie en sms, en dat deze aanbieders de teruglopende inkomsten daaruit nu willen compenseren met extra inkomsten uit datagebruik?
Uit onderzoek van Telecompaper1 komt naar voren dat de omzet van de mobiele aanbieders in het tweede kwartaal van 2011 4,5% lager is dan die in hetzelfde kwartaal van 2010. Een belangrijke oorzaak daarvan ligt in het teruglopen van inkomsten uit telefonie. Dit komt voor een belangrijk deel door regulering van het MTA-tarief, waardoor telecombedrijven elkaar minder in rekening mogen brengen voor de doorgifte van gesprekken. Naast inkomsten uit telefonie die teruglopen door regulering, spelen echter meerdere zaken mee bij het vaststellen van nieuwe proposities door marktpartijen. Zo zal er in een kapitaalintensieve sector als telecom rekening mee moeten worden gehouden dat investeringen met een redelijk rendement kunnen worden terugverdiend, met veranderend consumentengedrag (verminderd gebruik van sms en telefonie en meer data) en steeds duurdere toestellen (smartphones) die bij abonnementen worden geleverd. Al die redenen zijn legitiem om prijzen te veranderen. Voor nu aannemend dat bij de prijsaanpassingen geen sprake is geweest van een overtreding van de Mededingingswet, is het aan de consumenten om te beslissen of ze die tariefsverhogingen willen betalen en aan concurrenten om te bezien of het mogelijk is met een concurrerend aanbod te komen. Dat proces vergt bij iedere prijsaanpassing de nodige tijd en het is van belang dat de markt die tijd krijgt.
Kunt u een oordeel geven over de ontwikkeling van de winstgevendheid van de drie bestaande aanbieders? Komt die daadwerkelijk in gevaar of is sprake van verminderd maar nog altijd goed rendement voor aandeelhouders?
De traditionele verdienmodellen (inkomsten uit bellen en sms) van aanbieders staan onder druk. De snelheid van ontwikkelingen op dit vlak blijkt bijvoorbeeld uit een applicatie als WhatsApp (dat sms-en vervangt): de penetratie op smartphones is de afgelopen 4 maanden gestegen van 30% naar 50%2. Dit leidt ertoe dat aanbieders op zoek gaan naar nieuwe verdienmodellen, zoals tot uiting komt in de recent aangekondigde nieuwe abonnementsvormen van de drie netwerkaanbieders. In het onder vraag 8 genoemde onderzoek spreekt Telecompaper de verwachting uit dat voor de periode tot 2015 de omzetdaling in het bel- en smsverkeer niet geheel zal kunnen worden gecompenseerd door omzet aan dataverkeer, dus een neerwaartse druk op de omzet.
Realiseert u zich hoe belangrijk het is voor de gezonde werking van de markt dat spoedig nieuwe toetreders een reële kans krijgen om een positie op de markt voor mobiel internet te veroveren en dat het daarvoor, vanwege de ongelijke machtspositie tussen bestaande spelers en nieuwe toetreders, noodzakelijk is om voldoende ruimte voor die nieuwe toetreders te reserveren bij de veiling van frequenties in de 800 en 900 MHz-banden?
Ik wil via bestendig en voorspelbaar frequentiebeleid bijdragen aan effectieve concurrentie op de markt voor mobiele communicatie, ook op langere termijn. Dit uitgangspunt is neergelegd in verschillende beleidsdoelstellingen: in de eerste plaats wordt ruimte geboden voor continuïteit van dienstverlening en innovatie, in de tweede plaats wordt marktconforme beprijzing van het frequentiespectrum nagestreefd. Zo kan een mobiele communicatiemarkt tot stand komen waar sprake is van blijvend betaalbare toegang tot hoogwaardige mobiele dienstverlening voor alle gebruikers in Nederland.
Ik heb het afgelopen half jaar uitgebreid met uw Kamer van gedachten gewisseld over het beleid met betrekking tot de markt voor mobiele communicatie. In een aantal brieven, te beginnen met de Strategische nota mobiele communicatie3, heb ik u, mede in het licht van de komende veiling van frequenties voor mobiele communicatie, toegelicht welke maatregelen naar mijn mening aan de invulling van het beleid het meest efficiënt bijdragen. Eén van deze maatregelen betreft de reservering van frequentieruimte voor nieuwkomers.
Een frequentieverdeling moet niet zozeer gericht zijn op het creëren van ruimte voor een vooraf door de overheid vastgesteld aantal toetreders, maar moet gericht zijn op het mogelijk maken van toetreding voor partijen die daadwerkelijk kunnen concurreren. Het reserveren van 2x10 MHz frequentieruimte voor nieuwkomers acht ik, gegeven de concurrentiesituatie op de markt, gebalanceerd, en gerechtvaardigd ten behoeve van een goede werking van de markt. Gebalanceerd in de zin dat nieuwkomers kunnen toetreden en dat reeds gevestigde partijen ook kunnen blijven innoveren. Daarbij zijn bestaande partijen voor de verdere uitbouw van mobiel internet met name afhankelijk van de 800 MHz; zij hebben de 900 MHz namelijk nodig voor het bestaande aanbod aan mobiele telefonie. Daarnaast geldt dat het, aangezien schaalgrootte in een kapitaalintensieve sector als mobiele telecom een grote rol speelt, geen wetmatigheid is dat een reservering voor meer nieuwe toetreders automatisch leidt tot lagere prijzen. Graag verwijs ik verder naar mijn eerdere brieven aan uw Kamer.
Als u nu ziet hoe de consument de dupe wordt van de slecht functionerende markt voor mobiel internet, bent u dan nog steeds niet bereid meer ruimte te reserveren voor nieuwkomers, zodat minimaal één maar liever nog twee partijen gegarandeerd een volwaardige bandbreedte van 2x10MHz kunnen verwerven zodat zij de concurrentie volop aan kunnen met de drie bestaande partijen?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u niet dat een goede werking van deze markt met alle positieve gevolgen voor de consument en daarmee voor de economie veel belangrijker is dan de eenmalige extra opbrengst van de veiling, die de staat kan incasseren door minder ruimte voor nieuwkomers te reserveren?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u al deze argumenten overwegend niet bereid alsnog op zijn minst aan de wens van de Kamer tegemoet te komen om minimaal 2x15 MHz te reserveren voor in elk geval twee nieuwe toetreders?
Zie antwoord vraag 10.
Het verheerlijken van terrorisme door de Palestijnse Autoriteit |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Abbas» advisor: PA should honor «Martyrs» and not worry about donors» grants?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel: «PA to pay salaries to all terrorists in Israeli prisons?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat de adviseur van Abbas, de heer Sabri Saidam, recentelijk heeft verklaard dat de Palestijnse Autoriteit haar beleid om martelaren, of (zelfmoord) terroristen te verheerlijken zal continueren en zich niet druk moet maken over de mogelijkheid dat landen mogelijk de subsidiestroom naar de Palestijnse Autoriteit zullen stopzetten? Kunt u tevens bevestigen dat Saida enkele maanden geleden zijn steun heeft uitgesproken voor het vernoemen van een plein naar de terrorist Dalal Mughrabi? Klopt het bovendien dat Saida onlangs in het officiële blad van de Palestijnse Autoriteit heeft verklaard dat hij het ernstig betreurt dat sommige mensen martelaren of (zelfmoord) terroristen als een last beschouwen, omdat zij economische belangen en subsidiestromen in gevaar brengen? Kunt u tot slot inhoudelijk reageren op het artikel van Saida, zoals geciteerd in het stuk van de Palestinian Media Watch?
Het is onduidelijk of en, zo ja, in welke vorm en context de heer Sabri Saidam deze uitspraken heeft gedaan. De Nederlandse regering wijst in ieder geval de strekking van de artikelen ten stelligste af, vooral waar deze suggereren dat plegers van terreur en geweld geëerd moeten worden. Dit staat haaks op het beleid van Palestijnse Autoriteit (PA) en van het Palestijnse leiderschap dat het gebruik van terreur en geweld afwijst. Het is niet in het belang van het vredesproces en de gewenste hervatting van onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen wanneer personen die gelieerd zijn aan het Palestijnse leiderschap uitlatingen doen die daar haaks staan op.
Nederland veroordeelt alle vormen van terroristische aanvallen en verwerpt de verheerlijking van dergelijke aanvallen. Dit onderwerp staat, mede op instigatie van Nederland, op de agenda van de jaarlijkse mensenrechtendialoog met de PA die de EU in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid voert. Ook in bilaterale contacten, zoals onlangs tijdens het bezoek van president Abbas, draagt Nederland uit dergelijke praktijken te verwerpen.
Kunt u de berichten bevestigen dat de Palestijnse Autoriteit een wet in werking heeft gesteld die regelt dat alle Palestijnse en Israëlische Arabieren die in Israël vastzitten wegens terroristische activiteiten aanspraak kunnen maken op een maandelijkse uitbetaling van salaris? Is het waar dat gevangenen die een celstraf van langer dan 20 jaar moeten uitzitten kunnen rekenen op een hoger salaris dan zij die een kortere straf moeten uitzitten? Klopt het tevens dat de Palestijnse Autoriteit financiële vergoedingen uitreikt aan nabestaanden van zelfmoordterroristen?
Het is staand beleid van de PA om – zoals ook in Nederland gebruikelijk is – eigen burgers in buitenlandse gevangenschap te steunen. De PA sloot in 2008 met de Israëlische autoriteiten een overeenkomst over de toekenning van financiële steun aan Palestijnen in Israëlische gevangenissen. Uitreiking van de toelagen gebeurt door een Israëlische instelling. Het geld moet de kosten dekken voor voedsel, kleding en andere basisbehoeften. Naar verluidt ontvangen lang gestraften inderdaad een hogere toelage dan kort gestraften.
Daarnaast kent de PA twee programma’s voor sociale bijstand die financiële steun geven aan huishoudens die hun belangrijkste broodwinnaar hebben verloren door gevangenschap ofwel door verwondingen of overlijden als gevolg van het Palestijns-Israëlische conflict. De financiële bijdrage onder deze programma’s wordt bepaald op basis van de daadwerkelijke noden, ongeacht de achtergrond van de dood of gevangenneming van de broodwinnaar. De bijdrage wordt uitgekeerd aan de familie (niet de gevangene) om deze te helpen in de kosten van levensonderhoud.
Hoe verhouden de bovengenoemde uitspraken, gedaan door de Palestijnse Autoriteit, zich tot de beantwoording van voorgaande schriftelijke vragen3, namelijk dat het verheerlijken van geweld voor de Nederlandse regering onaanvaardbaar is maar dat ze «geen aanwijzingen heeft ontvangen dat het hier gaat om een structurele kwestie» en dat u niet de mening deelt dat de Palestijnse Autoriteit hiermee afstand neemt van de tweestatenoplossing? Geven bovenstaande uitspraken er aanleiding toe om deze conclusie te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie in bovenstaande geen tegenspraak met mijn eerdere antwoorden op vergelijkbare vragen. De gewraakte uitlatingen zijn afkomstig van een partijfunctionaris van Fatah en niet van de PA. Ik kan de uitspraken niet interpreteren als het nemen van afstand door de PA van de tweestatenoplossing en zie dan ook geen aanleiding om mijn eerdere conclusie te herzien.
Hoe verhouden de bovengenoemde uitspraken zich tot de aangenomen motie-Van der Staaij/Voordewind2 welke de regering verzoekt haar bilaterale subsidie alsmede de EU-subsidie aan de Palestijnse Autoriteit te stoppen indien er geen concrete en effectieve maatregelen worden genomen om het verheerlijken en vergoeilijken van terrorisme tegen te gaan? Deelt u de conclusie dat de Palestijnse Autoriteit niet alleen verzaakt dergelijke maatregelen te nemen, maar zelfs het verheerlijken en vergoeilijken van het terrorisme actief uitdraagt? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de motie Van der Staaij/Voordewind heeft de regering de Kamer mondeling en schriftelijk geïnformeerd, mede ter opvolging van toezeggingen gedaan in het spoeddebat over de Gaza-flottielje van 28 april 2011, in het bijzonder waar het gaat om de vraag of de PA geweld en terreur structureel verheerlijkt (zie onder meer het verslag van het Schriftelijk Overleg inzake de informele raad Buitenlandse Zaken van 2 en 3 september, ref. Kamerstuk 21 501-02, nr. 1085, de uitspraken van de staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking in het Algemeen Overleg Focusbrief van 21 juni 2011, ref. Kamerstuk 32 605, nr. 49, en mijn antwoorden op Kamervragen over de verheerlijking van het zelfmoordterrorisme op de staatstelevisie van de Palestijnse Autoriteit, ref. voetnoot 1).
Van structureel beleid van de PA gericht op verheerlijking of vergoelijking van terrorisme is geen sprake. De PA gaat discussie hierover niet uit de weg. Desgevraagd heeft zij aangegeven bereid te zijn dit vraagstuk te bespreken in de trilaterale commissie van de PA, Israël en de VS, waarin gewraakte uitingen tegen het licht kunnen worden gehouden. In het licht van bovenstaande antwoorden zie ik op dit moment geen aanleiding om de bilaterale of de EU-ontwikkelingssamenwerking met de PA te beëindigen.
Een ex-medewerker van Defensie die explosief laat ontploffen |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ex-medewerker Defensie laat explosief ontploffen»?1
Ja.
Wat was de functie van de ex-medewerker van Defensie? Had hij in deze functie toegang tot munitieopslag en explosieven?
De Koninklijke marechaussee heeft deze zaak in onderzoek. Lopende het rechercheonderzoek worden hierover geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Bent u van mening dat tekortkomingen in materieelbeheer ten aanzien van munitie (Rapport Algemene Rekenkamer Jaarverslag 2010) het verduisteren van munitie mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn de afgelopen jaren tal van maatregelen genomen om het materieelbeheer te verbeteren. Zo hanteert Defensie een strenge controle op de uitgifte en inname van munitie bij oefeningen of inzet. De procedures hiervoor zijn vastgelegd in voorschriften waarop nauwgezet wordt toegezien. De komende jaren zullen met prioriteit verdere verbeteringen in het beheer van gevoelige materieel worden aangebracht.
Defensie doet er alles aan om te voorkomen dat munitie kan worden verduisterd. Hoe dit incident zich heeft kunnen voordoen wordt onderzocht door de Koninklijke marechaussee. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek wordt beoordeeld of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Indien een (ex-)medewerker van Defensie munitie heeft verduisterd, gaat u dan maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren? Zo ja, welke maatregelen en wordt er een onderzoek gestart naar mogelijk soortgelijke gevallen van verduistering door (ex-)medewerkers van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De termijn voor een beslissing van het Openbaar Ministerie |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de tijd die het Openbaar Ministerie (OM) nodig heeft gehad – negen maanden – om tot een oordeel te komen over de vraag of agenten, die betrokken waren bij een incident te Hellevoetsluis op 23 oktober 2010, vervolgd zouden moeten worden ter zake van de dood van een te water geraakte, onder invloed van drugs verkerende man? Had dit sneller gekund en gemoeten, mede in aanmerking nemend de belasting die het in onzekerheid verkeren voor de betrokken agenten opleverde? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het onderzoek in een dergelijke zaak doorgaans enkele maanden in beslag neemt. In deze zaak is hier enige tijd bijgekomen doordat de verzending van de schriftelijke opdracht aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) voor de sectie en het toxicologisch onderzoek en de benoeming van deskundigen door de rechter-commissaris door een miscommunicatie niet direct heeft plaatsgevonden. Het NFI was op basis van een mondelinge opdracht al wel gestart met het onderzoek en was in afwachting van de schriftelijke bevestiging. Toen dit duidelijk werd, zijn de stukken alsnog verstuurd. Het Openbaar Ministerie heeft de betrokkenen tussentijds geïnformeerd over de voortgang in de zaak en de reden van de vertraging.
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het zich ervan bewust is dat het zowel voor de betrokken agenten als de nabestaanden van belang was om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de zaak en dat het de ontstane vertraging betreurt. Ik sluit mij daarbij aan.
Welke maatregelen neemt u om te verzekeren dat het OM in dergelijke zaken sneller een beslissing over het al dan niet vervolgen neemt?
De medewerkers van het betrokken parket en de Rijksrecherche zijn nogmaals gewezen op de juiste wijze van verzending van stukken voor de opdrachtverlening aan het NFI en de benoeming van deskundigen. Daarbij is tevens de afspraak gemaakt dat het parket in het vervolg in dergelijke zaken beter toezicht houdt op de juiste verzending van stukken aan het NFI en de voortgang van de opdrachten die bij het NFI zijn uitgezet. Er is voor mij geen aanleiding nadere maatregelen te nemen.
Het scheiden van geliefden in verzorgings- en verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de ervaringen van mevrouw H., die in haar zoektocht naar een verpleeghuisplek voor haar ouders, te horen kreeg dat deze mogelijk van elkaar gescheiden zouden kunnen worden bij verpleeghuisopname? Is dit een gangbare praktijk?1
Ik heb de mail van mevrouw H., waarbij zij haar persoonlijke ervaring beschrijft gelezen. Ik kan mij heel goed voorstellen dat de mededeling tijdens een kennismakingsgesprek, dat bij een ziekenhuisopname langer dan veertien dagen één van de ouders de plaats in het verpleeghuis kwijt kan raken, hard aankomt. Ik vind het zeker niet wenselijk dat echtparen gescheiden worden. Daarom hebben zorginstellingen ook tweepersoonskamers ter beschikking. Dit zal vaker voorkomen in verzorgingshuizen, dan in verpleeghuizen. De zorgzwaarte in een verpleeghuis is meer divers, waardoor het niet altijd mogelijk en wenselijk is om een echtpaar samen op een kamer te plaatsen. Daarbij kan gedacht worden aan een zwaar demente partner.
Bij ziekenhuisopname kunnen meerdere zaken een rol spelen. Zorginstellingen hebben de verantwoordelijkheid over de te leveren zorg. Zij zullen bij een ziekenhuisopname van één van de partners een gedegen afweging moeten maken of zij nog de adequate zorg kunnen bieden als de partner terug komt uit het ziekenhuis. Deze afweging vindt plaats in overleg met het echtpaar, familie en professionals in het ziekenhuis.
Eerder dit jaar zijn er Kamervragen gesteld naar aanleiding van de regeling dat bij ziekenhuisopname langer dan veertien dagen de cliënt in het verpleeghuis zijn of haar kamer kan kwijt raken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1576 en Aanhangsel 1471). Ik heb toen gezegd dat ik naar aanleiding van het Nza onderzoek, zal kijken naar een oplossing. Die oplossing is gevonden. Dit betekent dat de regel dat bij ziekenhuisopname langer dan veertien dagen de kamer weggegeven kan worden aan een andere cliënt, per 1 januari 2012 aangepast is voor de cliënten in verpleeg- en verzorgingshuizen.
Met het voornemen tot het scheiden van wonen en zorg zoals verwoord in mijn programmabrief langdurige zorg, d.d. 1 juni jl., krijgen bewoners op den duur meer keuzevrijheid. Zij bepalen zelf waar zij willen wonen en met wie. Tevens bepalen zij zelf bij wie de zorg wordt afgenomen. Zorginstellingen zullen zich hierdoor beter gaan richten op de woonwensen van bewoners door meerdere huisvestingsvarianten aan te bieden.
Vindt u het wenselijk dat oudere echtparen en stellen in een verzorgings- of verpleeghuis op een tweepersoonskamer gescheiden worden, zodra de partner langer dan veertien dagen in het ziekenhuis is opgenomen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om het gedwongen scheiden van oudere echtparen en stellen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat verpleeghuisbewoners niet het recht op terugkeer op hun kamer mag worden ontzegd, wanneer zij in het ziekenhuis liggen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat verpleeg- en verzorgingshuizen terugkeer op de kamer garanderen indien dat is gewenst door de bewoner?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat aan oudere echtparen en stellen een terugkeergarantie moet worden geboden, zodat zij niet van elkaar gescheiden worden doordat na een ziekenhuisopname het recht op de kamer verdwijnt? Zo ja, op welke wijze gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt moet worden gehanteerd dat echtparen en stellen samen kunnen blijven wonen op een tweepersoonskamer in een verzorgingshuis of verpleeghuis en dat zorgzwaartepakketten en andere bureaucratische overwegingen hieraan ondergeschikt dienen te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het thans mogelijk dat echtparen en stellen met verschillende geïndiceerde zorgzwaartepakketten, bijvoorbeeld zorgzwaartepakket 4 en zorgzwaartepakket 5, samen kunnen wonen in een tweepersoonskamer in een verpleeghuis? Zo nee, wilt u toelichten of u bereid bent dit mogelijk te maken?
Ja.
Kunnen echtparen en stellen samenwonen in een tweepersoonskamer in een verpleeg- of verzorgingshuis, indien er zorg nodig is voor één van de partners? Zo nee, vindt u het wenselijk dat echtparen op deze wijze worden gescheiden?
Ja.
Hoeveel tweepersoonskamers voor echtparen en stellen zijn er momenteel in verzorgingshuizen en verpleeghuizen en hoe groot is de wachtlijst?
Het zorgkantoor is verplicht voor hun regio te zorgen voor voldoende adequate woonruimte. Dit zal afgestemd worden op de zorgvraag. Ik heb van de zorgkantoren geen berichten ontvangen dat er een nijpend tekort is aan tweepersoonskamers en dat hier wachtlijsten voor bestaan. Ik zal hierover nog expliciet navraag doen bij Zorgverzekeraars Nederland.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aanbod aan tweepersoonskamers voor echtparen en stellen in verzorging- en verpleeghuizen in overeenstemming wordt gebracht met de vraag?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het acceptabel dat zorginstellingen zelf kunnen bepalen of de kamer/plek ontzegd wordt na een ziekenhuisopname, zodat de partner na ziekenhuisopname naar een andere kamer of zelfs naar een andere zorginstelling moet verhuizen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Als uw plan doorgaat om de zorgverzekeraars de Algemene wetbijzondere ziektekosten (AWBZ) te laten uitvoeren? Welke invloed zal dit dan hebben op de mogelijkheid voor echtparen en stellen om bij elkaar te wonen? Moeten zij hiertoe verplicht zijn aangesloten bij dezelfde zorgverzekeraar? Wat zullen de gevolgen zijn indien de beide partners bij verschillende zorgverzekeraars zijn aangesloten? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het besluit zorgaanspraken (artikel 9 lid 3) is geregeld dat de partner van een persoon met een somatische of psychogeriatrisch aandoening of beperking die (op grond van zijn indicatie) in een instelling verblijft, tevens aanspraak heeft op verblijf in dezelfde instelling. De aanspraak wijzigt niet doordat de zorgverzekeraars de AWBZ gaan uitvoeren. Ik voorzie dan ook geen problemen bij de uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars. De gevolgen van het aangesloten zijn bij verschillende zorgverzekeraars, zal ik expliciet meenemen in de besprekingen met de zorgverzekeraars.
Deelt u de mening dat de zorgzwaartepakket-systematiek maakt dat verpleeg- en verzorgingshuizen productie gaan draaien door kamers maximaal bezet te houden? Vindt u dit wenselijk? Zo nee, welke andere verklaring heeft u voor het laten vervallen van plekken tijdens een ziekenhuisopname? Zo ja, bent u bereid de zorgzwaartepakketten te vervangen door een systeem dat wel recht doet aan de menselijke maat?
Ik deel deze mening niet. De zorginstelling heeft met de komst van de zorgzwaartepakketten meer mogelijkheden om die zorg in te zetten die de cliënt nodig heeft. Met de aangepaste beleidsregel, waarover ik in mijn eerdere antwoord schreef, is er geen sprake meer van het laten vervallen van plekken tijdens een ziekenhuisopname.
Wat is er gebeurd met de 2,7 miljoen euro, die uw voorganger in 2008 beschikbaar stelde om alle bewoners het recht te geven op een eigen kamer in een verpleeghuis? Is bij het beschikbaar stellen rekening gehouden met de behoefte aan tweepersoonskamers voor echtparen en stellen? Zo ja, wilt u toelichten in hoeverre deze doelstelling is gerealiseerd? Zo nee, bent u bereid hier alsnog zorg voor te dragen?
Ik informeer jaarlijks uw Kamer over de voortgang van de afbouw meerbedskamers (TK 2007–2008, 31 200 XVI en 27 659 nr. 167). Ook dit jaar zal ik dit doen, naar verwachting eind van het jaar. Daarin geef ik ook aan hoe de investeringen in de bouw invulling krijgen. De zorginstellingen zelf hebben een verantwoordelijkheid om afgestemd op de zorgvraag, tweepersoonskamers aan te bieden aan echtparen.
De gevolgen en de lessen van Klebsiëlla-infectie in het Maasstad ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat indien patiënten overlijden of schade hebben oplopen als gevolg van verwijtbaar handelen van het Maasstad ziekenhuis, het ziekenhuis de kosten van de letselschadezaak moet vergoeden zodat de patiënt, de familie of nabestaanden recht wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid is mijn standpunt bij letselschade het volgende. Het heeft mijn voorkeur dat in die gevallen die zich daarvoor lenen, tot een buitengerechtelijke overeenstemming wordt gekomen. Het vergt echter een onafhankelijk rechterlijk oordeel om te constateren of sprake is van verwijtbaar handelen. Onderdeel van dit rechterlijk oordeel kan zijn een veroordeling tot betaling van de proceskosten van degene die de juridische zaak heeft aangespannen. Met andere woorden het is aan de rechter om te bepalen of en welke kosten het ziekenhuis moet vergoeden.
Dit is in lijn met mijn beleid tot de klachten- en geschillenbehandeling uit mijn wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg (Wcz).
Is het waar dat de directeur van het ziekenhuis een salaris van € 391 000 heeft ontvangen in 2010? Is het waar dat dit salaris onder andere bestond uit een bonus van ruim € 90 000? Hoe beoordeelt u het niveau van dit salaris in zijn algemeenheid? En hoe in relatie tot zijn functioneren als bestuurder van het Maasstad ziekenhuis? Kunt u uitleggen waarom deze directeur deze bonus verdiende?
Nee, dit is niet waar. Hij verdient veel, te veel volgens de eigen Zorgbrede Governancecode, maar het beeld dat u schetst, doet onrecht aan de werkelijkheid. U geeft namelijk het zogenaamde super-bruto aan, dat is het bruto-inkomen plus alle werkgeverslasten. Een faire vergelijking wordt verkregen door uit te gaan van het bruto-inkomen.
In het jaarverslag is daarover het volgende vermeld: het bruto-inkomen (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering en andere vaste toelagen) over heel 2010 bedraagt € 238 136. Daarbovenop heeft hij in 2010, op grond van de resultaten over 2009, een bonus gekregen van bruto € 90 000. Het totale bruto-inkomen in 2010 komt daardoor uit op € 328 136.
De inkomensafspraken uit 2004 met hem zijn dan ook niet gebaseerd op een regeling uit de zorgsector (NVZD-regeling, NVTZ-regeling dan wel BBZ) maar op een advies van de Hay Group. Dat gaat uit van een te hoog basissalaris en een niet in de zorg passende bonusmogelijkheid van maximaal 40%.
Wat is uw oordeel over het functioneren van de Raad van Toezicht in relatie tot dergelijke exorbitante beloningen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb geschreven, vind ik dat de Raad van Toezicht op het punt van de honorering van de bestuursvoorzitter in 2004 een verkeerd referentiekader heeft gekozen en daardoor een te ruime afspraak heeft gemaakt. Ook heeft de raad verzuimd om op dit punt de signalen op te pikken uit de maatschappelijke discussie, de Zorgbrede Governance Code uit 2005 en de vernieuwde Zorgbrede Governance Code 2010.
Wat vindt u van de beloningen van de Raad van Toezicht waarvan de voorzitter per vergadering circa € 2800 opstrijkt en bijna het dubbele krijgt ten opzichte van de andere toezichthouders die 10% boven het aanvaarde maximum zitten, terwijl het slechts om een middelgroot ziekenhuis gaat?
De beloningen van de Raad van Toezicht moeten voldoen aan de Zorgbrede Governancecode en de adviesregeling van de NVTZ.
Welk salaris krijgt prof E. als interimbestuurder per dag dat hij werkt voor het Maasstadziekenhuis? Hoeveel dagen werkt hij voor het Maasstad ziekenhuis? Hoever zit zijn inkomen boven de Balkenendenorm? Wat is uw oordeel hierover?
De verantwoording van het inkomen van de interimbestuurder zal plaatsvinden in het jaarverslag over 2011. Dat zal medio 2012 verschijnen.
Bent u van oordeel dat als directeur met een salaris van ruim € 391 000 gedwongen wordt op te stappen vanwege onvoldoende functioneren, dit niet gepaard mag gaan met een gouden handdruk, mede gezien de grote morele verontwaardiging die er heerst over zijn salaris, en hij zeker niet meer dan € 75 000 vertrekpremie zou mogen ontvangen? Bent u bereid erop toe te zien dat dit inderdaad ook niet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat iedereen zich aan gemaakte afspraken moet houden, tenzij gewijzigde omstandigheden het verantwoord maken om daar op terug te komen. Dat moet dan, in het uiterste geval, wél voor een rechter overeind kunnen blijven. Noch ik, noch collega-bewindslieden hebben een instrument om te kunnen ingrijpen in bestaande arbeidsvoorwaarden.
Zoals ik in de bovenstaande antwoorden al heb geschreven, vind ik dat de afspraken over het inkomen van de inmiddels vertrokken bestuursvoorzitter te hoog waren. In 2004, bij het aangaan van het contract, was echter een vergoeding van één jaarsalaris niet ongebruikelijk, hoewel we daar inmiddels anders over denken. De bestuursvoorzitter is sinds 2004 werkzaam. De Raad van Toezicht maakt een afweging door – naast de gemaakte afspraken – ook zijn hele loopbaan bij het Maasstadziekenhuis mee te nemen bij het einde van zijn arbeidsovereenkomst.
Bij de Kamer ligt inmiddels een wetsvoorstel om de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren, TK-dossier 32 600. Daarin is ook de ontslagvergoeding gemaximeerd op € 75 000. Na inwerkingtreding van die wet zullen in nieuwe arbeidscontracten met zorgbestuurders dus niet meer dit soort ontslagvergoedingen kunnen voorkomen.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tijdig op de hoogte gesteld van de problemen? Had zij eerder weet moeten hebben van hetgeen zich afspeelde in het Maasstad ziekenhuis? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De IGZ is niet eerder dan op 31 mei 2011 geïnformeerd over de Klebsiëlla-uitbraak. Dit geschiedde door een melding van het Maasstad ziekenhuis zelf. Op dat moment was de uitbraak al omvangrijk. Daarom had de inspectie eerder hiervan op de hoogte willen zijn. De IGZ had door eerdere betrokkenheid extra maatregelen kunnen nemen waaronder externe bijstand bij het bestrijden van de uitbraak. Ook was het toezicht op het naleven van de algemene voorzorgsmaatregelen dan eerder mogelijk geweest. De IGZ doet onderzoek naar de inhoudelijke en bestuurlijke aanpak van deze crisis en komt in oktober met een tussentijds rapport.
Heeft de IGZ voldoende adequaat gehandeld? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. De IGZ heeft in aansluiting op de melding over de uitbraak haar zorg uitgesproken over de ernst daarvan, de Raad van Bestuur met klem verzocht verdere ontwikkelingen consequent aan de IGZ te melden en dagelijks over de bevindingen van het zogenaamde «Outbreakteam» te rapporteren. De IGZ heeft op dat moment geen onderzoek uitgevoerd naar hoe een en ander tot dat moment was verlopen vanuit de opstelling dat het ziekenhuis eerst alle energie moest richten op het behandelen en tot stilstand brengen van de uitbraak.
Op 23 juni 2011 heeft de inspectie een spoedbezoek gebracht aan het ziekenhuis omdat de gegevens die het ziekenhuis aan de IGZ verstrekte in onvoldoende mate wezen op de noodzakelijke urgente en adequate aanpak van de uitbraak. De dringende aanbevelingen van de IGZ om de bestrijding van de uitbraak te verbeteren zijn vervolgens alle door de Raad van Bestuur overgenomen.
Bij een daaropvolgend inspectiebezoek op 12 juli 2011 heeft de IGZ op grond van al haar bevindingen de Raad van Bestuur opdracht gegeven om per direct een plan van aanpak te maken. Daarin moest worden beschreven op welke wijze het ziekenhuis het infectiepreventiebeleid zou gaan verbeteren en borgen. Dit plan is op 27 juli 2011 aan de IGZ gezonden.
Omdat op 20 juli 2011 bleek dat de (waarnemend) bestuurder niet per direct in staat was om de berichtgeving in de media over vier nieuwe besmettingen adequaat te kunnen beantwoorden, heeft de inspectie nog diezelfde dag een onaangekondigd bezoek aan het ziekenhuis gebracht. Daarbij is onder meer door de IGZ aangegeven dat zij zich grote zorgen maakte over de patiëntveiligheid. Dit als gevolg van onvoldoende bestuurlijke daadkracht en onvoldoende transparantie. Op basis daarvan heeft de IGZ verscherpt toezicht ingesteld.
Wat is uw oordeel over het voorstel om, zoals bijvoorbeeld in het Maasstad ziekenhuis het geval lijkt te zijn, indien door interne twisten en gebrek aan regie een ziekteverwekker vrij spel heeft in een zorginstelling, een multidisciplinair interventieteam in te zetten om de uitbraak te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in samenwerking met instanties als de IGZ, het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Stichting Werkgroep Infectie Preventie, een dergelijk team op te zetten en een wettelijke basis te creëren voor de doorzettingsmacht? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie bij vraag 11.
Welke rol spelen infecties en situaties, zoals die voorkomen in het Maasstad ziekenhuis, bij het aantal vermijdbare sterfgevallen in ziekenhuizen dat eerder toe dan af blijkt te nemen?1 Erkent u dat het bestrijden van infecties essentieel is bij het terugdringen van het aantal vermijd- en verwijtbare sterfgevallen in de zorg? Hoe staat het met het beleidsvoornemen nummer één om het aantal postoperatieve infecties in ziekenhuizen terug te dringen?2
Ziekenhuisinfecties zijn een belangrijke oorzaak van vermijdbare schade en sterfte in ziekenhuizen. Niet voor niets zijn de onderwerpen «Voorkomen van postoperatieve wondinfecties» en «Voorkomen van lijnsepsis en behandeling van ernstige sepsis» twee van de tien thema’s uit het landelijke VMS-veiligheidsprogramma. Naast een herhaling van het onderzoek naar totale schade en sterfte zal aan het einde van het programma ook per thema gemeten worden welke resultaten er zijn bereikt.
Deelt u de mening dat het oprukken van infecties door multiresistente ziekteverwekkers als MRSA, Oxa-48 Klebsiëlla, EHEC en TBC een bedreiging van de volksgezondheid vormt die systematisch en planmatig moet worden bestreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om een nationale campagne ter bestrijding van multiresistente ziekteverwekkers in het leven te roepen, zoals eerder ook infectieziekten planmatig zijn aangepakt met een rijksvaccinatieprogramma? Wilt u uw antwoord toelichten?
De IGZ doet momenteel een uitgebreid onderzoek naar de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis. In uw vraag heeft u het over «interne twisten» en een «gebrek aan regie», of dit het geval was zal blijken uit het onderzoek van de IGZ.
Er gebeurt al veel in de humane zorg om de resistentie verspreiding en ontwikkeling tot een minimum te beperken. Zo zijn er de richtlijnen van de Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) die zich richten op het terughoudend voorschrijven van antibiotica en de richtlijnen van de Werkgroep Infectiepreventie(WIP). De WIP stelt richtlijnen op ten behoeve van infectiepreventie. Voorbeelden hiervan zijn de MRSA-richtlijn en de richtlijn bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). Bovengenoemde richtlijnen worden opgesteld door de beroepsgroepen en worden door de IGZ gezien als professionele standaarden. De IGZ houdt toezicht op het juiste gebruik van de richtlijnen.
Los van de uitbraak in het Maasstad ziekenhuis is de toenemende antibioticaresistentie een punt van zorg. Daarom zal er samen met de beroepsgroepen worden gekeken of de huidige richtlijnen en protocollen aangescherpt moeten worden en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Daarnaast werk ik aan een inventarisatie van de huidige humane maatregelen om zo te inventariseren waar veranderingen of toevoeging van maatregelen nodig en nuttig zijn. Tijdens het Algemeen Overleg wat ik op 26 mei 2011 met uw Kamer voerde heb ik toegezegd u hier dit jaar per brief van de op de hoogte te stellen.
De situatie in Somalië |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Wordt het internationale hulporganisaties nagenoeg onmogelijk gemaakt de slachtoffers van de hongersnood te bereiken, die zich bevinden in door de islamitische Shabab opstandelingen gecontroleerde delen van Somalië? Weigeren die opstandelingen toegang van hulpverleners en maken zij het tegelijkertijd de van honger stervende mensen onmogelijk een veilig heenkomen te zoeken?1
Sommige Al Shabaab leiders hebben dreigementen geuit tegen mensen die de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden wilden verlaten om elders een veilig heenkomen te zoeken. Deze acties veroordeelt Nederland scherp. Het beeld is echter niet eenduidig. Andere Al Shabaab leiders blijken wel bereid om mensen te laten gaan en hulporganisaties toe te laten tot hun gebieden. In een aantal door Al Shabaab gecontroleerde gebieden wordt daarom wel humanitaire hulp geboden en neemt dit in omvang toe. Zo zijn lokale ngo’s, gesteund door UNICEF, de afgelopen dagen in staat geweest om de humanitaire dienstverlening rondom Baidoa in Zuid-Centraal Somalië uit te breiden.
Al Shabaab heeft zich op 6 augustus 2011 vrij onverwachts teruggetrokken uit de hoofdstad Mogadishu. Naar verwachting zal dit meer mogelijkheden bieden voor het verlenen van humanitaire hulp aan de ongeveer 470 000 ontheemden die zich in de hoofdstad bevinden (ongeveer 30% van het totaal aantal ontheemden in Somalië). Momenteel onderzoeken humanitaire organisaties of een uitbreiding van activiteiten mogelijk is. Het is aan de overgangsregering (TFG) om hiervoor een veilige omgeving te creëren, daarbij bijgestaan door de African Union Mission in Somalia (AMISOM). Overigens blijft van Al Shabaab nog steeds een belangrijke dreiging uitgaan, ook in de hoofdstad.
Deelt u de inschatting van hulpverleners ter plekke dat de situatie nu erger is dan in 1992, toen talloze mensen van de honger zijn omgekomen?
De VN heeft de huidige situatie in Somalië bestempeld als de ernstigste voedselcrisis sinds de hongersnood in 1991–1992.
Deelt u de mening dat alles wat in mogelijk is gedaan moet worden om zoveel mogelijk mensenlevens te redden? Zo ja, welke middelen kan de internationale gemeenschap mobiliseren om aan deze stille genocide een einde te helpen maken? Welke rol kan de Verenigde Naties (VN) hierin spelen, mogelijk gesteund door de Europese Unie (EU)?
Ja, ik ben van mening dat gezocht dient te worden naar de snelste en meest effectieve manier om zoveel mogelijk mensenlevens te redden. De huidige situatie is het gevolg van hoge voedselprijzen, conflicten in de regio, ernstige droogte en overbevolking. Onder leiding van de Verenigde Naties kan de internationale gemeenschap de situatie proberen te mitigeren door het geven van humanitaire hulp waar dat mogelijk is. Ook de EU en de afzonderlijke lidstaten, waaronder Nederland, dragen hieraan bij.
Via contacten met de lokale autoriteiten trachten hulporganisaties in toenemende mate toegang te verkrijgen tot de door Al Shabaab gecontroleerde gebieden en daarvoor veiligheidsgaranties te verkrijgen. Hoewel deze toegang naar verwachting beperkt zal blijven, leidt het er vooralsnog toe dat méér mensen in nood bereikt kunnen worden.
Zijn er internationale organisaties of niet gouvernementele organisatie (ngo’s) die wel door de Shabab toegelaten worden, die wellicht met ondersteuning van de internationale gemeenschap noodhulp bij de zwaarst getroffen bevolking kunnen brengen? Zo ja, wilt u zich ervoor inspannen dat die organisaties ook in staat worden gesteld dat op korte termijn te doen?
Het Internationale Rode Kruis (ICRC) heeft via zusterorganisatie de Internationale Halve Maan toegang tot alle door Al Shabaab gecontroleerde gebieden. Nederland heeft om deze reden ICRC als begunstigde gekozen voor een recente extra bijdrage van 1,5 miljoen euro ten behoeve van noodhulp aan Somalië.
De VN (o.a. WFP, UNICEF) heeft enige toegang tot delen van de gebieden waar hongersnood heerst en onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de humanitaire hulp aan die gebieden uit te breiden. Hetzelfde geldt voor andere internationale hulporganisaties, die net als de VN vooral via lokale partners in Somalië werkzaam zijn. Naar verwachting zal de veiligheidssituatie ook de komende tijd een beperkende factor blijven.
Deelt u verder de mening dat de leiders van de Shabab opstandelingen zich schuldig maken aan ernstige misdrijven tegen de menselijkheid door aan de burgerbevolking hulp te onthouden en zo talloze mensen te veroordelen tot de hongerdood? Zo ja, deelt u ook de mening dat zij zich hiervoor voor het Internationale Strafhof (ICC) zouden moeten verantwoorden? Zo ja, bent u bereid de EU leden van de VN Veiligheidsraad aan te sporen om in de Veiligheidsraad het initiatief te nemen tot het geven van een mandaat aan het ICC? Zo nee, waarom niet?
Het is niet uitgesloten dat het belemmeren van «humanitarian access» inderdaad onder de noemer misdrijven tegen de menselijkheid kan worden gebracht en daarmee binnen de rechtsmacht van het ICC valt. Somalië is geen partij bij het Statuut van Rome; dit zou de VN-Veiligheidsraad nochtans niet hoeven te beletten de situatie in Somalië te verwijzen naar de Aanklager van het Strafhof. Er is echter geen reden om aan te nemen dat er voor een dergelijk initiatief momenteel enige steun bestaat. Wel heeft de VN-Veiligheidsraad op 29 juli jl. een resolutie aangenomen waarin is bepaald dat ook partijen die (de doorgang van) humanitaire hulp in Somalië hinderen op de VN-sanctielijst kunnen worden gezet.