De daling van het aantal rokers sinds de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van TNS Nipo, waaruit blijkt dat het percentage rokende Nederlanders in het tweede kwartaal van 2011 is gedaald naar 24,3% vergeleken met 26,5% een jaar eerder?1
In het eerste kwartaal van dit jaar was het percentage rokers al gedaald naar 24%. Dat deze trend zich nu voortzet, is natuurlijk zeer goed nieuws. De belangrijkste doelstellingen binnen mijn tabaksontmoedigingsbeleid blijven de daling van het aantal rokers, het voorkomen dat jongeren beginnen met roken en het zorgen voor een rookvrije publieke ruimte.
Deelt u de inschatting dat de daling van het percentage rokers (mede) wordt veroorzaakt door de introductie van de stoppen-met-roken-vergoeding sinds 1 januari 2011?
Dat is nog niet met zekerheid te zeggen. Het aantal stoppogingen lijkt tot nu toe niet hoger dan in andere jaren. Wel is het beroep op gedragsmatige ondersteuning toegenomen. Overigens werd die ondersteuning in 2010 ook al vergoed, maar dit was bij weinig verzekerden bekend. Recentelijk zijn er ook signalen, vanuit de farmaceutische bedrijven dat het gebruik van ondersteunende medicatie en nicotinevervangende middelen is gestegen. Het is nog te vroeg voor een echte onderbouwing, maar het lijkt erop dat de stoppogingen, waarbij dus vaker gebruik gemaakt wordt van ondersteuning, effectiever zijn dan stoppen zonder hulp.
Verwacht u dat door het schrappen van de vergoeding voor de stoppen-met-rokenprogramma’s het percentage rokers zal stijgen? Zo ja, in welke mate verwacht u dat de ziektekosten ten gevolge van een groter aantal rokers in de bevolking zullen stijgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat verwacht ik niet. Voor alle duidelijkheid: niet alle stoppen met roken ondersteuning wordt geschrapt. De korte stopadviezen zoals huisartsen, medisch specialisten, klinisch-psychologen en verloskundigen geven als onderdeel van hun gebruikelijke zorgcontacten en de intensievere vormen van begeleiding gericht op gedragsverandering (een serie van tenminste vier contacten, alleen of in groepsverband) komen nog steeds voor vergoeding in aanmerking. Begeleiding van gemotiveerde stoppers met roken blijft dus verzekerde zorg.
In de afgelopen twee jaar is bovendien veel gedaan aan het ontwikkelen van goede stoppen met roken zorg. Ook is een kwaliteitsregister opgezet, waardoor het voor zorgverzekeraars eenvoudiger wordt om goede stoppen met roken zorg in te kopen. De mogelijkheden voor ondersteuning bij een stoppoging zijn bij rokers nu veel beter bekend dan voorheen.
Deze ontwikkelingen worden niet teruggedraaid doordat stoppers vanaf volgend jaar medicatie of nicotinevervangers zelf moeten betalen of wellicht via hun aanvullende verzekering vergoed krijgen.
Bent u, na het zien van deze positieve effecten, bereid op uw besluit ten aanzien van het schrappen van de vergoeding van stoppen-met-roken-programma’s terug te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Alleen de kosten voor ondersteunende geneesmiddelen worden niet meer vergoed (zorgverzekeraars kunnen deze vergoeding wel opnemen in de aanvullende verzekering). Het wegvallen van de vergoeding voor de kosten van de geneesmiddelen kunnen mensen zelf opvangen met het geld dat ze besparen door niet meer te roken.
Op welke wijze gaat u vanaf 1 januari 2012 het aantal rokers en de schade door tabaksgebruik terugdringen?
Een groot deel van het tabaksontmoedigingsbeleid blijft vanaf 2012 onveranderd van kracht, zoals de leeftijdsgrenzen voor de verkoop van tabak, belasting- en prijsbeleid gericht op vermindering van tabaksgebruik, een volledig reclameverbod en de bescherming tegen meeroken op het werk, in het openbaar vervoer, horeca en andere openbare ruimten. Ook blijf ik volwassenen en jongeren informeren over de schadelijke gevolgen van roken.
Het tabakontmoedigingsbeleid zal, als onderdeel van het leefstijlbeleid, nog meer dan voorheen, integraal worden vormgegeven. Bijvoorbeeld de informatie en voorlichting aan jongeren zal gaan over de weerbaarheid in relatie tot middelengebruik. Tabak is daarbinnen één van de onderwerpen. Ook zullen bestaande (zorg)structuren beter worden benut voor advies op maat.
Is het waar dat u besloten heeft om vanwege financiële redenen lapatinib niet (meer) te vergoeden bij vrouwen met gemetastaseerde borstkanker met HER 2+ kenmerk waarbij behandeling met trastuzumab heeft gefaald?1 2 Kunt u uw besluit toelichten?
Nee, deze weergave is niet correct. De betreffende vergoedingsaanvraag van lapatinib was niet afgewezen omdat het te duur zou zijn. Doorslaggevend was de vraag of de therapeutische waarde van dit middel bij de behandeling is aangetoond. Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd en ziet geen plaats voor Tyverb bij de betreffende indicatie. Op basis van de onderzoeksgegevens is niet aangetoond dat het gebruik van Tyverb resulteert in een verlengde levensduur van de patiënt. Naar het oordeel van het CVZ heeft lapatinib in vergelijking met de standaardbehandeling therapeutische minderwaarde.
Is hier geen sprake van willekeur, aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer wel wordt vergoed?
Nee, er is geen sprake van willekeur. Het CVZ heeft in de betreffende rapporten beargumenteerd waarom het voor lapatinib bij de ene toepassing wel een plaats ziet en bij de andere toepassing niet. Hierbij heeft het CVZ zich gebaseerd op resultaten uit klinische studies.
Is het niet zo dat oncologen voor deze indicatie maar zelden de combinatie van lapatinib met een aromataseremmer geven maar meestal dan eerst een hormonale behandeling zonder lapatinib en bij progressie hieronder een behandeling met trastuzumab in combinatie met een taxane? Klopt het dat u hiermee oncologen suggereert lapatinib voor te schrijven in een situatie waarin ze dat normaal gesproken niet zouden doen, omdat immers lapatinib door de Nederlandse oncologen gereserveerd wordt voor een kleine groep patiënten bij wie eerdere behandelingen hebben gefaald? Dient lapatinib bij patiënten met een voorbehandeld mammacarcinoom niet toch voor vergoeding in aanmerking te komen aangezien lapatinib in combinatie met een aromataseremmer niet onderling vervangbaar is met enig ander in het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) opgenomen middel? Zo neen, waarom niet?
Lapatanib is niet gereserveerd voor een kleine groep patiënten bij wie andere behandelingen hebben gefaald. Lapatinib is voor twee verschillende indicaties geregistreerd, waaronder de behandeling van postmenopauzale vrouwen met hormoongevoelige borstkanker die niet in aanmerking komen voor chemotherapie. Hoewel deze indicatie een relatief kleine patiëntenpopulatie betreft, heeft de fabrikant GSK na registratie hiervan een vergoedingsaanvraag ingediend. Het CVZ is voor deze groep tot een positief oordeel gekomen omdat het middel therapeutisch gelijke waarde heeft als de huidige standaardtherapie.
Met de positieve vergoedingsbeslissing suggereer ik echter niet dat lapatinib bij deze indicatie de voorkeur verdient boven de huidige standaardtherapie. De beslissing die ik heb genomen heeft enkel betrekking op de vraag of lapatinib vergoed moet worden als het wordt voorgeschreven voor deze indicatie. Of een geneesmiddel al of niet voorgeschreven wordt, blijft een beslissing van de behandelend arts.
Welke rol heeft u gespeeld bij de besluitvorming van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) gezien het verslag van het CVZ van 23 mei 2011?3
Het College voor zorgverzekeringen brengt zijn adviezen geheel zelfstandig uit. Dat is in het geval van lapatinib niet anders geweest. Namens VWS was een waarnemer aanwezig die in de vergadering op procedurele zaken kan wijzen. De waarnemer heeft erop gewezen dat de uitspraak van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) betekent dat er via bijlage 2 van de Regeling zorgverzekering nadere voorwaarden aan de vergoeding zullen moeten worden gesteld.
Hoe beoordeelt u de rol van het CVZ dat kennelijk enorm worstelde met het oordeel gezien de diverse bijeenkomsten en het nog negatieve advies van 1 jaar geleden? Is het niet veel verstandiger het CVZ alleen te laten toetsen op werkzaamheid en therapeutische meerwaarde en het kostenaspect in beeld te laten brengen, zonder dat het college een uitspraak doet of iets al dan niet in het pakket thuishoort, aangezien dit het primaat van de politiek is?
Voor de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab heeft het traject bij het CVZ inderdaad lang geduurd. Een van de redenen hiervoor was dat ik had verzocht om voor dit middel een bestuurlijk traject uit te voeren, wat niet gebruikelijk is. Tijdens dit bestuurlijk traject kregen alle partijen de gelegenheid om zowel schriftelijk als mondeling bij een hoorzitting hun mening te geven over het CVZ advies. Ik vond het van belang dat alle veldpartijen nog een extra kans kregen om hun zienswijze naar voren te brengen, zodat CVZ een goed gewogen advies kon uitbrengen.
Vanuit zijn rol als pakketbeheerder en vanwege de inhoudelijke kennis die aanwezig is bij het CVZ ligt het voor de hand dat het CVZ adviseert over opname van geneesmiddelen in het pakket. Aangezien ik de mogelijkheid heb om van het CVZ advies af te wijken, zal het niet uitmaken of CVZ expliciet of impliciet opname in het GVS adviseert. Voor de helderheid lijkt het mij gewenst dat CVZ een dergelijk advies expliciet maakt. De uiteindelijke pakketbeslissing ligt bij mij en is daarmee wel degelijk het primaat van de politiek.
Hoe beoordeelt u de rol van producent GSK, die na aanvankelijk het middel gratis te hebben verstrekt nu plots daarmee is gestopt?4 Vindt u deze handelwijze ethisch aanvaardbaar? Kunt u dit toelichten?
GSK heeft lapatinib voor een lange periode kosteloos verstrekt in het kader van een Named Patient Programma. Dit deed GSK op eigen initiatief, om de tijd te overbruggen tot mijn besluit over de vergoedingsstatus. Dit programma loopt ten einde in die zin dat er geen nieuwe patiënten meer in worden opgenomen. Er is dus geen sprake van het plots stoppen van de verstrekking. GSK blijft het middel verstrekken aan patiënten die al in het programma zitten zolang de arts dit voorschrijft.
Wat is uw oordeel over de volgende zinsnede in de brief van GSK over de tweedelijnsbehandeling met lapatinib die niet vergoed wordt: «Lapatinib is overigens voor die indicatie op voorschriften via de apotheek wel gewoon beschikbaar voor uw patiënten. Dit betekent dat patiënten lapatinib zelf dienen te bekostigen voor dezen indicatie.»? Vindt u het wijzen op de mogelijkheid dat het middel voor eigen rekening wel kan worden verstrekt bij patiënten die door hun ziekte in grote spanning en onzekerheid leven getuigen van een hoogstaande ethisch normbesef bij GSK? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Als een geneesmiddel wordt afgewezen voor opname in het basispakket, betekent dat niet dat het niet beschikbaar is. GSK wijst hier op, omdat het bedrijf patiënten de mogelijkheid wil bieden toch lapatinib te gebruiken. Aangezien GSK zelf wel een positief oordeel heeft over de therapeutische waarde van het middel, is dat begrijpelijk.
Klopt het dat door uw vergoedingsbesluit circa 20 patiënten wel maar ongeveer 200 patiënten met een vergevorderd stadium van borstkanker per jaar niet meer in aanmerking komen voor vergoeding van behandeling met lapatinib? Kunt u aan patiënten duidelijk maken waarom dat zo is?
Het CVZ heeft uitgebreid de beschikbare gegevens bestudeerd, en ziet geen plaats voor lapatinib bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb toegelicht, is bij deze indicatie geen verlenging van de levensduur aangetoond en heeft lapatinib therapeutische minderwaarde ten opzichte van de standaardbehandeling. Er was hier naar het oordeel van het CVZ geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben bij opname van lapatinib in het basispakket en het is zelfs mogelijk dat patiënten die lapatinib toegediend krijgen er vanwege de bijwerkingen slechter aan toe zijn dan bij de gebruikelijke behandeling.
Wat is de vergoedingsstatus in de ons omringende landen als België, Frankrijk en Duitsland? Zo ja, wat waren de afwegingen aldaar om tot vergoeding over te gaan?
Voor zover ik kon nagaan wordt lapatinib in genoemde landen wel vergoed. Naast mogelijke verschillen in de standaardbehandeling, zijn er verschillen in de vergoeding die o.a. afhankelijk is van hoe de zorgsystemen zijn ingericht. Zo werden in Duitsland tot 1 januari 2011 geneesmiddelen na registratie automatisch vergoed en heeft er daar naar mijn weten geen beoordeling plaatsgevonden van het middel lapatinib.
Gedeeltelijk kan er ook een verschil in inzicht zijn over de manier waarop bewijs moet worden beoordeeld. Zo deelt de Nice in het Verenigd Koninkrijk de conclusie dat enige verlenging in de levensduur niet is aangetoond bij het gebruik van lapatinib, maar geven ze een andere weging aan de klinische eindpunten «time to progression» en «progression free survival». De CFH is hier van mening dat de geringe verbetering die voor deze eindpunten te zien was, niet voldoende was om een positief oordeel te geven, mede omdat er geen informatie beschikbaar is of dit zich vertaalt in verbetering van de kwaliteit van leven.
Aangezien in de EU beslissingen over de gezondheidszorg per individueel land genomen worden, is niet te verwachten dat beslissingen in alle landen gelijk zijn.
Is het waar dat Nice in het Verenigd Koninkrijk na een aanvankelijk negatieve beoordeling de vergoeding heroverweegt waardoor locale gezondheidsautoriteiten thans het middel lapatinib doorgaans vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat in Zweden het middel intramuraal wel vergoed wordt en dat de keuze voor vergoeding bij de behandelend arts in de ziekenhuizen ligt? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
In Zweden is de extramurale vergoeding van lapatinib – na een inhoudelijke beoordeling – gemotiveerd afgewezen. De autoriteit in Zweden had dus geen afwijkend oordeel van het CVZ in Nederland.
Omdat in Zweden financiering van de ziekenhuiszorg meer decentraal gereguleerd is, kan het zijn dat lapatinib via ziekenhuizen wel gefinancierd wordt.
Is lapatinib niet een middel dat gedurende een aantal jaren bij bepaalde indicaties voor vergoeding in aanmerking dient te komen bijvoorbeeld via een experimenteerartikel om klassengeneeskunde te voorkomen, aangezien eigen betaling voor de lagere inkomens gezien de medicijnkosten van circa 2 500 euro per maand niet te dragen zijn? Zo neen, waarom niet?
Het CVZ is in zijn advies ingegaan op de mogelijkheid om voor lapatinib een voorwaardelijke opname te realiseren met onderzoeksverplichting. Het CVZ was van mening dat lapatinib hiervoor geen geschikte kandidaat is. Het was naar het oordeel van het CVZ in een dergelijke constructie niet te verwachten dat er nog nieuwe onderzoeksresultaten zullen verschijnen die de onzekerheden over de therapeutische waarde van dit product kunnen oplossen.
Hoe beoordeelt u het standpunt van behandelende Nederlandse oncologen die vinden dat ook lapatinib in combinatie met capecitabine bij gevorderde of gemetastaseerde borstkanker bij tumoren Her2-overexpressie bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met een antracyclinederivaat, een taxaan en trastuzumab voorlopig moet worden vergoed totdat duidelijk is welke patiëntengroepen baat hebben bij deze behandeling?5
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u niet dat de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenverenigingen (NFK) en Borstkankervereniging Nederland (BVN) een punt hebben als ze stellen dat de richtlijn borstkanker van het CBO en de conceptrichtlijn van de Nederlandse kankerspecialisten een plaats heeft ingeruimd voor lapatinib, zodat lapatinib voor vergoeding in aanmerking dient te komen?6 7 8
Ik onderschrijf het belang van richtlijnen. Het gegeven dat een bepaalde zorgvorm in een richtlijn is opgenomen is echter niet voldoende om het te vergoeden. De wetenschappelijke onderbouwing blijft doorslaggevend. Tijdens de beoordeling van lapatinib achtte het CVZ de onderbouwing van de vermelding van Tyverb in de richtlijn onvoldoende, o.a. omdat deze was gebaseerd op inmiddels gedateerde onderzoeksgegevens.
Wat is uw oordeel over de prijsstelling van lapatinib door GSK? Bestaat de prijs uit de kostprijs en een redelijke marge of betaalt de patiënt hiervoor de «hoofdprijs»? In hoeverre maakt GSK misbruik van de ernst van de aandoening waardoor ze lapatinib tegen een hoge prijs in de markt kan zetten?
Ik heb geen oordeel over de prijsstelling van lapatinib. De prijs van een geneesmiddel wordt o.a. bepaald door de ontwikkelingskosten. Ik heb hier geen inzicht in.
Bent u bereid met GSK te onderhandelen over een reële prijsstelling tijdens de situatie van voorlopige vergoeding tijdens de in vraag 8 voorgestelde experimenteerstatus? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik in vraag 1 heb toegelicht, is lapatinib niet afgewezen omdat de prijs te hoog zou zijn. Er was naar het oordeel van het CVZ bij de indicatie gemetastaseerde Her2 positieve borstkanker bij progressieve ziekte na eerdere behandeling met trastuzumab geen groep patiënten aan te wijzen waarvoor is aangetoond dat ze baat zouden hebben van opname van lapatinib in het basispakket. Ik vind het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond.
Welk prijskaartje mag er volgens u hangen aan de mogelijke levenswinst bij de behandeling van dure geneesmiddelen als lapatinib?
Die vraag is hier niet van belang. Er is bij de behandeling van lapatinib geen verlenging van de levensduur aangetoond.
Klopt het dat er nu reeds ziekenhuizen zijn die binnen het ziekenhuisbudget overgaan of zullen overgaan tot het vergoeden van lapatinib, maar dit niet naar buiten brengen om een aanzuigende werking van patiënten te voorkomen zodat er sprake is van postcodegeneeskunde in Nederland? Vindt u dit acceptabel? Is deze handelwijze toegestaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Zo neen, wat gaat u hier dan aan doen?
Dit is mij niet bekend. Zoals gezegd vind ik het niet verantwoord collectief geld te besteden aan een toepassing waarvan de meerwaarde niet is aangetoond. Het is aan zorgverzekeraars om hierop toe te zien.
Is het toegestaan aan ziektekostenverzekeraars om via de aanvullende verzekering tot vergoeding over te gaan? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Ik heb geen zeggenschap over het aanvullend pakket van zorgverzekeraars. De eisen die gelden voor het basispakket, zoals de eis dat het moet gaan om bewezen effectieve en noodzakelijke zorg, gelden niet voor het aanvullend pakket.
Dient niet bij de behandeling van ernstige aandoeningen, zoals borstkanker met uitzaaiingen, te allen tijde te worden voorkomen dat klassengeneeskunde ontstaat? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit borgen in de kwestie lapatinib?
Als een middel therapeutische meerwaarde heeft voor een ernstige aandoening, en is opgenomen in het basispakket, wordt het voor iedereen vergoed dus kan er geen sprake zijn van klassengeneeskunde. Aangezien de meerwaarde van lapatinib bij betreffende toepassing niet is aangetoond, is de discussie over klassengeneeskunde hier niet relevant.
Wilt u deze vragen voor 1 september 2011 beantwoorden?
Hoewel ik mijn best heb gedaan om zo deze antwoorden snel mogelijk aan te leveren, heb ik voor de beantwoording tijd nodig gehad om informatie in te winnen bij andere partijen. Om deze reden is het niet gelukt om voor 1 september 2011 de antwoorden aan te leveren.
Bedrijven die de privacy schenden |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Bedrijven negeren privacyregels»?1
Ja.
Bent u bekend met het beeld dat geschetst wordt in het artikel, dat organisaties inzage moeten geven maar dit zelden doen? Acht u dit wenselijk?
Ik kan niet uit eigen gegevens bevestigen dat de inzageverplichting door bedrijven op grote schaal niet wordt nageleefd. Uiteraard acht ik het onwenselijk als bedrijven hun wettelijke plicht om inzage te geven niet naleven.
Wat gaat u doen om te zorgen dat alle organisaties zich wat betreft inzageverzoeken aan de wet zullen houden? Welke pro-actieve maatregelen heeft u hierbij voor ogen?
Het CBP heeft in 2007 doelbewust gekozen voor een strategie die primair gericht is op handhaving op die gebieden waar sprake is van ernstige overtredingen van de privacywetgeving die grote groepen burgers raken. Indien sprake is van ernstige overtredingen van het recht op inzage die ook voldoen aan de andere criteria van het CBP, kan het CBP besluiten hiertegen op te treden. Het CBP biedt daarnaast algemene voorlichting via zijn websites en via het telefonisch spreekuur dat burgers elke werkdag kunnen bellen. Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder.
Wat vindt u van de niet-actieve rol van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in het proces van inzage? Zou de dienstverlening van het CBP weer uitgebreid moeten worden tot particulieren?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat het CBP de mogelijkheid moet krijgen om een boete op te leggen aan bedrijven en instanties die bovengenoemde verzoeken incorrect en/of gebrekkig afhandelen?
Het kabinet is, zoals aangekondigd bij brief van 29 april 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 761, nr. 1), voornemens om het CBP de bevoegdheid te geven bestuurlijke boetes op te leggen. Ten aanzien van welke bepalingen uit de Wbp de bestuurlijke boete kan worden opgelegd moet nog worden bepaald.
Zou het CBP een richtsnoer uit moeten brengen voor bedrijven en organisaties waarin de plichten van bedrijven en organisaties in het kader van een inzageverzoek worden verduidelijkt?
Het CBP is een onafhankelijke toezichthouder. Het past mij daarom niet om uitspraken te doen over wat het CBP wel of niet zou moeten doen in het kader van zijn toezichthoudende taak.
Bent u het ermee eens dat de mogelijkheid tot bemiddeling door het CPB zoals bedoeld in artikel 47 Wet bescherming persooonsgegevens (Wbp) op dit moment een wassen neus is zolang bemiddeling door het CBP door een bedrijf of instantie naast zich neergelegd kan worden en dat aan het oordeel van het CBP meer gewicht moet worden toegekend?
Bemiddeling is niet het enige instrument dat het CBP ter beschikking staat. Het CBP stelt prioriteiten met het oog op de beschikbare middelen en maakt zelfstandig een afweging bij het bepalen van de inzet van handhavingsinstrumenten. De inzet van handhavingsinstrumenten door het CBP hangt mede af van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud en de strekking van de overtreden norm en de daarbij betrokken belangen. Het oordeel van het CBP zal overigens meer gewicht krijgen indien de boetebevoegdheid die het kabinet voornemens is het te geven, in werking is getreden.
Het artikel “Bestuur en administratie bij Defensie niet op orde” |
|
André Bosman (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent u op het hoogte van het artikel «Bestuur en administratie bij Defensie niet op orde»1 waarin gesteld wordt dat het ministerie van Defensie slecht is voorbereid op de komende bezuinigingen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de opmerkingen van hoge militairen over «een gebrek aan kwaliteit van bestuur» en «een gebrek aan zakelijkheid bij Defensie»?
Ter voorbereiding op de beleidsbrief van 8 april jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik negentien werkgroepen ingesteld om verschillende gebieden bij Defensie door te lichten en aanbevelingen voor verbeteringen te doen. Enkele rapporten bevatten kritische uitspraken over elementen van het bestuur en andere organisatieaspecten bij Defensie. De rapporten van de werkgroepen hebben een belangrijke rol gespeeld bij de uiteindelijke besluiten die zijn opgenomen in de beleidsbrief. De aanbevelingen van de werkgroepen zijn tevens betrokken bij de vormgeving van de reorganisatie bij Defensie. De bestuursstaf en de staven bij de andere defensieonderdelen worden in die reorganisatie met 30 procent ingekrompen en de bestuurlijke relaties en processen worden vereenvoudigd. Zoals beschreven in de beleidsbrief moeten de maatregelen resulteren in heldere verhoudingen tussen het bestuur, dat de regie op hoofdlijnen voert, en de operationele commandanten die meer ruimte voor de uitvoering krijgen. Het motto in het regeerakkoord «je gaat erover of niet» is daarbij het richtsnoer. Doublures worden opgeheven en verantwoordelijkheden geclusterd en herschikt. Rolvastheid is de norm. De hoofden van de defensieonderdelen werken inmiddels aan de reorganisatie bij hun onderdelen, waarbij zij oog houden voor deze uitgangspunten.
De kwaliteit van bestuur en de vereiste zakelijkheid beginnen bij de ambtelijke top, waarvan ook de genoemde hoge militairen deel uitmaken. Naast de reguliere processen van bedrijfsvoering en management control, hanteert Defensie ook meer specifieke momenten van bijsturing door de ambtelijke top, zoals de bekende Tussenbalans-vergaderingen rondom de bedrijfsvoering en het programma SPEER. Deze vormen van bestuur verlopen goed. Waar het bestuur van Defensie kan verbeteren, en ik sluit niet uit dat de defensiemedewerkers in het artikel daar op doelden, is het nakomen van afspraken die in goed overleg tot stand zijn gekomen. Met bestuurlijke inrichtingsprincipes als «je gaat erover of niet», streef ik naar een bestuurlijke cultuur waarin elkaar aanspreken op afspraken de norm wordt.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de interne auditdienst van uw ministerie over de stand van zaken met betrekking tot het op orde brengen van de personeelsdossiers, waar per 1 maart 2011 slechts 4 000 van de 66 000 dossiers op orde waren?
De Audit Dienst Defensie (ADD) heeft geen kritiek geuit op de gekozen aanpak maar heeft aandacht gevraagd voor de doorlooptijd van het op orde brengen van de personeelsdossiers.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het op orde brengen van de personeelsdossiers? Is hierbij nog steeds sprake van een achterstand? Zo ja, wat gaat u er aan doen om dit op korte termijn alsnog op te lossen?
Volgens de planning zouden in het eerste kwartaal van 2012 alle dossiers gecontroleerd moeten zijn. Het aantal tot nu toe gecontroleerde personeelsdossiers loopt echter achter op de planning. Inmiddels is het proces verbeterd en is de capaciteit uitgebreid. Midden augustus waren bijna 14 000 digitale personeelsdossiers gecontroleerd en opengesteld voor de individuele werknemer. De verwachting is nu dat midden 2012 alle digitale personeelsdossiers gecontroleerd zijn.
Klopt de stelling van secretaris generaal Annink in het artikel dat het op orde krijgen van de personeelsdossiers weinig moeite zal kosten? Zo ja, waarom is dit dan niet eerder gebeurd? Werd er in het verleden geen belang gehecht aan een degelijke personeelsadministratie bij Defensie? Zal hier in de toekomst wel voortdurende aandacht aan besteed worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-generaal heeft te kennen gegeven dat het vaak gaat om de toevoeging van ontbrekende papieren aan het (digitale) personeelsdossier. De desbetreffende documenten zijn vaak wel beschikbaar, maar gezien de omvang vergt het op orde krijgen van alle dossiers toch nog een grotere inspanning dan verwacht. Datakwaliteit is en blijft een aandachtspunt. Dit geldt ook voor de kwaliteit van de personeelsdossiers. Een van de maatregelen om de kwaliteit van de dossiers te waarborgen is dat elke werknemer van Defensie via selfservice toegang krijgt tot het eigen digitale personeelsdossier.
Deelt u de mening van de secretaris generaal over de zorgen van de Algemene Rekenkamer? Bent u eveneens van mening dat de Algemene Rekenkamer doorschiet in haar kritiek op de bedrijfsvoering van het ministerie van Defensie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Algemene Rekenkamer maakt in haar rapporten duidelijk dat de bedrijfsvoering kwetsbaarheden vertoont. Ik onderschrijf dat. Het verbeterprogramma moet die kwetsbaarheden wegnemen. Daarbij is echter relevant dat in het coalitieakkoord en vervolgens in de beleidsbrief van Defensie een forse beperking van de beschikbare mankracht, ook op het gebied van control en audit, is vastgelegd. De Secretaris-generaal heeft daarop gedoeld, door te wijzen op de spanning tussen «verbeteren» en «krimpen». De Algemene Rekenkamer wijst alleen op «verbeteren» en noemt de risico’s van krimp.
Defensie zet de komende periode bij het financieel beheer sterk in op de vereenvoudiging, concentratie van werkzaamheden en de standaardisatie van procedures. Zoals vermeld in de beleidsbrief wordt binnen Defensie één (financieel) administratie- en beheerkantoor opgericht. Deze concentratie van werkzaamheden leidt tot meer kwaliteit en zorgvuldigheid in de bedrijfsvoering, minder fouten en bevordert de eenvormigheid van financiële processen. Daarnaast is hierdoor ook een aanzienlijke personeelsreductie mogelijk. Dit alles rechtvaardigt dat, binnen de grenzen van de redelijkheid, de auditcapaciteit wordt gereduceerd. Dit zal echter geen belemmering vormen voor de uitvoering van de wettelijk voorgeschreven controletaken.
Klopt het dat de interne auditdienst diverse controleactiviteiten niet meer uitvoert wegens personeelsgebrek? Om welke activiteiten gaat het? Wat heeft dit voor een invloed op het oplossen van de problemen in de bedrijfsvoering die sinds een aantal jaren door de Algemene Rekenkamer worden geconstateerd en op de prioriteiten die Defensie zich op dit gebied gesteld heeft? Wat gaat u eraan doen om deze situatie te verbeteren?
Bij Defensie is het gangbaar dat de interne auditdienst functioneert op basis van een jaarplan. Dit plan wordt besproken in het Audit Comité en vervolgens vastgesteld door de Secretaris-generaal. Een plan is nodig omdat de interne auditdienst naast de wettelijke controletaak ook vraaggestuurde audits uitvoert. De vraag naar audits overtreft bijna altijd de daarvoor beschikbare capaciteit, zodat prioriteiten moeten worden gesteld. Vanzelfsprekend krijgen de voor de wettelijke controletaak noodzakelijke auditactiviteiten de hoogste prioriteit. Daarnaast worden keuzes gemaakt uit vraaggestuurde audits, waarbijde capaciteit zo gericht mogelijk wordt ingezet met het oog op de reducering van risico’s van tekortkomingen in het beheer.
Hoe staat het met de toezegging uit het notaoverleg over de beleidsbrief Defensie d.d. 6-6-20112 waarin u op verzoek van de VVD toezegt in samenwerking met de Algemene Rekenkamer een halfjaarlijkse rapportage aan de Kamer te sturen over de voortgang op het gebied van verbeteringen in de bedrijfsvoering en het verloop van de bezuinigingen bij het ministerie van Defensie? Hoe staat het met deze toezegging?
In overeenstemming met de toezegging tijdens het notaoverleg van 6 juni jl. over de beleidsbrief zullen de begroting en het jaarverslag een bondige rapportage bevatten over de stand van zaken van de bezuinigingen. Hierbij wordt aangesloten op de nog in ontwikkeling zijnde bezuinigingsmonitor van de minister van Financiën.
Daarnaast zal ik u informeren over de voortgang van de verbeteringen in de bedrijfsvoering. De eerste rapportage daarover volgt in het jaarverslag 2011. De Algemene Rekenkamer heeft in het Rapport bij het Jaarverslag 2010 toegezegd u vóór de begrotingsbehandeling te informeren over de voortgang van het Plan van Aanpak Onvolkomenheden RVJ 2010 van Defensie. Voor deze werkwijze is gekozen in overleg met de Algemene Rekenkamer.
Het bericht dat Groningse advocaten zouden frauderen met overheidsgeld |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Groningse advocaten frauderen met overheidsgeld»?1
Ja.
Is het waar dat het genoemde advocatenkantoor jarenlang op grote schaal gefraudeerd blijkt te hebben met overheidsgeld of heeft u aanwijzingen dat dit gebeurd is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe heeft dit zo lang kunnen gebeuren? Zo nee, wat is er dan niet waar en wat is er dan wel feitelijk gebeurd?
Om de kwaliteit van de rechtsbijstand op toevoegbasis te waarborgen is het maximum aantal toevoegingseenheden per advocaat op 250 gesteld. Uit het onderzoek dat de Raad voor Rechtsbijstand heeft ingesteld, blijkt dat twee advocaten van het Groningse kantoor deze regel omzeild hebben door de aanvraag van zaken op naam van kantoorgenoten te zetten die hiervan niet op de hoogte waren. Hierdoor zijn zij tussen 2006 en 2009 in circa 450 dossiers ten onrechte aan rechtzoekenden toegevoegd.
De Raad voor Rechtsbijstand voert continu structurele controles uit. Wanneer aanvragen op een andere naam worden gezet, onttrekt zich dit aan de waarneming van de Raad. Op basis van signalen voert de Raad evenwel extra controles uit. In dit geval is onderzoek ingesteld naar aanleiding van het signaal dat een toevoeging was aangevraagd op naam van een advocaat die het Groningse kantoor al had verlaten. De toevoeging werd naar het nieuwe adres gestuurd, waarop de advocaat aangaf de zaak niet te kennen.
Bent u op de hoogte van het genoemde onderzoek naar het exacte benadelingsbedrag? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor Rechtsbijstand is nog bezig met de vaststelling van het benadelingsbedrag. Uitgaande van circa 450 dossiers over een periode van 2006–2009 en een gemiddelde toevoegingsvergoeding wordt verwacht dat het bedrag tussen de € 300 000 en € 400 000 ligt. De Raad zal de ten onrechte verstrekte vergoedingen terugvorderen van beide advocaten.
Ik merk hierbij op dat de toevoegingen zijn afgegeven aan rechtzoekenden die recht hadden op rechtsbijstand. Deze rechtsbijstand had echter niet door de twee betrokken advocaten verleend mogen worden, maar door andere advocaten die het maximum aantal toevoegingen nog niet hadden bereikt. In die zin is het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand niet benadeeld.
Wie heeft er aangifte gedaan bij de politie en wat is de stand van zaken met betrekking tot die aangifte? Wordt het advocatenkantoor verdacht van het begaan van een of meer misdrijven? Zo ja, welke?
Op 27 mei 2011 heeft de Raad na contact met de officier van justitie te Groningen bij de politie aangifte gedaan tegen de twee betrokken advocaten wegens valsheid in geschrifte.
Is er een klacht ingediend bij de deken van het arrondissement waar de betrokken advocaten kantoor houden? Zo ja, door wie en wat is de stand van zaken van die klacht? Zo nee, waarom niet?
De Raad voor Rechtsbijstand heeft, direct na het eerste signaal, contact opgenomen met de Deken van het arrondissement Groningen. Vervolgens heeft de Deken op 27 april 2010 opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. In januari 2011 heeft de Deken de Raad meegedeeld dat de betrokken advocaten inderdaad de maximumgrens van het aantal aanvragen op toevoegbasis hebben omzeild. De Deken heeft een klacht ingediend bij de Raad van Discipline. Op 19 september 2011 zal deze klacht worden behandeld.
Deelt u de mening dat indien advocaten daadwerkelijk dergelijke fraude blijken te hebben gepleegd dit naast strafrechtelijke gevolgen ook gevolgen zou moeten hebben voor de beroepsuitoefening van deze advocaten? Zo ja, welke gevolgen acht u denkbaar? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de twee betrokken advocaten zich ernstig laakbaar hebben gedragen. De zaak zal door de strafrechter en door de tuchtrechter worden behandeld. Het is niet aan mij, maar aan de rechter om de gevolgen van hun handelen te bepalen.
De toename van de groepsgrootte in het basisonderwijs |
|
Metin Çelik (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van de PO-raad van 15 augustus jl. over de toename van de groepsgrootte in het basisonderwijs?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Is het waar dat de groepsgrootte in het primair onderwijs dit schooljaar met gemiddeld 12 procent zal toenemen als direct gevolg van de bezuinigingen die het afgelopen jaar zijn doorgevoerd? Zo nee, met hoeveel procent zal de groepsgrootte dan toenemen?
Besturen kiezen zelf hoe zij de middelen die ze ter beschikking hebben inzetten voor het onderwijs. Ik heb geen gegevens over de groepsgrootte. Sinds 2002 wordt de bekostiging van basisscholen gebaseerd op 20 leerlingen per fte voor de onderbouw en 28 leerlingen per fte voor de bovenbouw. Dit betreft een onderbouwing van de opbouw van de bekostiging. Het is aan de schoolbesturen zelf om te bepalen hoeveel en op welke manier zij personeel inzetten. De Inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. De bezuinigingen op bestuur en management en de groeimiddelen die het vorige kabinet heeft doorgevoerd betreffen circa 2% van de bekostiging van basisscholen. De door de PO-raad gesuggereerde stijging van de groepsgrootte met gemiddeld 12% staat niet in verhouding tot deze bezuiniging. Het is mij dan ook onduidelijk waarop de PO-raad haar gegevens baseert.
Is het waar dat de vergoeding voor de materiële instandhouding ver achter blijft bij de werkelijke kosten waardoor geld dat bestemd is voor het primaire proces moet worden gebruikt voor gebouwbeheer, stookkosten en kosten van de elektriciteit? Wat vind u van deze ontwikkeling? Bent u van plan maatregelen te nemen om deze ontwikkeling te stoppen?
De materiële instandhouding kent een jaarlijks wettelijk verplichte indexering. In de Wet op het primair onderwijs is bepaald dat de materiële instandhouding iedere vijf jaar geëvalueerd wordt. De laatste evaluatie is in 2011 afgerond en aan u toegezonden op 26 april 2011 (TK 2010 – 2011, 31 293, nr. 100). Uit deze evaluatie blijkt dat schoolbesturen in de periode 2006 tot en met 2009 4% meer uitgegeven hebben dan zij bekostigd kregen. Dit betreft 0,37% van de totale bekostiging. Gezien de geringe afwijking tussen bekostiging en feitelijke uitgaven zie ik geen reden om tot bijstelling van de bekostiging over te gaan. Schoolbesturen zijn vrij in de besteding van middelen. In de toekenning van de bekostiging wordt onderscheid gemaakt tussen materiële instandhouding en personele bekostiging. Maar voor de schoolbesturen is sprake van één budget waarvoor goed onderwijs gegeven moet worden. Het komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede als scholen bestedingsvrijheid hebben. Ik wil dan ook niet ingrijpen in deze vrijheid van scholen.
Bent u het eens met de conclusie van de PO-raad dat door verschillende bezuinigingen en de hogere uitgaven van de scholen de kwaliteit van het onderwijs steeds verder onder druk komt te staan? Zo ja, hoe gaat u dit de kwaliteit in het onderwijs versterken? Zo nee, waarom niet?
Voor mij is de kwaliteit van het onderwijs leidend. De kwaliteit is voldoende en stijgende, zo constateert de Inspectie in het meest recente onderwijsverslag. Het is mijn ambitie om met kracht door te gaan met de verbetering van deze kwaliteit. Deze ambities en de daarbij behorende concrete beleidsmaatregelen staan beschreven in het Actieplan Basis voor presteren en het Actieplan Leraar 2020- Een krachtig beroep. Door in samenspraak met het onderwijsveld uitvoering te geven aan de actieplannen, werken we aan een versterking van de kwaliteit.
Wat vindt u van de zorgen van de PO-raad dat door de aankomende bezuinigingen op het Passend Onderwijs er niet voldoende geld beschikbaar is om kinderen extra zorg en begeleiding te geven, leerkrachten niet de noodzakelijke bijscholing kunnen krijgen, de taak van het leraarsvak fors wordt verzwaard en minder aantrekkelijk wordt en de kwaliteit achteruit gaat?
De invoering van het nieuwe stelsel passend onderwijs is een grote verandering, die veel vraagt van schoolbesturen, scholen, schooldirecteuren en leraren. Bij de invulling van de bezuiniging op passend onderwijs wordt het reguliere onderwijs zoveel mogelijk ontzien, omdat juist van het reguliere onderwijs veel wordt gevraagd in het nieuwe stelsel passend onderwijs. Bekend is dat niets zo belangrijk is voor de kwaliteit van het onderwijs en de prestaties van leerlingen als goede leraren voor de klas. Zoals in het Actieplan leraar 2020- een krachtig beroep staat investeert dit kabinet in zowel nieuwe als zittende leraren, juist ook ten aanzien van het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Leraren zullen meer worden toegerust om op de juiste wijze om te gaan met leerlingen met verschillende zorgbehoeften. Dit zal ook de «gewone» leerlingen en de kwaliteit van het onderwijs ten goede komen.
Op welke termijn heeft u er zicht of de voorspelde vergroting van de klassengrootte daadwerkelijk heeft plaatsgevonden en bent u bereid de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te informeren?
Ik heb geen gegevens over de groepsgrootte en kan daarom ook niet de ontwikkeling van de groepsgrootte volgen. Het is een zaak van schoolbesturen, zoals altijd in overleg met de medezeggenschapsraad, hoe zij de beschikbare middelen voor de inrichting van het onderwijs inzetten. Ik richt mij vanuit mijn verantwoordelijkheid op de kwaliteit van het onderwijs.
Het doodvonnis en de beestachtige detentie van een Pakistaanse christelijke vrouw die islamstichter Mohammed zou hebben beledigd |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel «Bibi zal hangen, alleen wanneer is nog de vraag»1 en het rapport van Open Doors getiteld «Pakistan zette christenvervolging opnieuw op de kaart»2?
Ja.
Wat heeft de Nederlandse regering sinds medio 2009 ondernomen tegen het schandalige islamitische doodvonnis en de aansluitende beestachtige detentie van de christen Aasia Bibi?
Nederland heeft in de periode medio 2009 tot heden in reguliere diplomatieke contacten, zowel in Islamabad als in Den Haag, ten overstaan van de Pakistaanse autoriteiten herhaaldelijk zijn zorg en afschuw uitgesproken over de blasfemiewetgeving en het doodvonnis tegen mevrouw Bibi. Enkele specifieke gelegenheden:
Welke mogelijkheden staan u ten dienste om het lot van Aasia Bibi en de vervolging van Pakistaanse christenen in internationale organisaties aan de orde te stellen?
Nederland ijvert in internationale fora, zoals de VN en de EU, permanent voor de rechten van religieuze minderheden waar ook ter wereld. De kwestie mevrouw Bibi staat mede op Nederlands verzoek regelmatig op de EU-agenda met het doel de druk op de ketel te houden. In de eind juni jl. door de EU gepubliceerde mensenrechtenstrategie ten aanzien van Pakistan worden duidelijke prioritaire onderwerpen benoemd voor de mensenrechtendialoog tussen EU en Pakistan, waaronder het recht op godsdienstvrijheid. De huidige inzet van de EU richt zich onder meer op het ongedaan maken van de voorbehouden die Pakistan heeft gemaakt bij de recente ratificatie van het International Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten (IVBPR) en het VN Verdrag tegen Marteling.
Nederland steunt voorts Pakistaanse NGO’s die zowel in eigen land als via internationale fora ijveren voor verbetering van de situatie van religieuze minderheden in Pakistan.
Bent u bereid bilateraal en in internationale fora druk uit te oefenen op de Islamitische Republiek Pakistan om de blasfemiewetten af te schaffen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nederland stelt de kwestie rond de blasfemiewetten in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde, waarbij de weg van stille diplomatie het meest effectief is. Zichtbare buitenlandse aandacht voor de wetgeving in Pakistan wordt door fundamentalistische islamitische groepen en partijen uitgelegd als ongewenste inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de soevereine staat Pakistan en leidt juist daardoor tot actieve steun voor handhaving van de blasfemiewetten. Diverse Pakistaanse NGOs en vooraanstaande mensenrechtenactivisten achten afschaffing van de wetgeving in het huidige politieke klimaat onmogelijk en pleiten daarom voor het ontwikkelen van wetgeving die misbruik van de blasfemiewetgeving zou moeten helpen voorkomen.
Hoe beoordeelt u het recente rapport van Open Doors over de discriminatie en vervolging van christenen in de Islamitische Republiek Pakistan?
Mij zijn geen bevestigde berichten bekend van structurele achterstelling van religieuze minderheden bij hulpverlening door de internationale gemeenschap (VN) of de Pakistaanse autoriteiten gedurende de watersnoodramp, zoals gesteld is in dit rapport. Bij de besteding van Nederlandse hulpgelden door internationale NGOs geldt dat deze verplicht zijn de internationaal overeengekomen humanitaire principes van noodhulpverlening te volgen. Deze principes sluiten discriminatie op basis van religie uit.
Deelt u de mening dat een land dat de meest fundamentele mensenrechten systematisch en op grond van barbaarse islamitische wetgeving schendt, zoals o.a. de Islamitische Republiek Pakistan ten aanzien van christenen, geen zinvolle bestuurlijke rol kan vervullen in internationale organisaties die proberen de mensenrechten te bevorderen?3
De Pakistaanse overheid schendt de rechten van christenen niet op «systematische» wijze. De Pakistaanse autoriteiten spannen zich in om de rechten van alle religieuze partijen en personen in het land te beschermen. Maar dit blijkt geen voldoende garantie te zijn voor religieuze minderheden in Pakistan om onbevreesd hun geloof te kunnen beleven. Reden te meer om met de overheid van Pakistan in dialoog te blijven over verbetering van de veiligheid en leefomstandigheden voor religieuze minderheden, niet in de laatste plaats de christelijke minderheid.
Wilt u deze vragen, gezien de urgentie van de zaak, beantwoorden voor het einde van het zomerreces?
Het belang van een zorgvuldige beantwoording in samenhang met de verzameling van feiten heeft meer tijd gevraagd, waardoor beantwoording voor het einde van het zomerreces niet haalbaar bleek. Ik vraag daarvoor begrip.
Lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de lekkage in de pijplijn van boorplatform Gannet Alpha van Shell in het Britse deel van de Noordzee?
Ja.
Kunt u verklaren waarom nieuws over een lekkage die al vanaf woensdag plaatsvindt, pas op vrijdag bekend wordt? Deelt u de mening dat nieuws over lekkages sneller openbaar moet worden gemaakt?
De Britse overheid is door Shell binnen 4 uur na ontdekking van het lek op de hoogte gebracht. In de Nederlandse wet is geregeld dat wanneer dit soort voorvallen op het Nederlandse deel van het continentaal plat plaatsvinden, dit onmiddellijk aan het Kustwachtcentrum en aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) gemeld moet worden (Artikel 100 Mijnbouwbesluit).
Alle incidenten die plaatsvinden in de olie- en gaswinning worden openbaar gemaakt via het jaarverslag van SodM. Grote incidenten, waarbij gevaar voor mens en milieu te duchten zijn, worden – mochten deze zich voordoen – eveneens gepubliceerd op de website van SodM. Niet iedere gebeurtenis is echter van zodanig belang dat hierover alle informatie op de website moet zijn te vinden; in zulke gevallen acht ik vermelding achteraf in het jaarverslag voldoende.
Kunt u aangeven hoeveel olie in zee is gestroomd en hoe groot het gebied is waar olie in terecht is gekomen? Kunt u aangeven welke schade dit met zich meebrengt voor vissen, vogels en het zeemilieu? Kunt u tevens aangeven welke economische schade het met zich meebrengt voor bijvoorbeeld scheepvaart, visserij en booractiviteiten?
Volgens opgaaf van Shell is er 218 ton olie in zee gekomen. Er is geen olie op het Nederlandse deel van het continentaal plat gekomen. Schade voor Nederland is dan ook niet te verwachten. Ik heb geen inzicht in de gevolgen van de lekkage voor de Britse economie.
Welke maatregelen worden getroffen ter reparatie van het lek? Wanneer is de lekkage verholpen?
Shell heeft op 19 augustus 2011 het lek gedicht. Ik heb geen nadere informatie over de manier waarop de lekkage gestopt is.
Is dit lek mogelijk het gevolg van verouderde leidingen op de Noordzee?
Zolang de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik daar geen uitspraken over doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vormt dit lek voor u aanleiding om te zorgen dat het leidingsysteem op de Noordzee wordt gecontroleerd dan wel onderhouden? Zo nee, waarom niet?
Zolang het onderzoek niet is afgerond en de oorzaak van de lekkage nog niet bekend is, kan ik nog niet zeggen of het Nederlandse oliepijpleidingennet nader onderzoek behoeft.
De lekkage vond plaats in een olieleiding die ligt tussen een geheel op de zeebodem gelegen olieput en het behandelingsplatform Gannet Alpha. Op het Nederlandse continentaal plat bevinden zich geen op de zeebodem afgewerkte olieputten. Daarnaast wijkt ook het ontwerp van de Gannet pijpleiding af van de olieleidingen op het Nederlandse plat. Afhankelijk van de relevantie van de resultaten van het onderzoek door de Britse overheid voor de Nederlandse situatie, zal SodM daarom bepalen of er, naast het reguliere toezicht op basis van te rapporteren afwijkingen, nog een specifiek inspectieproject gestart zal worden.
De situatie met betrekking tot oliepijpleidingen is voor Nederland verder als volgt:
Op het Nederlandse continentaal plat liggen 11 olietransportleidingen met een totale lengte van circa 210 km en met een totale inhoud van circa 20 000 m3. Deze olieleidingen vallen onder de Mijnbouwwet. Ingevolge die wet worden de leidingen sinds 1992 aangelegd en onderhouden volgens de norm NEN 3650. Jaarlijks onderzoekt de beheerder de eigenschappen en de ligging van de pijpleiding. Indien daarbij afwijkingen worden geconstateerd, dienen deze aan de toezichthouder SodM gerapporteerd te worden.
Sinds het begin van de oliewinning offshore in 1982 zijn er – behalve het probleem met de VINCA GORTHON, het Zweedse vrachtschip dat in 1988 zonk en boven op een olieleiding terecht kwam – vier lekkages geweest in olieleidingen. Deze vonden plaats in de periode van 1994 tot en met 1998 en in drie van de vier gevallen ging het om zogenaamde interfield pijpleidingen voor natte olie. Dit zijn leidingen waardoor een mengsel van water en olie (meestal meer water dan olie) naar een behandelingsplatform wordt getransporteerd. Corrosiecontrole in dit soort leidingen is kritischer dan bij leidingen die alleen olie transporteren, omdat water corrosiever is dan olie. Doordat interfield natte olieleidingen altijd vrij kort zijn en bovendien veel (soms wel 95%) mee geproduceerd water bevatten, is de maximale hoeveelheid olie die bij deze lekkage in zee terecht kan komen relatief beperkt. Ter indicatie: de grootste morsing vond plaats in 1996 en daarbij kwam toen circa 20m3 olie in zee.
De verwerking van brandbaar afval uit Napels |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het u bekend dat de Nederlandse afvalcentrales brandbaar afval uit Napels gaan verwerken?1
Het is mij bekend dat er afvalverbrandingsinstallaties zijn die belangstelling hebben voor het verwerken van brandbaar afval uit Napels. Er is echter nog geen kennisgeving ingediend voor invoer, dus op dit moment kan nog niet worden gesteld dat Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties daadwerkelijk afval uit Napels gaan verwerken.
Betekent het feit, dat Nederlandse afvalcentrales buitenlands brandbaar afval gaan verwerken, dat er helemaal geen Nederlands brandbaar afval meer wordt gestort? Zo nee, hoe gaat u bevorderen dat uit oogpunt van voorkeursvolgorde in de verwerking van ons eigen afval, brandbaar afval uit eigen land voorrang krijgt op brandbaar afval uit het buitenland bij het inzetten van de verbrandingscapaciteit?
Er wordt momenteel nauwelijks meer Nederlands brandbaar afval gestort. Dat betekent dat bijna al het brandbaar afval dat niet kan worden gerecycled, wordt verbrand.
Mocht er zo veel invoer van brandbaar afval plaatsvinden dat er te veel Nederlands brandbaar afval moet worden gestort, dan kan en zal ik dat voorkomen door gebruik te maken van het flexibel invoerplafond. Met dit instrument kan ik negatief beschikken op nieuwe kennisgevingen voor de invoer van brandbaar afval. In het Landelijk afvalbeheerplan (paragraaf 20.3.4. Kamerstuk 30 872, nrs. 49 en 52) is de werking en inzet van dit instrument beschreven. Eenmaal afgegeven, onherroepelijke beschikkingen voor invoer kunnen alleen worden ingetrokken als sprake is van overtreding van wettelijke (zoals EVOA) bepalingen.
Kunt u aangeven hoeveel (m)ton buitenlands afval inmiddels in Nederlandse afvalcentrales wordt verbrand?
Volgens Agentschap NL zijn in de eerste 8 maanden van 2011 circa 45 beschikkingen afgegeven voor de invoer van in totaal 1,3 miljoen ton brandbaar afval naar Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties. Dat wil overigens niet zeggen dat die hoeveelheid ook daadwerkelijk zal worden ingevoerd, omdat kennisgevingen meestal ruimer zijn dan de werkelijke invoer.
De gemiddelde invoer van brandbaar afval lag in de periode juli 2010 tot en met juni 2011 op bijna 21 000 ton per maand. Dat was in die periode ongeveer 4% van de totale beschikbare verbrandingscapaciteit in Nederland (circa 7 miljoen ton).
Kunt u aangeven om welke hoeveelheden brandbaar afval uit Napels het zal gaan en voor hoe lang de contracten worden afgesloten?
Nee, want er is nog geen kennisgeving ingediend voor de invoer van brandbaar afval uit Napels. Desgevraagd heeft de Vereniging Afvalbedrijven aangegeven ook geen concrete informatie te hebben over hoeveelheden afval en duur van contracten.
Wordt met dit Napolitaans afval de totale overcapaciteit van Nederlandse afvalcentrales ingevuld? Hoeveel overcapaciteit in afvalverbrandingsinstallaties is er momenteel in Nederland en hoe verhoudt zich dat tot de totale capaciteit in Nederlandse installaties?
Nee, want er wordt al afval ingevoerd vanuit andere landen, met name Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
Volgens de Vereniging afvalbedrijven wordt van de ongeveer 7 miljoen ton Nederlandse verbrandingscapaciteit circa 6 tot 6,25 miljoen ton gevuld met Nederlands brandbaar afval.
Hoe staat AVR van Gansewinkel er op dit moment financieel voor, nadat zij vanwege speculatieve overnames enkele jaren geleden bijna failliet ging, waardoor zelfs de verwerking van het Nederlands afval in het geding kwam? Is de verwerking van dit buitenlands afval uit Napels van doorslaggevend belang voor de financiële positie van AVR van Gansewinkel?
Voor het beantwoorden van deze vraag is contact opgenomen met de Van Gansewinkel Groep (VGG). Het bedrijf heeft aangegeven dat men in 2008 een negatief eigen vermogen had, maar dat dit sinds 2009 niet meer het geval is. Ondanks de crisisjaren heeft de onderneming naar eigen zeggen stabiele operationele resultaten gerealiseerd.
Voor meer informatie over de financiële positie van AVR-Van Gansewinkel verwijs ik u naar het jaarverslag van de onderneming, dat vrij beschikbaar is op www.jaarverslagvangansewinkelgroep.nl
Verder heeft het bedrijf aangegeven dat een aantal contracten van AVR-Van Gansewinkel in 2009 op de markt kwam. Het merendeel van deze contracten werd naar eigen zeggen behouden, waaronder de twee belangrijkste (Den Haag en Utrecht). Wel heeft men besloten om de afvalverbrandingsinstallatie aan de Rotterdamse Brielselaan te sluiten. Hierdoor is er volgens het bedrijf in ieder geval tot 2019 een goede balans tussen de verwerkingscapaciteit en de contracten van de onderneming en is de eventuele verwerking van het afval uit Napels niet van doorslaggevend belang voor de financiële positie van AVR-Van Gansewinkel.
Tenslotte heeft het bedrijf aangegeven dat het in de vraag gestelde dat de Van Gansewinkel Groep enkele jaren geleden bijna failliet ging als gevolg van speculatieve overnames, feitelijk niet klopt. Het concern had weliswaar korte tijd een negatief eigen vermogen, maar met een sterke kasstroom en kapitaalkrachtige aandeelhouders is van een dreigend faillissement nooit sprake geweest.
Welke prijzen worden gerekend voor verwerking van brandbaar afval uit het buitenland en hoe verhouden die zich tot de prijzen per ton voor de verwerking van Nederlands afval?
Tariefstelling voor verwerking van afval uit het buitenland is een zaak van de verwerkingsbedrijven zelf. Het is ook aan die bedrijven om hier wel of niet informatie over te geven.
De tarieven voor de verwerking van Nederlands brandbaar afval zijn van diverse factoren afhankelijk, zoals omvang en duur van contracten en het soort afval. De tarieven begeven zich tussen de 35 en 120 euro per ton.
Gaan Nederlandse afvalcentrales ook ander afval dan brandbaar afval uit Napels verwerken? Zo ja, om welke afvalstromen gaat het dan precies?
Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 4 is opgenomen, is er nog geen kennisgeving ingediend voor de invoer van afval uit Napels. Het is mij daarom niet bekend of er ook ander afval uit Napels in Nederland gaat worden verwerkt.
Hoe vindt in Italië en in Nederland de controle plaats op legaliteit en samenstelling van de afvalstroom uit Napels? Krijgt de afvalstroom uit Napels, gelet op de recente geschiedenis van problemen met verwerking in Italië en de rol van de Italiaanse mafia daarin, extra prioriteit bij controle en handhaving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Op grensoverschrijdend transport van afvalstoffen is de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van toepassing. In Nederland is de VROM-inspectie (vanaf 1 januari 2012 de Inspectie Leefomgeving en Transport) verantwoordelijk voor de handhaving. Transporten worden door steekproeven gecontroleerd. Zodra de vergunningen voor invoer zijn afgegeven, stelt mijn inspectie de netwerkpartners op de hoogte en verzoekt een aantal transporten te controleren. Hierbij worden in samenwerking met politie en douane de vereiste ladingdocumenten en lading gecontroleerd. Daarnaast kan bij de afvalverwerker worden gecontroleerd. Dit gebeurt in overleg met het bevoegd gezag.
De grootste prioriteit van mijn inspectie bij de handhaving van de EVOA ligt bij uitvoer en doorvoer naar niet-OESO landen en nieuwe toetreders tot de EU. Bij die landen is de kans op milieu- en gezondheidsschade bij slechte verwerking van afval namelijk het grootst. De kans op milieu- en gezondheidsschade door de invoer van brandbaar afval uit Napels acht ik erg klein. Het gaat immers om afval dat waarschijnlijk niet veel afwijkt van vergelijkbaar Nederlands afval en de verwerking in Nederland vindt plaats in hoogwaardige en betrouwbare installaties die aan strenge milieueisen voldoen.
In Italië ligt de bevoegdheid voor de handhaving van de EVOA bij de regio’s. Italië is één van de weinige niet-deelnemende Europese landen aan IMPEL-TFS2. Hierdoor is geen goed beeld te schetsen van de handhaving van de EVOA aldaar. Het beeld is dat controles met name worden uitgevoerd door politie en douane.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep dat Turken niet hoeven in te burgeren |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Inburgering niet verplicht voor Turken»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de rechter zich tot het antwoord dat u op 22 november 2010 gaf, dat het kabinet van mening is dat de inburgeringsplicht buiten de werkingssfeer van het Associatieverdrag EU-Turkije valt?
Het kabinet was de mening toegedaan dat de inburgeringsplicht buiten de werkingssfeer van de Associatie-overeenkomst EU-Turkije valt, omdat inburgering juist de kansen op werk en participatie vergroot. Om die reden heb ik samen met de betrokken gemeenten hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbanken Roermond en Rotterdam, waarbij zij de inburgeringsplicht strijdig achtten met de Associatieovereenkomst EU-Turkije. Zoals uit de uitspraak blijkt concludeert de Centrale Raad van Beroep echter dat het Associatie-akkoord anders moet worden uitgelegd.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te zorgen dat Turken in Nederland wel moeten blijven inburgeren?
Beheersing van de Nederlandse taal en kennis van de samenleving zijn wezenlijke voorwaarden om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving. Ik bezie dan ook, in samenspraak met onder andere Turkse organisaties, op welke wijze de inburgering van Turkse onderdanen die naar Nederland komen en reeds in Nederland zijn, kan worden geborgd. Tevens wordt bezien of en op welke wijze het concept van de leeftijdsonafhankelijke leerplicht kan worden ingevoerd.
Het kabinet blijft zich daarnaast inzetten voor aanpassing van het EU-Associatieverdrag met Turkije zodat verplichte inburgering van Turken mogelijk blijft.
Welke stappen zijn er reeds gezet door het Kabinet om de Associatieverdrag EU-Turkije op zo'n wijze aan te passen dat Turkse onderdanen onder de inburgeringsplicht komen te vallen? Welke stappen zullen er nog gezet gaan worden?
Zie antwoord vraag 3.
Schietincidenten op snelwegen |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over schietincidenten op de snelwegen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel schietincidenten tot nu toe zijn voorgevallen?
Onder leiding van het Openbaar Ministerie te Rotterdam wordt door het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) onderzoek gedaan. Het onderzoek is gestart op 7 augustus jl. Sinds 2 september is de scope van het onderzoek verbreed. Er wordt niet meer alleen rekening gehouden met een scenario waarin er sprake is van een snelwegschutter maar ook met scenario's waarin sprake is van ander soortige oorzaken (zoals bijvoorbeeld steenslag) van autoruitschades op de snelwegen.
Tot en met 12 september zijn 61 aangiften van autoruitschades op de snelwegen betrokken in het onderzoek.
Kunt u aangeven wat de camera’s boven de Rijkssnelwegen thans technisch kunnen en klopt het dat deze beelden niet worden opgeslagen?
De camera’s van Rijkswaterstaat langs het hoofdwegennet zijn bedoeld voor verschillende doeleinden: verkeersobservatie, -management en -onderzoek, informatievergaring, bediening van tunnels, bruggen en spitsstroken en objectbeveiliging. Daarnaast staan er camera’s van het Openbaar Ministerie die bedoeld zijn voor de handhaving van de verkeersveiligheid.
De camera’s van Rijkswaterstaat zijn zodanig geplaatst dat daarmee de verkeersstromen in de lengterichting bekeken kunnen worden, bijvoorbeeld om aanrijdingen te lokaliseren of te bewaken dat het verkeer veilig kan doorstromen. Alle camera’s zijn 360 graden draaibaar, maar het is niet mogelijk om met de camera's individuele voertuigen te bekijken. Inzoomen is maar beperkt mogelijk.
Binnen het huidig wettelijk kader mag RWS alleen beelden opnemen en bewaren ten behoeve van de eigen primaire taken, te weten verkeersobservatie, verkeersmanagement en objectbeveiliging. Alleen voor tunnels die langer zijn dan 500 m. geldt om veiligheidsredenen een wettelijke verplichting om beelden op te nemen. Voor tunnels en bruggen kan per rijrichting het beeld van maximaal 1 camera tegelijk worden opgenomen. De opnamecapaciteit is echter beperkt. Oude beelden worden overschreven zodra de maximale opslagcapaciteit is bereikt.
Het trajectcontrolesysteem, dat in beheer is bij het Openbaar Ministerie (landelijk parket, afdeling Verkeer) heeft andere faciliteiten. Dit registreert de kentekens van alle passerende auto's. Deze worden tijdelijk opgeslagen in het wegkantsysteem. Als aan het eind van het traject blijkt dat sprake is van een overtreding worden de betreffende kentekengegevens rechtstreeks doorgestuurd naar het Openbaar Ministerie. De gegevens worden niet doorgezet naar de verkeerscentrale. Alle andere kentekengegevens worden direct gewist.
De politie werkt op een beperkt aantal locaties boven snelwegen met ANPR (Automatic Number Plate Recognition) camera’s. De toepassing van ANPR maakt het mogelijk om in het kader van controle en handhaving gescande kentekens automatisch en onmiddellijk te vergelijken met kentekens die zijn opgenomen in een zogenaamd referentiebestand. Technisch gezien kunnen ANPR camera’s eveneens worden ingezet om waargenomen kentekens, ook als er geen hit is, enige tijd te bewaren om die gegevens op een later moment te kunnen gebruiken in een opsporingsonderzoek. Deze praktijk is begin 2010 echter gestaakt. In dit verband verwijs ik naar de brief van 2 februari 2010 van de toenmalige bewindslieden van Justitie en van BZK (Kamerstuk 31 051, nr. 6, vergaderjaar 2010–2011). Alleen binnen het kader van een concreet, lopend opsporingsonderzoek wordt ANPR op deze wijze ingezet, waarbij de politie door middel van ANPR gerichte zoekacties kan starten.
Deelt u de mening dat, indien de beelden nu niet mogen worden opgeslagen, dat dit wel zou moeten kunnen?
Ik verwijs in dit verband naar mijn brief van 29 november 2010 (Kamerstuk 31 051, nr. 8, vergaderjaar 2010–2011). Daarin heb ik aangegeven dat wetgeving wordt voorbereid die het bewaren van ANPR gegevens mogelijk maakt. Ik streef er naar om een wetsvoorstel in november 2011 aan te bieden aan de Raad van State.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te bewerkstelligen dat dit wel kan (eventueel voor een bepaald traject voor een bepaalde tijd)? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie zal in het kader van het opsporingsonderzoek naar de mogelijke beschietingen gebruik maken van alle, noodzakelijke, opsporingsbevoegdheden die de wet biedt. Hieronder kan zowel vallen het gebruik van ANPR als het vorderen van specifieke camerabeelden die door camera’s boven rijkswegen zijn opgeslagen.
De arrestatie in Marokko van de Nederlandse pro-democratie activiste Fatima Zahra Moukafih |
|
Frans Timmermans (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Klopt het dat de Nederlandse pro-democratie activiste Fatima Zahra Moukafih gearresteerd is in Marokko?
Ja.
Zo ja, bent u bereid per omgaande hiertegen protest aan te tekenen bij de Marokkaanse autoriteiten en alle diplomatieke middelen in te zetten om haar vrijlating te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, betrokkene is inmiddels vrijgelaten.
De Eindrapportage Spelregels Interbestuurlijke Informatie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een limitatieve opsomming geven van de controles die naar aanleiding van de Eindrapportage Spelregels Interbestuurlijke Informatie1 niet of minder vaak uitgevoerd zullen worden?
De spelregels gelden sinds 1 mei 2011. Deze recente invoering maakt het op dit moment niet mogelijk het precieze effect van de spelregels te meten. Wel verwacht ik dat de spelregels zowel leiden tot verlichting van de lasten bij rijk en medeoverheden als tot het beschikbaar komen van de juiste informatie om aan de ministeriële verantwoordelijkheid te kunnen voldoen. De commissie die de spelregels heeft ontwikkeld, bestaande uit onder andere diverse ministeries, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Gemeentesecretarissen, gemeenten en een provincie, deelt dit beeld met mij. Deze verwachting baseer ik op een toets van de spelregels aan casuïstiek, die is uitgevoerd voordat de spelregels van kracht zijn gegaan.
Uit de toets bleek dat de spelregels zorgen voor een verlaging van de ervaren lasten, en tevens voor een kwantitatieve lastendaling. Onder andere op het gebied van ICT, wanneer bij nieuw of te wijzigen beleid de informatievoorziening aan de voorkant (tijdens de beleidsontwikkeling) wordt gestroomlijnd. Hierdoor zijn geen schaduwsystemen of provisorische aanpassingen meer nodig.
Een ander voorbeeld is de verantwoording van de specifieke uitkeringen op basis van het door medeoverheden gehanteerde baten en lasten stelsel in plaats van het kasstelsel. Op grond van de spelregels dient zoveel mogelijk aangesloten te worden bij horizontaal beschikbare gegevens.
Het overleg, tijdens de formulering van de informatievraag, over ieders verantwoordelijkheid en het stroomlijnen van beschikbare informatie, wordt door alle partijen als zeer nuttig en noodzakelijk ervaren. De spelregels zijn leidend bij dergelijke overleggen over gewijzigde of nieuwe taken voor medeoverheden.
De spelregels worden de komende tijd toegepast op alle nieuwe wet- en regelgeving van invloed op medeoverheden, waaronder de aankomende decentralisaties, en zullen daar hun waarde tonen.
Het inzetten van ongediplomeerde zomerhulpen in de thuiszorg |
|
Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat in de regio Arnhem ongediplomeerde zomerhulpen worden ingezet in de thuiszorg? Deelt u de mening dat de hiervoor verantwoordelijke zorgaanbieders de veiligheid en gezondheid van de cliënten op het spel zetten? Zo nee, waarom niet?1
Voor de zorgaanbieders en mij staan de veiligheid en gezondheid van de cliënt uiteraard voorop. Ik deel de mening echter niet dat de in het artikel aangehaalde zorgaanbieders de veiligheid en gezondheid van cliënten op het spel zetten.
In het bericht komen twee thuiszorgorganisaties ter sprake. Bij één instelling wordt aangegeven dat soms niet-gekwalificeerde huishoudelijke hulpen worden ingezet bij gebrek aan gediplomeerde krachten. Uit navraag blijkt dat het hierbij gaat om thuishulpen. Dat zijn medewerkers die uitvoering geven aan basistaken huishoudelijke hulp, aangezien cliënten nog zelf de regie kunnen voeren. In de aanbestedingen voor thuishulp zijn geen kwalificaties opgenomen.
Daarnaast geeft het artikel aan dat personen die een opleiding in de zorg volgen door beide thuiszorgorganisaties worden ingezet voor verzorgende activiteiten. In het algemeen kan ik stellen dat het niet acceptabel is als mensen handelingen moeten verrichten waarvoor ze niet bekwaam zijn, omdat de veiligheid en gezondheid van cliënten in het gedrang kunnen komen. Uit navraag blijkt echter dat de betreffende studenten alleen zijn ingezet voor handelingen waarvoor zij bekwaam zijn. Bovendien zijn zij begeleid.
Wat is uw verklaring voor het jaarlijks terugkerende fenomeen van onderbezetting in de zorg met als gevolg een verdere daling van de kwaliteit? Berust u in deze situatie of bent u voornemens structurele maatregelen te treffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is ieder jaar voor iedere werkgever, wat hij ook produceert, weer een uitdaging om het werk en de vakantie van medewerkers zo te organiseren dat er geen onoverkomelijke gaten vallen in de productie. Een tijdelijke collectieve sluiting van een sector, zoals jarenlang gebruikelijk was in de bouwsector, is in de zorg uiteraard onmogelijk. Dankzij de extra aandacht die werkgevers jaarlijks aan deze uitdaging besteden, voorkomen zij dat vakantiegebonden tekorten schrijnend uitwerken voor de cliënten.
Instellingen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Het opleidingsbeleid en de inzet van medewerkers maken daar onderdeel van uit. De IGZ toetst of er sprake is van verantwoorde zorg door gekwalificeerd personeel.
Deelt u de mening dat zorginstellingen die vanwege slechte planning te kampen hebben met onderbezetting en die ongekwalificeerd personeel inzetten moeten worden aangepakt door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u toelichten op welke wijze maatregelen worden genomen en welk effect die maatregelen de afgelopen jaren hebben gesorteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat zorgaanbieders die niet in staat zijn om tijdens vakantieperiodes adequate personeelsbezetting te organiseren, ook in de rest van het jaar zwak zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de IGZ te verzoeken om na te gaan in hoeverre bij deze zorgaanbieders risico’s bestaan voor de veiligheid en gezondheid van cliënten en de bevindingen aan de Kamer te rapporteren?
Ik vind het belangrijk dat alle zorgaanbieders gedurende het gehele jaar goede zorg verlenen. Ik zie dan ook geen reden om de IGZ te verzoeken zich specifiek te richten op zorgaanbieders die tijdens een vakantieperiode moeite hebben om een adequate personeelsbezetting te organiseren.
Deelt u de mening dat zorginstellingen tijdig zomerplannen zouden moeten opstellen om onderbezetting en daling van de kwaliteit in de vakantieperiode te voorkomen, en dat de IGZ hierop streng dient toe te zien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de wijze waarop u gaat bevorderen dat zorgbehoevende mensen de zomerperiode voortaan met vertrouwen tegemoet kunnen zien?
Zorginstellingen zelf zijn primair verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. Zij hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid aan te kunnen en te werken aan het verminderen van periodes van onderbezetting. Voor de rol van de IGZ in deze verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Het bericht ‘Saoediërs blokkeren sites’ |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Saoediërs blokkeren sites1» en «Saudi-Arabië blokkeert Wereldomroep-websites2»?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze berichten in het licht van de systematische onderdrukking van de vrijheid in het algemeen en van de vrijheid van meningsuiting in het bijzonder door het islamitische regime in Riyadh?
In Saudi-Arabië is sprake van een zeer beperkte vrijheid van meningsuiting. Het wereldwijd bevorderen van de vrijheid van meningsuiting is één van de prioriteiten van mijn mensenrechtenbeleid, waarbinnen ik bijzondere aandacht besteed aan het belang van het garanderen van internetvrijheid. De activiteiten en inzet van Nederland op dit gebied heb ik uiteengezet in een op 1 juni jl. aan uw Kamer verzonden brief (kenmerk 32 500 V, nr. 191). Als onderdeel van dit beleid stelt Nederland binnen internationale fora als de EU, de VN en de Raad van Europa het belang van internetvrijheid en het tegengaan van censuur stelselmatig aan de orde, waarbij ook het gebrek aan ongecensureerd internet in tal van specifieke landen, waaronder Saudi-Arabië, wordt besproken. Daarnaast organiseer ik op 9 december 2011 a.s. in Den Haag een ministeriële conferentie over internetvrijheid om met gelijkgezinde landen afspraken te maken over hoe beter kan worden samengewerkt om internetvrijheid te bevorderen.
Bent u bereid de Saoedische ambassadeur in Den Haag over de kwestie de oren te wassen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk gebleken met zekerheid vast te stellen wie verantwoordelijk was voor de tijdelijke blokkade van de website, noch wat een eventuele achterliggende reden daarvoor is geweest. Over deze kwestie zal ter navraag met de ambassade van Saudi-Arabië in Den Haag contact opgenomen worden. De website van de Wereldomroep bleek op maandag 15 augustus weer toegankelijk vanuit Saudi-Arabië, evenals het in de berichten genoemde videofragment.
Bent u bereid op de website van de Nederlandse ambassade in Riyadh, in het Arabisch en in het Engels, een verklaring te plaatsen waarin de Saoedische internetcensuur wordt betreurd? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze kwestie in internationale fora aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er vergelijkbare gevallen bekend van internetcensuur in islamitische landen waarmee Nederland «vriendschappelijke» relaties onderhoudt?
De websites van zowel lokale als internationale media worden – in uiteenlopende mate – gecensureerd in meerdere landen overal ter wereld.
Het bericht dat klassen in het basisonderwijs uitpuilen |
|
Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel dat klassen in het basisonderwijs komend schooljaar een stuk groter zullen zijn dan afgelopen schooljaar?1
Ik kan mij niet vinden in de conclusies van het artikel.
Onderschrijft u de constatering van de PO-raad dat de klassen groter zullen worden na de zomer? Zo nee, waarom niet?
Besturen kiezen zelf hoe zij de middelen die ze ter beschikking hebben inzetten voor het onderwijs. Ik heb geen gegevens over de groepsgrootte. Sinds 2002 wordt de bekostiging van basisscholen gebaseerd op 20 leerlingen per fte voor de onderbouw en 28 leerlingen per fte voor de bovenbouw. Dit betreft een onderbouwing van de opbouw van de bekostiging. Het is aan de schoolbesturen zelf om te bepalen hoeveel en op welke manier zij personeel inzetten. De Inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs. De bezuinigingen op bestuur en management en de groeimiddelen die het vorige kabinet heeft doorgevoerd betreffen circa 2% van de bekostiging van basisscholen. De door de PO-raad gesuggereerde stijging van de groepsgrootte van gemiddeld 12% staat niet in verhouding tot deze bezuiniging. Het is mij dan ook onduidelijk waarop de PO-raad haar gegevens op baseert.
Klopt het dat het snijden in het personeelsbestand van scholen onvermijdelijk is door de rijks- en gemeentebezuinigingen van de afgelopen jaren en het gebrek aan compensatie voor bijvoorbeeld gestegen energieprijzen?2
De bezuinigingen op bestuur en management en de groeimiddelen die het vorige kabinet heeft genomen betreffen circa 2% van de bekostiging van basisscholen. De bekostiging van basisscholen is de afgelopen jaren volledig geïndexeerd. De materiële instandhouding kent een jaarlijks wettelijk verplichte indexering. In de Wet op het primair onderwijs is bepaald dat de materiële instandhouding iedere vijf jaar geëvalueerd wordt. De laatste evaluatie is in 2011 afgerond en aan u toegezonden op 26 april 2011 (TK 2010 – 2011, 31 293, nr. 100). Uit deze evaluatie blijkt dat schoolbesturen in de periode 2006 tot en met 2009 4% meer uitgegeven hebben dan zij voor materiële instandhouding bekostigd kregen. Dit betreft 0,37% van de totale bekostiging. Gezien de geringe afwijking tussen bekostiging en feitelijke uitgaven zie ik geen reden om tot bijstelling van de bekostiging over te gaan. Schoolbesturen zijn vrij in de besteding van middelen. In de toekenning van de bekostiging wordt onderscheid gemaakt tussen materiële instandhouding en personele bekostiging. Maar voor de schoolbesturen is sprake van één budget waarvoor goed onderwijs gegeven moet worden. Het komt de kwaliteit van het onderwijs ten goede als scholen bestedingsvrijheid hebben. Ik wil dan ook niet ingrijpen in deze vrijheid van scholen.
Deelt u de mening van de PO-raad dat het onwenselijk is als de klassen in het basisonderwijs steeds groter worden?
Er is geen eenduidig wetenschappelijk bewijs dat de groepsgrootte van invloed is op de kwaliteit van onderwijs. Het CPB heeft onderzoek gedaan naar toonaangevende wetenschappelijke studies op het gebied van klassengrootte. Een deel van de (quasi) experimentele studies, waaronder die voor Nederland, vindt geen effect van een verandering in de klassengrootte op de leerprestaties. De Inspectie van het Onderwijs heeft in 2006 onderzoek gedaan naar de effecten van maatregelen om klassen te verkleinen. Dit onderzoek wijst uit dat klassenverkleining geen effect heeft op de kwaliteit van het onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs beoordeelt de kwaliteit van het primair onderwijs als voldoende. In het Onderwijsverslag over het schooljaar 2009–2010 concludeert de Inspectie onder andere dat het aantal zeer zwakke basisscholen daalt en dat leerlingen op de basisscholen beter presteren. Ik vertrouw op de professionaliteit van de besturen en de schoolteams om bij de inrichting van het onderwijs de juiste keuzes te maken bij de verdeling van de middelen, zodat de kwaliteit gewaarborgd blijft.
Ziet u een risico voor de kwaliteit van het onderwijs met deze steeds groter wordende klassen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen gegevens over de groepsgrootte. Voor mij is de kwaliteit van het onderwijs leidend. De kwaliteit is voldoende en stijgende, zo constateert de Inspectie in het meest recente onderwijsverslag. Het is mijn ambitie om met kracht door te gaan met de verbetering van deze kwaliteit. Deze ambities en de daarbij behorende concrete beleidsmaatregelen staan beschreven in het Actieplan Basis voor presteren en het Actieplan Leraar 2020- Een krachtig beroep. Door uitvoering te geven aan de actieplannen, in samenspraak met het onderwijsveld, werken we aan een versterking van de kwaliteit.
Klopt het dat u al veel langer weet dat de klassen in het basisonderwijs aan het groeien zijn, als gevolg van bezuinigingen door het rijk? Zo ja, waarom hebt u niet eerder actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u risico’s in de combinatie van de invoering van het zogenaamde «passend onderwijs» en de groeiende groepsgrootte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke risico’s?
In de huidige inrichting van de zorg en extra ondersteuning in het onderwijs bestaan verschillende systemen naast elkaar. In het nieuwe stelsel passend onderwijs wordt gestreefd naar één – zo veel mogelijk- integraal systeem, waarbij de nieuwe samenwerkingsverbanden op basis van hun zorgplan verantwoordelijk worden voor de toewijzing van extra ondersteuning en begeleiding. Zij hebben daarin veel meer vrijheid dan nu het geval is ten aanzien van het inzetten van de zorgmiddelen, waardoor meer maatwerk mogelijk is. Daarbij is hetniet zo dat bij de invoering van het nieuwe stelsel passend onderwijs alle leerlingen vanuit het speciaal onderwijs ineens naar het regulier onderwijs moeten. Het speciaal onderwijs blijft gewoon bestaan.
Bent u nog steeds van mening dat de verantwoordelijkheid voor de grotere klassen enkel bij de schoolbesturen ligt?3 Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om de klassenvergroting te stoppen?
De lumpsumbekostiging is ingevoerd zodat schoolbesturen een integrale afweging van uitgaven en doelen kunnen maken en maatwerk kunnen leveren. Een schoolbestuur doet dat in samenspraak met de directie van een school. Daarnaast speelt ook de medezeggenschapsraad een rol. In samenspraak met directeuren, leraren en medezeggenschapspartners is het schoolbestuur uiteindelijk verantwoordelijk voor de inrichting van het onderwijs en daarbij ook over de organisatie, samenstelling en omvang van de groepen. Ik ga niet ingrijpen in deze inrichtingsvrijheid van schoolbesturen.
Bent u bereid met voorstellen te komen om de klassengrootte te maximeren op 25 leerlingen? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Fixatiebeleid in de thuissituatie naar aanleiding van de Wet zorg en dwang |
|
Henk van Gerven |
|
Bent u bekend met het artikel «Deskundigen vrezen groei thuisfixatie»? Heeft u gesproken met de genoemde deskundigen en organisaties? Zo nee, waarom niet?1
Jazeker. Met de in het artikel genoemde deskundigen vindt met enige regelmaat (ambtelijk) goed overleg plaats, over het terugdringen van fixatie en andere vormen van onvrijwillige zorg.
Wat is uw reactie op de mening van de heer Duijf van de innovatiekring Dementie, dat de nieuwe Wet zorg en dwang de deur wagenwijd openzet naar fixatie in de thuissituatie, en daarmee het probleem van fixatie verschuift? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Het is goed dat dit aan de orde wordt gesteld, omdat het een kans biedt bepaalde beeldvorming rondom het wetsvoorstel recht te zetten. Bovendien geeft het duidelijk aan dat er komend jaar een stevig voorlichtingstraject over het wetsvoorstel nodig is.
Mevrouw Duijf stelt dat het nieuwe wetsvoorstel fixatie in de thuissituatie zal stimuleren. Met het wetsvoorstel beoog ik echter juist het omgekeerde, door heldere eisen te stellen aan vrijwillige en onvrijwillige zorg in zowel de intramurale als de extramurale zorg. Een vorm van vrijheidsbeperking moet in mijn ogen altijd aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen, ongeacht de plaats waar het zich afspeelt. Dezelfde, strenge eisen waarmee fixatie in intramurale voorzieningen wordt teruggedrongen, gelden straks ook in de extramurale zorg.
Het is dus uitdrukkelijk niet het doel van dit wetsvoorstel om vrijheidsbeperkingen in de thuissituatie zomaar, of te allen tijde, mogelijk te maken. Een vrijheidsbeperking kan alleen worden ingezet als laatste redmiddel. Dat betekent dat wat nu niet nodig is, straks ook niet moet of mag gebeuren. Mijn verwachting is dan ook omgekeerd aan die van mevrouw Duijf. Door in het wetsvoorstel grenzen te stellen komt er een eind aan de huidige onduidelijkheid rond onvrijwillige zorg in extramurale situaties.
Wat is uw reactie op de vrees van de heer Duijf dat het onmogelijk wordt op te letten of de wet overtreden wordt, omdat duizenden huizen relatief moeilijk te controleren zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Via dit wetsvoorstel komt er een einde aan het onduidelijke (gedoog) beleid dat nu voor extramurale zorg bestaat. Is vrijheidsbeperking kwalitatief niet verantwoord dan zal de Inspectie zonder meer handhaven. Het wetsvoorstel vereist dat de zorgaanbieder regelmatig een overzicht per cliënt verstrekt aan de IGZ van de onvrijwillige zorg die is verleend, onder vermelding van de aard en de frequentie daarvan en een motivering van de noodzaak daartoe. Deze verplichting geldt vooral zowel extra- als intramurale zorg. De IGZ zal dus na invoering van de nieuwe wet beter en sneller dan in de huidige situatie zicht krijgen op de toepassing van onvrijwillige zorg op het niveau van de individuele cliënt. Dat deze zorg op veel locaties kan worden gegeven is voor de Inspectie zeker geen nieuwe situatie, daarvan is nu al sprake in de extramurale zorg, dagcentra en in vele andere zorgsectoren.
Op welke wijze denkt de Inspectie voor de Gezondheidszorg voldoende toezicht te kunnen houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat zorgvragers thuis gefixeerd mogen worden, terwijl toezicht door mantelzorgers en zorgverleners niet constant mogelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het wetsvoorstel Zorg en dwang zal er in de praktijk toe leiden dat fixatie in zowel extra- als intramurale zorg alleen nog onder zeer strikte voorwaarden kan worden toegepast. Een belangrijke eis daarbij is bijvoorbeeld dat fixatie slechts kan worden toegepast als er geen beter alternatief voorhanden is om ernstig nadeel voor de cliënt of diens omgeving te voorkomen. Ook ontbrekend of onvoldoende toezicht betekent dat fixatie of andere vormen van onvrijwillige zorg sowieso niet zijn toegestaan in zowel extramurale als intramurale situaties.
Deelt u de mening van de heer Hertogh van de Vrije Universiteit, dat de nieuwe Wet zorg en dwang mankementen kent, waaronder het ontbreken van deskundigheid van verzorgers met betrekking tot het wel of niet fixeren? Zo nee, waarom niet?1
In het wetsvoorstel Zorg en dwang worden de randvoorwaarden gesteld, die moeten voorkomen dat hulpverleners met onvoldoende deskundigheid voor het vraagstuk van «wel of niet dwang toepassen» worden gesteld. Het wetsvoorstel maakt toepassing van fixatie of andere onvrijwillige zorg slechts mogelijk na bespreking in een multidisciplinair team van het zorgplan voor de onvrijwillige zorg. Door deze wettelijke verplichting tot multidisciplinair overleg in het wetsvoorstel op te nemen beoog ik dus juist te zorgen dat de juiste deskundigheid betrokken wordt. Zo kan worden voorkomen dat zorgverleners in hun eentje moeten besluiten over onvrijwillige zorg.
In het wetsvoorstel Zorg en dwang is er niet voor gekozen om de deskundigheid van verzorgers en andere hulpverleners wettelijk tot in detail te verankeren, in lijn ook met het wetsvoorstel Wcz waarbij de zorgaanbieder het primaire aanspreek-punt is. Dit geeft de ruimte aan zorgaanbieders, cliënten(organisaties), zorgverzekeraars en beroepsgroepen om in goed onderling overleg zelf te komen tot een goede invulling van de kaders die de wet schept. De richting daarvan is helder.
Deelt u de mening dat fixatie in de thuissituatie zoveel mogelijk moet worden teruggedrongen, en door middel van goede kwalitatieve zorgverlening naar alternatieven gezocht moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven hebben uw voorkeur?
Ja, ik ben het geheel met u eens. Terugdringen van fixatie en andere onvrijwillige zorg is juist de intentie van het wetsvoorstel Zorg en Dwang. Een algemene uitspraak voor een alternatief voor fixatie is niet te geven. Dat is afhankelijk van de cliënt en de situatie waarin deze zich bevindt. Een voorbeeld is de fixatie of het gebruik van bedhekken ter voorkoming van valincidenten bij bedlegerige cliënten in de psychogeriatrie. Een in hoogte verstelbaar bed is een zo veilig mogelijk alternatief. Het hek kan de cliënt, die het echter niet begrijpt, het gevoel van dwang geven. Als een cliënt in verwardheid over het hek heen klimt valt hij nog verder. Daarom brengt de verzorging het bed in de laagste stand en doet de bedhekken naar beneden. Dat soort afwegingen worden bedoeld met het multidisciplinair overleg.
Verschillende stekkers en betaalpasjes voor het laden van elektrische voertuigen |
|
Kees Verhoeven (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat er een groot aantal laad- en betaalsystemen voor elektrische voertuigen naast elkaar bestaat?1 2
Nee, dat is te sterk uitgedrukt. De vormen die een laadpunt kan hebben, is voor de elektrische rijder niet relevant. Wat wel relevant is, is het aantal stekkers. Momenteel zijn er drie verschillende soorten stekkers – de uitleg daarvoor treft u hieronder aan. Op publieke laadpunten is de stroom momenteel nog gratis. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een verrekensysteem om betalingen mogelijk te maken.
Hoeveel verschillende laadpalen, laadsystemen, laadstekkers en betaalpasjes bestaan er in Nederland voor elektrische voertuigen?
Er zijn momenteel drie typen laadstekkers voor elektrisch vervoer. Deze zijn geschikt voor verschillende vormen van laden. Het betreffen de gewone geaarde «huis-tuin-en-keuken»-stekker, de zgn. «type 2»-stekker en de zgn. «CHAdeMO»-stekker voor snelladen.
De type 2-stekker is begin 2010 door autoleveranciers, aanbieders van oplaadinfrastructuur en overheid als Nederlandse standaard gekozen, zoals ook vermeld in het webartikel waaraan gerefereerd wordt in vraag 1. Met de «type 2»-stekker kan met hogere vermogens (dus sneller) worden geladen dan met de «huis-tuin-en-keuken»-stekker en hij is veiliger, door een vergrendeling tegen diefstal, misbruik en los maken onder spanning. De normale 230V «huis-tuin-en-keuken» stekker biedt nu nog een goedkope en gemakkelijke oplossing om te laden op private laadpunten, bijvoorbeeld aan huis. De mogelijkheden voor intelligent laden, door de uitwisseling van laadgegevens, zijn echter beperkt.
Daarnaast zijn onlangs ook de eerste snellaadpunten in Nederland geplaatst. Vanwege veiligheidvereisten is voor snelladen (in 15 tot 30 minuten een behoorlijk volle accu) een apart type laadstekker noodzakelijk.
Meerdere marktpartijen bieden de consument oplaadabonnementen en -passen aan. Hierdoor kan een ruim aanbod ontstaan van diensten voor de elektrische automobilist, dat aansluit op zijn of haar individuele mobiliteitsbehoeften. Met de «intentieverklaring interoperabiliteit» hebben aanbieders van oplaadinfrastructuur afspraken over «interoperabiliteit» vastgelegd. Dit zorgt ervoor dat gebruikers met hun oplaadpas niet alleen bij hun eigen aanbieder, maar bij alle oplaadpunten in Nederland kunnen opladen. In het zgn. interoperabiliteitsoverleg maken aanbieders van oplaadinfrastructuur afspraken over het aansluiten van oplaadsystemen met als doel te komen tot een goed netwerk van publiek toegankelijke oplaadpunten met inter-operabele oplaadpassen. Dat dit soms nog niet optimaal werkt, is uiteraard hinderlijk voor de individuele elektrische automobilist die ermee geconfronteerd wordt, maar het is inherent aan de ontwikkelingsfase waarin de markt voor elektrisch vervoer zich nu bevindt.
Deelt u de ambitie van het Formule E-team om te komen tot één uniforme laadstekker? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u onderneemt om te komen tot één uniforme laadstekker? Kunt u ook aangeven welke acties het Formule E-team op dit punt heeft ondernomen en nog zal ondernemen?
Ja, ik deel de ambitie van het Formule E-team om tot één uniforme laadstekker («type 2») voor publiek toegankelijke oplaadpunten te komen. Voor het sturen van de belasting van het energienetwerk is het gewenst dat er mogelijkheden komen voor intelligent laden. Hiervoor is van belang dat «type 2» de standaard wordt, ook bij private laadpunten. Voor snelladen zal een afzonderlijke type stekker blijven bestaan.
Kortom: de situatie met 3 stekkers die we op dit moment in Nederland hebben, is voor nu prima. Met de «huis-tuin-en-keuken»-stekker en de «type 2»-stekker, die bij praktisch elke elektrische auto geleverd worden, kan in heel Nederland geladen worden bij gewone geaarde stopcontacten en bij publiek toegankelijke oplaadpunten. Een geforceerde keuze voor één type stekker zal de introductie en acceptatie van het elektrisch rijden in Nederland niet versnellen. Op termijn streven we er echter naar terug te gaan naar 2 soorten stekkers: de type 2 en de snellaadstekker. In alle situaties is het cruciaal dat laadgegevens van publiek toegankelijke laadpunten uitwisselbaar zijn, zodat de elektrische rijder bij al deze laadpunten zijn auto kan opladen.
Het kabinet wil Nederland ontwikkelen tot een aansprekend testland voor elektrisch rijden en hiermee eveneens een impuls geven aan duurzame bedrijvigheid. De uitrol van publiek toegankelijke laadinfrastructuur is cruciaal voor het welslagen van deze ambitie. Overheid en marktpartijen ontwikkelen momenteel gezamenlijk een marktmodel voor laad- en betaalinfrastructuur, die een goede werking van de markt voor de consument zeker stelt.
Klopt het dat verschillende gemeenten en energiebedrijven ook verschillende betaalsystemen hanteren? Kunt u aangeven welke acties u onderneemt om de verschillende betaalsystemen te standaardiseren? Is er regie op het standaardiseren van deze betaalinfrastructuur?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Op welke termijn verwacht u dat de standaardisatie van de laad- en betaalsystemen, ook in Europees verband, gerealiseerd zal zijn?
De Europese Commissie heeft de CEN-CENELEC een mandaat gegeven om voor eind 2011 een standaard te bepalen voor de aansluiting op en de interoperabiliteit van de laadinfrastructuur, onder meer in relatie tot slim laden en veiligheidsaspecten. Om een goed afgestemde Nederlandse inbreng in deze Europese discussie te waarborgen is in 2010 de normcommissie Elektrische Voertuigen van NEN opgericht. In de normcommissie wordt door een brede groep van belanghebbende organisaties het Nederlandse standpunt bepaald. Binnen deze normcommissie stemmen marktpartijen de gewenste Nederlandse inzet af.
Ook Duitsland, België, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen hebben voor de type 2 standaard voor publiek laden gekozen. Samen met deze landen bepleit Nederland in Europees verband dat de andere lidstaten zich bij deze standaard aansluiten.
Om internationale interoperabiliteit alvast in de praktijk te beproeven, werkt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie samen met een aantal netwerkbeheerders, verenigd in de Stichting E-laad, aan een grensoverschrijdende proeftuin met Noordrijn-Westfalen. In dit project wordt er voor gezorgd dat aan weerszijden van de grens met elkaars laadinfrastructuur kan worden geladen en uiteindelijk ook betaald.
Het opschorten van subsidies voor mondiaal burgerschap |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het per direct opschorten van subsidies voor mondiaal burgerschap?1
Ja.
Klopt het dat er voor 2011 nog een bedrag van 5 miljoen euro beschikbaar is? Zo ja, wat gebeurt daarmee?
Nee. Vanwege de noodzaak tot bezuinigen heb ik het oorspronkelijke subsidieplafond voor de periode tot eind 2011 moeten verlagen van € 32 mln naar de huidige € 27 mln. Voor dit verlaagde bedrag zijn reeds subsidiebeschikkingen verzonden. Deze bestrijken de periode tot en met 2014.
Klopt het dat er voor 2012 geen middelen voor de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) beschikbaar zullen zijn?
Er komen voor 2012 vooralsnog geen nieuwe middelen beschikbaar. Op basis van de tot aan de opschorting van SBOS aangegane verplichtingen zal in 2012 een bedrag van ongeveer € 6 mln worden uitgekeerd.
Hoe beoordeelt u opmerkingen, o.a. van de heer Schuil, directeur van OIKOS, dat door het per direct opschorten van de SBOS middelen het langgekoesterde uitgangspunt van het Nederlands ontwikkelingsbeleid – dat verandering daar en verandering hier onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn – ook per direct beëindigd is?
Daar ben ik het niet mee eens. Naar mijn mening wordt er met de tot nu toe in het kader van SBOS goedgekeurde aanvragen – samen met de inzet van de vernieuwde NCDO – substantieel invulling gegeven aan de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking.
Hecht de regering aan het in stand houden van draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking en zo ja; op welke wijze wilt u dat in stand houden?
Ja, het beleid op dit terrein is derhalve fundamenteel vernieuwd. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. De overheid heeft hierbij een voorwaarden scheppende en waar nodig en mogelijk een katalyserende rol. Dit wordt ingevuld door kennis en advies ter beschikking te stellen (via de vernieuwde NCDO) en waar mogelijk door financiële ondersteuning (via SBOS), alsmede door communicatie over het ontwikkelingsbeleid. Begrip in de samenleving voor het belang van internationale samenwerking is verder gediend met het tonen van effecten en resultaten, de manier hoe die (kunnen) worden bereikt – zonder dat te simpel voor te stellen – en hoe burgers daar zelf aan kunnen bijdragen.
Het anoniem melden van misstanden door zorgpersoneel aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de enquête van CNV Publieke Zaak waaruit blijkt dat misstanden in ziekenhuizen vaak niet worden gemeld door het personeel?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat een derde van de vijfhonderd ondervraagden aangeeft een situatie te hebben meegemaakt die aan de IGZ had moeten worden gemeld, zoals een val uit bed of toediening van verkeerd bloed?
Ik deel uw mening dat het zorgelijk is dat twee derde van de ondervraagden kennis heeft van situaties waarbij de veiligheid van patiënten in het geding is en dit niet meldt. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn voor het bevorderen van patiëntveiligheid in ziekenhuizen onmisbaar. Zij staan immers dicht bij de patiënt en voorkómen in veel gevallen dat fouten in de zorg tot schade aan de patiënt leiden. Zorgpersoneel heeft een eigenstandige verantwoordelijkheid met betrekking tot het observeren, begeleiden, verplegen en verzorgen van patiënten die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Deze verantwoordelijkheid strekt zich ook uit tot het signaleren en melden van incidenten, ook als een dergelijke melding leidt tot eventuele nadelige gevolgen voor het betreffende ziekenhuis of individuele zorgprofessional(s).
Alle ziekenhuizen in Nederland hebben, als onderdeel van het veiligheid managementsysteem (VMS), een meldsysteem voor het melden van incidenten en calamiteiten.
Onderzoek suggereert dat er sprake is van onderrapportage ten aanzien van het melden van incidenten aan directies van ziekenhuizen (dossieronderzoek EMGO/NIVEL, 2007 en 2010). De directie van een ziekenhuis is sterk afhankelijk van de meldingsbereidheid van medisch specialisten en verpleegkundigen. Uit het onderzoek van CNV publieke zaak blijkt dat in veel ziekenhuizen het melden van incidenten of calamiteiten kennelijk nog als zodanig bedreigend wordt ervaren dat het melden en signaleren achterwege wordt gelaten.
Het melden van calamiteiten bij de IGZ is belangrijk en wettelijk verplicht. De maatregelen van de IGZ zijn erop gericht dat het ziekenhuis voldoende maatregelen neemt om herhaling te voorkómen. Daarnaast zet de IGZ zich in om de geleerde lessen te verspreiden naar andere ziekenhuizen of zorginstellingen.
Wat vindt u van de bevinding dat slechts vier op de tien medewerkers, uit angst voor de reacties van collega’s en leidinggevenden, aan de bel trekt als zij getuige zijn van onverantwoord optreden van specialisten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zorgmedewerkers beter op de hoogte worden gebracht van de klokkenluidersregeling voor de zorg en dat deze hen bij melding goed beschermd?
Zorginstellingen dienen over een klokkenluidersregeling te beschikken. Het initiatief hiertoe komt van de brancheorganisaties in de zorg en is verplicht gesteld via de Zorgbrede Governancecode (hierna: code). Deze klokkenluidersregeling moet volgens de code door de bestuurders van de instellingen algemeen bekend gemaakt worden. De modelregeling klokkenluiden biedt waarborgen om klokkenluiders te beschermen.
Wat vindt u van het standpunt dat medewerkers in de zorg anoniem hun klachten moeten kunnen melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg, die deze individuele klachten moet onderzoeken?
De IGZ ontvangt regelmatig anonieme meldingen over misstanden in de zorg, zowel van cliënten maar ook van zorgpersoneel zelf. Indien de inspectie bij een anonieme melding (dan wel melding waarvoor de melder geen toestemming geeft deze door te sturen aan betreffende zorgverlener), sterk het vermoeden heeft dat sprake is van een ernstige situatie waarbij risico’s bestaan voor de patiëntveiligheid, dan neemt de IGZ deze melding in behandeling. In alle andere gevallen worden anonieme meldingen primair gebruikt om patronen te herkennen die wijzen op structurele tekortkomingen in de zorg. Wanneer dat het geval is dan betrekt de inspectie dat bij haar (onaangekondigd) toezicht.