De opvolging van aanbevelingen van het VN-Mensenrechtencomité en de opvolging van de aanbevelingen van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met de openbare brief gericht aan de Permanente Vertegenwoordiger van Nederland te Genève van 10 mei 2011, waarin de speciaal rapporteur van het VN-Mensenrechtencomité de Nederlandse regering voor de tweede keer herinnert aan de openstaande vragen van het comité?1
Ja.
Wat is de exacte reden voor de vertraging in de verzending van de tussenrapportage?
De rapportage is op 16 september bij het Mensenrechtencomité ingediend. Het comité is steeds op de hoogte gehouden van de voortgang van de Nederlandse tussenrapportage. De tussenrapportage was vertraagd omdat er sprake was van noodzakelijke herzieningen naar aanleiding van de staatkundige hervormingen van het Koninkrijk in oktober 2010.
Kunt u toelichten op welke wijze u van plan bent om het vierde periodieke rapport en de reactie van de Nederlandse regering op de aanbevelingen die in dit rapport worden gedaan openbaar gaat maken? Indien u dit niet van plan bent, wat is de verklaring voor het gegeven dat u aanbeveling 28 van dit rapport, waarin de openbaarheid van dit rapport expliciet wordt gevraagd o.a. voor het bredere publiek, NGO’s en universiteiten en openbare bibliotheken, terzijde wenst te schuiven?
Het vierde periodieke rapport van het Koninkrijk der Nederlanden is al geruime tijd openbaar en is in te zien op de website van het Mensenrechtencomité van de Verenigde Naties. Bij brief van 15 oktober 2009 heeft de toenmalige minister van Justitie de aanbevelingen van het comité naar aanleiding van de vierde rapportage, met een kabinetsreactie hierop, aan uw Kamer gestuurd (TK 2009–2010, 32123-VI, nr. 11) Ook de tussentijdse rapportage, waarin nader wordt ingegaan op enkele van deze aanbevelingen is direct na indiening bij de VN ter kennisgeving aan de Tweede Kamer gezonden. De reactie van de regering zal op termijn eveneens door de VN op de website van het mensenrechtencomité worden geplaatst.
Bent u bereid het Nederlandse voorbehoud bij artikel 10 van het internationaal verdrag inzake burger en politieke rechten in te trekken en de voorbehouden bij de andere artikelen te heroverwegen, zoals aanbevolen door het mensenrechtencomité in alinea 4 van de «concluding observations»? Indien nee, waarom niet?2
Het comité spoort Nederland aan de voorbehouden bij het Verdrag te heroverwegen en vraagt in het bijzonder aandacht voor het voorbehoud bij artikel 10, dat ziet op de scheiding van verdachten en veroordeelden. Die scheiding is een belangrijk uitgangspunt in de Nederlandse penitentiaire regelgeving en in de penitentiaire praktijk. Het voorbehoud is gemaakt omdat er op dat uitgangspunt in de Nederlandse regelgeving enkele belangrijke uitzonderingen bestaan. Niettemin zal Nederland, zoals ook in de kabinetsreactie van oktober 2009 al is aangegeven, opnieuw bekijken of het voorbehoud kan worden ingetrokken. Uiterlijk in juli 2014, wanneer Nederland zijn volgende periodieke rapportage onder dit Verdrag dient in te dienen, zal op deze aanbeveling van het mensenrechtencomité nader worden ingegaan.
Deelt u de mening van het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie, die in aanbeveling 21, alinea 8, aangeeft het zeer zorgwekkend te vinden dat incidenten van racistische en xenofobe aard met name teweeggebracht door extremistische politieke partijen ongunstig kunnen zijn voor het politieke dialoog rondom rassendiscriminatie? Indien nee, waarom niet?3
De Nederlandse samenleving kenmerkt zich door een grote verscheidenheid. Vrijheid en openheid van de samenleving maken deze pluriformiteit mogelijk.
De Nederlandse Grondwet en mensenrechtenverdragen hebben deze vrijheid verankerd en zijn daarmee een bron van breed gedeelde uitgangspunten.
Debat over maatschappelijke vraagstukken is van cruciaal belang in een democratische rechtsstaat. Ook wanneer het gaat over zaken die betrekking hebben op de uitoefening van grondwettelijke vrijheden. Het spreekt voor zich dat er tegen uitlatingen, die onverenigbaar zijn met wettelijke bepalingen en juridische kaders die nationaal en internationaal zijn geschapen in het kader van de vrijwaring van discriminatie, wordt opgetreden.
Intimidatie van politieke kandidaten wordt niet toegestaan en openbare discussies over politieke standpunten vinden in een democratische rechtsstaat vanzelfsprekend plaats. In het publieke debat hebben politici daarvoor veel ruimte. De ruimte die politici hebben is bij discussie en debat in het parlement nog groter. De grenzen van de ruimte worden uiteindelijk door de rechter bepaald.
Aantekening:
Overigens is de geciteerde passage bij vraag 7 niet terug te vinden in document CERD /C/NLD/CO/17-18 dd 25 maart 2010.
Op welke wijze geeft de Nederlandse regering gehoor aan de door het VN-comité voor de uitbanning van rassendiscriminatie in alinea 4 geplaatste aanbeveling waarbij de Nederlandse regering wordt verzocht om in haar migratiebeleid de geschikte balans te vinden tussen verantwoordelijkheid van de Staat onder de Conventie en de verantwoordelijkheid van immigrantengemeenschappen in Nederland?
Waarschijnlijk wordt in de vraag het integratiebeleid bedoeld in plaats van het migratiebeleid, omdat CERD-aanbeveling 4 verwijst naar het integratiebeleid.
De regering heeft op 28 juni 2011 in een brief aan de Tweede Kamer haar visie op het integratiebeleid aangeboden; zie Tweede Kamer 32 824, nr. 1. Daarin wordt de balans beschreven tussen de verantwoordelijkheid van de Staat en de migrant met het oog op een zo voorspoedig mogelijk verloop van het integratieproces.
Voorts heeft de regering op 15 juli 2011 in een brief aan de Tweede Kamer de aanscherping van maatregelen in het actieprogramma ter bestrijding van discriminatie uiteengezet; zie Tweede Kamer 30 950, nr. 34.
Kunt u toelichten of de zinssnede : «it goes without saying that action against utterances incompatible with provisions of law or with legal frameworks created at national and international level with a view to eliminating discrimination» volgens u ook voor Nederlandse politici moet gelden? Indien nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse regering haar zesde periodieke rapport over het VN Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing al ingediend? Klopt het dat dit rapport op 30 juli jl. ingediend had moeten worden? Bent u bereid dit rapport aan de Kamer toe te zenden?
Dit rapport had op 15 juli jl. moeten worden ingediend. De regering heeft er naar gestreefd het rapport tijdig in te dienen maar dit is door het uitvoerige afstemmingsproces, waarbij verschillende departementen en alle vier de landen van het Koninkrijk zijn betrokken, helaas niet gelukt. Het ministerie heeft op dit moment bijna alle bijdragen voor het rapport ontvangen. Ook in dit geval is het anti-foltercomité van de VN op de hoogte gesteld van de voortgang van de Nederlandse rapportage. Ik ben bereid dit rapport na indiening aan de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer toe te zenden.
Deelt u de mening dat rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen altijd ter kennisgeving aan de Kamer voorgelegd moeten worden? Indien ja, gaat u dit uitvoeren? Indien nee, waarom niet?
Rapporten die voortvloeien uit verdragsverplichtingen zullen in de toekomst zo spoedig mogelijk na indiening bij de VN ook ter kennisgeving aan de Kamer worden gestuurd.
De handel in afstudeerscripties |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichtgeving over de handel in scripties waarbij studenten hun afstudeer- of stagescripties of andere stukken tegen betaling kunnen laten (af)schrijven door anderen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze commerciële handel in «valse» scripties?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de handel in scripties. Ik beoordeel deze handel als verwerpelijk.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat het mogelijk is, onder andere via diverse internetwebsites, dat mensen zich aanbieden om tegen betaling scripties te schrijven en dat studenten hier een oproep toe kunnen doen?2
Ik deel de mening dat het onacceptabel is dat studenten hiervan gebruikmaken. Het aanbieden van deze dienst vind ik, zoals in het antwoord op vraag 1 verwoord, verwerpelijk.
Deelt u de mening dat dit in het kader van vertrouwen in de kwaliteit van studenten, hun opleiding en hun examinering een situatie is waar we ons tegen moeten verzetten en waar maatregelen vereist zijn om de kwaliteit en echtheid van scripties te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om aan deze praktijken een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat we ons moeten verzetten tegen dergelijke praktijken. In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn reeds voorschriften opgenomen met betrekking tot het vaststellen van fraude en het afgeven van getuigschriften. Deze bevoegdheden liggen bij de examencommissie. Als de examencommissie het getuigschrift nog niet heeft afgegeven en de fraude wordt vastgesteld, kan de examencommissie constateren dat de student het examen nog niet heeft behaald en wordt er geen getuigschrift uitgereikt. Het instellingsbestuur kan als aanvullende maatregel de inschrijving van de student definitief beëindigen. Daarmee wordt afstuderen voor die opleiding bij die instelling onmogelijk.
De examencommissie gaat pas over tot het uitreiken van het getuigschrift, als de student het examen van een opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Als een student een scriptie door een ander laat schrijven, heeft hij het examen niet met goed gevolg afgelegd. Als dat later, dus na afgifte van een getuigschrift blijkt, kan de examencommissie het getuigschrift intrekken. Ik ga ervanuit dat de examencommissie daartoe overleg pleegt met het instellingsbestuur.
Ik zie geen aanleiding om op dit punt additionele maatregelen te treffen. Dat neemt overigens niet weg dat internet de mogelijkheden voor een dergelijk aanbod aanzienlijk heeft vergroot en dat het voor instellingen en toezichthouders van belang is alert te zijn op de mogelijkheid dat dergelijke fraude zich voordoet en hierop goed in te spelen.
Op welke wijze wordt er nu gecontroleerd of een scriptie van een student door iemand anders is geschreven? Zijn hogescholen en universiteiten in voldoende mate in staat om dergelijke gevallen vast te stellen? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgdragen dat deze controlemogelijkheden worden verbeterd? Zo ja, hoe komt het dan dat het nog steeds mogelijk lijkt te zijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kan het gebruikmaken van een door een ander gemaakte scriptie ten behoeve van de eigen studie een strafbaar feit betreffen? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunnen degenen die aanbieden om voor een ander een scriptie te schrijven op enige wijze daarmee een strafbaar feit plegen of deelnemen aan een strafbaar feit? Maakt het daarbij uit of dit in de uitoefening van een bedrijf gebeurt? Zo ja, aan welke strafbare feiten denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien er bij bovengenoemde praktijken sprake is of kan zijn van strafbare feiten, dit tenminste onderzocht moet worden dan wel eventueel moet worden vervolgd? Zo ja, gebeurt dit ook? Hoeveel onderzoeken dan wel vervolgingen zijn u in deze bekend? Hebben die tot veroordelingen geleid? Zo nee, waarom niet?
Ik beschouw het valselijk gebruik maken van andermans scripties ten behoeve van het eigen afstuderen in de eerste plaats als een zaak tussen de student en de onderwijsinstelling. De schade die de student hiermee berokkent bestaat vooral uit het risico dat de goede naam en het wetenschappelijk aanzien van de onderwijsinstelling in twijfel worden getrokken. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, biedt de WHW voldoende mogelijkheden om het getuigschrift in te trekken en de inschrijving te beëindigen als blijkt dat een student een scriptie door een ander heeft laten schrijven.
De inzet van het strafrecht geldt als ultimum remedium.
Onderwijsinstellingen zien dit ook zo, getuige het feit dat, voor zover ik heb kunnen nagaan, door hen geen aangifte op dit punt is gedaan. In het algemeen ben ik van mening dat als blijkt dat de fraude op grote en georganiseerde schaal plaatsvindt en de goede naam van Nederlandse onderwijsinstellingen als geheel discutabel wordt, het openbaar ministerie eventueel een nader onderzoek zou kunnen instellen. Aanknopingspunten voor vervolging kunnen zijn «valsheid in geschrifte» (art. 225 Wetboek van Strafrecht) of oplichting / bedrog (art. 326 (b) Wetboek van Strafrecht).
Mens-op-mens besmettingen met MRSA |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Varkens-MRSA besmet Denen buiten varkenshouderij om»?1
Ja.
Zijn er in Nederland ook besmettingen vastgesteld van het type CC398?
Ja.
Zijn er in Nederland mens op-mens-besmettingen vastgesteld van MRSA/ESBL? Zo ja, waren deze MRSA/ESBL varianten veegerelateerd of gerelateerd aan het humane gebruik van antibiotica?
Ja. Er is mens-op-mens transmissie vastgesteld van zowel MRSA varianten als van ESBL-producerende bacteriën.
Uit onderzoek is gebleken dat er bij vee-gerelateerde MRSA vrijwel altijd sprake is van overdracht van dier naar mens. In enkele gevallen heeft er wel overdracht van vee-gerelateerde MRSA plaatsgevonden van mens op mens. Voor de niet-veegerelateerde MRSA geldt dat er gemakkelijk overdracht plaatsvindt tussen mensen.
Uit onderzoek blijkt dat de meeste ESBL-typen die bij mensen zijn gevonden niet afkomstig zijn van dieren. Dit betreft hier dus een niet-veegerelateerde versie. Er is geen specifiek onderzoek gedaan naar de overdracht van vee-gerelateerde ESBL-producerende bacteriën van mens op mens.
Deelt u de mening van het SSI dat sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u voornemens preventieve maatregelen te nemen? Waaruit zullen die bestaan?
Ik deel de mening van het Statens Serum Instituut dat de overdracht van resistente bacteriën tussen dieren en mensen en tussen mensen onderling zorgwekkend is.
Zowel in de humane gezondheidszorg als in de veterinaire sector worden maatregelen getroffen om terughoudend om te gaan met het gebruik van antibiotica. Ook worden er maatregelen getroffen om de verspreiding van (resistente) infecties tegen te gaan.
In de humane gezondheidszorg stellen de professionals hiertoe richtlijnen op. Deze richtlijnen voor goed antibioticagebruik en voor infectiepreventie worden door de beroepsgroepen gehanteerd. De inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als de professionele standaard en houdt toezicht op de naleving van deze richtlijnen.
De Staatssecretaris van EL&I en ik hebben aan de Kamer aangegeven dat de hoeveelheid antibiotica in de veehouderij drastisch moet verminderen. Zo moet er in 2013 een reductie hebben plaatsgevonden van 50% ten opzichte van 2009.
In december 2010 hebben de Staatssecretaris van EL&I en ik u geïnformeerd over de manier waarop deze reductie behaald moet worden. Daarnaast hebben we u op 22 september 2011 geïnformeerd (Tweede Kamer 29 683, nr. 104) over de maatregelen die wij zullen treffen naar aanleiding van het Gezondheidsraadadvies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» d.d. 31 augustus 2011. Later dit najaar zullen de Staatssecretaris van EL&I en ik uw Kamer een brief sturen waarin wij u nader zullen informeren over diverse onderwerpen die betrekking hebben op het terugdringen van het antibioticagebruik in de veehouderij.
Bent u bereid nader onderzoek te laten verrichten naar MRSA/ESBL besmettingen die gevoed worden vanuit de veehouderij en via mutaties leiden tot mens-op-mens besmettingen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Besmettingen met MRSA worden reeds sinds 1989 gemonitord door het RIVM (zie de website mrsa.rivm.nl). In samenwerking met het Universitair Medisch Centrum Utrecht en de medisch microbiologen en hygiënisten in de ziekenhuizen doet het RIVM onderzoek naar de transmissie van MRSA en van bacteriën die ESBL’s produceren. Zodra in een zieken- of verpleeghuis bij twee of meer patiënten resistente bacteriën met hetzelfde DNA-type worden aangetroffen, worden gerichte hygiënische maatregelen genomen om verdere verspreiding tegen te gaan. Het aantal besmettingen met ESBL-producenten wordt momenteel gemonitord via het ISIS systeem, waarin het RIVM met de medisch microbiologische laboratoria samenwerkt. Daarnaast doet het RIVM momenteel een onderzoek naar ESBL-dragerschap bij pluimveehouders en bij mensen die wonen in regio’s met pluimveehouderijen en in controleregio’s. Zodra daartoe aanleiding is zal ik het RIVM verdergaand onderzoek laten doen.
Verandert dit bericht uw zienswijze op de vraag of identieke antibioticasoorten zowel in de veehouderij als in de humane gezondheidszorg mogen worden toegepast? Zo ja, in welke zin? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad heeft in haar recente advies «Antibiotica in de veeteelt en resistente bacteriën bij mensen» geadviseerd om voor de humane gezondheidszorg essentiële antibiotica te reserveren voor humaan gebruik. Ik heb u op 22 september jl. geïnformeerd hoe het kabinet dit advies van de Gezondheidsraad overneemt.
De censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Kent u de nieuwsberichten «Lady Gaga slachtoffer Chinese censuur»1 en «Tibet: Editor Sentenced to Prison»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Chinese autoriteiten nu ook al Westerse muziek censureren? Gaat u de Chinese autoriteiten hierop aanspreken?
De censuur van populaire muziek (zowel westerse als Aziatische) in China is niet nieuw. Doel daarvan is naar zeggen van de Chinese regering om in Chinese ogen «decadente, vulgaire, pornografische en andere onfatsoenlijk uitingen» te weren. Er is een lijst van 100 liederen bekend gesteld waarvan het ministerie van Cultuur heeft verklaard dat voor plaatsing op internet niet de juiste procedure is doorlopen. Voor het aanbieden van muziek op internet moet vooraf goedkeuring worden verkregen. De Nederlandse regering acht dergelijke restricties in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
Het bevorderen van een vrij en ongecensureerd internet is voor Nederland een prioriteit bij de bevordering van mensenrechten: zonder internetvrijheid is niet alleen de vrijheid van meningsuiting in het geding, maar wordt ook het culturele leven beperkt. Tijdens zijn bezoek aan Peking, waar Nederland gastland was op de «International Book Fair», heeft staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder andere in zijn contacten met de Chinese autoriteiten nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Hoe beoordeelt u de veroordeling van de Tibetaanse schrijver Tashi Rabten tot vier jaar cel?
Ik heb hiervan met zorg kennis van genomen. Het lijkt erop dat Wang Tashi Rabten is vervolgd om zijn publicaties. Wang Tashi Rabten was redacteur van een tijdschrift dat door de Chinese autoriteiten is verboden. Deze zaak heeft daarom mijn aandacht. De EU heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties deze zaak aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat de «18th Beijing International Book Fair», die plaatsvindt van 31 augustus t/m 4 september en waarin Nederland een bijzondere rol vervult, een uitgelezen kans biedt om de vrijheid van meningsuiting in China te helpen bevorderen? Zo ja, wat is er in dat kader dan door u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De «Beijing International Book Fair» is een commerciële beurs waarbij dit jaar het Nederlandse boek centraal staat. De Nederlandse inbreng wordt verzorgd door het Nederlands Letterenfonds. De Nederlandse regering ondersteunt dit, onder meer door de opening van de Nederlandse stand door staatssecretaris Zijlstra.
In zijn gesprekken met onder andere de Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting en heeft hij de Nederlandse visie uitgedragen. In zijn openingstoespraak heeft de staatssecretaris aangegeven hoe belangrijk Nederland de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van pers vindt. Hij heeft daarnaast gesproken met een «dissidente» Chinese schrijver.
De deelname van een keur aan Nederlandse schrijvers aan de «Beijing International Book Fair» biedt verder de mogelijkheid het gesprek aan te gaan met vakgenoten, onder andere over de ruimte die zij hebben om hun mening te uiten. Ook dat kan daadwerkelijk helpen. Daarnaast worden ook contacten gelegd met de academische wereld om de mensenrechtendialoog verdere verdieping te geven. Zo is de Nederlandse professor Zwart uitgenodigd bij een seminar over de dialoog tussen onze landen aan de Chinese Shandong Universiteit.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in het vragenuur van 28 juni jl., met betrekking tot het publiceren van een anti-censuurverklaring op de website van de Nederlandse ambassade in Beijing? Is of wordt zo'n verklaring gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de «Beijing International Book Fair» brengt de Nederlandse ambassade niet alleen nieuws over het evenement via haar internetsite, maar is tegelijk de Nederlandse mensenrechtennotitie, in het Chinees vertaald, op de website geplaatst.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 1 september te beantwoorden?
Ik heb voor de beantwoording een aantal ontwikkelingen rondom de International Book Fair afgewacht.
Hoge annuleringskosten bij online boeken van reizen |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom de bedenktijd uit de wet Kopen op afstand en de Europese e-commercerichtlijnen niet geldt voor het boeken van reizen? Geldt dat voor alle diensten die op reizen betrekking hebben zoals het boeken van een pakketreis (vlucht, lokaal vervoer en hotel), het boeken van separate vliegtickets, het reserveren van een hotel, huisje of camping, enzovoorts?
De Nederlandse regels over koop op afstand, waaronder ook telefonische
verkoop en verkoop via een webwinkel vallen, zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (titel 1, afdeling 9A, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, inzake overeenkomsten op afstand) en vinden voor een groot deel hun oorsprong in de richtlijn koop op afstand.1 Deze richtlijn zorgt ervoor dat overal in Europa hetzelfde minimum aan consumentenbescherming geldt en kent onder meer het recht toe aan de consument om binnen een bepaalde periode de overeenkomst te ontbinden (het herroepingsrecht). De regeling over pakketreizen kent geen herroepingsrecht (titel 7A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gebaseerd op de richtlijn pakketreizen).
Bepaalde overeenkomsten zijn van het herroepingsrecht van de richtlijn koop op afstand uitgesloten. Het gaat hier onder meer om diensten met betrekking tot logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding die tijdens een bepaalde periode of op een bepaald moment verricht moeten worden (artikel 3 van de richtlijn en artikel 7:46i BW). Voor dit soort diensten geldt geen herroepingsrecht omdat er bijna altijd sprake is van een unieke reservering voor de consument, meestal bij een derde partij zoals de vervoerder. Bij een boeking van deze diensten door de consument wordt deze in de meeste gevallen meteen bij de diverse toeleveranciers vastgelegd. Deze toeleveranciers hanteren hun eigen leverings- en annuleringsvoorwaarden richting de aanbieder. De aanbieder van de dienst zal bij annulering daarom zelf vaak aanzienlijke kosten moeten maken bij geboekte vliegtickets of vakanties. Meer in het algemeen zijn prijzen van vakantiediensten sterk tijdgebonden. Als de consument toch kan herroepen, zal dit extra kosten met zich meebrengen omdat de reservering mogelijk komt te vervallen en plekken niet meer voor hetzelfde bedrag kunnen worden verkocht. Ook bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn consumentenrechten is om deze redenen het herroepingsrecht uitgesloten voor de genoemde diensten.
Vindt u het vandaag de dag, nu inmiddels een meerderheid van de consumenten zijn vakantie «op afstand» (via internet of telefonisch koopt), nog steeds terecht dat consumenten geen wettelijke bedenktijd hebben wanneer zij een vakantie of een reis boeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is een boeking van een reis via internet eigenlijk juridisch bindend? Is de consument juridisch gebonden bij het opgeven van zijn persoonsgegevens of pas wanneer hij een betalingshandeling verricht (bijvoorbeeld door creditcardgegevens op te geven)?
Het enkel invullen van de persoonsgegevens leidt niet tot een juridisch bindende overeenkomst. Het sluiten van een overeenkomst is gebaseerd op aanbod en aanvaarding (6:217 BW). Voor via internet gesloten overeenkomsten gelden op grond van de artikelen 6:227a-6:227c BW aanvullende eisen. De consument is gebonden aan de overeenkomst nadat hij de door hem gewenste reis heeft geselecteerd en akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden. Hij kan de overeenkomst ontbinden tot het moment dat de aanbieder de boeking van de reis heeft bevestigd. De dienstverlener is bij de boeking verplicht om de consument goede informatie te verstrekken over het boekingsproces en hoe de overeenkomst tot stand zal komen (6:227b lid 1 BW). Laat de dienstverlener dit na, dan kan de consument de overeenkomst vernietigen, zodat hij hieraan niet langer is gebonden (6:227b lid 4 BW).
Zijn ook bij u voorbeelden bekend van mensen die bij het ontvangen van de boeking een fout ontdekten, bijvoorbeeld in de naam die ze hadden opgegeven voor het vliegticket of de datum waarop de reis moet plaatsvinden, maar die ondanks dat ze dat direct aangaven voor de wijziging of annulering toch een aanzienlijk deel van de reissom moesten betalen? Zijn mensen juridisch verplicht in zo'n geval te betalen? Of geldt het algemene rechtsbeginsel van redelijkheid en billijkheid en kunnen mensen met een beroep daarop voorkomen dat ze verplicht worden grote bedragen te betalen voor een wijziging of voor een vakantie die ze niet genoten hebben?
Bij het sluiten van iedere overeenkomst geldt dat zowel de verkoper als de consument rechten en plichten hebben. Ook ben ik van mening dat van consumenten een eigen verantwoordelijkheid mag worden verwacht bij het aangaan van overeenkomsten. Het maakt daarbij geen verschil of deze overeenkomst online of in een winkel wordt gesloten.
Ter voorkoming van fouten wordt de consument bij het boeken via een webwinkel verschillende malen gevraagd om zijn gegevens te controleren. Voordat de betaling plaatsvindt, krijgt de consument nogmaals de vraag of alle gegevens kloppen. Gaat het om een vooraf samengestelde reis, dan mag de aanbieder van een dienst bepaalde kosten rekenen voor door de consument gevraagde wijzigingen of annulering met een maximum van de reissom (7:503 BW). De consument moet hier wel van in kennis worden gesteld en moet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik vind dat de kosten in redelijke verhouding moeten staan met de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De algemene voorwaarden die de ANVR hanteert en die in overleg met de consumentenbond tot stand zijn gekomen, hebben een bepaling waardoor de consument tegen betaling van € 27 om wijzigingen van de reisovereenkomst kan verzoeken. Tot 28 dagen voor vertrek worden deze wijzigingen voor zover mogelijk aangebracht.2 Annulering is volgens de voorwaarden mogelijk tegen inhouding van een deel van de reissom, afhankelijk van het tijdstip waarop de consument annuleert.3
Daarnaast voorzien ook de algemene voorwaarden van Thuiswinkel.org in een herstelmogelijkheid. Leden worden hierop gecontroleerd en gecertificeerd. Deze herstelmogelijkheid is de manier waarop de consument, voor het sluiten van de overeenkomst, de door hem in het kader van de overeenkomst verstrekte gegevens kan controleren en indien gewenst herstellen.
Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan slagen indien de kosten voor het wijzigen van de overeenkomst disproportioneel zijn. De consument kan dan naar de rechter of een geschillencommissie gaan, die op grond van de omstandigheden van het geval een oordeel velt. Gelet op de bestaande praktijk in de reisbranche en de mogelijkheden voor de consument om tegen excessen op te treden, zie ik geen aanleiding om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en onredelijk is als mensen tientallen procenten van de reissom moeten betalen wanneer ze zeer korte tijd na een boeking een foutje ontdekken en dat willen corrigeren? Zo ja, bent u bereid (indien nodig) regelgeving aan te passen zodat mensen altijd in de gelegenheid worden gesteld een vergissing te kunnen corrigeren mits dat binnen korte tijd na boeking gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er onoverkomelijke bezwaren te bedenken tegen de introductie van een bedenktijd voor het «kopen op afstand» van een vakantie, in elk geval wanneer datum waarop geboekt wordt ruim voor de datum ligt waarop de reis gemaakt wordt? Zo ja, welke?
In de eerste plaats verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 2. Daarnaast hebben de Consumentenbond, de ANVR en Thuiswinkel.org terugkerend overleg over de algemene voorwaarden en de rechten van de consument. Er is tussen deze organisaties overeenstemming over het feit dat er geen herroepingsrecht geldt in deze sector. Daaraan voeg ik toe dat ik medio 2012 een richtlijnvoorstel verwacht van de Europese Commissie die de richtlijn Pakketreizen zal vervangen (Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten4). Bij het bepalen van de Nederlandse inzet zal ik in overleg met belangenorganisaties bezien of er aanleiding is de richtlijn op dit punt te herzien.
Bent u voorstander van het invoeren van het recht op bedenktijd voor het boeken van reizen of vakanties via internet, eventueel beperkt tot die gevallen waarijn ruim vantevoren wordt geboekt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de Turkse moslimextremist E. in Nederland asiel heeft aangevraagd |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de Turkse moslimextremist E. in Nederland Asiel heeft aangevraagd?1
Uw Kamer heeft vragen gesteld over een asielaanvraag die in Nederland is ingediend door een vermeende Turkse moslimextremist, gelieerd aan de Turkse Hezbollah. Met dit schrijven beantwoord ik, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, uw vragen voor zover dat hangende het onderzoek en binnen de beantwoordingstermijn voor Kamervragen, mogelijk is. Ik hecht eraan te benadrukken dat wij scherp letten op aanwijzingen dat een vreemdeling betrokken is geweest bij terroristische activiteiten opdat hem in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning wordt onthouden. Daarbij beklemtoon ik ten zeerste dat Nederland geen vrijhaven is en wil zijn voor terroristen.
Hoewel iedereen het recht heeft om buiten zijn land van herkomst bescherming te vragen, biedt (inter)nationale wet- en regelgeving de mogelijkheid om aan diegenen die zich daadwerkelijk (mede)schuldig hebben gemaakt aan terroristische activiteiten, verblijf te ontzeggen. In dit verband verwijs ik u naar de beantwoording van vragen van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel, nr. 999) waarin is toegelicht op welke wijze een asielstatus wordt onthouden aan personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of personen op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Binnen het beslisproces van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is altijd nadrukkelijk aandacht voor de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid. De IND beschikt over twee gespecialiseerde units die belast zijn met de behandeling van zaken waarin het vermoeden bestaat dat sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en met zaken waarin de nationale veiligheid mogelijk in het geding is.
Als er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling mogelijk (mede)verantwoordelijk is voor gedragingen als bedoeld in artikel 1F vindt een zogenoemde eerste beoordeling plaats, waarbij onderzocht wordt met welke gedragingen de vreemdeling in verband kan worden gebracht. Daarna volgt een uitgebreid gehoor door een gespecialiseerde medewerker. Het relaas van de vreemdeling wordt beoordeeld tegen de achtergrond van gedetailleerde landeninformatie. Zo nodig en indien daartoe de mogelijkheid bestaat, vindt ook onderzoek plaats door het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de gedragingen van de vreemdeling in het land van herkomst.
Uw vraag hoeveel Hezbollah-activisten in de afgelopen jaren in Nederland om asiel hebben gevraagd kan ik op dit moment niet concreet beantwoorden. Hoewel deze informatie wel beschikbaar is in de betreffende individuele dossiers, wordt dit niet in de IND systemen geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt hierover op geautomatiseerde wijze te rapporteren. Het genereren van het gevraagde cijfer zou daarom een onevenredig tijdrovend handmatig dossieronderzoek vergen. Hierbij merk ik met nadruk op dat het plegen en/of ondersteunen van terroristische activiteiten in beginsel moet worden opgevat als een ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F onder b. Deelnemers aan en ondersteuners van terrorisme worden op deze grond uitgesloten van het Vluchtelingenverdrag. Hoewel sommige personen op wie artikel 1F van toepassing is niet kunnen worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een artikel 3 EVRM-beletsel, rust op alle personen op wie artikel 1F van toepassing is en wiens aanvraag is afgewezen de rechtsplicht om Nederland te verlaten.
Voorts kan ik u melden dat vooralsnog door Turkije, in de in uw vragen genoemde afzonderlijke zaak, geen verzoek om uitlevering is ingediend.
Klopt de berichtgeving dat deze man in Turkije is veroordeeld voor het plegen van gewelddadige aanslagen uit naam van de Turkse Hezbollah?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Turkije inmiddels om uitlevering van deze persoon gevraagd? Op welke manier zult u bevorderen, indien er inderdaad sprake is van een veroordeling van E., dat hij zo snel mogelijk naar Turkije terugkeert om daar zijn straf uit te zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen jaarlijks vanuit Turkije in de EU en Nederland worden gedaan en hoeveel daarvan worden gehonoreerd?
Zie antwoord vraag 1.
De veiling van een ernstig bedreigde haai op de visafslag in Scheveningen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat vorige week een ernstig bedreigde haringhaai is geveild op de visafslag in Scheveningen en bij een Katwijkse vishandel is beland?1
Ik heb kennisgenomen van het persbericht. In reactie hierop heeft de nVWA onmiddellijk een onderzoek gestart.
Kunt u bevestigen dat het aanlanden en verkopen van deze haaiensoort in de Europese Unie is verboden? Zo ja, hoe kan het dan dat het dier toch geveild is en te koop is aangeboden door een lokale vishandelaar? Zo nee, hoe zit het dan?
Het is volgens de TAC en quotum verordening 2011 (EU 57/2011) verboden om een haringhaai aan te landen, indien deze is gevangen in de Noordzee en in de meeste andere Europese wateren. Er geldt een zogenaamd nul-quotum. Dit verbod geldt nog niet voor bijvoorbeeld de Middellandse Zee. Voor EU-vissers geldt in de internationale wateren een totaal vangstverbod, hier mag het dier ook niet aan boord worden gehouden. De haringhaai staat niet op de lijst van CITES, het verdrag dat de internationale handel in bedreigde dieren en planten reguleert. Er is derhalve geen handelsverbod.
Op grond van de genoemde regelgeving had het dier daarom niet aangeland mogen worden. De Engelse visser en de Scheveningse afslag hebben aangegeven de haringhaai niet te hebben herkend. Inspecteurs van de nVWA waren op dat moment (dinsdag) niet aanwezig op de afslag.
Bent u voornemens om dit voorval te onderzoeken en de overtreders aan te pakken? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Op verzoek van de nVWA zullen de Engelse autoriteiten de visser in kwestie vervolgen voor het overschrijden van het quotum. Het dossier is inmiddels aan hen overgedragen.
Welke straffen staan er op het aanlanden en verkopen van een ernstig bedreigde vissoort? Zijn deze straffen de laatste jaren opgelegd?
Het is aan de Engelse autoriteiten om de strafmaat vast te stellen. Het is mij niet bekend welke straffen de laatste jaren in Engeland zijn opgelegd voor quota overschrijdingen. De haringhaai is overigens niet geclassificeerd als «ernstig bedreigd», maar als «kwetsbaar»2.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze controle en handhaving van Europese afspraken zoals het haaienactieplan op dit moment plaatsvindt? Is dat volgens u afdoende?
Het haaienactieplan uit 2009 is een integraal actiekader voor de inzet op het gebied van onder andere onderzoek, vangstregistratie en controle.
Controle en handhaving van vangsten op zee en aan de wal vindt plaats op basis van de controle verordening (EU 1224/2009) en de implementatie bepalingen (EU 404/2011). De Nederlandse inzet is conform de normen en afdoende.
Bent u bereid tot meer controles op zowel de vangt als op visafslagen? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals gezegd bij antwoord 5 is de controle afdoende. Meer controles kunnen dergelijke incidenten nooit volledig uitsluiten. Het gaat hier om een uitzonderlijke vangst. Het is zinvoller om te investeren in het sneller herkennen en beter van elkaar onderscheiden van kwetsbare en minder kwetsbare haaien en roggen die wél aangeland mogen worden.
Duurder reizen met korting |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Reizen met korting op OV-kaart vaak duurder»?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat bus- en treinreizigers die met korting op hun OV-chipkaart reizen, geregeld niet goedkoper uit zijn dan reizigers die met hun OV-kaart geen korting krijgen?
Met de OV-chipkaart kunnen reizigers op saldo reizen of met een kortingsproduct.
Decentrale overheden hebben in het Landelijk Tarievenkader afspraken gemaakt over het reizen met de OV-chipkaart. Daarin is onder meer afgesproken dat voor het reizen geldt dat de reiziger, als binnen 35 minuten na uitchecken wordt overgestapt, niet opnieuw het basistarief hoeft te betalen.
Daarnaast zijn er kortingsproducten beschikbaar die binnen één of meer regio’s geldig zijn en is er een landelijk kortingsproduct. De vervoerders geven aan dat wanneer bijvoorbeeld wordt overgestapt van reizen op saldo naar reizen op een kortingsproduct v.v. of overstappen tussen kortingsproducten van verschillende vervoerders, het kan voorkomen dat opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Een aantal regio’s heeft afspraken gemaakt over het herkennen en accepteren van elkaars kortingsproducten waardoor er niet opnieuw een basistarief in rekening wordt gebracht.
Ik ben van mening dat de reiziger centraal moet staan in de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart. Vanzelfsprekend is dit een complex geheel, aangezien verschillende kortingsproducten gelden van verschillende vervoerders en in verschillende regio’s. Deze mogelijkheid tot differentiatie is ook ooit zo bedoeld bij de decentralisatie van het openbaar vervoer. Desalniettemin is het vanuit het belang voor de reiziger belangrijk dat hier meer samenhang in zit en dat door de betreffende decentrale overheden en vervoerders hierover nadere afspraken worden gemaakt.
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat ze de vervoerders zullen vragen te onderzoeken of aanpassing van het chipkaartsysteem mogelijk is en tegen welke kosten.
Bent u van oordeel dat de achterliggende oorzaak de slechte samenwerking tussen de vervoersregio’s is? Zo nee, wat is volgens u dan de reden?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven, was het bij de decentralisatie ook de bedoeling dat er verschillende kortingsproducten in verschillende regio’s zouden kunnen worden geboden, maar dat de decentrale overheden en vervoerders vanuit het belang van de reiziger wel nadere afspraken kunnen maken over de geldigheid van regionale kortingen.
Bent u bereid om bij de implementatie van de aanbevelingen van de commissie Meijdam2 de problemen en onduidelijkheid bij het reizen met korting ook op te lossen? Op welke termijn denkt u dat de problemen zijn opgelost?
Als de heer Meijdam als kwartiermaker aan de slag gaat om de aanbevelingen uit het rapport van de naar hem genoemde commissie uit te werken, zal een van de onderdelen een permanente structuur voor een krachtige coördinatie en effectieve en efficiënte besluitvorming op die terreinen van de OV-chipkaart, die het niveau van individuele concessies overstijgen, betreffen. Deze structuur kan het tot stand komen van gezamenlijke afspraken, bijvoorbeeld ten aanzien van het herkennen en accepteren van kortingsproducten, bevorderen.
Bent u van mening dat de belangen van de vervoerders ondergeschikt moeten zijn aan het (financiële) gemak van de reizigers?
De belangen van de reizigers moeten centraal staan bij de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart.
Acht u het nog steeds mogelijk dat de OV-chipkaart het nationale vervoerbewijs kan worden in het licht van het veelvoud van OV-aanbieders en het grote aantal concessiegebieden?
De OV-chipkaart is geen nationaal vervoerbewijs in de zin van de Wet personenvervoer 2000. De OV-chipkaart wordt door de decentrale overheden en vervoerders ingevoerd. Op basis van de afspraken die ik met de decentrale overheden heb gemaakt bij het go-besluit in juni 2006 zal de OV-chipkaart het vervoerbewijs zijn in het gehele regionale openbaar vervoer.
De uitkomsten van het onderzoek naar de brand bij de radiotoren bij IJsselstein |
|
Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kort geding zendmast afgeblazen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de conclusies van het onderzoek naar de ramp nog niet bekend gemaakt worden om de «onderhandelingen niet te frustreren»?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen is één van de onderzoeken naar de oorzaken van de brand. Volgens berichtgeving van NOVEC op 26 augustus jl. waren deze onderzoeken, in tegenstelling tot de berichtgeving van de NOS op 25 augustus jl., nog niet afgerond en waren er aldus nog geen definitieve conclusies. Medio september jl. is een, door Efectis Nederland in opdracht van NOVEC verricht, aanvullend onderzoek naar de brand in IJsselstein afgerond. Dat rapport heeft in het NOS journaal van 24 september jl. aandacht gekregen. Het rapport geeft meer inzicht in de mogelijke toedracht. Het rapport dient echter nog nader uitgewerkt te worden zodra een aantal openstaande vragen beantwoord zijn. Definitieve conclusies zijn dus nog niet voorhanden.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat het onderzoek dat licht moet werpen op de veiligheidssituatie in en rondom de toren om welke reden dan ook geheim wordt gehouden?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven is de precieze oorzaak van de brand nog niet definitief vastgesteld. Ik ben van mening dat zodra dit wel het geval is, over de oorzaak van de brand ook in de openbaarheid moet worden gecommuniceerd. Het is echter aan de opdrachtgevers van de diverse onderzoeken om hier een keuze in te maken. Vrijwel alle betrokken partijen, als ook hun verzekeraars laten onderzoeken verrichten. Die onderzoeken zijn veelal nog in volle gang. Of openbaarmaking van de rapporten zelf aan de orde kan zijn, hangt mede samen met de eisen en wensen van verzekeraars. Wel zal ik waar mogelijk en relevant de bevindingen met betrekking tot de oorzaak van de branden betrekken in het door mij tijdens het AO van 15 september jl. aangekondigde onderzoek naar de verantwoordelijkheid- en bevoegdheidsverdeling betreffende de veiligheid op zendmasten.
Deelt u de mening dat de conclusies van het onderzoek per direct openbaar zouden moeten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Het gasnetwerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de onderzoeksraad aangaande het wegnemen van risico’s in ons gasnetwerk?1
De heer Joustra vraagt aandacht voor de rapporten van de Onderzoeksraad. Ik ben het echter niet eens met zijn stelling dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de Onderzoeksraad. Naar aanleiding van het rapport «Grijs gietijzeren gasleidingen, Een onderzoek naar aanleiding van de gasexplosie Haarlemmer Houttuinen Amsterdam, 9 maart 2008» van 28 april 2009 en de daarbij behorende aanbevelingen van 6 juli 2009 zijn de volgende acties ondernomen:
Waar in Nederland is het risico op ongelukken het grootst? Hoeveel mensen wonen in een gevarenzone? Hoe groot is de kans dat er een gasexplosie ontstaat vanwege de verouderde gietijzeren leidingen?
Voor grijs gietijzeren leidingen is er ten opzichte van andere materialen een additioneel risico indien die leidingen in niet-geconsolideerde grond liggen en die grond wordt geroerd ten gevolge van transport van zwaar verkeer of door de bouw of bemaling van diepe bouwputten. Doordat de grond op veel plaatsen wordt geroerd, is het aantal breuken per km grijs gietijzerleiding ruim vijf maal hoger dan in niet-brosse transportleidingen. Vandaar ook de noodzaak tot sanering.
Spreekt wat u betreft uit de snelheid van handelen door netbeheerders voldoende gevoel voor urgentie om de risico’s van de verouderde gietijzeren gasnetwerken weg te nemen? Zo nee, hoe gaat u dat gevoel van urgentie vergroten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten mede in het licht van de snelheid waarmee de verouderde netwerken in Frankrijk en Engeland zijn vervangen?
De realisatie van de plannen voor de vervanging van grijs gietijzer zijn voldoende ambitieus, gegeven de omstandigheden waarin door gasnetbeheerders eerst op de meest risicovolle plaatsen wordt gewerkt aan de sanering van het grijs gietijzer. Daarover zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders en SodM ziet toe dat deze afspraken worden nagekomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de gemaakte afspraken te herzien.
De Nederlandse situatie is niet één op één te vergelijken met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook in Groot-Brittannië is een eerste periode van vijf jaar voor het opheffen van de meest risicovolle locaties voorzien en een periode van 30 jaar voor het opheffen van de overige risicovolle locaties.2
Hebben alle netbeheerders inmiddels een risico-inventarisatie afgerond? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen inventarisatie en waarom niet?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben hun risico-inventarisatie afgerond.
Hebben alle netbeheerders een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren gasleidingen op basis van die risico-inventarisatie? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen plan van aanpak en waarom niet? Zo ja, kunt u per netbeheerder aangeven op welk moment in de tijd zij alle gietijzeren gasleidingen hebben vervangen?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren leidingen op basis van hun risico-inventarisatie.
Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010. Na 30 jaar, in 2 041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Hoeveel van de geïnventariseerde knelpunten in het hoofdgasnetwerk zijn inmiddels door de gasunie opgelost? Hoeveel knelpunten moeten nog worden weggenomen?
Het Telegraaf-artikel geeft aanleiding tot misverstanden. Bij het artikel werd een kaartje van het Gasunie hoofdtransportnet afgedrukt. Dit kaartje zet de lezer op het verkeerde been omdat het onderzoek van het OVV waaraan wordt gerefereerd alleen betrekking heeft op regionale gasnetwerken. Op het kaartje van Gasunie’s hoofdtransportnet dat werd afgebeeld komen geen leidingen voor van «grijs gietijzer», want er zijn helemaal geen grijs gietijzeren leidingen in het hoofdtransportnet.
Ligt de Gasunie daarmee nog op schema om tijdig te voldoen aan het wegnemen van de risico’s in het hoofdgasnetwerk? Zo nee, wat is de oorzaak van de vertraging?
Niet van toepassing, zie mijn reactie op vraag 6.
De te smalle brug over de IJssel tussen Arnhem en Westervoort |
|
|
|
Kent u de berichten over de nieuwe IJsselbrug, die te smal is voor twee passerende bussen en/of tractoren?1
Ja. Het betreft echter de renovatie van de IJsselbrug tussen Arnhem en Westervoort. Het probleem doet zich overigens niet voor bij voertuigen die voldoen aan de normale maximumbreedte. Het specifieke probleem doet zich voor bij landbouwvoertuigen, die breder zijn. Hoewel de rijbaan niet noemenswaardig smaller is geworden kunnen deze voertuigen in tegenstelling tot vroeger niet meer overhangen boven de inspectiepaden.
Hoe is het mogelijk dat u geen rekening heeft gehouden met alle gebruikers van dit brugdeel?
In het voortraject is door de wegbeheerders de gemeenten Arnhem en Westervoort en de eigenaar van de brug Rijkswaterstaat breed en meermalen gecommuniceerd met zowel gebruikers als omwonenden van de brug. Voor de ontstane situatie zal nu ook in overleg met betrokkenen een oplossing worden gezocht. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Waarom heeft u het rijdeel versmald door de inspectiestrook met hoge betonnen randen af te scheiden?
Het rijdeel is niet noemenswaardig smaller. Uit het oogpunt van veiligheid is de weg nu wel gescheiden van het inspectiepad door metalen barriers. Het inspectiepad is namelijk niet draagkrachtig voor voertuigen. Er moet daarom voorkomen worden dat over de inspectiepaden wordt gereden. Ook het hekwerk langs de brug is niet draagkrachtig genoeg om voertuigen te weren (om te voorkomen dat ze van de brug vallen). In 2006 is een kiepwagen door het inspectiepad gezakt. Dit maakt duidelijk dat veiligheidsmaatregelen nodig zijn.
Waarom wordt dit niet per direct ongedaan gemaakt door het wegnemen van de betonnen randen, zodat deze inspectiestroken incidenteel als uitwijkmogelijkheid gebruikt kunnen worden door brede voertuigen, zoals dat ook in het verleden gebeurde?
Ik vind het wenselijk dat op korte termijn een oplossing wordt gevonden voor de ontstane problematiek. Om veiligheidsredenen is het echter niet wenselijk dat de barriers worden weggenomen. Op dit moment wordt daarom onderzoek gedaan of ze vervangen kunnen worden door andere barriers, die ook aan de veiligheidseisen voldoen maar niet tot genoemde problemen leiden. Hierover zijn de betrokken gemeenten en RWS met de LTO en de loonwerkbedrijven in overleg. In afwachting van een structurele oplossing zijn maatregelen genomen om de ontstane problemen te beperken.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Ik heb getracht uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat er nog steeds niet voldoende kleding voor militairen is |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Kent u het artikel «Vakbond Defensie deelt kleding uit»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de vakbond VBM/NOV zich verplicht voelt kleren aan militairen uit te delen, omdat Defensie kennelijk niet in staat is dit in voldoende mate zelf te doen?
Ik heb waardering voor de betrokkenheid van de vakbond VBM/NOV bij het militaire personeel. Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat Nederlandse militairen te allen tijde de juiste militaire kleding tot hun beschikking moeten hebben zodat zij niet gedwongen worden om slecht toegerust en onbeschermd aan trainingen mee te doen?
De situatie rondom de tekorten aan kleding en uitrusting is aan het verbeteren. Militairen die worden uitgezonden hebben altijd al prioriteit gekregen bij de levering. Bij de belangrijkste artikelen die nodig zijn voor trainingen en oefeningen is inmiddels geen sprake meer van grote tekorten, mede omdat het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrusting Bedrijf (KPU-bedrijf) in meer gevallen artikelen verstrekt die al eerder zijn gebruikt. Militairen nemen geen deel aan trainingen en oefeningen indien zij niet over de noodzakelijke uitrusting beschikken. Hiervan is in enkele gevallen sprake geweest. Vaak kon door de oefenende eenheid een oplossing worden gevonden. Verder zijn er nog tekorten bij artikelen die niet voor oefeningen noodzakelijk zijn, zoals nette schoenen voor kazernedienst en sportkleding.
Zoals uiteengezet in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733, nr. 1 van 8 april 2011), is de prognose dat de tekorten aan kleding en uitrusting eind 2012 zijn opgelost. In de tussenliggende periode kunnen zich nog problemen voordoen, bijvoorbeeld bij kleding met afwijkende maten. De komende maand zal de vraag naar kleding extra groot zijn aangezien de nieuwe aspirant-militairen en ROC-leerlingen van het traject »Veiligheid en Vakmanschap» bij Defensie instromen. Het is niet te voorkomen dat enkele instromende militairen te maken zullen krijgen met een wachttijd voor sommige kleding- of uitrustingstukken. Dit zal zich gaandeweg steeds minder voordoen.
Welke concrete problemen doen zich voor vanwege het niet voldoende beschikbaar zijn van uitrustingen voor het trainingsprogramma van militairen in opleiding en voor het oefenprogramma voor militairen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ambtsvoorganger in het antwoord van 28 juni 2010 op eerdere vragen2 aangegeven dat de problemen binnen een half jaar tot een jaar opgelost zouden moeten zijn? Deze periode is inmiddels voorbij, hoe kan het dat er nog steeds niet voldoende uitrustingen beschikbaar zijn? Wat is er sindsdien gedaan om dit probleem op te lossen?
De financiële problemen met de materiële exploitatie maakten in februari 2010 een verplichtingenpauze noodzakelijk. Deze werd in de loop van het vorig jaar opgeheven. Toen er weer budget beschikbaar kwam, is Defensie voortvarend aan de slag gegaan met de aanschaf van onder andere kleding en uitrusting. Zoals ook uiteengezet in de in vraag 5 aangehaalde antwoorden van 28 juni 2010 op de vragen van de leden Ten Broeke en Miltenburg moet Defensie daarvoor veelal een Europees aanbestedingstraject van enkele maanden doorlopen. Nadat het contract is gegund heeft het KPU-bedrijf vervolgens te maken met levertijden van gemiddeld negen tot twaalf maanden. Dit betekent dat veel bestelde goederen pas de komende maanden zullen worden geleverd. De voorraadsituatie zal de komende maanden dus verbeteren.
Waarom blijkt het zo moeilijk te zijn dit probleem op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn deze problemen gerelateerd aan de werking van het kleding- en uitrustinggebonden bedrijf? Is hier inmiddels een evaluatie van gemaakt zoals verzocht in het kader van de parlementaire behandeling van de Defensiebegroting 2011? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het KPU-bedrijf heeft een aantal jaren gekampt met interne problemen op de gebieden van logistiek en ICT. De voorraadniveaus zijn hierdoor gedaald en bij de verstrekking van kleding en uitrusting zijn tekorten opgetreden. Het KPU-bedrijf heeft echter veel aandacht besteed aan de verbetering van de eigen organisatie en de werkprocessen en er is inmiddels vooruitgang geboekt. Daarnaast is tijdens de voorbereiding van de besluiten van de beleidsbrief de rol van de ketenbedrijven, waaronder het KPU-bedrijf, nader beschouwd. De ketenbedrijven worden zo doelmatig mogelijk ingericht en waar mogelijk worden onderdelen uitbesteed.
De periode sinds de parlementaire behandeling van de begroting 2011, eind vorig jaar, was door de voorbereiding van de reorganisaties bij Defensie en door het verbeteringstraject bij het KPU-bedrijf zelf niet de juiste tijd voor een aparte evaluatie van het KPU-bedrijf. Ik heb er vertrouwen in dat het functioneren van het KPU-bedrijf inmiddels voldoende is verbeterd. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik alsnog een evaluatie laten uitvoeren.
Naast de organisatorische problemen bij het KPU-bedrijf hebben ook de financiële problemen bij de materiële exploitatie een rol gespeeld bij de tekorten aan kleding en uitrusting. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wanneer denkt u weer voldoende uitrusting beschikbaar te hebben voor al het Defensiepersoneel? Zal het probleem deze keer wel worden opgelost? Deelt u voorts de mening dat het voldoende beschikbaar hebben van uitrusting een prioriteit van uw ministerie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het defensiepersoneel moet over voldoende kleding en uitrusting beschikken voor de uitvoering van de opgedragen taken. Defensie geeft hieraan dan ook prioriteit bij het weer op orde krijgen van de interne huishouding. Zoals uiteengezet in de beleidsbrief is de prognose dat de tekorten op het gebied van kleding en uitrusting eind 2012 zijn ingelopen. Tot die tijd zullen de levertijden steeds korter worden omdat voor een steeds groter deel van het assortiment – het gaat nu al om 80 procent – meerjarige overeenkomsten zijn gesloten die zorgen voor meer zekerheid dat artikelen tijdig en in de juiste aantallen beschikbaar zijn.
Overigens is het inherent aan een financieel verantwoord voorraadbeheer dat niet altijd aan alle vragen naar artikelen kan worden voldaan. Een leverbetrouwbaarheid van 100 procent van het assortiment onder alle omstandigheden is niet realistisch. Dat betekent dat ook na 2012 zich in incidentele gevallen wel eens een tekort zal voordoen.
Het bericht 'Bonaire zonder stroom' |
|
René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bonaire urenlang zonder stroom» en «Bonaire zonder stroom»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de betalingsachterstand van het distributiebedrijf WEB aan de energieproducent Ecopower zo groot is geworden dat de stroomvoorziening op Bonaire niet langer gegarandeerd is? Hoe rijmt deze situatie met de leveringsplicht van WEB?
De betrokken partijen zijn al snel na de start van Ecopower in augustus vorig jaar met elkaar in conflict gekomen over de manier waarop kosten van elektriciteitsproductie doorberekend kunnen worden op basis van de Power Purchasing Agreement (PPA). Dit verschil van interpretatie is de reden dat WEB de rekeningen van Ecopower voor geleverde elektriciteit niet volledig en met vertraging betaalt. Ecopower stelt hierdoor voortdurend in liquiditeitsproblemen te verkeren waardoor de (tijdige) aanschaf van brandstof voor de dieselgeneratoren regelmatig in gevaar komt. Partijen zijn er niet in geslaagd het conflict binnen een redelijke termijn tot een oplossing te brengen. Noch hebben ze tussenkomst van arbiter of rechter ingeroepen.
Het staken van de levering als gevolg van het conflict verdraagt zich niet met de leveringsplicht.
Daar u in uw antwoorden op vragen van het lid van Gent (GroenLinks) van mei 2011 aangeeft dat u vertrouwt dat de betrokken partijen op Bonaire hun verantwoordelijkheid zullen nemen zodat de voorzieningszekerheid niet in het geding komt en dat het niet leveren van stroom voorkomen wordt,2 kunt u aangeven of u dit vertrouwen nog steeds heeft? Zo ja, kunt u aangeven waarop dit vertrouwen is gebaseerd? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen?
Het verschil van mening tussen beide partijen over leverings- en betalingsvoorwaarden van elektriciteit blijkt hardnekkig, en ik heb helaas moeten vaststellen dat de situatie op Bonaire is geëscaleerd. Ik heb de partijen daarom aangeboden te assisteren in een bemiddelingspoging, waarop zowel Ecopower als WEB constructief heeft gereageerd. De initiële resultaten van de bemiddeling zijn positief. Beide partijen zijn gecommitteerd om een structurele oplossing te vinden voor de ontstane problemen en starten daartoe van 5 tot 19 september 2011 een proces van onderlinge gesprekken. Indien op 19 september a.s. nog geen overeenstemming is bereikt, dan wordt een bindende arbitrageprocedure opgestart die uiterlijk 7 november a.s. zal dienen te zijn afgerond.
Hebben mensen risico’s gelopen vanwege het uitvallen van de stroom bij bijvoorbeeld belangrijke publieke voorzieningen? Kunt u tevens aangeven of bedrijven en/of particulieren schade hebben geleden door de langdurige stroomuitval op Bonaire? Wie is verantwoordelijk voor de eventueel geleden schade?
Burgers en bedrijven moeten kunnen rekenen op continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Elke onderbreking levert niet alleen ongemak en hinder op, maar kan ook voor risicovolle situaties zorgen. Voor zover nu kan worden nagegaan, hebben zich tijdens de laatste stroomonderbreking geen gevaarlijke situaties voorgedaan. Indien sprake is van schade voor particulieren en bedrijven, kunnen zij zich richten tot WEB, waarmee zij een contract hebben voor de levering van energie. Stroomuitval komt in Bonaire voor kortere en langere periodes helaas met enige regelmaat voor. De meeste belangrijke publieke voorzieningen hebben daarvoor maatregelen getroffen en beschikken over een generator. Daarbij moet worden aangetekend dat een generator een noodvoorziening is en niet als substituut kan dienen voor een reguliere en betrouwbare stroomvoorziening.
Welke verantwoordelijkheid hebben de Gezaghebber en de Eilandsraad ten aanzien van de energievoorziening en de betaling van rekeningen? Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid ten aanzien van de energievoorziening?
De gezaghebber heeft een verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde en heeft met het oog daarop ingegrepen op basis van artikel 178 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De betaling van de rekening van Ecopower door de overheids-NV WEB is privaatrechtelijk geregeld in de PPA.
Op grond van de Wet Elektriciteitsconcessies BES zijn de Bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius bevoegd om een concessie te verlenen voor de productie van elektriciteit. De Rijksoverheid heeft derhalve geen directe verantwoordelijkheid voor de opwekking van energie in Caribisch Nederland.
Is een investering op Bonaire, zoals een investering in Ecopower, een risico voor investeerders door het gebrekkig betalen van rekeningen? Lopen Bonaire en mogelijk ook Saba en Sint Eustatius het risico dat vanwege het slechte betalingsgedrag er geen of minder investeringen meer worden gedaan?
Het gaat hier voorshands om een individueel geval en het lijkt onwaarschijnlijk dat dit geschil van invloed zal zijn op andere investeringsbeslissingen in Bonaire, Saba of Sint Eustatius.
Deelt u de mening dat de stroomvoorziening in heel Nederland, dus inclusief de BES-eilanden, ten alle tijden gegarandeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid om erop toe te zien dat de stroomvoorziening op Bonaire in de toekomst gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de elektriciteitsvoorziening is van vitaal belang voor de gemeenschap op Bonaire. Deze dient dan ook te zijn verzekerd, net zoals dat in heel Nederland het geval is. Verder is van belang dat, gegeven de schaal en het insulaire karakter van het eiland, verstoringen minder goed zijn op te vangen dan in Europa. Het lokale bestuur heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de stroomvoorziening. Naast het eerder genoemde initiatief inzake bemiddeling tussen beide partijen, zal ik bezien of nadere regulering bij kan dragen aan een zekere, betaalbare en duurzame elektriciteitsvoorziening.
Het bericht 'KHRC wants inquiry reports implemented' |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht «KHRC wants inquiry reports implemented»?1 2
Ja.
Klopt het dat via allerlei constructies, zoals o.a. is gemeld in het Kroll rapport inzake het Anglo-leasing schandaal, miljoenen euro's zijn verdwenen uit Kenia?3
Het Kroll rapport concludeert dat er grote sommen geld uit Kenia zijn verdwenen. Het onderzoek dat door de Rijksrecherche is verricht, heeft dit niet kunnen vaststellen (zie hierover verder het antwoord op vraag 3).
Zoals bekend heeft Nederland in 2006 besloten vanwege corruptie in Kenia geen ontwikkelingssteun via de overheid meer te geven. Voorts zet Nederland in op de verbetering van goed bestuur. Zo is bijgedragen aan de totstandkoming van een nieuwe grondwet die in 2010 is aangenomen. Deze introduceert een veelheid aan maatregelen die corruptie en nepotisme moeten tegengaan. Nederland steunt maatschappelijke organisaties in Kenia om goede naleving van de grondwet te bevorderen. Ook op overige onderdelen van het Nederlands ontwikkelingsprogramma in Kenia wordt gewerkt aan corruptiebestrijding, bijvoorbeeld op het gebied van water en milieu.
Is het waar dat een deel van dat geld terecht is gekomen bij bedrijven in Nederland of andere EU-lidstaten, waaronder België, het Verenigd Koninkrijk en Italië?
Naar aanleiding van een verzoek van de Keniaanse anti-corruptiecommissie heeft de Rijksrecherche een voorbereidend onderzoek gestart. Dit heeft in 2007 geleid tot een rechtshulpverzoek aan Kenia waarin werd verzocht om nadere informatie. Ondanks meerdere rappels om te worden geïnformeerd over de stand van zaken, is van de Keniaanse autoriteiten tot op heden niets over de voortgang vernomen. Een verzoek van de toenmalige Minister van Justitie, gedaan tijdens een bezoek aan Kenia, om aandacht voor het rechtshulpverzoek heeft evenmin tot een reactie geleid. Het onderzoek heeft hierdoor tot op heden niet tot conclusies geleid over de in uw vraag bedoelde gelden.
Klopt het dat vier jaar na het uitlekken van het Kroll rapport in EU-landen die genoemd worden in het rapport, nog steeds geen onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's?
Voor zover ons bekend zijn in het VK, Finland, Zwitserland en de VS en Kenia zelf onderzoeken gaande. Vanwege het operationele karakter van de nog lopende onderzoeken wordt hierover geen inhoudelijke informatie verstrekt.
Zijn er landen die in het Kroll rapport worden genoemd waar wel onderzoek wordt gedaan naar deze verdwenen miljoenen euro's? Zo ja, in welke landen is dat het geval? Zo neen, waarom niet?
Samen met Europese landen zal Nederland nauwlettend de voortgang blijven volgen van de onderzoeken die in andere landen worden gedaan.
Kunt u bij de eerstvolgende ontmoeting met uw Europese collega's aandacht hiervoor vragen en bepleiten dat onderzoek moet plaatsvinden en deze middelen terug moeten worden betaald? Zo neen, waarom niet?
Het bericht dat de verkoop van kaarten voor het komende theaterseizoen sterk is gedaald |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat theaters en schouwburgen voor het komende seizoen in de voorverkoop 18% minder omzet hebben behaald dan in de voorgaande jaren?
De enige gegevens die voor theaters en schouwburgen voorhanden zijn, zijn die van de belangenorganisatie voor de podia, de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD).
Onderschrijft u de mening van theaters en schouwburgen dat deze daling wordt veroorzaakt door de btw-verhoging op podiumkunsten? Zo nee, wat veroorzaakt volgens u deze sterke omzetdaling?
Zoals bij de behandeling van het Belastingplan 2011 door mij is onderkend kan een prijsverhoging van toegangskaarten voor podiumkunsten tot een daling van de vraag leiden. Het kabinet heeft zich toen gebaseerd op het evaluatierapport van het verlaagde btw-tarief op cultuur.1 In dat rapport wordt voor de gehele sector podiumkunsten (gesubsidieerd en ongesubsidieerd) geconcludeerd dat de prijselasticiteit op korte termijn – 0,32 en op lange termijn – 0,37 bedraagt. Naast de btw-verhoging zal ook de economische conjunctuur en de ontwikkeling van de koopkracht van invloed zijn op de kaartverkoop. Daarnaast blijkt uit gesprekken met culturele instellingen dat de trend van afnemende voorverkoop, en meer losse verkoop, zich doorzet. Aangezien de btw-verhoging nog maar kort geleden – namelijk 1 juli – heeft plaatsgevonden, is het te voorbarig om een gefundeerde uitspraak te doen over de effecten van de btw-verhoging op de omzet voor theaters en schouwburgen.
Kunt u aangeven wat de daling van de verkoop van kaarten betekent voor het aanbod van podiumkunsten in de Nederlandse theaters en schouwburgen?
Als vanuit de consument de vraag afneemt bestaat de mogelijkheid dat de omvang van het aanbod hierop reageert. Deze reactie kan verschillende vormen aannemen, bijvoorbeeld het verdwijnen van bestaand aanbod en het ontstaan van nieuw aanbod. Exacte relaties zijn niet bekend.
Is het volgens u mogelijk dat het aantal aangeboden voorstellingen door de btw-verhoging nog verder daalt dan de inkrimping met 9% waar nu al sprake van is?
Dat valt niet te voorspellen. Er zijn vele factoren van invloed op het consumentengedrag: crisis, btw, soort aanbod etc.
Wat betekent de geconstateerde omzetdaling voor theaters en schouwburgen voor de ingecalculeerde opbrengsten voor de overheid van de btw-verhoging als we ervan uitgaan dat deze voor het hele jaar geldt?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
Zoals toegezegd tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer, zullen de ontwikkelingen in de podiumkunstensector gemonitord worden. De maatregel is pas kort van kracht zodat thans hierin nog geen afdoende inzicht bestaat.
Bent u bereid bij een negatief saldo voor de overheid de maatregel te herzien en de btw-verhoging in 2012 terug te draaien?
De toename van zelfdodingen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zelfdodingen opnieuw is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is?
Helaas heb ik moeten constateren dat het absolute aantal suïcides over 2010 ten opzichte van 2009 is gestegen. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedraagt het absolute aantal suïcides 1600 over het jaar 2010, terwijl dit aantal over het jaar 2009, 1525 bedroeg.
Ook het gemiddeld aantal suïcides is in 2010 (9,6 per 100 000 inwoners) gestegen ten opzichte van het gemiddeld aantal suïcides in 2009 (9,2 per 100 000 inwoners). De stijging van het gemiddelde aantal over 2010 (met 0,4 per 100 000 inwoners) is wel iets minder dan de stijging van het gemiddelde aantal over 2009 (met 0,5 per 100 000 inwoners).
Gezien mijn inspanningsverplichting om het aantal suïcides met vijf procent per jaar te verminderen, betreur ik deze stijging zeer. Overigens is niet alleen in Nederland een stijging waar te nemen van het aantal suïcides in de afgelopen (drie) jaren. Als we kijken naar het gemiddelde aantal suïcides per 100 000 inwoners in 27 Europese landen over de jaren 2007 tot en met 2009 dan is er ook sprake van een stijging van het gemiddelde aantal suïcides. De gemiddelde aantallen suïcides zijn over de jaren 2007 tot en met 2009 respectievelijk 9,9, 10,2 en 10,3 (bron. http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/health/public_health d.d. 8 september 2011).
Ik heb geen verklaring voor de stijging van het aantal suïcides over de afgelopen drie jaren. Waarschijnlijk speelt de economische crisis daarin ook een bepaalde rol, zo menen onderzoekers van het Britse medische tijdschrift The Lancet (bron: The Lancet, Volume 378, issue 9 786, pag. 124–125). Van belang hierbij is verder dat een aantal uiteenlopende factoren van invloed is op suïcide; onder meer psychologische factoren, de aanwezigheid van een psychische stoornis, persoonlijke omstandigheden, etnische achtergrond en cultuur en genetische kwetsbaarheid. Gezien de complexiteit van het samenstel aan factoren dat van invloed is op het aantal suïcides en het gegeven dat het aantal suïcides ook Europees gezien de afgelopen drie jaar een stijging laat zien, denk ik niet dat een onderzoek naar de precieze oorzaken van die stijging toegevoegde waarde heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het derde achtereenvolgende jaar is waarin de zelfdodingen zijn gestegen? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de oorzaken te inventariseren en de Kamer hierover schriftelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van psychiater Jan Mokkenstorm dat de drempel om hulp te zoeken moet worden verlaagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de financiële drempel in de vorm van de eigen bijdragen weg te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Personen die suïcidaal zijn en hun naasten kunnen sinds de start van de Stichting 113online in 2009 op een laagdrempelige manier en zonder kosten zich wenden tot directe hulpverlening. De Stichting 113online biedt onder meer online en telefonisch crisiscounseling en de mogelijkheid om te chattherapie te volgen. Ook is er een mogelijkheid van het volgen van zelfhulptherapie online en doorverwijzing naar de reguliere ggz. Doordat die hulp ook anoniem geboden kan worden, is dit bij uitstek een vorm van laagdrempelige hulpverlening.
Voor anonieme hulpverlening is het dus mogelijk om op een zeer laagdrempelige manier hulp te krijgen. Voor de niet-anonieme hulpverlening zal per 2012 een eigen bijdrage worden geïntroduceerd van € 100 voor interventies onder de 100 minuten per kalenderjaar en € 200 voor interventies boven de 100 minuten per kalenderjaar.
Personen die op grond van de Wet Bopz gedwongen zijn opgenomen en jongeren onder de 18 jaar, zijn uitgezonderd van deze maatregel. Deze maatregel is al versoepeld ten opzichte van de eigen bijdragemaatregel in het regeerakkoord. Ook de DBCs crisis en – indirecte tijd zijn uitgezonderd van deze eigen bijdrage. Ik ben op dit moment niet bereid de financiële drempels nog verder te verlagen.
Bent u bereid onderzoek te doen en in gesprek te gaan met deskundigen over de risico’s dat het opwerpen van drempels door middel van eigen bijdragen in de Geestelijke Gezondheidzorg (GGZ) zullen leiden tot een verdere stijging van het aantal zelfdodingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten?
Tijdens het Algemeen Overleg van 30 juni jl. heb ik toegezegd dat ik de eventuele effecten van de eigen bijdrage op zorgmijding zal onderzoeken. In oktober zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de precieze onderzoeksopdracht.
Deelt u de mening van Ad Kerkhof, hoogleraar Suïcidepreventie (Vrije Universiteit), dat meer geïnvesteerd moet worden in preventie en voorlichting? Zo ja, op welke wijze zorgt u hiervoor? Zo nee, beschouwt u, naast stoppen-met-rokencampagnes en voorlichting over verantwoord alcoholgebruik, ook suïcidepreventie als betutteling?1 2
Sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (Tweede Kamer, 2007–2008, 22 894, nr 172) is meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van de kwaliteit van zorg. Ook in de Jaarrapportage Vermindering Suïcidaliteit 2010 (Tweede Kamer, 2010 -2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), die ik begin 2011 naar de Tweede Kamer heb gezonden, is vermeld welke producten zijn verschenen op het gebied van suïcidepreventie. Daaruit mag duidelijk zijn dat ik suïcidepreventie niet beschouw als een vorm van betutteling. Op het terrein van voorlichting ben ik op dit moment aan het onderzoeken of de mediarichtlijn van de Ivonne van der Venstichting moet worden herzien. Met voorlichting over suïcidepreventie moet prudent worden omgegaan in verband met het risico op kopieergedrag.
Deelt u de mening dat het feit dat zelfdoding als doodsoorzaak wedijvert met kanker en hart- en vaatziekten, het discriminerende karakter van de eigen bijdragen specifiek gericht op geestelijke gezondheidszorg onderstreept? Zo nee, waarom niet?3
De zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de ggz is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector. In de tweedelijns ggz worden veel mensen met een milde problematiek behandeld die beter in de eerstelijns ggz behandeld kunnen worden. Dat is mede het gevolg van het ontbreken van een eigen bijdrage in de tweedelijns ggz, die voor de eerstelijns ggz wel verplicht is. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz vergroot het kostenbewustzijn van patiënten. Voor het herstel van deze weeffout in deze sector acht ik een deugdelijke grondslag voor de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz aanwezig.
Bent u bereid de versoepeling per 1 april 2011 van de meldingenprocedure suïcides en suïcidepogingen met ernstig letsel terug te draaien, gelet op het belang van voldoende zicht op de omstandigheden waaronder suïcides plaatsvinden voor het terugdringen ervan? Zo nee, waarom niet?4
Nee, ik ben niet bereid de herijkte suïcidemeldingenprocedure voor suïcides terug te draaien. Deze meldingenprocedure is met ingang van 1 mei jl. van kracht geworden en wordt in 2012 geëvalueerd. In deze herijkte meldingenprocedure worden alle suïcides gemeld aan de IGZ, een deel op casusniveau en een deel in de vorm van geaggregeerde informatie. Tevens verwijs ik voor de gewijzigde meldingenprocedure naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Bouwmeester (Tweede Kamer, 2009–2010, Aanhangsel 2875).
Deelt u de mening dat bezuinigingen in de zorg onmiddellijk moeten worden teruggedraaid, indien aantoonbaar zou blijken dat deze tot meer sterfgevallen leiden? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke bezuinigingen in deze categorie vallen? Is dit niet het offeren van mensenlevens om uw bezuinigingsdoelstellingen te halen?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet openbaar maken van meetlocaties van onderzoek naar gezondheidsrisico’s van de intensieve veehouderij |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u toelichten waarom de meetlocaties van het IRAS-onderzoek niet openbaar worden gemaakt? Is het juridisch strikt onmogelijk om de meetlocaties openbaar te maken, mede gezien het feit dat de minister de opdrachtgever is, of bent u daar niet toe bereid? Kunt u een juridische onderbouwing geven?1
In mijn brief van 19 augustus jl. ben ik ingegaan op de problematiek van het openbaar maken van meetlocaties van dit onderzoek. Ik heb toen geschreven dat er in dit onderzoek sprake is van twee soorten meetlocaties, namelijk vaste meetlocaties waar continumetingen zijn verricht naar stikstof, fijnstof, endotoxinen en DNA van bepaalde bacteriën en meetlocaties om effecten van specifieke bedrijfstypen te kunnen vaststellen.
Over de eerste soort meetlocaties heb ik geschreven dat deze al globaal zijn weergegeven in het rapport. Omdat hier sprake is van «toevallige» locaties, verspreid in de onderzoeksregio waar privacyaspecten geen grote rol spelen en toekomstig onderzoek niet geschaad wordt, hebben de onderzoekers er geen bezwaar tegen dat de postcodes van deze locaties openbaar gemaakt worden. De postcodes zijn: 3583, 5409, 5709, 5712, 5813 en 5816.
Over de tweede soort meetlocaties waarbij medewerking van bedrijven is gevraagd en vertrouwelijkheid is beloofd door de onderzoekers blijf ik bij wat ik in mijn brief van 19 augustus jl. heb geschreven. Deze meetlocaties van het IRAS-onderzoek kan ik niet openbaar maken omdat ik daarover niet beschik. De onderzoekers verzekeren mij dat het openbaar maken van dit soort meetlocaties soortgelijk toekomstig onderzoek vrijwel onmogelijk maakt. Ik hecht zeer aan het verrichten van gedegen onderzoek.
U vraagt ook naar de juridische mogelijkheden en onderbouwing. Ik heb geen juridische mogelijkheden om de onderzoekers te verplichten de meetlocaties bekend te maken. Bij de subsidieverstrekking zijn geen voorwaarden gesteld aan de bekendmaking van de meetlocaties.
Vindt u ten principale dat mensen in Nederland het recht hebben te weten dat er in de lucht bij hun leefomgeving hoge concentraties endotoxinen aanwezig zijn? Zo nee waarom niet, zo ja, waarom geeft u dan niet de meetlocaties? Wat is uw vervolgactie?
Het meten van endotoxines, fijnstof, pollen, ozon, roetdeeltjes of wat dan ook in de lucht staat iedereen vrij. Van die vrijheid hebben de onderzoekers ook gebruik gemaakt. Ze hebben gemeten op privéterreinen. Met de eigenaren van die terreinen zijn afspraken gemaakt dat de locaties niet bekend zullen worden gemaakt. Ik kan niet treden in die afspraken en ik beschik ook niet over de locaties. Ik heb dus niets om openbaar te maken. Voor het overige wil ik verwijzen naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoe staat het met het tijdens het debat over gezondheidseffecten van de intensieve veehouderij in Brabant gedane toezegging voor vervolgonderzoek? Wat is de stand van zaken van dit vervolgonderzoek? Hoe ziet de onderzoeksopzet eruit? Zijn er in het vervolgonderzoek ook meetpunten in de Brabantse brandhaarden waar hoge concentraties intensieve veehouderij zijn?2
De onderzoekers hebben een aantal aanbevelingen gedaan voor verdieping en verificatie. Op dit moment zijn wij in gesprek met het RIVM over de invulling van die aanbevelingen. Of er in het vervolgonderzoek ook in Brabant wordt gemeten weet ik op dit moment nog niet. Dat hangt af van de opzet die de onderzoekers voor het vervolg voorstellen.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Huijgevoort? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik weet niet of er in deze plaatsen metingen hebben plaatsgevonden of zullen gaan plaatsvinden.
Hebben er metingen plaatsgevonden in Reusel-De Mierden? Gaan deze nog plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meetlocaties zijn er in vervolgonderzoek? Zijn de meetlocaties inmiddels bekend?
Zie antwoord vraag 4.
Worden deze locaties wel openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 19 augustus jl. heb ik aangegeven dat bekend maken van de meetpunten gedurende het onderzoek zou kunnen leiden tot verstoring van de meetgegevens of vandalisme en dus schade voor de onderzoekers en overlast voor de bewoner of het bedrijf waar de meetpaal was geplaatst. Als nieuwe metingen onderdeel zijn van de opzet van het vervolgonderzoek zal ik de onderzoekers vragen hoe zij om willen gaan met het openbaar maken van meetpunten. Ik vind transparantie en openbaarheid van groot belang. Ik hecht aan de andere kant ook aan goed onderzoek. Als het openbaar maken van een meetpunt betekent dat eigenaren van terreinen geen medewerking verlenen aan het onderzoek en de onderzoekers uit moeten wijken naar suboptimale locaties komt de kwaliteit van het onderzoek in gevaar. Daarnaast kan de situatie ontstaan dat onderzoekers alleen nog welkom zijn op locaties die willen aantonen dat ze geen of weinig stoffen uitstoten. Dat levert een bias op. Kortom, er zijn vanuit het oogpunt van onderzoek krachtige argumenten om niet voor volledige openheid te kiezen.
Kan de Kamer de nieuwe onderzoeksopzet ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De onderzoeksopzet wordt nu opgesteld conform de toezeggingen aan uw Kamer. Ik zal uw Kamer na opdrachtverlening informeren over de opzet van het onderzoek.
Op basis van welk wetenschappelijk onderzoek komt u tot de volgende conclusie: «Naast het feit dat de onderzoekers de precieze meetlocaties niet verstrekken ben ik van mening dat die gegevens geen bijdrage kunnen leveren aan een risico-inschatting op die specifieke locaties»?3
Ik baseer mij op het onderzoek dat door IRAS, Nivel en RIVM is uitgevoerd.
Het is niet mogelijk om uitscheiding van stof en kiemen van alle Nederlandse veehouderijen te meten. In plaats van de hele populatie te testen, test men slechts een gedeelte van de populatie: een steekproef. Op een aantal bedrijven is dus een meetpunt neergezet. De onderzoekers zeggen over het selecteren van de meetpunten: «Voor de gradiëntmetingen zijn bedrijven geselecteerd waar in een straal van 500 meter geen of hoogstens een enkel ander bedrijf aanwezig was om de specifieke bijdrage van het bedrijf aan de concentraties in de lucht goed te kunnen schatten. Ook mocht er niet teveel verstorende begroeiing rond het bedrijf aanwezig zijn en mochten er zich geen andere mogelijke bronnen van microbiële blootstelling in de nabije omgeving bevinden. Verder moest de omgeving van het bedrijf goed benaderbaar zijn voor de plaatsing van meetpalen.» Al deze voor het onderzoek van belang zijnde aspecten doen niets toe of af aan het potentiële risico van deze individuele bedrijven ten opzichte van de vele (zie blz. 31) andere bedrijven in het gebied.
De gegevens uit de steekproef worden geëxtrapoleerd naar de populatie. De blootstelling en de effecten daarvan op de gezondheid van alle bewoners van het gebied zijn vergelijkbaar met die gemeten zijn in de steekproef. Dat geldt voor omwonenden van bedrijven waar de metingen hebben plaatsgevonden, maar ook voor omwonenden van de bedrijven waar die metingen niet hebben plaatsgevonden.
Hebben de omwonenden, waar de verhoogde waarden zijn gemeten geen recht op deze informatie, net zoals omwonenden van bedrijven waar een q koorts besmetting is geweest? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 9.
De opnamestop bij verpleeghuisorganisatie Plantein |
|
Renske Leijten |
|
Wat is u reactie op het bericht dat verpleeghuisorganisatie Plantein een tijdelijke opnamestop heeft moeten instellen door een tekort aan budget uit de AWBZ? Is hier naar uw oordeel sprake van een tekort in de financiering of heeft de instelling het geld niet goed beheerd?1
Ik ben op de hoogte van genoemd knelpunt in de financiering, dat inmiddels is opgelost. Ik heb de Tweede Kamer hierover geïnformeerd in antwoord op vragen van de Kamerleden Jacobi, Monasch en Wolbert (PvdA) over de getroffen maatregelen van een verpleeghuis te Sneek (uw kenmerk 2011Z15232).
Vindt u het wenselijk dat zorginstellingen gedwongen worden mensen te weigeren, doordat zij niet uitkomen met hun totaalbudget? Zo nee, vindt u het in het licht van deze ontwikkeling verstandig om uw beleid van vergroting van de risicodragendheid voort te zetten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik sta ervoor dat mensen de zorg krijgen die ze nodig hebben. Het wel of niet adequaat zijn van het budget speelt zich af op het niveau van zorgkantoorregio’s. Daarvoor heb ik de nodige kaders gesteld. Het zorgkantoor maakt in de regio afspraken met diverse zorginstellingen om in de zorgkantoorregio de zorg te kunnen leveren die cliënten nodig hebben. De instelling, die meer «zorgvraag» heeft dan «productieafspraken», dient zich te richten tot het zorgkantoor. Het spreekt daarbij voor zich dat alleen de afgesproken productie gehonoreerd kan worden. Er is geen sprake van een beleid van vergroten van risicodragendheid.
Deelt u de mening dat een opnamestop om verliezen te beperken ongunstig is voor patiënten die zorg nodig hebben? Zo nee, waarom voert u een beleid dat de behoefte van patiënten ondergeschikt maakt aan de financiële problematiek en afwegingen van een zorginstelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het noodzakelijk dat cliënten die zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. Daarvoor gelden bepaalde regels, zoals ik die in het antwoord op vraag 2 heb geschetst. De NZa heeft mij in mei geadviseerd te wachten met eventuele maatregelen tot haar advies van september. Eerst zullen zorgkantoren conform de gebruikelijke gang van zaken bezien of bij eventuele schaarste van het regiobudget eventuele ruimte van andere zorgkantoren ingezet kan worden. Ik zal me na het advies hierover van de NZa in september gaan beraden over oplossingen van eventuele regionale problemen, die niet op andere wijze zijn te voorkomen.
Deelt u de mening van de heer Lugies (Plantein) dat het probleem ligt bij de jaarlijkse verdeling van AWBZ-geld, waardoor zorginstellingen niet uitkomen met hun totaalbudget? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Nee, die mening deel ik niet. Zie daarvoor het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de mening van de heer Lugies dat het totaalbudget van zo’n 1 miljard euro voor de regio Friesland al jaren structureel te weinig is? Zo nee, met welke gegevens onderbouwt u dit? (2)
Deze vraag is in onderzoek. Ik hecht daarbij grote waarde aan een onafhankelijk en objectief oordeel. De NZa heeft mij gemeld dat het regiobudget Friesland inderdaad de laatste jaren gekneld heeft en dit jaar opnieuw knelt. De constatering dat sprake is van een knellend budget klopt derhalve. Hiervoor zijn tot op heden oplossingen gezocht door zorgkantoren onderling. Vraag is wat de oorzaak is. In dat licht heb ik onderzoek in gang gezet over een herverdeling van bestaande middelen over zorgkantoren. De NZa verdeelt al enkele jaren de groeimiddelen op basis van de geïndiceerde vraag over de zorgkantoorregio’s. In het voorjaar van 2012 zal worden bezien of een aangepast verdeelmodel kan worden toegepast. Hierbij zal ook rekening worden gehouden met de voorgenomen uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de verdeling van het AWBZ-geld, zodat opnamestops om financiële redenen in zorginstellingen voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik heb dit onderzoek reeds in gang gezet. Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 5.
De exploitatie van buitensportaccommodaties door gemeenten en sportstichtingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Sport en btw: de wedstrijd van de dag»?1 2
Ja.
Deelt u de constatering van de auteur dat de rechtspraak van de Hoge Raad3 met zich meebrengt dat de Belastingdienst het recht op aftrek van omzetbelasting van gemeenten en sportstichtingen slechts mag uitsluiten als sprake is van een symbolische vergoeding, waarbij niet noodzakelijk is dat de vergoeding kostendekkend moet zijn? Wat vindt u van de gevolgtrekking dat de Hoge Raad daarmee heeft uitgesloten dat de vergoeding van sportverenigingen gelijk moet zijn aan een vast percentage van de investeringen?
Nee, ik deel niet de opvatting dat de aftrek van omzetbelasting van gemeenten en sportstichtingen slechts mag worden uitgesloten als sprake is van een symbolische vergoeding. Afgezien van de gevallen waarin de vergoeding zodanig laag is dat voor de heffing van omzetbelasting niet meer kan worden uitgegaan van een prestatie in het economische verkeer, bestaan er ook situaties waarin een normale (c.q. meer dan symbolische) vergoeding wordt berekend maar desalniettemin aftrek moet worden geweigerd. Dit soort gevallen doen zich voor als sprake is van omzetbelastingconstructies die vallen binnen de termen van het leerstuk misbruik van recht. Hiervan is sprake als is voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste moeten de betrokken handelingen ertoe leiden dat in strijd met het doel van de btw een belastingvoordeel wordt toegekend. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat belastingvoordeel te verkrijgen. Bij de beantwoording van de Kamervragen van 20 april 2011, heb ik in de beantwoording aangegeven dat het bij de hier bedoelde misbruiksituaties bijvoorbeeld gaat om de sale- en leasebackstructuur. Het kan dan gaan om een geval waarin een sportvereniging (bijv. een tennisvereniging) zelf eigenaar is van sportvelden en bijbehorende voorzieningen en de tennisvelden en/of de kleedruimten met aftrek van voorbelasting wil renoveren. Een sportvereniging heeft volgens de wet geen recht op aftrek van voorbelasting voor de renovatiekosten. De activiteiten van de sportvereniging aan de leden zijn namelijk vrijgesteld van btw. Om toch recht op aftrek te creëren worden de sportvelden en het clubgebouw door de vereniging geleverd of verhuurd aan een door de vereniging zelf opgerichte stichting, die de renovatie voor haar rekening neemt. De stichting trekt de btw op de renovatiekosten af en stelt de sportvelden en de bijbehorende voorzieningen weer als geheel als sportaccommodatie tegen een lage vergoeding met berekening van btw ter beschikking aan de vereniging. Op die wijze wordt kunstmatig aftrek gecreëerd waar die er volgens de wetgeving niet zou moeten zijn, omdat de velden en de bijbehorende voorzieningen gebruikt worden voor de van btw vrijgestelde sportbeoefening door leden van de vereniging. Een vergelijkbare misbruiksituatie doet zich voor als gemeenten samen met sportverenigingen vergelijkbare structuren aangaan om aftrek op de renovatie van het clubgebouw te realiseren. Een voorbeeld hiervan is dat de sportvereniging de clubgebouwen verhuurt aan de gemeente die deze clubgebouwen samen met de sportvelden weer met berekening van btw ter beschikking stelt aan deze sportvereniging. Als deze opzet is gekozen om ervoor te zorgen dat de gemeente btw-aftrek kan claimen voor de renovatie van de clubgebouwen en er overigens geen andere reële economische redenen zijn voor die opzet, dan meen ik dat sprake is van een btw-constructie die alleen of overwegend is opgezet om fiscale redenen.
Herinnert u zich in uw antwoorden op vragen van 20 april 20114 waarin u hebt aangegeven in de uitvoeringssfeer nadere aanwijzingen te geven, waarbij de toepassing van het Sportbesluit wordt uitgebreid. Wanneer zal dit gewijzigde besluit gepubliceerd worden?
Ja, ik kan mij mijn antwoord op de vragen van 20 april 2011 goed herinneren.
Daarin heb ik aangegeven in de uitvoeringssfeer nadere aanwijzingen te geven, waarbij de toepassing van het Sportbesluit wordt uitgebreid. In dit kader zijn op 11 juli 2011 conform de normale procedure voor de totstandkoming van beleidsbesluiten op ambtelijk niveau opgestelde conceptrichtlijnteksten voor commentaar naar verschillende belangenorganisaties gestuurd. De procedure waarbij deze concepten strikt vertrouwelijk voor commentaar naar belangenorganisaties en andere ministeries worden gestuurd, geldt voor beleidsbesluiten op fiscaal gebied. De beoordelaars van de conceptbeleidsbesluiten krijgen zo de kans om technisch-inhoudelijk commentaar te leveren teneinde de conceptversies mee te helpen te verbeteren. Daarmee wordt op constructieve en doelmatige wijze in de conceptfase van een beleidsbesluit bijgedragen aan de totstandkoming van fiscaal beleid. Inmiddels zijn de commentaren van de verschillende belangenorganisaties op deze conceptrichtlijnen ontvangen en heeft een overleg over deze commentaren met deze organisaties plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat de conceptrichtlijnen naar aanleiding van deze commentaren zullen worden bijgesteld en nogmaals voor commentaar aan deze organisaties zullen worden gestuurd. Ten aanzien van deze bijgestelde conceptrichtlijnen kan ik meedelen dat de gedachte wordt losgelaten om bij de invulling van het begrip «symbolische vergoeding» eventueel aan te sluiten bij een bepaald percentage van de kosten van sportaccommodaties. De definitieve richtlijnen zullen naar mijn verwachting begin oktober op de daartoe gebruikelijke wijze in de Staatscourant worden gepubliceerd.
Klopt het dat u voornemens bent het Sportbesluit zo aan te passen dat gemeenten om aftrek van omzetbelasting te krijgen een vergoeding moeten vragen van 2,5% van de bruto stichtingskosten voor sportvelden en 5% van de bruto stichtingskosten voor sportkantines en kleedruimtes, waarbij alle lopende exploitatiekosten tevens in de vergoedingen moeten worden meegenomen? Wat moet er worden verstaan onder stichtingskosten? Moeten hierin ook de kosten worden meegenomen waarop geen btw drukt zoals de kosten van grondverwerving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot bovengenoemd arrest van de Hoge Raad, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat gekeken moet worden naar de prijs die gangbaar is voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat dit voor de meeste sportverenigingen een extreme verhoging van de huurprijs betekent van vele honderden procenten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat voor bestaande sportaccommodaties gemeenten de huurprijs moeten vaststellen op basis van de WOZ-waarde en voor nieuwe sportaccommodaties op basis van het investeringsbedrag? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten een veel hogere huurprijs moeten vragen aan nieuwe sportverenigingen dan aan bestaande sportverenigingen? Op welke wijze wordt rekening gehouden met het feit dat de investeringskosten regionaal of lokaal sterk kunnen verschillen, bijvoorbeeld door verschillen in de kosten van de grond en de mogelijkheden om te bouwen op de grondsoort? Moeten verenigingen in het westen van het land nu meer gaan betalen dan elders?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Belastingdienst in lijn met het nieuwe Sportbesluit adviseert om de door de gemeente te vragen huur te compenseren door middel van subsidies? Is het juist dat als gemeenten een subsidie verstrekken om de gebruikersvergoeding te bekostigen, deze subsidie dan belast is met btw als de exploitatiesubsidie is bedoeld om te bewerkstelligen dat alle exploitatielasten worden gedekt? Deelt u de mening dat hierdoor onnodig gemeentelijke gelden worden rondgepompt, waardoor er bovendien een ongewenste verstrengeling ontstaat tussen privaatrechtelijke gelden en publiekrechtelijke gelden? Is het ten slotte niet bij wet verboden om privaatrechtelijke en publiekrechtelijke bedragen te verrekenen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de nieuwe regels grote sportverenigingen bevoordelen ten opzichte van kleine sportverenigingen, aangezien iedere sportvereniging onafhankelijk van het aantal leden een sportveld nodig heeft met kleedkamers, sanitaire faciliteiten en opslagruimtes?
Zie antwoord vraag 3.
Moeten andere sectoren waar het verlaagde btw-tarief (gedeeltelijk) geldt, zoals sociaal-culturele activiteiten, bibliotheken, schouwburgen en musea, nu ook gaan vrezen dat zij met dergelijke eisen in percentages geconfronteerd zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Foute compensatie bij de ex-post risicoverevening |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is u bekend dat de ex-post verzekering in 2007 niet goed is gegaan door een fout van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?1
Het is mij bekend dat er in de ex post compensatie binnen de risicoverevening 2007 een fout is opgetreden. Dit betreft de hogekostencompensatie (HKC) over 2007.
Kunt u aangeven wat er precies fout is gegaan in de verrekeningstabel, en hoe dit is veroorzaakt? Kunt u aangeven waarom het zo lang heeft geduurd voor de fout is vastgesteld? Welke garantie heeft u dat de foute berekening niet opnieuw zal optreden?
Het gaat om de verrekenpercentages die golden voor de tarieven van ziekenhuizen in 2007. Deze verrekenpercentages worden gebruikt om de ingediende declaraties te corrigeren voor de zogenaamde opbrengstverrekeningen. De verrekenpercentages hebben als doel om de gehanteerde tarieven en het volume (PxQ) te laten aansluiten bij het ziekenhuisbudget. Bij de origineel in rekening gebrachte tarieven was er ook al een verrekenpercentage, maar dat leidde niet tot aansluiting op het budget. Ieder ziekenhuis heeft tot 2008 een verrekenpercentage gehad.
Deze verrekenpercentages over 2007 zijn voor vrijwel alle academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis te hoog vastgesteld. In de opgave voor de HKC 2007 wordt door zorgverzekeraars gebruik gemaakt van deze verrekenpercentages. Doordat de verrekenpercentages te hoog waren hebben zorgverzekeraars teveel kosten in de HKC ingebracht. De fout is ontstaan doordat in de onderliggende berekeningen abusievelijk is uitgegaan van gegevens over 2006 in plaats van 2007. De juiste verrekenpercentages over 2007 leiden dus tot een lagere schadelast en een lagere inbreng in de HKC. Dit werkt vooral door bij zorgverzekeraars die een relatief groot marktaandeel hebben bij academische ziekenhuizen.
De bijgestelde verrekenpercentages over 2007 zijn in april 2009 door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan het College voor zorgverzekeringen (CVZ) opgeleverd. Pas naar aanleiding van een bezwaarschrift van een zorgverzekeraar naar aanleiding van de definitieve vaststelling van de risicovereveningsbijdragen 2007, bleek dat er een discrepantie was tussen opbrengstverrekeningen op basis van verrekenpercentages en de (vaste) bedragen die reeds verrekend waren tussen zorgverzekeraars en aanbieders. Dit bleek het gevolg te zijn van een onjuiste vaststelling van de verrekenpercentages van academische ziekenhuizen en het Oogziekenhuis.
In het traject van afrekening van de opbrengstresultaten zijn afspraken gemaakt over de aanlevering van gegevens tussen de NZa en CVZ en over de controle op de juistheid daarvan. Daarbij speelt de externe accountant ook een rol.
Naar aanleiding van de genoemde fout zijn er al aanvullende afspraken gemaakt over een audit op de gegevens. Of verdere intensivering noodzakelijk is, zal ik in de komende tijd in overleg met de NZa en CVZ onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe de fout sinds 2007 financieel heeft doorgewerkt in de ex-post compensaties bij de zorgverzekeraars? Welke bedragen zijn er per zorgverzekeraar jaarlijks onjuist toegewezen of niet uitgekeerd?
Er is geen doorwerking naar de ex post compensaties ná 2007. De fout heeft voor wat betreft de ex post compensatie uitsluitend effect op 2007.
Heeft de verrekeningsfout in 2007 gevolgen gehad voor de vastgestelde premies door zorgverzekeraars in de afgelopen vier jaar? Zo ja, is dit aan te geven in percentages van de premiehoogte? Is er als gevolg van de niet goed vastgestelde ex-post risicoverevening sprake (geweest) van oneigenlijke concurrentie voor- en/of nadelen?
De HKC 2007 is in september 2010 voor het eerst toegepast in de tweede voorlopige vaststelling. Op dat moment konden voor zorgverzekeraars voor het eerst het effect van de HKC zien. Dit betekent dat de fout geen gevolgen zal hebben gehad voor de premieberekeningen over 2008, 2009 en 2010. Mogelijk heeft bij de premieberekening voor 2011 de fout een effect gehad, omdat daarbij is uitgegaan van het vereveningsresultaat 2007 inclusief de foutief vastgestelde HKC. Premieberekeningen zijn echter gebaseerd op veel meer factoren dan alleen het effect van de HKC van drie jaar eerder. Mijn inschatting is dan ook dat het effect beperkt is.
Zullen er financiële verschuivingen tussen verzekeraars plaatsvinden als de NZa nieuwe verrekeningspercentages heeft vastgesteld, en het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voor alle verzekeraars opnieuw de hogekostencompensatie 2007 vaststelt?
Ja, dat valt wel te verwachten.
Kunt u uiterlijk binnen vier weken, voordat de zorgverzekeraars de premies voor 2012 moeten vaststellen, aangeven wat de financiële gevolgen van een correcte herberekening voor de individuele zorgverzekeraars bij de risicoverevening 2012 zijn?
De herberekening, en daarmee het exacte inzicht in de financiële gevolgen, kan pas plaatsvinden als er nieuwe, correcte verrekenpercentages beschikbaar zijn. Deze nieuwe verrekenpercentages moeten vervolgens gebruikt worden om nieuwe HKC-opgaves te doen. Dit zal enige tijd in beslag nemen en niet binnen vier weken kunnen gebeuren.
Echter, inmiddels zijn alle zorgverzekeraars al wel geïnformeerd over de voorlopige – onder voorbehoud van een accountantscontrole – nieuwe verrekenpercentages. Zorgverzekeraars kunnen berekenen hoe hun inbreng in de HKC wijzigt. Hiermee kunnen zorgverzekeraars een indicatie krijgen van de financiële effecten en dit meenemen in hun premieberekening over 2012.