De gezamenlijke nulgrensafspraak tussen zorgverzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het u bekend dat Zorgverzekeraars Nederland (ZN) namens de zorgverzekeraars aan de ziekenhuizen heeft medegedeeld dat de effectieve groeiruimte voor 2012 nihil of negatief is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars daarmee gezamenlijk hebben afgesproken per 2012 hetzelfde aantal of minder behandelingen in de ziekenhuiszorg toe te staan?
Blijkens de brief van ZN is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraak in het hoofdlijnenakkoord, met daarin verdisconteerd de verwachte ontwikkeling van de uitgaven van vorig jaar en dit jaar. Zorgverzekeraars geven hiermee aan dat zij oog hebben voor de noodzaak van de beheersing van de gezondheidszorg uitgaven. De keuze voor een brief is de keuze van ZN. Zij hadden ook kunnen kiezen voor een andere manier van communiceren, zoals een gesprek.
Is deze gezamenlijke coördinatie in strijd met de Mededingingswet waar de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) op toeziet? Zou u de NMa willen verzoeken een onderzoek te laten doen naar deze afspraak tussen zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen reden om de NMa te vragen een onderzoek te doen. De zorgverzekeraars hebben een gezamenlijke interpretatie naar buiten gebracht over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin zij dit standpunt naar buiten brengen, behelst geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s c.q. DOT’s. Binnen de gekozen macro-inzet hebben verzekeraars de vrijheid om hun individuele inkoopbeleid gestalte te geven. Er is wat dit betreft naar mijn mening geen verschil tussen de situatie waarin het macrovolume met nul procent groeit of met een ander percentage.
Is er sprake van marktconcurrentie tussen zorgverzekeraars, indien zij gezamenlijk afspraken coördineren over de hoogte van het zorgvolume in het volgende jaar? In hoeverre is er ruimte voor individueel inkoopbeleid op prijs, kwantiteit en kwaliteit als zorgverzekeraars gezamenlijk een nulgrens voor het volume hanteren?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat zorgverzekeraars de makkelijkste weg kiezen door bij voorbaat minder zorg in te kopen om de risico’s voor zichzelf te verkleinen? Verwacht u van hen dat zij zich richten op het terugdringen van onnodige zorg en zinnig en zuinig inkopen?
In het interview met Zorgvisie heb ik het volgende gezegd: «Het is historisch dat zorgverzekeraars zich willen committeren aan een afspraak over volume. Dat is nog nooit gebeurd. Het is hen te prijzen dat ze zich daarvoor gaan inzetten. Maar het zou de gemakkelijke weg zijn als verzekeraars hun verantwoordelijkheid invullen door minder in te kopen. Het gaat erom dat ze de onnodige zorg, terugdringen». Met zoveel woorden zeg ik hier dat volumebeperking en het terugdringen van onnodige zorg door zuinige en zinnige zorginkoop heel goed samen kunnen gaan. Dat is tenslotte in het belang van zowel de verzekeraar als van de premiebetaler als van de patiënt. Het hoofdlijnenakkoord gaat niet alleen over de afspraak dat het volume moet worden beperkt, maar ook over de manier waarop: terugdringen van onnodige en ondoelmatige zorg. Overigens dienen in mijn visie ook de zorgaanbieders zich in deze actief op te stellen. Daarom ben ik blij dat verzekeraars en instellingen voor medisch specialistische zorg in het hoofdlijnenakkoord de intentie hebben uitgesproken hieraan gezamenlijk te werken.
Het bericht “Politie heeft geen zicht op wapenvergunningen” |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «politie heeft geen zicht op wapenvergunningen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de politietop van cruciaal belang is om over een accuraat en volledig overzicht van de verleende wapenvergunningen te beschikken en te weten wat de resultaten zijn van de controles die worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u ook de mening dat de huidige situatie onacceptabel is?
Het is inderdaad belangrijk dat de politie over een volledig overzicht van alle verleende wapenvergunningen kan beschikken. Uw vraag raakt aan één van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV). Ik vind dat de verantwoordelijken over goede sturingsinformatie dienen te beschikken. In mijn beleidsreactie op dit rapport ben ik uitgebreider in gegaan op dit onderdeel. Deze beleidsreactie is op 27 oktober naar u toegezonden.
Is er naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) uit 2009 een hoofdverantwoordelijke benoemd om de geconstateerde gebreken zo spoedig mogelijk tot het verleden te laten behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer precies en wie?
Het rapport «Vuurwapens weg?» van de IOOV betreft een onderzoek naar de afhandeling van vuurwapens en munitie door politie en OM. Centraal stond dat het proces van afhandeling van vuurwapens, vanaf het moment van aantreffen van het vuurwapen tot opslag en vernietiging van ingenomen en in beslag genomen vuurwapens buitengewoon zorgvuldig dient te gebeuren vanwege de opsporings- en veiligheidsbelangen die er mee gemoeid zijn. De IOOV heeft in het onderzoek inderdaad geconstateerd dat de registraties bij de verschillende ketenpartners tezamen geen volledige verantwoordingsinformatie voor het hele proces opleveren. Dit betreft echter een andere taak van de politie dan het verlenen van wapenverloven, de registratie hiervan en het toezicht hierop.
Onder verantwoordelijkheid van de Korpsbeheerders zijn de aanbevelingen uit het rapport «Vuurwapens weg?» opgepakt. Op 1 april jl. is het Beslag-Interventieteam (BIT) ingericht om de in beslagname van verdovende middelen en die van vuurwapens & munitie bij de politie op orde te krijgen. Inmiddels is er een protocol vastgesteld voor de inbeslagname van vuurwapens & munitie. Onderdeel hiervan vormt ook de registratie van in beslag genomen vuurwapens & munitie. Het BIT begeleidt de implementatie van de protocollen in de korpsen. De implementatie van het protocol vuurwapens & munitie was op 1 oktober jl. bij acht van de zesentwintig korpsen volledig afgerond. De korpsbeheerders en korpschefs van de overige korpsen zijn opgeroepen ervoor te zorgen dat het protocol alsnog zo spoedig mogelijk wordt geïmplementeerd.
Wanneer precies is de werkgroep die bezig is met het inventariseren van de behoefte aan managementinformatie in het leven geroepen? Wat heeft de werkgroep tot nu toe geconcludeerd? Zijn er bijvoorbeeld reeds concrete aanbevelingen gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat het systeem «Verona» naar behoren functioneert en de informatiehuishouding niet langer versnipperd en onvolledig is, maar voor eens en altijd op orde zal zijn? Op welke termijn?
De geconstateerde zwakheden in het Veronasysteem als het gaat om het generen van managementinformatie hebben aanleiding gegeven tot concrete verbetervoorstellen die deel zullen uitmaken van de besluitvorming over het ICT jaarplan 2012.
Het bericht dat het budget voor de uitvoering van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) wordt gehalveerd |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het kabinet fors gaat snijden in het budget voor de Wtcg, en zelfs de helft van het budget wil schrappen? Zo ja, waarom? Zo nee, worden wijzigingen in de Wtcg overwogen?
Het Kabinet wil zich houden aan de afspraak om met Prinsjesdag de begrotingsmaatregelen bekend te maken. Ik kan deze vragen dus nu niet beantwoorden.
Bent u op de hoogte van het feit dat recent de fiscale aftrekmogelijkheden voor zorgkosten sterk zijn beperkt, en er Kamerbreed op is aangedrongen dat chronisch zieken en gehandicapten hier niet de dupe van mogen worden, en daarom ter compensatie de huidige Wtcg is ingevoerd?
Ik ben op de hoogte van de veranderingen ten aanzien van de fiscale aftrekmogelijkheden en de overwegingen die daarbij spelen en de instelling van de Wtcg die daaruit is voortgekomen.
Met welke koopkrachtgevolgen in het kader van eventuele wijzigingen in de Wtcg moeten chronisch zieken en gehandicapten rekening houden in de komende tijd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk dinsdag 6 september 2011, 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat niet alle slachterijen de verplichte BSE-test uitvoeren |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slachterijen negeren verplichte BSE-test»?1
Ja, ik heb u, mede namens de Staatssecretaris van EL&I, over dit onderwerp al geïnformeerd via de brief van 30 augustus 2011 inzake «Interne audit nVWA naar 17 kleine en middelgrote slachterijen» (TK 26 991, nr. 320).
Hoe groot is het risico op besmet vlees door deze grove nalatigheid?
De directeur van het Bureau Risicobeoordeling (BuRO) van de nVWA heeft in zijn advies hierover aangegeven dat het risico dat er besmet vlees in de voedselketen is terechtgekomen verwaarloosbaar klein is. Alle niet geteste runderen zijn namelijk na 2001 geboren. In Nederland is nog nooit BSE vastgesteld bij runderen die na 2001 zijn geboren. De risicoanalyse van Bureau Risicobeoordeling is te vinden op de website van de nVWA (onder BuRO).
De nVWA heeft direct maatregelen genomen tegen de betrokken bedrijven. Vanwege de niet uitgevoerde BSE-testen zijn 4 bedrijven geschorst. Bij 3 van deze bedrijven mochten de slachtwerkzaamheden na herstelacties weer worden hervat. In één geval loopt een strafrechtelijk onderzoek. Voor meer informatie verwijs ik u naar de hierboven genoemde brief aan uw Kamer.
Waarom is niet al het ongeteste vlees achterhaald en vernietigd?
Na constatering van de onterecht niet uitgevoerde BSE testen heeft de nVWA de bedrijven gesommeerd een zogenaamde recall uit te voeren. Omdat de volksgezondheidsrisico’s verwaarloosbaar klein waren is de recall proportioneel uitgevoerd. Dit wil zeggen dat geen producten bij de retail of consument zijn teruggehaald. Het resultaat van de recall was beperkt omdat het meeste vlees niet meer op de markt aanwezig was en naar alle waarschijnlijkheid al was geconsumeerd.
Welke sancties krijgen de betrokken slachterijen opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen in welk opzicht het toezicht op de slachterijen in de afgelopen jaren verbeterd is?
Hierbij wil ik u verwijzen naar de brief van de Staatssecretaris van EL&I van 30 augustus 2011 inzake «Vanthemsche II», waarin het rapport «Vervolgaudit aangaande het functioneren van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) inzake de controle op slachtplaatsen en exportverzamelplaatsen » van de auditcommissie onder leiding van de heer dr. P. Vanthemsche is aangeboden aan de Tweede Kamer (TK 26 991, nr. 321).
Hierin is ook aangegeven hoe het toezicht en de handhaving op kleine en middelgrote slachterijen verder zal worden aangescherpt.
Kinderen van ouders met psychische en verslavingsproblemen |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de TV-uitzending1 gezien waarin de vrees wordt uitgesproken dat de zorg voor kinderen van ouders met verslaving en/of psychische problemen niet overal beschikbaar is en zelfs wordt wegbezuinigd?
Ja.
Deelt u nog steeds de mening dat preventieve hulp aan deze kinderen belangrijk is, zodat deze kinderen worden ondersteund in deze moeilijke omstandigheden en ontstaan van problemen voor de kinderen te voorkomen?
Ja. We weten dat kinderen van ouders met psychische en verslavingsproblemen een groter risico op geestelijke gezondheidsproblemen lopen. Zij hebben baat bij vroegtijdige hulp. Daarom is een voldoende gevarieerd aanbod voor deze doelgroep ontwikkeld. Ik vind het belangrijk dat de preventieve hulp voor deze groep kinderen goed geregeld is.
Erkent u nog steeds het positieve effect van preventieve hulp aan kinderen van ouders met psychische en/of verslavingsproblemen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 namelijk dat u garandeert dat alle kinderen waarvan de ouders ernstige psychische en/of verslavings problemen hebben preventief hulp krijgen?
Tijdens het mondelinge vragenuur van 22 maart 2011 heb ik toegezegd na te zullen gaan waar problemen met de financiering van het KOPP-/KVO-aanbod zich voordoen. Ook heb ik toegezegd te kijken of het mogelijk is om goede voorbeelden te koppelen aan plaatsen waar het minder goed gaat. Daarom heb ik het Trimbos Instituut gevraagd een inventarisatie te doen. In mijn brief van 5 september jl. heb ik u over de resultaten hiervan geïnformeerd. Uit de inventarisatie van het Trimbos Instituut blijkt uit de beschikbare gegevens dat in de afgelopen jaren geen sprake is geweest van een structurele toe- of afname van het bereik van de doelgroep. Zoals toegezegd in mijn brief van 5 september jl. ben ik inmiddels in gesprek met de VNG om de communicatie richting gemeenten over het KOPP-/KVO-aanbod vorm te geven. Of alle kinderen in elke gemeente KOPP/KVO-hulp krijgen, weet ik niet. Wel bekijk ik hoe we goede voorbeelden kunnen koppelen aan plaatsen waar dat aanbod (zo goed als) ontbreekt.
Waaruit blijkt dat alle kinderen in elke gemeente deze hulp krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om het wegbezuinigen van deze preventieve vorm van zorg voor kinderen tegen te gaan en hulp te blijven garanderen, ondanks de bezuinigingen in de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ)?
Uit de inventarisatie van het Trimbos Instituut blijkt dat er momenteel bij de zorgaanbieders enige onzekerheid over de financiering in de nabije toekomst bestaat, maar of dit daadwerkelijk tot minder preventieve hulp voor deze doelgroep gaat leiden, is niet te zeggen. We monitoren dat al wel. Naar verwachting komt in oktober 2011 de monitor «Aard en omvang GGZ- en verslavingspreventie 2010» uit. Deze wordt door ons gefinancierd. De monitor bevat onder meer gegevens over de financiering. In het regeerakkoord is afgesproken dat de jeugdzorg naar gemeenten wordt gedecentraliseerd. Dat biedt gemeenten bij uitstek de mogelijkheid om samenhangend beleid te voeren. En preventief ingrijpen ligt dan ook meer voor de hand.
Is u bekend dat de ondersteuning van kinderen, waarvan de ouder(s) in de gevangenis zit(ten), niet overal wordt verleend en dat hierdoor kinderen de dupe worden van hun ouders? Wat is uw oordeel? Wat gaat u hieraan doen?
Tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 is ook de hulp aan kinderen van ouders in detentie aan de orde gekomen. Betrokken partijen pakken dit goed op. Wanneer een verzorgende ouder in detentie genomen wordt, wordt in alle gemeenten sinds vorig jaar door de politie gecontroleerd of er minderjarige kinderen in het gezin wonen. Wanneer bij de check door de politie blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van kinderen waarvoor vermoedelijk geen adequate zorg geregeld is, meldt de politie dat bij bureau jeugdzorg. Bureau jeugdzorg neemt dat signaal op als een crisismelding en gaat daar mee aan de slag. Het toetst of er opvang is voor de kinderen en beoordeelt of deze opvang adequaat is. Zo nodig regelt het direct opvang voor deze kinderen. Dat kan zijn in het netwerk van de moeder, of als daar geen mogelijkheden zijn in een vervangende situatie, bijvoorbeeld een crisispleeggezin.
Naast deze werkwijze door politie en de bureaus jeugdzorg zijn er goede afspraken gemaakt voor zorgvuldig overleg tussen de Medewerker Maatschappelijke Dienstverlening van de penitentiaire inrichting en de contactpersonen van de gemeenten, zowel voorafgaand aan detentie (met name voor zelfmelders) als ter voorbereiding op de nazorg. Dankzij de kindcheck komen zowel de gedetineerde moeders als hun kinderen in beeld bij de gemeente. De gemeente beschikt zowel vóór, tijdens als na detentie van moeders over de mogelijkheden om voor het gezin hulp te organiseren. Dat kan verlopen via het casusoverleg van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), het Veiligheidshuis, de school, leerplichtzaken en het Algemeen Maatschappelijk Werk. Indien zwaardere zorg nodig is, wordt bureau jeugdzorg ingeschakeld.
Barrières bij het inhuren van kennismigranten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Bedrijven: import vaklui te lastig»?1
Werkgeversorganisaties VNO-NCW en MKB-Nederland doelen in dit artikel op een maatregel die is aangekondigd in de notitie Herziening Wav en die op 19 juni jl. in werking is getreden bij wijziging van de Vreemdelingencirculaire. De maatregel houdt in dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf of een verblijfsvergunning als kennismigrant kan toetsen of er sprake is van marktconform loon. De IND doet dit als er indicaties zijn dat er sprake is van misbruik.
Deze maatregel is onder meer tot stand gekomen omdat uw Kamer, onder andere bij motie van het lid Ulenbelt c.s. zijn zorgen heeft geuit over mogelijk misbruik van de kennismigrantenregeling, en heeft aangedrongen op een scherpere controle op de naleving van deze regeling.
Door middel van welke berekening wordt het marktconforme salaris vastgesteld? Hoe wordt daarin meegenomen dat een marktconform salaris – bijvoorbeeld bij krapte op de arbeidsmarkt – hoger kan zijn dan het cao-loon?
Met gegevens zoals de opleiding en kwalificaties van de kennismigrant, de functie van de kennismigrant en de geldende cao, kan het UWV beoordelen of het loon gebruikelijk is in de desbetreffende sector. De arbeidsvoorwaarden dienen marktconform te zijn. Dat wil zeggen dat beoordeeld wordt of het geboden loon voor de beoogde kennismigrant in verhouding staat tot het niveau dat wettelijk is vereist of in de desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is voor de betreffende functie. De werkgever wordt indien daar aanleiding toe bestaat, altijd in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat de beloning marktconform is. Indien ingevolge de krapte op de arbeidsmarkt de lonen in een bedrijfstak hoger liggen dan de geldende cao, kan het voorkomen dat het marktconform salaris hoger is dan het cao-loon.
Hoe frequent is er in het verleden misbruik geconstateerd via onrealistisch hoge salarissen? Hoeveel aanvragen bij de kennismigrantenregeling zijn er tot op heden afgewezen op basis van de toets op de marktconforme betaling?
De Arbeidsinspectie is in het verleden situaties tegengekomen waarbij kennismigranten laag- of ongeschoold werk doen, waarvoor het (althans op papier) toegekende salaris buitenproportioneel is. Ook had de IND soms het vermoeden dat door het betalen van niet-marktconforme salarissen misbruik werd gemaakt van de kennismigrantenregeling. In dit verband verwijs ik naar de evaluatie van de kennismigrantenregeling die als bijlage is opgenomen bij de brief aan uw Kamer van 11 april 2011 over arbeidsmigratie van buiten de EU.
Sinds 19 juni jl. (het moment van invoering van de voorwaarde dat het salaris marktconform moet zijn) heeft de IND nog geen aanvragen om een verblijfsvergunning op deze grond afgewezen.
Is het doel van toetsing op een marktconform salaris het tegengaan van misbruik van de kennismigrantenregeling? Is dit hiervoor een proportioneel instrument? Deelt u de mening dat beleid tegen misbruik niet mag omslaan in protectionisme?
Kennismigranten hoeven maar aan één criterium te voldoen om in Nederland te mogen werken: als aan het looncriterium wordt voldaan worden verder geen voorwaarden gesteld, met uitzondering van de vreemdelingrechtelijke toets op openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid. Deze eenvoudige procedure mag echter niet uitnodigen tot oneigenlijk gebruik. Daarom is er behoefte aan een «veiligheidsklep» voor het geval er indicaties zijn dat het salariscriterium wordt misbruikt. Omdat de toets aan het marktconforme loon slechts in uitzonderingssituaties plaatsvindt, namelijk alleen bij vermoeden van misbruik, is dit middel niet disproportioneel of protectionistisch.
Op basis waarvan zijn de toelatingsgrenzen van 50 183 euro en 37 121 euro voor werknemers jonger dan 30 jaar vastgesteld? Kunt u een overzicht geven van de verhouding van deze grenzen in Nederland tot die in andere OESO-landen gecompenseerd voor Purchasing power parity (PPP)?
Het inkomenscriterium bedraagt circa anderhalf maal het modale inkomen. Voor kennismigranten jonger dan 30 jaar is een lager inkomenscriterium genomen omdat nieuwkomers op de arbeidsmarkt meestal nog weinig werkervaring hebben en daardoor een lager salaris verdienen.
Landen hebben verschillende toelatingsprocedures voor kennismigranten. De OESO-landen Canada, Nieuw-Zeeland, Australië en Amerika bijvoorbeeld werken niet met salariscriteria maar met een puntensysteem. De bij de OESO aangesloten Europese landen met een nationale kennismigrantenregeling kennen veelal een opleidingscriterium naast een salariscriterium.
Hoe verhoudt dit alles zich tot het rapport «Hoofdkantoren naar de top» over het vestigingsklimaat in Nederland waarin wordt gepleit voor een soepele toelating van kennismigranten?
De Nederlandse economie is gebaat bij de komst van kennismigranten. In de bedrijfslevenbrief «Krachtig naar de top» zijn twee maatregelen aangekondigd om kennismigratie naar Nederland te bevorderen. Er zal ten eerste een pilot worden ingesteld om de toelating van kortverblijvende kennismigranten, een toenemende doelgroep onder de kennismigranten, te vereenvoudigen (topgebied hoofdkantoren). Ten tweede zal worden nagegaan of de toelating van arbeidsmigranten voor functies in de creatieve industrie beter gefaciliteerd kan worden (Topsector creatieve industrie).
Wilt u met VNO-NCW en MKB-Nederland in gesprek gaan over de geconstateerde knelpunten bij de kennismigrantenregeling? Kunt u de Kamer hierover op de hoogte stellen?
Ja.
Verdrijving van de bewoners van Kamp Ashraf |
|
|
|
Kent u het bericht over de uitlatingen van VN-gezant Melkert ten aanzien van het voornemen van Irak om over te gaan tot de verdrijving van de bewoners van Kamp Ashraf buiten de grenzen van Irak? Zo ja, zijn de berichten over een verschil van mening tussen de Irakese overheden en de VN waar?1
Ik ken het bericht. De uitlatingen van (voormalig) VN-gezant Melkert zijn onjuist weergegeven door de Iraakse overheid. De VN heeft dit vervolgens met een persbericht gecorrigeerd.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in het licht van het Irakese voornemen om de bewoners van het kamp voor het einde van het jaar buiten de landsgrenzen te verdrijven?
UNHCR heeft zich op 23 augustus jl. bereid getoond de inwoners van Kamp Ashraf individueel als vluchteling te registreren. Indien die status wordt verleend, heeft Irak de verantwoordelijkheid bescherming te verlenen. Ook geldt dan het principe van non-refoulement, d.w.z. geen gedwongen terugkeer naar Iran door Irak.
Deelt u de mening dat van verdrijving geen sprake kan en mag zijn, maar dat moet worden gezocht naar een oplossing waarbij de mensenrechten van de inwoners van het kamp worden gerespecteerd?
Nederland wijst de Iraakse autoriteiten zowel bilateraal als in EU-verband op hun verantwoordelijkheid voor de bewoners van Kamp Ashraf.
Welke oplossing ziet u op lange termijn voor de inwoners van het kamp? Op welke manier dragen Nederland, de Europese Unie en de Verenigde Naties aan een structurele oplossing?
In het licht van de laatste ontwikkelingen, zoals de mogelijke registratie als vluchteling door UNHCR, zult u op korte termijn met een kamerbrief (waartoe u mij op 30 september jl. verzocht) over Kamp Ashraf worden geïnformeerd.
Een blunder bij DigiNotar |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Marcial Hernandez (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Browsermakers geven nieuwe versie uit na DigiNotar blunder»?1
Ja.
Heeft deze blunder gevolgen voor het gebruik van DigiD omdat DigiNotar het bedrijf is dat de beveiligingscertificaten levert waardoor burgers veilig gebruik kunnen maken van DigiD?
Het heeft gevolgen gehad voor het gebruik van DigiD. In de loop van dinsdag 6 september is DigiD overgeschakeld naar een andere certificaatleverancier. Voor die tijd kunnen burgers geconfronteerd zijn met waarschuwingen of meldingen dat de site niet langer vertrouwd kan worden.
Is er aanleiding om DigiNotar en andere «certificate authorities» aan nadere inspectie te onderwerpen om de privacy van Nederlandse burgers te waarborgen?
Het Kabinet heeft in de nacht van vrijdag op zaterdag het operationele beheer van systemen voor certificaten van DigiNotar overgenomen, teneinde de schade van de gebleken inbreuk op de integriteit van het internetverkeer te beperken en de beheersmaatregelen ter beperking van de gevolgen te kunnen treffen. Daardoor wordt een beheersbare migratie naar andere certificaten mogelijk zonder dat dit voor zover bekend additionele risico’s schept.
Op dit moment wordt prioriteit gegeven aan het beheersen van het huidige incident en de gevolgen daarvan. Tegelijkertijd constateert het Kabinet dat de structurele betekenis van de gebeurtenissen in ogenschouw moeten worden genomen. Als onderdeel daarvan voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een onderzoek uit naar het gehele stelsel en proces rondom PKI-Overheid, inclusief het toezicht daarop. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra hierover meer duidelijkheid is.
Gaat de blunder bij DigiNotar naar uw verwachting gevolgen hebben voor de electronische dienstverlening van de overheid? Gaan burgers en/of overheidsonderdelen hier hinder van ondervinden? Zo nee, waarom niet?
De inbraak bij DigiNotar en de door de hacker daarbij aangemaakte en gebruikte certificaten vormen een ernstige aantasting van het vertrouwen in en de integriteit van het digitale communicatieverkeer. De aantasting van het vertrouwen in de certificaten van DigiNotar kan potentieel grote implicaties hebben voor zowel het verkeer tussen mens en machine als voor het verkeer tussen machines onderling.
Voor het digitale communicatieverkeer ontstaat door het aanmaken en gebruik van boven genoemde certificaten het risico dat het voor de internetgebruiker niet meer zichtbaar is of hij te maken heeft met een betrouwbare website of computer, blijkend uit het certificaat («slotje») op het scherm. De mogelijke introductie van deze certificaten maakt, dat gebruikers er niet meer in alle gevallen zonder meer van uit kunnen gaan, dat het een veilige internetcommunicatie betreft. In dergelijke gevallen kan de burger worden doorgeleid naar een niet bedoelde site, waarbij de gegevens die de burger verstrekt, in verkeerde handen terechtkomen. Hierdoor wordt het vertrouwen in het digitale communicatieverkeer ernstig aangetast.
Het Kabinet heeft het operationele beheer van de systemen voor certificering bij DigiNotar gecontroleerd overgenomen, zodat de certificaten gefaseerd kunnen worden ingetrokken en het gebruik van de door hacker aangemaakt en gebruikte certificaten kan worden gemonitord en kan worden bestreden waar dit wordt waargenomen.
Er zijn tot dusver echter geen aanwijzingen dat dit in Nederland ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Heeft het feit dat bedrijven als Mozilla, Microsoft2 en Google het vertrouwen in DigiNotar hebben opgezegd gevolgen voor de samenwerking tussen de Nederlandse overheid en DigiNotar?
Het Kabinet heeft het vertrouwen in het bedrijf DigiNotar en alle door hen geleverde diensten en certificaten opgezegd en het operationele beheer van het systeem voor het verstrekken van certificering overgenomen. Alle door het bedrijf afgegeven certificaten voor publieke en semi-publieke organisaties worden vervangen door certificaten van andere certificatenleveranciers nadat is gebleken dat de certificaten en diensten van de andere certificatenleveranciers betrouwbaar zijn.
Klopt de uitspraak van woordvoerder Jochem Binst dat de blunder van Diginotar geen gevolgen heeft voor het werk dat DigiNotar voor de overheid doet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat DigiNotar gehackt is, zoals op F-secure wordt gemeld?3
Er heeft een hack (digitale inbraak) bij DigiNotar plaatsgevonden. Zie feitenrelaas in brief d.d. 5 september.
Gaat u onderzoeken of Iran achter de (geslaagde) hackpoging van DigiNotar zit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is hier sprake van cybercrime of cyberwarfare?
Het Kabinet onderzoekt momenteel wie betrokken zijn bij het hacken van DigiNotar. Mede in het licht van de uitkomst daarvan zal het Kabinet beslissen over passende vervolgstappen.
Gaat u onderzoeken of er mensenrechten in Iran zijn geschonden doordat Iran een Nederlands certificaat heeft weten te bemachtigen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht dat Algerije familieleden van Moammar Gaddafi heeft opgenomen |
|
|
|
Kent u het bericht dat Algerije familieleden van Moammar Gaddafi heeft opgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening dat Algerije gehoor moet geven aan de oproep van de Nationale Transitieraad om deze familieleden in Libië te berechten?
De Nationale Overgangsraad (NTC) zal Algerije formeel om uitlevering moeten verzoeken indien hij de familieleden wenst te berechten. Indien de NTC hierbij bijstand vraagt van de EU zal ik mij hierop beraden. Bespreking van de kwestie binnen de EU-Algerije Associatieraad behoort dan tot de mogelijkheden.
Zo ja, bent u bereid deze oproep in EU-verband te ondersteunen en bij de Algerijnse overheid erop aan te dringen om gehoor te geven aan deze oproep? Bent u daarnaast bereid aan te dringen op een spoedige bespreking van deze kwestie binnen de EU-Algerije Associatieraad?
Zie antwoord vraag 2.
Verbeterde aandacht voor kinderrechten via het onderwijs |
|
Khadija Arib (PvdA), Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de mededeling van Europese Commissie inzake de EU-agenda voor de rechten van het kind1 en het jaarverslag 2011 van Unicef en Defence for Children?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies uit beide documenten dat er binnen de EU (en in Nederland) nog de nodige winst behaald kan worden in het bevorderen en verbeteren van kennis bij kinderen over kinderrechten via het onderwijs?
De conclusies van de Europese Commissie in de Mededeling «Een EU-agenda voor de rechten van het kind» (COM(2011) 60 definitief) zijn zeer breed geformuleerd en hebben slechts in beperkte mate betrekking op het onderwijs.
Het Jaarbericht Kinderrechten 2011 van UNICEF en Defence for Children gaat in op vijf thema’s, maar geen daarvan heeft betrekking op onderwijs als zodanig. De algemeen gestelde opmerking op blz. 7 van het Jaarbericht dat Nederland geen structurele aandacht zou besteden aan onderwijs in kinderrechten deel ik niet.
In het Nederlandse onderwijs wordt wel degelijk aandacht besteed aan fundamentele rechten van de mens, waaronder de rechten van het kind. Er is een wettelijke verplichting voor scholen om te werken aan actief burgerschap en sociale integratie; mensenrechten (waar kinderrechten deel van uitmaken) zijn direct en indirect een in de kerndoelen benoemd onderwerp. Scholen zijn vrij in het formuleren van (les)doelen en het kiezen van eigen lesmateriaal ten behoeve van deze opdracht. De inspectie ziet toe op de naleving van deze wettelijke taak. In vakken als wereldoriëntatie, geschiedenis en maatschappijleer wordt ook vorm en inhoud gegeven aan de bovengenoemde thema’s.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat kinderen voldoende kennis hebben van hun rechten en positie in de maatschappij en dat zij weten bij welke instanties zij kunnen aankloppen als hun rechten en positie in het geding zijn?
Ja.
Op welke wijze is de kennis en bewustwording rondom kinderrechten op dit moment ingebed in het burgerschapsonderwijs?
Aan mensenrechten (waaronder de rechten van het kind), zoals grondrechten, vrijheidsrechten, politieke rechten en sociale rechten, hecht Nederland veel waarde. Vandaar dat mensenrechten genoemd worden in de kerndoelen en deel uitmaken van het onderwijs op het gebied van burgerschap en sociale integratie.
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel burgerschap wordt aangegeven dat burgerschapsvorming onder meer betrekking heeft op de kennis van en het respect voor de kernwaarden van onze samenleving. De onderwijsinspectie houdt toezicht op de naleving van de wettelijke opdracht tot bevordering van actief burgerschap en sociale integratie. Dat doet zij door middel van het hiervoor ontwikkelde toezichtkader. Hierin is onder andere als aandachtspunt ten aanzien van het onderwijsaanbod de volgende passage opgenomen: «De school bevordert basiswaarden en de kennis, houdingen en vaardigheden voor participatie in de democratische rechtstaat.» Hiermee is impliciet het verband gelegd met mensenrechteneducatie, omdat de UVRM kaderstellend is voor de democratische rechtsstaat. In het toezichtkader van de inspectie geldt verder als uitgangspunt dat er geen algemeen geldende methode is om de bevordering van actief burgerschap en sociale integratie te stimuleren. De school moet in haar onderwijsaanbod rekening houden met de samenstelling van de populatie, de wensen van ouders en de grenzen die de geldende wet- en regelgeving stelt. Scholen hebben dus ruimte nodig voor een eigen invulling hierin. Het kabinet wil hen deze ruimte ook nadrukkelijk bieden. De overheid stelt zich dus als taak om door wetgeving en toezicht te waarborgen dat actief burgerschap en sociale integratie aandacht krijgen op scholen, maar de scholen geven hier verder eigenhandig invulling aan.
Kunt u aangeven welke inzet er reeds door u is gepleegd om de kennis van scholieren omtrent kinderrechten en mensenrechten te verbeteren via het onderwijs?
Doordat «mensenrechten» expliciet worden genoemd in de kerndoelen, moeten scholen hier in het curriculum aandacht aan besteden. Daarmee wordt bevorderd dat de kennis van scholieren omtrent kinder- en mensenrechten wordt verbeterd. De manier waarop scholen dit doen, is bij uitstek onderwerp van de eigen professionele keuzes van leraren. Er kan op velerlei manieren in het onderwijs aandacht besteed worden en aan mensen- en kinderrechten, bijvoorbeeld door leerlingen met verschillende niveaus en achtergronden in kleine teams te laten samenwerken en leren. Hierdoor leren leerlingen en docenten om te gaan met verschillen en deze ook te respecteren. Of door een maatschappelijke stage bij een sportvereniging, culturele instelling of welzijnsinstelling in de wijk. Leerlingen komen hierdoor in contact met groepen mensen die ze anders niet snel zouden ontmoeten.
Naast het onderwijs zijn ook breder in de samenleving voorzieningen die bijdragen aan het verwerven van kennis over kinderrechten. Zo is er bijvoorbeeld het Kinderrechtenhuis in Leiden. Dit huis brengt kinderrechten regionaal, landelijk en internationaal onder de aandacht. Het Kinderrechtenhuis biedt onderdak aan organisaties die zich inzetten voor de rechten van het kind. Groepen kinderen en jongeren (maar ook volwassenen) kunnen er terecht om meer te weten te komen over kinderrechten. Daarnaast biedt het Kinderrechtenhuis jongeren de mogelijkheid ideeën uit te wisselen, van elkaar te leren en samen projecten op te zetten.
Bent u voornemens om u in te zetten voor meer aandacht voor kennisoverdracht op scholen over de rechten van kinderen? Zo ja, welke inzet mag hier dan van u verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er voldoende waarborgen zijn dat op scholen kennisoverdracht plaats vindt over de rechten van kinderen. Scholen staat het vrij om daarbij ook gebruik te maken van hulp van externen (gastsprekers, NGO’s, lesbrieven ed.).
Ik sluit niet uit dat het nog beter kan. De inspectie van het onderwijs heeft in haar jaarrapportages geconstateerd dat scholen invulling geven aan de burgerschapsopdracht, maar dat er winst te behalen valt door meer samenhang aan te brengen in het burgerschapsaanbod. Vandaar dat in 2011 aan de Onderwijsraad is gevraagd te adviseren over de vraag hoe scholen verder ondersteund kunnen worden bij het uitvoeren van hun burgerschapsopdracht. Daarbij zal de Onderwijsraad ook ingaan op mensenrechteneducatie.
Deelt u de mening dat de onlangs benoemde kinderombudsman hier een belangrijke rol in kan hebben? Zo ja, op welke wijze kan hier in samenwerking met onderwijsinstellingen invulling aan worden gegeven?
Ja. Dit geldt niet alleen voor de kinderombudsman, maar ook voor het in oprichting zijnde College voor de rechten van de mens.
Gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs en de eigen verantwoordelijkheid van scholen (autonomie en professionaliteit) is het aan de onderwijsinstellingen zelf om te bepalen hoe en op welke wijze de kinderombudsman en het College hieraan invulling kunnen geven.
De Bredase aanbesteding van hulp in de huishouding in het kader van de De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het college van B&W Breda in de aanbesteding van hulp in de huishouding heeft laten concurreren op prijs en slechts in mindere mate op kwaliteit?1
Ik volg de ontwikkelingen in Breda nauwgezet.
Een gemeente dient helder te beschrijven welke kwaliteit ze wenst. Een gemeente kan, zoals de gemeente Breda heeft gedaan, vervolgens aan de «markt» vragen om aan te geven wat – gegeven de kwaliteitseisen – een reële prijs voor de dienst is. Op deze manier kan een dienst met een goede prijs/kwaliteitsverhouding worden afgesproken. Belangrijk is dat een gemeente er op toe ziet dat de gevraagde kwaliteit ook daadwerkelijk geleverd wordt. In de door VWS uitgebrachte handreiking «sociaal overwogen aanbesteden» worden verschillende varianten om in te kopen beschreven.
Vindt u het een acceptabel gevolg van deze wijze van aanbesteden (de goedkoopste «wint») voor 1000 medewerkers in de thuiszorg hun baan op de tocht staat?
Ik vind het van groot belang dat deze medewerkers voor de zorg behouden blijven. Dat is ook de reden dat in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de zogenoemde «overlegbepaling» is opgenomen. Deze overlegbepaling houdt in dat aanbieders die een opdracht van de gemeente voor het leveren van hulp bij het huishouden verwerven, overleg dienen te voeren over de overname van het betrokken personeel met de partijen die tevoren in opdracht van de gemeente die ondersteuning leverden. Uit onderzoek2 blijkt dat deze overlegbepaling in de praktijk werkt. Ook sociale partners in de sector Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) vinden het behouden van medewerkers voor de zorg van belang getuige de afspraken die zij voor wat betreft de overname van personeel in hun laatste cao-onderhandelingen zijn overeengekomen.
Wat vindt u ervan dat 4000 cliënten in Breda nu worden geconfronteerd met een zorgaanbieder die niet uit de regio komt? Denkt u dat de vertrouwdheid, de samenhang en de onderlinge afstemming tussen verschillende zorgaanbieders in de zorgketen hiermee een dienst wordt bewezen? Zullen cliënten geen hinder ondervinden als dit los zand gaat worden?
Laat ik duidelijk zijn: de cliënt moet centraal staan. Dit betekent dat afstemming in de regionale zorgketen goed geregeld dient te zijn. Deze afstemming is een kwestie van goed organiseren. Ook zorgaanbieders die oorspronkelijk niet uit de regio komen, zijn in staat om dit goed te organiseren.
Wat vindt u van de mogelijke consequentie dat de nieuwe aanbieders in Breda de ontslagen medewerkers van de «oude» thuiszorgorganisaties in dienst zullen gaan nemen tegen een lagere salarisschaal dan die bij hun oude werkgever?
Werknemers en werkgevers hebben gezamenlijk afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaarden. Ook voor de situatie waarin een gemeente met nieuwe aanbieders een contract sluit. Deze afspraken zijn vastgelegd in de cao VVT. Ik ga er vanuit dat medewerkers die bij een nieuwe aanbieder aan de slag gaan, conform deze cao beloond zullen worden.
Welke voordelen ziet u in deze manier van toepassen van «markt» door gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat deze manier van werken helpt om het nijpende probleem van een personeelstekort in de zorg op te lossen? Met andere woorden, is deze manier van werken een visitekaartje voor de thuiszorg?
Onrust is nooit goed voor het imago van een sector. Ik betreur dan ook dat deze onrust is ontstaan. Gezien de werking van de overlegbepaling in de praktijk en de cao-afspraken hierover, ga ik er echter vanuit dat deze onrust spoedig voorbij zal zijn.
Wat vindt u van andere manieren van inkoop van thuiszorg, bijvoorbeeld door de inzet van zogenoemde «alfacheques»? Vindt u het wenselijk dat daarmee het aantal vrouwen dat als alfahulp werkt hierdoor stijgt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Bij gebruik van een alfacheque wordt de ondersteuning geleverd door een alfahulp. De keuze om al dan niet als alfahulp werkzaam te zijn, is afhankelijk van de persoonlijke voorkeuren van de hulp. Omdat een alfahulp onder de regeling «dienstverlening aan huis» valt, is de cliënt werkgever van zijn hulp. Het is dan ook van groot belang dat de cliënt op de hoogte is van de consequenties van dit werkgeverschap. Daartoe is in de Wmo de geïnformeerde toestemming opgenomen. Dit houdt in dat gemeenten een burger begrijpelijk dienen in te lichten over de consequenties die verbonden zijn aan de keuze voor een individuele voorziening in natura of een pgb (waaronder de alfacheque). Indien een cliënt bewust kiest voor een alfacheque, vind ik dat geen probleem.
Het bericht dat een leerling mogelijk is dood gepest op het Hondsrug College te Emmen |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Knevel & Van de Brink1 waarin een moeder vertelde dat de dood van haar zoon werd veroorzaakt door het voortdurend pesten, slaan en bedreigen door zijn medeleerlingen?
Ja.
Bent u van oordeel dat de school adequaat heeft gehandeld in deze situatie?
De Inspectie van het Onderwijs beschikte niet over signalen rond deze situatie noch was zij daarmee bekend. De Inspectie van het Onderwijs heeft dan ook geen onderzoek verricht. Alvorens te beoordelen of onderzoek van belang is, wacht de Inspectie van het Onderwijs de uitkomsten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie af.
Onderkent u dat in veel scholen de protocollen en scenario’s zoals die in beleidsplannen zijn geformuleerd prima in orde zijn, maar dat die in de dagelijkse praktijk niet worden gehanteerd? Is dat in deze school het geval?
Scholen zijn wettelijk verplicht hun beleid met betrekking tot veiligheid op te nemen in de schoolgids. Uit het Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat 98% van de scholen in het voortgezet onderwijs beschikt over een veiligheidsbeleid.
In de veiligheidsmonitor «ontwikkelingen van sociale veiligheid 2006–2010» blijkt dat 62% van alle leidinggevenden in het voortgezet (speciaal) onderwijs aangeeft dat hun school een expliciet veiligheidsbeleid en incidentenregistratie heeft. Ook dit jaar blijf ik scholen ondersteunen hun veiligheidsbeleid in de dagelijkse praktijk tot uitvoering te brengen.
Het Centrum School en Veiligheid en de Kwaliteitsteams Veiligheid kunnen scholen ondersteunen bij hun verantwoordelijkheid voor het creëren van een veilige school. Bij de Tweede Kamer ligt nu een wetsvoorstel om een verplichte incidentenregistratie in te voeren zodat scholen zelf (tijdig) een beter inzicht krijgen in hun eigen veiligheidssituatie en hier adequaat naar kunnen handelen.
Voor wat betreft de situatie op deze school: voor één van de afdelingen (Havo) is sprake van een aangepast toezichtarrangement van de Inspectie van het Onderwijs, vanwege onvoldoende onderwijskwaliteit in de vorm van onvoldoende leeropbrengsten. Ten aanzien van de sociale veiligheid, de leerlingenzorg en het pedagogisch handelen bleek in dat verband eerder geen sprake van tekorten.
Bent u bereid om uw inspectie op te dragen deze zaak te onderzoeken, onafhankelijk van de beslissing van het Openbaar Ministerie om al of niet tot vervolging van de pesters over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u van plan om naar aanleiding van deze trieste zaak extra aandacht te geven aan pesten in school? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
Bij het door OCW gesubsidieerde Centrum School en Veiligheid (www.schoolenveiligheid.nl en www.pestweb.nl) kunnen scholen, leerlingen en ouders terecht voor informatie en concrete handreikingen op het terrein van sociale veiligheid in het onderwijs, waaronder de aanpak van pesten. Ook vanuit de landelijke ouderorganisaties worden scholen ondersteund bij het tegengaan van pesten. Daarnaast kunnen scholen in het basis-, voortgezet-, speciaal onderwijs en het MBO tot eind 2011 een beroep doen op de Kwaliteitsteams Veiligheid. De Kwaliteitsteams Veiligheid bestaan uit veiligheidsdeskundigen uit diverse sectoren, zoals het onderwijs, bureau HALT, jeugdzorg en politie. Doel is om scholen die daar behoefte aan hebben te helpen bij het verbeteren van de sociale veiligheid. Zo kan het veiligheidsteam ter plekke een quick scan uitvoeren om te bepalen of een school voldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen. Ook ondersteunen en adviseren de teams bij de totstandkoming van afspraken tussen scholen, Zorg- en Advies Teams, politie en gemeenten.
In het Wetsvoorstel registratie van incidenten (32 857, nr. 2) dat op 8 augustus 2011 aan uw Kamer is aangeboden, is één van de te registreren incidenten «grove pesterijen». Met deze registratieverplichting krijgt de school beter inzicht in wat er speelt en kan er vervolgens een adequate maatregel worden ingezet. Het streven is invoering van dit wetsvoorstel per augustus 2012.
Daarnaast ben ik met de PO-raad en VO-raad in overleg om een impuls te geven aan het thema sociale veiligheid op scholen waarvan ook pesten onderdeel zal uitmaken.
De opkomsttijd van de brandweer in de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom wil de veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost op termijn de opkomsttijd voor de brandweer verhogen van acht naar tien minuten?1
Het bestuur van elke veiligheidsregio dient zich te houden aan de wettelijke regels voor het bepalen van dekkingsplannen en de daarin vastgestelde normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio in staat om voor een bepaalde locatie een opkomsttijd vast te stellen die afwijkt van de tijdsnorm uit het Besluit veiligheidsregio’s. Deze afwijkingsmogelijk is ingesteld om het bestuur van de veiligheidsregio een brandveiligheidsafweging te kunnen laten maken. Het bestuur van de veiligheidsregio mag ervoor kiezen om af te wijken van de opkomsttijden en een bestuurlijke afweging te maken in de kosten en baten. Indien het bestuur van de VR voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de Wet, dan dient het zowel de keuze van de locatie en de mate van afwijking te motiveren en moet het de compenserende maatregelen inzichtelijk maken.
De veiligheidsregio Brabant-Zuidoost constateert knelpunten bij het halen van de opkomsttijden zoals die zijn vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. In dit kader is de veiligheidsregio genoodzaakt om hun brandweerbeleid onder de loep te nemen. De Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost heeft daarom aangegeven in de komende jaren te willen investeren in het bevorderen van brandveiligheidbewustzijn bij burgers en activiteiten te ontplooien, gericht op het voorkomen van brand en ongevallen bij brand. Daarnaast wordt de kwaliteit van het repressief optreden verbeterd door te investeren in innovatie en vakmanschap. Dit alles is in lijn met de landelijke visie zoals die is verwoord in»De Brandweer Over Morgen»3. De overtuiging in Brabant- Zuidoost leeft dat met risicoreductie en kwaliteitsverbetering meer effect wordt bereikt dan door te sturen op opkomsttijden alleen.
Indien de bovengenoemde inspanningen in het licht van «De Brandweer Over Morgen» het gewenste effect opleveren, dan zal het bestuur van de veiligheidsregio de discussie opnieuw voeren over het mogelijk afwijken van de opkomstnormen uit de Wet. Het voor objecten (gemotiveerd) verhogen van de opkomsttijd is een optie, zoals hierover geschetst, maar dat dat niet generiek mag gebeuren is de veiligheidsregio duidelijk.
Waarom is dit verenigbaar met het Besluit veiligheidsregio’s2 en de afspraken die daarin over de opkomsttijden zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost opnieuw te wijzen op dit besluit, zodat van verdere uitwerking van het plan om de opkomsttijden op te rekken, geen sprake hoeft te zijn?
Indien de veiligheidsregio wil afwijken van de door de Minister van Veiligheid en Justitie gestelde opkomstnormen, dan dient het bestuur te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de afwijkingsmogelijkheid. Dat betekent dat in een bestuurlijk geaccordeerd dekkingsplan de locatie en mate van afwijking dienen te zijn gemotiveerd en dat compenserende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt. In de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s staan deze bepalingen opgenomen. Uit gesprekken met de veiligheidsregio is gebleken dat men van deze bepalingen op de hoogte is.
Overigens wijs ik u op de brief4 aan Uw Kamer over het onderzoek dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) op aangeven van de Minister van Veiligheid en Justitie is gestart naar de daadwerkelijke opkomsttijden en dekkingsplannen van alle veiligheidsregio’s. Dat onderzoek moet in februari 2012 gereed zijn en u wordt te zijner tijd over de uitkomsten ervan geïnformeerd.
Deelt u de mening dat afwijking van de opkomsttijden alleen in specifiek omschreven en gemotiveerde gevallen mogelijk is en van een algemene verhoging van de opkomsttijden met twee minuten geen sprake kan zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2: De afwijkingsmogelijkheid voor het bestuur van elke veiligheidsregio is gebonden aan een aantal voorwaarden en dient gemotiveerd te zijn: Zowel de locatie alsook de mate van afwijking moeten inzichtelijk gemaakt zijn. Bovendien moet sprake zijn van compenserende maatregelen om het veiligheidsniveau gelijkwaardig te houden. Per 1 juli 2011 moeten alle veiligheidsregio’s beschikken over een risicoprofiel, een beleidsplan en afgeleide daarvan een regionaal dekkingsplan. Daarin staan voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk om daaraan te kunnen voldoen (artikel 14 van de Wet veiligheidsregio’s). Met de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s is het niet mogelijk dat de opkomsttijden generiek en voor de hele veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld. Het bestuur kan er wel toe besluiten om af te wijken in het geval van specifieke locaties, indien voldoende gemotiveerd.
Een sms-noodnummer |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Deelt u de mening dat er situaties zijn waarin het wenselijk is dat de politie per sms gewaarschuwd kan worden bijvoorbeeld wanneer het niet opportuun/mogelijk is de politie ten overstaan van de (mogelijke) dader te bellen?
Er zijn inderdaad situaties waarin het wenselijk is om op een andere manier dan telefonisch de hulpdiensten te waarschuwen. Echter bij het ontvangen van een Sms-bericht is er geen enkele mogelijkheid voor de centralist om de situatie op waarde te kunnen inschatten. Een Sms-bericht is bovendien handelingsintensief en verhoogt de kans op ontdekking voor de persoon in nood. De 112-centralisten zijn er op getraind zogenaamde «stille oproepen» op juiste wijze te herkennen en behandelen. Daarbij letten zij in het bijzonder op achtergrondgeluiden en signalen die de beller geeft gedurende de tijd dat er verbinding is.
Bent u bereid tot het openstellen van een noodnummer waarop de politie per sms gealarmeerd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het openstellen van een noodnummer om de politie per SMS te alarmeren acht ik geen goede gedachte en wel om de navolgende redenen.
Bij levensbedreigende situaties is het onacceptabel dat berichten later aankomen, temeer omdat de zender een snelle reactie verwacht.
De opkomst en het toenemende gebruik van smartphones biedt in de toekomst meer mogelijkheden om andere vormen van communicatie tussen de burger en het alarmnummer 112 te realiseren (zoals Apps). Op dit moment wordt hierover op Europees niveau gesproken.
De onderhandelingen over de ziekenhuiskosten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de campagne van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) richting de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ)? Vindt u het gepast dat een mede door uw inspanning gesloten akkoord door een van de ondertekenaars wordt ondermijnd?1
De brief van ZN is niet aan mij gericht maar aan de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra en Zelfstandige Klinieken Nederland. Het is daarom primair aan die organisaties om op de brief van ZN te reageren. Ik heb de brief niet opgevat als een ondermijning van het mede door mijn inspanningen gesloten akkoord.
Deelt u de mening dat deze actie van ZN kan worden gezien als een openingsbod van 0% groei, in tegenstelling tot de 2,5% waarvan sprake is in het door u onderschreven hoofdlijnenakkoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit nog verantwoord met het oog op uw verantwoordelijkheid voor de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van de ziekenhuiszorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord hebben de partijen gezamenlijk de intentie uitgesproken om de uitgavengroei te beheersen door middel van het uitwerken van een gezamenlijke inhoudelijke agenda. Met deze inhoudelijke agenda moet de beschikbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid worden gegarandeerd. Voor zover ik heb begrepen is de inzet van verzekeraars voor 2012 gebaseerd op de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord met daarin verdisconteerd de verwachte uitgavenontwikkeling van vorig jaar en dit jaar. Het is niet onlogisch, dat indien de groeiruimte voor 2012 al in 2011 wordt opgesoupeerd, er in 2012 een pas op de plaats moet worden gemaakt. Inmiddels hebben partijen de informatie waarop de brief van ZN was gebaseerd uitgewisseld.
Ik acht deze ontwikkeling geenszins in strijd met de publieke belangen die ik verdedig: toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg. Hoewel de vragensteller het publieke belang van de betaalbaarheid niet noemt wil ik die hier nadrukkelijk wel noemen. Dit belang – en de discipline daaromtrent – geldt niet alleen nu of in 2012, maar is juist voor de komende decennia essentieel om de toegankelijkheid en kwaliteit in een op solidariteit gebaseerd stelsel te kunnen blijven garanderen.
Hoe omschrijft u de kerntaken van een ziekenhuis?
De kerntaak van een ziekenhuis is het leveren van medisch specialistische zorg.
Hoe denkt u betere zorg voor minder geld te krijgen als ziekenhuizen zich meer moeten bezighouden met vastgoedrisico's, solvabiliteitseisen van banken en investeerders, reclame en marketing, in plaats van zich op de medische kerntaak te richten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben er van overtuigd dat ziekenhuizen alleen betere zorg voor minder geld kunnen leveren als zij een adequate (financiële) bedrijfsvoering hebben. Een organisatie die niet weet hoe zijn werkprocessen in elkaar zitten, waar de kosten gemaakt worden en waar verbeteringen mogelijk zijn zal nooit in staat zijn betere zorg tegen lagere kosten te realiseren.
Dit betekent ook dat het ziekenhuisbestuur in overleg met interne en externe stakeholders integrale afwegingen moet maken bijvoorbeeld ten aanzien van het onroerend goed, het financieel beheer en marketingactiviteiten.
Mogen ziekenhuizen de wachttijden verlengen of een patiënt behandeling weigeren als zij het met de zorgverzekeraars overeengekomen volume anders zullen overschrijden? Zo nee, hoe garandeert u dat dit niet zal gebeuren?
Ten aanzien van de wachttijden is in het hoofdlijnenakkoord opgenomen dat zorgaanbieders zich tot het uiterste inspannen om de zorg binnen de zogenoemde Treeknormen te leveren. Ook staat in het akkoord dat zorgverzekeraars jegens hun verzekerden verantwoordelijk zijn hun zorgplicht na te komen. Partijen hebben daarmee in het akkoord hun verantwoordelijkheid genomen om wachttijden binnen aanvaardbare (Treek)normen te houden en te voorkomen dat patiënten geweigerd worden.
Wilt u garanderen dat er door dit gekrakeel geen wachtlijsten en verslechtering van de kwaliteit van de geboden zorg zullen optreden? Zo nee, waarom niet?
De afspraken in het hoofdlijnenakkoord zoals verwoord in het antwoord op vraag 5, bieden in mijn ogen de beste garantie om de uitgavengroei de komende jaren om te buigen naar een aanvaardbaar niveau zonder dat de wachtlijsten oplopen of de kwaliteit van de zorg verslechtert.
Wilt u deze vragen voor afloop van het zomerreces beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor mensen met dementie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brandbrief van de directeur van Geriant? Deelt u de mening dat een eigen bijdrage voor dementerende ouderen contraproductief zal werken? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb kennis genomen van deze brief. Ik ben niet van mening dat de eigen bijdrage per definitie contraproductief zal werken. De huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. Mensen die echt zorg nodig hebben zijn best bereid daar iets zelf voor te betalen. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden. Daarbij is op 30 juni jongstleden de motie Van der Staaij/ Bruins Slot aangenomen (TK 2010/11, 25 424, nr. 123). In de motie wordt de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien. Hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Over de uitvoering van de motie heb ik meerdere malen overleg gevoerd met GGZ-Nederland (GGZ-N), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) en het Landelijk Platform GGZ (LPGGZ). Daarbij is gezamenlijk geconcludeerd dat vanwege de tijdsdruk en de korte termijn waarmee de maatregelen moeten worden geïmplementeerd en uitgevoerd, de mogelijkheden om te komen tot aanpassingen voor het jaar 2012 beperkt zijn. Alles overwegend ben ik toen gekomen tot een pakket maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder wordt verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kenmerk CZ/CGGZ-3070559) naar € 200. Daarbij betaalt de verzekerde niet meer dan € 200 per kalenderjaar. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord. In het Regeerakkoord is uitgegaan van een eigen bijdrage van € 175 voor DBCs met een behandeltijd tot 1 800 minuten en € 425 voor DBCs vanaf 1 800 minuten. Hierbij bestond geen limiet op het aantal te innen eigen bijdragen voor patiënten met meerdere DBCs per jaar. Met de sector is tevens de mogelijkheid verkend om – ook op verzoek van de Kamer – de kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Daarbij is zowel een uitzondering op basis van aandoeningsgerichte doelgroepen als wel op basis van inkomen onderzocht. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken.
Het ontzien van mensen onder een bepaalde inkomensgrens is een andere mogelijkheid die is verkend. Maar gebleken is dat deze route ook niet vrij is van bezwaren, zoals inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval. Indien een verzekerde een inkomen heeft net boven het minimumniveau, moet hij immers voor de tweedelijns GGZ wel deze eigen bijdrage voldoen. Het beleid van achtereenvolgende kabinetten is juist gericht op het verkleinen van de armoedeval.2 Daarnaast zou het inrichten van een dergelijk systeem (zowel voor zorgverzekeraars, zorgaanbieders als andere uitvoeringsorganisaties, die daarmee zouden worden belast) op zodanige uitvoeringstechnische problemen stuiten dat is geconstateerd dat deze weg voor het jaar 2012 onbegaanbaar lijkt.
Ik heb in mijn brief aan u (CZ/ CGGZ- 3072974) wel aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld zijn daarover op dit moment gaande.
Gelooft u nog altijd dat eigen bijdragen in de zorg het «kostenbewustzijn» vergroten en daarmee het zorggebruik remmen? Zo ja, vindt u dit geen bezopen aanname ten aanzien van dementerende ouderen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek blijkt dat GGZ aanmerkelijk prijsgevoeliger is dan extramurale somatische zorg.3 Deze conclusie wordt onderschreven door het CPB in een notitie over gedragseffecten van eigen betalingen in de Zvw (25 april, 2008). Ook het Trimbos Instituut concludeerde onlangs nog, op basis van uitgebreid literatuuronderzoek, dat de prijsgevoeligheid van GGZ hoger ligt dan bij andere vormen van curatieve zorg. Dit betekent dat er in de GGZ een gedragseffect optreedt bij de invoering van een eigen bijdrage. Het gedragseffect wordt ook groter naarmate de eigen bijdrage hoger wordt. Ik heb gekozen voor een eigen bijdrage van maximaal € 200 per patiënt per kalenderjaar. Ik maak daarbij geen onderscheid in diagnose. De eigen bijdrage geldt dan ook zowel voor de patiënt die aan dementie lijdt als bijvoorbeeld de patiënt die lijdt aan schizofrenie of persoonlijkheidsstoornissen. Als er sprake is van een patiënt met dementie is juist ook de mantelzorger geholpen met de begeleiding en heeft deze invloed op het al dan niet gebruik maken van de zorg.
Bent u van mening dat dementerende ouderen en hun verwanten of geliefden calculerende zorgconsumenten zijn? Zo nee, waarom gelooft u dan in liberale gedragsbeïnvloeding met negatieve financiële prikkels, zoals een eigen bijdrage?
Zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, noodzaakt de huidige financiële situatie tot maatregelen. De uitgaven in de GGZ zijn de afgelopen jaren fors gegroeid, zelfs meer dan verdubbeld in de periode 2000–2009. Het aantal cliënten in de tweedelijns GGZ is de afgelopen jaren met ongeveer 10% gestegen, terwijl het totale aantal mensen dat een psychische stoornis heeft niet stijgt. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Bent u ervan op de hoogte dat veel ouderen in Nederland zich weggezet voelen als kostenpost voor de samenleving? Welke aanpassing van uw beleid bent u bereid door te voeren teneinde deze droeve ontwikkeling te keren?
Het betreurt ons als deze indruk bij ouderen bestaat. Dit kabinet investeert juist in de zorg voor ouderen. Het is een belangrijk onderdeel van het gedoogakkoord. Er wordt ookgeïnvesteerd in de ontwikkeling van casemanagement voor dementie. Onder andere door middel van het programma ketenzorg dementiezijn er al veel projecten die belangrijke waarde hebben en er is inmiddels enkele jaren ervaring opgedaan in de regio’s met ketenzorg dementie. Er wordt ook gewerkt aan een zorgstandaard ketenzorg dementie en er loopt een onderzoek naar de effectiviteit van casemanagament bij dementie. Er is dus juist op dit gebied erg veel geïnvesteerd en gestimuleerd. En dat willen we ook voortzetten. Via een opslag op de AWBZ-tarieven en de Nza-beleidsregel dementie worden zorgaanbieders gestimuleerd samenwerkingsafspraken in de regio te maken ter verbetering van de dementiezorg, inclusief de inzet van casemanagers. In vrijwel heel Nederland kopen de zorgkantoren nu ketenzorg dementie in. Voor de beleidsregel is € 10 miljoen per jaar gereserveerd. Deze beleidsregel wordt met een jaar verlengd tot 1 januari 2013..
Vindt u dat dementerende ouderen teveel zorg «consumeren»? Zo ja, op grond van welke ervaringen velt u dit oordeel? Zo nee, waarom bestraft u het zorggebruik van deze mensen met een eigen bijdrage?
De maatregel eigen bijdrage neem ik niet omdat dementerende ouderen teveel zorg zouden consumeren. De maatregel neem ik omdat de uitgaven in de GGZ te hard zijn gestegen. Ik ben van mening dat GGZ-patiënten daaraan moeten bijdragen door middel van een eigen bijdrage. Ik verwijs hierbij verder naar de antwoorden op de vorige vragen.
Deelt u de mening van de directeur van Geriant dat de eigen bijdrage in de GGZ zal leiden tot een toename van het aantal ouderen dat naar het verpleeghuis moet? Is dit wat u beoogt met uw beleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik verwacht niet dat mensen die niet noodzakelijk hoeven worden opgenomen in een verpleeghuis, door deze maatregel wel moeten worden opgenomen, aangezien zij nog steeds van de zorg gebruik kunnen maken. De eigen bijdrage die van patiënten wordt verlangd is maximaal € 200 per jaar. Er zijn ook eigen bijdragen van de AWBZ-zorg, dus dat kan geen argument zijn.
Deelt u de mening dat een groter beroep op mantelzorg in plaats van formele zorg geen optie is, gelet op de onderzoeken van onder meer Mezzo waaruit blijkt dat mantelzorgers reeds zwaar overbelast zijn en omdat mensen van dit kabinet langer en harder moeten werken? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het programma ketenzorg dementie, waar ik in vraag 4 aan refereerde, is dat ook de mantelzorgers ondersteuning moeten krijgen bij hun inzet voor mensen/ familieleden met dementie. Daarbij moet een goede balans zijn tussen de zorg/ hulp die zij leveren voor deze patiënten en hun eigen rust, naast de vaak zeer zware zorg. Ik hecht er daarom aan dat de projecten met de casemanagers worden voortgezet in de toekomst, omdat juist die projecten de juiste ondersteuning bieden voor mantelzorgers. En het blijkt ook dat dit het welbevinden van zowel de mantelzorger als de patiënt met dementie ten goede komt. Ik zie deze casemanagement aanpak in de toekomst als een grote verbetering. Over de stappen die ik daartoe wil zetten, verwacht de staatssecretaris u dit najaar nader te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat GGZ-patiënten vaak dezelfde beperkingen hebben als dementerende ouderen, zoals verwardheid, desoriëntatie, denk- en stemmingsstoornissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dat de bezwaren tegen de eigen bijdragen voor dementerende ouderen ook grotendeels opgaan voor de GGZ in het algemeen? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de beantwoording van de vorige vragen heb ik aangegeven wat mijn afwegingen zijn geweest voor invoering van de eigen bijdrage in de GGZ.
Bent u, nu de brandbrief van Geriant pijnlijk de zotheid van eigen bijdragen in de GGZ in het algemeen heeft blootgelegd en gelet op uw opvatting dat op basis van aandoening geen onderscheid in de toepassing van eigen bijdragen in de GGZ gemaakt kan worden, bereid dit immorele en discriminerende voorstel in te trekken? Zo nee, durft u zich nog liberaal respectievelijk christelijk te noemen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Nogmaals wil ik benadrukken dat de zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de GGZ is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector.
De toekomstige beloning van de huidige korpschefs |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Korpschefs houden topsalaris»?1
Ja.
Klopt het dat bij de vorming van de nationale politie de huidige arbeidsvoorwaarden gehandhaafd blijven van hoge politiefunctionarissen die niet terugkeren als hoofdcommissaris? Zo nee, wat klopt er niet van deze berichtgeving?
Het bericht klopt niet wanneer gesteld wordt dat hoge politieambtenaren hun baan verliezen, maar wel hun inkomen behouden en minder verantwoordelijkheden hebben. Voor alle topfunctionarissen waarvan de huidige functie binnen het huidige bestel komt te vervallen, zal een passende functie gezocht worden binnen het nieuwe nationale bestel. De politierechtspositie biedt vervolgens weliswaar een generiek vangnet voor iedere politieambtenaar wanneer iemands functie door een reorganisatie zou komen te vervallen, bijvoorbeeld met betrekking tot de salarisschaal en de rang. Dit vangnet geldt niet per definitie voor alle verworven toelagen. Het is daarom feitelijk onjuist om te stellen dat de inkomens van de politietop in tact blijven.
Hoe beoordeelt u het feit dat door het handhaven van eerder toegekende beloning enkele hoge politiefunctionarissen beduidend meer verdienen dan de regionale hoofdcommissarissen die boven hen gesteld zijn? Kunt u een overzicht geven van het aantal gevallen waarin dit voorkomt en de mate waarin ondergeschikten meer verdienen dan de nieuwe politietop?
Van benoemingen in de nieuwe politietop kan pas sprake zijn indien de Staten-Generaal instemt met het betreffende wetsvoorstel.
Zoals ik in mijn antwoord op uw eerdere vraag al heb aangegeven, is het feitelijk onjuist om te stellen dat de inkomens van de politietop in tact blijven.
Daarnaast is het – zoals overal – ook bij de politie mogelijk dat er verschillen in individuele beloningen zijn. Ik ben echter van mening dat dit geen invloed heeft op de gezagsrelatie.
Voor wat betreft uw vraag naar een overzicht van de inkomens van de politietop, wijs ik u op het recent gehouden onderzoek naar beloningen in de politietop waarbij de inkomens van de topfunctionarissen getoetst zijn op rechtmatigheid (zie Kamerstuk 29 628, nr. 209, vergaderjaar 2009–2010). Voor zover er politiefunctionarissen boven de WOPT vallen wordt dit jaarlijks gepubliceerd.
Op welke wijze wilt u de regels voor de beloning van de politietop door laten werken in de beloning van de rest van de politieorganisatie, zodat er een einde komt aan de vorstelijke beloning van enkelen? Op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat dit leidt tot een logische salarisopbouw binnen de volledige politie?
Zoals ik al eerder heb aangegeven werk ik aan een werkgeversinzet voor een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop. Ik zal hiervoor in onderhandeling moeten treden met de politiebonden. Het is mijn voornemen om dat nieuwe beleid aanzienlijk te vereenvoudigen en te versoberen. Een en ander resulteert in een maatschappelijk verantwoord arbeidsvoorwaardenpakket voor de politietop.
Heeft u onderzocht of u de arbeidsvoorwaarden van hoge politiefunctionarissen, die door de vorming van de nationale politie een andere functie en verantwoordelijkheid krijgen, aan kunt passen? Zo ja, wat was de conclusie van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de huidige salarissen bezie ik de juridische mogelijkheden om deze aan te passen. Hiertoe zal ik een aparte afspraak moeten maken met de politiebonden ter wijziging van de bestaande politierechtspositie. In het geval van een reorganisatie biedt de politierechtspositie, die van toepassing is op alle politieambtenaren, een vangnet zoals behoud van de salarisschaal en de rang.
Is het binnen de overheid en in het bedrijfsleven gebruikelijk dat de arbeidsvoorwaarden van medewerkers gehandhaafd blijven, ook als zij van functie veranderen? Zo nee, waarin verschilt de wijze waarop u de vorming van de nationale politie aan wilt pakken?
Het bedrijfsleven heeft een andere rechtspositie, die gebaseerd is op het Burgerlijk Wetboek. Ook is, door het bestaan van verschillende CAO’s binnen het bedrijfsleven, veel diversiteit op dat punt. Ten aanzien van de reorganisaties binnen de overheid is de rechtspositie van de betreffende ambtenaren sterk geregeld, dus ook voor de politie. De aanspraken zijn dikwijls vastgelegd in een sociaal statuut.
Hoe wilt u voorkomen dat de vorming van de nationale politie leidt tot een topzware organisatie, met een overschot aan goedbetaalde managers en een tekort aan blauw op straat? Bent u bereid om kritisch naar de functieverdeling van de zittende politieorganisatie te kijken en zo nodig hoge leidinggevenden boventallig te verklaren als dit nodig is voor een efficiënte politieorganisatie?
Een van de doelstellingen van nationale politie is een efficiëntere aansturing van de politie. De vorming van 1 nationale politie met 10 regionale eenheden leidt tot het terugbrengen van de omvang van het topmanagement van de politie.
Ten behoeve van de inrichting van de nationale politie is de kwartiermaker Nationale Politie op dit moment druk bezig met het maken van een ontwerpplan alsmede een inrichting- en realisatieplan. Zodra die plannen gereed zijn, wordt inzichtelijk wat precies de consequenties zullen zijn voor de functieverdeling van de zittende politieorganisatie. Een deel van de huidige politietop komt straks terug op functies binnen de nationale politieorganisatie. Voor de overigen zal in overleg met Bureau ABD-Politietop naar een passende oplossing (binnen of buiten de politie) worden gezocht.
De vorming van de nationale politie krijgt gestalte in nauwe samenhang met het realiseren van de andere prioriteiten van de minister van Veiligheid en Justitie; zo houden politiemedewerkers door een vermindering van de administratieve lasten meer tijd over voor hun taken op straat: in 2012 leidt dit tot een administratieve lastenverlichting van 5%, het equivalent van ongeveer 1000 fte extra inzetbare uren voor blauw op straat. In 2013 en 2014 is dat respectievelijk 3000 en 5000 fte. Deze uren komen binnen de afgesproken operationele sterkte van 49 500 fte in de vorm van een productiviteitsverhoging extra beschikbaar voor de primaire politietaken.
Een olie-embargo tegen Syrië |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Italy seeks to delay EU oil embargo on Syria», waaruit blijkt dat Italië pas later een olie-embargo tegen Syrië wil steunen?1 Heeft u van Italiaanse zijde op ambtelijk dan wel ministerieel niveau signalen ontvangen die dit bevestigen of ontkennen?
Zoals gesteld in mijn brief van 2 september jl. (met kenmerk DAM-546/11), heeft het kabinet zich in EU-verband voortdurend ingespannen voor zo breed mogelijke sancties tegen het Syrische regime en zich uitgesproken tegen standpunten die zulke sancties stagneren of blokkeren. Hierbij is voor het kabinet van belang dat deze sancties het regime raken, maar de bevolking ontzien. Kernelement van de sancties is een verbod op de import van ruwe olie en olieproducten vanuit Syrië.
Bent u, in het geval van blokkerende of stagnerende lidstaten ten aanzien van oliesancties, bereid zich categorisch uit te spreken voor de wenselijkheid om het Syrische regime te raken door deze sancties? Zo neen, hoe verhoudt zich dit tot uw strategie van sanctie-uitbreiding en tot de stelling van uw ministerie dat Nederland binnen de EU «een voortrekkersrol» heeft gespeeld bij het instellen van sancties en «dat zal blijven doen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat een significant deel van de Kamer voorstander is van een olie-embargo, en dat een meerderheid van de Kamer in principe geen tegenstander daarvan is? Heeft dit invloed op het kabinetsstandpunt richting Shell en in internationaal verband? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Shell gevraagd naar de interne afweging in de huidige Syrische context, zoals door u aangekondigd in de beantwoording van de vragen 7 en 8 van de leden Van Bommel en Gesthuizen?3 Zo neen, wanneer zal dit gesprek plaatsvinden?
De Nederlandse overheid, waaronder het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, spreekt regelmatig op zowel ambtelijk als politiek niveau met het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder Shell, ook over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarbij zijn de nieuwe OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen leidend. De contacten met Shell zijn de afgelopen weken geïntensiveerd en vooral toegespitst op de verslechterde situatie in Syrië en de mogelijk te nemen stappen.
Klopt het, zoals u in uw kamerbrieven en publieke optredens impliceert, dat u Shell zelf niet heeft aangesproken op haar eigen verantwoordelijkheid? Zo ja, betekent dit dat het niet aanspreken van Nederlandse bedrijven op hun eigen verantwoordelijkheid ten tijde van humanitaire crises staand kabinetsbeleid is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden, gezien het feit dat de informele Raad Buitenlandse Zaken 2 en 3 september plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 1.
Het schrappen van duizenden ID en WIW-banen bij gemeenten |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe verhoudt uw uitspraak dat «150 000 tot 200 000 van de ongeveer 355 000 mensen in de bijstand kunnen werken» zich tot het ontslag van duizenden werknemers met een in- en doorstroombaan (ID) Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) baan in o.a. Amsterdam, Den Haag, Nijmegen, Haarlem, Groningen, Roosendaal en Arnhem?1 2
De regering vindt dat iedereen die kan werken, moet werken. Iedereen moet er dan ook alles aan doen om dat werk te verwerven en is hier in de eerste plaats zelf voor verantwoordelijk. Waar nodig kunnen gemeenten ondersteuning bieden. Gemeenten zijn in hoge mate vrij om die instrumenten in te zetten die nodig zijn. Dat loopt van opleidingen en leerwerkplekken tot begeleiding op de werkvloer.
In 2004 is – voortvloeiend uit de in het Convenant Gesubsidieerde Arbeid 2003 vastgelegde afspraken – de regeling voor gesubsidieerde arbeid afgeschaft en zijn de hiermee gemoeide middelen in het werkdeel WWB opgenomen. Om de overgang van ID-banen naar reguliere arbeid te stimuleren is toentertijd rijksbreed € 170 mln. beschikbaar gesteld. Gesubsidieerde arbeid is kostbaar en legt een relatief groot beslag op het re-integratiebudget. Mede om die redenen heeft een groot aantal gemeenten sindsdien het volume gesubsidieerde arbeid (bijna) volledig afgebouwd. Deze afbouw is weergegeven in onderstaande grafiek.
Bron: CBS, Statistiek Re-integratie Gemeenten
Wegens de decentralisatie is het aan de gemeenten in hoeverre en in welk tempo zij de gesubsidieerde arbeid afbouwen. Zij leggen over hun beleid verantwoording af aan de gemeenteraad, niet aan het Rijk. Er zijn daarom geen gedetailleerde gegevens beschikbaar over functies, instellingen of aantallen. Op macroniveau was eind 2010 sprake van 7 700 gesubsidieerde arbeidsplaatsen.
Kunt u een overzicht geven van het totaal aantal gemeenten, aantallen ID-/Wiw-ers, functies, instellingen en ontslagen? Zo nee, waarom niet en kunt u dat in ieder geval doen voor onder vraag 1 genoemde gemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de consequenties van het schrappen van ID-banen voor de instroom in andere uitkeringen zoals de WW, bijstand en de wajong (voor genoemde gemeenten)? Wat zijn de consequenties voor de aanspraak op toeslagen en armoederegelingen zoals huurtoeslag en bijzondere bijstand? Wat zijn de consequenties voor maatschappelijke instellingen zoals buurthuizen, scholen, sportverenigingen, culturele instellingen en hun activiteiten in buurten? Bent u bereid een maatschappelijke kosten- en batenanalyse te maken van de kosten die gemoeid zijn met een gesubsidieerde baan of een bijstandsuitkering? Zo nee, waarom niet?
De afbouw van gesubsidieerde arbeid vindt plaats sinds 2004. De wijze van afbouw van WIW en ID-banen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het is aan de betrokkenen zelf en instellingen waar zij werkzaam zijn, om tijdig te anticiperen op maatregelen die gemeenten hebben getroffen of zullen treffen. Mensen kunnen zich uiteraard wenden tot gemeenten/werkpleinen voor ondersteuning bij het vinden van werk.
Deelt u de mening dat het ontslag van deze ID’ers zal leiden tot een hogere werkeloosheid omdat velen momenteel geen enkele kans maken vanwege leeftijd en/of beperkingen op de zogenoemde reguliere arbeidsmarkt? Zo ja, wilt u zich inspannen om samen met gemeenten, vakbonden en werkgevers deze banen te behouden en om te zetten in duurzame, reguliere banen? Zo nee, waar baseert u dat op? Mogen mensen die toch werkeloos raken dan bij u aankloppen voor een baan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze werknemers, met vaak jarenlange werkervaring, niet een plek achter de geraniums of in de armoede, maar een eerlijke baan voor een eerlijk loon verdienen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dat te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat geen enkele werknemer – vanwege het schrappen van de ID-banen of WIW-banen – in een uitkeringssituatie terecht komt of onder het minimumloon komt te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in overleg met gemeenten, werkgevers en vakbonden ons te informeren over de resultaten?
Werknemers zijn primair zelf verantwoordelijk voor het vinden van een geschikte baan. Gemeenten en werkpleinen kunnen hierbij ondersteunen. Het gaat hierbij dus niet om het geven van garanties, maar om het – waar nodig met hulp vanuit de gemeente – recht doen aan de eigen verantwoordelijkheid van betrokkene.
Hoe groot is de bezuiniging op het re-integratiebudget van gemeenten in 2012, 2013, 2014 en 2015? Kunnen gemeenten het re-integratiebudget inzetten om de ID-banen te behouden totdat deze werknemers een reguliere baan met een eerlijk loon hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk deel zou vanaf invoering van de Wet werken naar vermogen (Wwnv), besteed moeten worden om het loon van werknemers met een SW-contract conform CAO-SW te financieren
Het kabinet is van mening dat de re-integratiemiddelen efficiënter en effectiever kunnen worden ingezet. Vanaf 2013 zal de regering de huidige re-integratiebudgetten voor Wajong, Wsw en WWB samenvoegen in een gebundeld re-integratiebudget. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het vormgeven van het re-integratie- en uitstroombeleid en de inzet van participatiemiddelen. De gemeenten behouden derhalve ook de mogelijkheid om gesubsidieerde arbeid in te zetten als één van de instrumenten voor de toeleiding naar werk. In onderstaande tabel is – zoals uw Kamer eerder is gemeld – de besparing weergegeven.
2012
2013
2014
2015
structureel
Gerichte re-integratie en begeleiding ontschotte WWB, Wsw en Wajong
– 400
– 490
– 620
– 690
– 500
Hoeveel ID-ers en Wiw-ers zijn in de periode 2000 tot en met 2011 uitgestroomd naar een reguliere baan op het totaal aantal ID-ers en Wiw-ers (in absolute aantallen en percentages)?
Zie antwoord op vragen 1 en 2
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg over arbeidsmarktbeleid van 7 september a.s. te beantwoorden?
Ja.
Landelijke regels voor de aanpak van uitbraken van antibioticaresistente bacteriën |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Coutinho: Ziekenhuis moet bacterie-uitbraak melden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er landelijk regels gesteld moeten worden voor ziekenhuizen waar een besmetting met een antibioticaresistente bacterie wordt vastgesteld? Zo nee, waarom niet, nu herhaaldelijk is gebleken dat ziekenhuizen niet altijd adequaat op zo’n besmetting reageren, waardoor er onnodig veel mensen besmet worden? Zo ja, welke regels wilt u stellen, en bent u bereid deze regels zo snel mogelijk op te leggen?
De toenemende antibioticaresistentie is een punt van zorg. Daarom wil ik een extra waarborg inbouwen zodat we in Nederland zeker weten dat er in geval van uitbraken met dit soort gevaarlijke resistente bacteriën door de betrokkenen juist wordt gehandeld. Daarbij moet snel het probleem worden onderkend, snel worden gehandeld en indien nodig snel expertise van buiten worden betrokken. Ik overweeg hiervoor een extra ondersteuningsstructuur op te laten zetten, die snel kan helpen met de aanpak. Over de vorm van deze ondersteuning wordt op dit moment gesproken met de IGZ en de betrokken beroepsgroepen. Het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM heeft hierbij het voortouw. Ik zal u hier zo spoedig mogelijk over informeren.
Het inbouwen van deze waarborg is het doel. Het instellen van een wettelijke meldplicht is voor mij geen doel op zich. Het gaat om de acties en de bevoegdheden die nodig zijn om te kunnen handelen.
Samen met de beroepsgroepen en de IGZ zal er bovendien worden gekeken of de huidige richtlijnen en protocollen aangescherpt moeten worden en of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Deelt u de mening dat er een meldplicht voor ziekenhuizen ingesteld moet worden zodat er direct meegekeken kan worden of de aanpak van de besmetting succesvol is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u dit regelen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er op dit moment overlegd wordt over het instellen van een meldplicht voor ziekenhuizen? Zo ja, wanneer zal dit overleg naar verwachting afgerond worden, en wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of en zo ja welke landelijke richtlijnen er bestaan over hoe te handelen bij besmetting met MRSA/ESBL van patiënten in ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP), een samenwerkingsverband van medische professionals op het gebied van infectiepreventie en ziekenhuishygiëne, maakt richtlijnen om verspreiding van infecties tegen te gaan. Voorbeelden hiervan zijn de MRSA-richtlijn en de richtlijn bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) beschouwt deze richtlijnen als professionele standaarden en ziet toe op de naleving. Eén van deze richtlijnen is de MRSA-richtlijn, waarvan het search en destroy beleid onderdeel is. Door het naleven wordt de verspreiding van (multi)resistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen.
Deelt u de mening dat besmetting van ziekenhuispatiënten met multiresistente bacteriën een zodanige bedreiging voor de volksgezondheid vormt, dat dit op korte termijn te ontwikkelen meer adequaat preventie-, opsporings- en handhavingsbeleid vergt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dergelijk beleid ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 2.