de contributiestijging bij patiëntenorganisaties als gevolg van de eisen van het Fonds PGO (Patiënten-, Gehandicapten- en Ouderenorganisaties) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat het Fonds PGO eist dat de contributie voor een patiëntenorganisatie minimaal 25 euro moet zijn om in aanmerking te komen voor subsidie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicapten-organisaties, dat ik op 1 juni 2011 heb vastgesteld (kamerstuk 29 214 nr. 60) is deze eis opgenomen. Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pg-organisaties) te beschikken over tenminste honderd unieke leden en/of donateurs1 die per kalenderjaar elk tenminste 25 euro bijdragen. Deze eisen worden gesteld voor instellingssubsidies vanaf het jaar 2014. Organisaties hebben tot 1 september 2013 de tijd om hieraan te voldoen.
Erkent u dat deze eis kan leiden tot forse contributieverhogingen, omdat eerder geen minimum vereist was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet uitgesloten dat een aantal pg-organisaties door deze eis de lidmaatschapsbijdrage zullen moeten verhogen. Bij het vaststellen van de hoogte van de minimale bijdrage in het nieuwe beleidskader heb ik overigens rekening gehouden met de hoogte van de bijdragen die organisaties nu al aan hun leden vragen en de hoogte van de vergoeding van dit soort kosten door zorgverzekeraars. Veel aanvullende verzekeringen vergoeden namelijk de lidmaatschapskosten van pg-organisaties geheel of gedeeltelijk.
Waarom is de eis voor een minimale contributie gesteld? Vindt u het nodig voor de subsidieverstrekking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat pg-organisaties, om in aanmerking te komen voor een instellingssubsidie, een zekere omvang moeten hebben. Daarnaast dienen de leden/donateurs de activiteiten van de organisatie zodanig te waarderen dat zij bereid zijn hiervoor een bijdrage te betalen. Dat leden bereid zijn te betalen of te doneren versterkt de zeggingskracht en legitimiteit van pg-organisaties. Overigens staat er tegenover contributie ook vaak ledenvoordeel. Verschillende organisaties hebben bijvoorbeeld een eigen webwinkel waarin leden met korting hulpmiddelen kunnen aanschaffen (www.dvn.nl, www.alzheimernederland.nl, www.epilepsie.nl). Dit is ook conform de motie van het lid van der Staaij c.s. over het belang van maatschappelijke verankering van een organisatie, zie motie TK 2011–2012, 33 000, nr. 25.
Erkent u dat het voor (chronische) patiënten wederom een financiële verhoging betekent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het vaststellen van de hoogte van de minimale bijdrage in het nieuwe beleidskader heb ik rekening gehouden met de hoogte van de bijdragen die cliëntenorganisaties nu al aan hun leden vragen en de hoogte van de vergoeding van dit soort kosten door zorgverzekeraars. Voor de meeste patiënten zal deze eis dan ook weinig of geen gevolgen hebben.
Erkent u dat een contributieverhoging ertoe kan leiden dat een patiëntenorganisatie leden verliest, met als gevolg dat ze niet voldoende leden hebben voor subsidie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik acht het niet uitgesloten dat er een enkele organisatie is die niet in staat blijkt om honderd leden of donateurs te vinden die bereid zijn om voor de activiteiten van die vereniging jaarlijks 25 euro te betalen. Gezien de beperkte omvang van deze organisaties en het gebleken onvermogen zich goed te organiseren acht ik een instellingssubsidie voor een dergelijke cliëntenorganisatie niet op zijn plaats. Organisaties van deze beperkte omvang kunnen beter geholpen worden met praktische ondersteuning. PGOsupport biedt deze ondersteuning.
Is het mogelijk de contributie-eis te laten vervallen om patiëntenorganisaties de ruimte te geven om zelf te beslissen over de hoogte van de contributie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wilt u deze wijziging zo snel mogelijk laten weten aan de patiëntenorganisaties?
Ik vind het niet wenselijk en ben niet van plan om de contributie-eis te laten vervallen. Het aantal mensen dat bereid is om daadwerkelijk bij te dragen aan een organisatie zegt iets over de legitimiteit van een organisatie. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijdrage heb ik rekening gehouden met de bijdragen die nu al in de praktijk worden gevraagd, de vergoedingen van verzekeraars en de motie van der Staaij.
Het feit dat de arbeidsparticipatie van 'pardonners' zwaar tegenvalt |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het dat gebleken is dat de arbeidsparticipatie van pardonners slechts 40% bedraagt?1
Zie antwoord 2
Erkent u dat het vorige kabinet met het uitgangspunt van een arbeidsparticipatie van 60% de plank volledig heeft misgeslagen en een te rooskleurig beeld heeft geschetst van de (te verwachten) gevolgen van de pardonregeling?
De mate van arbeidsparticipatie van pardonners is achtergebleven bij de verwachtingen uitgesproken in 2008. Pardonners blijken net als vluchtelingen en andere migranten van de 1e generatie, moeilijker aan werk te komen dan autochtone Nederlanders.
Het is van belang dat pardonners hun positie weten te verbeteren. Zij zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. Een deel van deze groep heeft ondersteuning nodig. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de gemeenten. Ook de werkgevers kunnen een belangrijke rol spelen. Zo zijn in de zorg en in de techniek in de komende jaren veel mensen nodig.
Wat betekent het gegeven van genoemde lage arbeidsparticipatie voor de totale kosten van uitkeringen en andere sociale voorzieningen als huurtoeslag voor de groep pardonners? Hoe verhoudt dit kostenoverzicht zich tot eerder verstrekte overzichten?
Een lagere arbeidsparticipatie van de groep pardonners betekent logischerwijs hogere kosten van uitkeringen en andere sociale voorzieningen voor deze groep. Overigens geldt dat het gebruik van de conjunctuurafhankelijke uitkeringsregelingen vanwege de economische crisis over de gehele linie hoger is dan op het moment dat deze raming is opgesteld. Een kostenoverzicht voor de specifieke groep pardonners is echter niet beschikbaar.
Deelt u de mening dat er nooit meer een pardonregeling mag komen? Zo neen, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief die ik op 17 april jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 018, nr. 58).
Het bericht 'Tijdelijk verhuren strop huizenbezitters' |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tijdelijk verhuren strop huizenbezitters»?1
Ja
Bent u bekend met het fenomeen dat eigenaren in toenemende mate hun tweede, te koop staande woning verhuren zonder dat hiervoor de benodigde leegstandsvergunning is verleend? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe groot het probleem van illegale verhuur van de tweede woning is en wat de oorzaak hiervan is en zo nee, waarom niet? Wat zijn de gevolgen van illegale verhuur voor de eigenaren van de woning?
Het staat een eigenaar wettelijk gezien vrij zijn tweede woning te verhuren zonder te gebruik te maken van de mogelijkheid die de Leegstandwet biedt voor tijdelijke verhuur met beperkte huurbescherming. Hiervoor is geen gemeentelijke vergunning vereist en dergelijke reguliere verhuur is geenszins illegaal. De huurder geniet in dat geval wel volledige huurbescherming.
Aangezien er geen registratie van deze reguliere verhuur van (voormalige) koopwoningen plaatsvindt, is mij niet bekend hoe vaak dit voorkomt en waarom eigenaren hiervoor kiezen.
Het kan wel zijn dat de eigenaar bij dergelijke verhuur in strijd handelt met het huurbeding uit de hypotheekakte. Zo’n beding dient ter bescherming van de hypotheekbank, om te voorkomen dat de opbrengst bij executoriale verkoop te laag is om de hypotheekschuld te kunnen voldoen. Woningen in verhuurde staat brengen doorgaans minder op dan woningen in onverhuurde staat. Daarom geven hypotheekbanken doorgaans slechts toestemming voor tijdelijke verhuur van te koop staande woningen indien de eigenaar een vergunning heeft voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet.
Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken komen geen signalen naar voren dat eigenaren in toenemende mate hun woning verhuren zonder vergunning van de gemeente.
Waarom is het op basis van de Leegstandswet verlenen van een leegstandsvergunning door een gemeente van belang aangezien dit tijdrovend en in sommige gevallen zeer kostbaar kan zijn waarbij de legeskosten tot € 400 kunnen bedragen? Klopt het dat de gemeente zich moet inspannen om de voor de leegstandsvergunning noodzakelijke gegevens te achterhalen, terwijl die al bekend zijn bij de bank? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief d.d. 17 januari 2012 (II, 2011–2012, 27 926, nr. 178) en de debatten met de Tweede Kamer over deze brief heb ik reeds uitvoerig uiteengezet waarom ik belang hecht aan de gemeentelijke vergunning voor tijdelijke verhuur op grond van de Leegstandwet. Ook in mijn antwoord d.d. 18 april jl. op de vragen van mw. De Boer inzake Nationale Programma Herbestemming (2012Z06109, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2276) ben ik ingegaan op de wenselijkheid van de vergunningplicht.
Bij deze gelegenheden heb ik toegelicht dat het schrappen van de vergunningsplicht niet in het belang is van eigenaren met een te koop staande woning, noch in het belang van de betrokken huurders. Alleen met een vergunning op grond van de Leegstandwet weet de eigenaar van te voren dat de huurder maar een heel beperkte huurbescherming heeft en dat de huurovereenkomst daadwerkelijk eindigt na het verstrijken van de termijn van de vergunning. Ook de huurder weet dankzij de vergunning waar hij aan toe is en hoelang zijn huurovereenkomst loopt. Daarnaast helpt de vergunningverlening bij tegengaan van de illegale praktijken van huisjesmelkers.
Ik deel niet de opvatting dat het aanvragen van een vergunning tijdrovend is; het is zelfs zo dat de vergunning van rechtswege wordt verleend indien de gemeente niet binnen acht weken op de aanvraag heeft beslist.
Evenmin deel ik de mening dat de gemeente zich moet inspannen om de voor de leegstandsvergunning noodzakelijke gegevens te achterhalen, terwijl die al bekend zijn bij de bank. De aanvrager van de vergunning levert de voor de vergunning benodigde gegevens deels zelf aan, terwijl informatie over het leegstaan van de woning in de gemeentelijke basisadministratie beschikbaar is.
Wel zal ik, zoals toegezegd in de hiervoor genoemde brief, de Leegstandwet zodanig wijzigen dat de eis vervalt dat de gemeente een maximale huurprijs in de vergunning moet vermelden, indien de woning niet tegen een geliberaliseerde huurprijs kan worden verhuurd. Dit vergemakkelijkt de procedure voor de vergunning die daardoor ook sneller kan worden verleend.
Gemeenten hebben de bevoegdheid om voor het afgeven van een vergunning voor tijdelijke verhuur leges te vragen. Over het algemeen zal de leges voor een leegstandvergunning aanmerkelijk lager liggen dan de in de vragen genoemde € 400. Ik ben dan ook niet van mening het verkrijgen van een vergunning zeer kostbaar is.
Kwaliteitsproblemen in verpleeghuizen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Wat vindt u van het bericht dat ongeschoolde medewerkers medicijnen zouden uitdelen in verpleeghuizen?1
Uit het in september 2010 uitgebrachte rapport over de medicatieveiligheid binnen de langdurige zorg, heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geconstateerd dat er binnen de langdurige zorg over de hele linie hoog tot zeer hoog risico werd gelopen. Uw Kamer is na het verschijnen van dit rapport over deze uitkomsten geïnformeerd2. De IGZ heeft na een jaar een vervolgrapport uitgebracht en geconstateerd dat de zorginstellingen veel in gang hebben gezet om de medicatieveiligheid te verhogen. In een jaar tijd hebben de zorginstellingen een enorme verbeterslag gemaakt. Ook over deze verbetering is uw Kamer geïnformeerd3. Na de uitkomst van het IGZ rapport in 2010, hebben de betrokken veldpartijen met elkaar de veilige principes ontwikkeld, waarin ieders rol en verantwoordelijkheid rondom medicatieveiligheid wordt beschreven. Deze principes worden ingezet om een structurele verbetering rondom medicatieveiligheid door te voeren. Binnen deze kaders dient de zorg te worden uitgevoerd.
Was u daarvan op de hoogte? Was de Inspectie ervan op de hoogte?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar wat de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) stelt, namelijk dat er amper nog verpleegkundigen op HBO- niveau in verpleeghuizen werken?
Kijkend naar de cijfers over het aantal HBO verpleegkundigen in de verpleging, verzorging en thuiszorg, kan over de afgelopen jaren een stijgende lijn worden geconstateerd. Ik benadruk dat dat een gunstige ontwikkeling is. Tegelijk is een groot deel van de zorg in verpleeghuizen het domein van andere professionals met name ziekenverzorgenden, die 24 uur per dag rond de cliënten aanwezig zijn. Waar het uiteindelijk om gaat, is de kwaliteit van zorg. Die moet goed zijn evenals de tevredenheid van de cliënten en medewerkers.
Wat vindt u van het verhaal van de medewerker die in dezelfde krant vertelt dat de bewoners in het verpleeghuis in het westen van Nederland geen activiteiten krijgen aangeboden? Is dat eigenlijk verplicht? Moet dat alleen groepsgewijs of ook individueel als mensen niet aan groepsactiviteiten kunnen meedoen?
Ik lees in het betreffend artikel niet dat bewoners in een verpleeghuis in het westen van Nederland geen activiteiten krijgen aangeboden. Als medewerkers signalen geven in de krant die zorgelijk zijn vraag ik de krant, indien nodig, altijd om het signaal bij de IGZ te melden.
Het aanbieden van activiteiten/dagbesteding is een integraal onderdeel van de zorgzwaartepakketten. De zorgkantoren contracteren de zorginstellingen en hebben primair de plicht om goede kwaliteit van zorg in te kopen. Daarbij hebben de zorgkantoren de mogelijkheid om te controleren of de activiteiten die geleverd worden voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen. Voor de levering van dagbesteding is de zorginstelling zelf verantwoordelijk. Activiteiten/dagbesteding kunnen in groepsverband of individueel worden aangeboden. Dit is afhankelijk van de behoefte van en de gemaakte afspraken met de cliënt.
Denkt u dat de Beginselenwet Zorg iets zal veranderen aan deze wantoestanden of is er in dergelijke verpleeghuizen iets anders aan de hand, bijvoorbeeld gebrek aan goede leidinggevende capaciteit?
Mensen die in een zorginstelling wonen, moeten het recht hebben om hun leven zoveel mogelijk te kunnen inrichten zoals ze dat zelf willen. Om dat te bereiken, geeft de Beginselenwet Zorg de cliënt een stem. De relatie tussen de cliënt en de zorgaanbieder kan er één zijn van grote afstand en grote afhankelijkheid, waardoor cliënten al gauw concessies doen. Het wetsvoorstel biedt cliënten een steun in de rug, als zij bijvoorbeeld willen aankaarten dat zij vaker willen douchen of willen zorgen dat de afspraken over douchen worden nageleefd. Cliënten staan daarmee sterker ten opzichte van de zorgaanbieder. Zorgmedewerkers op hun beurt staan met het wetsvoorstel sterker binnen hun organisatie. Dit wetsvoorstel steunt verzorgenden om het gesprek met hun leidinggevenden aan te gaan als zij geen tijd hebben om de door of namens de zorgaanbieder met de cliënt gemaakte afspraken over bijvoorbeeld douchen na te komen. Ook bij de door u vermelde managementproblemen is het dus een goed instrument.
Heeft u er kennis van genomen dat in bet artikel wederom melding wordt gemaakt van incontinentiemateriaal dat niet verwisseld zou mogen worden? Kan een bewoner straks zonder bij te hoeven betalen via de Beginselenwet Zorg afdwingen zo vaak verschoond te willen worden als menselijkerwijs gezien gewenst is (dus vaker dan 2 keer per etmaal bijvoorbeeld)?
In de tweede nota van wijziging van het voorstel Beginselenwet AWBZ-zorg (Kamerstukken II, 33 109, nr. 8), zoals uw Kamer die op 18 april 2012 heeft ontvangen, wordt gesteld dat incontinentiemateriaal tijdig verwisseld moet worden. Met «tijdig» wordt bedoeld, tijdig voor de individuele cliënt in zijn specifieke situatie. Als het verwisselen van incontinentiemateriaal vaker dan 2 keer per etmaal gewenst is, dan zou dit dus vaker dan 2 keer per etmaal moeten gebeuren.
Hoe kan het gebeuren dat medicatiefouten zo weinig worden gemeld? Is dat ook een gevolg van gebrek aan kennis?
De melding moet geborgd zijn in het systeem van zorgverlening. Daarbinnen dienen medicatiefouten gemeld te worden in de eigen zorgorganisatie. Hiervoor zijn de zogenaamde MIC (Melding Incident Cliënt) commissies ingesteld. Dit is een verantwoordelijkheid van de zorginstelling. De IGZ toetst bij een bezoek of de zorginstelling een dergelijke commissie heeft. En controleert hierbij ook de meldingen en de acties die hierop genomen zijn.
Het reddingsplan van de scholen van het Amarantis schoolbestuur |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bereid de Kamer het volledige «reddingsplan» rond de scholen van onderwijskoepel Amarantis te sturen? Zo neen, waarom mag de Kamer niet beschikken over informatie rond publiek bekostigde scholen?1
Het volledig «reddingsplan» van de Amarantis Groep deel ik niet met de Tweede Kamer, want het is er nog niet. De heer Wintels is op dit moment bezig om met alle direct betrokken partijen een oplossing te zoeken voor de situatie bij Amarantis. Een aantal betrokken partijen heeft aangegeven financieel een bijdrage te willen leveren. Het proces van de verdere uitwerking van het reddingsplan is delicaat en wil ik niet verstoren.
Deelt u de mening dat de 250 banen die mogelijk verdwijnen bij Amarantis, zo min mogelijk uit onderwijzend personeel moeten bestaan en zo veel mogelijk uit management? Zo neen, waarom worden fouten van het management afgewenteld op onderwijzers die geen blaam treft?
Op basis van de reddingsplannen zal het interim-bestuur van Amarantis bezien waar de ontslagen moeten vallen. 50 medewerkers hebben inmiddels een andere baan gevonden. Dit betreft onderwijsgevend personeel. Bij de overige 200 medewerkers gaat het om onderwijsondersteunend personeel, waaronder 35 tot 40 leidinggevenden. De helft van deze 200 medewerkers heeft inmiddels ook een andere baan gevonden. Deze informatie is afkomstig van het interim-bestuur van Amarantis.
Waarom heeft u zich de afgelopen weken compleet afzijdig gehouden rond de kwestie Amarantis, terwijl de financiële problemen enorm zijn en betrekking hebben op 30 000 leerlingen en vele scholen? U bent toch eindverantwoordelijk voor het onderwijs?
Dit is niet juist. Ik ben natuurlijk betrokken vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het onderwijsbestel en zal, zoals eerder toegezegd, de continuïteit voor de 30 000 leerlingen waarborgen. Daartoe heb ik een continuïteitsgarantie toegezegd.
Hoe wordt de «redding» van de scholen van Amarantis gefinancierd? Waar komt de 10 miljoen euro vandaan die uw ministerie bijdraagt als continuïteitsgarantie?2
OCW dekt de continuïteitsgarantie binnen haar eigen begroting. Bij Voorjaarsnota zal ik u daarover nader informeren.
Waarom heeft u de Kamer niet vooraf geïnformeerd over deze 10 miljoen euro aan Amarantis?
Zodra de inzet van de diverse partijen bekend was, heb ik de Tweede Kamer direct geïnformeerd over de continuïteitsgarantie die ik overweeg te bieden. De dekking hiervan zal plaatsvinden binnen de begroting van OCW. Daarover zal ik u bij Voorjaarsnota informeren.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen bij Amarantis, terwijl de problemen al zo lang bekend waren? Erkent u dat het toezicht heeft gefaald?
Deze loopt vooruit op het onafhankelijke onderzoek. Het lijkt mij verstandig dat uw vragen aan de orde komen in dat onderzoek. Ik zal u binnen twee weken informeren over de opzet ervan.
Ontvangt de Kamer zo snel mogelijk (uiterlijk binnen een maand) een voorstel voor een onderzoekscommissie die onderzoek gaat doen naar het ontstaan van de wantoestanden bij Amarantis? Zo neen, op welke manier gaat u uw toezegging waarmaken, zoals gedaan in het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg Voortgezet onderwijs op 29 maart en in het algemeen overleg Middelbaar beroepsonderwijs van 11 april?
Ja. Zie ook vraag 6.
Erkent u dat dit onderzoek grondig en onafhankelijk moet zijn, aangezien ook de rol van uw eigen ministerie wordt onderzocht? Kan de Kamer wijzigingsvoorstellen doen voor leden van de onderzoekscommissie indien twijfels bestaan over de onafhankelijkheid? Krijgt de Kamer inspraak aangaande de onderzoeksvragen?
Ja. Ik onderken dat dit onderzoek grondig en onafhankelijk moet zijn. De leden van de onderzoekscommissie dienen zo onafhankelijk mogelijk te kunnen kijken naar de thematiek. Ik zal u hierover schriftelijk informeren binnen twee weken. Zie ook vraag 6.
Wat is uw reactie op het artikel «Scholen willen niet opdraaien voor reddingsplan Amarantis»?3
Ik heb kennis genomen van het artikel en begrijp heel goed dat sommige bestuurders emotioneel reageren, zodra hen wordt gevraagd financieel bij te dragen aan het oplossen van de problematiek van één school. Ze wensen niet op te draaien voor fouten die elders zijn gemaakt.
Hoe oordeelt u over de bezwaren van de scholen tegen de «solidariteitsbijdrage» van 5 miljoen euro?
Het solidariteitsverzoek heeft weerstand opgeleverd, vooral aan de zijde van de VO-Raad. Ik verwacht op korte termijn uitsluitsel hierover.
Deelt u de mening van de voorzitter van ROC Midden Nederland dat de concurrentie tussen verschillende ROC’s slecht is voor de onderwijskwaliteit? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar een onderwijsmodel waarbij deze concurrentie wordt uitgebannen?
In het kader van het Actieplan «Focus op Vakmanschap» is een beleidsagenda voor het mbo opgesteld op het punt van macrodoelmatigheid. Mantra daarin is niet «elkaar beconcurreren», maar een samenhangend regionaal en landelijk aanbod van opleidingen. Hieruit vloeit ook nieuwe wetgeving voort die thans wordt voorbereid.
Deelt u de mening dat publiek geld naar het onderwijs moet gaan en niet naar marketing en reclame? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat hieraan grote bedragen worden uitgegeven?
In het kader van horizontale en verticale verantwoording moet het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling kunnen verantwoorden dat publieke middelen aan marketing en reclame worden besteed. Anders gezegd: het bevoegd gezag moet kunnen uitleggen dat deze middelen ten goede komen aan kwalitatief goed onderwijs en het plaatsen van leerlingen en studenten in opleidingen die perspectief bieden voor vervolgonderwijs en arbeidsmarkt. Voor het mbo geldt bovendien de Notitie Helderheid (Kamerstuk 24 248, nr. 72).
Deelt u de mening dat het opsplitsen van Amarantis in vijf kleinere scholengroepen een primeur is voor het Nederlandse onderwijs? Wat leert u van deze ontwikkeling richting schaalverkleining?
In het kader van een goede ordening van het onderwijsaanbod hebben zich eerder splitsingen voorgedaan in de vo-sector. In die zin is Amarantis geen primeur. Splitsingen zijn overigens niet per definitie te prefereren: schaalgrootte is namelijk niet één op één gecorreleerd aan onderwijskwaliteit. De recent ingestelde Commissie Fusietoets ziet toe op een goede toetsing van voorgenomen fusies in het onderwijs.
Maatregelen naar aanleiding van het gebleken graaigedrag van COA-directeur Albayrak |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u, nu de feiten over het te hoge salaris van mevrouw Albayrak en de door haar verstrekte onjuiste informatie hierover onomstotelijk vast zijn komen te staan, bereid om over te gaan tot onmiddellijke en volledige terugvordering van het te veel aan haar uitbetaalde salaris, één en ander conform uw toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg over het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op 12 oktober 2011?1 Zo neen, waarom niet?2
Bent u tevens voornemens om aangifte te doen van fraude tegen mevrouw Albayrak, onder meer omdat zij privé gebruik van haar dure dienstauto probeerde te verdoezelen middels het met terugwerkende kracht veranderen van afspraken in haar agenda? Zo neen, waarom niet?
Het bericht 'Krakers blij in gemeentepand' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Krakers blij in gemeentepand»?1
Ik ben op de hoogte van het bericht.
Uit de recent ontvangen informatie van de gemeente Amsterdam daterend van eind 2011 die mij ter beschikking staat, blijkt dat er door de stadsdelen gekozen is om in 3 van de 6 gevallen aangifte te doen.
Het is aan de eigenaar om te bepalen wat deze met zijn pand doet, mits het gebruik geen overlast geeft of de openbare orde verstoort. Het is daarom ook aan de eigenaar om te beslissen of deze aangifte wil doen of niet. Indien de eigenaar vindt dat de krakers eruit moeten dan is het zaak aangifte te doen. Indien de eigenaar kan instemmen met bewoning met het oog op leegstandsbeheer, dan is ook dat diens recht.
De verantwoordelijkheid voor het beheer van vastgoed is in Amsterdam verdeeld tussen de centrale stad en de diverse stadsdelen. Voor de panden die eigendom zijn van de stadsdelen van Amsterdam is het zodoende de verantwoordelijkheid van deze stadsdelen om de keuze te maken of zij wel of geen aangifte doen. Zij leggen daarover verantwoording af aan de stadsdeelraden en niet aan de centrale
Is het waar dat de gemeente Amsterdam niet in alle gevallen van een gekraakt pand aangifte heeft gedaan bij de politie? Zo ja, waarom niet? Deelt u de mening dat deze gemeente daarmee een door de volksvertegenwoordiging aangenomen wet, namelijk de Wet kraken en leegstand, niet serieus neemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer gaat u een einde maken aan deze ongehoorzaamheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van de opvatting van de burgemeester van Amsterdam Van der Laan dat de diensten en stadsdelen, die eigenaar zijn van de gekraakte panden, zelf maar aangifte moeten doen? Wat vindt u van een door de koning benoemde bestuurder die zo gemakkelijk bezig is met het afschuiven van verantwoordelijkheid? Deelt u de mening dat er van een burgemeester meer ambitie mag worden verwacht om wetten na te leven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat alsnog per direct aangifte wordt gedaan bij de politie door de burgemeester dan wel de gemeentelijke diensten of stadsdelen?
Zie antwoord vraag 1.
Tweedeling in de zorg als gevolg van de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht over het rapport van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel) over de effecten van de eigen bijdragen in de tweedelijns ggz?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de conclusies van het Nivel dat cliënten die het meest aangeven het zorggebruik te gaan verminderen na de invoering van de eigen bijdrage, te vinden zijn in de Jeugd-ggz 18+ en de verslavingszorg, en met name verslavingsproblemen hebben?
Ik ben bekend met de resultaten en conclusies van het onderzoek van NIVEL. Het onderzoek heeft plaatsgevonden vóór de invoering van de eigen bijdrage. Daardoor is de «intentie van cliënten om zorggebruik te veranderen» onderzocht. Zoals de onderzoekers zelf ook stellen hoeft deze intentie niet overeen te komen met daadwerkelijk gedrag. De maatregel is per 1 januari 2012 ingegaan. De resultaten en conclusies van het NIVEL-rapport heb ik evenwel met belangstelling gelezen, maar ik beschouw deze als een signaal van mogelijke effecten. Of deze effecten werkelijkheid worden valt nog te bezien. Zoals ik uw Kamer al heb laten weten ben ik de effecten van de invoering aan het monitoren en zal ik u in september de eerste resultaten kunnen toesturen.
Bent u op de hoogte van de conclusie van het Nivel dat cliënten met een maandinkomen van 0 tot 1 000 euro per maand vaker aangeven te gaan stoppen met hun behandeling dan het zorggebruik te verminderen? Bent u op de hoogte van het feit dat in het onderzoek 70% van de ondervraagden aangeeft een inkomen te hebben tussen 0 en 1 000 euro? Wat vindt u van deze bevindingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat personen met lage inkomen voor deze beslissing de inkomensgevolgen als belangrijkste beweegreden gebruiken, en dat de mate van ervaren ernst van de klachten en de ervaren noodzaak van de zorg over het algemeen vaak nauwelijks een rol lijken te spelen in de overweging om het zorggebruik te veranderen? Wat vindt u van deze bevindingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van de conclusie van het Nivel dat mensen met een hoger inkomen vaker naar een vrijgevestigde psycholoog of psychiater gaan en dat daar het aantal cliënten dat aangeeft het zorggebruik te verminderen dan ook het laagst is (met een inkomen hoger dan 2000 euro)?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dit de effecten die u beoogde met het invoeren van de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz? Zo ja, kunt u dit beargumenteren? Zo nee, wat vindt u van deze effecten en wat gaat u doen om deze effecten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de maatregel leidt tot tweedeling in de zorg: zij die het kunnen financieren zoeken en krijgen zorg, en zij die het niet kunnen betalen zien om die financiële reden af van (hard nodige) zorg? Was dit de bedoeling van uw maatregel? Zo nee, wat gaat u doen aan deze tweedeling in de zorg?
Tweedeling in de zorg is niet wat het kabinet beoogt met de invoering van de eigen bijdrage in de GGZ. Wel is het kabinet van mening dat de budgettaire problematiek in de GGZ-sector binnen de GGZ opgelost moet worden. Iedereen moet daar aan bijdragen. Ik heb daarbij, in overleg met uw Kamer, gekozen voor een pakket aan maatregelen waarvan de effecten zo evenwichtig mogelijk neerslaan binnen de sector en bij de patiënt. Aangezien het vorige kabinet de eigen bijdrage in de eerstelijns GGZ heeft ingevoerd, waardoor er in Nederland relatief veel mensen een beroep doen op de gespecialiseerde tweedelijns GGZ, lag een eigen bijdrage in de tweede lijn voor de hand om deze onevenwichtigheid te herstellen.
Iedereen die door cumulatie van diverse maatregelen de eigen bijdrage niet kan opbrengen kan met de innende instantie kijken naar een betalingsregeling, bijvoorbeeld om de eigen bijdrage in termijnen te betalen. Mocht iemand de eigen bijdrage echt niet kunnen betalen, dan kan iemand bijzondere bijstand aanvragen bij de gemeente. Tevens geldt al langer dat mensen die daar recht op hebben bij het CAK terecht kunnen voor een compensatie voor het standaard eigen risico voor de zorgverzekering.
De ernstige vervuiling van het Gotomeer te Bonaire |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat ten gevolge van de brand in het overslagstation Bopec op Bonaire het beschermde natuurgebied rond het Gotomeer ernstig is vervuild?
Ja, ik ken het bericht van vrijdag 13 april 2012 dat in het Antilliaans Dagblad is gepubliceerd.
Welke preventieve maatregelen ter bescherming van mens en milieu zijn vóór de brand op 8 september 2010 bij het overslagstation Bopec bedongen? Werden deze preventieve maatregelen ook daadwerkelijk door het overslagstation Bopec nageleefd? Is daarbij expliciet rekening gehouden met de directe aanwezigheid van het natuurgebied in de buurt van het overslagstation?
Tijdens het uitbreken van de tankbranden was Bonaire onderdeel van de Nederlandse Antillen. Het was aan het bevoegd gezag (nu openbaar lichaam Bonaire) om regels te stellen en toe te zien op de naleving daarvan. De Onderzoeksraad voor de Veiligheid heeft uitvoerig gerapporteerd over de tankbranden bij BOPEC (Tankbranden BOPEC Bonaire, augustus 2011 projectnummer M2010IN0908–02) en gaat in paragrafen 2.1 (achtergrondinformatie betrokken partijen) en 3.2 (brandpreventie) in op de preventieve maatregelen. De OvV concludeert dat geen regels aan BOPEC waren opgelegd, er geen toezicht was en het bedrijf haar verantwoordelijkheden voor het voorkomen van de brand en beperken van de gevolgen niet heeft genomen. Mij is bekend dat het openbaar lichaam Bonaire ter gelegenheid van de afsluiting van het erfpachtcontract (1974) voor het gebruik van het gebied ten behoeve van de opslag van olie en olieproducten erfpachtvoorwaarden heeft gedicteerd die ook zijn gericht op de bescherming van het gebied rondom BOPEC, waaronder het Gotomeer.
Hoe is tijdens het blussen van de brand rekening gehouden met het belang om te voorkomen dat ontoelaatbare concentraties chemische stoffen zouden vrijkomen?
Op verzoek van het bevoegd gezag (brandweer Bonaire) zijn enkele BOT-mi adviezen (Beleids Ondersteunend Team Milieu Incidenten) verzorgd. Daarbij zijn ook adviezen afgegeven die betrekking hadden op het voorkomen van bodem- en waterverontreiniging door olieproducten, verspreiding van bluswater en natte en droge depositie. Het was aan het bevoegd gezag – in casu de brandweer – om aan te geven of en in hoeverre deze adviezen ook werden toegepast. Gedetailleerde informatie over de brandbestrijding is in de onderzoeksrapportage van de OvV opgenomen. De normoverschrijding van PFOS die door het RIVM is vastgesteld (Compound depositions from the BOPEC-fires on Bonaire, RIVM-rapport 609022067/2011) is veroorzaakt door depositie. Overigens was de regelgeving betreffende het gebruik van bijvoorbeeld PFOS-houdend blusschuim ten tijde van de brand niet van toepassing. Deze regels gelden ook pas sinds medio 2011 voor blusmiddelen die in Nederland toegepast worden.
Deelt u de mening dat de bio-accumulatie van de brand in het overslagstation Bopec precies moet worden uitgezocht en dat de verdere gevolgen van de door de brand veroorzaakte milieuschade moeten worden beperkt? Zo ja, waarom wordt een onderzoeksvoorstel van Imare en Alterra om een preciezer ecotoxicologisch onderzoek naar de daadwerkelijke vervuiling en de mogelijke bestrijding ervan niet gehonoreerd?
Het RIVM heeft geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van PFOS, een bio-accumulerende stof. Het is mij bekend dat het bestuurscollege van het openbaar lichaam Bonaire voornemens is om – naar aanleiding van de geconstateerde feiten over het Gotomeer (afwezigheid flamingo’s) – een vervolgonderzoek te laten verrichten en daartoe een ondersteuningsverzoek bij de Ministeries van EL&I en I&M zal indienen. Ik overweeg om dit verzoek te honoreren en ben bereid om het RIVM op korte termijn in te schakelen om een vervolgonderzoek uit te voeren naar de verspreiding van chemische stoffen in en rond het Gotomeer en de risico’s daarvan. Het programma van eisen daarvoor zal in nauw overleg met het openbaar lichaam Bonaire worden opgesteld. Op basis van de uitkomsten van dit milieuhygiënische onderzoek is het aan het bestuurscollege om te beoordelen of verder (ecologisch en ecotoxicologisch) onderzoek noodzakelijk is en of mitigerende maatregelen moeten worden genomen.
Bent u bereid om onmiddellijke maatregelen te treffen om verdere schade voor mens en milieu te bestrijden? Zo ja, waaruit bestaan die precies? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is prematuur want de exacte oorzaak van de afname van de populatie flamingo’s in het Gotomeer is nog niet bekend. Vervolgonderzoek moet aantonen in welke mate chemische stoffen in en rond het Gotomeer voorkomen en of er risico’s zijn. Op basis daarvan kan door het bestuurscollege van Bonaire worden bepaald of vervolgstappen noodzakelijk zijn, en zo ja, welke maatregelen tot de mogelijkheden behoren en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de exploitant PdVSA aansprakelijk gesteld kan worden voor de door de brand veroorzaakte schade? Zo nee, waarom niet?
Nee, onderzoeken zullen eerst moeten aantonen of de eigenaar van het BOPEC-terrein en van het Gotomeer en omgeving (Openbaar Lichaam Bonaire) schade heeft geleden.
De doorlooptijden van ruimtelijke ordeningszaken |
|
Johan Houwers (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wachttijd bij Raad van State steeds langer»?1
Ja, dat ken ik.
Heeft u zicht op de oorzaak van de stijging van het aantal (ruimtelijke ordenings)zaken, waardoor de gemiddelde doorlooptijd is gestegen van 45 naar 53 weken in de afgelopen vier jaar?
Ja, dat heb ik. Ten eerste heeft de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) bij veel gemeenten tot een inhaalslag geleid om verouderde bestemmingsplannen te actualiseren. De nieuwe wet eist immers dat alle bestemmingsplannen per
1 juli 2013 actueel zijn. Voorts is als gevolg van de nieuwe Wro de goedkeuringsrol van het college van gedeputeerde staten bij de vaststelling van bestemmingsplannen vervallen. Indien iemand opkomt tegen de vaststelling van een bestemmingsplan, staat thans direct beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De filterende werking van het eerst indienen van bedenkingen bij het college van gedeputeerde staten, alvorens men beroep kon instellen op de Afdeling bestuursrechtspraak, is weggevallen. Daarnaast leidt een nieuwe wet in het algemeen tot nieuwe rechtsvragen, waardoor het aantal beroepszaken zal zijn toegenomen. Ten slotte heeft de universiteit van Groningen in een onderzoek in samenwerking met de universiteit van Tilburg – uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Veiligheid en Justitie – geconstateerd dat het aannemelijk is dat van de verkorte afhandelingtermijn van beroepszaken waarop de Crisis- en herstelwet van toepassing is, een «verdringingseffect» uitgaat. De extra aandacht die deze versnelde afhandeling vereist, gaat ten koste van de snelheid waarmee andere zaken in het ruimtelijk bestuursrecht kunnen worden afgedaan.
Ter informatie wil ik hier nog opmerken dat het gemiddelde van de doorlooptijden van hoofdzaken met zitting bij de Afdeling bestuursrechtspraak als gevolg van de toegenomen instroom en zaakslast in 2010 op ongeveer 39 weken en in 2011 op 47 weken lag (d.i. exclusief de vreemdelingenzaken, waar de doorlooptijden vanwege afwijkende termijnen aanmerkelijk korter zijn). Inzet van de Afdeling bestuursrechtspraak is om het oplopen van de termijnen in de komende jaren weer terug te dringen in de richting van gemiddeld 40 weken en bij zaken op het terrein van de ruimtelijke ordening tot maximaal 52 weken. Ter vergelijking: bij de andere hoger beroep colleges in het bestuursrecht lagen in 2010 de gemiddelde doorlooptijden voor bodemzaken bij de Centrale Raad van Beroep op 73 weken en bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 87 weken.
Welke mogelijkheden ziet u om de nieuwe omgevingswet tegen deze toename aan procedures in te zetten? Gaat u de nieuwe omgevingswet hiervoor inzetten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsbrief van 14 maart 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 118, nr. 3) concludeert het kabinet dat het bestaande omgevingsrecht complex is en dat die complexiteit tot onzekerheid en onduidelijkheid bij de initiatiefnemers over voorgenomen projecten en activiteiten leidt. Die onzekerheid en onduidelijkheid vertalen zich onder meer in procedures bij de bestuursrechter.
De inzet bij de herziening van het omgevingsrecht is om de toegankelijkheid van het omgevingsrecht te vergroten. Onderdeel daarvan is het verbeteren van besluitvormingsprocedures, onder meer door toepassing van de zgn. Elverding-aanpak (o.a. brede inspraak in een vroeg stadium) in het ruimtelijk domein en door besluitvormingsprocedures te stroomlijnen en te bundelen. Hierdoor kan ook het aantal procedures bij de bestuursrechter afnemen. De te verwachten effecten daarvan zullen bij de voorbereiding van het wetsvoorstel in kaart worden gebracht, waarbij zoals gebruikelijk ook de Raad voor de Rechtspraak en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zullen worden betrokken.
Welke ontwikkeling verwacht u ten aanzien van het aantal zaken bij de Raad van State op het gebied van de ruimtelijke ordening?
Verwacht wordt dat de instroom van ruimtelijke ordeningszaken in de komende jaren nagenoeg gelijk zal zijn aan de instroom in eerdere jaren. Zie in dat kader het onderzoeksrapport Instroom van ruimtelijke ordeningszaken in eerste en enige aanleg bij de Afdeling Bestuursrechtspraak dat APE in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft uitgevoerd (Den Haag, 2 september 2011).
Antiterrorisme controles op Utrecht Centraal Station |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de antwoorden van de burgemeester van Utrecht van 21 maart 2012 op vragen gesteld door gemeenteraadsleden over een grootschalige controle door het Korps Landelijke politiediensten (KLPD) die op 15 maart 2012 op Utrecht Centraal Station (CS) heeft plaatsgevonden?
Ja.
Onder wiens gezag vond deze oefening plaats? Wie draagt de politieke verantwoordelijkheid?
Het betrof hier geen oefening, maar een actie middels de spottermethodiek uitgevoerd door de Dienst Spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Er was hier sprake van een preventieve controle gericht op handhaving en opsporing. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie / de Officier van Justitie. De politieke verantwoordelijkheid van het KLPD ligt bij de minister van Veiligheid en Justitie als de beheerder van het korps.
Is het waar dat de spottersmethodiek gericht is op het aanleren van competenties door het scannen van groepen mensen om zo, uiteraard alleen in relatie tot de openbare orde en het handhaven van de rechtsorde, afwijkend gedrag te herkennen? Zo ja, wat wordt op een groot station als Utrecht CS als afwijkend en wat als normaal gedrag beschouwd? Zo nee, wat behelst die methodiek dan wel?
De spotteracties zijn gericht op het herkennen van gedragingen of uiterlijke kenmerken bij personen of groepen van personen die afwijken van het gedrag van de gemiddelde reiziger/passant waardoor mogelijk op voorhand een ordeverstoring of ander crimineel gedrag kan worden herkend danwel kan worden voorkomen. De spotteracties zijn tevens gericht op het scherp houden van de aangeleerde competenties.
Wat als normaal of afwijkend gedrag kan worden beschouwd is afhankelijk van een aantal factoren. Het gedrag dient te worden geplaatst binnen de juiste context, ofwel het algemene beeld wat men krijgt als er wordt geobserveerd op een bepaalde plaats, het tijdstip en de heersende cultuur. Globaal kan voor een station het volgende onderscheid worden gemaakt:
Als normaal gedrag wordt beschouwd:
Als afwijkend gedrag kan worden beschouwd:
Middels het stellen van vragen (klantvriendelijke bejegening) komt de politiemedewerker meer te weten over de persoon en zijn/haar intenties.
Was er een concrete aanleiding in de zin van een (verhoogde) terroristische dreiging om deze controle te houden? Zo nee, werd die controle dan louter vanwege het oefenen in het kader van de spottersopleiding gehouden?
Nee, er was geen aanleiding in de zin van een (verhoogde) terroristische dreiging. De controle werd gehouden in het kader van een landelijke actiedag van het KLPD aangaande toezicht en handhaving op de verkeersstromen. Hierbij werd onder andere gebruik gemaakt van de spottermethode.
Hoe vaak zijn deze controles in het verleden gehouden en op welke locaties? Hoe vaak gaan in de nabije toekomst dergelijke controles plaatsvinden?
In 2010 is op Amsterdam CS een grote actie gehouden, waarbij alle landelijke media aanwezig waren, op Rotterdam CS in november 2011 en op Utrecht CS in maart 2012. Periodiek zullen grote en kleine acties op de verkeersstromen blijven plaatsvinden. De aantallen, tijd en locatie zijn van tevoren niet bekend.
Zijn er particuliere organisaties bij dergelijke oefeningen betrokken? Zo ja, welke?
Er zijn geen particuliere bedrijven bij dergelijke acties betrokken.
In hoeverre draagt het houden van dergelijke controles zonder directe operationele aanleiding daadwerkelijk bij tot een verbetering van het veiligheidsgevoel op die locaties? Acht u het mogelijk dat het publiek door de aanwezigheid van controleurs eerder met onbegrip of zelfs met gevoelens van onveiligheid reageert?
Ik acht het mogelijk dat individuele personen de acties met onbegrip of met gevoelens van onveiligheid ervaren. Het is echter ook algemeen bekend dat de burgers meer «blauw» op straat wensen om de veiligheid te vergroten. In het kader hiervan kan worden gesteld dat de acties in uniform in openbare ruimtes een positieve uitstraling hebben in de richting van het publiek. Afwijkend gedrag wordt vaak door omstanders als onveilig ervaren. Het door de politie aandacht geven aan afwijkend gedrag kan bijdragen dat het veiligheidsgevoel kracht verliest.
Worden burgers geïnformeerd over het feit dat ze geconfronteerd worden of zijn geweest vanwege een oefening? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet?
De burgers worden op voorhand niet geïnformeerd dat zij worden geconfronteerd met een actie. Indien burgers tijdens de actie vragen hebben, worden zij doorverwezen naar de aanwezige begeleiders van de Politieacademie die meteen uitleg geven.
In hoeverre is er sprake van een klantvriendelijke bejegening tijdens deze controles? Bent u bekend met hoe het publiek deze controles ervaart? Zo ja, wat is u bekend hierover? Zo nee, bent u bereid om bij dergelijke controles de ervaringen van het publiek te peilen?
De klantvriendelijke bejegening houdt in dat een persoon of groep personen die zich afwijkend gedraagt voor zijn omgeving, niet wordt benaderd als een mogelijke verdachte conform artikel 27 Wetboek van Strafrecht. Na het geconstateerde afwijkende gedrag zal de persoon of groep worden bevraagd op zijn of hun gedrag en reden van aanwezigheid in het station. Het komt regelmatig voor dat men zich niet bewust is van het getoonde gedrag en dit meteen staakt danwel dat er een plausibele reden is waarom dit gedrag wordt getoond. De Politieacademie doet onderzoek naar de ervaringen van burgers met dergelijke controles. Daarom volgen zij na gehouden acties de reacties op de sociale media. De reacties zijn over het algemeen positief. De aanwezigheid van politiemensen in het station wordt ervaren als een gevoel van veiligheid.
Waaruit bestaat de opsporingsmethode «Search, Detect, React»? Is het nut en de noodzaak van die methode bewezen? Is de proportionaliteit tussen middel en doel gewaarborgd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Wilt u nut en noodzaak alsnog in kaart laten brengen?
«Search, Detect, React» is de methodiek waarop de spotteracties zijn gebaseerd. De bestanddelen zijn bij de beantwoording van de voorgaande vragen reeds benoemd. Het nut en de noodzaak van de spotteracties zijn tijdens eerdere acties bewezen. De proportionaliteit tussen middel en doel is gewaarborgd. Het betreft proactief handelen, waarbij de inzet is om vragen te stellen en de zintuigen in te zetten. Dit alles binnen de wettelijke context. Geweldsmiddelen worden niet ingezet. Het enige middel dat de politiemedewerker inzet is zijn/haar mond en gezond verstand. Er worden vragen gesteld en de aanwezigheid en doelstelling worden kenbaar gemaakt aan de burger. Tot aanhouding van de burger wordt pas overgegaan als het gesprek concrete aanwijzingen oplevert dat sprake is van (verdenking van) een strafbaar feit.
De Europese richtlijn omtrent de rechten van patïënten bij grensoverschrijdende zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese richtlijn omtrent de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende zorg in april 2011 van kracht is geworden? Wanneer komt u met voorstellen om deze op te nemen in nationale wet- en regelgeving?
Ik ben op de hoogte van het van kracht worden van de betreffende richtlijn. Op 4 maart 2011 heb ik de Tweede Kamer een brief (21 501-31-235) gestuurd over de vaststelling van deze richtlijn en de consequenties daarvan voor Nederland.
Bent u bekend met de belemmeringen bij grensoverschrijdende zorg, zoals verschillen in zorgverzekeringen, wet- en regelgeving en zorgstelsels? Hoe wilt u deze weg gaan nemen?
Ik ben bekend met belemmeringen bij grensoverschrijdende zorg als gevolg van verschillen in zorgverzekeringen, wet- en regelgeving en zorgstelsels van de verschillende EU-lidstaten. Met de Europese Verordening 883/2004, de Patiëntenrichtlijn voor grensoverschrijdende zorg (24/2011/EU) en de implementatie ervan in nationale wetgeving worden een aantal van deze belemmeringen weggenomen.
Nederland heeft al bij de invoering van de Zvw rekening gehouden met alle jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Diezelfde jurisprudentie is in de Richtlijn verwerkt.
De Zorgverzekeringswet en de AWBZ voldoen al aan de eisen die worden gesteld in de Patiëntenrichtlijn voor grensoverschrijdende zorg. Verzekerden hebben aanspraak op (vergoeding van kosten van) medische zorg verleend op het grondgebied van de EU en de EER, zowel op grond van de Verordening als op grond van nationale wetgeving. In het laatste geval is de vergoeding gemaximeerd tot de in Nederland gangbare tarieven. Ook dit is conform de Patiëntenrichtlijn. Nederland hoeft daarom op dat terrein geen aanvullende wetgeving te ontwikkelen.
Bij twee elementen van de richtlijn moet Nederland maatregelen nemen: het instellen van nationaal contactpunt voor grensoverschrijdende gezondheidszorg en de erkenning van recepten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg.
Hoe denkt u erover om een grenslandtoets uit te voeren alvorens de richtlijn wordt omgezet in wet- en regelgeving?
Ik ga ervan uit dat hier de toets wordt bedoeld die ertoe strekt de gevolgen van nieuwe wetgeving voor grensarbeiders in kaart te brengen. In dat geval is dat hier niet van toepassing omdat Nederland geen wijzigingen hoeft door te voeren in de Zvw en de AWBZ voor de implementatie van de Patiëntenrichtlijn voor grensoverschrijdende zorg.
Hoe gaat u uitvoering geven aan het invullen van een nationaal informatiepunt voor zorgvragers, zorgaanbieders en zorgverzekeraars?
Ik ben op dit moment in overleg met de Europese Commissie om te bezien op welke wijze en waar het nationaal informatiepunt kan worden ingericht. Overleg met andere lidstaten vind ik hierbij van belang. De Europese Commissie heeft aangegeven dat nog geen enkele EU-lidstaat een nationaal informatiepunt heeft gerealiseerd, dan wel dat hiertoe concrete voorstellen toe zijn.
Bent u ermee bekend dat het streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en het Sankt Agnes Hospital in Bocholt al de mogelijkheden onderzoeken tot grensoverschrijdende samenwerking? Zou het mogelijk zijn in dit verband een pilot uit te voeren met deze ziekenhuizen?
Het is mij bekend dat verschillende Nederlandse grensziekenhuizen de mogelijkheden bekijken om intensiever samen te werken met Belgische en Duitse ziekenhuizen. Ook over de hierboven beschreven casus heb ik signalen ontvangen, hoewel de details van deze plannen mij niet bekend zijn. Ik juich echter een verbeterde samenwerking tussen grensziekenhuizen van harte toe en het staat ziekenhuizen vrij om, binnen de geldende wet- en regelgeving, pilots te starten op dit gebied.
Kunt u ons informeren over de planning van implementatie van de Europese richtlijn?
De implementatie van de richtlijn dient uiterlijk op 25 oktober 2013 gerealiseerd te zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden in de door u in het debat op 7 maart jl. naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg Zorglandschap toegezegde brief over grensoverschrijdende samenwerking in de ziekenhuissector?
Ik heb ervoor gekozen om deze vragen via de reguliere weg te beantwoorden.
Duidelijke, eenduidige en vindbare informatie over tekortschietende behandelaren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over wanpraktijken van een psychotherapeut en de uitspraak van de tuchtrechter in de zaak P. van Steijn?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de heer Van Steijn nog steeds ingeschreven staat als gezondheidspsycholoog in het BIG-register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg), terwijl hij uit het BIG-register is gehaald op last van de tuchtrechter in verband met zijn andere inschrijving als psychotherapeut?
Ja.
Bent u tevens op de hoogte dat bij de registratie van de heer Van Steijn als gezondheidspsycholoog nergens vermeld staat dat hij als psychotherapeut uit het register gehaald is vanwege wanpraktijken en het tuchtbevel dat hierop volgde?
Ja. Op de lijst met bevoegdheidsbeperkingen op www.bigregister.nl is vermeld dat de heer P. van Steijn per 11 april 2012 is doorgehaald in het register van psychotherapeuten. De doorhaling wordt ook gepubliceerd in een dagblad en in de Staatscourant.
Op 17 augustus 2011 heeft de IGZ de heer Van Steijn een bevel gegeven om zijn praktijken te sluiten en zijn werkzaamheden als psychotherapeut en gezondheidszorgpsycholoog neer te leggen. Dit bevel is openbaar gemaakt op www.igz.nl.
Indien een persoon is ingeschreven in meerdere registers (meerdere beroepen mag uitoefenen) en die persoon de bevoegdheid moet verliezen om al die beroepen uit te oefenen, dan moet het tuchtcollege voor de gezondheidszorg in de uitspraak uitdrukkelijk per beroep een bevoegdheidsbeperkende maatregel opleggen. De klacht die destijds door een patiënt is ingediend bij het tuchtcollege voor de gezondheidszorg had blijkbaar alleen betrekking op de beroepsuitoefening als psychotherapeut.
Deelt u de mening dat deze cruciale informatie wel zichtbaar zou moeten zijn voor patiënten? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze informatie beschikbaar te maken voor het BIG-register? Zo nee, wat zijn uw beweegredenen om deze informatie niet inzichtelijk te maken voor patiënten? Wat is in uw ogen dan het doel van het BIG- register voor patiënten?
Ik deel die mening. De Wet van 7 november 2011, houdende wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg onder andere in verband met de opneming van de mogelijkheid tot taakherschikking (Stb. 2011, 568) regelt dat per 1 juli 2012 bevoegdheidsbeperkende bevelen die de IGZ oplegt worden aangetekend in het BIG-register.
Hoe beoordeelt u de rol van ( IGZ ) in deze casus? Is het waar dat er al ernstige klachten waren in 2008 en dat de IGZ pas op 17 aan augustus 2011 aan beroepsbeoefenaar Van Steijn het bevel heeft gegeven zijn praktijken te sluiten en zijn werkzaamheden als psychotherapeut en gezondheidspsycholoog neer te leggen? Bent u van mening dat de IGZ in dit geval accuraat heeft gehandeld? Op welke datum is de klacht bij de tuchtcommissie ingediend tegen gezondheidspsycholoog Van Steijn? Bent u van mening dat de IGZ op dit punt accuraat gehandeld heeft?
Op 20 april jongstleden is de tuchtklacht van de IGZ jegens Van Steijn, voor zijn nog resterende BIG-titel, ingediend bij het Tuchtcollege. Met betrekking tot de rol van de IGZ in deze casus heb ik u in mijn brief van 16 april, met mijn reactie over de psychotherapeut Pieter van Steijn uit de uitzending van de Vijfde Dag2, aangegeven dat ik mevrouw Sorgdrager heb gevraagd om bij haar dossieronderzoek in ieder geval de zogenaamde 25 complexe zaken te betrekken. Het dossier Van Steijn is één van deze 25 zaken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af. Die resultaten verwacht ik na de zomer.
Hoe beoordeelt u het feit dat er door twee organisaties, het CIBG (een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van VWS, die gegevens verzamelt en verwerkt) en de IGZ, vallende onder uw ministeriële verantwoordelijkheid en voor patiënten duidelijk herkenbaar als overheidsinstantie, over dezelfde zaken geen eenduidige informatie verstrekt wordt? Deelt u de mening dat het handhaven van de inschrijving van beroepsbeoefenaar Van Steijn als gezondheidspsycholoog in het BIG-register de beroepsbeoefenaar ten onrechte de schijn van deskundigheid en veiligheid met zich mee brengt? Wat gaat u eraan doen om de informatieverstrekking door het CIBG en de IGZ, onder uw verantwoordelijkheid, goed te laten gebeuren om dit soort misverstanden, die verregaande gevolgen kunnen hebben, te voorkomen?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen 3 en 4.
Waar kunnen patiënten inzien welke praktijken er op bevel van de IGZ gesloten zijn en welke artsen en hulpverleners het bevel hebben gekregen hun werkzaamheden te staken? Hoe wordt deze informatie gekoppeld aan het BIG-register?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat informatie over het handelen van een behandelaar en medicus toegankelijk, duidelijk en eenduidig vermeld moet worden op uw overheidswebsites, in het belang van patiëntveiligheid? Zo ja, welke verbetermogelijkheden ziet u hierin?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 4.
Wilt u de beantwoording van deze specifieke vragen meenemen in de brief die de Kamer heeft gevraag als reactie op genoemde uitzending?
De door u gevraagde brief met een reactie op het item over de psychotherapeut Pieter van Steijn uit de uitzending van De Vijfde dag op 5 april 20122 heeft u al ontvangen op 16 april.
De aanwezigheid van pathogenen in kippenvlees |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Physicians Committee for Responsible Medicine in de Verenigde Staten, waaruit blijkt dat bijna de helft van de kippen in Amerikaanse supermarkten besmet is met de e-coli bacterie?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja.
De pluimveehouderijsystemen en wetgeving op het terrein van voedselveiligheid in de Verenigde Staten zijn niet te vergelijken met die van de Europese Unie. In de EU richt de wetgeving op het terrein van voedselveiligheid zich, in tegenstelling tot de VS, op de gehele productieketen.
Ook in de EU is al lang bekend dat bij het slachten van vleeskuikens een zekere mate van besmetting met darmbacteriën (fecale besmetting) optreedt. Of dit leidt tot een gezondheidsrisico voor de consument hangt enerzijds af van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in de darmen van levende dieren en anderzijds van de mate waarin de karkassen tijdens het slachten met deze pathogenen worden besmet. In het genoemde persbericht wordt uitsluitend over de aanwezigheid van de E-coli bacterie als indicator van fecale besmetting gesproken. De meeste E-coli’s zijn niet ziekteverwekkend. Zonder gegevens over gevonden aantallen en de ziekteverwekkende eigenschappen van de betreffende bacterie is geen interpretatie mogelijk.
Kunt u aangeven hoeveel van de in Nederland aangeboden kipproducten besmet zijn met pathogenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u ook aangeven wanneer het laatste onderzoek daarnaar heeft plaatsgevonden en wat de resultaten daarvan waren?
De NVWA monitort al jaren de aanwezigheid van pathogenen op kippenvlees, waarbij voornamelijk naar Salmonella spp. en Campylobacter spp. wordt gekeken. Uit dit onderzoek blijkt dat de besmetting van kippenvlees met voor de mens gevaarlijk Salmonella spp. een sterk dalende trend laat zien. Sinds 1 december 2011 is een nieuwe Europese regelgeving van kracht die bepaalt dat de voor de mens gevaarlijke Salmonella serovars Typhimurium en Enteritidis niet meer op kippenvlees mogen voorkomen. Campylobacter spp. wordt op 20% van het kippenvlees aangetroffen. Om dit percentage verder omlaag te brengen heb ik onlangs, in overleg met mijn collega van EL&I, een Convenant met de Nederlandse pluimveeslachterijen afgesloten. Momenteel beraad ik mij op aanvullende maatregelen ten aanzien van Campylobacter op pluimveevlees (zie antwoord vraag 4 (ah-tk-20112012-1867).
Deelt u de mening dat alle producten die in het consumentenkanaal worden aangeboden geheel vrij zouden moeten zijn van pathogenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en via welke weg wilt u dit resultaat bereiken?
Ik ben met u eens dat het een ongewenste situatie is als in producten pathogenen voorkomen die voor de mens een reële bedreiging vormen. Om dit te voorkomen zijn er in de wetgeving criteria opgenomen waaraan producten moeten voldoen voordat zij op de markt mogen worden gebracht. De producent moet er voor zorgen dat aan deze eisen wordt voldaan. Deze criteria zijn risicogebaseerd opgesteld.
Het geheel pathogeen-vrij krijgen van alle producten is niet nodig noch reëel.
Lage hoeveelheden pathogenen op een product veroorzaken over het algemeen geen problemen en zouden wellicht een rol kunnen spelen bij de weerstandsopbouw.
Mijn doel is het risico op voedselinfecties waar nodig verder terug te dringen. Zoals bij vraag 2 aangegeven beraad ik me momenteel op aanvullende maatregelen ten aanzien van Campylobacter op kippenvlees.
Bij wie berust volgens u de aansprakelijkheid wanneer consumenten ziek worden van voedingsmiddelen die besmet zijn met pathogenen? Welke rol speelt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierin?
Conform de Europese levensmiddelenwetgeving is de levensmiddelenproducent zelf verantwoordelijk voor de (voedsel)veiligheid van zijn producten. Voor wat betreft de aansprakelijkheid wil ik verwijzen naar de artikelen 6:185 en verder van het Burgerlijk wetboek, waarin de kaders zijn opgenomen omtrent aansprakelijkheid voor producten.
Als uit de controles van de NVWA blijkt dat er zich een besmet product in de handel bevindt, zal de NVWA ervoor zorg dragen dat de producent dit levensmiddel uit de handel haalt. De NVWA zal, indien nodig, passende maatregelen nemen om een herhaling hiervan zoveel mogelijk te voorkomen.
Bent u bereid de juridische bewijslast voor consumenten die besmet zijn geraakt door het eten van besmette voedingsmiddelen te verlichten?
Ik heb niet het voornemen om hierover specifieke regels te ontwikkelen. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Welke rol speelt de overheid in het opsporen van besmettingsbronnen in geval van een individuele besmetting van een consument?
Consumenten die vermoedelijk ziek zijn geworden van een levensmiddel zullen, indien dit tot ernstige ziekteverschijnselen leidt, meestal contact opnemen met hun (huis)arts. Met betrekking tot voedselinfecties bestaat er in de wet Publieke Gezondheid alleen een meldingsplicht van (huis)artsen aan de GGD wanneer er sprake is van een cluster van patiënten. Een behandelend (huis)arts of hoofd van een microbiologisch laboratorium dient een melding bij de GGD te doen indien er sprake van 2 of meer patiënten met dezelfde ziekteverschijnselen of verwekkers en een onderlinge epidemiologische of microbiologische relatie wijzend op voedsel als bron. In dat geval zal de GGD, in nauw overleg met de NVWA, een bron- & contactonderzoek opstarten. De NVWA zal zo nodig maatregelen nemen met betrekking tot (potentieel) besmette voedselproducten (tracering en van de markt halen van (mogelijk) besmette producten).
Voor een aantal voedselgerelateerde ziekteverwekkers geldt een meldingsplicht bij een individuele patiënt. Dit is het geval voor listeriose, EHEC en botulisme.
Naast de route via (huis)arts en GGD kunnen consumenten ook zelf contact opnemen met de NVWA indien zij vermoeden voedselgerelateerde ziekteverschijnselen, bijvoorbeeld gastro-enteritis, te hebben opgelopen. De NVWA heeft hiervoor een Meldkamer welke 7 dagen per week 24 uur per dag te bereiken is. De NVWA beoordeelt de melding en zal zo nodig onderzoek uitvoeren naar de vermoedelijke voedselbron. Indien van toepassing neemt zij tevens contact op met de GGD en vindt er afhankelijk van de situatie verder onderzoek plaats.
Het bericht dat opnieuw fraude is aangetoond bij SPV |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Justitie jaagt op psychiater» en het bericht «Zielenknijper of uitknijper»?1
Ik ben bekend met dit bericht dat Tubantia op vrijdag 13 april jongstleden heeft gepubliceerd.
Bent u op de hoogte gesteld van de «jacht» op de psychiater? Zo ja wanneer? Wilt u uw antwoord toelichten?
Over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen mededelingen doen.
Hoe oordeelt u over de claim dat de genoemde psychiater diagnoses op betaling stelde/verstrekte?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend hoeveel diagnoses te ruim zijn gesteld of zijn aangedikt om via deze wijze geld te incasseren? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze psychiater en zijn collega-arts momenteel actief werkzaam? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om de psychiater en de arts te schorsen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt dat zolang er niet is bewezen dat een beroepsbeoefenaar strafbare feiten heeft gepleegd en zolang er geen aanwijzingen zijn dat de veiligheid van hun patiënten in het geding is, er geen aanleiding is om beroepsbeoefenaren te beletten hun werk uit te oefenen.
Kunnen deze artsen voorgelegd worden aan het Medisch Tuchtcollege? Zo ja, op welke termijn zal dit gebeuren?
Is bekend hoeveel geld via het frauduleus handelen van SPV en de psychiater is geïnd? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, hoeveel? Kan dit worden teruggevorderd?
De IGZ kan een zaak aanhangig maken bij een regionaal tuchtcollege als er sprake is van overtreding van de tuchtnormen uit de Wet BIG. Op grond van het tuchtrecht kan in het zwaarste geval een arts het recht om zijn beroep uit te oefenen worden ontzegd. Een spoedbehandeling kan gevraagd worden als er gevaar dreigt voor de individuele gezondheidszorg van andere patiënten.
Tuchtrecht inzetten uitsluitend op basis van de verdenking van het plegen van een strafbaar feit, en dus vooruitlopend op de beoordeling van die feiten door de strafrechter, met het verstrekkende doel om de volledige beperking van de beroepsuitoefening te bereiken, acht de IGZ niet kansrijk. Als de IGZ kan aantonen dat er sprake is van niet verantwoorde zorgverlening kunnen beroepsbeperkende maatregelen worden opgelegd.
Wat is uw mening over het feit dat 130 van de 430 zorgbehoevenden die voorheen zorg ontvingen van SPV nu hebben laten weten dat zij geen zorg meer nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u in mijn antwoord bij de vragen 2,3 en 4 heb gemeld, kunnen over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen worden gedaan.
Kunt u aangeven wat de rol van het Centrum indicatiestelling zorg ( CIZ) is geweest bij het toekennen van de indicaties van deze mensen? Is het mogelijk dat alle aangevraagde indicaties door deze psychiaters worden nagelopen op noodzakelijke zorgbehoefte?
Menzis heeft het contract met SPV opgezegd en ervoor gezorgd dat de cliënten van SPV bij andere zorgaanbieders terecht konden. In dat proces hebben ongeveer 130 cliënten te kennen gegeven niet langer prijs te stellen op zorg. Menzis heeft mij laten weten dat dit komt omdat deze cliënten van SPV zorg kregen die niet tot de AWBZ behoort en dat zij geen prijs stelden op AWBZ verzekerde zorg.
Klopt het dat zorgverzekeraar Menzis ongeveer tussen 1,3 en 2,6 miljoen euro bespaart door het afzien van de zorgindicaties? Zo ja, bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar grote PGB-zorgaanvragers (persoonsgebonden budget) en mogelijke overindicatie bij die aanvragen?
Zoals eerder gemeld, kan ik over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Hoeveel zorgbureaus in Twente staan onder verdenking van fraude en welke zijn dit? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Menzis heeft mij laten weten dat zij over de jaren 2009 t/m 2011 op basis van onderzoek € 1,3 miljoen niet hebben geaccepteerd als rechtmatig gedeclareerd. Uw idee om een onderzoek te doen naar de indicatiebesluiten van zorgbureaus die veel budgethouders als cliënten hebben, neem ik in overweging.
Welke maatregelen heeft u getroffen of gaat u nog treffen naar de zorgbureaus die onder verdenking van fraude staan? Bent u bereid de Kamer te informeren over de lopende ontwikkelingen van deze zaken?
Zoals eerder gemeld kan ik over mogelijke en lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Hoe oordeelt u over de woede van gedupeerden en hun klacht dat onderzoeken te lang duren en verdachten gemakkelijk weer een nieuw zorgbureau opzetten? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat malafide zorgbestuurders geen nieuw zorgbureau kunnen opstarten of elders in de zorg gaan werken? Zo nee, waarom niet?
Als zorgbureaus onder verdenking van fraude staan en er een strafrechtelijk onderzoek loopt, kan ik u hierover niet informeren. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat iedere vorm van misbruik van overheidsgelden conform het Kabinetsbeleid hard moet worden aangepakt.
Weet u inmiddels het antwoord of andere zorgkantoren hun contacten met SPV of dochter/zuster bedrijven hebben opgezegd? Zo neen, waarom duurt dit zolang?2
Ik kan mij die woede goed voorstellen, mij bereiken deze geluiden ook. Nu geldt in ons rechtssysteem dat, zolang iemand niet is veroordeeld, er geen gronden zijn waarop hij of zij belet kan worden een zorgbureau op te zetten. Dat betekent overigens niet dat er niet extra op hem of haar gelet wordt. Het CIZ heeft een interne frauderichtlijn waardoor men extra alert is bij aanvragen voor indicatiebesluiten die afkomstig zijn van sommige aanvragers. De zorgkantoren zijn extra alert om geen contracten af te sluiten met malafide ondernemers. De pgb-maatregelen die ik heb genomen, hebben tot doel te voorkomen dat kwetsbare mensen de dupe worden van malafide zorgbureaus.
Is bekend of er meer psychiaters zijn die diagnoses verkopen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar toedoen en de Kamer hierover te informeren?
Het contract met SPV is door Achmea en Agis beëindigd op 29 februari 2012. Achmea is gestopt met betalen in periode 9 van 2011 (een periode = 4 weken), omdat ze constateerden dat SPV heeft gedeclareerd voor zorg die in regio’s van andere zorgkantoren is geleverd.
Eno heeft met ingang van 2012 geen nieuw contract met SPV afgesloten.
De vernietiging van vaccins tegen de Mexicaanse griep door een blunder van het vaccininstituut |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er vele griepvaccins zijn vernietigd door een blunder van het Nederlands Vaccininstituut (NVI)? Hoe verhoudt dit zich tot de informatie die aan de Kamer is verstrekt, namelijk dat de vernietigde vaccins over datum waren? Is de Kamer volledig en juist geïnformeerd?1
Ik verwijs naar mijn brief van 16 april 2012 (Tweede Kamer, 2011–2012, 32 793, nr. 52).
Welke financiële waarde vertegenwoordigden de 1,2 miljoen doses die onterecht buiten de koeling zijn geplaatst?
Zoals ik in mijn brief van 16 april 2012 heb gemeld was er op het moment van het incident geen zicht op verkoop van de resterende doses. De toenmalige minister van VWS heeft uw Kamer op 12 mei 2010 geïnformeerd over de verkoopresultaten op dat moment en de verwachting uitgesproken dat er geen substantiële hoeveelheden vaccin meer zouden worden verkocht (Tweede Kamer, 2009–2010, 22 894 nr. 270). Er zijn na die brief inderdaad geen vaccins meer verkocht. De financiële waarde van de onterecht buiten de koeling geplaatste vaccins is dus nihil. Zelfs als er vanuit andere landen opnieuw vraag zou zijn geweest naar de griepvaccins dan waren er nog voldoende doses voorradig.
Hadden, gelet op de houdbaarheidsdata van deze batches van oktober 2010 tot september 2011, deze doses verkocht kunnen worden als ze niet door de fout van het NVI waren bedorven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, hoewel het na de vaccinaties overgebleven vaccins betrof, deze onprofessionele gang van zaken in algemene zin een risico oplevert voor de vaccinvoorziening en de volksgezondheid, omdat er evengoed sprake had kunnen zijn van een werkelijk gevaarlijke ziekte of van een fout die had plaatsgevonden vóór de geplande vaccinaties? Welke les wordt uit deze affaire geleerd?
Er is door een medewerker in strijd met de geldende voorschriften en procedures voor het vernietigen van vaccins gehandeld. Die voorschriften en procedures zijn er om de risico’s voor de vaccinvoorziening en de volksgezondheid te beperken. De betreffende medewerker is op het incident aangesproken en uiteraard leidt deze ervaring tot een verhoogde alertheid binnen de organisatie voor het juist toepassen van de voorschriften en procedures. Er is echter geen reden om de geldende voorschriften en procedures aan te passen.
Deelt u de mening dat de Kamer direct de werkelijke toedracht van het vernietigen van een groot aantal vaccins had moeten worden gemeld? Zo nee, waarom niet gelet op de informatieplicht, alsmede het grote gezondheids- en financiële belang? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Het NVI heeft toentertijd aan het departement gemeld dat er door een medewerker in strijd met de procedures en voorschriften is gehandeld. Zoals in de vorige antwoorden is aangegeven had het incident geen gevolgen voor de vaccinvoorziening en dus geen betekenis had voor de bescherming van de volksgezondheid. Ook heeft het niet geleid tot extra kosten voor de rijksoverheid. Er zijn dus kortom geen externe effecten. Daarmee is de zaak niet groter dan dat een medewerker van het NVI in strijd met geldende interne procedures heeft gehandeld waarna passende maatregelen zijn genomen. Melding aan de Tweede Kamer ligt in zo’n geval niet voor de hand.
Welke «passende maatregelen» zijn door het NVI genomen, nadat was geconstateerd dat er gehandeld was in strijd met de geldende voorschriften en procedures met betrekking tot de vernietiging van vaccins?2
Het management van het NVI heeft de betreffende medewerker disciplinair bestraft wegens plichtsverzuim.
Het bericht 'Ongeschoold personeel deelt medicijnen uit in verpleeghuizen' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ongeschoold personeel deelt medicijnen uit in verpleeghuizen»?1
Ja.
Is het waar dat de cursus medicatieverstrekking, gegeven door het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik, slechts een paar uur duurt? Deelt u de mening dat dit onvoldoende is om veilige medicatieverstrekking te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Allereerst wil ik aangeven dat het veilig verstrekken van geneesmiddelen onderdeel is van een aantal initiële opleidingen in de zorg, bijvoorbeeld de opleiding tot verzorgende individuele gezondheidszorg en verpleegkundige. Wat betreft de bij- en nascholing van beroepsbeoefenaren geldt dat de beroepsgroep zelf aan zet is. Zij bepalen de inhoud en de daarop afgestemde duur van de opleidingen. Dit wordt afgestemd met de vragen en wensen van de werkgevers. Op de vraag of een cursus medicatieverstrekking en een jaarlijkse opfriscursus voldoende is, dienen in eerste instantie de beroepsgroep en de werkgever een antwoord te geven vanuit hun verantwoordelijkheid voor het leveren van verantwoorde zorg.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op de kwaliteit van de zorg op het gebied van de ouderenzorg in het algemeen en de medicatieveiligheid in het bijzonder. De inspectie trof in 2009 bij bijna 200 instellingen in de langdurige zorg en zorg thuis hoge tot zeer hoge risico’s bij medicatie aan. Een vervolgonderzoek in 2011 van de inspectie toont aan dat de bezochte instellingen binnen één jaar tijd forse verbeteringen hebben bereikt. De inspectie heeft na haar bevindingen uit 2011 het veld opgeroepen om het voorbeeld van deze zorgaanbieders te volgen. De komende jaren zal de inspectie in haar regulier toezicht de vorderingen op dit gebied volgen. De risico’s rond medicatieveiligheid zijn in het veld bekend en cliënten-, beroeps- en brancheorganisaties hebben in oktober 2010 de taskforce medicatieveiligheid opgericht om de randvoorwaarden te creëren die de risico’s in de caresector verder kunnen doen afnemen. Onlangs heeft de taskforce de veilige principes uitgebracht. Dit is een compacte handleiding (A3-tje) waarin op eenvoudige en overzichtelijke wijze stap voor stap duidelijk wordt gemaakt wie waar verantwoordelijk voor is in het medicatieproces en waar elke partij op moet letten. Dat is goed voor een patiënt of zijn wettelijke vertegenwoordiger. Zo weten zij precies wanneer ze waar op moeten letten en welke vragen zij moeten stellen als zij medicatie krijgen. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor de medewerkers in de zorg.
Deelt u de mening dat verzorgenden jaarlijks een opfriscursus medicatieverstrekking zouden moeten krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat hetInstituut voor Verantwoord Medicijngebruik beweert dat de kans op fouten enorm is, terwijl Actiz beweert dat medicijnen vaak zo geprepareerd worden dat er bijna geen fouten meer mee gemaakt kunnen worden? Is Actiz met deze stellingname niet medeverantwoordelijk voor gemaakte fouten met medicatie?
Het is mij bekend dat het Instituut voor Verantwoord medicijngebruik beweert dat fouten op de loer liggen als personeel dat geen medicijnen mag uitdelen, dat toch doet. Ook is mij bekend dat Actiz aangeeft dat de medicijnen vaak zo geprepareerd worden dat er bijna geen fouten meer mee gemaakt kunnen worden. Zij geven hierbij tevens aan dat mensen die geneesmiddelen uitdelen goed opgeleid dienen te worden.
Het is vreselijk indien er fouten worden gemaakt en er moet ook altijd getracht worden fouten te voorkomen. Partijen dienen ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid hiervoor acties te treffen. Ik zie niet in waarom Actiz met deze stellingname medeverantwoordelijk is voor gemaakte fouten. De inspectie ziet zoals hierboven gemeld toe op medicatieveiligheid, en zal hier op blijven toezien.
Bent u bereid koepelorganisatie Actiz aan te spreken over deze misstand, en te verzoeken hierop actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Homo-acceptatie in het voetbal |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het artikel van Huub ter Haar: «Voetbal is van iedereen, ook van homo’s»?1
Ja
Bent u met Huub ter Haar van de Alliantie Gelijkspelen van mening dat er nog veel verbeterd kan worden op het gebied van homo-acceptatie in het voetbal? Deelt u de mening dat het uitspreken dat iedereen welkom is onvoldoende is en dat je acceptatie actief moet organiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u een volledig overzicht geven van de activiteiten die u ontplooit?
Het kabinet streeft er naar om een veilig sportklimaat te creëren zodat iedereen veilig en met plezier kan sporten. Dit geldt voor alle sporters dus ook voor homoseksuele sporters. Om de sport veiliger te maken heb ik samen met de minister van V&J, NOC*NSF, de KNVB, de KNHB, de VNG en de MO-groep het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» en de uitwerking hiervan opgesteld en aan u toegezonden (30 234, nr. 55). Hierin wordt ingezet op het bevorderen van gewenst gedrag bij of in de sport, het voorkomen van ongewenst gedrag en op een «zero tolerance» beleid van zaken die niet door de beugel kunnen. Ongewenst gedrag tegen lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender sporters valt daar ook onder.
Naast het genoemde actieplan steun ik samen met de minister van OCW de (Gay Straight) Alliantie Gelijkspelen. In deze alliantie werken verschillende maatschappelijke organisaties (NOC*NSF, Stichting GUTS, Movisie, de NSA, de John Blankenstein Foundation en het COC) samen aan het vergroten van de sociale acceptatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender sporters. De alliantie maakt afspraken met een aantal sportbonden (waaronder de KNVB), verenigingen en gemeenten om het klimaat voor deze sporters te verbeteren en richten zich op het vergroten van de zichtbaarheid en bespreekbaarheid en het verbeteren van de omgangsvormen zowel in de amateur- als in topsport. Dit gebeurt onder andere door inpassing in opleidingen.
Hoe beoordeelt u de oproep van de Alliantie Gelijkspelen aan «Meer dan Voetbal», de Vereniging van Contractspelers (VVCS) en de KNVB om een voortrekkersrol te gaan vervullen op het gebied van homo-acceptatie? Bent u in overleg met deze partijen over dit onderwerp?
Met zowel de partners uit het actieplan als de partners van de alliantie zit ik regelmatig om tafel, waaronder NOC*NSF en de KNVB. Deze partijen denken actief mee over acties die gevoerd kunnen worden om homoacceptatie in de sport te vergroten en de positie van homoseksuelen in ondermeer het voetbal te versterken.
Is het waar dat Engeland en Duitsland op dit vlak veel actiever zijn? Kunt u een overzicht geven van de activiteiten die in Engeland en Duitsland ontplooid worden? Zijn er activiteiten die u wilt overnemen en die u ook in Nederland wilt ontwikkelen en/of stimuleren?
Met belangstelling volg ik de ontwikkelingen op dit gebied in Engeland en Duitsland. Internationale uitwisseling van ervaringen en goede voorbeelden met betrekking tot homo-emancipatie is onderdeel van het beleid en werk van de Alliantie Gelijkspelen. Zo worden onder andere de verrichtingen van de FA (Football Association), die onlangs bijvoorbeeld een convenant met de Engelse voetbalclubs heeft gesloten, op de voet gevolgd door de Alliantie en hebben zij hier over contact. Dit najaar is Nederland in het kader van de European Partial Agreement on Sports (EPAS, Raad van Europa) gastland van een conferentie gericht op uitwisseling van good practices om homofobie in de sport tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het tijd wordt voor een actieplan homo-acceptatie in het Voetbal? Bent u bereid het voortouw te nemen en met « Meer dan Voetbal», de VVCS, de KNVB en de Alliantie Gelijkspelen op korte termijn, uiterlijk voor het begin van het nieuwe voetbalseizoen 2012–2013, te komen met een plan van aanpak om homo-acceptatie in het amateur- en profvoetbal te stimuleren en waarin het «organiseren van homo-acceptatie» centraal staat?
Nee, de hierboven beschreven inzet is veelomvattend en neemt al het voortouw om sport voor iedereen ongeacht geaardheid leuk te houden en agressie tegen te gaan.
Heeft u kennisgenomen van het initiatief dat de gemeente Den Haag in 2008 heeft genomen voor een Haagse homo-emancipatieprijs: «de John Blankensteinprijs»? Deelt u de mening dat een dergelijk project landelijk navolging verdient? Wordt u de eerste minister van Sport die de landelijke John Blankensteinprijs uitreikt aan de persoon of organisatie die zich in 2012 het meest heeft ingezet voor homo-acceptatie in de sport?
Ja, hier heb ik kennis van genomen. Ik vind het belangrijk dat iedereen, ook homo’s veilig en met plezier kunnen sporten en voetballen. Mijn Actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» biedt ruimte voor initiatieven en maatregelen ter bevordering van een veiliger sportklimaat en daarmee ook voor initiatieven die het gevoel van veiligheid voor homoseksuelen in de sport vergroten. Het instellen van een prijs is hiervan een goed voorbeeld. Het is aan de partijen zelf om dit soort initiatieven te ontplooien.
Het forensisch psychiatrisch centrum De Oostvaarderskliniek |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de angstcultuur in De Oostvaarderskliniek in Almere ?1
Ja.
Is het waar dat er een gebrekkig alarmsysteem is in De Oostvaarderskliniek? Zo ja, hoe lang al? Is ooit overwogen om deze te vervangen? Zijn er andere tbs-instellingen, justitiële jeugdinrichtingen en penitentiaire inrichtingen met een gebrekkig alarmsysteem?
Er is geen sprake van een gebrekkig alarmsysteem in FPC De Oostvaarderskliniek. Het betreft een gecertificeerd systeem dat betrouwbaar is. Vorig jaar hebben zich enkele storingen voorgedaan, die zijn verholpen. Er zijn mij op dit moment geen tbs-inrichtingen met een gebrekkig alarmsysteem bekend.
Hoe moet worden voorkomen dat personeelsleden uit angst voor de reactie van de directie problemen die op de afdelingen spelen niet melden?
In verschillende lagen van de forensisch psychiatrische centra (FPC’s) zijn mechanismen ingebouwd om een open communicatie te faciliteren. Zo hebben klinieken een vertrouwenspersoon voor medewerkers en bespreken collega’s en leidinggevenden tijdens intervisie en supervisie onder andere onregelmatigheden of fouten. Tevens vindt regelmatig overleg plaats tussen de ondernemingsraad en de bestuurders over dit soort aangelegenheden.
Is het denkbaar dat een kliniek conform het protocol handelt bij incidenten, maar dat het geen garantie is voor de positie van het personeel?
De FPC’s hebben een systeem voor het registeren van incidenten. Na de melding worden de incidenten geëvalueerd ter lering en ter voorkoming van toekomstige incidenten. In de evaluatie worden altijd de specifieke omstandigheden van het incident betrokken. Het handelen van het personeel, zoals de vraag of de relevante protocollen zijn gevolgd, maakt daar deel van uit. De evaluatie van de specifieke omstandigheden is bepalend voor verdere afhandeling en beoordeling van het incident.
Hoe beoordeelt u het verwijt dat gebrek aan transparantie kenmerkend is voor de hele sector? Welke gevolgen kunnen kleven aan het slecht of niet oppakken van een melding van incidenten?
Het niet melden van incidenten doet afbreuk aan de inspanningen gericht op verdere verbeteringen binnen de FPC’s. Door middel van doorlichtingen controleert de Inspectie voor de Sanctietoepassing (ISt) onder andere hoe de FPC’s presteren op het aspect interne communicatie. Uit het overall beeld van deze doorlichtingen ontstaat geen beeld van een kenmerkend probleem voor de gehele sector. Waar de ISt wel aanbevelingen deed gericht op de interne communicatie, zijn die door de betreffende FPC’s opgepakt.
Wist u dat cliënten incidenten niet durven te melden? Zo nee, bent u bereid onderzoek te doen onder cliënten en personeelsleden om te kijken of er een probleem is en hoe groot dat probleem is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie zal dan het beste dat onderzoek kunnen verrichten, zodat zowel patiënten als personeelsleden zich vrij voelen om mee te werken aan dat onderzoek?
Tbs-gestelden in een FPC hebben de mogelijkheid om meldingen van diverse aard te doen bij de maandcommissaris. Deze persoon is lid van de commissie van toezicht en dus onafhankelijk ten opzichte van de directie. Voor het personeel zijn diverse mogelijkheden beschikbaar om werkgerelateerde zaken te bespreken met collega’s of leidinggevenden, zoals hierboven ook is aangegeven bij antwoord 3. Bovendien heeft recent een medewerkerstevredenheidsonderzoek in FPC de Oostvaarderskliniek plaatsgevonden en heeft de Arbeidsinspectie in 2011 een toezichtbezoek uitgevoerd. Hieruit is niet gebleken van problemen rond de communicatie van incidenten. Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek naar het melden van incidenten.
De zorgen van jonge huisartsen over de toekomst van het vak |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het interview met de oprichters van actiegroep Jonge Huisartsen? Trekt u het zich aan dat uw beleid wordt gezien als schadelijk voor de fundamenten van de huisartsgeneeskunde? Wat zijn volgens u de fundamenten van de huisartsenzorg?1
Ik heb van het interview in het ledenblad van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) kennisgenomen. Hoewel ik het niet eens ben met suggesties in het artikel, vind ik het een goede zaak dat ook jonge artsen betrokken zijn bij het beleid en zich actief mengen in de discussie over de houdbaarheid van ons zorgstelsel. Mede om die reden zal een vertegenwoordiging van de actiegroep Jonge Huisartsen ook worden ontvangen op het ministerie om in gesprek te gaan over hun ideeën.
Ik ben van mening dat de Nederlandse zorg is gebaat bij een sterke eerste lijn en dat binnen deze eerste lijn de huisarts een belangrijke positie inneemt. Zie ook mijn beleidsbrief «Zorg en ondersteuning in de buurt» (d.d. 14 oktober 2011).
Wat is uw reactie op de uitspraak dat veel jonge huisartsen overwegen te stoppen als zij in de toekomst vooral bezig zullen zijn om als slimme ondernemer de financiën rond te krijgen? Bent u bereid uw beleid te heroverwegen of mogen deze huisartsen wat u betreft vertrekken? Wilt u uw antwoord toelichten?
De suggestie dat de huisarts bezig zou moeten zijn als slimme ondernemer om de financiën rond te krijgen, is niet gestoeld op mijn beleid. De huisarts wordt grotendeels gefinancierd via het abonnementstarief en heeft patiënten die op naam staan ingeschreven in zijn praktijk.
Kunt u zich voorstellen dat uw uitvoeringsverzoek aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) wordt gezien als een gebrek aan vertrouwen, op basis van zowel de toon als de suggestie om de inschrijving op naam af te schaffen? Bent u bereid dit verzoek in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om dit verzoek in te trekken. Ik heb de NZa om advies gevraagd omdat ik, naast goede zaken, knelpunten zie in de huidige bekostiging. Dit zijn knelpunten die ook worden herkend door het veld. Als voorbeeld noem ik de complexiteit van het systeem en de administratieve lasten die het systeem met zich meebrengt. Daarnaast werpt het huidige systeem barrières op voor substitutie van zorg en wordt er niet betaald voor gezondheidsuitkomsten en/of resultaten.
Wat betreft de inschrijving op naam kan ik kort zijn. Ik heb nooit gesuggereerd deze af te schaffen en ik ben dat ook niet van plan.
Wat is uw reactie op de kritiek dat het afschaffen van de inschrijving op naam zal leiden tot het in verschillende diagnoses opknippen van de patiënt om deze bij de goedkoopste zorgverlener onder te brengen? Bent u bereid te stoppen met het opknippen van de zorg in te vermarkten producten, zoals eerder is gebeurd met de thuiszorg, zorgzwaartepakketten en diagnose behandel combinaties (DBC's)? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Ik herken het door u geschetste beeld niet.
Deelt u de mening dat de vertrouwensrelatie en poortwachtersfunctie kernwaarden zijn voor goede huisartsenzorg en het beperken van overbodige zorgkosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom voert u een beleid dat deze kernwaarden ondermijnt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie tevens mijn eerdere antwoorden. Mijn beleid richt zich juist op het versterken van de eerste lijn om daarmee ook te zorgen dat generalistische basiszorg weer meer in de buurt wordt aangeboden. Een onderdeel daarvan is dat ziekenhuizen sinds dit jaar weer verplicht zijn om te registreren wie de verwijzer van de patiënt is. Wanneer er geen verwijzer bekend is (met uitzondering van acute zorg), zal de zorgverzekeraar de rekening voor de zorg niet ten laste mogen brengen van het zorgverzekeringsfonds. Dit beleid ondersteunt en verstevigt de poortwachtersfunctie van de huisarts. De vertrouwensrelatie is daarnaast geborgd door het behouden van de inschrijving op naam. Mijn beleid versterkt derhalve deze kernwaarden.
Wilt u ingaan op de parallel met het opknippen van de wijkverpleegkundige in de jaren tachtig, waardoor patiënten veel meer verschillende hulpverleners moesten zien? Maakt u in de huisartsenzorg nu niet dezelfde fout? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik zie geen parallel met het afschaffen van de wijkverpleegkundige in de jaren tachtig en mijn beleid ten opzichte van de huisartsenzorg. In mijn brief aan de NZa benoem ik expliciet ook de functie van de wijkverpleegkundige als belangrijk onderdeel van integrale zorgverlening en vraag ik naar advies over de bekostiging, opdat de wijkverpleegkundigen een structurele financiering krijgen. Mijn beleid is gericht op samenwerking en integraliteit en staat dus haaks op het opknippen van zorg.
Bent u bereid productieprikkels in de zorg af te schaffen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, hoe geloofwaardig bent u nog als u zegt de zorgkosten te willen indammen?
De huisartsenzorg wordt voor het grootste deel bekostigd door het abonnementstarief. Dit is geen productiefinanciering. Ik heb de NZa de vraag voorgelegd om te adviseren over een juiste mix tussen het belonen van extra inspanning en preventie, het gezond houden en/of maken van de patiënt en ook het niet behandelen als dat onnodig is.
Waarom mag de tweede lijn groeien, terwijl de eerste lijn wordt gekort? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen van Kamerlid Kuiken (PVDA) over de korting op het huisartsenbudget na overschrijding bij de geïntegreerde eerstelijnszorg (2011Z16037, zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3591).
Deelt u de mening dat met het versterken van de eerste lijn bezuinigd kan worden op overbodige zorguitgaven, zoals snotterpoli’s en SOS-artsen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het zeer eens met de jonge huisartsen dat er goed gekeken moet worden naar de doelmatigheid van zorg. Zorgaanbieders zijn daarvoor als eerste aan zet. Zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om gepaste zorg, die zinnig en zuinig is, aan te bieden. Hierover zijn in het Bestuurlijk hoofdlijnenakkoord ook afspraken gemaakt. Ook zorgverzekeraars hebben een belangrijke taak: zinnige en zuinige zorg inkopen en daarover harde afspraken maken in de contracten die worden gesloten met de zorgaanbieders.
Ik denk echter dat nieuwe initiatieven de zorg ook doelmatiger, toegankelijker en service gerichter kunnen maken. Daarom wil ik zorgen dat de toetredingsdrempel voor nieuwe initiatieven zo laag mogelijk is. Dat wil overigens niet zeggen dat ik van mening ben dat deze initiatieven per definitie gecontracteerd moeten worden door de zorgverzekeraars. Zorgverzekeraars hebben daarin een zelfstandige bevoegdheid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Jonge Huisartsen en de Kamer te informeren over de uitkomsten? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.