Het uitblijven van ‘exit-gesprekken’ met vroegtijdige schoolverlaters |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat 20% van de vroegtijdige schoolverlaters geen gesprek met een schoolafgevaardigde heeft gehad over hun beslissing de school definitief te verlaten, zeker omdat deze risicogroep vijf keer vaker voorkomt in criminaliteitscijfers en twee keer zoveel kans heeft op werkloosheid?1 Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het een onwenselijke situatie is dat een vijfde van de voortijdig schoolverlaters met niemand in zijn of haar omgeving heeft gesproken voordat zij de opleiding definitief verlieten. Dat betekent dat zij niet met hun ouders, vrienden of met een vertegenwoordiger van de onderwijsinstelling hebben gesproken voordat zij dit besluit namen. Het is mogelijk dat zij door een gesprek voor het onderwijs behouden hadden kunnen blijven, maar zeker is dat niet. Tachtig procent van de voortijdig schoolverlaters heeft wel met iemand in zijn of haar omgeving over het voornemen om te stoppen gesproken. Buiten hun ouders wenden zij zich het vaakst tot een vertegenwoordiger van de school. De mogelijkheid voor een gesprek wordt dus wel door onderwijsinstellingen geboden, maar niet alle jongeren maken daar gebruik van.
Deelt u de mening dat er altijd een «exit-gesprek» moet plaatsvinden tussen een afgevaardigde van een school en de (potentiële) vroegtijdige schoolverlater, om de schooluitval alsnog te voorkomen dan wel een vinger te krijgen achter de redenen voor uitval en als school van deze informatie te leren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat onderwijsinstellingen er verstandig aan doen om met iedere jongere die voortijdig met de opleiding wil stoppen in gesprek te gaan over zijn of haar motieven. Mogelijk kan de jongere alsnog voor het onderwijs behouden worden door plaatsing op een andere opleiding of andere onderwijsinstelling of door informatie over de gevolgen van stoppen voor zijn of haar arbeidsmarktkansen. Als dat niet aan de orde is, kan een gesprek over de redenen om te stoppen waardevolle informatie opleveren voor de onderwijsinstelling.
Het is aan de onderwijsinstelling om het voeren van exitgesprekken een regulier onderdeel te maken van de uitschrijfprocedure. Overigens worden jongeren na uitschrijving opgeroepen voor een gesprek met de leerplichtambtenaar of RMC-functionaris met als doel ze terug te leiden naar het onderwijs of, als dat niet mogelijk is, naar de arbeidsmarkt.
Ik wil benadrukken dat ook de betrokkenheid van ouders bij de schoolloopbaan van hun kind van groot belang is om uitval te voorkomen. In de gesprekken die met onderwijsinstellingen worden gevoerd breng ik dit in. Ik heb met de MBO-raad en Ingrado afspraken gemaakt over het bevorderen van de ouderbetrokkenheid bij school en bij het verzuim in het bijzonder.
Wilt u de doelstelling van de PvdA-fractie om het aantal vroegtijdige schoolverlaters de aankomende vier jaar met de helft terug te brengen overnemen, zodat de arbeidsmarktkansen voor een grote groep jongeren beter worden? Zo nee, waarom niet?
De doelstelling van het kabinet Balkenende II was om het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te halveren van 71 000 in 2002 tot maximaal 35 000 in 2012. Investeren in jongeren en hun startkwalificaties loont. Met een startkwalificatie hebben jongeren betere arbeidsmarktperspectieven. Om die reden heb ik er in 2010 voor gekozen om deze doelstelling verder aan te scherpen tot maximaal 25 000 nieuwe vsv’ers in 2016 en de jaren daarna. Dit is een ambitieuze doelstelling. Op dit moment staat de teller op 38 6002. Rekening houdend met de circa 4 000 jongeren die nu onterecht als voortijdig schoolverlater meegeteld worden, is de oorspronkelijke vsv-doelstelling in feite behaald. Om nog verder te dalen naar maximaal 25 000 vsv’ers in 2016 moeten scholen en gemeenten nog forse inspanningen leveren. Een nog scherpere doelstelling acht ik niet haalbaar.
Indien u deze doelstelling om het aantal schoolverlaters te halveren steunt, waarom wilt u dan geen «exit-gesprek» tussen de school of opleiding en de vroegtijdige schoolverlater verplichten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er een verband tussen de slechte begeleiding van schoolverlaters en de stijgende jeugdwerkloosheid, voornamelijk bij allochtone jongeren (zie ook andere vragen van het lid Hamer over een actieplan om de sterk stijgende jeugdwerkloosheid terug te dringen)?
De werkloosheid onder jongeren ligt altijd hoger dan de algemene werkloosheid vanwege de jaarlijkse toestroom van schoolverlaters, het gegeven dat jongeren veelal werken op een tijdelijk contract en de conjunctuurgevoeligheid van de sectoren waarin vooral jongeren werkzaam zijn. In tijden van economische teruggang loopt de jeugdwerkloosheid altijd sterker op dan de algemene werkloosheid, maar in tijden van economisch herstel daalt de jeugdwerkloosheid ook sneller.
Niet-westerse allochtone jongeren blijken gemiddeld vaker op een tijdelijk contract werkzaam te zijn dan autochtonen. Dit kan gerelateerd zijn aan het feit dat niet-westerse allochtone jongeren relatief vaker het onderwijs zonder startkwalificatie verlaten. De arbeidsmarktpositie van jongeren zonder startkwalificatie is slechter dan die jongeren met startkwalificatie. Zo zijn jongeren zonder startkwalificatie relatief vaker werkloos. Het kabinet zet daarom stevig in op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten.
De bijgestelde verkoopplannen van het ouderencomplex Prinsehof 55+ door woningcorporatie SOR in Rotterdam |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de bijgestelde verkoopplannen van woningcorporatie SOR in Rotterdam van het ouderencomplex 55+ Prinsehof aan de Dordtseweg?1
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat de verkoopplannen zich nu al ruim twee jaar voortslepen?
Ja. De woningcorporatie SOR is zonder resultaat met twee beoogde kopers in onderhandeling geweest. Zo is met de tweede potentiële koper geen akkoord bereikt, omdat deze te weinig bood in relatie tot de geldende verkoopregels, hetgeen ten koste zou gaan van het maatschappelijk bestemde vermogen van woningcorporatie SOR.
Deelt u de mening dat de verkoopplannen van woningcorporatie SOR de veelal op zeer hoge leeftijd verkerende bewoners te lang in onzekerheid laat?
Ik vind het wenselijk dat er snel duidelijkheid ontstaat voor de bewoners. Echter, de verkooptransactie die de woningcorporatie SOR voornemens is uit te voeren, dient zorgvuldig en binnen de regelgeving inzake verkoop van corporatiewoningen plaats te vinden. De woningcorporatie SOR heeft aangegeven dat zij momenteel onderhandelt over de verkoop van onder andere De Prinsenhof, waarbij een sale-leaseback constructie van 10 jaar onderdeel uitmaakt van de koopovereenkomst. Voor de huurders betekent dit dat zij de komende tien jaar dezelfde verhuurder houden en er voor de huurders materieel niets zal veranderen. De woningcorporatie SOR heeft aangegeven haar doelgroepbeleid (ouderenhuisvesting) te continueren.
Bent u ervan op de hoogte dat woningcorpratie SOR het onderhoud van het complex schromelijk en langdurig heeft verwaarloosd?
De woningcorporatie SOR heeft in de afgelopen periode een nieuwe CV-installatie aangelegd en lekkages opgelost. De SOR heeft aangegeven dat zij op korte termijn voegreparaties gaat uitvoeren en het gebouw buiten laat schilderen.
Bent u ervan op de hoogte dat de bewoners wederom in onzekerheid worden gelaten nu eerst voor 1 juli 2012 duidelijkheid zou worden verschaft en dat deze datum wederom is verschoven? Deelt u de mening dat dit niet langer verantwoord is?
Ik ben op de hoogte van het feit dat de bewoners voor 1 juli 2012 duidelijkheid zou worden gegeven inzake verkoop van het complex. Onder verwijzing naar het antwoord op vraag drie, stel ik vast dat de woningcorporatie SOR heeft aangegeven dat zij de bewoners heeft geïnformeerd dat er mogelijk in september duidelijkheid komt.
Deelt u de mening dat de eerdere adviezen van de gemeente, het huurdersplatform en betrokken bewonerscommissies bij een mogelijke verkoop achterhaald zijn vanwege de lange duur van het verkoopproces en de onzekerheid rond de achtergrond van de mogelijke koper?
De adviezen zijn achterhaald, maar om reden dat de beoogde koper een andere koper is dan waar de gevraagde zienswijzen betrekking op hebben.
Deelt u de mening dat een nieuwe adviesronde moet plaatsvinden indien een mogelijke verkoop aan de orde is?
Ja.
Bent u bereid geen onomkeerbare stappen te nemen dan nadat u overleg met de vaste commissie Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft gehad?
Nee, ik heb eigenstandige bevoegdheid tot het nemen van besluiten onder toetsing aan de regelgeving. Er is derhalve geen voorafgaande instemming van uw Kamer vereist.
De zoveelste gekkigheden van Eurocommissaris Malmström inzake immigratie |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht1 dat Eurocommissaris Malmström pleit voor veel meer immigratie naar Europa en er blijkbaar van overtuigd is dat «Europese burgers net zo denken als zijzelf»?
Deelt u de mening dat deze eurocommissaris die de weg al kwijt was, nu helemaal is losgeslagen van de rede en de werkelijkheid en onmiddellijk dient af te treden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat nu eens te meer duidelijk is dat Nederland geen seconde langer afhankelijk moet zijn van de ongekozen Brusselse bureaucraten en uit de EU moet stappen, zodat we weer baas worden over onze eigen grenzen? Zo nee, waarom niet?
De werkloosheid onder allochtone jongeren dramatische vormen aanneemt |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Werkloosheid allochtone jongeren dramatisch»?1
Ja.
Kunt u specifiek aangeven wat de reden is dat de werkloosheidscijfers onder groepen Marokkaanse, Somalische en Turkse jongeren extreem veel hoger liggen dan onder bijvoorbeeld Chinese jongeren? Zo neen, waarom niet?
De oplopende werkloosheid onder niet-westerse allochtone jongeren hangt nauw samen met de verslechtering van de economie. De jeugdwerkloosheid en de werkloosheid onder niet-westerse allochtone jongeren in het bijzonder, is conjunctureel gevoeliger dan de algemene werkloosheid. Niet-westerse allochtone jongeren zijn vaker werkzaam in conjunctuurgevoelige sectoren en werken veelal op een flexibel arbeidscontract. Daarnaast ligt het opleidingsniveau van niet-westers allochtone jongeren veelal lager en verlaten zij relatief vaker ongediplomeerd het onderwijs. De arbeidsmarktpositie van jongeren zonder startkwalificatie is beduidend slechter dan de arbeidsmarktpositie van jongeren met startkwalificatie.
Dit is zorgelijk. In de komende jaren is iedereen nodig op de arbeidsmarkt. Zeker in de zorg en de techniek wordt een groot tekort aan goede vakmensen verwacht. Migrantenjongeren moeten hun positie verbeteren. In het onderwijs gaat dit steeds beter. Deze vooruitgang komt echter niet tot uiting op de arbeidsmarkt. Het kabinet zet daarom generiek in op het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en de vraag van de arbeidsmarkt en het tegengaan van de verwachte personeelstekorten in de zorg en de techniek.
De positie van Chinese jongeren is beduidend anders. Zij volgen veel vaker een opleiding in de hoogste niveaus van het voortgezet onderwijs (havo/vwo) en niveau 4 in het middelbaar beroeps onderwijs. Ook nemen zij meer dan andere bevolkingsgroepen, inclusief de autochtone Nederlanders, deel aan het hoger onderwijs.
Op welke wijze zorgt de aanhoudende massale toestroom van ongeschoolde immigranten richting ons land voor het terugdringen van werkloosheid onder allochtone jongeren?
Ik herken mij niet in uw beeld over de migratie van ongeschoolde migranten. Het kabinetsbeleid is juist gericht op het zoveel mogelijk beperken van de instroom van kansarme migranten.
Hoeveel werkloze niet-westerse allochtone jongeren ontvangen in totaal een bijstandsuitkering?
Uit gegevens van het CBS blijkt dat in december 2011, het aantal niet-westerse allochtonen jongeren (onder de 27) met een bijstandsuitkering 17 870 bedroeg. (Bron:CBS Statline).
Kunt u aangeven wat volgens de Rotterdamse wethouder van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de reden is dat allochtone jongeren massaal werk weigeren om in de haven aan de slag te gaan? Denkt u eveneens dat er een relatie bestaat tussen het arbeidsethos van deze groepen en de hoge werkloosheid?
Navraag bij de Rotterdamse wethouder van Werk, Inkomen en Zorg levert de volgende informatie op. De wethouder kan de stelling, dat allochtone jongeren massaal werk weigeren in de haven niet plaatsen. Van massale werkweigering is geen sprake volgens de wethouder.
Verder wil ik u verwijzen naar de antwoorden van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 28 november 2011 op de vragen van Kamerlid Azmani over het bericht dat niemand van de Rotterdamse werkloze jongeren aan de slag wil in de haven (TK, Vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel, Kamernummer 793).
Ten aanzien van arbeidsethos geldt dat, ongeacht afkomst, het kabinetsbeleid erop gericht is dat mensen die niet willen werken of onvoldoende medewerken met de gemeente om aan het werk te gaan, geen uitkering dienen te ontvangen.
Bent u bereid de verblijfsvergunning van werkloze niet-westerse allochtonen die de Nederlandse nationaliteit niet hebben en nog geen tien jaar in Nederland gewerkt hebben in te trekken en hen het land uit te zetten?
Het kabinet behandelt niet- westerse allochtonen niet anders dan westerse allochtonen (met uitzondering van EU-burgers waar het EU-recht specifieke bepalingen kent) wat betreft de voorwaarden voor verblijf in Nederland.
Het bericht Controle A2 op 23 juli in werking |
|
Léon de Jong (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Trajectcontrole A2 op 23 juli in werking»?1
Ja.
Deelt u de mening dat verkeersonveilige situaties met name binnen de bebouwde kom plaatsvinden? Zo ja, bent u bereid zich met de handhaving te richten op de aanpak van onveilige wegen en verkeersonveilige situaties binnen de bebouwde kom in plaats van automobilisten pesten op de snelweg? Zo neen, waarom niet?
Bij de selectie van de locaties waar snelheidscontroles worden gehouden spelen de overtredingspercentages, de verkeersonveiligheid en geluids- en milieunormen een rol. Ook op het hoofdwegennet is de verkeersveiligheid gebaat bij handhaving van de maximumsnelheid. Op de autosnelwegen zijn immers ook dodelijke slachtoffers en ernstig gewonden te betreuren. Handhaving kan daarnaast bijdragen aan milieudoelstellingen van luchtkwaliteit en geluidhinder.
Deelt u de mening dat een snelheidslimiet van 100 kilometer per uur op een vijfbaansweg belachelijk is? Zo ja, bent u in het belang van een goede doorstroming bereid de snelheid op de gehele A2 minimaal te verhogen naar 130 kilometer per uur en waar het kan naar 140 kilometer per uur? Zo neen, Waarom niet?
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu uw Kamer onlangs in een separate brief heeft aangegeven (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 646, nr. 37) zijn de mogelijkheden voor een snelheidsverhoging op dit traject heroverwogen nadat deze zomer discussie was ontstaan over de maximumsnelheid op de A2 tussen Holendrecht en Maarssen. Uit onderzoek blijkt dat op de A2 tussen Vinkeveen en Maarssen een verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/h in de avond en nacht mogelijk is. De Minister van Infrastructuur en Milieu bereidt hiertoe een verkeersbesluit voor. Vanwege het nabijgelegen natuurgebied Botshol is een snelheidsverhoging op de A2 tussen Holendrecht en Vinkeveen op dit moment niet mogelijk.
Bent u bereid om de handhaving in het verkeer te richten op verkeersveiligheid en niet op het spekken van de staatskas en derhalve te stoppen met de trajectcontroles op de A2? Zo neen, waarom niet?
De verkeershandhaving op het hoofdwegennet is van belang voor de verkeersveiligheid en het naleven van normen voor luchtkwaliteit en geluidhinder. De trajectcontrole op de A2 was bovendien onderdeel van de afspraken die met omliggende gemeenten zijn gemaakt bij de verbreding van de A2 naar 2x5 banen. Ik ben dan ook niet bereid hiermee te stoppen. Ook na verhoging van de maximumsnelheid naar 130 km/h in de avond en nacht blijft handhaving van de snelheidslimiet op de A2 van belang in het kader van de verkeersveiligheid en om de geluidhinder en de effecten op de naastgelegen natuurgebieden te beperken.
Het onveranderd hoge aantal laaggeletterden |
|
Manja Smits , Harry van Bommel |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat er ondanks aanvalsplannen en convenanten nog altijd 1,5 miljoen laaggeletterden zijn in Nederland?1
Zie hiervoor het integrale antwoord op vraag 1 van het lid Van der Ham (D66), ingezonden 17 juli 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3309).
Deelt u de mening dat uw beleid om het aantal laaggeletterden terug te dringen heeft gefaald, nu dat aantal, net als vijf jaar geleden, nog steeds op 1,5 miljoen staat? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het integrale antwoord op vraag 1 van het lid Van der Ham (D66), ingezonden 17 juli 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3309).
Is het beeld correct dat door mevrouw Leenhouts van de MBO-Raad wordt geschetst, dat het bij de Stichting Lezen & Schrijven draait om «PR, recepties, feestjes en oploopjes met topmannen van bedrijven»? Welk deel van het budget van de stichting is besteed aan PR, recepties, feestjes en dergelijken?
Eén van de activiteiten waarvoor Stichting Lezen & Schrijven (L&S) van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) subsidie ontvangt, is het agenderen van en bekendheid geven aan het thema laaggeletterdheid. Het Forum A tot Z, een onafhankelijk, informeel platform dat bestaat uit prominente Nederlanders die belangeloos meewerken, waaronder topmannen en -vrouwen van bedrijven, speelt hierbij een belangrijke rol en wordt regelmatig door Stichting L&S voor dit doel ingezet. Ook het organiseren van de Week en de Dag van de Alfabetisering, inclusief de daarbij behorende (media)campagnes, PR en de uitreiking van de alfabetiseringsprijzen, horen hierbij. Al deze acties zijn functionele middelen om het thema laaggeletterdheid te agenderen en mensen bekend te maken met dit onderwerp. Dit is Stichting L&S goed gelukt. Zo blijkt uit onderzoek van TNS NIPO dat in 2006 nog 13% van de Nederlanders dacht dat er mensen zijn die moeite hebben om mee te doen in de samenleving vanwege een gebrekkige taalbeheersing, terwijl in 2011 dit percentage was gestegen naar 51%. Activiteiten zonder verbondenheid aan een inhoudelijk thema worden niet bekostigd met subsidie van het ministerie van OCW.
Stichting L&S heeft overigens ook eigen inkomsten. Over de besteding van deze inkomsten is geen verantwoording aan het ministerie verschuldigd (zie ook het antwoord op vraag2. Hiervoor verwijs ik u naar de jaarverslagen van Stichting L&S.
Is de bewering van de heer Hammink van Stichting ABC over uw relatie met Prinses Laurentien, voorzitter van Stichting Lezen & Schrijven, correct dat het voor u «aanzienlijk moeilijker is om de prinses iets te weigeren, dan een ander iets te ontzeggen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken mij niet in deze zienswijze. Besluiten over het al dan niet subsidiëren van bepaalde activiteiten in het kader van bestrijding van laaggeletterdheid gebeurt op basis van inhoudelijke gronden en zijn weloverwogen. H.K.H. Prinses Laurentien der Nederlanden heeft naast een ruime kennis en ervaring, opgedaan als voorzitster bij Stichting L&S, ook veel internationale kennis, netwerken en expertise (o.a. Speciaal Gezant Geletterdheid voor UNESCO en voorzitster van de High-Level Expert Group on Literacy). Inbreng van haar kennis en ervaring leveren een substantiële bijdrage aan het verwezenlijken van de doelstellingen van het Actieplan 2012–2015 «Geletterdheid in Nederland» (kamerstuk 28 760 nr. 22).
Deelt u de analyse van onderzoeksbureau CINOP dat de Stichting Lezen & Schrijven «onvoldoende expertise in huis heeft en geen menskracht of kennisinfrastructuur heeft» om het beleid te verbeteren rondom laaggeletterdheid? Zo nee, waarom niet?
Beleidsontwikkeling en -verbetering op het gebied van laaggeletterdheid is de taak van de overheid. Hier is ook de benodigde expertise en menskracht aanwezig. Stichting L&S en het Steunpunt Volwasseneneducatie (VE) ontvangen subsidie voor activiteiten die gericht zijn op het uitvoeren van onderdelen van het Actieplan Laaggeletterdheid, waaronder ook het programma Taal voor het Leven. Ik ben er van overtuigd dat de Stichting L&S voor deze taak de benodigde expertise, menskracht en toegang tot kennisinfrastructuren in huis heeft.
Kunt u met cijfers inzichtelijk maken wat de opbrengsten zijn van Stichting Lezen & Schrijven, nu blijkt dat het aantal laaggeletterden in elk geval niet is verminderd?
De opbrengsten van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid zijn breed en divers, waarbij vele organisaties, gemeenten, provincies, instellingen en individuen betrokken zijn. Het rapport Opbrengsten in Beeld (kamerstuk 28 760 nr. 22 van 12 september 2011), dat ik 12 september 2011 aan de Kamer heb gestuurd en de Voortgangsrapportages die ik in de periode 2007–2010 jaarlijks in het voorjaar aan de Tweede Kamer heb gestuurd en heb besproken, geven een uitgebreid beeld van de opbrengsten van het Aanvalsplan Laaggeletterdheid dat door Stichting Lezen & Schrijven, Stichting Expertisecentrum ETV.nl en CINOP werd uitgevoerd (zie ook het antwoord op vraag 3).
Bent u bereid om per direct de regie over te nemen van de Stichting Lezen & Schrijven om het aantal laaggeletterden terug te dringen? Zo ja, bent u bereid om de Kamer zo snel mogelijk een stappenplan toe te sturen? Zo nee, hoe kunt u volhouden dat het subsidiegeld om laaggeletterdheid terug te dringen doelmatig wordt besteed?
Het ministerie van OCW heeft de regie over het terugdringen van het aantal laaggeletterden en niet Stichting L&S (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Stichting L&S ontvangt subsidie van het ministerie van OCW voor het programma Taal voor het Leven en een aantal activiteiten in het kader van het Actieplan Laaggeletterdheid. Stichting L&S is daarbij één van de vele partijen die zich bezighoudt met activiteiten om laaggeletterdheid terug te dringen. Stichting L&S legt jaarlijks over besteding van de middelen en uitvoering van de activiteiten aan het ministerie van OCW zowel inhoudelijke als financiële verantwoording af.
Een actieplan om de sterk stijgende jeugdwerkloosheid terug te dringen |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het recente onderzoek van de International Labour Organization (ILO) waaruit blijkt dat de jeugdwerkloosheid in Nederland sterker stijgt dan in de omliggende landen Duitsland en België, waar de jeugdwerkloosheid zelfs daalt?1 Wat is uw verklaring hiervoor?
Ja. De stijging van de jeugdwerkloosheid hangt nauw samen met de verslechtering van de economie die mede wordt veroorzaakt door de aanhoudende onzekerheid op financiële markten. Ook de ons omringende landen worden hierdoor getroffen. De mate waarin dat gebeurt verschilt echter per land en dat werkt door in de werkloosheidscijfers. De Duitse economie is bijvoorbeeld zowel in 2011 als in het eerste kwartaal van 2012 harder gegroeid dan de Nederlandse economie. Ook in België lag de economische groei in 2011 hoger dan in Nederland.
Hoewel de jeugdwerkloosheid in Nederland is gestegen, is de jeugdwerkloosheid in Nederland nog altijd relatief laag. Van alle eurolanden ligt alleen in Oostenrijk en Duitsland de jeugdwerkloosheid lager dan in Nederland. In België ligt de jeugdwerkloosheid twee keer zo hoog.
Deelt u de mening dat vooral ook de jeugdwerkloosheid onder de allochtone bevolking van 29% moet worden aangepakt (tegenover 9% onder autochtone jongeren), omdat anders een «verloren tweede generatie» ontstaat, terwijl die beter is opgeleid dan de eerste generatie?2 Zo nee, waarom niet?
De ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, ook onder niet-westerse allochtone jongeren vraagt om alertheid. Het werkloosheidspercentage onder niet-westerse allochtonen is gemiddeld (voor 15–64 jarigen) driemaal zo groot als onder autochtonen (in het eerste kwartaal van 2012 was dit 15,2% tegenover 4,8%). Voor jongeren (15–24 jaar) geldt vrijwel dezelfde ratio (29% onder niet-westerse allochtonen tegenover 9% autochtonen). Het werkloosheidspercentage onder hoogopgeleide niet-westerse allochtone jongeren is 9,5% en niet 16%, zoals ten onrechte in de Forum Monitor vermeld wordt. Hiermee is de werkloosheid onder hoogopgeleide niet-westerse allochtone jongeren gemiddeld driemaal zo groot (en niet vijfmaal zo groot) als onder hoogopgeleide autochtone jongeren (3,3%).
In zijn algemeenheid heeft de relatief hoge werkloosheid onder niet-westerse allochtone jongeren te maken met het feit dat jongeren vaker op een flexibel arbeidscontract werken en werkzaam zijn in conjunctuurgevoelige sectoren. In het geval van recessie verliezen zij vaak als eersten hun werk, maar zij zijn ook vaak weer een van de eerste groepen die profiteren van economisch herstel. Een andere belangrijke oorzaak van de hogere werkloosheid onder niet-westerse allochtonen is dat zij hun schoolcarrière relatief vaker beëindigen zonder startkwalificatie. Hun arbeidsmarktpositie is slechter dan die van jongeren met een startkwalificatie.
Bij hoger opgeleide jongeren van allochtone afkomst speelt ook een rol dat zij tijdens hun studie minder actief zijn in het verenigingsleven en minder vaak verplichte stages lopen, zodat die onderdelen niet op hun CV staan. Ook hebben zij daardoor minder contacten die relevant zijn bij het zoeken naar werk3.
Het kabinet zet stevig in op het voorkomen en bestrijden van de jeugdwerkloosheid. Voor de maatregelen die het kabinet neemt, verwijs ik u naar mijn brief van 27 april 2012 (Kamerstuk 29 544, nr. 393). Deze zijn met name gericht op het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs-arbeidsmarkt en het voorkomen van voortijdig schoolverlaten met het landelijk programma «Aanval op schooluitval». Het kabinet kiest hierbij voor generieke maatregelen, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van jongeren om zelf te zoeken naar een opleiding of een baan het uitgangspunt blijft. Zij moeten zelf de regie nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te benutten.
Deelt u de mening dat de dramatische stijging van de allochtone jeugdwerkloosheid met 7%-punt in het afgelopen jaar (tegenover 1%-punt onder autochtone jongeren) zorgwekkend is, aangezien steeds meer jongere allochtonen aan het werk willen maar zelfs hoogopgeleide allochtone jongeren vijfmaal vaker werkloos blijven dan autochtone hoogopgeleide jongeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een algemeen actieplan tegen jeugdwerkloosheid moet komen, gebaseerd op de effectieve Finse en Zweedse aanpak waar jeugdwerklozen worden gecoacht, begeleid in de zoektocht naar werk en een scholingsaanbod ontvangen, zoals de ILO aanbeveelt? Zo nee, waarom bent u niet bereid beleidsvoorbeelden met successcores van 80% en 46% over te nemen in uw arbeidsmarktbeleid?
In Nederland is reeds in 2009 actie ondernomen en een Actieplan jeugdwerkloosheid uitgevoerd. Met het Actieplan heeft de regionale samenwerking rondom de aanpak van jeugdwerkloosheid een stevige impuls gekregen. Borging van de goede aanpakken en de tot stand gebrachte samenwerking door de regio’s is van belang. In dat kader worden er door de VNG samen met andere betrokken partijen werkconferenties georganiseerd. In de werkconferenties kunnen partijen in de regio samen aan de slag om de gezamenlijke aanpak rond jongeren in een kwetsbare positie te bestendigen en verder te ontwikkelen.
De Zweedse en Finse aanpak, waarbij alle jeugdwerklozen na een bepaalde tijdsperiode een werk- en/of scholingsaanbod krijgen («youth guarantee») is mij bekend. Het risico van een dergelijke aanpak is dat te weinig de eigen verantwoordelijkheid van jongeren wordt aangesproken. In Nederland heeft het kabinet daarom gekozen voor een aanpak waarbij de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voorop staat. Zij moeten zelf de regie nemen om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten en te benutten. Het kabinetsbeleid om de Wet werk en bijstand (WWB) activerender te maken draagt hieraan bij. Een opleiding gaat voor een uitkering en werk is leidend. Het behalen van een diploma zorgt ervoor dat jongeren goed toegerust de arbeidsmarkt betreden. Jongeren worden gestimuleerd om eerst al hun scholingsmogelijkheden te benutten en daarna zelf op zoek te gaan naar een baan. Pas als hen dit zelf niet lukt, kunnen zij om ondersteuning bij de overheid vragen.
Wat doet u om de allochtone beroepsbevolking voor te bereiden op werk in de zorg- en industriesector, in de ogen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) de aankomende jaren de banenmotor voor de allochtone bevolking, zodat de Nederlandse economie profiteert van dit onbenutte arbeidspotentieel?
Het kabinet voert geen beleid specifiek voor allochtonen of autochtonen. Het beleid is gericht op generieke maatregelen die eraan bijdragen dat iedereen zoveel mogelijk naar vermogen kan participeren op de arbeidsmarkt.
Het kabinet zet als speerpunt van het beleid in op het versterken van de aansluiting tussen het onderwijs en de vraag van de arbeidsmarkt. Voor een goed werkende regionale arbeidsmarkt is het van belang dat opleidingen van goede kwaliteit zijn en goed aansluiten bij de vraag van de regionale arbeidsmarkt. Met het Actieplan MBO «Focus op vakmanschap 2011–2015» wordt hier door mijn ambtgenoot van OCW extra op ingezet.
Daarnaast heeft het kabinet in de brief van 5 juli jl. (Kamerstukken 2011/12, 29 544, nr. 405) gereageerd op het advies «Werk maken van scholing» van de Sociaal-Economische Raad over een toekomstbestendige postinitiële scholingsmarkt die optimaal aansluit bij de vraag van de arbeidsmarkt. Hierin verwijst het kabinet onder meer naar de mobiliteitsbonus die kan worden ingezet voor functiegerichte scholing voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en naar de mogelijkheid voor laagopgeleiden om alsnog een mbo-diploma te behalen.
Ook zet het kabinet in op een gezamenlijke aanpak van de overheid (SZW, OCW, EL&I), bedrijfsleven en onderwijsinstellingen om de verwachte personeelsschaarste in de technische sector tegen te gaan. Ik verwijs u hiervoor naar de brief «Aanpak arbeidsmarkttekorten techniek» van 16 april jl. (Kamerstukken 2011/12, 32 637, nr. 33.
Voor de zorgsector is de afgelopen jaren geïnvesteerd in de versterking van de regionale samenwerking tussen de zorginstellingen, het UWV en de gemeenten. Een van de hoofdpunten van de regionale samenwerking is het maken van goede afspraken over het werven en opleiden van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (waaronder ook allochtonen en niet-uitkeringsgerechtigden). Daarnaast zijn de brancheorganisaties uit de zorg, Actiz en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) in december 2011 gestart met het meerjarige programma «Kansen voor de zorg, kansen in de zorg». Dit programma is met name gericht op vergroting van het aandeel medewerkers in de zorg van die groepen die nu zijn ondervertegenwoordigd. Dit programma wordt ondersteund door VWS, OCW, BZK en het Europees Integratie Fonds (EIF). In dit kader verwijs ik u naar de brief van 16 maart 2012 van de staatssecretaris van VWS aan uw Kamer (Kamerstukken 29 282, nr. 149).
Berichten dat Indonesië mogelijk van Duitsland Leopard tanks wil kopen |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat Indonesië mogelijk van Duitsland Leopard tanks wil gaan kopen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht in het licht van het Nederlandse wapenexportbeleid en de doelstelling voor verdere harmonisatie van het wapenexportbeleid van EU-lidstaten en het minimaliseren van «undercutting»? Kunt u dit toelichten?
Het bericht in Die Welt heeft betrekking op de politieke discussie in Duitsland over de verkoop van overtollige Leopard-tanks aan Indonesië. Zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 3 is het kabinet van mening dat de verkoop van overtollige Leopard-tanks aan Indonesië binnen de kaders van het wapenexportbeleid mogelijk is.
In artikel 4.1 van het standaardcontract voor de verkoop van overtollig defensiematerieel staat dat het parlement instemming moet verlenen. In artikel 12.3 staat dat als instemming niet wordt verleend het contract ontbonden is. Waarom zijn op basis van deze contractonderdelen de besprekingen met Indonesië na de aangenomen motie El Fassed c.s. (33 000 X, nr. 47) niet meteen gestopt? Kunt u dat toelichten?
De regering gaat ervan uit dat het democratische proces met de volksvertegenwoordiging geschiedt op grond van het wisselen van argumenten en na besluitvorming door het kabinet. Toen de bedoelde motie werd aangenomen was het kabinet over het onderhavige onderwerp nog ver verwijderd van
het innemen van een standpunt, al was het maar omdat de gesprekken met Indonesië nog in de beginfase waren en de te maken afwegingen dus nog niet compleet in beeld konden zijn. De motie is geïnterpreteerd als een indicatie van een standpuntbepaling van de volksvertegenwoordiging, vooruitlopend op het democratische proces dat later zou volgen, maar zonder dat deze de eigen afweging van het kabinet zou kunnen bepalen of inperken. Na de besluitvorming van het kabinet is de Kamer op 21 juli jl. per brief geïnformeerd. In die tussentijd is het kabinet demissionair geworden. Die bijzondere omstandigheid en de consequenties daarvan bij dit onderwerp zijn op zorgvuldige wijze in de brief tot uitdrukking gebracht.
Heeft u na het overleg met de Tweede Kamer op 21 juni jl. alsnog uit eigen beweging mogelijke contractonderhandelingen met Indonesië in formele zin afgesloten?
Zoals uiteengezet in onze brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 201) is besloten af te zien van de verkoop van de Leopard-tanks aan Indonesië omdat een Kamermeerderheid de transactie niet steunt. Het kabinet heeft de Indonesische autoriteiten hierover geïnformeerd en de onderhandelingen zijn derhalve beëindigd. De fase in de besluitvorming waarbij formeel besloten zou dienen te worden over de afgifte van een exportvergunning is daarmee niet bereikt.
Deelt u de mening dat een meerderheid van de Tweede Kamer die zich tegen de verkoop van de overtollige tanks aan Indonesië uit heeft gesproken, dat deed op basis van tegenstrijdigheid van de verkoop met criteria 2 en 3 van het wapenexportbeleid? Zo neen, kunt u dit toelichten?
De Kamer en het kabinet hebben hierover 21 juni jl van gedachten gewisseld. De discussie is voor het kabinet met het beëindigen van de onderhandelingen met Indonesië gesloten.
Klopt het dat uw brief van 8 mei jl. over de verkoop van Leopard 2A6 tanks met toebehoren aan Indonesië2 in feite een sondering is van de Tweede Kamer, vanwege de noodzakelijke instemming van het parlement met de verkoop van overtollig defensiematerieel? Zo neen, kunt u dat in het licht van artikel 4.1 van het standaardcontract voor de verkoop van overtollig defensiematerieel toelichten?
De brief van 8 mei jl. moet gezien worden in het licht van de motie El Fassed van 13 december 2011 en de demissionaire status van het kabinet. Daarnaast past de brief in het streven de Kamer vooraf te informeren over de verkoop van overtollig defensiematerieel. Hiermee wordt met inachtneming van de motie-Van den Doel c.s. (17 december 1996, Kamerstuk 22 054, nr. 24) recht gedaan aan de controlerende taak van de Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat een door het parlement afgewezen verzoek tot verkoop van overtollig defensiematerieel in feite als «denial notification» moet gelden? Zo neen, waarom niet?
Neen. Het kabinet toetst alle aanvragen voor wapenexportvergunningen aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Alleen indien deze toetsing tot een negatief besluit leidt, is er sprake van een denial op basis van de EU-criteria waarover andere EU lidstaten worden geïnformeerd (denial notification).
Klopt het dat schriftelijke sonderingen waarop afwijzend wordt gereageerd, als «denial notification» moeten worden geregistreerd en vervolgens met EU-lidstaten moeten worden gedeeld, onder meer om «undercutting» te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat voor een door de meerderheid van de Tweede Kamer afgewezen verkoop van overtollig defensiematerieel niet alleen contractonderhandelingen formeel beëindigd dienen te worden, maar ook een «denial» moet worden afgegeven aan de EU-lidstaten, juist ook om bij te dragen aan verdere harmonisatie van het wapenexportbeleid van EU-lidstaten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De gevolgen van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens over de waardering van getuigenbewijs |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Vidgen/Nederland?1
Ja.
Hoe interpreteert u deze uitspraak en wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor de Nederlandse rechtspraktijk?
Deze Kameruitspraak is gebaseerd op een jurisprudentielijn zoals die recentelijk uiteen is gezet door de Grote Kamer van het Hof in een Britse zaak (uitspraak van 15 december 2011 in de zaak Al-Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk). Het recht een getuige te ondervagen, zoals neergelegd in artikel 6, derde lid onder d EVRM, is gebaseerd op het uitgangspunt dat al het bewijs bij een openbare rechtszitting dient te worden gepresenteerd in de aanwezigheid van de verdachte, zodat dat bewijs kan worden betwist. Het Hof heeft evenwel aangegeven dat dit uitgangspunt niet op een starre wijze dient te worden toegepast. Het EVRM dient recht te doen aan met elkaar concurrerende belangen van de verdediging, het slachtoffer, getuigen en het algemeen belang ten aanzien van een effectieve rechtspleging. Bij de beoordeling of in een concreet geval sprake is van een schending van artikel 6 EVRM houdt het Hof rekening met drie factoren: (1) of het noodzakelijk was de verklaringen van de afwezige getuigen toe te laten tot het bewijs; (2) of de veroordelingen uitsluitend of in overwegende mate op die verklaringen zijn gebaseerd en (3) of daarbij sprake was van toereikende «counterbalancing» factoren.
In de zaak Vidgen oordeelde het Hof – in tegenstelling tot de nationale gerechten – dat de veroordeling van de verdachte in overwegende mate was gebaseerd op de belastende verklaring van een medeverdachte die de verdediging niet effectief had kunnen doen horen en dat voor de verdediging compenserende maatregelen ontoereikend waren. Kortgezegd, het Hof beoordeelt de toereikendheid van het steunbewijs in casu anders dan de nationale gerechten. Dit is in sterke mate afhankelijk van de casuïstiek. De zaaksoverstijgende gevolgen van deze uitspraak zijn dan ook beperkt. De Nederlandse rechter hanteert immers de hiervoor genoemde uitgangspunten. Echter, bij de toepassing van deze uitgangspunten kan de waardering van het steunbewijs in voorkomende gevallen uiteen lopen. De Hoge Raad zal in dergelijke gevallen een nadere concretisering geven van de beginselen zoals vermeld in de uitspraak van het Hof in de zaak Al Khawaja en Tahery tegen het Verenigd Koninkrijk.
Hoe verhoudt zich deze uitspraak met het Nederlandse beginsel «Unus testis, nullus testis», zoals vastgelegd in art. 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering?
Deze wettelijke bewijsminimumregel houdt in dat de bewezenverklaring niet op de verklaring van slechts één getuige mag berusten. Deze regel geldt evenwel slechts voor de gehele tenlastelegging en bewezenverklaring. Onderdelen van die bewezenverklaring kunnen wel op één getuigenverklaring worden gebaseerd. Ten aanzien van personen die zich op hun verschoningsrecht beroepen, geldt dat de Hoge Raad wel eens het gebruik van het proces-verbaal uit het vooronderzoek met de daarin afgelegde verklaring van de getuige die zich later op zijn zwijgrecht heeft beroepen, als bewijsmiddel heeft geaccepteerd. Deze mogelijkheid is tegen de achtergrond van EHRM-jurisprudentie verkleind. In het bijzonder moet voor een belastende verklaring aan de verdediging de gelegenheid worden geboden om de getuige te ondervragen en om de betrouwbaarheid van diens verklaring te betwisten. Het arrest in de zaak Vidgen brengt in deze stand van zaken geen wezenlijke verandering.
Voorziet u dat deze uitspraak wijziging kan brengen in nog lopende rechtszaken of in de regeling voor kroongetuigen?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 2. Daaraan valt nog toe te voegen dat er vanzelfsprekend zaken kunnen zijn waarin de aan te leggen maatstaf kan leiden tot bewijsuitsluiting. Nu evenwel slechts sprake is van invulling van een reeds bestaand toetsingskader zullen de gevolgen hiervan voor lopende zaken naar verwachting beperkt zijn. Ten aanzien van de Wet «toezeggingen aan getuigen in strafzaken» en de gelijknamige Aanwijzing van het College van Procureurs-Generaal noopt deze uitspraak niet tot enige wijziging. Immers, die regeling is er op gericht de getuige juist wel te laten verklaren ter terechtzitting. De te maken afspraak wordt bovendien voorafgegaan door een rechterlijke toetsing ter zake van de betrouwbaarheid van de betreffende getuige (artikel 226h lid 3 Wetboek van Strafvordering) en voor de strafrechter geldt een verzwaarde motiveringsplicht (artikel 359 lid 4 Wetboek van Strafvordering). Na de gemaakte afspraak alsnog weigeren te verklaren is zelfs strafbaar gesteld (artikel 192 Wetboek van Strafrecht). De uitspraak in de onderhavige zaak stelt aan deze regeling geen verdergaande vereisten.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat rechtszaken in de toekomst door deze uitspraak worden beïnvloed, zodat daders mogelijk niet (meer) kunnen worden veroordeeld?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op vragen 2 en 4. Mijns inziens is in casu sprake van een incident waarin de inschatting van het EHRM afwijkt van de inschatting die door de nationale gerechten is gemaakt. Deze uitspraak van het Hof betekent geenszins dat een veroordeling van een verdachte in de toekomst nooit meer (mede) gebaseerd zou kunnen zijn op de verklaring van een ter zitting afwezige getuige.
Het opleggen van de langstudeerdersboete aan studenten van de TU Delft |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Langstudeerboete voor dubbelinschrijvers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het evident onredelijk is dat studenten een boete van 3000 euro moeten betalen vanwege de wijze van invoeren van de harde knip? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Vanaf het collegejaar 2012–2013 wordt de harde knip bij wet ingevoerd. De harde knip houdt in dat studenten hun bachelor volledig moeten hebben afgerond voordat ze aan een master mogen beginnen. Momenteel is wettelijk geregeld dat alle bacheloropleidingen minstens één aansluitende doorstroommaster hebben. Deze master wordt aan dezelfde instelling gevolgd en kan in veel gevallen begonnen worden zonder dat de student de bachelor volledig afgerond heeft. Dit heet de zachte knip. In de zachte knip-situatie is de student bij zowel de bachelor- als de masteropleiding ingeschreven en verbruikt hij dus ingeschreven studiejaren. Hij volgt immers twee opleidingen, bachelor en master, en behaalt voor beide ook studiepunten. Door het landelijk invoeren van de harde knip is dit niet meer mogelijk.
Bent u bereid om de studenten in kwestie vrij te stellen van de boete, omdat ze deze niet hebben gekregen vanwege hun studieduur, maar vanwege een administratieve kwestie? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 betreft het hier niet slechts een administratieve kwestie. De student staat ook ingeschreven in de masteropleiding en doet examens. Als hij uitloopt in zijn studieduur, wordt hij volgens de langstudeerdersmaatregel langstudeerder.
Waarom trekt u de gehele langstudeerdersboete niet in, bij gebrek aan politiek en maatschappelijk draagvlak?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 17 augustus (Tweede Kamer, 31 288, nr. 310).
Stichting Lezen & Schrijven |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
|
|
![]() |
Wat is uw beleidsmatige reactie op het artikel «Stichting prinses Laurentien krijgt aantal laaggeletterden niet omlaag»?1 Herkent u de analyse? Kloppen de stellingnames over de gestokte vooruitgang in het verminderen van laaggeletterdheid met de bij u bekende feiten?
Wat is uw reactie op de claim dat het de Stichting Lezen & Schrijven aan inhoudelijke expertise ontbreekt om de grote problemen van laaggeletterdheid te tackelen?
Wat onderneemt u om de kwaliteit van het geleverde werk van de Stichting «Lezen & Schrijven» te meten en te borgen? Welke andere expertise benut u om laaggeletterdheid aan te pakken?
De veiligheid van paspoortgegevens. |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de constatering tijdens het algemeen overleg over Privacy van 3 juli 2012, dat steeds meer aanbieders van diensten en producten om kopietjes van het paspoort vragen en dit de bescherming van onze persoonsgegevens kwetsbaar maakt?
Ik herinner mij het algemeen overleg van 3 juli 2012. Ik herinner mij ook dat ik in dat algemeen overleg een dergelijke constatering niet heb gehoord, en deze zelf ook niet heb gedaan.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CBP wijst op verbod kopiëren paspoort» van 12 juli jl?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Het College bescherming persoonsgegevens is onafhankelijk, ook in zijn handhavingstaken. Ik acht het niet dienstig om naar aanleiding van dit soort concrete initiatieven te reageren op de wijze waarop het College zijn taak uitoefent.
Klopt het dat het afstaan van een kopie van het identiteitsbewijs en een bankschrift steeds vaker een voorwaarde is voor het verkrijgen van bepaalde producten en of diensten? Indien ja, wat vindt u van deze praktijk en hoe verhoudt het zich tot wetgeving inzake persoonsgegevens?
Daarover bestaan geen statistische gegevens. Van belang is slechts of voor zulke producten een kopie gevraagd mag worden van het identiteitsbewijs. Zoals het CBP nog eens heeft benadrukt mag dat als regel niet, behalve in bepaalde uitzonderingsgevallen. Bankafschriften bevatten diverse persoonsgegevens. Ook het verzamelen en verder gebruiken van deze gegevens is gebonden aan de regels in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Bent u bekend met de tekst op de site van de rijksoverheid waar vermeld wordt dat als u een telefoon wilt afsluiten u verplicht bent een kopie van paspoort af te geven? Kunt u zorgen voor een eenduidige communicatie en de tekst op www.rijksoverheid.nl aanpassen aan de richtlijnen van het Centraal Planbureau (CPB)?2
De bedoelde tekst op de website is op 18 juli jongstleden in overleg met het College bescherming persoonsgegevens (CBP) geactualiseerd.
Bent u ervan op de hoogte dat bedrijven binnen een bepaalde sector, bijvoorbeeld telefoon- en internetaanbieders, dezelfde soort persoonsgegevens vragen aan consumenten? Zo ja heeft de consument dan wel een vrije keuze als het product en of dienst niet te verkrijgen is zonder het afgeven van een kopie van het paspoort?
Voor zover bedrijven ten onrechte een kopie van het paspoort vroegen, veronderstel ik dat de bewuste bedrijven naar aanleiding van de recente richtsnoeren van het CBP hun praktijken zullen aanpassen.
Kunt u inzichtelijk maken welke bedrijven en sectoren en in welke gevallen zij vragen om een kopie van het paspoort bij het verlenen van een dienst en of het kopen van een product?
Nee, ik beschik niet over dergelijke gegevens.
Kunt u toelichten of en wanneer er een noodzaak is van dergelijke bestanden voor de bedrijfsvoering van bedrijven?
Het CBP heeft op 12 juli 2012 richtsnoeren gepubliceerd over het gebruik van een «kopietje paspoort». Op de website mijnprivacy.nl wordt dit nader toegelicht aan de hand van concrete voorbeelden en vragen en antwoorden. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze website.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak het afgeven van een kopie van het paspoort of identiteitsbewijs heeft geleid tot identiteitsdiefstal?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze wordt gecontroleerd of bedrijven de regels inzake bescherming persoonsgegevens naleven en of de databeveiligingsmaatregelen rondom een dergelijk bestand wel adequaat zijn?
Het CBP is belast met het toezicht op de naleving van de wetten inzake bescherming persoonsgegevens. Zie verder mijn antwoord op vraag 2 en vraag 12.
Bent u zich bewust van de risico’s van het gebruik van deze bestanden door derden inclusief politie, justitie en inlichtingendiensten en het combineren van deze bestanden met gegevens in andere bestanden?
Ja.
Bent u bekend met diensten en producten die over de grens worden aangeboden en ook persoonsgegevens opvragen? Welke regels zijn hierop van toepassing?
Zolang vrager en aanbieder van een product of dienst binnen de Europese Economische Ruimte activiteiten ontplooien, is richtlijn 95/46/EG, in combinatie met de toepasselijke nationale implementatievoorschriften, van toepassing op de met het aanbod geassocieerde gegevensverwerking van toepassing. Indien tenminste een van beide partijen zich in een derde land bevindt, dan kunnen voorschriften van buitenlands recht van toepassing zijn.
Op welke wijze gaat u erop toezien dat het verbod op kopieën paspoort voortaan wel wordt nageleefd en de consument geïnformeerd is over haar rechten dienaangaande? Deelt u de mening dat een boetebevoegdheid van de privacytoezichthouder juist in dit soort gevallen een waardevolle stok achter de deur is om naleving van privacy wetgeving te bevorderen? Indien ja, op welke wijze bent u voornemens om uitvoering te geven aan de onlangs in de Kamer aangenomen motie Recourt/Berndsen3, waarin u bent verzocht om voor 1 januari 2013 met een voorstel te komen waarin de boetebevoegdheid van het CBP wordt geregeld?
Het – overigens geenszins absolute – verbod op het maken en bewaren van een kopie van een identiteitsdocument wordt niet door mij, maar door het CBP gehandhaafd. Het CBP is onafhankelijk en stelt zelf zijn toezichts-, handhavings- en voorlichtingsprioriteiten vast, en legt daarover verantwoording af.
Ik deel de mening niet dat deze kwestie nu juist bij uitstek de noodzaak voor het uitbreiden van de bestuurlijke boetebevoegdheid in de Wet bescherming persoonsgegevens aantoont. Er zijn vele handhavingsvragen die noodzaken na te denken over de wijze van sanctionering van de Wbp. Op de door de Kamer aangenomen motie van het lid Recourt zal ik afzonderlijk reageren.
Bent u zich ervan bewust dat de gegevens op de chip van een paspoort makkelijk te kopiëren zijn met op internet verkrijgbare software?4 Wat gaat u hieraan doen?
Voor het antwoord hierop verwijs ik naar de antwoorden die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal geven op de schriftelijke vragen van het lid Elissen over de nieuw paspoorten die grote beveiligingsproblemen kennen (vraagnummer 2012Z14564, ingezonden 17 juli 2012).
Het ronselen van gehandicapte meisjes voor seks |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Gehandicapte meisjes geronseld voor seks»?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Wanneer meisjes door loverboys worden geronseld voor seks is er sprake van mensenhandel. Het ronselen van jonge meisjes voor seks is een breder maatschappelijk probleem. Daarom is ook gekozen voor een rijksbrede aanpak. Tezamen met mijn collega-bewindslieden van Veiligheid en Justitie en OCW heb ik een actieplan rijksbrede aanpak loverboy-problematiek opgesteld . Ik heb de Tweede Kamer bij brief van 20 december 2011 over dit actieplan geïnformeerd 2.
Deelt u de mening dat het afschuwelijk is dat jonge mensen met een beperking geronseld worden voor prostitutie en gedwongen worden tot seksuele handelingen? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om deze mensen te beschermen tegen seksuele misdrijven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind dit afschuwelijk. Het is dan ook essentieel de samenleving ervan te doordringen dat wij gezamenlijk tegen (seksueel) geweld en mishandeling van kwetsbare mensen moeten optreden. In de afgelopen periode zijn diverse brieven aan uw Kamer gezonden over geweld jegens kwetsbare mensen. Dit najaar zal over de laatste stand van zaken worden gerapporteerd.
In de bovengenoemde rijksbrede aanpak van de loverboy-problematiek zijn maatregelen aangekondigd op het gebied van onderzoek naar (herhaald) slachtofferschap, voorlichting en trainingen en advisering van jeugdzorginstellingen.
Meer specifiek over de situatie van meisjes met een verstandelijke beperking kan ik het volgende melden. De instellingen waar deze meisjes verblijven, hebben ten principale de rol en de taak om een veilig thuis te bieden voor de meisjes. Met voorlichting (bewustwording), begeleiding (signalering) en het versterken van de weerbaarheid kan veel worden bereikt. Op dit moment laat ik een inventarisatie uitvoeren naar bestaande instrumenten en programma’s rond preventie van seksueel misbruik en het vergroten van weerbaarheid. Dan komt in beeld waar zich eventuele lacunes bevinden en waar extra aandacht moet zijn voor verbindingen tussen de verschillende organisaties. De inventarisatie betreft de hele keten: van preventie, signaleren, aanpak tot en met nazorg. Op basis van de inventarisatie zal ik bezien welke aanvullende maatregelen moeten worden getroffen.
Is het u bekend of er goede nazorg is geboden aan de meisjes die in Limburg geronseld werden door mensenhandelaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja, de betrokken instelling heeft laten weten dat zij de meisjes in eerste instantie zelf heeft opgevangen en begeleid. Waar nodig is vervolgens via het meldpunt «Helse Liefde» passende hulp gezocht.
Hoeveel meisjes en jongens met een beperking zijn de afgelopen jaren slachtoffer geworden van loverboys en mensenhandelaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het OM houdt niet bij in welke mate de slachtoffers van mensenhandel verstandelijk beperkt zijn. Wel is bij het OM bekend dat er in Noord-Limburg in 2011 en 2012 in 5 gevallen sprake is geweest van slachtoffers met een verstandelijke beperking. Dit betreft slachtoffers met een dusdanige geestelijke beperking dat ze verblijven in een zorginstelling.
In algemene zin kan worden gesteld dat de ronselpraktijken van mensenhandelaren met name zijn gericht op kwetsbare groepen, waaronder slachtoffers in economisch zwakkere posities en slachtoffers waarbij op enige wijze sprake is van verstandelijke beperkingen. Het beleid voor de aanpak van mensenhandel is dan ook voor een groot deel gericht op (de voorlichting van) deze kwetsbare groepen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt er in het actieplan voor de rijksbrede aanpak van de loverboy-problematiek al rekening mee gehouden dat mensenhandelaren zich op kwetsbare groepen richten en daar wordt beleid op gericht.
Is er aangifte gedaan van mensenhandel naar aanleiding van het ronselen in Limburg? Zo ja, worden deze aangiftes in behandeling genomen? Zo nee, kunt u een rol spelen in het bespoedigen van het doen van aangifte?
Momenteel loopt er een concrete strafzaak in Noord-Limburg en een in Zuid-Limburg. In beide genoemde zaken is aangifte gedaan, althans een melding op grond waarvan het onderzoek zich heeft ontwikkeld. Deze zijn in behandeling genomen en hebben geleid tot het traceren en aanhouden van diverse verdachten.
Zijn de slachtoffers gehoord door mensen die expertise hebben in het horen van mensen met een verstandelijke beperking om te voorkomen dat er bewijsmateriaal verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
De Aanwijzing mensenhandel van het College van procureurs-generaal stelt dat het spreken met en horen van slachtoffers van mensenhandel dient te geschieden door verhoorders die specifieke expertise en competenties hebben. De politie laat de verhoorders in mensenhandel- en zedenzaken hiervoor certificeren. In de Limburgse zaken zijn de slachtoffers gehoord door gecertificeerde rechercheurs in een daarvoor geschikte verhoorstudio te Eindhoven.
Zijn de mensenhandelaren opgepakt die verantwoordelijk zijn voor het ronselen van gehandicapte meisjes in Limburg? Hoeveel daders zijn er inmiddels gepakt en welke straf hebben zij ontvangen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In de lopende zaken in Limburg Noord en Zuid zijn zeven verdachten aangehouden. Deze zaken moeten nog inhoudelijk door een rechter worden behandeld.
Is het u bekend of daders in zorginstellingen werken of vooral buiten de zorginstellingen mensen met een beperking ronselen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er is bij mijn weten niet onderzocht waar daders die mensen met een beperking ronselen werken. Het beleid is er op gericht mensen met een beperking in het algemeen weerbaarder te maken tegenover iedereen die mogelijk misbruik van hen kan maken. Het gaat dan niet alleen om loverboys, maar ook om mogelijk misbruik door zorgverleners, medebewoners, familieleden en bekenden. Als de lopende zaken tot een afronding zijn gekomen, wil ik bezien of nadere actie nodig is.
Worden alleen begeleiders van zorginstellingen in Limburg geïnformeerd op welke manier mensenhandelaren hun bewoners willen ronselen of geldt dit voor alle zorginstellingen in Nederland?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
In het onder 4 genoemde actieplan voor de rijksbrede aanpak van de loverboy-problematiek zijn trainingen, adviezen en actuele kennisoverdracht opgenomen aan jeugdzorginstellingen in in principe heel Nederland.
Op welke wijze is nazorg ingezet voor de geronselde mensen, maar ook voor het personeel van de zorginstellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie voor de nazorg aan de geronselde mensen het antwoord op vraag 3. De betrokken zorginstelling heeft een intern traumateam voor opvang na calamiteiten, waaronder ook ervaringen met loverboys. Uiteraard kan desgewenst ook externe hulp worden ingeroepen.
Is het u bekend of ook in andere regio’s mensen met een beperking geronseld worden door loverboys en mensenhandelaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Er zijn geen concrete cijfers, maar het loverboys-probleem speelt in het hele land en is in eerste instantie opgemerkt en aangepakt in «de vier grote steden»: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Ik ga er dan ook van uit dat deze problematiek niet alleen bij instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking in Limburg speelt. Het is nu primair zaak om de weerbaarheid van potentiële slachtoffers te vergroten en de daders aan te pakken. Dit biedt de beste preventie voor slachtoffers. Ik zie geen aanleiding tot het uitvoeren van een inventariserend onderzoek. Zie voorts het antwoord op vraag 4.
Welke aanpak wordt momenteel gebruikt door justitie, politie en zorginstellingen om het ronselen van mensen met een beperking tegen te gaan?
Naast voorlichting over seksualiteit en seksueel misbruik en versterking van de weerbaarheid is er een aantal projecten zoals «Pretty Woman», Fier Fryslan en trainingen van Rutgers WPF. De koepelorganisatie VGN heeft een handreiking «seksualiteit en seksueel misbruik» uitgebracht en is dit jaar betroken bij een leernetwerk seksualiteit. Zie voorts het antwoord op vraag 4 en 15.
Heeft iedere zorginstelling beleid om mogelijk ronselen vroegtijdig te signaleren? Zo nee, hoe gaat u regelen dat iedere zorginstelling alert is op de kwetsbaarheid van hun bewoners of deelnemers aan dagbesteding enz.?
Het is mij niet bekend of alle zorginstellingen beleid hebben om ronselen vroegtijdig te signaleren. Wel weet ik dat zorginstellingen en met name de orthopedagogische centra, zeer alert zijn op contacten die loverboys leggen met cliënten. Zorginstellingen onderhouden hierover ook contacten met de politie.
Wat is de stand van zaken van de aanpak van seksueel misbruik aan de hand van het rapport «Beperkt weerbaar»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Op 7 februari 2012 heb ik een brief naar de Tweede Kamer gezonden met daarin een actieplan. De aangekondigde acties zijn voor een groot deel opgehangen aan de uitkomsten van een inventariserend onderzoek. Dat onderzoek komt naar verwachting in september beschikbaar.
De te ondernemen acties rond «Beperkt Weerbaar» worden vervlochten in de bredere GIA ( Geweld In Afhankelijkheidsrelaties) aanpak. In de voortgangsrapportage GIA van dit najaar zal ik hierover rapporteren.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat ondanks de aandacht voor kwetsbaarheid van mensen met een verstandelijke beperking, blijkend uit het rapport «Beperkt weerbaar», het ronselen – tot en met het inzetten van beperkten in de prostitutie – heeft kunnen plaatsvinden? Welke maatregelen worden genomen ten opzichte van preventie, nazorg, aangifte, opsporing en berechting?
Zoals u weet heeft de aanpak van mensenhandel een hoge prioriteit bij dit kabinet. In de kabinetsbrief van 26 april 20123 is toegelicht welke maatregelen in dit kader zijn getroffen. In deze brief is tevens toegelicht dat de hoge prioriteit die de aanpak van mensenhandel heeft er zelfs toe kan leiden dat er meer slachtoffers worden aangetroffen, zoals bleek uit de cijfers van het aantal slachtoffers van mensenhandel over het jaar 2011. Hoewel mensenhandel nooit geheel zal kunnen worden uitgebannen, wordt door middel van genoemde maatregelen -waarvan een groot deel dus (zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4) is gericht op kwetsbare groepen- er wel naar gestreefd om zoveel mogelijk slachtoffers te voorkomen.
Erkent u dat het afschaffen van de instroom van mensen in zorgzwaartepakket (zzp) 1 tot en met 3 in de intramurale zorg juist mensen met een beperking extra kwetsbaar maakt om geronseld te worden voor prostitutie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze kwetsbaarheid te verminderen?
Nee. In het Algemeen Overleg met uw Kamer op 4 juli 2012 over de tweede voortgangsrapportage Hervorming Langdurige Zorg is aandacht gevraagd voor de randvoorwaarden van invoering per 1 januari 2013 voor onder anderen kinderen en jeugdigen (en cliënten met zorgzwaartepakket VG3. In september zal ik u nader over de concrete uitwerking hiervan informeren.
Hoe worden mensen met een beperking beschermd tegen loverboys en mensenhandelaren zodra de begeleiding vanuit de AWBZ overgeheveld wordt naar gemeenten? Erkent u dat hier een groot risico wordt gelopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Veel mensen uit deze doelgroep zijn in beeld bij de gemeente. Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgen zij namelijk voorzieningen van de gemeente. Als de gemeente verantwoordelijk wordt voor de extramurale begeleiding, dan nemen de mogelijkheden voor een integrale aanpak toe. Zoals u weet, besluit een nieuw kabinet over de decentralisatie van de begeleiding naar gemeenten.
Hoeveel aangiftes van seksuele misdrijven van mensen met een beperking zijn de afgelopen jaren gedaan en hoe vaak leidde dit tot begeleiding? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord op vraag 4.
Nieuw paspoorten die grote beveiligingsproblemen kennen |
|
André Elissen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe pas is onveilig»?1
Ja.
Ziet u net als de ontdekker van de kwetsbaarheden ernstige bedreigingen voor de maatschappelijke veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende artikel heeft betrekking op twee aspecten, te weten het op afstand kunnen activeren van de Rfid-chip die in de reisdocumenten is opgenomen en het kunnen kopiëren van de gegevens die in de chip zijn opgeslagen.
Ik memoreer dat over beide aspecten uw Kamer geïnformeerd is. Reeds in september 2005, dus voor de invoering in 2006 van de chip in de reisdocumenten, is in antwoord op vragen van het TK-lid De Wit2 aan de Kamer gemeld dat het door de Europese Unie voorgeschreven mechanisme dat gebruikt wordt om toegang te krijgen tot de gegevens in de chip (Basic Access Control) zwakheden kent.
In 2008 heeft de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de Kamer geïnformeerd3 over het op afstand kunnen activeren van de chip in de reisdocumenten en de resultaten van onderzoek naar de mogelijkheden om dat tegen te gaan. De betreffende onderzoeksrapporten zijn met deze brief aan de Kamer aangeboden. Voor de verdere details verwijs ik naar de stukken die eerder aan uw Kamer zijn gezonden.
Ik teken hierbij aan dat de vingerafdrukken die sinds 2009 in de chip van de reisdocumenten worden opgeslagen extra beveiligd zijn. Binnen de Europese Unie is hiervoor het beschermingsmechanisme Extended Access Control (EAC) ontwikkeld. Naast bescherming van de toegang tot de vingerafdrukken middels Terminal Authenticatie, voorziet EAC in de beveiliging van de communicatie tussen chip en uitleesapparaat (d.m.v. Chip Authenticatie). Sinds de invoering van de vingerafdrukken in 2009 wordt dit toegepast. Door de toepassing van EAC kunnen alleen daartoe geautoriseerde voorzieningen de vingerafdrukken uit de chip lezen. Voor de Nederlandse reisdocumenten geldt dat thans alleen de voorzieningen van de uitgevende instanties van de reisdocumenten over een dergelijke autorisatie beschikken.
In de beantwoording van meerdere schriftelijke vragen4 is ook ingegaan op de mogelijkheid dat de gegevens die in de chip zijn opgeslagen worden gekopieerd en de mogelijkheid om dat te detecteren. Uiteraard is het zo dat controlerende instanties wel moeten controleren of het om gekopieerde gegevens gaat. Dat geldt ook voor de fysieke echtheidskenmerken van de reisdocumenten. Er kan alleen maar worden vastgesteld dat er met een document wordt gefraudeerd als goed gecontroleerd wordt of het document integer is.
Gaat u maatregelen nemen om identiteitsfraude te voorkomen? Zo ja, welke en kunt u deze nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om de kwetsbaarheden in de nieuwe paspoorten te verhelpen? Welke maatregelen gaat u treffen in het kader van nationale veiligheid en terrorismebestrijding?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u op lange termijn doen om te voorkomen dat er opnieuw paspoorten met beveiligingsproblemen ontworpen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Grieken lopen fors achter op schema” |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Grieken fors achterlopen op schema?1
Hoe beoordeelt u dat van de 300 hervormingsmaatregelen er 210 maatregelen niet zijn uitgevoerd door Griekenland?
Klopt het dat nog steeds wordt gefraudeerd met uitkeringen, zoals de 30 000 pensioenen aan (waarschijnlijk) reeds overleden personen en het gesjoemel met blindenuitkeringen, zoals aan de 700 «blinden» op het eiland Zakynthos waarvan er slechts 60 echt blind zijn?
Deelt u de mening dat de Grieken zich keer op keer niet aan de afspraken houden en dat onderhand de maat vol is?
Gaat u de aanvraag om uitstel van betaling en de uitbetaling van de volgende tranche blokkeren als Griekenland zich niet aan de afspraken heeft gehouden? Zo nee, hoe lang laat u zich nog voor de gek houden door de Grieken?
Het bericht 'Honderden ontslagen door de wietpas' |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden ontslagen door wietpas»? Wat is uw oordeel over dit bericht?1
Ja. Ik heb dit bericht voor kennisgeving aangenomen.
Bent u bereid met onmiddellijke ingang een einde te maken aan de oerdomme wietpas die hardwerkende Nederlanders in een uitkering jaagt, straatdealers aan het werk houdt, slecht is voor de volksgezondheid, politie en justitie bezighoudt met bijzaken in plaats van hoofdzaken en een inperking is op de individuele vrijheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het aangescherpte coffeeshopbeleid is op 1 en 28 maart jl. in uw Kamer aan de orde geweest. In mijn brief van 1 juni 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 287) heb ik uw Kamer gemeld dat ik de stand van zaken rond de invoering van het aangescherpte coffeeshopbeleid op de voet volg en dat de invoering volgens verwachting verloopt. Ik zie dan ook geen aanleiding om het beleid stop te zetten.
Controle naleving visserijwet |
|
Henk van Gerven , Nine Kooiman |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u zich bewust van de verwarring die er onder politieagenten en groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA's) bestaat over de vraag of opsporingsambtenaren nu wel of niet kunnen controleren op de naleving van de bepalingen bij of krachtens de Visserijwet 1963?1
Ik heb kennis genomen van het door de vragenstellers genoemde artikel in Dier en Milieu (Dier & Milieu 2012/3). Om eventuele onduidelijkheid over bevoegdheid van opsporingsambtenaren en de aan hen toegekende bevoegdheden voor controle op de naleving van de Visserijwet 1963 weg te nemen ga ik in het navolgende uitgebreid op deze onderwerpen in.
Artikel 141 en 142 van het Wetboek van strafvordering regelen wie bevoegd is tot het opsporen van strafbare feiten. Artikel 141 regelt dat dit in ieder geval zijn de officieren van justitie, de ambtenaren van politie, aangewezen ambtenaren van de marechaussee en opsporingsambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten, die derhalve ook bevoegd zijn tot opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963. De bevoegdheid van bijzonder opsporingsambtenaren (BOA’s) is geregeld in artikel 142 van het Wetboek van strafvordering. Het gaat om verschillende categorieën BOA’s, te weten:
Opsporing van overtredingen van de Visserijwet 1963 vindt plaats door BOA’s die bevoegd zijn tot opsporing van de strafbare feiten in Domein I, «openbare ruimte» als bedoeld in de Circulaire bijzonder opsporingsambtenaar. Het gaat in dit geval om BOA’s die zijn aangewezen op grond van artikel 142, eerste lid, onderdeel a en b, van het Wetboek van strafvordering. Artikel 142, eerste lid, onderdeel c, biedt de mogelijkheid bij bijzondere wet BOA´s aan te wijzen. Dat geschiedt bij artikel 59 van de Visserijwet 1963. Het gaat om de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane en de door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aangewezen ambtenaren. Van deze laatste aanwijzingsbevoegdheid is geen gebruik gemaakt.
De in het voorgaande genoemde opsporingsambtenaren beschikken over de opsporingsbevoegdheden uit het Wetboek van strafvordering. Voor wat opsporing betreft van strafbare feiten, bedoeld in de Wet op de economische delicten, komen daar, na inwerkingtreding van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Stb 2012, nr. 346), de in de Wet op de economische delicten genoemde opsporingsmiddelen bij. En specifiek voor controle op documenten, die op grond van de Visserijwet 1963 zijn vereist, bevat artikel 55 van de wet een toonplicht.
Uit artikel 55 van de Visserijwet volgt namelijk dat opsporingsambtenaren bescheiden mogen vorderen voor zover dat voor de uitoefening van hun taak nodig is. Met de term opsporingsambtenaren worden in dit geval alle opsporingsambtenaren bedoeld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Visserijwet in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 6, p. 3), dat onlangs door de Eerste Kamer is aangenomen. In het bijzonder kan worden gewezen op de nota van wijziging (Kamerstukken II 2010/11, 32 574, nr. 7), waarmee de zinsnede «opsporingambtenaren, als bedoeld in artikel 59» (van de Visserijwet 1963) is gewijzigd in «opsporingsambtenaren», teneinde buitengewone opsporingsambtenaren hier tevens onder te scharen.
Gezien de aard van de te vorderen bescheiden en de omstandigheden waarin ten tijde van totstandkoming van het artikel behoefte heeft bestaan aan inzage in die bescheiden, mag worden aangenomen dat beoogd is met artikel 55 van de Visserijwet 1963 opsporingsambtenaren een brede bevoegdheid te geven om naleving van de wet te controleren en overtredingen op te sporen. Een opsporingsambtenaar, regulier of buitengewoon, kan een visser – bijvoorbeeld langs de waterkant –, vragen naar de op grond van de Visserijwet 1963 vereiste bescheiden. De rechtbank Amsterdam heeft deze conclusie onderstreept (LJN: BA9602, Rechtbank Amsterdam, 13/994289–06). Ik ben derhalve van mening dat opsporingsambtenaren, waaronder BOA’s en politieagenten, voldoende bevoegdheden hebben om controle uit te voeren op naleving van de Visserijwet 1963. Een aanwijzing van deze ambtenaren als toezichthouder is hiervoor derhalve niet nodig.
Klopt het dat dit een negatief effect heeft op de mate van controle op o.a. visstroperij?
Ik zal contact zoeken met organisaties waaronder de betreffende opsporingsambtenaren ressorteren, met het verzoek het bovenstaande in de organisatie kenbaar te maken. Ik zal de inhoud tevens onder de aandacht brengen bij Sportvisserij Nederland en de Combinatie van beroepsvissers. In het voorgaande is uiteengezet welke bevoegdheden politie en BOA’s ter beschikking staan bij controle op naleving van de Visserijwet 1963. Ik acht deze bevoegdheden voldoende.
Bent u van mening dat de politie niet aangewezen is als toezichthouder ingevolge de Visserijwet dus derhalve ook geen controle bevoegdheden heeft op grond van de Algemene wet bestuursrecht? Of bent u van mening dat controle wel kan plaatsvinden op grond van artikel 55 van de Visserijwet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u duidelijkheid brengen richting de betreffende politieagenten en groene BOA’s?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u een wettelijk gedekte controlerende bevoegdheid voor de politie en groene BOA’s betreffende visstroperij noodzakelijk? Zo ja, wilt u het Besluit Aanwijzing Toezichthouders Visserijwet 1963 wijzigen om te bewerkstelligen dat politiebeambten en groene BOA’s ook worden aangewezen als toezichthouders voor de Visserijwet? Zo nee, waarom niet en welke maatregel wilt u dan nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de inzet op controle op visstroperij qua menskracht per soort opsporingsambtenaar?
Op grond van artikel 21 van de Visserijwet 1963 is voor anderen dan een visrechthebbende toestemming van de visrechthebbende vereiste om op een water te mogen vissen. De verantwoordelijkheid voor controle op de naleving hiervan is in belangrijke mate neergelegd bij de rechthebbenden op het visrecht. Als het gaat om handhaving op illegale sportvisserij dan wordt dit voornamelijk uitgevoerd door ca. 100 BOA’s die door de hengelsportverenigingen worden ingezet en door verenigingscontroleurs. Zij vormen ook belangrijke ogen en oren in het veld om gevallen van grove stroperij door te geven, waarbij illegaal met grote hoeveelheden beroepsvistuigen wordt gestroopt.
Voor de strafrechtelijke handhaving op grootschalige visstroperij met beroepsvistuigen wordt in een regionale aanpak samengewerkt door controleurs van de nVWA, tevens met BOA’s die door de sportvisverenigingen worden ingezet, maar ook met de regiopolitie en het KLPD. Hier is bij de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Visserijwet 1963 in verband met de bestrijding van visstroperij en het vervallen van de akte, alsmede enkele andere wijzigingen van deze en enige andere wetten (Kamerstukken II, 32574) ook met de Tweede Kamer over gesproken.
De inzet vanuit de nVWA is hierbij gedurende de afgelopen jaren ongewijzigd gebleven en betreft ca. 4,5 fte per jaar. Door politie-ambtenaren worden jaarlijks tussen 500 en 600 processen-verbaal uitgeschreven voor overtredingen van de Visserijwet 1963.
Het bericht ‘Limburg wil opheldering lek kerncentrale’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Limburg wil opheldering lek kerncentrale»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat er al jarenlang radioactief water lekt uit kernreactor Tihange 1?
Ik heb naar aanleiding van de berichtgeving rond het lek in Tihange 1 contact opgenomen met het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC), de Belgische toezichthouder.
Het FANC gaf aan dat het lek zich niet bevindt in een systeem dat van belang is voor de nucleaire veiligheid van de reactor, maar in een bassin waar gebruikte splijtstofstaven zijn opgeslagen. Dit splijtstofopslagbassin heeft een dubbele wand en het lek zit in de binnenste wand. Het water dat weglekt, wordt in de tussenruimte tussen de wanden opgevangen. Er lekt dus geen radioactief besmet water vanuit de centrale naar de omgeving. Het lek vormt dan ook geen bedreiging voor mens, dier en milieu. Ook vormt het lek geen gevaar voor de werknemers van de centrale.
Het FANC volgt de mogelijke effecten van het lek op de installatie. Er zijn ook al herstelwerkzaamheden verricht en verdere benodigde werkzaamheden voor herstel worden nu gepland.
Hoe oordeelt u over het feit dat het Belgische Federale Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) al zes jaar lang op de hoogte was van het lek, maar dat de kernreactor desondanks kon blijven draaien?
Op mijn verzoek heeft het FANC mij geïnformeerd over het lek in de kerncentrale in Tihange 1. Zoals vermeld onder vraag 2, gaat het hier om het splijtstofopslagbassin. Het gaat het dus niet over het koelsysteem van de reactor. Het FANC volgt de mogelijke effecten van het lek op de installatie.
Zoals ik bij vraag 2 al aangaf, zijn er ook al herstelwerkzaamheden verricht en verdere benodigde werkzaamheden voor herstel worden nu gepland. Ondertussen wordt het lekwater opgevangen en behandeld. Het lek wordt daarnaast goed in de gaten gehouden en vormt geen gevaar voor België en Nederland.
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van het toezicht en oordeel van de Belgische overheid en toezichthouder.
Bent u het met de fractie van GroenLinks eens dat deze stokoude kernreactor zo snel mogelijk gesloten zou moeten worden? Gaat u daar bij de Belgische regering op aandringen?
Nucleaire veiligheid is primair een nationale verantwoordelijkheid en de aan mij door de Belgische toezichthouder geleverde informatie geeft mij geen indicatie dat er grensoverschrijdende risico´s aan de orde zouden zijn als gevolg van het lek in Tihange 1. Het is dan ook aan de Belgische overheid om een besluit te nemen over het al dan niet openhouden van de reactor. Ik zie derhalve geen aanleiding om bij de Belgische regering aan te dringen op sluiting van kernreactor Tihange 1. Ook uw Kamer deelt deze mening, getuige het verwerpen van de motie Van Tongeren (29 023, 127) die opriep tot sluiting van de centrale.
Heeft de Belgische regering u in de afgelopen zes jaar op de hoogte gesteld dat er met medeweten van het FANC, radioactief water uit de kerncentrale in Tihange lekt?
Ik ben hiervan niet op de hoogte gesteld. Het FANC heeft ook de Belgische overheid niet geïnformeerd omdat het lek volgens het FANC een operationeel probleem is zonder gevolgen voor de nucleaire veiligheid of de veiligheid van mens, dier en milieu.
In algemene zin geldt dat, mochten er omstandigheden bij een nucleaire installatie in België, maar ook in andere Europese landen, ontstaan waarvan het van belang is dat ik daarvan op de hoogte ben, ik hierover (volgens internationale afspraken) direct word geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord bij vraag 9.
Bent u voornemens om bij de Belgische regering en bij exploitant Electrabel aan te dringen op volledige openheid van zaken over de gebreken van Tihange 1, aangezien de kernreactor slechts 36 kilometer van de Nederlandse grens af staat?
Er is reeds regulier overleg met de Belgische overheid en het FANC om elkaar te informeren over de nucleaire veiligheid. Zoals ik in vraag 2 al aangeef, heeft het FANC mij op mijn verzoek geïnformeerd over het lek in Tihange 1. Dat doet zij mede op basis van de informatie die zij van exploitant Electrabel ontvangt.
Bent u voornemens om samen met de Belgische autoriteiten een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de effecten van het radioactieve lek op mens, dier en milieu?
De waterkwaliteit van de Maas wordt voortdurend gemonitord door een meetstation in Eijsden, waar de Maas Nederland binnenkomt. Hierbij worden onder andere metingen verricht naar de aanwezigheid van radioactiviteit. Deze metingen vinden continu plaats en zullen plaats blijven vinden. Er zijn geen afwijkende meetwaarden gevonden in de Maas.
Een apart onderzoek naar de effecten op mens, dier en milieu lijkt mij niet zinvol omdat de waterkwaliteit van de Maas al continu gecontroleerd wordt.
Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Kunt u garanderen dat andere kerncentrales vlak over de Nederlandse grens en de kerncentrale in Borssele geen gebreken vertonen?
Zowel in België als in Nederland wordt toezicht gehouden op de nucleaire veiligheid van reactoren en installaties. In Nederland houdt de Kernfysische Dienst (KFD) toezicht. In België houdt het FANC toezicht. Het FANC staat bij ons bekend als een zeer betrouwbare organisatie en is vergelijkbaar met de KFD.
Ook internationaal is er toezicht op de veiligheid van kerncentrales, bijvoorbeeld door het IAEA.
Wanneer er zich gebreken voordoen in kerncentrales net over de Nederlandse grens, dan worden er passende maatregelen genomen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd bij de geconstateerde mogelijke afwijkingen in reactor 3 van kerncentrale Doel. Naar aanleiding van de constateringen in Doel 3 wordt ook reactor Tihange 2, die van dezelfde fabrikant is als Doel 3, tijdens de reguliere onderhoudsstop geïnspecteerd op soortgelijke mogelijke afwijkingen.
Over afwijkingen waarvan het van belang is dat ik daarvan op de hoogte ben, word ik (volgens internationale afspraken) onmiddellijk geïnformeerd. Dit geldt ook voor afwijkingen in centrales verder van de Nederlandse grens.
Bent u bereid een structureel nucleair veiligheidsoverleg op te zetten met uw collegae uit Duitsland en België?
In het kader van nucleaire veiligheid, maar ook in het kader van crisisbeheersing, heb ik al structureel overleg met mijn collegae in België en Duitsland. Ook op Europees niveau vinden dergelijke overleggen plaats.
Er bestaan goede afspraken tussen Nederland en de buurlanden, maar ook op Europees niveau voor wat betreft informatie-uitwisseling over storingen, incidenten en tijdens ongevallen. Voor informatie-uitwisseling over incidenten en ongevallen wordt op Europees niveau bijvoorbeeld gebruik gemaakt van het ECURIE-systeem (European Community Urgent Radiological Information Exchange). Nederland en België maken hier ook gebruik van.
Storingen die in nucleaire inrichtingen buiten Nederland plaatsvinden worden gemeld via de IAEA en worden ook aan Nederland gemeld. In een aantal gevallen worden die storingen ook geanalyseerd door de KFD.
Ik vind de overleggen die ik nu met mijn collega’s voer belangrijk en zal er daarom voor zorg dragen dat ze op regelmatige basis blijven plaatsvinden.
Hoe verklaart u dat er in het rapport over de stresstest van de kerncentrale in Tihange, met geen woord gerept wordt over het lek? Wat zegt dit volgens u over de betrouwbaarheid van deze en andere stresstests? Deelt u de mening dat er in Europees verband een onafhankelijk nucleair expertisecentrum opgericht zou moeten worden, dat de veiligheid van alle kerncentrales structureel onder de loep neemt en monitort?
Nucleaire veiligheid staat internationaal hoog op de agenda. Daarom heeft de Europese Commissie na het ongeval in de Japanse kerncentrales in Fukushima besloten om alle 143 kerncentrales in Europa te onderwerpen aan een stresstest. Deze stresstest is een aanvulling op de bestaande nationale veiligheidsstudies.
De stresstest is een beoordeling van de veiligheidsmarges van nucleaire installaties. In een stresstestrapport wordt beschreven hoe een nucleaire installatie reageert op diverse extreme gebeurtenissen. Hierbij worden ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheid van de installatie in extreme omstandigheden te verhogen.
De situatie in Tihange 1 is geen gevolg van een extreme gebeurtenis. Om deze reden heb ik geen redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gehouden stresstesten. Voorbeelden van een extreme gebeurtenissen zijn aardbevingen, overstromingen en verlies van koeling als gevolg van deze gebeurtenissen.
Een constatering zoals een lek als deze komt aan de orde tijdens een reguliere controle van de kerncentrale. Tijdens deze controle wordt er een uitgebreide inschatting gemaakt van gevolgen van het lek op milieu, werknemers, bevolking en overige delen van de installatie.
Een lek is echter niet op te merken als een extreme gebeurtenis en is zodoende niet opgenomen in de stresstest.
Op uw vraag of er in Europees verband een nucleair expertisecentrum opgericht moet worden, antwoord ik dat er op Europees en internationaal niveau al meerdere organisaties bestaan, zoals bijvoorbeeld de IAEA, WENRA, OECD/NEA en ENSREG. Ik ben van mening dat het niet nodig is hier nog een extra expertisecentrum aan toe te voegen. Binnen die organisaties wordt kennis gedeeld en kunnen ook internationale missies van experts worden uitgenodigd om bijvoorbeeld de veiligheid van een nucleaire inrichting te beoordelen.
Bent u bereid om in overleg met de Provincie Limburg en conform de wens van de Provinciale Staten van Limburg, in het Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding veiligheidsmaatregelen in te stellen voor de kernreactoren in Tihange, zoals de instelling van maatregelzones tot 50 à 80 kilometer van Tihange?
De maatregelzones rond nucleaire installaties zijn bepaald op basis van vier elementen:
De dosis die de bevolking op kan lopen wordt mede bepaald door de hoeveelheid radioactieve stoffen in de reactor (de reactorinhoud). Algemeen geldt: hoe hoger het vermogen, hoe groter de reactorinhoud, en hoe meer radioactiviteit er dus uit kan komen bij een ongeval. Bij een centrale met een hoger vermogen zijn de maatregelzones daarom ook groter.
Bij het maatgevend scenario wordt gekeken welke dosis de bevolking op kan lopen en tot op welke afstand vanaf de kerncentrale. De afstand vanaf de installatie waar de dosis gelijk is aan het interventieniveau, is de afstand tot waar het nemen van maatregelen moet worden overwogen en maatregelen dus moeten worden voorbereid. Met andere woorden: deze afstand rond de installatie is gelijk aan de grootte van de maatregelzone.
Voor Borssele zijn bij een representatief kernongeval via hiervoor genoemde methode maatregelzones berekend van 2 km voor evacuatie, 11 km voor het verstrekken van jodiumprofylaxe en 17 km voor schuilen. Deze omvang is bij implementatie afgerond naar respectievelijk 5 km, 10 km en 20 km. Deze maatregelzones zijn vastgelegd in het Responsplan Nationaal Plan Kernongevallenbestrijding2.
Kerncentrale Doel (België), waarvoor ik ook maatregelzones in Nederland heb vastgesteld, heeft een groter vermogen en dus ook grotere maatregelzones. Namelijk 4 km voor evacuatie, 20 km voor jodiumprofylaxe en 39 km voor schuilen (deze laatste is bij de implementatie afgerond naar 40 km). Deze maatregelzones strekken zich uit over een deel van Nederlands grondgebied.
Omdat Tihange ongeveer dezelfde reactorinhoud heeft als Doel, kan voor Tihange dezelfde maatregelzonering worden aangehouden. Dit betekent dat de maatregelzone voor schuilen voor een zeer beperkt deel op Nederlands grondgebied valt.
Omdat het hier slechts om een klein gebied buiten de bebouwde kom gaat, hoeven er in Nederland niet speciaal maatregelen voorbereid te worden voor een eventueel ongeval in Tihange. Daarbij geldt bovendien dat de veiligheidsregio wel voorbereid is op het nemen van de maatregel schuilen omdat deze is voorbereid in verband met andere ramptypen.
Wanneer de regio echter aangeeft rond Tihange toch een maatregelzone van 40 km voor schuilen te willen, ben ik bereid deze, overigens voor een klein deel van Limburg, vast te stellen. Ik zal daartoe in overleg gaan met de regio.
Ik wil hierbij aantekenen dat het Nederlandse beleid ten aanzien van de voorbereiding van maatregelzonering voor schuilen aanzienlijk ruimer is dan bijvoorbeeld het Belgische beleid. België hanteert rond Tihange een zone van 10 km voor zowel schuilen als voor evacuatie en een zone van 20 km voor jodiumprofylaxe. De Nederlandse zonering voor schuilen is vergeleken met de Belgische zonering dus al vrij ruim.
Verder wil ik u melden dat ik contact heb gehad met de veiligheidsregio Zuid-Limburg om te luisteren waar zorgen en problemen zitten. Mede naar aanleiding daarvan heb ik mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verzocht contact op te nemen met de Provincie om de mogelijkheid van decentrale opslag van jodiumpillen in Limburg te bespreken. Dit contact is er inmiddels geweest en aan de regio is toegezegd dat er in Limburg een decentrale opslag van jodiumpillen komt. Dit vooruitlopend op eventuele aanpassing en/of eventuele harmonisatie van zonering in EU-verband. Mijn collega van VWS zal over de concretisering van deze toezegging nauw contact onderhouden met de veiligheidsregio Zuid-Limburg.
Deelt u de mening dat we zo snel mogelijk af moeten van kernenergie en dat we onze energie uit duurzame bronnen zouden moeten halen?
Zoals aangegeven in het Energierapport 2011 ziet het kabinet een belangrijke rol weggelegd voor kernenergie in de toekomstige energievoorziening. Kernenergie past in het streven naar een CO2-arme economie en is goed voor de voorzieningszekerheid. Het belang van kernenergie is recent nog eens aangetoond door het International Energy Agency (IEA). In de World Energy Outlook 2011 concludeert het IEA dat het zonder kernenergie extreem moeilijk en kostbaar wordt om de mondiale klimaatdoelstelling te realiseren3.
Dat neemt niet weg dat het kabinet krachtig inzet op het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie. Dat doe ik met de SDE+, de Green Deal en de verplichte bijmenging van biobrandstoffen. Voor een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening zullen de komende decennia zowel hernieuwbare als conventionele energiebronnen nodig zijn. Die sluiten elkaar niet uit.
Sierkolen |
|
Ger Koopmans (CDA), Agnes Wolbert (PvdA), Janneke Snijder-Hazelhoff (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Is u bekend dat de sierkolenteelt in Nederland geen beschikking kan hebben over gewasbeschermingsmiddelen die wel zijn toegelaten in koolteelten voor consumptie? Zo, ja wat is daarvan de reden?
De teelt van sierkolen valt in Nederland onder de gewasgroep bloemisterijgewassen. De beoordeling van een toelatingsaanvraag voor vollegrondsgroente (zoals consumptiekolen) wijkt deels af van die van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen). In het algemeen kan de blootstelling van de werknemer aan gewasbeschermingsmiddelen in bloemisterijgewassen hoger zijn dan bij vollegrondsgroente: werknemers voeren meer handelingen uit in siergewassen, zoals snijden, sorteren, opbossen e.d. dan bij vollegrondsgroenten. Om voor zowel consumptie- als sierkolen een toelating te verkrijgen moet ook voor beide een aanvraag worden gedaan. Een aanvraag voor een middel voor uitsluitend toepassing op consumptiekool, kan dan ook alleen voor dat doel toegelaten worden, en niet tevens voor sierkool.
In Nederland zijn ook enkele middelen toegelaten voor toepassing in beide gewasgroepen. Er zijn 8 middelen (5 fungiciden en 3 insecticiden) toegelaten in zowel de teelt van bloemisterijgewassen (waaronder sierkolen) als van consumptiekolen. Er zijn op dit moment enkele uitbreidingsaanvragen voor bloemisterijgewassen, waaronder ook de sierkolen vallen, in behandeling bij het Ctgb.
Klopt het dat één van de oplossingen een uitbreidingsaanvraag van een hoofdtoelating is en dat voor elke subgroep een dergelijke aanvraag doorlopen dient te worden?
Ja, het klopt dat één van de oplossingen kán zijn dat een uitbreidingsaanvraag van de hoofdtoelating wordt aangevraagd. Uitbreidingsaanvragen voor kleine toepassingen of kleine teelten (zoals sierkolen) kunnen via een vereenvoudigde procedure door het Ctgb beoordeeld worden (zie Kamerstuk 27 858, nr. 104, van 13 maart 2012).
Klopt het dat de toelatingsaanvragen voor dit soort kleine en gespecialiseerde gewassen niet of nauwelijks tot stand komen? Is de beperkende definitie kleine teelten (glastuinbouw < 500ha en vollegrondstuinbouw <1000ha) één van de redenen? Klopt het dat daardoor veel kleine sierteelt- en groentegewassen als grote teelten worden gezien?
Er zijn wel degelijk toelatingsaanvragen voor toepassingen in kleine gewassen (zie ook mijn antwoord bij vraag 1). Deze worden via een vereenvoudigde toelatingsprocedure voor kleine toepassingen beoordeeld. In mijn brief van 7 mei 2012 (Kamerstuk 27 858, nr. 108) heb ik de voortgang bij de kleine toepassingen weergegeven. Het Ctgb heeft gemeld dat er geen achterstand meer is bij de beoordeling van kleine toepassingen.
De huidige areaalgrenzen betekenen inderdaad dat sommige teelten niet als klein kunnen worden gezien. Sierkolen worden echter in Nederland wel degelijk gezien als een kleine teelt.
Klopt het dat andere EU-lidstaten deze gewassen wel als kleine teelt zien? Zo ja, kunt u aangeven om welke teelten het gaat?
Sierteelt of bloemisterijgewassen zijn als gewasgroep veelal kleine teelten in de omringende lidstaten, maar in Nederland zijn dit grote teelten. Binnen de gewasgroep sierteelt- of bloemisterijgewassen kunnen individuele gewassen wel een kleine teelt zijn (zoals bij sierkool het geval is).
Hoe gaan andere EU lidstaten om met toelatingen op het gebied van kleine toepassingen en voor zogenaamde «kleine» (gespecialiseerde, veelal hoogwaardige) teelten? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen? Waarom zijn er verschillen?
Uit een begin dit jaar gehouden enquête blijkt dat lidstaten verschillend omgaan met kleine toepassingen.
In vrijwel alle landen zijn akkerbouwgewassen en enkele fruit- en groentegewassen een grote teelt. Voor de overige gewassen zijn er verschillen tussen de lidstaten als het gaat om de beoordeling of een teelt groot of klein is. Hiervoor worden per lidstaat verschillende criteria gehanteerd. Zo zijn diverse consumptiekolen (bloemkool, spruitkool, broccoli), ijsbergsla en spinazie in Nederland een grote teelt, terwijl deze gewassen in de ons omringende landen (Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België) een kleine teelt zijn. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld bessen en waspeen.
Verordening 1107/2009 biedt hiervoor ook de ruimte, omdat de Verordening geen kwantitatieve grenzen heeft aangegeven voor de omvang van kleine en grote teelten.
Voor bepaalde toepassingen hebben toelatinghouders maar beperkt economisch belang. Om te garanderen dat de diversificatie van de land- en tuinbouw niet in gevaar wordt gebracht door een onvoldoende beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen, moeten voor kleine toepassingen specifieke regels worden vastgesteld. Het Ctgb is hiervoor de uitvoerende instantie. Samen met mijn collega van IenM heb ik mede naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek in andere lidstaten geconcludeerd dat het voor een effectiever middelenpakket voor de kleine teelten in Nederland en voor het bereiken van een gelijker Europees speelveld-gewenst is om in de definitie van kleine toepassingen die het Ctgb hanteert de areaalgrootte te verruimen. Dit betekent een verruiming naar 5 000 ha voor open teelten en naar 1 000 ha voor bedekte teelten. Ik zal het Ctgb verzoeken conform het bovenstaande te handelen. Daarnaast worden in EU-verband de mogelijkheden voor een «richtsnoer kleine toepassingen» onderzocht met als doel verdere harmonisering.
Deelt u de mening dat uitbreidingsaanvragen van een hoofdtoelating, ook als de hoofdtoelating enige tijd geleden is geweest, moeten kunnen plaatsvinden?
Voor de kleine toepassingen is in de recente wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden als overgangsmaatregel opgenomen dat bij een hoofdtoelating die voor 14 juni 2011 is verleend, een uitbreidingsaanvraag wordt beoordeeld op basis van de destijds geldende criteria.
Bent u bereid gewasbeschermingsmiddelen die toegelaten zijn in de voedingsproductie, bijvoorbeeld dus kool, ook toe te staan in niet eetbare producten zoals sierkool (bloemen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De extra politie-inzet tegen Ramadan-criminelen |
|
Joram van Klaveren (PVV), Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Extra politie ingezet tegen Ramadan-criminaliteit»1?
Ja.
Om hoeveel extra politie-inzet gaat het en wat zijn de totale kosten van deze extra inzet om crimineel gedrag van Ramadan-tuig tegen te gaan?
In zowel Den Haag als Utrecht wordt geen extra politiecapaciteit ingezet gedurende de Ramadan. Anders dan bijvoorbeeld bij het EK en Oud en Nieuw gaat het tijdens de Ramadan niet om extra politie-inzet, maar om capaciteitsmanagement, waarbij de roosters zodanig worden ingericht dat de inzet van de beschikbare capaciteit wordt geleverd op tijden dat daaraan het meeste behoefte bestaat.
Deelt u de mening van de politie dat er een verband bestaat tussen de Ramadan en criminaliteit? Zo nee, hoe duidt u de extra politie-inzet tijdens deze periode dan?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre nam de totale criminaliteit in 2010 en 2011 af gedurende de zomerperiode als gevolg van Marokkanen die Nederland verlaten voor hun vakantie?
Omtrent het in de vraag gesuggereerde verband zijn geen gegevens beschikbaar.
Bent u bereid alle extra kosten voor de politie-inzet in deze periode te verhalen op het Ramadan-tuig dat veroordeeld wordt?
Gelet op bovenstaande bestaat daartoe geen aanleiding.