Over het bericht "Achterstand bij verwerking van wijziging rekeningnummers" |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Achterstand bij verwerking van wijziging rekeningnummers» op de site van de Belastingdienst/Toeslagen, voordat het op de site geplaatst werd of erna?1
Dit bericht is met mijn instemming op de site geplaatst.
Hoeveel mensen hebben een wijziging in het rekeningnummer doorgegeven, dat niet verwerkt is in het systeem per 1 mei 2012?
24 091 toeslagaanvragers hebben een rekeningnummer wijziging doorgegeven die op 1 mei nog niet is verwerkt.
Lukt het u alle betrokkenen binnen een week te informeren en hen te benaderen voor het juiste rekeningnummer?
Alle betrokkenen hebben de wijziging al doorgegeven, maar deze is niet verwerkt. Zaterdag 5 mei hebben alle betrokkenen van de Belastingdienst een brief ontvangen over de vertraging. De verwerking van de wijzigingen is nu in volle gang. In het kader van de fraudebestrijding ontvangen betrokkenen deze week een brief met het verzoek de rekeningnummerwijziging schriftelijk te bevestigen. Na ontvangst van deze bevestiging wordt het rekeningnummer onmiddellijk gewijzigd.
Waardoor wordt dit probleem veroorzaakt en wanneer is het voor het eerst opgemerkt door de Belastingdienst/Toeslagen?
Het verwerken van deze bestanden is gedeeltelijk een handmatig proces. Hierbij is een fout gemaakt. Op 18 april jl. is geconstateerd dat enkele bestanden met wijzigingsverzoeken van rekeningnummers niet waren verwerkt.
Hoe kunnen mensen, die liever hebben dat de betaling van toeslagen wordt stopgezet, zich onmiddellijk melden bij de Belastingdienst/Toeslagen?
Toeslagaanvragers die de betaling van toeslagen willen stopzetten kunnen contact opnemen met de BelastingTelefoon.
Indien de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag automatisch heeft doorbetaald op de rekening van een failliete kinderopvanginstelling en de ouder heeft tijdig het nummer van de nieuwe instelling opgegeven, waarop de kinderopvangtoeslag moet worden betaald, is de Belastingdienst dan aansprakelijk voor de schade? Zo nee, wat had de ouder voor een actie moeten ondernemen? (casus ondershands beschikbaar)
Ouders die door de vertraagde verwerking van het wijzigingsverzoek schade hebben geleden, kunnen via de BelastingTelefoon contact opnemen met de Belastingdienst. Er zal dan samen met de toeslagaanvrager naar een passende oplossing worden gezocht. Graag ontvang ik de casus zodat ik die kan laten onderzoeken.
Indien de kinderopvangtoeslag is overgemaakt op de rekening van een onwillige voormalige (huwelijks)partner, zal de Belastingdienst dan zorgdragen voor de terugvordering?
Ja, een aanvrager die tijdig om wijziging van het rekeningnummer heeft gevraagd kan hierom vragen door contact op te nemen met de BelastingTelefoon.
Hoeveel bezwaarschriften van meer dan zes weken oud zijn nog niet afgehandeld voor huurtoeslagen, zorgtoeslagen en kinderopvangtoeslagen?
98% van de bewaarschriften bij toeslagen wordt binnen de termijn behandeld. De Algemene Wet Bestuursrecht artikel 7:10 bepaalt dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Op 7 mei 2012 waren er respectievelijk 2 942 bezwaarschriften huurtoeslag, 3 145 bezwaarschriften zorgtoeslag en 3 568 bezwaarschriften kinderopvangtoeslag meer dan zes weken oud en nog niet afgehandeld. Gelet op het bovenstaande betekent dit echter niet niet dat de behandeltermijn voor deze bezwaarschriften op dat moment al is verstreken.
Wilt u de Kamer binnen een week uitvoerig en compleet informeren over de gerezen problemen?
De uitvoerige en complete beantwoording van uw vragen vergde meer dan een week.
De mogelijke Duitse boycot van het EK voetbal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Duitsland een politieke boycot van het EK voetbal overweegt?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de situatie van de oppositie in Oekraïne?
Ik heb al langer zorgen over de rechtsstaat en de mensenrechten in Oekraïne, die zijn verergerd door berichten over mogelijke mishandeling van mevrouw Timosjenko tijdens detentie. Ook enkele andere oppositiepolitici zijn veroordeeld tot lange gevangenisstraffen, waarbij sprake lijkt te zijn van politiek gemotiveerde, selectieve vervolging die niet in overeenstemming is met de beginselen van de rechtsstaat.
Bent u bereid het voorbeeld van Duitsland te volgen en geen afvaardiging naar het EK voetbal te sturen, gezien de in het bericht beschreven situatie? Zo nee, waarom niet?
Door het kabinet is eerder aangegeven dat als de situatie van mevrouw Timosjenko niet voldoende zou verbeteren, Nederland niet op politiek niveau naar Oekraïne zou gaan om wedstrijden van het Nederlands elftal tijdens EK Voetbal 2012 bij te wonen. Daarbij is aangegeven dat de regering op basis van de dan geldende stand van zaken en mede in het licht van de opstelling van andere EU-lidstaten kort voor aanvang van het EK Voetbal een definitieve afweging over politieke aanwezigheid zou maken. Op 9 juni jl. heeft minister Schippers namens het kabinet de wedstrijd Nederland-Denemarken bijgewoond. Het besluit om de eerste groepswedstrijd van Nederland in Kharkiv bij te wonen is genomen vanwege de verbeterde situatie in de gevangenschap van mevrouw Timosjenko. Haar medische behandeling is verbeterd, onder toezicht van artsen van haar keuze, ze mag bezoek ontvangen in het hospitaal en bij haar beroepsproces zullen waarnemers aanwezig zijn. Van belang is ook dat mevrouw Timosjenko zelf heeft aangegeven geen politieke boycot te willen en heeft verzocht aandacht te geven aan de mensenrechtensituatie in Oekraïne. In EU-verband is afgesproken dat iedere lidstaat zelf over bijwoning op politiek niveau van wedstrijden zijn eigen afweging maakt en daarbij zoveel mogelijk tot afstemming komt met de tegenstander in het toernooi, in dit geval Denemarken. Om uiting te geven aan de Nederlandse zorgen over de mensenrechten in Oekraïne, heeft minister Schippers, samen met haar Deense collega Elbaek, een flankerend programma gericht op de mensenrechten gevolgd. Overigens wijs ik erop dat de verantwoordelijke Duitse minister Friedrich weliswaar heeft aangegeven niet naar de groepswedstrijden van het Duitse elftal in Oekraïne te zullen gaan, maar hierbij geen relatie met de situatie in Oekraïne heeft gelegd. Mocht Duitsland de finale halen, dan zal worden bezien of bondskanselier Merkel de wedstrijd in Oekraïne zal bijwonen.
Bent u bereid de regering van Oekraïne aan te spreken op de positie van Julia Timosjenko en haar partij? Zo nee, waarom niet?
Op 15 mei jl. vond een EU-Oekraïne-samenwerkingsraad plaats, waarbij Oekraïne is aangesproken op de verslechtering van de rechtsstaat in Oekraïne. De situatie van mevrouw Timosjenko is hierbij – mede op Nederlands aandringen – uitdrukkelijk aan de orde gesteld. In het EU-Oekraïne-sub comité voor Justitie, Vrijheid en Veiligheid, dat op 31 mei – 1 juni jl. in Kiev plaatsvond, zijn de problemen van de rechtsstaat in Oekraïne meer in detail besproken, waarbij ook over individuele zaken opheldering is gevraagd aan de Oekraïense autoriteiten. Ook bij andere voorkomende gelegenheden wordt Oekraïne hierop, in bilateraal en in EU-verband, aangesproken.
Het zwarte gat na een melding van kindermishandeling |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de enquête en het bericht «Het zwarte gat na een melding»?1 en het bericht «Alerter op Kindermishandeling»2 die beide wijzen op het feit dat er nog veel te verbeteren valt in de aanpak van kindermishandeling?
Kinderen zijn kwetsbaar en vereisen onze specifieke aandacht. Met de uitvoering van het actieplan Kinderen Veilig (2012–2016) wil ik met mijn collega-bewindslieden van Veiligheid en Justitie kindermishandeling krachtig bestrijden. Samen met ouders, omstanders, professionals, mede-overheden en uitvoeringsorganisaties. Na de zomer zal de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden geïnstalleerd om toe te zien op de uitvoering van de acties in het actieplan en deze aan te jagen. Met deze Taskforce zal de aanpak van kindermishandeling verder worden verstevigd.
Deelt u de mening dat het gebrek aan terugkoppeling contraproductief is voor de meldingsbereidheid van professionals die kindermishandeling signaleren? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Hoe gaat u daarnaast ervoor zorgen dat de terugkoppeling aan melders door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) verbetert?
Binnen organisaties moeten professionals heldere afspraken maken over hoe om te gaan met signalen van kindermishandeling, het bespreekbaar maken ervan en het organiseren van hulp danwel het doen van een melding. Het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, dat bij uw Kamer in behandeling is, biedt hiervoor kaders, zoals het stappenplan. Het is aan organisaties om deze stappen concreet in te vullen, zodat het aansluit bij de werkwijze van de organisatie. Het maken van afspraken over het doen of overdragen van meldingen, kunnen hier ook in worden opgenomen.
Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) is er voor professionals (en anderen) die een advies of consult inzake (een vermoeden van) kindermishandeling vragen en voor professionals die een melding van (een vermoeden van) kindermishandeling willen doen.
Overigens blijkt uit de TKM-enquête dat slechts 16% van de professionals die de enquête hebben ingevuld daadwerkelijk een melding hebben gedaan bij het AMK.
Terugkoppeling is belangrijk voor de bereidheid van professionals om een melding te doen. In het protocol van handelen dat het AMK gebruikt voor hun werkwijze staat de afspraak dat terugkoppeling altijd plaatsvindt bij een in ontvangst genomen melding. Bij een advies of consult is feedback vaak niet nodig en in die gevallen wordt terugkoppeling ook niet afgesproken. In de praktijk komt de afspraak over terugkoppeling wel eens onder druk te staan. Jeugdzorg Nederland vindt het een zorgelijke situatie dat er niet altijd terugkoppeling plaats vindt. Jeugdzorg Nederland en ik hebben afgesproken dat Jeugdzorg Nederland de terugmelding naar de professional zoals die is opgenomen in het protocol van handelen nog eens expliciet onder de aandacht brengen van de AMK’s.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat ruim 43% van de hulpverleners ontevreden is over de snelheid waarmee onderzoek en hulp tot stand komt na een melding van kindermishandeling? Is het waar dat het formeel maar 27 weken mag duren voordat een casus bij het AMK is onderzocht en vrijwillige hulpverlening is opgestart en dat het maar liefst 40 weken mag duren als er na het AMK-onderzoek ook een onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is opgestart? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze doorlooptijden ook worden gehaald?
Ik vind het van het grootste belang dat onderzoek en hulpverlening aan een kind na een melding snel tot stand komt. Ik begrijp dat veel hulpverleners vinden dat de snelheid van onderzoek omhoog moet, dat is een teken van hun betrokkenheid bij het kind. Daarom zijn afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verkorten. De termijnen zijn de laatste jaren aanzienlijk verkort. Ik herken echter niet de termijnen die u noemt in uw vraag. Hieronder geef ik aan wat wel de termijnen zijn die worden toegepast waarbij ik een onderscheid maak tussen acute en minder acute situaties waarin een kind zich bevindt.
Als een melding bij het AMK wordt gedaan, geldt een wettelijke termijn van vijf dagen voor de beoordeling of de melding aanleiding geeft tot onderzoek. Vervolgens heeft het AMK een wettelijke termijn van 13 weken om te beoordelen of de melding aanleiding geeft tot stappen. Bij acuut gevaar voor het kind of bij een crisis start het AMK direct de doorgeleiding naar de Raad voor de Kinderbescherming. Bij dergelijke zaken kan binnen enkele dagen een rechterlijke beslissing worden genomen tot een kinderbeschermingsmaatregel. Bij crisis wordt indien nodig direct hulpverlening ingezet.
Als er geen sprake is van acuut gevaar of crisis maar hulp in het vrijwillig kader geen optie (meer) is vanwege onmacht of onwil bij de ouders, dan neemt het BJZ/AMK een spoorbesluit bescherming. Dat wil zeggen dat de melding binnen een week met de Raad voor de Kinderbescherming wordt besproken in het casusoverleg bescherming. De Raad onderzoekt of er gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregel en heeft de doorlooptijd voor onderzoek teruggebracht van ca 10 maanden naar 2 maanden.
De provincies hebben onderling afspraken gemaakt voor de doorlooptijd tussen aanmelding voor hulpverlening en het indicatiebesluit voor het vrijwillig kader (teruggebracht tot 8 weken). Verder hebben de provincies afspraken over de doorlooptijd naar de start van de hulpverlening ( 9 weken). Mijn ambitie is dat alle kinderen tijdig de noodzakelijke zorg krijgen. Ook de provincies trachten de wachtlijst zo beperkt mogelijk te houden. Bij crisis wordt indien nodig direct hulp ingezet.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat hulpverleners weinig zicht hebben op de hulp die een kind krijgt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u een cijfermatig overzicht geven van de hulpsoorten die zijn opgestart voor de ouders van de ruim twintigduizend kinderen waarbij het AMK in 2010/2011 kindermishandeling vaststelde? Zo nee, waarom niet en bent u anders bereid dit te onderzoeken? In hoeverre komt dit volgens u overeen met de zorg voor mishandelde kinderen en hun ouders zoals de Gezondheidsraad deze in haar rapport van 2011 heeft geadviseerd?
In de beleidsinformatie jeugd wordt niet bijgehouden bij welke hulpsoorten ouders terecht komen nadat er kindermishandeling is geconstateerd. Het is daarom niet mogelijk om een cijfermatig overzicht te geven. Ik wil de administratieve lasten voor professionals niet vergroten. Er zijn daarom geen plannen om hier onderzoek naar te verrichten.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks de al door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingezette publieksvoorlichting, 60% van de professionals geen idee heeft welke gevolgen de verplichte meldcode Kindermishandeling zal hebben voor hun werk? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verbetert, gezien het feit dat de wet slechts een sluitstuk moet zijn van de praktijk?
Gezien het feit dat de wet verplichte meldcode nog niet van kracht is, verbaast het mij niet dat nog niet alle professionals een beeld hebben van de gevolgen van de voorgenomen wet verplichte meldcode voor hun dagelijkse werkzaamheden. De communicatie heeft zich tot nu toe vooral gericht op het informeren van professionals over de komst van de wet verplichte meldcode en het aanzetten van organisaties om een meldcode te ontwikkelen. Het is aan organisaties zelf om hun professionals op basis van de door hen ontwikkelde meldcode voor te bereiden op de komst van de wet. Om organisaties hierbij te ondersteunen heb ik dit voorjaar een checklist voor de implementatie beschikbaar gesteld via www.meldcode.nl. Verder zal ik vóór de inwerkingtreding van de wet meldcode wederom een communicatiecampagne starten. Deze campagne moet organisaties stimuleren om een eigen meldcode te implementeren. Belangrijk onderdeel van de implementatie is het voorbereiden van de eigen professionals op de komst van de wet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in het onderwijs vermoedens van kindermishandeling beter worden vastgelegd, aangezien 49% aangeeft nooit of soms een vermoeden schriftelijk vast te leggen?
Zodra de wet verplichte meldcode van kracht is, worden besturen van onderwijsinstellingen verantwoordelijk voor het hebben en gebruiken van een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Zij zullen er zorg voor moeten dragen dat onderwijsprofessionals bekend zijn met de stappen die genomen kunnen worden bij signalen van geweld buiten de schoolorganisatie. Het vastleggen van die signalen is een eerste stap in de meldcode.
De stappen van de meldcode worden grotendeels geïntegreerd in de onderwijsondersteuningsstructuur in en om de school. Door het Nederlands Jeugdinstituut zijn handreikingen voor leerkrachten en intern begeleiders ontwikkeld die ondersteuning bieden bij het optimaliseren van deze structuur. Ook zijn ter voorbereiding van de implementatie van de meldcode trainingsmodulen ontwikkeld en trainers opgeleid. Via de websites www.meldcode.nl en www.zat.nl wordt informatie voor het onderwijsveld beschikbaar gesteld.
Klopt het dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) al is begonnen met het uitvoeren van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Wanneer start de Onderwijsinspectie met de uitvoering van toezicht op de implementatie van de wet Meldcode Kindermishandeling? Op welke manier wordt het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Onderwijsinspectie op de invoering van de wet Meldcode Kindermishandeling vormgegeven?
Voor instellingen en beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg valt het werken met meldcodes al onder het leveren van verantwoorde zorg conform de kwaliteitswet en de wet BIG.
De IGZ zal dit onderzoek voor het grootste deel in 2012 uitvoeren en rapporteert daarover naar mij door middel van sectorspecifieke brieven. Op het einde van het project zal de IGZ mij een totaalrapport aanleveren over de implementatie van de meldcode in de gezondheidszorg.
De Inspectie van het Onderwijs is nog niet gestart met het toezicht op de implementatie van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in scholen en instellingen, omdat de wet nog niet van kracht is. De Inspectie van het Onderwijs is bezig haar handhavingstrategie te formuleren en vast te leggen. Uiteraard informeert de Inspectie van het Onderwijs tijdig de betrokken doelgroepen over de wijze waarop zij de naleving van de meldcode zal gaan handhaven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat professionals voldoende geschoold worden in vaardigheden waarvan zij zelf aangeven er behoefte aan te hebben: praten met kinderen (63%), praten met ouders (65%) en het inschatten van veiligheidsrisico’s voor een kind (64%)? Bent u bereid uw eerdere schatting dat twee uur scholing voldoende moet zijn ten behoeve van de wet Meldcode Kindermishandeling te herzien, gezien het bereik van nascholing tot nu toe? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hulpverlenende organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de scholing van hun professionals. Om organisaties te ondersteunen heb ik een trainingsmodule «Werken met een meldcode» en e-learning modulen laten ontwikkelen. Deze en andere modulen zijn via www.meldcode.nl te vinden in de databank bij- en nascholing meldcode. De toezichthouders van de betreffende sectoren zullen er op toezien dat organisaties hun medewerkers daadwerkelijk scholen.
Verwacht mag worden dat alle organisaties in de sectoren van de meldcode hun professionals trainen in het signaleren van en handelen bij kindermishandeling. De schatting van twee uur scholing gaat dan ook uitsluitend over de extra tijd die nodig is om zich het werken met de meldcode eigen te maken. Zodoende is het realistisch om uit te gaan van een investering van twee uur om zich het werken met de meldcode eigen te maken.
Voor aankomende professionals is het belangrijk dat de opleidingen zelf voldoende aandacht besteden aan het signaleren van en handelen bij huiselijk geweld en kindermishandeling. Zie hiervoor het antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat met het steunen van twee pilots (de multidisciplinaire centra in Haarlem en Leeuwarden) en onderzoek van ZonMw, het advies van de Gezondheidsraad onvoldoende wordt opgevolgd, gezien de huidige landelijke stand van zaken wat betreft de multidisciplinaire aanpak3? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wens van veel professionals ten aanzien van verbeterde hulp voor kinderen en het advies van de Gezondheidsraad landelijk geïmplementeerd worden: een multidisciplinaire aanpak en behandeling voor elk mishandeld kind?
Zoals ook uit het door u genoemde artikel blijkt zijn er meerdere initiatieven waar multidisciplinair wordt samengewerkt en waar goede ketenafspraken worden gemaakt. In het actieplan Kinderen Veilig en in mijn beantwoording van eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2139) heb ik aangegeven een aantal regionale initiatieven tot een multidisciplinaire aanpak van kindermishandeling in Nederland eerst te gaan toetsen. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad worden in ieder geval de initiatieven van het Kinder- en Jeugd Traumacentrum in Haarlem en het multidisciplinair centrum kindermishandeling Leeuwarden hierin betrokken. De Gezondheidsraad beveelt deze initiatieven aan om als proeftuin te dienen voor een integrale, multidisciplinaire benadering. Deze evaluatie wordt begeleid door ZonMW. Naar verwachting is rond de zomer bekend welke initiatieven gevolgd en ondersteund gaan worden. Na de evaluatie bekijkt het Kabinet met gemeenten of deze nieuwe aanpak brede inzet verdient in Nederland en op welke wijze dat vorm moet krijgen in het nieuwe stelsel van zorg voor jeugd.
Bent u bereid het advies van de Gezondheidsraad om te laten zetten naar een richtlijn? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad beveelt aan dat, waar zij nog ontbreken, evidence-based richtlijnen worden ontwikkeld, rekening houdend met de consequenties van (een verleden van) kindermishandeling voor diagnostiek en behandeling. Ik leg dit voor aan de commissie Richtlijnadviescommissie Jeugdzorg met het oog op een te ontwikkelen richtlijn.
Waarom wilt u nog onderzoeken of een multidisciplinaire aanpak «brede inzet verdient» , zoals u in antwoord op eerdere vragen aangeeft, als de Gezondheidsraad al stelt dat een multidisciplinaire aanpak sowieso noodzakelijk is?4
Zie het antwoord op vraag 10.
Waarom geeft u in diezelfde antwoorden op eerdere vragen aan dat u de aandacht voor kindermishandeling in beroepsopleidingen opnieuw wil inventariseren en dan waar nodig mondeling wil stimuleren, als dit mondeling stimuleren ook al door voormalig minister Rouvoet is gedaan en tot op heden een weinig effectieve en daadkrachtige maatregel is gebleken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er weinig tijd verloren gaat en er afspraken worden gemaakt met de beroepsopleidingen hoe zij het signaleren en bespreek maar maken van kindermishandeling ook onderdeel maken van de opleiding?
Zoals ik heb aangegeven in de Nota naar aanleiding van het verslag betreffende het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ( TK 2011–2012, 33 062, nr. 7) richt ik mij in eerste instantie op de opleidingen tot basisarts, huisarts, jeugdarts en kinderarts. Het Nederland Jeugdinstituut heeft geïnventariseerd in hoeverre kindermishandeling en huiselijk geweld in de curricula van de betreffende opleidingen zit. Uit deze inventarisatie komt naar voren dat in de opleidingen de aandacht voor kindermishandeling en huiselijk geweld tussen 2007 en 2011 is toegenomen.
In de expertmeeting die ik samen met de KNMG in april heb georganiseerd bleek de inventarisatie een goede basis om te bespreken op welke wijze de aandacht in de verschillende opleidingen verder versterkt kan worden. De expertmeeting bevestigde het beeld dat er veel onderwerpen zijn waar in de opleidingen in samenhang aandacht aan besteed moet worden. Momenteel werkt een aantal deelnemers aan de expertmeeting dit uit. In het najaar organiseren de KNMG en ik een tweede expertmeeting om deze uitwerking te bespreken. Uiteraard zal ik de Kamer te zijner tijd over de uitkomsten informeren.
Vervolgens zal ook bij andere opleidingen een inventarisatie plaatsvinden, zoals die tot maatschappelijk werker en docent basisonderwijs. Mocht het nodig zijn, zal ik ook deze opleidingen stimuleren om meer aandacht te besteden aan kindermishandeling en huiselijk geweld.
De mogelijkheden in het privaatrecht om bonussen terug te vorderen |
|
Ewout Irrgang |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in het Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie (WPNR) over de privaatrechtelijke mogelijkheden om bonussen terug te vorderen die maatschappelijke verontwaardiging hebben opgeroepen?1
De contractsvrijheid ligt ten grondslag aan het overeenkomstenrecht en houdt in dat een persoon in beginsel vrij is om een overeenkomst te sluiten, vrij om zijn wederpartij te kiezen en vrij om de vorm en inhoud van de overeenkomst te bepalen. Keerzijde van die vrijheid is de gebondenheid die daarop volgt om de gemaakte afspraken na te komen (pacta sunt servanda). De verbindende kracht van de overeenkomst vooronderstelt contractsvrijheid; een persoon moet vrij zijn om zich te kunnen binden. Dat maakt de overeenkomst zowel een uitoefening van vrijheid als een inperking ervan (zie hierover uitgebreid Asser-Hartkamp 4-II, nrs. 33 e.v).
Ik deel de mening van de auteur van het bovengenoemde WPNR-artikel dat de contractsvrijheid niet absoluut is. Dit is ingebed in ons wettelijk systeem. De auteur geeft enkele voorbeelden van wettelijke bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen (artikelen 3:40, 6:258, 6:248, 6:2, 6:162 BW). Het Burgerlijk Wetboek bevat nog tal van andere bepalingen die de contractsvrijheid begrenzen, bijvoorbeeld met betrekking tot de consumentenkoop, de arbeidsovereenkomst, enzovoort, enzovoort. Dit wordt, in tegenstelling tot de door de auteur gewekte suggestie, door niemand betwist. Hoofdregel, en uitgangspunt, is dat gemaakte afspraken worden nagekomen. De trouw aan het gegeven woord vormt de basis voor onze samenleving.
Hoe absoluut moet het rechtsbeginsel van de contractsvrijheid volgens u worden opgevat? Hoe beoordeelt u de relativerende opmerkingen die de auteur over dit rechtsbeginsel maakt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een eenmaal gesloten overeenkomst niet absoluut onaantastbaar is, wanneer de overeenkomst of de uitvoering daarvan tot maatschappelijk onaanvaardbare resultaten leidt? Onderkent u de mogelijkheid dat een contract of de uitvoering daarvan in strijd komt met de goede zeden of de openbare orde (artikel 3:40 van het Burgerlijk Wetboek (BW)), de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:258 of artikel 6:248, tweede lid, BW, beide jo. artikel 6:2 BW) of met de betamelijkheidsnorm van artikel 6:162 BW?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom stelt het kabinet zich tot dusverre op het standpunt dat het privaatrecht geen mogelijkheden biedt om contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, onaantastbaar zijn, ook wanneer het resultaat daarvan maatschappelijk zeer ongewenst is?
Het in de vraag aan het kabinet toegeschreven standpunt is niet juist weergegeven. Het kabinet acht contracten, waarin hoge bonussen zijn afgesproken, niet onaantastbaar. Dit heeft mijn ambtsvoorganger reeds in zijn brief van 31 maart 2010 over de contouren van een wettelijke regeling inzake bonussen van bestuurders aan de Tweede Kamer verwoord (Kamerstukken II, 31 058, nr. 29): «Aanpassing van de uitbetaling van een overeengekomen beloning kan op basis van de bestaande wetgeving in uitzonderlijke gevallen plaatsvinden. Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW is een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing voor zover dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarnaast bepaalt artikel 6:258 lid 1 BW dat de rechter op verlangen van een der partijen op grond van onvoorziene omstandigheden de gevolgen van een overeenkomst kan wijzigen of de overeenkomst geheel of gedeeltelijk kan ontbinden. Dit is mogelijk indien de omstandigheden van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.»
Dit blijkt ook uit het wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen (Kamerstukken II, 32 512, nrs. 2 en 3), waarin wordt verduidelijkt dat de raad van commissarissen van een naamloze vennootschap de bevoegdheid heeft om de hoogte van een bonus van een bestuurder aan te passen, indien uitkering van de bonus in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Een voorbeeld van dergelijke omstandigheden is de situatie dat uitbetaling van de bonus de vennootschap in financiële moeilijkheden zou brengen. Eén en ander wordt geplaatst in de context van hetgeen in de onderlinge relatie van partijen redelijk en billijk is. Een maatschappelijk oordeel is in dat verband niet doorslaggevend.
Bent u bereid om in voorkomende gevallen tot het uiterste te gaan en de mogelijkheden die het privaatrecht biedt te benutten om bonussen, die tot grote maatschappelijke ophef leiden, niet uit te keren of terug te vorderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, naast het in het antwoord op vraag 4 genoemde wetsvoorstel aanpassing en terugvordering bonussen, nog een aantal maatregelen genomen om excessieve bonussen tegen te gaan.
In de publieke en semipublieke sector is een variabele beloning na inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Kamerstukken I, 32 600, nr. A) in beginsel niet meer toegestaan. Slechts die toeslagen die in een nog op te stellen algemene maatregel van bestuur worden opgenomen, zijn nog toegestaan. Te denken valt daarbij aan een gratificatie wegens ambtsjubileum of een eenmalige mobiliteitstoeslag of bindingspremie, onder de voorwaarde dat met de gratificatie of de toeslag niet het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum wordt overschreden. Een toeslag wegens een geleverde prestatie is niet langer mogelijk.
Daarnaast zijn verschillende maatregelen getroffen op het terrein van de financiële markten en op het terrein van de staatsdeelnemingen. Voorbeelden hiervan zijn het bonusverbod voor financiële ondernemingen die staatssteun ontvangen (Kamerstukken I, 33 058, nr. A), en het tijdens het AO Deelnemingen van 10 april j.l. aangekondigde voornemen om, conform de wens van de Kamer, te komen tot een maximale variabele beloning van 10% van de vaste beloning bij de reguliere Staatsdeelnemingen, en dit mee te nemen in een geplande herziening van het beoordelingskader voor beloningsbeleid bij Staatsdeelnemingen over 2 jaar. Ik meen dat deze maatregelen voldoende blijk geven van de inzet van het kabinet om buitensporige bonussen tegen te gaan.
Het terugbetalen van studieschuld |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) geen mogelijkheid biedt om het automatisch of per acceptgiro te betalen maandbedrag, te verhogen?1
Ja.
Deelt u de mening dat extra aflossingen van de studieschuld door DUO gestimuleerd, in plaats van verhinderd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Extra aflossen is nu al mogelijk. Oud-studenten kunnen op eenvoudige wijze meer aflossen dan de verplichte betaling door op eigen initiatief extra middelen over te maken naar DUO. Dat doen ook veel oud-studenten. In 2011 zijn ruim 250 000 extra betalingen gedaan.
Zal DUO op korte termijn de mogelijkheid van verhoging van het maandbedrag gaan aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Extra aflossen door verhoging van het maandbedrag is onderdeel van de ambitie van het kabinet om de dienstverlening aan de (oud-)student verder te verbeteren (zie het wetsvoorstel Studeren is investeren, Kamerstuk 33 145, nr. 3). In de beleidsnotitie Studeren is investeren staat al een toekomstperspectief: de oud-student moet van achter zijn computer het terugbetaalbedrag kunnen aanpassen aan persoonlijke omstandigheden (Kamerstuk 31 288, nr. 160, p.13).
DUO kan verhoging van het wettelijk terug te betalen maandbedrag echter niet op korte termijn realiseren. De huidige systemen zijn hierop onvoldoende toegerust en aanpassing zou teveel vergen. In het lopende Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) wordt in kaart gebracht op welke wijze het verhogen van het maandbedrag en flexibel extra terugbetalen gefaciliteerd kunnen worden. Dit zou vanaf 2015 gerealiseerd kunnen zijn.
Zijn er soortgelijke kwesties waarin de mogelijkheden bij DUO slecht aansluiten op de behoeften van studenten en afgestudeerden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Nee, ik heb daarover geen signalen ontvangen.
De inzet van Ierse en Portugese werkers bij de aanleg van de A2-tunnel |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat zijn de redenen dat bij de aanleg van de A2-tunnel Ierse en Portugese werknemers worden ingezet?1
Het ontwerp en de uitvoering voor het totale project A2 Maastricht is Europees aanbesteed. De opdrachtnemer heeft werkzaamheden, zoals beton- en vlechtwerk, (onder)aanbesteed aan een gespecialiseerd bureau in Ierland. Het bureau beschikt over eigen, gekwalificeerde werknemers, voornamelijk Ieren en Portugezen.
Binnen de Europese Unie geldt vrij verkeer van diensten. Europese bedrijven kunnen met eigen personeel in Nederland werkzaamheden verrichten.
Heeft de opdrachtgever aan het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) gevraagd of er Nederlandse werkers beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Door de gemeente Maastricht is contact gelegd met het UWV. Hieruit bleek dat er onvoldoende gekwalificeerd Nederlands personeel in de regio beschikbaar was, omdat het zeer specialistisch werk betreft. Momenteel wordt door UWV bezien of een aantal mensen bij andere werkzaamheden voor de A2 kunnen worden ingezet. Dit traject loopt nog.
Ook werkt de A2 Maastricht samen met de A2-school, waarvan het UWV partner is. Mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt krijgen via de A2-school de mogelijkheid op een leer-werkplek aan de slag te gaan bij het Consortium Avenue2 of een van de onderaannemers die meewerkt aan de totstandkoming van de A2. Streven van de A2-school is om gedurende de ondertunneling en de vastgoedontwikkeling jaarlijks gemiddeld 75 leer-werkplekken te realiseren.In 2011 zijn zo’n 60 plekken gerealiseerd.
Worden de werknemers in dienst genomen van een Nederlands bedrijf? Zo nee, wie is dan de werkgever?
Nee, de betreffende werknemers zijn in dienst bij het bureau in Ierland.
Wordt in overeenstemming met de Nederlandse regels loon betaald en belasting en premies ingehouden? Worden pensioenpremies afgedragen?
Buitenlandse bedrijven kunnen ervoor kiezen belastingen en premies in eigen land af te dragen. Hiervoor dienen ze een zogenaamde A1-verklaring aan te vragen in het land van herkomst. De werkgever heeft aangegeven dat de medewerkers volgens de Nederlandse CAO bouwnijverheid werken, in het bezit zijn van een A1-verklaring en pensioenpremies in het buitenland betalen.
De Inspectie SZW en de Belastingdienst houden vanaf begin 2012 al toezicht op de naleving van de wetgeving bij de uitvoering van de ondertunneling van de A2 en zullen dit blijven doen totdat het project is afgerond.
Wilt u de Arbeidsinspectie een onderzoek laten instellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De voortgang van de bouw van megastallen ondanks het nadrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer voor een moratorium op de bouw van deze megastallen |
|
Dion Graus (PVV), Henk van Gerven , Anja Hazekamp (PvdD), Tjeerd van Dekken (PvdA), Rik Grashoff (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de risicobeoordeling voor de volksgezondheid door de GGD Noord-Limburg over de komst van het Nieuw Gemengd Bedrijf (NGB) in Horst aan de Maas en het feit dat deze gemeente op basis van dit rapport van plan is het besluitvormingstraject rondom deze megastal voort te zetten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit besluit van de gemeente in het licht van de breed aangenomen moties die oproepen tot een moratorium op de bouw van megastallen en waarin verzocht is met gemeenten en provincies in overleg te treden?2
In mijn antwoord op Kamervragen van het lid Van Gerven (Aanhangsel der Handelingen, 2011–2012, nr. 816) van 1 december 2011 heb ik aangegeven dat de bestemmingsplanwijziging in verband met de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg opgestart is in juni 2010. Er is derhalve geen sprake van nieuwe aanvragen als bedoeld in de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven. Het restrictieve beleid conform deze motie (TK 28 286, nr. 488) om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, heb ik op 25 maart 2011 onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244). In mijn brief aan uw Kamer van 15 maart 2011 ((TK 28 286, nr. 494) heb ik aangegeven waarom ik heb afgezien van het conform de motie Thieme/Jacobi nemen van een voorbereidingsbesluit waarmee een moratorium op de bouw van megastallen wordt afgekondigd.
Wat vindt u van dit besluit, gelet op uw antwoorden op vragen van de leden Grashoff en van Dekken3 over de bouw van een megastal bij Vlagtwedde 33n de vragen van het lid Ouwehand over het toestaan van nieuwe megastallen in Overijssel4, waarbij u beide keren aangaf bij de betreffende provincie en gemeente er op aan te dringen geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het beoordelingskader van de Gezondheidsraad voor de gezondheidsrisico’s van intensieve veehouderijbedrijven gereed is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken voor wat betreft de wettelijke voorziening, oftewel de noodwet, die u heeft aangekondigd om het mogelijk te maken om een grens te stellen aan het maximaal aantal te houden dieren per diersoort op één bedrijfslocatie?
Zoals ik reeds heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 12 juni jongstleden zal ik in de komende periode het wetsvoorstel (technisch) voorbereiden. Ik laat de beslissing over een wetsvoorstel aan een volgend kabinet.
De aanstaande Tweede Kamerverkiezingen op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van de gezaghebbers van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba over de aanstaande verkiezingen?
Indien u doelt op een bericht op de website van de Wereldomroep (http://www.rnw.nl/caribiana/article/nederlandse-verkiezingen-te-duur-voor-bes), ben ik daar mee bekend.
Bent u van mening dat de openbare lichamen voldoende zijn toegerust om de aanstaande verkiezingen in goede orde voor te bereiden? Op welke wijze worden ambtenaren op de openbare lichamen getraind en voorgelicht om deze verkiezingen in goede banen te leiden? Hebben de openbare lichamen voldoende financiële middelen om de aanstaande verkiezingen te organiseren?
De openbare lichamen zijn naar mijn oordeel in staat de aanstaande verkiezingen in goede orde voor te bereiden. Zoals u uit de evaluatie van de eilandraadsverkiezingen heeft kunnen vernemen (Kamerstukken II, 2011–2012, 311 42, nr 31, bijlage 2) zijn die verkiezingen goed verlopen. Aangezien vanuit de openbare lichamen de werkzaamheden in het kader van de Tweede Kamerverkiezingen vrijwel identiek zijn aan de werkzaamheden voor de eilandraadsverkiezingen, zie ik geen reden om te veronderstellen dat de voorbereidingen en de uitvoering van de Tweede Kamerverkiezingen op problemen zullen stuiten. De ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van de verkiezingen krijgen bovendien een procesbeschrijving met daarin opgenomen al hun taken in het kader van de Tweede Kamerverkiezingen. Ook worden zij, net als de gemeentelijke contactpersonen in Nederland via nieuwsbrieven door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de hoogte gehouden van de voor hen relevante ontwikkelingen. Voor wat betreft de financiering verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat de burgers van de openbare lichamen voldoende op de hoogte zijn van de rechten en plichten van het actief en passief kiesrecht? Bent u tevens van mening dat de burgers voldoende tijd en mogelijkheden hebben om ook daadwerkelijk het passief kiesrecht uit te oefenen? Geldt dit ook voor nieuwe partijen die eventueel aan de verkiezingen zouden willen deelnemen? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal een aparte voorlichtingscampagne opzetten gericht op de Tweede Kamerverkiezingen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Hierin zal expliciet aandacht zijn voor de taken van de Tweede Kamer. In deze voorlichtingscampagne, die zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zal ook aandacht zijn voor het passieve kiesrecht en zullen politieke partijen (ook nieuwe partijen) op hun mogelijkheden worden gewezen om deel te nemen. Ook op de website van de RCN zal hierover de nodige informatie beschikbaar worden gesteld. De kosten van deze voorlichtingscampagne, komen net als de kosten van de voorlichtingscampagne in het Europese deel van Nederland voor rekening van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Voor uw informatie geldt dat de drie eilanden vallen onder de kieskring 20 (Caribisch Nederland) en dat de kandidatenlijsten voor deze kieskring zowel bij het hoofdstembureau van Bonaire als ook bij de gezagshebbers van Sint Eustatius en Saba kunnen worden ingediend. Kiezers kunnen ondersteuningsverklaringen afleggen bij elk openbaar lichaam. Eventuele nieuwe politieke partijen zullen zich echter wel tot het centraal stembureau in Nederland moeten richten om hun naam voor deelname aan de Tweede Kamerverkiezingen te laten registeren. Dit moet uiterlijk op maandag 18 juni 2012. Hiervoor is het echter niet noodzakelijk zich in persoon te melden.
Overigens ga ik er bij dit alles van uit dat de inwoners van de BES-eilanden niet bepaald onervaren zijn bij het uitoefenen van het actief en het passief kiesrecht. Immers ook toen deze eilanden nog deel uitmaakten van de Nederlandse Antillen, konden zij naast de eilandsraden ook de Antilliaanse Staten kiezen en daarin gekozen worden.
Ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het gehele proces rondom de voorbereiding en uitvoering van de verkiezingen op grond van de Kieswet bij de eilandsraden of bij het Europees deel van Nederland? Op welke wijze draagt uw ministerie hieraan bij? Is ook de Kiesraad voldoende in staat aan dit proces bij te dragen gezien de geografische afstand? Bent u tevens bereid de Kamer middels een brief te informeren over het gehele proces rondom de voorbereidingen en uitvoering van de verkiezingen op de openbare lichamen?
De primaire verantwoordelijkheid voor het voorbereiden en uitvoeren van de verkiezingen ligt op basis van de Kieswet bij de openbare lichamen te weten de gezaghebbers respectievelijk de bestuurscolleges, net zoals die in het Europese deel van Nederland ligt bij de gemeenten. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties evenals de Kiesraad ondersteunen de eilanden hierbij, in principe op afstand maar zonodig direct. Een extra brief aan de Tweede Kamer over de voorbereidingen en de uitvoering van de verkiezingen op de openbare lichamen acht ik niet noodzakelijk daar het vrijwel uitsluitend gaat om in de Kieswet verankerde taken. Wel zal ik de voorbereiding en de uitvoering van deze verkiezingen apart evalueren en u over de uitkomsten berichten.
Heeft u kennis genomen van de zorgen van de gezaghebbers over de kosten die gepaard gaan met de voorbereidingen van de aanstaande verkiezingen? Hoe verhoudt dit zich met de vrije uitkering die structureel te laag is? Binnen welke termijn kunnen de openbare lichamen uitsluitsel krijgen over de correctie op de vrije uitkering? Bent u tenminste bereid hier voor het zomerreces duidelijkheid over te verschaffen conform ook uw toezegging1? Zo nee, waarom niet?
De kosten van verkiezingen worden – net zoals bij gemeenten in Europees Nederland het geval is – gedragen door de openbare lichamen. Voor het overige is u bekend dat de bekostiging van de eilandelijke taken is onderzocht in het referentiekader onderzoek. De reactie van het kabinet op dit onderzoek hoop ik spoedig aan uw Kamer te verzenden. Overigens komen de kosten van de voorlichtingscampagne direct voor rekening van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en zal het ministerie, net als bij de eilandraadsverkiezingen ook zorg dragen over het drukken van stempassen (niet het personaliseren) omdat dit drukwerk betreft met echtheidskenmerken dat op de eilanden zelf niet kan worden gerealiseerd.
Bent u bereid deze vragen binnen drie weken na indiening te beantwoorden gezien het feit dat de verkiezingen op zeer korte termijn plaats zullen vinden?
Ja.
Het bericht "Omstreden walvisvaart weer begonnen" |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de omstreden walvisjacht vangt weer is begonnen?1
Ja.
Klopt het dat in IWC-verband2 het aan Japan, Noorwegen en IJsland is toegestaan om een bepaald aantal walvissen te vangen, enkel voor wetenschappelijke doelen?
Nee. Alleen Japan vangt voor wetenschappelijke doeleinden en kent zichzelf daarbij conform de bepalingen van het Walvisvaartverdrag een quotum toe.
Hoe moet de stellingname in het artikel, dat de Scandinavische landen walvissen vangen omdat zij van mening zijn dat de dwergvinvis niet bedreigd is, in het IWC-verband worden opgevat?
IJsland en Noorwegen jagen op commerciële gronden. Volgens de nu beschikbare gegevens is de dwergvinvis geen bedreigde walvissoort.
Zijn de drie dwergvinvissen gevangen voor wetenschappelijke doelen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is de walvisjacht wederom aangevangen?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is middels via een peer review aangetoond dat het betreffende onderzoek niet kan zonder walsvissen te doden? Zo ja, welk gremium heeft dat beoordeeld en heeft toestemming voor de jacht gegeven? Zo nee, welke acties worden ondernomen?
Het Walvisvaartverdrag staat toe dat landen walvissen doden voor wetenschappelijke doeleinden. Dit vereist geen voorafgaande toestemming of peer review. Nederland behoort tot de landen die het doden van walvissen voor wetenschappelijk onderzoek niet nodig achten en dus ongewenst vinden. De inzet van de Nederlandse regering is om in de IWC tot een aanpassing van het Verdrag te komen welke een eind maakt aan deze en andere vormen van walvisjacht.
De verkoop van tanks aan Indonesië |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tankdeal op tocht»?1
Ja.
Is het waar dat de ministerraad «twee weken geleden» heeft ingestemd met de verkoop van tanks aan Indonesië, voor een bedrag van 200 miljoen euro? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
De ministerraad heeft op 13 april over de verkoop van tanks aan Indonesië gesproken en daarbij zijn afspraken gemaakt over de verdere gang van zaken. Voor de uitkomst van onze afwegingen verwijzen wij u naar de brief aan de Kamer (Kamerstuknummer 22 054, nr. 194).
Hoe verhoudt de levering van tanks aan Indonesië zich tot het feit dat het Indonesische leger zich schuldig heeft gemaakt aan schendingen van mensenrechten in Atjeh, Oost-Timor en recent in West-Papoea? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hiervoor verwijzen wij u naar onze brief aan de Kamer (Kamerstuknummer 22 054, nr. 194)
Is het eveneens waar dat er een akkoord is gesloten voor de verkoop van defensiematerieel aan Egypte? Indien ja, wat is er precies overeengekomen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er is geen besluit genomen over de verkoop van defensiematerieel aan Egypte. Wel wordt op dit moment een exportvergunningaanvraag voor de export van militaire goederen naar Egypte beoordeeld.
Hoe verhouden de levering van tanks aan Indonesië en de verkoop van radars aan Egypte zich tot de motie El Fassed c.s.2 en de motie Van Dijk3? Erkent u dat wapenexport naar deze landen in strijd is met deze moties?
Wij nemen de standpuntbepaling van de Kamer serieus. Mede gezien de huidige demissionaire status van het kabinet willen wij deze aangelegenheden met de grootst mogelijke zorgvuldigheid wegen, alvorens ze aan uw Kamer voor te leggen.
Is het waar dat u de confrontatie met de Kamer niet aandurfde over het afgeven van een wapenexportvergunning?
Neen.
Is het waar dat u «de deals pas wereldkundig [zou] willen maken in het kielzog van een Catshuisakkoord, zodat de aandacht elders zou liggen»? Deelt u de mening dat dit een schandalige strategie zou zijn?
Dat is onwaar.
Heeft u ambtelijk advies genegeerd «om de verkoop zo snel mogelijk langs de Kamer te loodsen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Neen.
Deelt u de mening dat dit bericht – indien het juist is – zeer schadelijk is voor uw integriteit? Bent u bereid excuses te maken voor deze ongepaste werkwijze?
Op basis van bovenstaande achten wij deze vraag niet van toepassing.
Het bericht dat tien presentatoren bij de Publieke Omroep een salaris boven de Balkenende-norm ontvangen |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Matthijs van Nieuwkerk verdient teveel»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat tien presentatoren nog steeds salarissen boven de Balkenende-norm ontvangen, soms zelfs van 491 000 euro? Waarom is dit aantal niet teruggebracht, aangezien media 2009 de motie Voordewind en Atsma2 is aangenomen?
Bij de totstandkoming van het Beloningskader Presentatoren Publieke Omroep (BPPO) is, in overleg met de Tweede Kamer, afgesproken dat er vanaf september 2009 op grond van het BPPO voor maximaal acht presentatoren (vijf voor televisie en drie voor radio) een uitzondering zou mogen worden gemaakt om een beloning te ontvangen boven het maximum normbedrag (181 000 euro) zoals gehanteerd in het BPPO (Kamerstukken II 2009/10, 31 804, nr. 80). Tot nu toe heeft de raad van bestuur van de NPO voor vier presentatoren een verzoek daartoe ingewilligd.
De NPO heeft in september 2010 een overzicht verstrekt van de werking van het BPPO. Daarin werd de verwachting uitgesproken dat het aantal uitzonderingen zou dalen van zeventien (2009) naar elf (2011). In het recente persbericht en de evaluatie van de NPO wordt aangegeven dat het aantal uitzonderingen in 2011 is teruggebracht naar tien. Dat er over 2011 meer dan acht presentatoren boven het maximum normbedrag werden beloond, is te verklaren uit het feit dat er nog lopende overeenkomsten zijn van voor 1 september 2009. Deze zullen worden afgebouwd. Voor 2013 wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal uitzonderingen is teruggebracht naar acht (incl. de eerder afgesloten overeenkomsten).
Hoe verklaart u dat nog steeds tien presentatoren boven de Balkenende-norm verdienen, terwijl in antwoord op eerdere Kamervragen werd gemeld «dat er voor de jaren 2011 en 2012 nog vijf lopende overeenkomsten zijn die boven het beloningsplafond uitkomen»?3
Zie het antwoord op vraag 2. De passage waarnaar wordt verwezen betreft het aantal presentatoren dat overeenkomsten had afgesloten vóór 1 september 2009. Dit verklaart waarom het aantal uitzonderingen over deze jaren boven de acht uit komt. Voor een nadere uiteenzetting verwijs ik naar de heden aan de Kamer toegestuurde evaluatie van de NPO.
Bent u bereid een appèl te doen op de omroepen om het gedeelte van het salaris dat uitkomt boven het maximum te laten betalen uit de verenigingsgelden, in lijn met de motie Voordewind en Atsma?
Het BPPO bepaalt dit reeds. Volgens opgave van de NPO wordt in alle gevallen bij omroepverenigingen het meerdere uit verenigingsmiddelen betaald. Aan de motie is dus uitvoering gegeven.
Bent u bereid om al het meerdere, betaald boven de beloningsnorm in te trekken van de omroepbijdrage, als omroepen geen gehoor geven aan bovenstaande oproep?
Dat is niet nodig, zie het antwoord op vraag 4.
De kosten van hotelkamers |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Consumentbond over de marktmacht van boekingssites over de prijs van hotels?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de hoge kosten die boekingssites voor hotelkamers in rekening brengen?2 Bent u nog steeds van mening dat er geen reden tot zorg is?
Ja, ik herinner me die vragen. Prijsverschillen tussen de verschillende boekingskanalen kunnen legitieme oorzaken hebben, zoals ik in het vervolg van mijn antwoorden uiteenzet. Het is aan de relevante toezichthouders om te onderzoeken of er sprake is van overtreding van wettelijke bepalingen.
Wat is uw reactie op de bevindingen van de Consumentenbond dat de strikte voorwaarden die boekingssites hanteren met betrekking tot de prijsstelling van hotelkamers de oorzaak is dat hotels op hun site andere prijzen hanteren dan wanneer telefonisch wordt geboekt? In uw antwoord op de eerder gestelde vragen noemde u dit vrije prijsvorming, vindt u dat nog steeds?
In mijn antwoorden op de eerder door u gestelde vragen heb ik aangegeven dat een «online rate parity» clausule, die hoteleigenaren verplicht een uniform prijsbeleid op internet te voeren, er voor hoteleigenaren niet aan in de weg staat om andere prijzen te hanteren als er telefonisch wordt geboekt. Het bevreemdt mij dan ook niet dat sommige hoteleigenaren verschillende prijzen voor verschillende kanalen hanteren. De «online rate parity» clausule ziet niet op de hoogte van de prijs. Het staat hoteleigenaren dan ook vrij om zelf de hoogte van hun prijs te bepalen.
Onderschrijft u de constatering van de Consumentenbond dat boekingssites door hun strikte voorwaarden een prijsopdrijvend effect op hotelkamers hebben en dat mensen dus teveel betalen?
De uiteindelijke prijs die een consument voor een hotelkamer betaalt, bestaat uit verschillende componenten zoals schoonmaakkosten, belastingen of bemiddelingskosten. Elk van deze componenten heeft een prijsverhogend effect op de uiteindelijke prijs voor een hotelkamer. Consumenten hebben de keuze om via verschillende kanalen een hotelkamer te boeken: via internet, telefonisch of aan de balie van het hotel. Het boeken via een bemiddelingssite is soms niet de goedkoopste manier. Tegenover de eventueel hogere prijs op een boekingssite staat immers een service: consumenten kunnen snel en gemakkelijk een overzicht krijgen van de verschillende hotels en via internet eenvoudig hun keuze boeken. Het is aan de consument zelf om al dan niet de prijzen te vergelijken en een overweging te maken of de prijs van de hotelkamer, ongeacht het verkoopkanaal, in verhouding staat tot de geleverde diensten. Ik kan de constatering van de Consumentenbond, dat mensen daarmee automatisch teveel zouden betalen voor een hotelkamer, dan ook niet onderschrijven.
Heeft de Consumentenautoriteit voldoende mensen en mogelijkheden om hier onderzoek naar te doen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het is aan de markt zelf om de prijs van hotelkamers te bepalen. De uiteindelijke prijs is een uitvloeisel van de eigen (economische) overwegingen van elk van de actoren op de markt voor hotelkamers. Ik acht het in beginsel niet wenselijk dat de overheid ingrijpt in deze prijsvorming. Het is echter wel belangrijk dat de overheid goede randvoorwaarden schept. Deze randvoorwaarden zijn vastgelegd in wet- en regelgeving waar ook hoteleigenaren, consumenten en boekingssites zich aan dienen te houden.
Zo houdt de Nederlandse Mededingingsautoriteit bijvoorbeeld toezicht op de naleving van de Mededingingswet hetgeen waarborgt dat geen verboden prijsafspraken worden gemaakt en dat geen misbruik van machtsposities wordt gemaakt. De Consumentenautoriteit houdt onder andere toezicht op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken en op prijstransparantie in de reisbranche. De Consumentenautoriteit heeft in haar agenda 2012 – 2013 ondoorzichtige prijzen in de reisbranche als één van de aandachtsgebieden genoemd.3 Daarbij wordt opgetreden tegen aanbieders die zich niet houden aan de regels over prijsvermeldingen als gevolg waarvan consumenten mogelijk geen bewuste keuzes hebben kunnen maken. Op de website van ConsuWijzer – het centrale informatieloket van de NMa, OPTA en de Consumentenautoriteit – worden consumenten reeds geïnformeerd over verschillende manieren waarop consumenten een accommodatie kunnen boeken.4 Daarnaast informeren private organisaties, waaronder de Consumentenbond, consumenten dat het in sommige gevallen goedkoper kan zijn om via een bepaald verkoopkanaal te boeken.
Welke rol ziet u voor de Consumentenautoriteit weggelegd in de communicatie hierover naar consumenten? Heeft de Consumentenautoriteit hiervoor voldoende mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht "Verbod dumpprijs bier levert 100 miljoen op" |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verbod dumpprijs bier levert 100 miljoen op»?1
Ja.
Welk percentage van de verkochte alcoholische drank wordt aangeboden tegen dumpprijzen?
Dat is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat goedkope drank vooral een grote aantrekkingskracht heeft op jongere drinkers en zware (verslaafde) drinkers?
Ik kan mij inderdaad voorstellen dat goedkope drank aantrekkelijk is voor jongeren en zware drinkers. Om het alcoholgebruik onder jongeren tegen te gaan voer ik een afgewogen beleid, met o.a. voorlichting op school en via social media, leeftijdsgrenzen en voorlichting aan ouders. Ook werk ik samen met maatschappelijke partners (betrokken bedrijfsleven en gezondheidsorganisaties) aan het voorlichtingslogo «Geen 16, geen druppel». Met de nieuwe Drank- en Horecawet worden jongeren strafbaar wanneer zij onder de leeftijdsgrens alcohol in bezit hebben. Ook prijsbeleid maakt deel uit van de aanpak om schadelijk alcoholgebruik tegen te gaan. Er wordt accijns geheven op alcoholhoudende drank. Burgemeesters krijgen daarnaast met de nieuwe Drank- en Horecawet extra bevoegdheden om op lokaal niveau ongewenste prijsacties met alcohol tegen te gaan, zoals stuntprijzen of happy hours, in het belang van de openbare orde of de gezondheid. Of binnen een gemeente hier gebruik van wordt gemaakt is een lokale afweging. Immers, de mate van overlast door alcoholgebruik verschilt per gemeente. Ik werk dus aan een totaalaanpak, waar bepaalde vormen van prijsbeleid deel van uitmaken.
Deelt u de mening dat prijsbeleid op het terrein van alcoholverkoop een goed instrument is om de vraag naar alcohol, met name onder de genoemde risicogroepen, terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van een systeem met minimumprijzen, zoals Groot-Brittannië in 2014 zal invoeren?
Zoals ik hierboven heb aangegeven vind ik dergelijke prijsmaatregelen een zaak waar een lokale afweging noodzakelijk is. Daarom heb ik in de nieuwe Drank- en Horecawet extra verordenende bevoegdheden opgenomen voor burgemeesters om op lokaal niveau ongewenste prijsacties met alcohol tegen te gaan, zoals stuntprijzen of happy hours, in het belang van de gezondheid of openbare orde. Deze vorm van lokaal maatwerk prefereer ik boven een landelijk systeem met minimumprijzen.
Deelt u de mening dat het tijd is voor een totaalaanpak van dit maatschappelijke probleem?
Zie antwoord op vraag 3/4
Het bericht “Erven huis zorgt voor problemen” |
|
Jan van Bochove (SGP), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van «Erven huis zorgt voor problemen»?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben sinds 1 januari 2012 uitstel gevraagd voor betaling van de erfbelasting in verband met een onverkocht huis? En in hoeveel gevallen is dat uitstel verleend?
In de periode 1 januari 2012 tot 1 mei 2012 zijn 528 verzoeken om uitstel binnengekomen. Daarvan zijn er nog 87 in behandeling. In 441 gevallen is uitstel van betaling verleend, waaronder 48 uitstellen die door hypothecaire zekerheid op de verworven onroerende zaak zijn afgedekt vanwege het feit dat het openstaande bedrag € 50 000 te boven gaat.
Hoeveel mensen hebben zich sinds 1 januari 2012 tot de Belastingdienst gewend met problemen met het betalen van de erfbelasting, omdat zij ook twee jaar na overlijden niet in staat geweest zijn om de woning te verkopen en moeite hebben om de erfbelasting te voldoen, omdat er in de erfenis verder relatief weinig liquide middelen aanwezig zijn?
Uit informatie van de Belastingdienst blijkt dat sinds 1 januari 2012 zich ongeveer 200 mensen hebben gewend tot de Belastingdienst met problemen om de erfbelasting te betalen, omdat zij ook twee jaar na het overlijden niet in staat zijn geweest de woning te verkopen.
In hoeveel gevallen is uitstel van betaling van erfbelasting geweigerd sinds 1 januari 2012 en om welke redenen is dat geweigerd?
In het algemeen lukt het om met belastingschuldigen tot een vergelijk te komen tot verlenging van het uitstel. In enkele gevallen wordt een verlenging van het uitstel geweigerd, omdat belastingschuldigen medewerking weigeren, aan bijvoorbeeld het stellen van de vereiste zekerheid.
Klopt het dat gezien de moeilijke situatie op de huizenmarkt mensen tijdelijk hun hypotheeklasten voor een onverkocht huis drie jaar mogen aftrekken, maar dat mensen die een huis erven maximaal twee jaar na overlijden de erfbelasting moeten voldoen?
Het klopt dat op grond van art. 3 111, tweede lid, Wet inkomstenbelasting 2001 het mogelijk is hypotheeklasten voor een onverkocht huis gedurende een periode van drie jaren af te trekken, gelet op de moeilijke situatie op de huizenmarkt. Niet juist is de stelling dat mensen die een huis erven maximaal twee jaren na het overlijden de erfbelasting moeten voldoen. De Leidraad Invordering 2008 geeft de ontvanger namelijk de mogelijkheid, als er sprake is van bijzondere omstandigheden, om een langere termijn van uitstel te hanteren dan het reguliere uitstelbeleid voorschrijft. Uit de praktijk blijkt dat de ontvangers in bijna alle gevallen voor de betaling van een aanslag erfbelasting, als sprake is van een erfenis die bestaat uit een niet verkochte woning, het reguliere uitstel van 1 jaar verlengen, gelet op de situatie op de woningmarkt.
Bent u bereid om mogelijk te maken dat mensen die een erfenis verkrijgen die grotendeels bestaat uit een niet verkochte woning – al dan niet belast met een hypotheek – maximaal twee jaar uitstel (bovenop het standaard jaar) krijgen voor betaling van het erfrecht?
Het is thans reeds beleid dat van het standaardjaar voor het verlenen van uitstel kan worden afgeweken in bijzondere gevallen (zie het antwoord op vraag 5). Daarbij gelden in dat kader als voorwaarden dat zekerheid moet worden gesteld en dat het huis te koop moet staan. Mij zijn geen gevallen bekend waarin een verleend uitstel niet wordt verlengd als aan voormelde twee voorwaarden is voldaan. Het is derhalve niet nodig om nadere maatregelen te treffen en het mogelijk te maken, zoals vraagstellers voorstellen, om maximaal twee jaar uitstel (bovenop het standaard jaar) voor te schrijven.
Bent u bereid de regeling voor uitstel van betaling voor het erven van de blote eigendom van de woning (artikel 25, lid 20, Invorderingswet 1990) tijdelijk uit te breiden tot nalatenschappen die voor een groot deel bestaan uit een nog niet verkochte woning, al dan niet met hypotheek bezwaard, als de belastingplichtige over onvoldoende andere middelen beschikt om de erfbelasting te kunnen betalen?
De bijzondere uitstelfaciliteit van artikel 25, twintigste lid, van de Invorderingswet 1990 dient een ander doel. Die faciliteit regelt dat de erfgenamen niet gedwongen worden om hun eigen middelen aan te wenden voor de betaling van erfbelasting, terwijl zij feitelijk niets ontvangen uit de nalatenschap. Deze bepaling, die in de praktijk zal spelen ingeval kinderen van hun eerst-stervende ouder erven, is er mede op gericht om de bewoning van de eigen woning door de langstlevende ouder te waarborgen. De situatie waarop de vraagstellers doelen ziet op geheel andere situaties, namelijk op situaties waarin de erven de woning juist willen verkopen. Het ligt daarom niet voor de hand de eerdergenoemde uitstelfaciliteit hiervoor aan te passen.
Hoe gaat u om met mensen die voor 2012 een huis geërfd hebben en hun huis tegen een lagere prijs verkocht hebben dan de WOZ-beschikking, waarop de erfbelasting gebaseerd is, aangaf?
Voor de heffing van erfbelasting wordt aangesloten bij de waarde van het huis op het tijdstip van overlijden. Volgens de Successiewet 1956 geldt voor mensen die vóór 2012 een huis hebben geërfd als waarde de WOZ-waarde die geldt voor het kalenderjaar waarin het overlijden heeft plaatsgevonden. Ontwikkelingen na het overlijden, zoals bijvoorbeeld een daling van de huizenprijzen, hebben geen gevolgen voor de vastgestelde erfbelasting.
Inmiddels is de wet ten aanzien van de te hanteren WOZ-waarde versoepeld. Voor overlijdens op of na 1 januari 2012 geldt een keuzeregeling. Indien de verkrijger van een woning daarvoor kiest, kan de WOZ-waarde gehanteerd worden die geldt voor het kalenderjaar volgend op het jaar waarin het overlijden heeft plaatsgevonden. Op die manier kan men kiezen voor een WOZ-waarde waarvan de peildatum dichter ligt bij de datum van overlijden. De versoepeling geldt evenwel niet voor overlijdens in 2010 en 2011. In dit verband verwijs ik naar hetgeen ik hierover bij de behandeling van het Belastingplan 2012 in de Eerste Kamer heb gezegd (EK 2011–2012, 33 003, Nr. D, blz. 25).
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om beneficiair aanvaarden de standaard te maken, zoals nu in veel andere Europese landen het geval is?
Dit zou de afwikkeling van een nalatenschap voor erfgenamen aanzienlijk complexer maken. Door beneficiaire aanvaarding, oftewel aanvaarding van de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving, worden erfgenamen niet langer van rechtswege eigenaar van alle goederen van de nalatenschap. Zij kunnen hierdoor niet meer onderling de nalatenschap verdelen, maar maken pas aanspraak op de goederen van de nalatenschap die zijn overgebleven nadat alle schulden van de nalatenschap zijn voldaan.
Erfgenamen moeten in geval van beneficiaire aanvaarding namelijk de nalatenschap op formele wijze, volgens de regels van vereffening, met betrokkenheid van de rechter afwikkelen. Dit leidt tot extra administratieve lasten en kosten voor erfgenamen.
Deze wijze van afwikkeling verdraagt zich bovendien niet met de wettelijke verdeling van artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek, waardoor de langstlevende van rechtswege alle goederen van de nalatenschap verkrijgt. Indien beneficiaire aanvaarding de standaard wordt, zal de langstlevende echtgenoot indien hij of zij niet tot vereffening van de nalatenschap wil overgaan, altijd een verklaring van zuivere aanvaarding moeten afleggen. Het vergeten van deze verklaring zal in dat geval tot grote problemen leiden voor de langstlevende, zoals het noodgedwongen moeten verkopen van de eigen woning.
Ziet u mogelijkheden om mensen beter te wijzen op de mogelijkheid om beneficiair de erfenis te aanvaarden?
Zowel door de Rijksoverheid (www.rijksoverheid.nl) als door notarissen worden brochures uitgegeven en wordt informatie verstrekt over wat erfgenamen kunnen doen als zij een erfenis krijgen. Erfgenamen worden in het bijzonder geïnformeerd over de gevolgen van het aanvaarden van een nalatenschap en over de mogelijkheid tot beneficiaire aanvaarding of verwerping van een nalatenschap. Indien een erfgenaam wil weten of in zijn geval het verstandig is om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden of zelfs te verwerpen, zal hij zich tot een notaris moeten wenden voor advies.
Contractering Audiologie |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat geen enkel zelfstandig Audiologisch Centrum tot 24 april jl. een concreet contract heeft met zorgverzekeraars?1 Wat is uw mening hierover?
Ik heb het bericht gelezen. Audiologische centra waren tot 31 december 2011 begrotingsgefinancierd waardoor zij geen eigen vermogen konden opbouwen. De begrotingssystematiek was gebaseerd op zogenaamde jaarkaarten en een loonkostentoets. Aan de hand van een verrekenpercentage werden aan het einde van het jaar de opbrengsten aangesloten bij de exploitatiekosten. Per 2012 is deze systematiek losgelaten en kunnen de audiologische centra eigen vermogen opbouwen. Dit kan zowel via de prijzen voor audiologische producten die ingedeeld zijn in het vrije segment, als via het schaduwbudget als onderdeel van het transitiemodel dat voor de audiologische centra van toepassing is bij de overgang naar prestatiebekostiging. De opbouw van eigen vermogen is in de onderhandelingen tussen audiologische centra en zorgverzekeraars een issue dat tot vertraging leidt in de onderhandelingen.
Over de ontstane situatie is gesproken met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra. Afgesproken is de problematiek bij deze centra op te lossen binnen het beschikbare macrokader. Zorgverzekeraars hebben aangegeven dat zij wat betreft de afspraken over groeiruimte voor 2012 coulant zullen zijn richting de audiologische centra. Gezamenlijk uitgangspunt is dat wordt voorkomen dat op de korte termijn knelpunten bij deze instellingen ontstaan.
Bent u bekend met het bericht dat zelfstandige audiologische centra tot 31 december 2011 geen eigen vermogen mochten hebben? Welke gevolgen heeft dat op dit moment voor de audiologische centra?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de transitie van het huidige zorgstelsel op zich niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen en in dit specifieke geval de audiologische centra?
Omdat ik ook van mening ben dat de transitie naar prestatiebekostiging op zichzelf niet mag leiden tot het omvallen van zorginstellingen heb ik ervoor gekozen om in overleg met de betrokken aanbieders een transitiemodel in te stellen waarin de systeemrisico’s als gevolg van de transitie naar prestatiebekostiging afdoende beheerst worden.
Voor de audiologische centra in het bijzonder is gekozen voor een driejarig transitiemodel (in plaats van 2 jaar bij de ziekenhuizen) vanwege het gebrek aan eigen vermogen bij aanvang van de transitie.
Bent u bekend met het bericht dat banken de kredieten terugtrekken bij deze aanbieders vanwege de bedrijfsrisico’s die nu ontstaan door onduidelijkheid in contractering en verplichte opbouw van eigen vermogen binnen de afgesproken transitieperiode? Welke concrete gevolgen heeft dit volgens u?
Ik ben op de hoogte van genoemd bericht. Met de afspraken die recentelijk met de vertegenwoordigers van zorgverzekeraars en audiologische centra zijn gemaakt heb ik er vertrouwen in dat de bedoelde bedrijfsrisico’s en daarmee de onzekerheden ten aanzien van kredieten van banken weggenomen kunnen worden.
Bent u bekend met het bericht dat ook patiënten inmiddels afspraken afzeggen doordat men geen zekerheid heeft dat hun verzekeraar de basisverzekerde audiologische zorg ook daadwerkelijk gaat inkopen bij deze centra? Welke zekerheid kunt u deze patiënten op korte termijn bieden? Hoeveel patiënten worden per jaar geholpen in de audiologische centra?
Met gezamenlijke oplossing die nu is gevonden verwacht ik dat verzekeraars om richting hun verzekerden te kunnen voldoen aan hun zorgplicht voldoende basisverzekerde audiologische zorg zullen inkopen. Mocht er geen contract tot stand komen tussen een verzekeraar en een instelling die audiogische zorg levert, dan heeft dat in beginsel geen gevolgen voor al gestarte behandelingen. In die situatie is volledige vergoeding het uitgangspunt. In andere gevallen is de vergoeding afhankelijk van de voorwaarden in de afgesloten polissen, en die kunnen onderling verschillen. In 2011 zijn ruim 72 000 patiënten behandeld in de zelfstandige audiologische centra.
Deelt u de mening dat het Bestuurlijk Hoofdlijnen Akkoord onvoldoende rekening houdt met het structurele vraagstuk dat zich nu acuut openbaart in de audiologie? Zo nee, waarom niet? In welke andere sectoren binnen de zorg spelen dergelijke problemen?
Insteek van het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord is dat er binnen een beheerste kostenontwikkeling een basis wordt gelegd voor meer dynamiek en kwaliteitsverbetering in de ziekenhuiszorg. Met name het beperken van de jaarlijkse groei (niet hoger dan 2,5%) vergt veel inspanning van alle betrokken partijen. Dit is ook aan de orde bij de audiologie. Ik wil daarbij benadrukken dat de noodzaak om gezamenlijk hier aan te werken door alle partijen wordt onderkend. De specifieke situatie over de opbouw van eigen vermogen speelt overigens alleen in de audiologische centra en is niet van toepassing op overige sectoren.
Bent u bereid om met de sector op de kortst mogelijke termijn een oplossing te zoeken voor de specifieke problemen die zich nu manifesteren in de transitie van de bekostiging van de audiologie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer kunt u de Kamer informeren over deze oplossing?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Het Turks NAVO-lidmaatschap |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkey vetoes Israel’s latest NATO partnership bid, despite criticisms?»1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de lange tenen van Turkije een gezonde samenwerking van de NAVO met Israël verhinderen?
Bondgenoten, inclusief Turkije, kwamen tijdens de top in Lissabon in 2010 en de bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken in Berlijn in 2011 unaniem overeen nauwere praktische samenwerking en politieke dialoog met alle NAVO-partners aan te gaan, waaronder Israël.
Naar aanleiding van het Mavi Marmara incident tussen Turkije en Israël heeft Turkije een aantal samenwerkingsprojecten van de NAVO met partners tegengehouden. Het betreft een beperkt aantal projecten waar Israël aan deelneemt. Overigens zijn niet alle samenwerkingsprojecten van de NAVO met Israël geblokkeerd.
Verschillende NAVO-bondgenoten, waaronder Nederland, hebben aangegeven te betreuren dat dit bilaterale geschilpunt gevolgen heeft voor NAVO-aangelegenheden en hebben het principe van non-discriminatie ten aanzien van partners onderstreept. De leidraad is partners gelijk te laten optrekken in het intensiveringsproces, conform besluit in Lissabon en Berlijn.
Nederland ondertekende met veertien bondgenoten een brief met de oproep aan Turkije de kwestie zo snel mogelijk op te lossen en verdere ontwikkeling van de partnerschapsprogramma’s voort te zetten. Daarnaast heeft Nederland met Turkije diverse malen erover gesproken zijn relaties met Israël te verbeteren. De bondgenoten, waaronder Nederland, zoeken in onderling overleg naar een spoedige oplossing voor de kwestie.
Heeft Turkije samenwerking van de NAVO met Israël ook gesaboteerd door Israël’s deelname aan de tegen islamitisch terrorisme lopende operatie «Active Endeavor» te blokkeren?
Israël neemt sinds 2006 deel aan NAVO Operatie Active Endeavour. Israël heeft een aanbod gedaan om de bijdrage uit te breiden. Dit aanbod heeft de NAVO in overweging.
Is het waar dat een aantal NAVO-leden tegen intensievere samenwerking met Israël is, omdat zij bang zijn dat dit de relatie van de NAVO met islamitische landen zou schaden? Zo ja, welke NAVO-leden zijn dat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de NAVO buigt voor de islam en dat Turkije een islamitisch trojaans paard is in het bondgenootschap?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om deze ontwikkelingen te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg op 15 mei over de NAVO Top in Chicago?
Ja.
Het bericht 'Coke-advocaat vrij door tijdgebrek' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Coke-advocaat vrij door tijdgebrek»?1
Ja.
Is het waar dat de rechtbank in Rotterdam wegens tijdgebrek de voorlopige hechtenis schorst van enkele verdachten in een drugsonderzoek omdat het proces pas in het najaar kan plaatsvinden?
De rechtbank heeft in deze zaak om twee redenen beslist om de voorlopige hechtenis onder voorwaarden te schorsen. Ten eerste omdat er sprake was van een ongebruikelijke lange duur van de voorlopige hechtenis en ten tweede omdat er nog geen zicht was op een concrete datum voor de aanvang van de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Deelt u de mening dat het niet is uit te leggen aan de samenleving dat, ondanks dat het Openbaar Ministerie het onderzoek heeft afgerond, de verdachten hun proces in vrijheid mogen afwachten omdat de rechtbank pas eind oktober tijd en een locatie voor dat proces heeft? Zo nee, waarom niet?
In verband met de rechterlijke onafhankelijkheid past mij terughoudendheid bij het geven van een oordeel over een dergelijke beslissing in een individuele strafzaak. Dit geldt in het bijzonder nu de zaak nog onder de rechter is en daarover nog niet tot in hoogste instantie is beslist.
Deelt u de mening dat verdachten niet voor niets in voorlopige hechtenis worden genomen, dat het hier gaat om een delict waar een gevangenisstraf van vier jaar of meer op staat, er sprake is van vluchtgevaar of van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert en dat deze verdachten dus absoluut niet (zeker niet om deze reden) vrij mogen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat per direct een locatie wordt gevonden en tijd wordt gemaakt om het proces eerder te kunnen laten plaatsvinden zodat de verdachten achter slot en grendel kunnen blijven?
Gezien het feit dat de verdachten inmiddels in vrijheid zijn gesteld, is deze vraag niet meer aan de orde.
Is het niet mogelijk om het proces in een weekend te plannen of in de avonduren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit alsnog mogelijk te maken?
Er wordt door gerechten geëxperimenteerd met avondopenstelling. Onlangs heeft een dergelijke proef bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch plaatsgevonden. Een dergelijke openstelling heeft de nodige gevolgen, bijvoorbeeld voor advocaten, en er dient dan ook voldoende draagvlak te zijn bij alle betrokkenen. Voor de zaak die hier aan de orde is, die een groot aantal zittingsdagen in beslag zal nemen, zou een ruimere openstelling overigens maar in beperkte mate soelaas kunnen bieden.
Komt het vaker voor dat zittingen door gebrek aan tijd en locatie dusdanig laat plaatsvinden dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst? Zo ja, hoe vaak en bij welke arrondissementen? Welke maatregelen gaat u nemen om structurele capaciteitsproblemen te verhelpen?
Schorsingen van de voorlopige hechtenis komen vaker voor. Bij de afweging tot een dergelijke beslissing spelen onder meer de ernst van de verdenking, het belang van het onderzoek, eventueel vluchtgevaar, de persoonlijke belangen van de verdachte en de duur van de voorlopige hechtenis een rol. Beschikbaarheid van zittingsruimte is eveneens een factor die in de afweging betrokken wordt. Aangezien er meerdere factoren van verschillende aard een rol spelen, kan niet worden vastgesteld in hoe veel gevallen de zittingscapaciteit doorslaggevend is geweest.
De Rechtspraak neemt deel aan diverse programma’s en projecten die onder de gemeenschappelijke noemer Versterking Prestaties Strafrecht keten (mede) gericht zijn op het verkorten van de doorlooptijden in strafprocessen. Voorbeelden hiervan zijn het programma herontwerp keten strafrechtelijke handhaving en het programma ZSM. Kortere doorlooptijden leiden tot een efficiënter gebruik van zittingscapaciteit. Naast deze programma’s werken Rechtspraak en Openbaar Ministerie ook aan betere zittingsplanning.
Plofkippen en het Beter Leven Keurmerk |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Wakker Dier jaagt op plofkip»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een volledige overstap naar kip met Beter Leven sterren (minimaal 1 ster) door A-merken en supermarkten een positieve ontwikkeling zou zijn?
Ik constateer dat een aantal producenten van A-merken overstapt op kip met het Beter Leven Kenmerk. Ook een aantal retailers heeft kip en andere vleesproducten met het Beter Leven Kenmerk of vergelijkbare ken- of keurmerken in hun schap liggen. Dat vind ik een goede ontwikkeling. Zoals ik in mijn visie op de veehouderij (TK 28 973, nr. 85) heb aangegeven, is een ketengestuurde verduurzaming de sleutel voor toekomstbestendige agroketens die draagvlak hebben in de samenleving. Het initiatief hiervoor ligt bij de retail en de verschillende agroketens.
Een veranderende consumentenvraag en publieke opinie en de invloed van kritische maatschappelijke organisaties bieden kansen voor de retail om in samenwerking met de ketenpartijen nieuwe producten op de markt te brengen die maatschappelijk gewaardeerd worden. De meeste retailers en belangrijke partijen in de vleesketens hebben in het kader van de commissie Van Doorn (Verbond van Den Bosch) afspraken gemaakt over de verduurzaming van de pluimveevlees- en andere vleesketens en het aanbieden van duurzamer geproduceerde producten in de winkelschappen. Ik onderschrijf deze aanpak.
Kunt u aangeven wat de overheid zou kunnen leren van de campagnes van Wakker Dier, gezien het feit dat zij lijken te kunnen bewerkstelligen waar de Kamer al jaren op aandringt: een snelle verduurzaming van het winkelschap?
Grootschalige mediacampagnes die bedoeld zijn om de consument te beïnvloeden in zijn voedselkeuze in de winkel zijn primair de taak van de NGO’s, zoals Wakker Dier en het bedrijfsleven zelf. De verduurzaming van het winkelschap vindt in dit spanningsveld van bedrijfsleven en NGO’s al plaats. Dit is een maatschappelijk proces waar de overheid niet actief in hoeft te interveniëren. Ik juich initiatieven toe waarbij het bedrijfsleven samenwerkt met NGO’s om deze verduurzaming te bewerkstelligen. Het «Beter Leven Kenmerk» van de Dierenbescherming is hier een voorbeeld van.
Wie heeft de regierol om de retail (en A-merkfabrikanten) te stimuleren op zo’n kort mogelijke termijn de Beter Leven kenmerk 1-ster kip als minimumnorm in het supermarktschap te positioneren en wat is uw rol hierin?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat bij het vetmesten van «plofkippen» vele malen meer antibiotica wordt gebruikt dan bij langzamer groeiende rassen als Volwaard en kippen met een Beter Leven kenmerk 1-ster?
Er zijn inderdaad signalen dat bij langzamer groeiende rassen minder antibioticum wordt gebruikt. Op dit moment zijn er nog geen wetenschappelijke gegevens bekend waar harde conclusies aan te verbinden zijn.
Het productschap Pluimvee en Eieren (PPE) heeft het initiatief genomen om een inventariserend onderzoek te doen naar houderijsystemen in de vleeskuikensector onder andere met betrekking tot het antibioticumgebruik. Het onderzoeksrapport verschijnt in de zomer 2012.
Kunt u een inschatting maken hoeveel reductie in antibioticagebruik bewerkstelligd zou kunnen worden met een overstap van de vleeskuikenindustrie naar een langzamer groeiend ras met een Beter Leven kenmerk 1-ster?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze reductie bekijken in het kader van uw doelstelling met betrekking tot antibioticareductie die vooralsnog moeizaam tot stand komt? Welk deel van uw doelstelling zou gerealiseerd worden bij een gehele omschakeling van de vleeskuikensector van de huidige gangbare «plofkip» naar een langzamer groeiend ras onder label van het Beter Leven kenmerk 1-ster?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om in een vorm van etiketteringsverplichting op kipproducten of andere communicatie richting consumenten aandacht te besteden aan het extreem en onverantwoord hoge antibioticagebruik van «plofkippen» ten opzichte van langzamer groeiende rassen?
Er bestaan op dit moment geen Europese richtlijnen of verordeningen, die een verplichte etikettering op kipproducten met een vermelding van antibioticagebruik voorschrijven. De consument kan op basis van keur- of kenmerken die de kwaliteit van het kippenvlees aangeven zelf een keuze maken in de winkel voor wat betreft het soort kippenvlees en/of het houderijsysteem.
Kunt u in het licht van de Nota Dierenwelzijn en Diergezondheid, waarin wordt gesproken over «2
In het kader van het Welfare Quality-onderzoek heeft Wageningen UR de mobiliteit van vleeskuikens van een groot aantal koppels gemeten. De metingen zijn 1 tot 5 dagen voor de afvoer naar het slachthuis verricht. Op een schaal van 0 tot 5 zijn 8% van de kuikens van gangbare rassen ingedeeld in schalen 0 en 1 (goede mobiliteit), 35% in schaal 2 (redelijk goede mobiliteit/ lichte afwijking), 49% in schaal 3 (duidelijk afwijkende loopwijze) en 8% in schalen 4 en 5 (kuikens hebben veel moeite eten en drinken te bereiken of kunnen zich niet meer voortbewegen).
Kunt u in het licht van de Nota Dierenwelzijn en Diergezondheid, waarin wordt gesproken over «ongewenste erfelijke gebreken als misstanden van de fokkerij», aangeven of het klopt dat u hieronder ook de gangbare vleeskippen (plofkippen) schaart en deze dus in uw visie een «ongewenst erfelijk gebrek» hebben en u deze typeert als een «misstand»?
Bij een aanzienlijk deel van de vleeskuikens van gangbare rassen treedt aan het einde van de mestperiode een vermindering op van de mobiliteit (zie antwoord op vraag 9). Dit vind ik een zorgelijke situatie. Een verslechterde mobiliteit komt vaker voor bij gangbare rassen dan bij langzaam groeiende rassen. De topsector Agro&Food en de in het kader van de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij opgerichte Initiatiefgroep Duurzame Fokkerij stellen kennis- en innovatieprogramma’s in de fokkerij op waarbij onder andere ingezet wordt op de ontwikkeling van duurzamere vleespluimveerassen. Ik zal deze problematiek bij deze platforms onder de aandacht brengen.
Kunt u een inschatting maken in welk deel van de overheidskantines nog «plofkip» geserveerd wordt?
In de huidige criteria voor de inkoop van de catering is de eis van minimaal 40% biologische producten of producten met andere duurzaamheidskenmerken (waaronder dierenwelzijn) opgenomen. De eis is niet nader gespecificeerd naar productgroep. De cateraar mag zelf invullen hoe de 40% gevuld wordt. Het is dus niet te zeggen in welk deel van de overheidskantines nog gangbaar pluimveevlees geserveerd wordt. Op dat niveau vindt ook geen monitoring plaats. Uit de rapportage Monitor Duurzaam Inkopen 2010 (u toegezonden als bijlage bij de brief van 24 juni 2011 van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, TK 2010–2011, 30 196, nr. 141) blijkt overigens dat bij vrijwel 100% van de inkopen van catering de eisen van duurzaam inkopen worden toegepast (99,3% volgens de monitor, zie pagina 31 van genoemde rapportage).
Bent u bereid om maatregelen te nemen zodat kantines van overheidsinstanties omschakelen van plofkip naar diervriendelijkere en gezondere kip met Beter Leven kenmerk sterren?
Momenteel vindt een actualisatie van de criteria voor de catering plaats. Deze actualisatie bevindt zich in de afrondende fase. Daarin worden nieuwe criteria rondom dierenwelzijn voorgesteld die cateraars in de gelegenheid stellen te kiezen voor diervriendelijker producten, waaronder producten van het Beter Leven-kenmerk. De cateraar blijft, in overeenstemming met het Advies Duurzaam Inkopen van VNO-NCW, vrij in zijn keuze hoe hij het percentage duurzaamheid invult. De herziening van de criteria zal cateraars naar verwachting meer stimuleren om diervriendelijkere producten op te nemen in het assortiment.
De honderdprocentcontroles op Schiphol |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over honderdprocentscontroles op Schiphol?1 2
Ja.
Klopt het bericht dat de advocaat- generaal bij de Hoge Raad van oordeel is dat er geen wettelijke bevoegdheid bestaat om reizigers op Schiphol zonder verdere aanleiding vragen te stellen?
Nee. De advocaat-generaal is van oordeel dat het weigeren om mee te werken aan het verstrekken van inlichtingen, niet strafbaar is op grond van artikel 184 Wetboek van het Strafrecht. Daartoe heeft hij – in lijn met recente jurisprudentie – overwogen dat artikel 14 van het Communautair Douanewetboek (CDW) wel een plicht inhoudt tot het verstrekken van bescheiden en inlichtingen aan de douaneautoriteiten voor personen die betrokken zijn bij transacties verricht in het kader van het goederenverkeer, maar niet voorziet in de mogelijkheid een bevel te geven of een vordering te doen.
Een weigering om medewerking te verlenen is overigens wel strafbaar op grond van artikel 10:6 van de Algemene Douanewet. Er is in dit artikel dus wel sprake van een wettelijk opgelegde verplichting, waaraan bij niet nakoming ook een strafrechtelijke sanctie is verbonden.
Kan dit betekenen dat de honderdprocentscontrole moet worden gestaakt?
Nee. De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over de vraag of inlichtingen mogen worden gevorderd indien nog niet duidelijk is of sprake is van in- of uitvoer van goederen als bedoeld in de Douanewetgeving. Of de Hoge Raad zich daarover zal uitlaten, zal moeten blijken uit het arrest, dat verwacht wordt op 19 juni 2012. Overigens bestaan de honderprocentscontroles uit meer activiteiten dan het stellen van vragen en worden ook andere controlemiddelen en -bevoegdheden ingezet.
Herinnert u zich uw antwoorden tijdens het mondelinge vragenuur van 7 december 2010 waarin u aangeeft dat het arrest niets betekent voor de rechtmatigheid van de honderdprocentscontroles en dat deze gewoon door gaan? Staat u daar nog steeds achter?
Ja. Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat, aangezien er nog wekelijks vele bolletjesslikkers en drugshandelaren uit de Caraïben worden opgepakt op Schiphol, de honderdprocentscontrole gewoon noodzakelijk is en moet blijven?
Ja.
Het bericht dat prijzen van Nederlandse verblijfsvergunningen te hoog zijn |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederland te veel geld vraagt voor het afgeven van een verblijfsvergunning aan derdelanders?1
Welke consequenties heeft de uitspraak van het Europese Hof van Justitie voor de hoogte van de leges die Nederland vraagt voor verblijfsvergunningen afgegeven op grond van richtlijn 2003/109?2
Wat is uw reactie op de conclusie van het Hof dat de hoge leges die door Nederland aan derdelanders worden gevraagd een belemmering kunnen vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/109 toegekende rechten, de Nederlandse regeling het door die richtlijn nagestreefde doel ondermijnt en dat Nederland die richtlijn haar nuttig effect ontneemt? Deelt u de mening dat de gevraagde leges op zichzelf onevenredig zijn?
Bent u bereid om de hoogte van de leges van betreffende verblijfsvergunningen vóór 1 juli 2012 aan te passen en de Kamer daarover te berichten?