Preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het Verdrag van de Raad van Europa inzake preventie en bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld al sinds 11 mei 2011 ter ondertekening staat opengesteld?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat dit verdrag uniek van aard is en een internationaal, juridisch bindend en alomvattend instrument vormt om actief op te treden op het gebied van preventie, slachtofferhulp en vervolging van daders? Zo ja, waarom heeft Nederland als lidstaat van de Raad van Europa dit verdrag tot op heden nog niet ondertekend, terwijl zeventien andere landen ons reeds zijn voorgegaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft in algemene zin het belang van dit verdrag. Bij de huidige stand (november 2011) hebben zeventien lidstaten van de Raad van Europa het verdrag ondertekend. Geen lidstaat heeft het verdrag tot nog toe geratificeerd. Het verdrag treedt in werking op het moment dat tien landen, waaronder ten minste acht lidstaten van de Raad van Europa, na ondertekening het verdrag ook daadwerkelijk hebben geratificeerd.
Aanvang 2012 zal Nederland een begin maken met de voorbereiding voor de ondertekening en ratificatie van het verdrag. Daarbij zal – zoals gebruikelijk – de goedkeuringswetgeving gezamenlijk met de benodigde uitvoeringswetgeving in procedure worden gebracht. Nederland streeft ernaar dat voor de zomer van 2012 tot ondertekening van het verdrag kan worden overgaan. Het moment van ratificatie is uiteraard mede afhankelijk van de behandeling van de goedkeurings- en uitvoeringswetgeving door beide Kamers der Staten-Generaal.
Deelt u de mening dat Nederland zo spoedig mogelijk dient over te gaan tot ondertekening van het verdrag? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer verwachten dat het verdrag door Nederland zal worden ondertekend opdat de Kamer kan overgaan tot officiële bekrachtiging van dit verdrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de verschillende artikelen waarin gerefereerd werd aan de Nederlandse assistentie die aan de Directie Luchtvaart van Curaçao wordt verleend.
Klopt het dat de Curaçaose minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning Nederland heeft benaderd om een inventarisatie te maken van de luchtvaartwetgeving?
Het klopt dat minister Cooper het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft benaderd met het verzoek om technische assistentie te verlenen. Het assisteren bij het herschrijven van de Antilliaanse (en thans verouderde) luchtvaartwetgeving maakt daar onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat Curaçao als autonoom land zelf verantwoordelijk is om op tijd te voldoen aan de eisen van de Federal Aviation Authority (FAA)?
De FAA toetst louter of Curaçao voldoet aan de internationale veiligheidsstandaarden die ICAO maakt. Curaçao is als autonoom land binnen het Koninkrijk inderdaad primair verantwoordelijk om te voldoen aan de eisen die de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO stelt aan de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart. Het Koninkrijk der Nederlanden is echter als Contracterende Partij bij de Chicago Conventie aanspreekbaar op de naleving van dat verdrag, onder andere wat betreft de luchtvaartveiligheid. Het niet voldoen aan de veiligheidsstandaard heeft derhalve gevolgen voor het gehele Koninkrijk. Vanuit deze overweging is positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper. Een tweede overweging om tegemoet te komen aan het verzoek van Curaçao vloeit voort uit het feit dat het land Curaçao onder de overgangregeling Nederlandse Antillen eveneens verantwoordelijkheid draagt voor de luchtvaartveiligheid op Sint Maarten. Het niet voldoen aan de internationale standaarden kan ook vergaande gevolgen hebben voor het land Sint Maarten en daarmee voor Saba en Sint Eustatius.
Kunt u aangeven of u van plan bent om op het Curaçaose verzoek in te gaan? Zo ja, wat is uw afweging geweest en wie zal de kosten van de inventarisatie betalen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper om te assisteren om een actieplan op te stellen teneinde de bevindingen te redresseren. Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn het overwegingen van verantwoordelijkheid van het Koninkrijk richting ICAO geweest die onder meer hebben bijgedragen aan deze beslissing. De inhuur van externe expertise in deze inventarisatiefase is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu verzorgd. Minister Cooper heeft aangegeven dat de kosten door het land Curaçao zullen worden gedragen en derhalve zal verrekening plaats vinden.
Heeft Nederland de inzet van dhr. Frederik Blaauw in oktober van dit jaar aangeboden, of is hier ook sprake geweest van een verzoek van Curaçao? Heeft Nederland voor zijn inzet betaald? Zo ja, gaat u alle kosten van zijn inzet terugvorderen?
Tot de inzet van twee ambtenaren van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is besloten na het verzoek van en in overleg met het Curaçaose ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. De relatie met de Chicago Conventie, de gevolgen die een besluit van de FAA voor de overige delen van het Koninkrijk heeft en de borging van de luchtvaartveiligheid, ook voor Nederlandse passagiers en luchtvaartmaatschappijen, vormden de belangrijkste overwegingen om positief op dit verzoek te reageren. Tevens is in de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 aangegeven dat voor de verbetering van de luchtvaartveiligheid in het Caribisch gebied technische assistentie verleend kan worden.
De reis- en verblijfkosten van de twee ambtenaren komen voor rekening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
‘Te veel jongeren in de Wajong’ |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de nieuwsuitzending «Te veel jongeren in de Wajong»?1
Ja.
Zo ja, wat vindt u van de berichtgeving dat de afgelopen jaren gemeenten jongeren in een Wet investeren in jongeren (WIJ) of Wet werk en bijstand (WWB) uitkering hebben doorgesluisd naar de Wajong om financieel voordeliger uit te komen?
Dat er sprake is geweest van substitutie van de WWB naar de Wajong is niet nieuw. Dit effect komt ook naar voren in het CPB-rapport over doorstroom van de WWB naar de Wajong. Het vloeit voort uit het gegeven dat er twee regimes zijn voor jongeren met arbeidsmogelijkheden.
Ik vind het ongewenst dat niet de kortste weg naar werk, maar de vraag welke regeling voor betrokkene en/of uitvoeringsinstantie het meest gunstig is, centraal zou staan. Daarom ben ik voornemens het huidige stelsel aan te passen met de Wet Werken naar Vermogen (WWNV). Het CPB-rapport vormt daarmee ondersteuning voor de koers die het kabinet heeft gekozen met het voorgenomen wetsvoorstel Werken naar Vermogen.
Kunt u aangeven hoe dit mogelijk is geweest? Deelt u de mening dat de toegang tot de Wajong te vrijblijvend lijkt, omdat de instroom al jaren explosief is en ook in 2010 volgens het CPB circa 17 000 jongeren bedroeg?
In de huidige situatie verschillen de voorwaarden met de andere regelingen en ligt de uitvoering niet in één hand. Gemeenten voeren de WWB/WIJ en Wsw uit, terwijl UWV de wet Wajong uitvoert. Dit leidt ertoe dat nog te veel mensen met een arbeidsbeperking niet werken terwijl zij daar (deels) wel toe in staat zijn. Het kabinet heeft als doel om met de Wet werken naar vermogen meer eenheid en meer duidelijkheid aan te brengen in de manier waarop we mensen die nu in de WWB/WIJ, Wsw en Wajong zitten (waar het kan) aan de slag helpen en beschermen (waar het noodzakelijk is). In de toekomst kan iedereen met arbeidsvermogen een beroep doen op één regeling, de WWNV, waarvan de uitvoering in één hand komt te liggen, bij de gemeenten. Mensen met een arbeidsbeperking zullen in eerste instantie beoordeeld worden op hun mogelijkheden om (deels) te werken en de aanpak die erbij past om dat ook te realiseren. Voor jonggehandicapten die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn – en die dus niet kunnen werken – blijft de wet Wajong bestaan.
Welke rol heeft het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) gehad om deze jongeren ook toe te laten tot de Wajong? Kunt u aangeven welk percentage van de Wajong-aanvragen daadwerkelijk wordt ingewilligd?
De rol van het UWV is om, als uitvoerder van de claimbeoordelingen Wajong, te toetsen aan de voorwaarden en criteria voor de Wajong. Als de jongere als jonggehandicapte kan worden beschouwd en volgens de regels en criteria (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt bevonden is toelating tot de Wajong terecht. Het percentage nieuwe Wajongaanvragen dat wordt ingewilligd bedroeg in 2010 60%; in de afgelopen drie jaren bedroeg dat voor de oude Wajong 67%.
Heeft u ook zicht op het aantal jongeren dat door de gemeenten is doorgeleid naar de Wajong? Zijn er ook specifieke gemeenten die daarbij opvallen?
In onderstaande tabel worden de cijfers over de jaren 2004 tot en met 2009 gegeven (bron: eerste Wajongmonitor van het UWV, Kamerstukken II 29 817, nr. 57). Sinds invoering van de WWB is de doorstroom van WWB naar de Wajong toegenomen. Sinds 2008 is er een dalende tendens. Er is geen informatie bekend over de verdeling over de gemeenten.
Jaar
Aantal (absoluut)
percentage van de instroom in Wajong in dat jaar
2004
800
9%
2005
1 070
10%
2006
1 950
14%
2007
3 050
20%
2008
2 800
17%
2009
2 200
12%
Kunt u het beeld bevestigen dat gemeenten actief op zoek gaan naar redenen om jongeren uit de WIJ/WWB over te hevelen naar de Wajong? Deelt u de mening dat door de overheveling door gemeenten vanuit financiële beweegredenen er nu jongeren in de Wajong kunnen zitten die daar eigenlijk niet thuis horen? Zo nee, waarom niet?
De Wajong kent een claimbeoordeling door het UWV. Personen die nu in de Wajong zitten zijn volgens de huidige regels en criteria (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt bevonden en daarmee toegelaten tot de Wajong. Ik ben echter van oordeel dat de huidige systematiek met twee regimes voor jongeren met arbeidsmogelijkheden niet voldoende effectief is. Het kabinet heeft het voornemen om met de Wet Werken naar Vermogen te komen tot één regeling voor mensen met een beperking die wel arbeidsvermogen hebben maar een afstand tot de arbeidsmarkt (zie de hoofdlijnennotitie Werken naar vermogen, Kamerstukken II 2010/11, 29 544 nr. 297). Ik ben van oordeel dat de opgetreden doorstroom van WWB naar de Wajong van de laatste jaren de voornemens ten aanzien van de Wet Werken naar Vermogen ondersteunt. Hiermee wordt een regeling gecreëerd waarbij de taak om deze jongeren aan het werk te helpen eenduidig bij gemeenten wordt belegd. De nieuwe instroom in de Wajong wordt dan beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.
Deelt u de mening dat jongeren die in staat zijn om te werken hiermee verder van de arbeidsmarkt zijn geraakt door het stigma «arbeidsongeschikt» dat de Wajong met zich meebrengt, de hogere uitkering en de omstandigheid dat de regeling geen sollicitatieverplichting bevat? Hoe zorgt u ervoor dat jongeren die thans in de Wajong zitten, die in staat zijn om te werken ook daadwerkelijk gaan werken? Ook als zij geen sollicitatieverplichting kennen?
Inderdaad is het van belang dat jongeren die thans in de Wajong instromen en in staat zijn om te werken ook daadwerkelijk gaan werken. De eerste stap is daarvoor gezet in 2010 met de verbetering van de Wajong. Hierdoor wordt onderscheid gemaakt tussen Wajongers met en zonder arbeidsvermogen. Het vinden en behouden van werk en de ondersteuning daarbij staan centraal en niet de uitkering. Conform de afspraken in het regeer- en gedoogakkoord zal UWV gaan bekijken wie van de huidige Wajongers over arbeidsvermogen beschikt en wie niet. Voor Wajongers zonder arbeidsvermogen blijft de uitkering gebaseerd op 75% van het wettelijk minimumloon; Wajongers met arbeidsvermogen krijgen per 1 januari 2014 een lagere uitkering ter hoogte van 70% van het wettelijk minimumloon; de gebruikelijke norm bij sociale verzekeringen. Voor jongeren met arbeidsvermogen die vóór 1 januari 2012 in de Wajong zijn ingestroomd blijven de overige rechten en plichten ongewijzigd. Ik verwacht dat deze maatregel zal bevorderen dat ook huidige Wajongers meer zullen gaan werken.
Omdat met de komst van de Wet werken naar vermogen een einde zal komen aan deze praktijk van gemeenten, bent u bereid om in ieder geval erop toe te zien dat in de nieuwe situatie geen andere prikkels of mogelijkheden ontstaan om mensen door te sluizen naar andere uitkeringsregelingen welke gefinancierd worden door het Rijk, dan wel erop toe te zien dat deze kosten worden verhaald?
Ik zal dit aspect betrekken bij de nadere uitwerking van het wetsvoorstel Werken naar Vermogen.
De arrestatie van twee journalisten in Zuid-Sudan |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de journalisten Dengdit Ayok en Ngor Garang recent gearresteerd zijn en zonder enige vorm van proces gevangen worden gehouden in het «National Security Services» hoofdkwartier in Juba?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat deze twee personen langer dan 24 uur gevangen worden gehouden zonder een rechterlijke uitspraak en dat dit strijdig is met de constitutie van het land, waar expliciet in vermeld staat dat verdachten na 24 uur op borgtocht vrijgelaten moeten worden tenzij een rechterlijke uitspraak ten grondslag ligt aan de detentie?
De bepaling in de Zuid-Sudanese grondwet dat aangehouden personen behoudens een rechterlijke uitspraak na 24 uur op borgtocht vrijgelaten dienen te worden, heeft betrekking op aanhoudingen door de politie. In dit geval zijn de journalisten aangehouden door de nationale veiligheidsdienst. De taken en bevoegdheden van de nationale veiligheidsdienst zijn weliswaar in de grondwet opgenomen, maar de nadere uitwerking ervan is nog in ontwikkeling.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat ’s wereld nieuwste natie nu al bezig is met het onderdrukken van persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting in eigen land door journalisten te arresteren en door bepaalde kranten – waaronder Destiny Newspaper – op te schorten?
De persvrijheid en vrijheid van meningsuiting in Zuid-Sudan hebben uitdrukkelijk mijn aandacht. Door het ontbreken van mediawetgeving en van wetgeving die de taken en bevoegdheden van de veiligheidsdienst regelt, is de positie van journalisten kwetsbaar. Dat is zorgwekkend.
Bent u bereid bilateraal en in EU-verband duidelijk protest aan te tekenen bij de Zuid-Sudanese autoriteiten over deze gang van zaken en de vrijlating van deze twee journalisten te bepleiten? Zo nee, waarom niet?
Hoewel betrokkenen zonder formele aanklacht op 18 november zijn vrijgelaten, zal Nederland de Zuid-Sudanese regering aanspreken op de gang van zaken. Daarnaast zal Nederland deze zaak ook in EU-verband aan de orde stellen.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Zuid- Sudanese autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten en in het bijzonder op het vlak van persvrijheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Vermeende staatssteun van woningcorporaties |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het voornemen van de Europese Commissie om haar beschikking van 28 november 2005, betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EU Verdrag op staatsteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen, wordt toegekend (EC stuknr. 2005/842EG), te vervangen?
Ja. Op 23 maart 2011 heeft de Europese Commissie (EC) een Mededeling over de hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB) uitgebracht. De mededeling is gericht aan het Europees parlement, de Raad, het Europees economisch en sociaal comité (EESC) en het Comité van de regio’s (CvdR). Ook lidstaten en belanghebbenden konden reageren. Hoofdlijn van de Mededeling was de aankondiging dat de toekomstige hervorming gericht zal zijn op verdere verduidelijking van de regels en op een aanpak gebaseerd op diversificatie en vereenvoudiging. In de Mededeling stonden geen voorstellen voor concrete wet- en regelgeving.
Op 2 mei 2011 heeft de Staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken de Tweede Kamer over de Mededeling van de EC geïnformeerd door middel van een fiche van de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) (kamerstuk 22 112, nr. 1165). Dit was slechts een aankondiging. De EC zou verdere voorstellen doen ter concrete invulling.
Klopt het dat deze regeling zal worden herzien niet alleen in een mededeling maar ook in een besluit van de Commissie, onder een herzien artikel nummer, te weten artikel 106, lid 2, betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, toegekend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen?
Ja. De EC heeft op 16 september 2011 een voorstel voor een nieuw DAEB-pakket openbaar gemaakt, ter vervanging van het huidige DAEB-pakket. Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 6 oktober jl. over staatsteun en woningcorporaties heb ik uw Kamer gemeld dat er op dat moment nog geen duidelijk beeld bestond van de gevolgen voor de Nederlandse woningcorporaties. Nederland heeft daarom gevraagd om meer duidelijkheid en, met het oog op de Nederlandse belangen, inbreng geleverd.
Is het waar dat de raadpleging van de lidstaten hierover inmiddels heeft plaatsgevonden?
Ja. Tijdens een overleg van de Europese Commissie met de lidstaten op 24 oktober is de Nederlandse inbreng toegelicht en ook bij overige contacten met de Commissiediensten wordt alles in het werk gesteld om dit kracht bij te zetten. Daarnaast trekt Nederland ook op met andere lidstaten om de krachten te bundelen.
Is het waar dat de Europese Commissie voornemens is het besluit per 1 januari 2012 in te laten gaan?
Het is nog niet bekend op welk tijdstip de nieuwe regels van de EC ingaan. De EC zal naar verwachting een mededeling uitvaardigen voor de tijdelijke verlenging van de huidige regels, totdat het nieuwe pakket van toepassing wordt. Mede door Nederland maar ook door veel lidstaten is nog om een tweede overleg gevraagd. De EC beraadt zich nog. Ik blijf deze ontwikkelingen, samen met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de voet volgen. De verwachting is dat de EC op afzienbare termijn (mogelijk nog dit jaar) het pakket zal vaststellen.
Is het waar dat in het nieuwe besluit, dat de beschikking uit 2005 (2005/842/EC) moet vervangen, de definitie van sociale huisvesting komt te vervallen, die de doelgroepen beperkt tot «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen, die door solvabiliteitsbeperkingen geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden»?
De definitie van woningcorporaties zoals opgenomen in de huidige vrijstellingsbeschikking1 is in het voorstel geschrapt.
Volgens het concept DAEB-vrijstellingsbesluit zijn de regels van toepassing op DAEB’s in alle sectoren. Voor de sociale diensten worden speciale eisen gesteld om zonder aanmelding compensatie voor de kosten van DAEB’s te verlenen. Het moet gaan om DAEB’s «waarmee wordt voldaan aan essentiële sociale behoeften wat betreft zorg, kinderopvang, toegang tot de arbeidsmarkt, sociale huisvesting en de zorg voor en sociale inclusie van kwetsbare groepen».
Is het waar dat in de overwegingen van het nieuwe besluit onder overweging 10, woningcorporaties niet langer genoemd worden evenals een definitie van de doelgroep, zoals dat in de beschikking van 2005 nog het geval was?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het voorgenomen besluit Nederland de mogelijkheid biedt om zelf te bepalen tot welke huurgrens de markt niet voorziet in de bouw van (voldoende) woningen en derhalve woningcorporaties met de bouw en het beheer daarvan belast kunnen worden, en daarbij zo nodig te differentiëren naar woningmarktregio’s?
Zoals gemeld bij de begrotingsbehandeling in uw Kamer op 17 november heb ik die dag Eurocommissaris voor Mededinging Almunia gebeld en geschetst dat het nieuwe DAEB pakket de nodige vragen oproept in relatie tot het besluit van de EC uit 2009.
Commissaris Almunia gaf aan dat het specifieke besluit over de Nederlandse corporaties van 20092 van kracht blijft en dat uit de wijzigingen zeker niet kan worden afgeleid dat daardoor het besluit uit 2009 zou komen te vervallen.
Ook op hoog ambtelijk niveau is daarna bevestigd dat het EC-besluit uit 2009 bindend is voor Nederland en volledig moet worden geïmplementeerd. Een wijziging van goedgekeurde steun zou moeten worden genotificeerd en een goedkeuring van de Commissie moet worden afgewacht, voordat een dergelijke wijziging kan ingaan. Tenslotte wordt gesteld, dat de concept-teksten van het nieuwe DAEB-pakket niet zijn bedoeld om de voorwaarden en procedures om «social housing» als een DAEB te definiëren, te wijzigen.
Is het waar dat met het nieuwe besluit het voorschrijven van inkomensgrenzen geheel de verantwoordelijkheid wordt van de betreffende lidstaten?
Op basis van de beschikbare informatie verwacht ik dat Nederland het begrip «essentiële behoeften wat betreft (...) sociale huisvesting» nader zal moeten invullen met de vraag voor wie en waarvoor woningcorporaties met staatssteun actief mogen zijn. Op dit moment is echter nog onduidelijk of dit inderdaad zou kunnen leiden tot het niet langer hoeven hanteren van een inkomensgrens of tot een hogere inkomensgrens.
Immers, ook de huidige regels van de EC kennen geen inkomensgrens als verplichte inkadering van de DAEB. Het is een concrete invulling die door de EC van Nederland werd gevraagd ter uitwerking in de Nederlandse situatie van het begrip «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen».
Wanneer en op welke wijze bent u geïnformeerd dat het bedoelde voornemen van de Europese Commissie naar het Europees Parlement is gezonden?
De EC heeft op 16 september 2011 een voorstel voor een nieuw DAEB-pakket openbaar gemaakt, ter vervanging van het huidige DAEB-pakket. Wat betreft de resolutie van het Europese parlement, die op 15 november is aangenomen, geeft de Commissaris aan dat het uiteindelijk de Commissie is die over de DAEB-regels beslist.
Waarom heeft u niet meteen na het vernemen hiervan de Kamer hierover ingelicht?
Tijdens het AO van 6 oktober jl over staatsteun en woningcorporaties heb ik uw Kamer gemeld dat er op dat moment nog geen duidelijk beeld bestond van de gevolgen voor de Nederlandse woningcorporaties. Nederland heeft daarom gevraagd om meer duidelijkheid en, met het oog op de Nederlandse belangen, inbreng geleverd.
Voor verdere toelichting verwijs ik naar de brief over dit onderwerp dat gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer wordt gestuurd.
Jonggehandicapten die vanwege kabinetsbeleid hun jobcoach - en daarmee hun baan – verliezen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten hun baan verliezen vanwege de maatregel van het kabinet om jobcoachbegeleiding vanuit het UWV (gericht op jonggehandicapten) sinds juli 2011 tot een periode van maximaal drie jaar te verkorten?1
Het is onwenselijk als jongehandicapten hun baan verliezen. Het beleid is juist gericht op meer arbeidsparticipatie. De aanpassing van het jobcoach protocol is doorgevoerd om de inzet van jobcoaches efficiënter en effectiever te maken.
Het beleid is gericht op groeiende arbeidsparticipatie van jongehandicapten. Dat is ook het algemene beeld, getuige de cijfers van de laatste Wajong-monitor2, die een groeiende arbeidsdeelname laat zien.
De aanpassing van het jobcoach protocol vloeit voort uit het doel om de meest effectieve en efficiënte inzet van jobcoaches te waarborgen voor mensen die dat nodig hebben. Een jobcoach wordt ingezet om aan mensen met een structurele functionele beperking (met name jonggehandicapten) ondersteuning en begeleiding te bieden bij het verrichten van reguliere arbeid. Het gaat hierbij om het aanleren van zowel sociale als werkgerelateerde vaardigheden. Daarnaast heeft de jobcoach een taak bij de begeleiding van de werkgever in zijn omgang met de Wajonger. Het doel is dat de Wajonger zelfstandig en zonder begeleiding bij de werkgever aan de slag kan. De werkwijze van jobcoaches dient erop gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en om cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in een baan. Daarbij geldt dat gemotiveerd om verlenging van de jobcoachperiode kan worden gevraagd. Ik verwijs in dit verband naar mijn beantwoording van eerdere vragen van het lid Ortega-Martijn3.
Hoe verhoudt zich de ambitie van het kabinet om juist meer jonggehandicapten aan het werk te helpen tot het baanverlies van jonggehandicapten door het stoppen van de begeleiding vanuit het UWV door een jobcoach na maximaal drie jaar? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat jonggehandicapten na drie jaar opeens hun beperking kwijt zijn? Zo nee, waarom is dan toch besloten om de begeleiding van deze jonggehandicapten na drie jaar te stoppen?
De inzet is erop gericht om jonggehandicapten in een arbeidsrelatie te begeleiden. Dit geldt zowel voor de Wajonger die vaardigheden moet aanleren als voor de werkgever en directe collega’s die moeten leren hoe met de Wajonger om te gaan. Het zou onjuist zijn om te veronderstellen dat dit leereffect niet optreedt bij Wajongers en dat de jobcoach in alle gevallen altijd nodig blijft.
Bent u bereid om de jobcoachregeling gericht op jonggehandicapten vanuit het UWV aan te passen zodat iedereen die begeleiding nodig heeft, deze ook behoudt? Zo ja, hoe komt de begeleiding eruit te zien na deze aanpassing? Zo nee, waarom niet?
Het jobcoach protocol bevat afspraken tussen UWV en de jobcoachbedrijven over de toekenning, de voortzetting en de verantwoording van de voorziening Persoonlijke Ondersteuning in standaardsituaties. Het is in formele zin niet aan mij dit te wijzigen. Los daarvan zijn de aanpassingen in lijn met het gevoerde beleid.
Periodiek vindt een toetsing plaats of de in het protocol geformuleerde wijze waarop de jobcoach wordt toegekend, nog de meest effectieve methode omvat om mensen met een structurele functionele beperking aan de slag te helpen. Deze toetsing kan leiden tot het bijstellen van het beleid en vervolgens tot aanpassing van het protocol. Dat is ook wat nu gebeurt. Ik heb aan het UWV gevraagd te bezien hoe de voorziening Persoonlijke Ondersteuning selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. De wijzigingen per 1 juli jongstleden in het protocol zijn een weerslag van dit verzoek.
Wat is u reactie op de werkgever die zegt dat hij jonggehandicapten moet ontslaan, omdat de jobcoach na drie jaar geen begeleiding meer mag bieden en de werkgever zelf geen mogelijkheden zien om deze begeleiding te organiseren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de begeleiding van deze jonggehandicapten gegarandeerd blijft?
Zoals uit de eerdere antwoorden blijkt, wordt de duur van de inzet, ook na de periode van 3 jaar, beoordeeld aan de hand van het protocol jobcoach. Door dat protocol is voorzien in de mogelijkheid om gemotiveerd verlenging te vragen waardoor een afgewogen beoordeling van de diverse belangen is gewaarborgd.
Kent u het onderzoek van TNO waaruit blijkt dat 80% van de jonggehandicapten aan het werk blijft dankzij de steun van een jobcoach? Waarom is dan toch besloten om het succesvolle werk van jobcoaches te maximeren tot drie jaar, terwijl uit onderzoek blijkt dat jonggehandicapten baat hebben bij langdurige ondersteuning van een jobcoach?2 3
In de publiciteit rondom het onderzoek «Routekaart naar werk voor jongeren met ernstige gedragsmoeilijkheden,vierde meting», uitgevoerd door TNO, is op een aantal punten een onjuiste indruk gewekt.
Ten eerste is de indruk gewerkt dat 80% van de hele Wajongpopulatie zou kunnen werken met begeleiding. Dat is onjuist. De 80% slaat op de onderzoekspopulatie. Het is gebaseerd op 4 panelmetingen die TNO in de periode juni 2008–september 2010 heeft uitgevoerd onder 232 jongeren met ernstige gedragsproblemen. Dit mag uiteraard niet worden geëxtrapoleerd naar de gehele Wajongpopulatie. Ten aanzien van gegevens over de arbeidsmogelijkheden van de gehele Wajongpopulatie, verwijs ik naar de tweede Wajong-monitor van het UWV.
Ten tweede is de indruk gewekt dat er een direct causaal verband uit het onderzoek kwam tussen jobcoach en werk. Dat is echter niet onderzocht. Bij de start van het onderzoek kregen de jongeren persoonlijke ondersteuning bij regulier werk of werden zij begeleid tijdens beroepsscholing, arbeidstraining, stage of werkervaringstrajecten. De genoemde 80% jonggehandicapten betrof de groep Wajongers die bij de eerste meting in juni 2008 aan het werk was met begeleiding van een jobcoach, en dat aan het eind van het onderzoek in september 2010 nog steeds was. Het onderzoek van TNO wijst weliswaar op de potentiële meerwaarde van de jobcoach, maar het staat niet toe te concluderen dat het feit dat de jongeren na 2 jaar nog werken is toe te schrijven aan de begeleiding. De aanhef van het persbericht van het onderzoeksbureau wekt derhalve een verkeerde indruk.
Hoeveel werkgevers (percentage en absolute aantallen) hebben jonggehandicapten in vaste dienst?
Uit de tweede Wajongmonitor volgt dat het aantal werkende Wajongers in absolute aantallen tussen 2009 en 2010 is gestegen van bijna 48 000 naar ruim 50 000. Deze stijging wordt geheel veroorzaakt doordat meer Wajongers bij reguliere werkgevers werkzaam zijn (en dus niet werkzaam in Wsw-verband). Het aantal werkende Wajongers ligt percentueel gezien in 2010 op 24,6%. Deze gegevens betreffen de totale Wajong-populatie. De nieuwe Wajong is nog maar kort van kracht is (sinds 1 januari 2010). In dit kader is niet bekend welk aantal werkende nieuwe Wajongers een vast dienstverband heeft.
Hoeveel jobcoaches zijn er in Nederland? Hoeveel jonggehandicapten worden door deze jobcoaches begeleidt? Voor hoeveel jonggehandicapten zal de begeleiding stoppen na de maximale termijn van drie jaar?
De jobcoachvoorziening is een voorziening voor de klant. UWV registreert de inzet van een jobcoach per klant. In 2010 is in 13 200 gevallen een jobcoach ingezet. De begeleiding door een jobcoach wordt beëindigd als de Wajonger in voldoende mate zelfstandig in een functie kan functioneren en als de werkgever voldoende vaardigheden heeft opgedaan om de begeleiding van de jobcoach over te nemen. Er zijn geen betrouwbare inschattingen van de aantallen beëindigingen in de toekomst.
Uit gegevens van het UWV blijkt dat circa 40 jobcoachorganisaties 90% van de cliënten begeleiden. Het exacte aantal jobcoaches in Nederland is mij niet bekend. Ook Boaborea heeft hierin geen exact inzicht. Het gaat niet om een beschermde en geregistreerde beroepsgroep. De schattingen lopen uiteen van 1500 tot 2000.
Hoeveel jonggehandicapten zijn in vaste dienst bij de Rijksoverheid?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is als sectorwerkgever Rijk verantwoordelijk voor het personeel binnen de rijksoverheid en rapporteert hierover in de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk. Bij mijn departement zijn per 1 november 2011 13 Wajongers in dienst. Het UWV heeft 64 Wajongers geplaatst op werkervaringplaatsen; 12 op het hoofdkantoor en de overigen verspreid over het land. Er wordt gewerkt aan een programma om vaste werkplekken te creëren. SZW voldoet tevens aan de 1% quotumregeling voor geïndiceerde groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te beantwoorden?
Ja.
Verstrekkers van flitskredieten die de regels ontduiken |
|
Sadet Karabulut |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Geen leenrente, maar intussen...» waarin staat dat de aanbieders van flitskredieten op slinkse wijze onder de wetswijziging van de Wet op het financieel toezicht (Wft) uitkomen door geen rente of administratiekosten te vragen, maar na zeven dagen al bijzonder hoge vorderingskosten via een incassobureau te vragen?1
Flitskredieten zijn kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) die vaak via internet worden aangeboden. Sinds 25 mei jl. vallen ook de aanbieders van dergelijke kredieten onder de Wet op het financieel toezicht (Wft). Dat betekent ten eerste dat flitskredietaanbieders een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) moeten hebben. Onder druk van de AFM heeft inmiddels een aantal aanbieders haar activiteiten gestaakt. Een beperkt aantal flitskredietaanbieders is nog in gesprek met de AFM over een eventuele vergunningaanvraag. De AFM beschikt over een breed instrumentarium om op te treden tegen aanbieders die in strijd handelen met de vergunningplicht. Zo kan de AFM boetes opleggen en instellingen door middel van een last onder dwangsom dwingen hun activiteiten te staken.
Daarbij heeft de AFM consumenten gewaarschuwd om geen flitskredieten af te sluiten bij aanbieders zonder vergunning.5 Of een flitskredietaanbieder een vergunning heeft, is in het register op de website van de AFM vindbaar. Alleen voor kredieten met een looptijd korter dan drie maanden, waarbij niet meer dan onbetekenende kosten worden berekend, kent de Wft een uitzondering.
In genoemd artikel van de Volkskrant worden verschillende flitskredietaanbieders aangehaald die hun flitskredieten zo hebben vormgegeven dat er naar hun mening geen sprake is van kosten of in ieder geval slechts van onbetekenende kosten. Ik deel die mening niet. Kosten voor het krediet zijn niet alleen rente en administratiekosten maar alle kosten die een klant maakt met welke naam dan ook, dus ook bijvoorbeeld kosten voor (versnelde) afhandeling, latere terugbetaling of verplichte borgstelling. De AFM past de definitie van krediet ook op deze wijze toe en neemt actief contact op met flitskredietaanbieders die nog geen vergunningaanvraag hebben ingediend. Aangezien de vergunningplicht voor dergelijke kortlopende kredieten is geïntroduceerd per 25 mei jl., is het mogelijk dat er door de AFM nog gesproken wordt over de vergunningplicht met aanbieders. Over de aard van de contacten met specifieke flitskredietaanbieders kan ik u niets mededelen. Ik beschik niet over toezichtvertrouwelijke informatie.
Ten tweede betekent het onder de Wft vallen van dergelijke flitskredietaanbieders dat de kredieten aan de voorwaarden die in en op grond van deze wet worden gesteld, moeten voldoen. In de precontractuele fase betekent dat bijvoorbeeld dat in reclame voor het krediet, indien er wordt gesproken over een maandbedrag of er een rentepercentage wordt genoemd, het (jaarlijks) kostenpercentage van het krediet moet worden vermeld. Ook moet de klant voorafgaand aan het afsluiten van het krediet precontractuele informatie krijgen in een standaardformulier. Op dit formulier moet alle relevante informatie over het krediet worden opgenomen, waaronder de kosten. Verder geldt, ter voorkoming van absurd hoge kosten, de maximering van de jaarlijkse effectieve kredietvergoeding. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 4%). Ook moet verplicht worden getoetst of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt. De AFM houdt doorlopend toezicht op het voldoen aan deze verplichtingen. In de Wft is de richtlijn consumentenkrediet geïmplementeerd, de Nederlandse voorwaarden voldoen daar derhalve volledig aan. Doordat flitskredieten onder de Wft vallen kunnen mensen alleen nog een dergelijk krediet krijgen als het bij hun financiële positie past en is het verboden om mensen meer voor een dergelijk krediet te laten betalen dan het maximum dat ook geldt voor andere kredieten (zoals roodstanden). Dit past derhalve uitstekend binnen de ambitie om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen.
Naast de regels met betrekking tot kredieten gelden regels met betrekking tot de maximale incassokosten die gevraagd mogen worden. Met betrekking tot de incassokosten regelt het wetsvoorstel tot normering van buitengerechtelijke incassokosten (32 418) welke incassokosten maximaal bij een schuldenaar in rekening mogen worden gebracht. Deze regels zullen gelden voor geldvorderingen uit een overeenkomst. Ook kredieten zijn geldvorderingen uit een overeenkomst. De precieze toepasselijkheid van deze nieuwe regels op kredieten wordt nog onderzocht. In het genoemde wetsvoorstel wordt het huidige voorschrift in het Burgerlijk Wetboek dat alleen redelijke incassokosten voor vergoeding in aanmerking komen, ingekleurd. In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om de vergoeding van incassokosten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) te normeren. De vergoeding omvat alle incassohandelingen, ongeacht de omschrijving van de kosten van die handelingen (bijvoorbeeld registratiekosten, intakekosten, beheerskosten). Wanneer de schuldenaar een consument is, mogen niet meer incassokosten worden gevraagd dan volgt uit de amvb. In andere gevallen, zoals bij vorderingen tussen bedrijven, kunnen partijen hogere incassokosten overeenkomen. Het wetsvoorstel is thans aanhangig bij de Eerste Kamer.
Op welke wijze worden de klanten van de verstrekkers van flitskredieten geïnformeerd in de precontractuele fase over het kostenpercentage van een dergelijke regeling en hoe wordt de kredietwaardigheidtoets uitgevoerd bij de aanbieders van flitskredieten? Is dit conform de Wft en de richtlijn Consumentenkrediet?2
Zie antwoord vraag 1.
Is dit voor u – in tegenstelling tot voor uw voorganger – wel een aanleiding om een verbod op flitskredieten in te voeren in Nederland? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om een einde te maken aan de absurd hoge kosten die aan deze flitsleningen verbonden zijn?3
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden deze praktijken van verstrekkers van flitskredieten zich tot het wetsvoorstel Normering buitengerechtelijke incassokosten dat voor besluitvorming in de Eerste Kamer ligt?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden dergelijke praktijken van aanbieders van flitskredieten zich tot de ambitie van het kabinet om het aantal mensen met problematische schulden te verminderen?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze gaat de regering de aanbieders van deze flitskredieten en de incassobureaus aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid?
In de eerste plaats onderschrijf ik de oproep van de AFM aan consumenten om geen zaken te doen met aanbieders die niet beschikken over een vergunning van de AFM. De AFM van haar kant is op grond van de wettelijke mogelijkheden die sinds kort worden geboden druk bezig met het aanspreken van de aanbieders van flitskredieten die nog op de Nederlandse markt actief zijn. Ook kunnen consumenten zelf, op grond van de Wet op het consumentenkrediet, naar de rechter stappen als een aanbieder een te hoge kredietvergoeding rekent. Met betrekking tot incassobureaus geldt dat ook zij zich aan de nieuwe wettelijke regeling van incassokosten zullen moeten houden. In het wetsvoorstel over de incassokosten is voorgeschreven hoeveel totaal aan incassokosten bij een consument in rekening mag worden gebracht. Dit voorschrift geldt ongeacht door wie de vordering wordt geïnd, door de schuldeiser zelf of door een derde, zoals een incassobureau.
Het bericht Zorgen om energievoorziening Saba en Statia |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Zorgen om energievoorziening Saba en Statia»?1
Ja.
Kunt u aangeven of Saba en Sint Eustatius een goede en betrouwbare energievoorziening blijven houden?
Ten behoeve van de door mij aangeboden bemiddeling in de Gebe-problematiek heeft SEO Economisch Onderzoek te Amsterdam vastgesteld dat er sterke aanwijzingen zijn dat met het beëindigen van de relatie met Gebe en het oprichten van nieuwe bedrijven voor Saba en Sint Eustatius een veel kosteneffectiever voorziening mogelijk is. Door deze weg in te slaan kan naar mijn mening inderdaad een goede en betrouwbare energievoorziening voor de beide genoemde eilanden behouden blijven.
Klopt het dat na de aankoop Saba en Sint Eustatius twee maanden hebben om een energiebedrijf op te zetten? Is er al sprake van concrete plannen voor het opzetten van dergelijke bedrijven?
Gezien de inhoud van de Overeenkomst betreffende de splitsing van de N.V. Gebe, die op 27 oktober jl. tussen de besturen van de drie betrokken eilanden is gesloten, luidt het antwoord op de eerste vraag bevestigend.
Met de bestuurscolleges van Saba en Sint Eustatius is intussen afgesproken dat zij bij de vorming van de beoogde nieuwe bedrijven ondersteuning krijgen van mijn departement. Deze afspraak is inmiddels geëffectueerd.
Overigens behoeft het oprichten van of deelnemen in een privaatrechtelijke rechtspersoon door Saba en Sint Eustatius op grond van art. 9 van de FinBES goedkeuring van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft deze bevoegdheid gemandateerd aan het College Financieel Toezicht.
Klopt het dat Sint Maarten het gebruik van dieselolie voor het opwekken van elektriciteit op Saba en Sint Eustatius jarenlang heeft gesubsidiëerd? Zo ja, is er sprake van nieuwe subsidiëring nu Sint Maarten hier niet meer verantwoordelijk voor is? Wordt dit betaald uit de opbrengsten van de verkoop van de aandelen van het energiebedrijf GEBE?
Binnen het gezamenlijke elektriciteitsbedrijf Gebe is voorheen geen onderscheid gemaakt tussen de afnemers, wat de tarieven betreft. Het verschil in kosten van opwekking op Saba en Sint Eustatius enerzijds en Sint Maarten anderzijds is steeds gecompenseerd. Het idee van de kruissubsidie kreeg pas lading op het moment van de staatkundige hervorming op 10-10-10. Sint Maarten hecht er vanaf dit moment uiteraard aan de tarieven voor de eigen bevolking zo laag mogelijk vast te stellen.
Van een nieuwe subsidiëring van mijn kant is geen sprake.
In het advies van de bemiddelaar in de Gebe-problematiek is het uitgangspunt geweest dat de opbrengsten uit de transactie ten goede zouden komen aan de oprichting van de nieuwe elektriciteitsbedrijven op Saba en Sint Eustatius.
Deelt u de zorgen van een eilandsraadslid dat vreest dat de energieprijs op de eilanden zal verdubbelen? Zo ja, wordt er gewerkt aan een oplossing die voorkomt dat de eilandbewoners geconfronteerd worden met een twee keer zo hoge energierekening? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn sterke aanwijzingen dat er goede mogelijkheden zijn om tot een zodanige kostenreductie te komen bij een nieuw bedrijf, dat uiteindelijk sprake zal zijn van redelijke tarieven. Voorts wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om een deel van de elektriciteit duurzaam op te wekken. Dit biedt ook perspectief op het punt van betaalbaarheid. Graag bevestig ik hierbij wat ik in het WGO van maandag jl. op een vraag van uw kant heb geantwoord, dat aan de regulering van de elektriciteitsvoorziening op de BES-eilanden wordt gewerkt, en ik voeg daaraan toe dat resultaat is voorzien voor de tweede helft van 2012.
Is het mogelijk dat de BES-eilanden in aanmerking komen voor de Connecting Europe-faciliteit (CEF), een project van € 50 miljard van de EU, dat er gedeeltelijk op is gericht om de energienetwerken in Europa te verbeteren en te verduurzamen? Bent u bereid om u in te zetten zodat de BES-eilanden gebruik kunnen maken van deze regeling?
Nee, ik sta in het algemeen kritisch tegenover het gebruik van het Europese Fonds voor energie-infrastructuur. Het primaat voor investeringen in de Europese infrastructuur ligt namelijk bij de (gereguleerde) marktpartijen. Bovendien voldoen de investeringen in energienetwerken van de eilanden in Caribisch Nederland niet aan de doelstellingen van het EU-infrastructuurpakket, namelijk het bijdragen aan de Europese interne markt, het inpassen van duurzame energie en het verbeteren van de voorzieningszekerheid in Europa.
De verdiencapaciteit van musea |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Musea vinden de weg naar privaat geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat continuering van de in het bericht genoemde musea (Meermanno en Boerhaave), in weerwil van uw eerdere vermoedens, kansrijk is?
Ik heb met mijn hoofdlijnenbrief Meer dan Kwaliteit en de bijbehorende regeling de instellingen geïnformeerd over mijn uitgangspunten. De instellingen weten waar ze aan toe zijn. Ik gun alle instellingen die in aanmerking denken te komen voor de culturele basisinfrastructuur tot 1 februari 2012 de tijd om hun subsidieaanvragen met financiële onderbouwing voor te bereiden en in te dienen, conform de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. De subsidieaanvragen leg ik dan voor aan de Raad voor Cultuur. Mede op basis van het advies van de Raad voor Cultuur zal ik besluiten of de subsidieaanvragen kunnen worden gehonoreerd. Ik wil niet vooruitlopen op deze besluitvorming.
Bent u bereid om, in samenspraak met deze musea, vόόr het Wetgevingsoverleg Cultuur (op 21 november a.s.) de Kamer een brief te sturen waarin helder uiteen wordt gezet in hoeverre het door de musea opgehaalde geld structureel dan wel incidenteel van aard is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil de zorgvuldige procedure van subsidieaanvraag en beoordeling niet doorkruisen. De instellingen zijn thans bezig hun subsidieaanvraag voor te bereiden. In die subsidieaanvraag wordt een ondernemingsplan gevraagd. Hiervan maken de eigen inkomsten onderdeel uit. De termijn voor de subsidieaanvraag sluit op 1 februari 2012, zoals aangegeven in de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. Vervolgens vraag ik daarover advies aan de Raad voor Cultuur met het oog op het verdere besluitvormingsproces in het kader van de culturele basisinfrastructuur.
De aanschaf van 500 Google Apps-accounts door het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klopt het bericht dat het ministerie van Buitenlandse Zaken, zonder pilot, 500 Google Apps-accounts aanschaft om mailcommunicatie in geval van calamiteiten te garanderen, zoals vermeld staat in het artikel «Buitenlandse Zaken kiest Gmail als terugvaloptie»?1
Ja.
Welke ministeries maken er ook gebruik van Google Apps-accounts? Wat zijn de ervaringen van deze ministeries?
Momenteel maakt geen ander ministerie gebruik van Google Apps-accounts.
Welke overwegingen heeft u doen besluiten om te kiezen voor dit specifieke systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien calamiteiten zich voordoen dient in elk geval de normale, niet-gerubriceerde, e-mailcommunicatie van Buitenlandse Zaken met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland door te kunnen gaan. Als back-up systeem is daarvoor indertijd Google Apps gekozen, omdat deze door Google geleverde dienst op Open Standaarden is gebaseerd, relatief goedkoop is, wereldwijd een hoge toegankelijkheid, beschikbaarheid en capaciteit garandeert en een minimale beheerlast vraagt van de ICT-organisatie.
Welke alternatieve systemen heeft u nog meer onderzocht? Op welke grond zijn deze systemen minder goed bevonden dan het Google Apps-accounts systeem? Kunt u uw antwoord toelichten?
In 2009 waren er geen prijstechnisch verantwoorde Europese e-mail clouddiensten met wereldwijde dekking en zakelijke beschikbaarheidsgaranties.
Bent u bekend met de risico’s voor de privacy en veiligheid bij het gebruik van clouddiensten zoals eerder zijn gemeld door de AIVD?2 Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de privacy en veiligheid te waarborgen?
Ja. Conform vigerende regels voor het verwerken van privacygevoelige en andere vertrouwelijke informatie, mogen gebruikers geen privacygevoelige of andere vertrouwelijke informatie delen via Google Apps-accounts.
Kunt u garanderen dat ondanks het rapport van de AIVD, waarin zij beschrijft dat het gebruik van clouddiensten (zoals die van Google) eenvoudig toegankelijk zijn voor buitenlandse geheime diensten en opsporingsinstanties, het gebruik van Google Apps-accounts geen risico vormt voor de privacy en veiligheid van mensen?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Voor de mate van garantie voor beveiliging van clouddiensten verwijs ik tevens naar de beantwoording van de Kamervragen 2011Z151833 gesteld door lid Gesthuizen (SP), 2011Z151244 gesteld door lid Schouw (D66) en 2011Z152415 gesteld door lid Elissen (PVV) door de minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het bericht dat er ook Nederlandse ambassades gebruik maken van Google Apps-accounts? Zo ja, welke ambassades betreft dit? Op welke manier is zowel de privacy als de veiligheid gewaarborgd?
Google Apps accounts kunnen worden ingezet als back-up voor communicatie met de Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland. Voor borging van privacy en vertrouwelijke informatie verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Zijn uw ministeries of zijn andere ministeries zich eveneens (op aanvullende wijze) concreet aan het voorbereiden op een noodtoestand die het gevolg is van een overstroming? Zo ja, op welke wijze?
Alle ministeries werken aan een goede voorbereiding op verstoring van ICT en elektriciteit (ongeacht de oorzaak) door het opstellen van continuïteitsplannen. In deze plannen wordenweerbaarheid maatregelen opgenomen om de continuïteit van de kritieke processen van de ministeries te borgen.
Hierover zal in het voorjaar van 2012 aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd in de Voortgangsbrief Nationale Veiligheid.
Het bericht ‘Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overmatig alcoholgebruik onder jongeren een groot probleem is en schadelijk is voor hun ontwikkeling?
Dit 10-jarige kind is de jongste patiënt die op de SEH terecht is gekomen met een alcoholvergiftiging. Dat is natuurlijk een afschuwelijk gegeven. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren alcohol drinken, is gelukkig wel wat gestegen, maar nog onvoldoende. Die kleine stijging is ook te zien in de gemiddelde leeftijd van kinderen die op de alcoholpolikliniek terecht komen.
Kunt u aangeven op welke manier u de verschillende partijen (waaronder Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland) heeft aangespoord om hier actie op te ondernemen? Wat gaan deze partijen concreet doen om de naleving van leeftijdsgrenzen te verbeteren?
De werkgroep Alcohol en jongeren is actief.2 Het werkplan 2012–2013 van deze werkgroep zal u begin volgend jaar worden toegestuurd. Het doel van de werkgroep is een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar alcohol drinken. Daarnaast spant de werkgroep zich in om bingedrinken en andere vormen van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren onder de 24 jaar te voorkomen. Ouders en opvoeders worden in het werkplan als intermediaire doelgroep beschouwd. Daarnaast richt het programma De Gezonde School en Genotmiddelen zich ook op ouders: op de site «Hoe pak jij dat aan?» worden ouders bij de opvoeding ondersteund met informatie over onder andere alcohol. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin, waarbij alcoholgebruik door hun kind aan de orde kan komen.
Wat vindt u van de conclusie dat het vragen naar en het bekijken van een Identiteits-bewijs geen garantie is dat er vervolgens ook geen alcohol wordt verkocht?
Er zijn geen recente onderzoeken bekend die zich specifiek richtten op de vraag in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen. In een onderzoek van het IVO uit 2007 rapporteren ouders dat van hun kinderen die drinken, 83,9% voor het eerst alcohol dronk in aanwezigheid van de ouders. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens van ziekenhuisopnamen van jongeren als gevolg van alcoholintoxicaties blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. In de meeste gevallen was dat bij derden thuis. Op de tweede plaats komt het drinken «op straat». De alcohol wordt vooral verkregen via vrienden, maar in een derde van de gevallen ook via een commerciële verstrekker (supermarkt, slijterij en horecabedrijf).
Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die alcohol verstrekt aan minderjarigen.
Bent u van plan vervolgonderzoek in te stellen dat gericht is op effectieve interventies en het proces tussen het vragen naar een identiteitskaart en het verkopen van alcohol?
Ja, ik acht het zelfs in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders om grenzen te stellen voor hun kinderen, zeker als het gaat om alcoholgebruik.
Op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten (waaronder alcohol) via internet zodanig in te richten dat er ook echt leeftijdscontrole plaatsvindt?
De ouders, de verkopers en de jongeren zelf hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om alcoholgebruik. Ik spreek alle groepen hierop aan. In het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is bijvoorbeeld een bepaling opgenomen op grond waarvan het straks verboden is dat jongeren onder de 16 alcohol aanwezig hebben. Dit zal een bijdrage leveren aan het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Ook de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de naleving van de leeftijdsgrenzen wordt aangescherpt, in die zin dat het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet een bepaling kent op grond waarvan de burgemeester straks de alcoholafdeling van een supermarkt kan sluiten nadat drie keer de leeftijdsgrenzen zijn overtreden binnen een periode van 12 maanden. Voor wat betreft de rol van ouders verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de vragen van mevrouw Bouwmeester.
Ziet u, gezien de verontrustende resultaten uit dit onderzoek, aanleiding om een dergelijk onderzoek periodiek te herhalen? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte houden?
De verantwoordelijkheid van ouders blijft bij de ouders. De verscherpte Drank- en Horecawet neemt geen verantwoordelijkheid van ouders weg. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet bevat een pakket aan maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Iedere betrokken partij heeft daaraan zijn bijdrage.
Haatcriminaliteit tegen het openbaar gezag |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u de tweet http://twitter.com/#!/Wusley/status/133551540274348032 en herinnert u zich de vragen over rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk?1
Ja.
Zouden de daarin aan de burgemeester van Rotterdam gerichte bewoordingen strafbaar kunnen zijn? Zo ja, op grond van welke artikelen in het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
De bewoordingen van de tweet zouden in beginsel onder de reikwijdte van artikel 266 (belediging) of 267 (belediging van een ambtenaar) Wetboek van Strafrecht kunnen vallen.
Beschikt u over gegevens over de aard en omvang van haatcriminaliteit via sociale mediasites? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het nodig om onderzoek te doen naar dit fenomeen?
Haatcriminaliteit is een ruim begrip en geen strafrechtelijke term. Haatcriminaliteit kan zien op (discriminatoire) uitlatingen, het pesten van personen of het zwartmaken van bedrijven of organisaties. Delicten zoals belediging, discriminatie en bedreiging kunnen van toepassing zijn. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat gelet op de reikwijdte van het begrip haatcriminaliteit, delicten die daaronder geschaard kunnen worden niet in een aparte categorie worden geregistreerd. Over de omvang van alle strafbare feiten die als haatcriminaliteit te betitelen zijn, zijn daarom geen gegevens voorhanden.
Ik deel de mening dat moet worden opgetreden tegen het plegen van dit soort strafbare feiten via sociale mediasites. Het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) treedt specifiek op tegen discriminatoire uitingen via websites, waaronder sociale mediasites. In het jaarverslag over 2010 (http://www.meldpunt.nl/publicaties/mdi-jaarverslag-2010) meldt het MDI dat veel profielenwebsites goed meewerken en discriminerende uitingen meestal snel verwijderden. Ik heb geen signalen ontvangen die nopen tot het verrichten van meer onderzoek.
Deelt u de mening dat er tegen het plegen van haatcriminaliteit via sociale mediasites moet worden opgetreden? Zo ja, in hoeverre is er speciale aandacht voor deze vorm van haatcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u, zoals u eerder aangaf ten aanzien van agressie en geweld, het ook onacceptabel als burgemeesters door haatcriminaliteit worden belemmerd in hun functioneren? Zo ja, deelt u dan de mening dat ambtshalve vervolging van dit soort delicten op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ambtshalve vervolging behoort tot de mogelijkheden. Het is echter voor de vervolging van dit soort feiten van belang dat de betreffende politieke ambtsdrager aangifte doet, omdat een groot deel van de beledigende uitlatingen op internet niet ter kennis komt van de politie of het Openbaar Ministerie.
Deelt u, mede gezien uw eerdere mening dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken, de mening dat in geval van haatcriminaliteit gepleegd tegen gezagsdragers, zij aangifte zouden moeten doen? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat er in alle gevallen van haatcriminaliteit tegen gezagsdragers aangifte wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, juist vanwege hun voorbeeldrol wordt gestimuleerd dat politieke ambtsdragers aangifte doen van strafbare feiten. Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is specifiek voor politieke ambtsdragers een stappenplan ontwikkeld om te komen tot het veilig kunnen verrichten van hun publieke taak. Momenteel wordt het stappenplan in overleg met de diverse beroepgroepen van politieke ambtsdragers verspreid. Op de bijbehorende website www.veiligbestuur.nl wordt onder meer aandacht besteed aan het doen van aangifte.
Vallen onder het ongewenst gedrag, waarvan u de mening toegedaan ben dat daarvoor altijd melding zou moeten worden gemaakt, ook belediging of andere uitingsdelicten? Zo ja, hebt u hier ook afspraken over gemaakt met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Ja, één van de uitgangspunten binnen het programma Veilige Publieke Taak is dat alle voorvallen van agressie en geweld, waaronder belediging of andere uitingsdelicten, moeten worden geregistreerd. Binnen gemeenten is dat voor politieke ambtsdragers bijvoorbeeld mogelijk binnen het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem. In het convenant dat in 2009 met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) is gesloten, wordt hieraan aandacht besteed. Ook op de in het in mijn antwoord op vraag 6 genoemde website www.veiligbestuur.nl, die samen met onder andere de NGB is ontwikkeld, wordt het onderwerp registratie behandeld.
Expat-Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Expat-Nederlander wil twee paspoorten houden» dat op 31 oktober 2011 in de Volkskrant stond?
Ja.
Erkent u het belang van Nederlandse expats voor de Nederlandse economie en de Nederlandse diplomatieke betrekkingen?
Ja.
Hoeveel Nederlandse emigranten zijn er? Hoeveel daarvan hebben een dubbele nationaliteit?
Emigratie wordt niet van overheidswege geregistreerd. Op grond van cijfers van het CBS kan worden aangenomen dat er ongeveer 2,8 miljoen Nederlanders zijn geëmigreerd sinds 1899. Dit staat niet gelijk aan het aantal Nederlanders in het buitenland. Het bezit van meervoudige nationaliteit van Nederlanders in het buitenland wordt niet geregistreerd. Momenteel zijn er ca 850 000 personen met een geldig Nederlands paspoort in het buitenland. Het is niet bekend hoeveel daarvan een dubbele nationaliteit bezitten.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor Nederlandse emigranten om een tweede nationaliteit te verkrijgen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Uit het onderzoek Evaluatie van de naturalisatieceremonie (WODC, Cahier 2010–8) blijkt dat migranten die het Nederlanderschap aanvragen zowel praktische als emotionele motieven hebben hiervoor. Aangenomen kan worden dat dit ook voor Nederlanders in het buitenland geldt. Het aanvaarden van de nationaliteit van het land van verblijf kan wenselijk zijn voor het volwaardig deelnemen aan het maatschappelijke en politieke leven aldaar, maar kan ook uitdrukking zijn van een emotionele verbondenheid met het land van verblijf.
Kent u de belangen die Nederlandse emigranten hebben bij twee paspoorten? Zo ja, welke zijn dat?
Ook hiervoor geldt dat er geen onderzoek is gedaan naar de belangen van Nederlandse emigranten voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Het behouden van de Nederlandse nationaliteit kan van belang zijn voor het deelnemen aan het politieke en maatschappelijke leven in Nederland. Ook kan het bezit van twee nationaliteiten van belang zijn voor het gemakkelijk heen en weer kunnen reizen tussen Nederland en het land van verblijf.
Wat zijn de effecten van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap? Heeft u hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, kunt u dit alsnog doen en de Kamer hierover berichten?
Onder de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap vervalt het Nederlanderschap van rechtswege bij vrijwillige aanvaarding van een vreemde nationaliteit op grond van artikel 15, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Hierop zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd in het tweede lid. Het verlies treedt niet in wanneer degene die een andere nationaliteit aanvaard in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft, voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad, of gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.
Bent u van mening dat een dubbele nationaliteit van Nederlandse emigranten ten koste gaat van de loyaliteit aan Nederland? Zo ja, waarom, waar blijkt dit uit en kunt u daarbij een aantal concrete voorbeelden geven?
Ik ga er van uit dat de betrokkenheid van Nederlandse expats bij Nederland onverminderd groot blijft.
Kunt u een overzicht geven van de wetgeving betreffende dubbele nationaliteit in andere landen? Zijn er ook andere landen waar je afstand moet doen van je tweede nationaliteit? Zijn er ook landen waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit? Zo ja, welke?
Meervoudige nationaliteit kan op verschillende wijzen ontstaan. Het is mogelijk dat iemand van rechtswege meervoudige nationaliteit verkrijgt bij geboorte. Het is ook mogelijk dat iemand meervoudige nationaliteit verkrijgt door vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Het ontstaan van meervoudige nationaliteit is daarmee afhankelijk van het nationaliteitsrecht van verschillende landen, zowel van de bepalingen omtrent verkrijging, als de bepalingen omtrent verlies van de nationaliteit.
In november 2008 is hierover het ACVZ-advies Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief verschenen.1 Uit dit onderzoek bleek dat Duitsland, Denemarken, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Spanje een afstandsplicht kennen bij verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie. Luxemburg heeft sinds 1 januari 2009 niet langer een afstandsplicht bij verkrijging door naturalisatie. De wetgeving van de overige landen is op dit punt niet gewijzigd. De uitzonderingen op de afstandsplicht verschillen per land. Dezelfde landen kennen tevens een verliesbepaling bij vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Ook hiervoor geldt dat de uitzonderingen op de verliesbepaling per land verschillen. Andere Europese landen kennen geen afstandsverplichting bij verkrijging van de eigen nationaliteit, noch een verliesbepaling bij verkrijging van een vreemde nationaliteit.
Er zijn geen staten waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit, omdat staten slechts normen kunnen stellen ten aanzien van de eigen nationaliteit. Er zijn wel staten waar het (praktisch) onmogelijk is om afstand te doen van de eigen nationaliteit. Voorbeelden van deze landen zijn Marokko of Argentinië.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de voorwaarden waaronder het Nederlanderschap wordt verkregen of verleend, verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor het kerstreces het voorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap toe te sturen.
Het bericht dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers al jarenlang veel te veel voor onderhoud van de gebouwen op de asielzoekerscentra betaalt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het COA teveel betaalt aan onderhoud?1
Klopt het dat in eerste instantie het onderhoud per asielzoekerscentrum werd uitgevoerd door een plaatselijke aannemer? Klopt het dat op den duur is besloten om deze opdracht centraal aan te besteden? Zo ja, waarom en door wie is dit besluit genomen?
Is het mogelijk om deze centrale aanbesteding in te trekken danwel de overeenkomsten met de huidige aannemers op te zeggen? Hoe denkt u dat het onderhoud in het vervolg het beste kan worden geregeld?
Klopt het dat deze klachten eerder zijn gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo ja, wat is er gebeurd met deze klachten?
Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Spekman, ingezonden op 21 september 2011. (2011Z18068, zie ook Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2011–2012, nr. 38) In het rapport van de Commissie van onderzoek COA is aan deze klachtbehandeling aandacht besteed in paragraaf 3.6.
Gaat u deze problematiek ook meenemen in het onderzoek naar de geldverspilling binnen het COA?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel 'NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten belangrijk is voor het produceren van isotopen die gebruikt worden bij de bestrijding tegen alvleesklier- en darmkanker?
Ja.
Bent u van mening dat het behoud van de HFR in Petten van groot belang is (ook voor nucleair onderzoek) en kunt u met zekerheid aangeven dat hier tijdig op wordt geanticipeerd zodat de productie van deze isotopen niet stil komt te vallen?
Ja, ik ben van mening dat de HFR van groot belang is voor de productie van medische radio-isotopen en voor nucleair onderzoek. Ik kan echter geen enkele garantie geven dat de productie van isotopen niet stil komt te vallen. Ten eerste valt de productie stil wanneer de HFR in onderhoud is. De verwachting is dat dat zich vaker zal voordoen naarmate de HFR ouder wordt. Ten tweede is er geen zekerheid dat de business case voor een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR dusdanig positief zal zijn dat de markt hierin wil investeren.
Kunt u aangeven wanneer de HFR vervangen moet worden en welke rol het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hierin heeft?
Als vergunningverlener en toezichthouder op grond van de Kernenergiewet monitor ik de veiligheid van de HFR nauwgezet. De reactor kan alleen blijven functioneren zolang de veiligheid kan worden gegarandeerd en eventuele aanpassingen vanuit het beginsel van continue verbetering worden gerealiseerd. Een belangrijk instrument daarbij is de in de Kernenergiewetvergunning voorgeschreven tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie. De eerstvolgende evaluatie betreft de periode 2001 tot en met 2010 en dient in 2012 afgerond te zijn.
Een van de belangrijkste parameters voor de levensduur van reactoren, en zo ook de HFR, is het reactorvat. Het reactorvat van de HFR is in 1984 vervangen. Het reactorvat vormt voor de komende jaren nog geen probleem voor de levensduur van de HFR. Het overige deel van de installatie stamt echter uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. In principe kunnen onderdelen bij mankementen gerepareerd of vervangen worden. Daarbij speelt bij eventueel noodzakelijke investeringen ten behoeve van de nucleaire veiligheid ook de economische levensduur een belangrijke rol. In dit licht heeft NRG als vergunninghouder het voortouw genomen tot het initiatief voor een nieuwe onderzoeksreactor, genaamd Pallas. Wanneer het tot een vergunningaanvraag voor deze nieuwe reactor zal komen, ben ik ook voor deze nieuwe reactor verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet.
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is daarnaast ook verantwoordelijk voor de kennisinfrastructuur op het terrein van nucleaire veiligheid. Ten aanzien van de financiering van een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR, is het aan de initiatiefnemer om zorg te dragen voor een goede business case. Ik ben momenteel in gesprek met de initiatiefnemer en diverse andere partijen om te bezien in hoeverre dit lukt.
Kunt u een brief sturen naar de Kamer om de huidige stand van zaken het toekomstige traject uit te zetten?
Gelet op de lopende gesprekken kan ik de Kamer op dit moment niet meer melden dan wat in de antwoorden op bovenstaande vragen is weergegeven. Wanneer de gesprekken tot een conclusie hebben geleid, zal ik de Kamer daarover informeren.
Het bericht 'Onderhoud bij COA onnodig duur' |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderhoud bij COA onnodig duur»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 zo'n 65% meer heeft gekost dan nodig is?
Nee. Van het COA heb ik vernomen dat het in de vraag genoemde bericht waarschijnlijk is gebaseerd op een interne COA analyse van een aantal offertes. Informatie over de prijs die uiteindelijk met de aannemer voor een project is overeengekomen, is daarbij niet betrokken. Op grond van voornoemde analyse kan dus niet de conclusie worden getrokken dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 ongeveer 65% meer heeft gekost dan nodig is.
De aanbesteding heeft in 2006 geresulteerd in een overeenkomst met één partij. Deze overeenkomst is afgesloten voor een periode van vier jaar. Op 1 februari 2010 is, na een nieuwe aanbesteding, een raamovereenkomst met drie aannemers afgesloten. Gelet op het aflopen van deze raamovereenkomst is het COA momenteel een nieuwe Europese aanbestedingsprocedure gestart met een verwachte ingangsdatum van de overeenkomst op 1 februari 2012. In de bijbehorende overeenkomst is de bepaling opgenomen dat het COA te allen tijde het recht heeft om een herziening van een nadere offerte te vragen, en tevens een controle op marktconformiteit door een onafhankelijke derde kan laten uitvoeren.
Deelt u de mening dat het schandalig zou zijn indien de betrokken aannemer voor een doosje schroeven maar liefst € 68 in rekening bracht en voor het vervangen van een doodnormale toiletpot € 500?
Ja. Indien het alleen om een doosje schroeven en het vervangen van een toiletpot zou gaan, deel ik uw mening. Zonder onderbouwing vallen de genoemde bedragen evenwel niet te traceren en kan ook niet worden vastgesteld wat de specificatie van genoemde bedragen is.
Was het gezien de Europese richtlijnen onmogelijk om in 2006 onder aanbesteding uit te komen? Zo nee, waarom niet?
Het COA is een aanbestedende dienst en aanbestedingsplichtig op grond van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten. De opdracht, onderhoud van gebouwen, valt onder de reikwijdte van het besluit. Dit betekent dat die opdracht Europees diende te worden aanbesteed, hetgeen het COA ook heeft gedaan.
Deelt u de mening dat deze vorm van aanbesteden de overheid grote (financiële) schade berokkent? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort wantoestanden in de toekomst te voorkomen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van een opdracht. Het is daarbij van belang dat aanbestedende diensten goed afwegen hoe een opdracht in de markt wordt gezet. Als dat niet goed gebeurt, bestaat de mogelijkheid dat de overheid financiële schade lijdt. Met het wetsvoorstel Aanbestedingswet dat op dit moment ter behandeling bij uw Kamer ligt, wordt het clusteren van opdrachten tot één grote opdracht in beginsel tegengegaan. Daarnaast wordt de Gids proportionaliteit ontwikkeld om aanbestedende diensten te ondersteunen bij de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel ook waar het om clusteren gaat. Deze Gids proportionaliteit is recentelijk geconsulteerd en wordt momenteel afgerond. Gelijktijdig met de start van de consultatie is de voorlopige versie van de Gids proportionaliteit ook aan uw Kamer toegestuurd.
Zijn er andere gevallen bekend bij uw departement of bij uw collega's in het kabinet waarbij al dan niet met behulp van klokkenluiders is gewaarschuwd voor vergelijkbare wantoestanden rondom aanbestedingen van de Rijksoverheid?
De naleving van de aanbestedingsregels bij de Rijksoverheid kan in het algemeen als goed worden beoordeeld. Aanbesteden is echter maatwerk, waarbij opdrachten iedere keer opnieuw op de juiste manier in de markt moeten worden gezet. Dit vergt dat aanbestedende diensten op een professionele wijze aanbesteden. Als dit niet gebeurt, wordt niet altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding bereikt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Aanbestedingswet in de Tweede Kamer?
Ja.
De gedwongen verhuizing van tientallen ouderen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het artikel «We hebben niet genoeg gebreken»?1
Ik vind het niet aanvaardbaar wanneer ouderen – die gewend zijn aan het wonen in een verzorgingshuis – gedwongen worden om naar een zelfstandige woning te verhuizen. Daarom heb ik contact opgenomen met de instelling. Mij is gebleken dat het hier gaat om een omvangrijk herhuisvestingstraject. De instelling zal in een gesprek met iedere bewoner zoeken naar een passende oplossing. De instelling heeft mij verzekerd dat cliënten niet gedwongen worden om te verhuizen naar een zelfstandige woonruimte.
Vindt u het aanvaardbaar dat tientallen ouderen van 80 jaar en ouder gedwongen worden te verhuizen naar een zelfstandige woning terwijl zij nu in een verzorgingshuis wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u er over dat deze bewoners wederom zullen moeten verhuizen wanneer hun zorgbehoefte toeneemt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bij ingrijpende renovatie of vernieuwbouw van bestaande instellingen zullen cliënten op enig moment hun huidige woonruimte (tijdelijk) moeten verlaten omdat er bouwwerkzaamheden moeten worden verricht. Het is de taak van de zorginstelling om de overlast voor cliënten zo beperkt mogelijk te houden.
De instelling zal in overleg met de cliënten zoeken naar een woonomgeving die past bij de wensen en mogelijkheden van de cliënten.
Cliënten die zelfstandig kunnen en willen wonen, zullen zo goed en zo lang mogelijk in hun zelfstandige omgeving ondersteund worden. Soms zijn er grenzen aan de zorg die geleverd kan worden in zelfstandige woningen, aanleunwoningen of verzorgingshuizen. Soms is het vanuit een goede en verantwoorde zorgverlening noodzakelijk dat cliënten verhuizen naar een omgeving die speciaal is ingericht voor de zorgverlening aan zwaardere doelgroepen. Dat geldt voor alle bewoners; ook voor bewoners die door renovatie en of vernieuwbouw van de instelling – en in goed overleg – een verhuizing naar een andere woonomgeving achter de rug hebben.
Wat is uw reactie op de uitspraak van huisarts R. Coveen dat de gedwongen verhuizing mensenlevens gaat kosten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de betreffende huisarts. Verhuizen is voor velen een ingrijpende gebeurtenis; dat geldt des te meer voor kwetsbare ouderen. Uit contact met de betreffende instelling is mij gebleken dat de instelling met iedere cliënt in persoonlijke gesprekken zoekt naar een passende oplossing. De instelling verwacht voor het einde van het jaar met iedere bewoner tot een oplossing te zijn gekomen. Van gedwongen verhuizing naar een zelfstandige woning is geen sprake, zo heeft de instelling mij verzekerd.
Deelt u de mening van bestuurslid M. van den Berge dat mensen van 80 jaar en ouder geacht worden zelfstandig te wonen en voor zichzelf dienen te zorgen, terwijl zij eerder met een indicatie in het verzorgingshuis zijn opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Of oudere mensen zelfstandig kunnen wonen en voor zichzelf kunnen zorgen is afhankelijk van de zorgzwaarte en wordt onafhankelijk vastgesteld bij de indicatiestelling. Wel is het zo dat in de loop der jaren de zorgbehoefte van cliënten in zorginstellingen steeds zwaarder is geworden. Cliënten kunnen en willen steeds langer zelfstandig blijven wonen. De mogelijkheden om cliënten ook thuis goede zorg te leveren zijn toegenomen.
Voor cliënten die gewend zijn geraakt aan de zorg in het verzorgingshuis geldt dat zij mogelijk niet terug willen of kunnen keren naar een meer zelfstandige woonomgeving. De zorginstelling zoekt in overleg met deze cliënten naar een passende oplossing.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat deze ouderen hun recht op zorg en hun beschermende omgeving verliezen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cliënten behouden hun recht op zorg en een beschermende woonomgeving. De indicatie van deze ouderen verandert niet.
Bent u van mening dat gedwongen verhuizingen, terwijl er sprake is van een zorgrelatie, recht doet aan de afhankelijke positie waarin de zorgbehoevende zich bevindt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 4 en 5.
Deelt u de analyse dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten van Zorggroep Noordwest Veluwe te verhogen? Zo ja, hoe oordeelt u over de gevolgen die de invoering van de zorgzwaartepakketten hebben? Zo neen, waarom leidt het beleid dan tot het gedwongen verhuizen van deze ouderen?2 3
Nee, ik deel de analyse niet dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten te verhogen.
Voor elk van de zorgzwaartepakketten geldt dat de bekostiging passend is voor de hoeveelheid zorg die cliënten nodig hebben. Het is geen overheidsbeleid om cliënten met bepaalde ZZP’s gedwongen te laten verhuizen; in dit geval valt verhuizing samen met een omvangrijke herhuisvesting waarbij meer capaciteit beschikbaar komt voor de zwaardere cliënten en lichtere cliënten meer en langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De trend dat cliënten langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar en de bouwplannen van Zorggroep Noordwest Veluwe sluiten daarop aan.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de gedwongen verhuizingen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet nodig om extra maatregelen te nemen, omdat er geen sprake is van gedwongen verhuizingen naar zelfstandige woningen. Het is aan de zorginstellingen om bij renovatie en vernieuwbouwplannen in overleg met de cliënten te zoeken naar oplossingen die zo min mogelijk overlast veroorzaken en recht doen aan de wensen van de cliënten.
Hoeveel meer zorginstellingen bouwen de zorg aan lage indicaties om financiële redenen af? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel mensen daardoor hun zorg verliezen?
Ik ben van mening dat de vergoeding voor ieder zorgzwaartepakket passend is en daarmee geen reden vormt om de zorg af te bouwen. Cliënten verliezen niet hun zorg, maar blijven steeds langer thuis wonen en krijgen daar passende zorg. Een onderzoek is derhalve niet opportuun.
Het uitblijven van een structurele financiering van de toegezegde extra ambulancepost op de Kop van Walcheren |
|
Henk van Gerven , Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de minister, die gisteren in de Gedeputeerde Staten van Zeeland besproken is, waarin aandacht wordt gevraagd voor de definitieve afwikkeling van de toegezegde structurele financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren nog steeds niet structureel geborgd is, ondanks de toezegging die u in februari 2011 gedaan hebt aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorg Zuid-West-Nederland, en ondanks de oproep van de Kamer ter uitvoering van motie Van der Vlies?1
In het voorjaar van 2011 heb ik de NZa verzocht stappen te nemen, waardoor het budget van de RAV Zeeland zodanig uitgebreid kan worden, zodat extra ambulancezorg in regio Zeeland mogelijk is. In mijn verzoek aan de NZa heb ik aangegeven dat een en ander, met terugwerkende kracht, per 1 januari 2011 in zou moeten gaan.
De aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van het NZa-beleid inzake ambulancezorg en daarbij is het zaak om zorgvuldig te werk te gaan. Naast een goede onderbouwing van de hoogte van de financiering is hierbij ook een onderbouwd standpunt door de betrokken verzekeraars van belang. De NZa heeft mij laten weten contact te hebben met de RAV Zeeland en de betrokken verzekeraars om zo de juiste gegevens te ontvangen. Ondanks diverse correspondentie over en weer heeft de NZa nog niet de juiste gegevens ontvangen. Vanwege eerder genoemde zorgvuldigheidsoverwegingen kan de NZa nog niet besluiten over de financiering.
Kunt u aangeven wanneer inhoud gegeven wordt aan deze toezegging, ervan uitgaande dat zulks in elk geval met terugwerkende kracht geldt?
De beoordeling van dit verzoek is aan de NZa. De NZa heeft toegezegd vanuit haar toezichtrol zonodig te handhaven op de zorgplicht van betrokken verzekeraars en daarover een besluit te nemen. Dit besluit wordt uiterlijk binnen enkele weken genomen.
Ongelukken tijdens het vervoer van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u de berichten over een incident op de A4 waarbij een koe of os tijdens transport op de weg is beland en daar uren heeft gelegen?1 2
Op zaterdag 8 oktober is op de A4 ter hoogte van Zoeterwoude een incident geweest met een transport van twee Schotse Hooglanders. De dieren (ossen) werden per trailer vervoerd van Brabant naar Noord-Holland. Een van de runderen is met de achterpoten gedeeltelijk door de voordeur gekomen. Er is een dierenarts ter plaatse geweest en die heeft vastgesteld dat het rund slechts een kleine schaafwond had opgelopen aan één van de achterpoten. De dieren stonden goed aangebonden. De dierenarts heeft het dier licht verdoofd om hem rustig te houden en weer in de trailer terug te krijgen. De twee runderen zijn bij een veehouderij naast de A4 overgeladen. De politie heeft geen dier doodgeschoten.
Is het waar dat de koe door de politie is doodgeschoten? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe is het dan afgelopen met deze koe?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of hier sprake was van hobbymatig, eigen vervoer of beroepsvervoer en wat voor vervoermiddel hiervoor is gebruikt voor het vervoer van welk type rund?
Het betrof hobbymatig vervoer van 2 runderen in een paardentrailer.
Was het betreffende vervoermiddel onlangs nog door een veterinaire of andere dienst gekeurd voor het transport van dieren? Zo ja, hoelang geleden heeft deze keuring plaatsgevonden? Zo nee, wat vindt u ervan dat levende dieren in ongekeurde wagens op de openbare weg vervoerd worden?
De paardentrailer hoeft niet te zijn gekeurd voor transport, maar moet wel voldoen aan de algemene eisen voor vervoermiddelen uit de Transportverordening (EU 1/2005).
Ik zie geen reden tot een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen vervoer. Indien een ondeugdelijke wagen voor het vervoer van dieren wordt aangetroffen, wordt daartegen opgetreden.
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken met trailers, sinds de (her)keuring door een veterinaire dienst voor hobbymatig vervoer is komen te vervallen?
In de periode 2006 tot en met 2011 heeft de AID/nVWA bij 36 controles tekortkomingen geconstateerd aan een vervoermiddel voor het transport van dieren. Het betrof in het merendeel van de gevallen het beroepsmatig vervoer van dieren. Een precieze uitsplitsing naar beroeps- dan wel hobbymatig vervoer is niet beschikbaar. Bij het niet voldoen aan de eisen voor het vervoermiddel wordt een proces-verbaal opgemaakt. Indien het beroepsmatig vervoer van dieren betreft, kan de vergunning worden geschorst of ingetrokken als het grotere gebreken betreft.
Kunt u een overzicht geven van bevindingen van de controles van de Algemene Inspectie Dienst (AID), c.q. nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA), op het naleven van de EU transportverordening ten aanzien van de eisen van vervoersmiddelen voor diertransporten met betrekking tot hobbymatig, eigenvervoer en beroepsvervoer in de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om wetgeving door te voeren voor een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen diervervoer voor kort transport? Zo ja, op welke wijze en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat vrachtwagenchauffeurs actie aankondigen tegen arbeidsverdringing |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hete winter op de snelweg»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Bent u op de hoogte van de problemen van arbeidsverdringing waarmee de Nederlandse transportsector kampt? Wat is naar uw mening de oorzaak van deze problemen?
In het bericht wordt gesproken over arbeidsverdringing door Oost-Europese chauffeurs. In feite is er in de Europese Unie grotendeels sprake van een open markt. Dat houdt in dat we te maken hebben met grensoverschrijdende arbeid. Dit is zeker in sectoren als het wegtransport het geval. Om dit goed te reguleren bestaat er voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden wet- en regelgeving die arbeidsverdringing moet voorkomen.
Bent u ook van mening dat er sprake is van rechtsongelijkheid en valse concurrentie tussen Europese vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, wat is de reden van die rechtsongelijkheid? Welke Nederlandse wetten zijn hier mede debet aan? Welke Europese richtlijnen?
Valse concurrentie wordt voorkomen door gelijke rechten en plichten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden voor iedere chauffeur die in Nederland werkt. Er kunnen zich drie situaties voor doen. Ten eerste kunnen buitenlandse chauffeurs (structureel) worden ingehuurd door een Nederlands bedrijf. Het bedrijf dient in dit geval de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder het wettelijk minimumloon, alsmede de van toepassing zijnde cao. Ten tweede kan er tijdelijk in Nederland worden gewerkt, dan gelden volgens de Detacheringsrichtlijn de kernbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao. De kern bestaat met name uit loon, verlof en werktijden. Daarmee gelden voor buitenlandse en Nederlandse chauffeurs dezelfde loonafspraken. Op deze manier wordt arbeidsverdringing voorkomen.
Een derde situatie doet zich voor wanneer buitenlandse vervoerders in Nederland enkele binnenlandse ritten uitvoeren. Volgens de Europese regelgeving (Vo(EG) nr. 1072/2009), moeten de voertuigen van buitenlandse vervoerders de lidstaat na drie ritten of zeven dagen na eerste lossing weer verlaten. In geval van dergelijk cabotagevervoer zijn de vervoerders op het gebied van arbeidsvoorwaarden niet gebonden aan de Nederlandse wet- en regelgeving of de cao.
Welke gevolgen heeft deze arbeidsverdringing voor kleine Nederlandse transportondernemingen en voor de individuele vrachtwagenchauffeur? Welke gevolgen zijn er voor de Nederlandse transportsector? En welke voor de verkeersveiligheid?
De huidige wet- en regelgeving moet arbeidsverdringing voorkomen. Ik ben in overleg met zowel cao-partijen als de inspectiediensten over de manier waarop de handhaving kan worden verbeterd. Tevens zal de minister van Infrastructuur en
Milieu dit thema op Europees niveau bespreken (zie vraag 7).
Deelt u de mening dat het loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage en regels over dienstbetrekking in de eis van betrouwbaarheid in de wet wegvervoer goederen Nederlandse vrachtrijders nog verder op achterstand zal zetten ten opzichte van hun Oost-Europese collega’s?
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hun werk veilig kunnen blijven uitoefenen? Wat kunt u in Nederland voor de vrachtwagenchauffeurs betekenen? Wat zal u met uw Europese collega’s bespreken?
In Verordening 1072/2009 zijn onlangs nieuwe Europese regels vastgelegd aangaande cabotage. Van loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage is dan ook geen sprake.
Aan de Tweede Kamer is toegezegd 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet wegvervoer goederen een evaluatie van een aantal onderwerpen van deze wet uit te voeren. In het kader van deze evaluatie wordt ook gekeken naar de eis van dienstbetrekking en naar de vraag welke bescherming deze de Nederlandse chauffeur biedt. De evaluatie zal in het eerste kwartaal van 2012 gereed zijn en de Minister van Infrastructuur en Milieu zal u hierover vervolgens informeren.
Welke boodschap heeft u voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die deze winter «de straat op» willen?
Het is vanzelfsprekend van belang dat wet- en regelgeving goed wordt nageleefd en gehandhaafd. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. De handhaving van de cao is de verantwoordelijkheid van cao-partijen. In de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» zijn nalevingsbepalingen opgenomen die algemeen verbindend zijn verklaard. Meldingen over betaling onder het minimumloonniveau kunnen bij de Inspectie SZW worden gedaan en deze worden onderzocht. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt toezicht op de verordening 1072/2009 over cabotage. Als er sprake is van een overtreding, kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden. Een vrachtwagen kan dan bijvoorbeeld worden stilgezet.
Naar aanleiding van de signalen over constructies en wetsontduiking in de transportsector hebben de verantwoordelijke toezichthouders de samenwerking gezocht. De Inspectie SZW en de Inspectie Verkeer en Waterstaat trekken gezamenlijk op in de transportsector.
Om de veiligheid te garanderen is het belangrijk dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft en dat hierop goed wordt gecontroleerd. Hiervoor zijn betrokken partijen gezamenlijk verantwoordelijk. Zoals ik heb toegezegd in het mondeling vragenuur op 15 november jl. ben ik met cao-partijen in overleg gegaan om te bezien hoe de samenwerking bij de handhaving kan worden geoptimaliseerd. Dit overleg wordt begin volgend jaar voortgezet, samen met de betrokken inspectiediensten.
In het vragenuur op 15 november jl. heb ik tevens mijn bereidheid getoond om in Europees verband aan te dringen op onderzoek naar de uitwerking van de Europese regels, met name voor de kleinere bedrijven. Daaruit moet blijken of sprake is van problemen door onbedoelde gaten in wet- en regelgeving die op Europees of Nederlands niveau moeten worden aangepakt. Ik heb dit inmiddels onder de aandacht gebracht van mijn collega van Infrastructuur en Milieu. Zij zal dit in Europees verband bespreken.