Het bericht dat een verkrachte vrouw is vrijgelaten uit een Afghaanse gevangenis, op voorwaarde dat ze met haar verkrachter trouwt |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de 19 jarige verkrachte Gulnaz is vrijgelaten uit een Afghaanse gevangenis, op voorwaarde dat ze met haar verkrachter trouwt?1
Het bericht dat mevrouw Gulnaz met haar verkrachter zou moeten trouwen om vrij te komen, is niet correct. De Afghaanse autoriteiten hebben aangegeven dat er geen voorwaarden aan haar vrijlating zijn gesteld. Dit is bevestigd door zowel de VN als de EU.
Kunt u aangeven welke juridische grondslag ligt onder dit besluit?
Het besluit tot vrijlating is gebaseerd op het grondwettelijke prerogatief van de president tot gratieverlening voor personen die veroordeeld zijn.
Hoeveel verkrachte vrouwen schat u dat in Afghaanse gevangenissen zitten omdat verkrachting wordt veroordeeld als overspel, uitgelokt door de vrouw of vanwege andere zogenoemde «morele» misdaden?
Er is geen accurate informatie over verkrachtingen te krijgen, aangezien de aantallen niet systematisch worden geregistreerd. Het VN-rapport Harmful Traditional Practices and Implementation of the Law on Elimination of Violence against Women in Afghanistan van 9 december 2010 vermeldt dat ongeveer de helft van de vrouwelijke gevangenen (300 personen) vast zit vanwege «morele» misdaden.
Wilt u bevorderen dat een door de EU gefinancierde documentaire over het lot van Gulnaz en andere vrouwen in Afghanistan vertoond kan worden? Zo nee, waarom niet?
De EU heeft aan de makers van de documentaire laten weten dat, alvorens de EU toestemming voor vertoning kan geven, de identiteit van de drie vrouwen die in de documentaire voorkomen dient te worden beschermd. Inmiddels zijn de EU en de documentairemakers tot overeenstemming gekomen over de wijze van het in beeld brengen van de drie vrouwen. Twee vrouwen hebben een schriftelijke verklaring getekend, waarmee ze verklaren akkoord te gaan met verschijning in de documentaire en zich bewust te zijn van de risico’s. De derde vrouw wilde dit niet en zij zal derhalve niet herkenbaar in de documentaire verschijnen. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de zorgen van de EU over de veiligheid en het welzijn van de vrouwen. De documentaire zal waarschijnlijk in het voorjaar van 2012 uitkomen.
Deelt u de mening dat verbetering van de positie van vrouwen een integraal onderdeel moet zijn van onze inzet in Afghanistan en van de transitiestrategie van de Navo? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier voortgang op dit onderwerp wordt meegewogen?
Ik deel deze mening. Dat is ook de reden waarom de positie van vrouwen een thema is in alle activiteiten die Nederland in Afghanistan ontplooit. Er is veel bereikt op het terrein van vrouwenrechten, maar het is evenzeer duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is. De verbetering van de positie van vrouwen staat om die reden internationaal hoog op de politieke agenda.
Nederland stelt bij de Afghaanse regering consequent het belang van de eerbiediging van mensenrechten aan de orde, zowel bilateraal als in EU-verband. Hierbij wordt speciale aandacht gevraagd voor de positie en rechten van vrouwen. Nederland benadrukt in dit verband de noodzaak van het actief betrekken van vrouwen bij zaken die hen direct aangaan, zoals het verzoeningsproces en politieke hervormingen. Nederland blijft Afghaanse vrouwenorganisaties ondersteunen, opdat zij beter in staat zijn hun stem te laten horen en invloed uit te oefenen op deze politieke processen.
Bent u bereid het genoemde besluit te bespreken, met de Afghaanse overheden, tijdens de komende Afghanistan conferentie in Bonn?
Tijdens de Bonn-conferentie heb ik zowel in mijn interventie, als tijdens mijn bilaterale gesprek met mijn Afghaanse collega nadrukkelijk gewezen op het belang van vrouwenrechten voor een stabiele, duurzame en vreedzame toekomst voor Afghanistan. Daarnaast heb ik ook de noodzaak benadrukt van verdere hervorming van de rechtsstaat. Namens de EU heeft de Speciale Vertegenwoordiger van de EU in Afghanistan, Usackas, diverse malen over onderhavige kwestie contact gehad met de Afghaanse autoriteiten.
Het succes van de Opvoedpoli |
|
Karen Gerbrands (PVV), Willie Dille (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «De Opvoedpoli»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze particuliere jeugdzorg initiatief efficiëntere, kwalitatief betere en goedkopere zorg levert dan de traditionele jeugdzorg instellingen?
Nieuwe toetreders als de Opvoedpoli zijn goed voor de innovatie in de zorg voor jeugdigen. De Opvoedpoli richt zich met een outreachende en integrale aanpak op diverse problematiek binnen gezinnen. Zorgvernieuwers als de Opvoedpoli laten zien dat wat we met de stelselwijziging beogen, in de praktijk ook mogelijk is: ouders en kinderen centraal, een integrale analyse van de problematiek en adequate laagdrempelige hulp zonder wachtlijsten. Dit alles met een beperkte overhead. De beweging naar dergelijke nieuwe typen van ondernemerschap in de zorg voor jeugdigen beschouw ik als positief.
Wat is volgens u de reden voor het succes van de Opvoedpoli?
Het huidige systeem van indicatiestelling in de jeugdzorg, leidt ertoe dat problematiek behoorlijk zwaar (geworden) moet zijn, voordat kinderen en/of ouders voor zorg of ondersteuning in aanmerking komen. In de fase voordat problemen zijn uitgegroeid, is belangrijk preventief werk te doen. De Opvoedpoli springt succesvol in het gat dat in het huidige stelsel nog steeds bestaat voor het aanpakken van relatief eenvoudige problematiek die in een beperkte tijd is af te handelen. Door laagdrempelige huisvesting in de centra van steden weten mensen de Opvoedpoli goed te vinden. Inzet van freelancers maakt het mogelijk flexibel in te spelen op de vraag.
De ontwikkeling naar innovatieve, laagdrempelige vormen van zorg speelt breder dan alleen in de zorg voor jeugd. Ook elders zien we dat ondernemende hulpverleners vormen van zorg opzetten, waarover zowel de klanten als de uitvoerende zorgmedewerkers tevreden zijn. Zij weten – doordat zij zelf uit de praktijk komen – goed de valkuilen te vermijden, die zij eerder in de reguliere zorg zijn tegengekomen.
De stelselwijzigingen die het kabinet doorvoert op het terrein van de zorg voor jeugdigen, de begeleiding uit de AWBZ, werken naar vermogen en passend onderwijs, ondersteunen de beweging naar meer op de vraag toegesneden en lokaal maatwerk in de zorg.
Ziet u de Opvoedpoli’s als aanvulling of als vervanging van traditionele jeugdzorg instellingen?
De Opvoedpoli organiseert haar zorg op een laagdrempelige wijze, nabij ouders en kinderen. Deze wijze van organiseren van de zorg zal naar verwachting – mede door de stelselwijziging en de ontwikkeling van de gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin – flink groeien. Wat daarbij de rol van aanbieders zoals de Opvoedpoli kan zijn, zal afhangen van de mate waarin men kan aansluiten bij de wensen en ontwikkelingen die partijen op lokaal niveau hebben.
Voor mij is wel duidelijk dat een aanbod zoals dat van de Opvoedpoli nooit het hele spectrum van zorg zal kunnen bestrijken dat in de brede zorg voor jeugd geboden wordt. Het concept leent zich niet voor het aanbieden van residentiële (intramurale) vormen van zorg. Die zullen ook in de toekomst door gespecialiseerde zorginstellingen worden aangeboden. Overigens zullen residentiële voorzieningen ook moeten vernieuwen, bijvoorbeeld door een toenemende integratie van jeugd- en opvoedhulp, geestelijke gezondheidszorg en expertise op het gebied van lichtverstandelijke beperkingen en een groter wordende oriëntatie op het onderwijs en de arbeidsmarkt voor jeugdigen.
Deelt u de mening dat de traditionele jeugdzorginstellingen ook achteraf bekostigd moeten worden, volgens het principe loon naar prestatie? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het nieuwe stelsel worden gemeenten verantwoordelijk voor de bekostiging van jeugdzorginstellingen. Welke prestaties geleverd moeten worden en hoe daarop wordt afgerekend, is aan de gemeenten. In het kader van de stelselwijziging onderzoek ik welke handreikingen daarvoor kunnen worden geboden.
Het stoppen van seksuele voorlichting op scholen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «GGD staakt seksuele voorlichting op scholen»?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gemeenten hun wettelijke taak, namelijk het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen, kunnen uitvoeren? Hoeveel gemeenten bezuinigen momenteel op deze wettelijke taak?
Ik ga er vanuit dat gemeenten hun wettelijke taken, zoals vastgelegd in de Wet publieke gezondheid, uitvoeren. Dat geldt ook bij het bestrijden van seksueel overdraagbare aandoeningen. Voor een aantal uitvoeringstaken is expliciet in de wet vastgelegd hoe ze moeten worden uitgevoerd; bij gezondheidsbevorderende taken hebben gemeenten meer beleidsvrijheid. Zij moeten daarvoor zelf de financiële middelen inzetten vanuit het Gemeentefonds. Dit is onderdeel van de gemeentelijke begroting die door de gemeenteraad wordt goedgekeurd. Ik heb daarop geen zicht en invloed. Zie ook het antwoord op vraag 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat zijn de risico’s voor de gezondheid van jongeren in Nederland als hen preventieve voorlichting wordt ontnomen? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
In het landelijke beleid is geen sprake van het schrappen van de seksuele voorlichting voor jongeren. Jongeren zijn juist een prioriteit van het huidige kabinet. De seksuele gezondheid in Nederland wordt continu gemonitord. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 7 van het lid Arib (2011Z25258).
Hoeveel wordt er gekort op tbc- en infectieziektebestrijding? Hoeveel gemeenten kampen met bezuinigingsmaatregelen op tbc- en infectieziektebestrijding?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Bent u ervan op de hoogte dat een kwart van de meisjes te maken heeft met seksuele handelingen die ze eigenlijk niet willen? Deelt u de mening dat gemeenten daarom niet horen te bezuinigen op seksuele voorlichting? Wilt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Acht u het wenselijk dat deze meisjes geen hulp kunnen vragen, doordat zij door het ontnemen van voorlichting niet weten waar zij hulp kunnen krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 3 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur Soa Aids Nederland en Aids Fonds, die verwacht dat seksueel overdraagbare aandoeningen (soa)’s, tienerzwangerschappen en seksuele dwang toenemen door deze bezuinigingsmaatregelen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van het lid Arib (2011Z25258).
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur GGD dat er voor elke euro voor preventie er later twee of drie terug verdiend worden, omdat er minder gezondheidsproblemen zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ook het kabinet constateert in de landelijke nota gezondheid «Gezondheid dichtbij» dat goede gezondheid op vele fronten loont. Gezonde mensen kunnen beter voor zichzelf zorgen, leven prettiger, kunnen vaker deelnemen aan het arbeidsproces of op andere manieren participeren in de maatschappij en doen minder een beroep op zorg of ondersteuning.
Er komt steeds meer inzicht in de (maatschappelijke) baten van gezondheid en preventie. Dit vormt een prikkel voor vele partijen, zoals scholen, het bedrijfsleven, zorgverzekeraars en de overheid, om te investeren in preventie. Natuurlijk moet het dan wel om kosteneffectieve interventies gaan. Dat gezamenlijk belang maakt gezamenlijk investeren interessant. Gemeenten en het rijk gaan dan ook steeds meer samenwerken met andere parijen in zogenaamde Publiek-private samenwerkingsverbanden.
Het kabinet investeert meer geld in preventie dan de voorgaande kabinetten.
Deelt u de mening dat geld voor (wettelijk) preventieve maatregelen die gemeenten uitvoeren geoormerkt dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Geoormerkt geld past niet bij decentralisatie. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van deze taken. Zij moeten, binnen de kaders van de Wet, de ruimte krijgen om de uitvoering te laten aansluiten bij de specifieke lokale omstandigheden. Dat betekent ook zeggenschap over de financiële middelen.
De onderdrukking van tegenstanders van het Saudische regime |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het rapport van Amnesty International Saudi-Arabia: Repression in the Name of Security?
Ja.
Deelt u de mening dat het een zeer zorgwekkende situatie is dat duizenden demonstranten zonder duidelijke verdenking en vaak zonder enige vorm van proces in Saudi-Arabië worden opgepakt?
Ja. De EU zoekt momenteel naar informatie over de zaken die door Amnesty worden opgebracht.
Bent u bereid om de Saudische autoriteiten rechtstreeks, of in EU-verband, te veroordelen over de nieuwe antiterreurwet die in de maak is die het mogelijk maakt om vreedzame betogers nog langer vast te houden en die personen die de integriteit van koning Abdullah in twijfel trekken tien jaar gevangenisstraf geeft? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen? Indien nee, waarom niet?
De anti-terreurwet waaraan door Amnesty International wordt gerefereerd in haar rapport, betreft een concept-wetsvoorstel. De EU-ambassadeur in Riyadh heeft de Europese zorgen over dit wetsvoorstel kenbaar gemaakt aan de Saoedische autoriteiten. Inmiddels werkt de Saoedische regering aan een aangepast wetsvoorstel. De inhoud daarvan is nog niet bekend gemaakt. De EU zal de ontwikkeling van de Saoedische terreurwetgeving nauwlettend blijven volgen en dit onderwerp indien nodig opnieuw opbrengen in contacten met de Saoedische autoriteiten.
Bent u bereid, zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie en de relevante VN-instrumenten, de Saudische autoriteiten blijvend aan te spreken op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland spreekt de Saoedische autoriteiten in bi- en multilateraal verband regelmatig aan op hun verantwoordelijkheid. Op Nederlands initiatief staan de zorgen over de anti-terreurwetgeving ook op de agenda van zaken die de EU met de Saoedische autoriteiten bespreekt. Tijdens het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Saoedi-Arabië, dat gepland staat voor februari 2012, wordt gesproken over de Saoedische verantwoordelijkheden ten aanzien van waarborging van de mensenrechten.
Het ongeldig verklaren van de verkiezingen in Zuid-Ossetië |
|
|
|
Kent u het bericht over het ongeldig verklaren van de verkiezingen in Zuid-Ossetië?1
Ja.
Klopt het bericht dat deze verkiezingen ongeldig zijn verklaard nadat bleek dat de favoriet van het Kremlin niet had gewonnen? Zo ja, welke conclusie trekt u uit deze gang van zaken?
Volgens mediaberichten heeft het de facto Hooggerechtshof besloten de verkiezingen ongeldig te verklaren, vanwege geconstateerde onregelmatigheden. Deze informatie kan worden bevestigd noch ontkend. Er zijn geen internationale waarnemers in Zuid-Ossetië.
Hoe beoordeelt u de positie van Rusland bij deze verkiezingen, mede in het licht van het non-interventie beginsel dat het land hanteert ten aanzien van andere regimes in de wereld?
Nederland deelt het standpunt van Rusland ten aanzien van Zuid-Ossetië niet. Nederland steunt – evenals het overgrote deel van de internationale gemeenschap – de territoriale integriteit van Georgië inclusief het de facto afgescheiden Zuid-Ossetië.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in Zuid-Ossetië nu nieuwe verkiezingen zijn uitgeschreven, waaraan de oorspronkelijke winnaar, mevrouw Dzhieova, geen deel mag nemen?
Nederland beschouwt Zuid-Ossetië als deel van Georgië en erkent daarom deze »presidentsverkiezingen» niet, ongeacht het resultaat. De huidige onrustige situatie in het gebied is reden tot zorg.
Wat zijn de risico’s voor versterking van onrust en onderdrukking van mensenrechten na niet legitiem verklaarde verkiezingen in een niet als land erkende regio?
De volatiele situatie in Zuid-Ossetië kan zijn weerslag hebben op de mensenrechtensituatie in het gebied. Betrouwbare informatie hierover ontbreekt. Het OVSE-kantoor ter plaatse is na het Russisch-Georgische conflict in 2008 gesloten. Het is te betreuren dat het mandaat van de EU Monitoring Mission (EUMM) in Zuid-Ossetië niet kan worden vervuld, omdat hun toegang tot het gebied wordt geweigerd.
Op welke wijze kan Europa bijdragen aan herstel van het Georgische gezag in Zuid-Ossetië en Abchazië?
De EU ondersteunt met diplomatieke en financiële middelen het huidige Georgische beleid ten aanzien van de afgescheiden gebieden, dat gebaseerd is op betrokkenheid (engagement) en niet-erkenning (non-recognition). De EU heeft een speciale vertegenwoordiger aangesteld voor de conflicten en is – samen met de VN en de OVSE – voorzitter van de Genève besprekingen die streven naar een vreedzame oplossing voor het conflict. De EUMM houdt toezicht op de administratieve grenzen met Abchazië en Zuid-Ossetië (zij het slechts vanaf de door Tbilisi gecontroleerde zijde), rapporteert over de veiligheids- en mensenrechtensituatie in het grensgebied, en voorkomt – waar mogelijk – door bemiddeling dat incidenten escaleren. De EUMM is de enige internationale actor in deze grensgebieden, na de gedwongen sluiting van de VN- en OVSE-presenties ter plaatse.
Kan de huidige situatie nadelig werken op de voorbereiding van de Olympische Spelen in het nabijgelegen Sochi?
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de voorbereidingen van de Olympische Winterspelen in Sochi problemen ondervinden vanwege de situatie in Zuid-Ossetië. De afstand tussen Sochi en Tskhinvali (Zuid-Ossetië) is ruim 500 km.
Gelden voor patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties die meerdere ziekten vertegenwoordigen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er patiënten gehandicapten en ouderenorganisaties (pgo’s) zijn die meerdere ziekten vertegenwoordigen, welke in de knel komen door de kabinetsdoelstelling de pgo-gelden af te bouwen van 43 miljoen euro naar 25 miljoen euro in 2015?
Ter uitvoering van het regeer- en gedoogakkoord hebben de staatssecretaris en ik besloten tot een nieuwe subsidiesystematiek voor de ruim 200 patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pg-organisaties), in plaats van een generieke korting op de subsidies door te voeren. In de brief «Bundel je kracht, samen sterk»1 van 25 mei 2011 is toegelicht hoe pg-organisaties met de nieuwe systematiek worden gestimuleerd om zich effectiever en efficiënter te organiseren, zodat zij de stem van de cliënt in de zorg krachtiger kunnen laten horen. Ik realiseer me dat sommige patiënten- en gehandicaptenorganisaties door deze nieuwe systematiek zwaarder getroffen worden, dan bij een generieke korting het geval zou zijn geweest. Dit betreft overigens zowel organisaties die één ziekte vertegenwoordigen als organisaties die meerdere ziekten vertegenwoordigen.
Is uw visie om met de nieuwe pgo-systematiek subsidies per aandoening uit te geven en de hoogte van de subsidie niet meer te baseren op ledenaantallen, zodat «dubbele» subsidieverstrekking wordt tegengegaan?
In het beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicapten-organisaties2 staat het beleidsvoornemen om met ingang van 2014 minder pg-organisaties subsidie te verstrekken. Daarbij is het streven opgenomen om per aandoening of beperking nog maximaal één organisatie te subsidiëren, om huidige overlap in groepen die zij vertegenwoordigen tegen te gaan. Het is niet efficiënt om meerdere organisaties te subsidiëren voor het bieden van lotgenotencontact en voorlichting voor dezelfde categorie aandoeningen of beperkingen.
Hoe wilt u dan omgaan met pgo’s die over meerdere zeldzame ziekten informatie verstrekken aan (specialistische) professionals en elk samenleving, omdat deze zeldzame ziekten elk onbekend zijn maar grote gevolgen hebben voor de patiënt?
Ik behandel alle bestaande pg-organisaties die zich richten op mensen met een aandoening of beperking en die een minimale omvang hebben van 100 leden op gelijke wijze. De hoogte van de subsidie is niet afhankelijk van het aantal leden, het aantal aandoeningen waar zij voor staan, de ernst of het voorkomen van de aandoening of beperking, de leeftijd van de cliënten of hun geslacht. Dat betekent dat de pg-organisaties die over meerdere zeldzame ziekten informatie verstrekken aan professionals onder gelijke voorwaarden een subsidie kunnen ontvangen voor het delen van ervaringskennis door lotgenotencontact en voorlichting als andere pg-organisaties.
Wordt het met de nieuwe bekostigingssystematiek voor deze pgo’s aantrekkelijk zich weer op te splitsen tot individuele pgo’s met meer dan 100 leden, omdat ze zo afzonderlijk 35 000 euro instellingssubsidie kunnen ontvangen, terwijl de individuele organisaties juist bij elkaar zijn gezet om de krachten te bundelen en de kwaliteit te verbeteren?
De nieuwe subsidiesystematiek is erop gericht om samenwerking en krachtenbundeling te stimuleren. Het is daarom nadrukkelijk de bedoeling dat het niet aantrekkelijk is voor pg-organisaties om zich op te splitsen. In het beleidskader is hiertoe opgenomen dat een nieuwe, althans niet eerder gesubsidieerde pg-organisatie niet voor subsidie in aanmerking komt als er al een pg-organisatie is die zich richt op een gelijke of verwante aandoening of beperking of dat er een overkoepelende organisatie actief is waar de aanvrager zich bij aan kan sluiten.
In het beleidskader is tevens rekening gehouden met de situatie dat een organisatie er voor kiest om zichzelf op te heffen om meerdere nieuwe organisaties op te richten om zo meer subsidie te kunnen ontvangen. Er is expliciet opgenomen dat, indien uit een juridische splitsing twee of meer rechtsopvolgers ontstaan, deze zich niet kunnen beroepen op het verleden van de (oorspronkelijke) rechtspersoon van waaruit de splitsing heeft plaatsgevonden. Zij komen daardoor tenminste gedurende twee jaren niet in aanmerking voor subsidie. Een nog niet gesubsidieerde organisatie komt namelijk pas in aanmerking na verloop van twee jaren, waarin de organisatie aantoonbaar activiteiten op het gebied van lotgenotencontact en informatievoorziening heeft ontplooid voor zijn achterban.
Hoe wilt u bijvoorbeeld omgaan met de stichting VKS (Volwassen, Kinderen en Stofwisselingsziekten), welke 160 stofwisselingsziekten vertegenwoordigt en van 120 000 euro subsidie naar 35 000 euro instellingssubsidie gaat?
Ik waardeer het dat de stichting VKS lotgenotencontact organiseert voor 15 diagnosegroepen en informatie geeft over 160 verschillende stofwisselingsziekten.
Zij kunnen om die reden in aanmerking komen voor een instellingssubsidie voor lotgenotencontact en voorlichting van maximaal € 35 000 en voor een projectsubsidie voor het beïnvloeden van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie, als zij dit met minimaal zes andere pg-organisaties samen doen. Deze zeven organisaties kunnen dan een subsidie van € 126 000 euro aanvragen. Er zijn naast de VKS meerdere organisaties actief op het gebied van stofwisselingsziekten danwel zeldzame aandoeningen waar de VKS mee kan samenwerken.
Wachttijden bij in- en uitcheckpaaltjes voor de OV-chipkaart op stations |
|
Arie Slob (CU) |
|
Kent u het bericht «Uitchecken studenten straks een tijdrovende kwestie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat twee in- en uitcheckpaaltjes op station Overveen volstrekt ontoereikend zijn voor het verwerken van honderden studenten in de spitsuren?
Uitgangspunt is dat het aantal in- en uitcheckpalen per station, dus ook op station Overveen, gebaseerd is op het aantal reizigers dat uiteindelijk gaat reizen met de OV-chipkaart en dus zal moeten in- en uitchecken. Hierbij zijn ook studenten in beschouwing genomen. Ook is rekening gehouden met het feit dat het tijdens de spitsuren aanzienlijk drukker is dan in de daluren. NS monitort de drukte bij de in- en uitcheckpalen om, indien nodig, te kunnen bijsturen. Mocht blijken dat de capaciteit op bepaalde stations ontoereikend is, dan worden daar door de NS aanvullende maatregelen getroffen.
Klopt het dat volgens NS een wachttijd van 5 minuten op station Overveen voor in- of uitchecken aanvaardbaar is? Geldt deze norm ook voor andere stations?
Nee, dat klopt niet. NS heeft mij aangegeven dat een wachttijd van 5 minuten ver buiten de aanvaardbare norm valt.
Deelt u de mening dat dergelijke wachttijden onacceptabel zijn voor de Reiziger met hoofdletter R en dat wachttijden van deze lengte ook aansluitingen met het overige openbaar vervoer in gevaar brengen?
Ja, ik deel de mening van NS, zoals ik die in antwoord 3 heb weergegeven.
Deelt u de mening dat de wachttijd voor in- en uitchecken maximaal 30 seconden zou mogen zijn? Zo nee, welke wachttijd vindt u maximaal aanvaardbaar?
Ja, die mening deel ik. NS geeft aan dat deze tijd op dit moment als maximaal aanvaardbare norm wordt gehanteerd.
Bent u bereid met NS afspraken te maken over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken en NS nog voor 1 januari op de stations met de grootste knelpunten paaltjes te laten bijplaatsen?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 5 zie ik op dit moment geen aanleiding om nadere afspraken te maken met NS over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken. NS heeft mij laten weten de drukte bij de in- en uitcheckpalen te monitoren. Als hieruit blijkt dat de wachttijden bij de in- en uitcheckpalen op sommige stations structureel te lang zijn, dan zal NS tijdelijk mobiele kaartlezers plaatsen en daarna, indien noodzakelijk, overgaan tot het bijplaatsen van «permanente» in- en uitcheckpalen.
Malafide praktijken bij parkeerbedrijven rond Schiphol |
|
Farshad Bashir |
|
Wat vindt u van de malafide praktijken van sommige parkeerbedrijven rond Schiphol, waarbij klanten hun auto terug krijgen met deuken en/of 100 km extra op de teller? Bent u geschrokken van deze verhalen?1
Ja, ik ben geschrokken van deze verhalen.
Hoe vaak zijn mensen slachtoffer van dergelijke malafide praktijken bij parkeerbedrijven rond Schiphol? Zijn er bij u ook klachten bekend?
Van dergelijke zaken wordt bij de politie en de Koninklijke Marechaussee geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Wel is nagegaan of de parkeerbedrijven die genoemd staan op de website www.parkerenluchthavenschiphol.nl in dit verband voorkomen in het landelijk politiesysteem BlueView. Daaruit is gebleken dat in 2011 11 maal aangifte is gedaan jegens deze parkeerbedrijven van onder meer vernieling, joyriding, oplichting, valsheid in geschrifte en diefstal uit auto’s. Afgezien van deze aangiften zijn mij geen meldingen of klachten bekend. In hoeverre bij andere instanties wel klachten zijn ingediend, is mij evenmin bekend.
Wat kunt u er aan doen om te voorkomen dat de hoge parkeertarieven rond Schiphol een voedingsbodem vormen voor dergelijke malafide parkeerbedrijven?
De hoogte van de parkeertarieven rond Schiphol heeft blijkbaar een aantrekkende werking op concurrerende parkeerbedrijven. Daaronder zullen zich goede en minder goede bedrijven bevinden. Daarin verschilt deze markt niet wezenlijk van andere markten. Automobilisten doen er goed aan om hun keuze voor een parkeerbedrijf zorgvuldig te maken. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u een taak voor de Inspectie Verkeer en Waterstaat om tegen de malafide praktijken van parkeerbedrijven op te treden? Zo ja, op welke wijze gaat de inspectie optreden? Zo nee, hoe gaat u dan optreden tegen deze bedrijven?
Ik zie geen taak voor de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). In de gevallen die worden beschreven in het artikel in Metro van 28 november 2011 «Malafide praktijken bij parkeerbedrijven Schiphol» wordt geen regel overtreden waarop door ILT toezicht wordt gehouden. Automobilisten die zijn benadeeld door het handelen van de parkeerbedrijven, kunnen deze bedrijven aansprakelijk stellen in een civiele procedure of aangifte doen bij de politie of de Koninklijke Marechaussee.
Hoe kunnen reizigers zich goed informeren over welke parkeerbedrijven betrouwbaar zijn?
Hiertoe bestaan zelfreguleringsiniatieven, zoals bijvoorbeeld de websites parkerenluchthavenschiphol.nl en parkeervergelijker.nl, waarop automobilisten verschillende parkeerbedrijven rondom Schiphol kunnen vergelijken.
Het handelen van een politiechef |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de zaak die speelde tussen een politiechef en een medewerker naar aanleiding van een stuk in een lokaal nieuwsmedium?1
Ja.
Is hier naar uw oordeel sprake van een strafbaar feit?
De betrokken politiechef heeft destijds aangifte gedaan van tegen haar gepleegde strafbare feiten. In overleg met de Hoofdofficier van Justitie is besloten deze aangifte slechts te gebruiken als getuigenverklaring in een disciplinair onderzoek dat liep tegen een politieambtenaar en dat werd uitgevoerd door Bureau Interne Zaken van het regionaal politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Er is dus geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar aanleiding van deze aangifte. Bijgevolg is ook niet beoordeeld of sprake was van een strafbaar feit.
Is er in opdracht van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat betrokken politiechef naar aanleiding van dit stuk heeft geprobeerd de identiteit van de schrijver te achterhalen door een uitdraai te vragen van GBA-gegevens? Zo ja, acht u dit in overeenstemming met de uitgangspunten van de wet GBA en de voorwaarden waaronder aan de politie gegevens mogen worden verstrekt?
De betrokken politiechef heeft de redactie van een lokale krant verzocht de naam en het adres van de schrijver van een ingezonden brief ter beschikking te stellen. De redactie heeft aan dit verzoek voldaan en heeft haar de naam en het e-mailadres van de schrijver van de ingezonden brief verstrekt. Voor een dergelijk verzoek is geen machtiging van een officier van justitie nodig. Er was namelijk geen sprake van de inzet van enige (bijzondere) opsporingsbevoegdheid. De betrokken politiechef heeft geen uitdraai van de GBA-gegevens verkregen.
Klopt het dat betrokken politiechef persoonsgegevens heeft opgevraagd bij de redactie van het lokale nieuwsmedium? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek alleen mogelijk is met een machtiging van een officier van justitie? Was hiervan sprake bij dit onderzoek? Zo nee, wat is uw oordeel over dit handelen van de betrokken politiechef?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat betrokken politiechef opdracht heeft gegeven aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) tot het doen van een schrijfstijl vergelijkend onderzoek? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Het in het antwoord op vraag 3 bedoelde disciplinaire onderzoek is uitgevoerd door medewerkers van het Bureau Interne Zaken van het regiokorps Zuid-Holland-Zuid.
In dit onderzoek is door de medewerkers van het Bureau Interne Zaken de afdeling Technische Recherche ingeschakeld. Door de chef van de Technische Recherche is de in de vraag genoemde opdracht voor handschriftvergelijking gegeven. Bij het verstrekken van de opdracht aan het NFI is schriftelijk aangegeven dat de aanvraag betrekking had op een «intern integriteitonderzoek van de politie Zuid-Holland-Zuid».
Klopt het dat voor een dergelijk onderzoek een opdracht van een officier van justitie of een rechter-commissaris noodzakelijk is? Was deze opdracht aanwezig? Zo nee, hoe heeft dit onderzoek dan toch plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek enkel plaats kan vinden indien er sprake is van een misdrijf? Was er naar uw mening sprake van een misdrijf?
Er was geen sprake van een opsporingsonderzoek op grond van een verdenking van enig strafbaar feit, maar van een intern disciplinair onderzoek. De officier van justitie of rechter-commissaris hebben geen rol in dergelijke onderzoeken.
Klopt het dat voor het uitvoeren van dit onderzoek, documenten van de werkcomputer van betrokken medewerker zijn gehaald? Hoe verhoudt zich dit tot afspraken hoe omgegaan dient te worden met vertrouwelijke politie-informatie en richtlijnen van het College bescherming persoonsgegevens?
Uit het dossier dat op grond van het disciplinair onderzoek tegen de bewuste politieambtenaar is opgesteld is dit niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze politiechef niet zelf onderzoek had mogen doen naar deze zaak om belangenverstrengeling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat betrokken medewerker geschorst is op basis van artikel 84, eerste lid, onder a en c, van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (Barp)? Zo ja, hoe is dit mogelijk indien er geen sprake is van een misdrijf dan wel een strafrechtelijk onderzoek?1
Betrokken medewerker is conform bedoeld artikel geschorst in afwachting van de resultaten van een disciplinair onderzoek.
Is onomstotelijk vastgesteld dat betrokken politiemedewerker het stuk in het lokale nieuwsmedium heeft geschreven?
Onomstotelijk staat vast dat het stukje in het lokale nieuwsmedium is verzonden vanaf de privé-computer die bij betrokken medewerker in gebruik was. Deze computer was door betrokkene beveiligd door middel van het gebruik van een wachtwoord.
Klopt het dat betrokken medewerker aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en computervredebreuk, maar dat deze aangifte werd geseponeerd? Wat was hiervan de reden?
De betrokken medewerker heeft aangifte bij het Korps Landelijke Politiediensten gedaan. Dit Korps heeft naar aanleiding van deze aangifte in opdracht van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek verricht. Op grond van dit feitenonderzoek heeft het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat er geen sprake was van valsheid in geschrifte en computervredebreuk. Om deze reden is niet overgegaan tot vervolging van de in de aangifte genoemde personen.
Vervolgens heeft de betrokken medewerker tegen het besluit van het Openbaar
Ministerie een zogenaamde artikel 12 procedure gestart bij het gerechtshof te Den Haag. Het Hof heeft zijn klacht afgewezen.
Wat is uw oordeel over de gronden van de schorsing en het uiteindelijke ontslag van de betrokken politiemedewerker? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Voorop staat dat betrokken medewerker niet bij wijze van straf is ontslagen, maar dat hem «op andere gronden» ontslag is verleend. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 23 juni 2009 over dit ontslag geoordeeld dat uit de gang van zaken niet anders kan worden afgeleid dan dat er sprake was van onherstelbaar verstoorde verhoudingen. Volgens de bevindingen van de Raad was door het optreden van de betrokken politiemedewerker in de periode voorafgaand aan de publicatie in het lokale medium sprake van een situatie waarin vruchtbare verdere samenwerking niet meer mogelijk was.
Wat is uw mening over het handelen van de betrokken politiechef, in het licht van bovenstaande? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 15.
Moslim-aanval op christenen in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Kent u het bericht «Thousands of Muslims Attack Christians in Egypt, 2 Killed, Homes and Stores Torched»?1
Ja.
Klopt het dat duizenden moslims sinds 28 november jl. in elGhorayzat huizen en bedrijven van christenen hebben geplunderd en in brand gestoken?
Het incident in El Ghorayzat was het gevolg van een uit de hand gelopen burenruzie over het bouwen van een muur, waarbij een christelijke winkeleigenaar de broer van zijn moslim buurman gedood zou hebben. Als gevolg hiervan hebben familieleden van het slachtoffer de winkel van de christen aangevallen, alsook enkele andere huizen van christenen uit de buurt. Daarbij kwamen twee kopten om het leven en vielen enkele gewonden.
Klopt het dat de moslims verhinderen dat christenen de stad verlaten?
Dit bericht wordt niet bevestigd door onafhankelijke bronnen.
Kunt u bevestigen dat veiligheidstroepen pas ongeveer 12 uur na aanvang van de plunderingen arriveerden?
Volgens ooggetuigen zouden veiligheidstroepen drie uur na de dood van het moslim slachtoffer en de daaropvolgende wraakactie ter plaatse zijn gearriveerd.
Deelt u de mening dat de Egyptische autoriteiten opnieuw ernstig te kort schieten in het beschermen van de Kopten? Zo nee, waarom niet?
Egyptische autoriteiten hebben niet kunnen voorkomen dat er drie dodelijke slachtoffers zijn gevallen, waaronder twee Kopten. Inmiddels zijn drie moslims en drie christenen aangehouden voor verhoor. De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek zijn nog niet bekend.
Wilt u nu eindelijk eens Egypte confronteren met een daad waaruit duidelijk blijkt van het Nederlands ongenoegen, zoals het ontbieden van de Egyptische ambassadeur? Of gaat u Egypte voor de duizendste keer waarschuwen met een briefje?
De Nederlandse zorg over de situatie van Kopten in Egypte is, meerdere keren en op verschillende niveaus in bilaterale contacten aan de orde gesteld, zo ook tijdens het gesprek dat ik op 2 november jl. had met mijn Egyptische ambtgenoot, minister Kamel Amr. Ook toen de Egyptische ambassadeur op 9 november jl. werd ontboden in verband met de weigering van de Egyptische autoriteiten om Kamerlid De Roon een visum te verschaffen, is over de positie van Kopten gesproken en gewezen op de verantwoordelijkheid van de Egyptische autoriteiten om de Kopten in Egypte te beschermen.
Het ontbreken van goede mondzorg voor veel verpleeghuisbewoners |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u de artikelen «Mondzorg ouderen is om te huilen»1 en «Betere mondzorg voor kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen hard nodig»?2
Ja, ik heb de artikelen gelezen.
Wat vindt u van de constatering van verpleeghuisarts en promovendus Van der Putten dat de tanden van veel bewoners van verpleeghuizen niet worden gepoetst, met alle risico’s vandien? Kunt u dit toelichten? Schrikt u van zijn waarschuwing dat als de mondzorg niet aanzienlijk verbetert, tienduizenden ouderen per jaar hun gebitselementen zullen verliezen, het aantal mondziekten en mondgezondheidgerelateerde problemen zullen stijgen met grote gevolgen voor de algemene gezondheid en de levenskwaliteit van kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Het is mij bekend dat het niet poetsen van de tanden risico’s op gezondheidsproblemen oplevert. Ik deel dan ook de mening dat mondzorg een onderdeel moet zijn van de dagelijkse verzorging en dat er goed gepoetst moet worden om problemen te voorkomen.
Er is onder andere in samenwerking met de beroepsvereniging voor specialisten ouderenzorg een richtlijn «mondzorg voor zorgafhankelijke cliënten in verpleeghuizen» ontwikkeld. De richtlijn is ontwikkeld voor de setting van verpleeghuizen en is daardoor in het bijzonder gericht op goede mondzorg van zorgafhankelijke cliënten. Het is een bruikbaar instrument voor alle zorgverleners en managers die betrokken zijn bij de zorg van deze cliënten. Ik vind het een verantwoordelijkheid van betrokken partijen om de ontwikkelde richtlijn onder de aandacht te brengen en te implementeren cq. toe te passen.
In de opleidingen wordt er aandacht besteed aan mondzorg. In het kader van Zorg voor Beter/ Nationaal Programma Ouderenzorg is het ROC in Nijmegen bezig met de ontwikkeling van een speciale module voor verzorgenden en verpleegkundigen over mondzorg. Na afloop van het project zullen de uitkomsten, inclusief de instrumenten, landelijk ter beschikking worden gesteld. Ik vind dit een goede ontwikkeling.
Deelt u de mening dat tweemaal daags goed tandenpoetsen en andere mondzorg een essentieel onderdeel vormen van dagelijkse verzorging, en dat ook verpleeghuisbewoners hier recht op hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat slechte tand- en mondverzorging tot allerlei nare problemen als tanduitval, vermindering van het vermogen om te kauwen, pijn, tandvleesontstekingen en zelfs longontsteking kunnen leiden, en dat verpleeghuispatiënten een hoger risico op mondproblemen lopen, omdat 50% door medicijngebruik een droge mond heeft? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Controleert de Inspectie in verpleeghuizen op goede mondverzorging? Zo ja, waaruit blijkt deze controle en hoe verklaart u dan de resultaten van het promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit? Zo nee, waarom niet? Zijn de gezondheidsrisico’s niet bekend bij de Inspectie? Bent u bereid de Inspectie te verzoeken zo spoedig mogelijk te controleren op goede mondzorg?
De inspectie controleert structureel op allerlei zaken rondom verantwoorde zorg zoals eten en drinken en incontinentiezorg. Ook mondzorg kan een thema zijn dat tijdens een inspectiebezoek aan de orde komt. De inspectie doet navraag naar afspraken, werken volgens richtlijnen, scholing en uitvoering door de verzorgende en beoordeelt aan de hand hiervan of de randvoorwaarden voor goede zorg aanwezig zijn. De inspectie is op de hoogte van de gezondheidsrisico’s die ontstaan als er geen goede mondzorg wordt gegeven. De inspectie is voornemens om mondzorg als specifiek thema in een korte serie bezoeken extra aandacht te geven.
Is goede mondzorg opgenomen in de opleiding voor verzorgend personeel? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er nauwelijks gepoetst wordt in verpleeghuizen? Zo nee, bent u bereid er alles aan te doen om dit zo snel mogelijk alsnog in het curriculum op te nemen? Welke stappen gaat u daartoe zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers bekend hoe vaak verpleeghuisbewoners de tandarts bezoeken? Wat is de adviserende taak van deze tandartsen richting bewoners en verzorgers?
Ik kan hier geen cijfers over leveren, deze zijn niet bekend. Veel bewoners van een verpleeghuis zijn niet meer in staat om een tandarts te bezoeken. Conform artikel 15.e van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ hebben cliënten met een indicatie voor Behandeling met Verblijf, die verblijven in een instelling met een toelating voor Behandeling, recht op tandheelkundige zorg, geboden door de instelling. De ZZP-tarieven voor behandeling voorzien hier in. Op grond hiervan geldt dus dat tandartsen, mondhygiënisten en preventieassistenten werkzaam kunnen zijn in verpleeghuizen. Deze professionals kunnen bewoners en verzorgenden uitleggen welke handelingen belangrijk zijn voor het verlenen van goede mondzorg.
Wat dat betreft is er een verschil met ouderen die in een verzorgingshuis verblijven. Zij betalen hun mondzorg vanuit de eigen zorgverzekering.
Hoeveel wordt er jaarlijks uitgegeven aan tandartszorg voor verpleeghuisbewoners vanuit de AWBZ? Wat zullen naar uw verwachting de gevolgen van de invoering van de vrije tarieven in de tandartszorg voor deze kosten zijn? Kunt u dit toelichten?
Het is mij niet bekend hoeveel wordt uitgegeven aan tandartsenzorg voor verpleeghuisbewoners vanuit de AWBZ. De aanspraak hierop zit in de behandeling, de tarieven voorzien hier in. De invoering van de vrije tarieven is gestart op 1 januari 2012. Ik kan nog niet vooruit lopen op de effecten van dit experiment, die door de NZa gevolgd worden.
Import van nieuwe auto’s die niet aan de emissienormen voldoen |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat Volkswagen-importeur Pon nieuwe (retro)campers van het model T2 als gebruikte auto wil importeren1, om niet te hoeven voldoen aan de emissienormen voor nieuwe auto’s?
Dit bericht is niet juist. Een individuele Volkswagendealer heeft ten behoeve van een klant een eerder in het Verenigd Koninkrijk geregistreerde maar nog ongebruikte uit Brazilië afkomstige Volkswagen Transporter T2 (in camper-uitvoering) naar Nederland gehaald en in Nederland laten registreren. De Volkswagen importeur heeft hiermee geen enkele bemoeienis gehad, en heeft de desbetreffende dealer laten weten dat deze handel(s)wijze wordt afgekeurd.
Het lijkt er inderdaad op dat het onderhavige voertuig niet aan de in de EU en in Nederland geldende Euro 5 eisen voldoet, maar slechts aan de Euro 4 eisen.
Er zijn geen aanwijzingen dat de import heeft plaatsgevonden om de geldende emissienormen te omzeilen. De reden ligt er eerder in dat sommige automobilisten nostalgische gevoelens hebben bij dit type Transporter, dat in Europa al jaren geleden is vervangen door een versie met een modernere carrosserie, en dat de Braziliaanse T2 om andere redenen dan de emissie-eisen mogelijk tegen een lagere prijs kan worden aangeboden dan het modernere Europese model.
Hoeveel bedragen de relevante emissies van het geïmporteerde T2 model?
De geïmporteerde Transporter T2 is volgens mijn informatie voorzien van een Euro 4 gecertificeerde benzinemotor. De praktijkemissies daarvan van NOx en van fijn stof zijn vergelijkbaar met of beter dan die van een Euro 5 dieselmotor.
Onderschrijft u dat de gebruikte constructie, namelijk het importeren van nieuwe auto’s als gebruikte, neerkomt op het ontduiken van de wet? Zo ja, wat gaat u doen om handhavend op te treden dan wel zo snel mogelijk deze maas in de wet te dichten? Zo nee, kunt u uw standpunt onderbouwen?
Registratie in Nederland van een voertuig dat eerder een registratie heeft verkregen in een andere lidstaat van de EU kan niet worden tegengehouden, omdat het vast beleid is van de Europese Commissie, en gesteund door jurisprudentie van het Hof, dat voertuigen die in een van de lidstaten op grond van de daar geldende regels zijn toegelaten, automatisch en zonder verdere administratieve belemmeringen in alle andere lidstaten moeten worden toegelaten voor registratie. Of het om een gebruikt of om een ongebruikt voertuig gaat is daarop niet van invloed. Nederland zet zich van oudsher in Europa in voor verplichte toepassing van de Europese regels. In dat geval garandeert toelating in één lidstaat ook werkelijk dat aan de Europese toelatingseisen is voldaan, en kunnen andere lidstaten daarop terecht vertrouwen. Sommige lidstaten hanteren voor individuele gevallen echter nog nationale, soms wat minder strenge veiligheids- of milieu-eisen. Het VK heeft kennelijk argumenten gehad om in een geval als dit de Europese toelatingsregels niet toe te passen.
De uitbreiding van EU-sancties tegen de Islamitische Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Hoe corresponderen de «council conclusions on Iran» van 1 december jl.1 met de door u «omarmde» motie Kortenoeven van 10 november jl.2, waarin wordt opgeroepen het voortouw te nemen om met Europese en Amerikaanse bondgenoten doeltreffende en vooral snelle sancties te treffen? In welk opzicht heeft u het voortouw genomen en welk resultaat heeft dat gehad?
De Nederlandse regering heeft sinds het verschijnen van het IAEA-rapport op 8 november jl. in de EU een voortrekkersrol ingenomen m.b.t. het uitbreiden van sancties richting Iran. Op initiatief van Nederland worden er nu stevige additionele sancties uitgewerkt op het gebied van onder andere financiën, de energiesector en transport. Tevens werden er tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 1 december jl. 180 Iraanse personen/entiteiten toegevoegd aan de EU-sanctielijst.
Deelt u de opvatting dat de alleingang van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waar het gaat om het concreet treffen respectievelijk voorstellen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, aantoont dat de EU op het Iran-dossier niet in staat is tot adequate en snelle collectieve actie? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat verzoenen met uw toezeggingen aan de Tweede Kamer?
Nee. De EU is eensgezind in haar standpunt dat er stevige additionele sancties tegen Iran dienen te worden afgekondigd. Het besluit van de Raad van Buitenlandse Zaken dd 1 december om 180 Iraanse personen/entititeiten nog in 2011 aan de sanctielijst toe te voegen is een goed begin. Momenteel wordt er gewerkt aan de uitwerking van een nader stevig sanctiepakket.
Hoe beoordeelt u het door het Verenigd Koninkrijk treffen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, waaronder de Iraanse Centrale Bank3, en bent u thans bereid de Britse politiek ter zake te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering heeft tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken gepleit voor EU-sancties tegen de Iraanse Centrale Bank. Het is zaak dat deze sancties doeltreffend zijn, het regime in het hart raken en de bevolking daar waar mogelijk ontzien. Met oog op de effectiviteit van de sancties, geeft Nederland er de voorkeur aan in EU-verband op te trekken.
Deelt u de opvatting dat, gezien de aanval op de Britse ambassade in Teheran, de daarop volgende Nederlandse diplomatieke maatregelen en de nieuwe Iraanse dreigementen, nu wel een oproep moet worden gedaan aan Nederlandse paspoorthouders in Iran om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten4?
Nee, er zijn momenteel geen aanwijzingen voor een hoger veiligheidsrisico voor Nederlandse paspoorthouders. Het huidige reisadvies raadt niet-essentiële reizen naar Iran af. Bipatriden wordt in het geheel afgeraden naar Iran te reizen. Dit reisadvies is in lijn met adviezen van de andere EU-lidstaten (inclusief Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen met betrekking tot de aangehouden motie Kortenoeven5, waarin wordt gevraagd de landingsrechten van Iran Air en Iran Air Cargo in te trekken?
Het is verboden Iraanse vrachtvluchten toegang tot luchthavens in de EU te verlenen, tenzij het gemengde vluchten (deels passagiers, deels vracht) betreft. Verdere maatregelen tegen de transportsector worden overwogen in de lopende besprekingen over additionele sancties. De maatregelen worden zo vormgegeven, dat zij de Iraanse bevolking ontzien.
Welke in Iran geregistreerde vliegtuigen staan vermeld op de door u in het algemeen overleg van 30 november jl. genoemde, op 22 november jl. geactualiseerde lijst met vliegtuigen die niet tot het Europese luchtruim mogen worden toegelaten?
In Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1197/2011 van de Europese Commissie van 21 november 2011 is de volledige vloot van Iran Air opgenomen, behalve 14 luchtvaartuigen van het type A-300, 8 luchtvaartuigen van het type A-310 en 1 luchtvaartuig B-737.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid, deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor dinsdag 6 december 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
Het laten werken van gedetineerden na detentie en de rol van het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp1 waarin u stelde dat de nieuwe werkwijze en samenwerking tussen het gevangeniswezen, gemeenten en het UWV WERKbedrijf in 2010 was uitgebreid naar zes nieuwe locaties met als doel het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de arbeidsbemiddeling van gedetineerden vooraf aan vrijlating? Is deze werkwijze naar meer locaties uitgebreid? Wat zijn de aantoonbare resultaten op de zes genoemde locaties?
Op zes locaties in Nederland bemiddelt het UWV WERKbedrijf gedetineerden voorafgaand aan hun vrijlating naar werk. In 2011 is gebleken dat het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt via gemeenten re-integratietrajecten te financieren, omdat gemeenten vaker prioriteit geven aan re-integratie van andere doelgroepen. Het aantal gedetineerden dat in 2011 door UWV WERKbedrijf actief is bemiddeld, is daardoor afgenomen. De dienstverlening is daarom vooralsnog niet verder uitgebreid naar meer locaties.
In overleg met betrokken partijen2 is ervoor gekozen vanaf 2012 vanuit UWV WERKbedrijf de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsbemiddeling gedigitaliseerd aan te bieden. Het gevangeniswezen zal in 2012 gedetineerden in staat stellen om van dit aanbod gebruik te maken (via internetvoorzieningen). In het najaar van 2011 is binnen het gevangeniswezen een pilot met internetgebruik gestart in het kader van re-integratieactiviteiten. Deze pilot wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de eerste helft van 2012 geëvalueerd. Met deze toepassing kan de gedetineerde de website van het UWV benaderen. De resultaten uit deze pilot zullen worden gebruikt om verdere ontwikkelingen op het gebied van digitale re-integratieactiviteiten uit te breiden. Het streven is alle penitentiaire inrichtingen in 2012 te voorzien van computers waarbij internet op een veilige en beheersbare wijze gebruikt kan worden door gedetineerden.
Wat is er terecht gekomen van de afspraken die u begin 2011 met het gevangeniswezen zou maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeeractiviteiten voor gedetineerden? Zijn deze afspraken gemaakt? Worden de gemaakte afspraken ook nageleefd? Zo nee, ligt dat aan het gevangeniswezen, de gemeenten of het UWV WERKbedrijf? Wat is hiervan de achterliggende oorzaak? Spelen de bezuinigingen op de gemeentes en het UWV een rol? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege bezuinigingen op het UWV de activiteiten in de gevangenissen zijn stop gezet?2 Is het waar dat gedetineerden, net als alle anderen, zijn aangewezen op internet om dergelijke zaken te regelen, maar dat zij deze mogelijkheid niet hebben? Zo ja, kan dan worden gesteld dat er op dit moment niets terecht komt van alle mooie voornemens en beloftes over het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Nee, zoals in mijn antwoord op de vragen twee en drie is aangegeven, zijn de activiteiten van UWV binnen het gevangeniswezen niet stopgezet. Wel wordt de vorm waarin de dienstverlening door UWV WERKbedrijf wordt aangeboden, aangepast naar een meer digitale werkwijze.
Is het waar dat de nieuwe regels over werk en uitkering er voor gedetineerden jonger dan 27 jaar toe leiden dat, indien zij zich na vrijlating melden bij het UWV als werkzoekende, zij pas na vier weken wachten een uitkering aan kunnen vragen? Hoe groot acht u het risico op herhalingscriminaliteit, bij gebrek aan inkomen direct na de straf?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
De regering stelt de vier weken zoektijd voor alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zonder uitzondering, verplicht. Als de jongere zich dus na vrijlating meldt bij het UWV, kan hij vier weken na die melding, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Uit onderzoek is gebleken dat het na detentie niet kunnen beschikken over een inkomen een belangrijke criminogene factor is. Jongeren die uit een penitentiaire inrichting (PI) of justitiële jeugdinrichting (JJI) komen, worden daarom al tijdens hun verblijf in een inrichting begeleid bij hun terugkeer in de vrije samenleving, met name op het gebied van werk en inkomen. Daarbij wordt door de PI of JJI actief samengewerkt met onder andere de gemeente waar de betreffende jongere naar terugkeert. In 2009 is daarvoor het samenwerkingsmodel Nazorg met de gemeenten ontwikkeld. In 2011 is het samenwerkingsmodel geactualiseerd. Doel van nazorg is het terugdringen van recidive en overlast door het vergroten van re-integratiemogelijkheden voor (ex-) gedetineerde burgers middels een sluitende optimale nazorg. Nazorg richt zich niet alleen op inkomen/werk/scholing maar ook op huisvesting, schulden, zorg en id-bewijs,.
Al tijdens detentie zal de gedetineerde zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om na detentie in een eigen inkomen te kunnen voorzien. Een gemotiveerde gedetineerde kan zijn kansen daarop vergroten door tijdens detentie kennis en ervaring op te doen door scholing en/of arbeid. Een gemotiveerde gedetineerde zal daarbij ook ondersteund worden door het gevangeniswezen. Over arbeid in detentie wordt u uiterlijk 1 mei 2012 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Zou het niet beter zijn de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd, en de inschrijving bij het UWV al tijdens detentie te verrichten? Op welke wijze gaat u dit mogelijk maken?
De jongere die zich bij het UWV meldt voor een aanvraag voor algemene bijstand, wordt door het UWV op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of zoeken naar scholing gedurende de vier weken zoektijd. Als een jongere in detentie de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor vrijlating bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens detentie kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan de verplichtingen van de nieuwe wet. Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor in detentie heeft. Er zijn nu al mogelijkheden voor gedetineerden om te solliciteren en eventueel op sollicitatiegesprek te gaan terwijl de detentieperiode nog loopt. De verplichtingen van de jongere in de vier weken zoektijd gaan, zoals hierboven geschetst, verder. Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle jongeren zo snel mogelijk aan het werk gaan of een opleiding vinden, beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is daarbij een voorwaarde.
Bent u bekend met het feit dat met deze vier weken termijn ook voor deelnemers aan een penitentiair programma een probleem is ontstaan? Bent u bereid ook voor hen de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan een penitentiair programma verblijven niet meer in een inrichting. Dat geldt ook voor deelnemers aan een scholing- en trainingsprogramma. Zij worden in die zin niet belemmerd om zich te melden bij het UWV en te voldoen aan de verplichting om te zoeken naar werk of scholing. De zoektijd van vier weken zou dus wel in kunnen gaan tijdens het deelnemen aan een penitentiair programma of een scholing- en trainingsprogramma buiten de muren van een inrichting.
Deelt u de mening dat stevig moet worden ingezet op het aan de slag helpen van gedetineerden zodat zij direct na hun straf aan het werk kunnen, en daardoor minder ex-gedetineerden een uitkering aanvragen of opnieuw een misdrijf plegen? Wat gaat u hieraan doen?
Een succesvolle terugkeer in de samenleving vraagt allereerst om de inzet van de gedetineerde zelf. Een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode. Dit geldt ook voor scholing en arbeid tijdens detentie. De eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden krijgt vorm in het systeem van «promoveren» en «degraderen». Re-integratieactiviteiten, waaronder bijvoorbeeld vakmatige arbeid, kunnen worden verdiend als de gedetineerde aangetoond heeft dat hij om kan gaan met verantwoordelijkheden en zich wil inzetten voor zijn detentie- en re-integratieplan. Werken en/of het volgen van een opleiding binnen detentie kan op deze manier bijdragen aan een kansrijke start op de arbeidsmarkt na detentie. Hierover wordt u ook geïnformeerd in de brief over arbeid in detentie.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor het algemeen over het overleg gevangeniswezen op 13 december 2011?
Het algemeen overleg gevangeniswezen is verzet naar 15 februari 2012.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
Een oproep van 11 EU ministers van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «The EU and Turkey: steering a safer path through the storms», dat 1 december 2011 werd gepubliceerd door 11 EU-ministers van Buitenlandse Zaken?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Het gestelde sluit voor een belangrijk deel aan bij de visie van het kabinet op de ontwikkelingen in Turkije (zie kabinetsappreciatie van de «voortgangsrapportage EU-uitbreiding 2011–12» van 28 oktober 2011, kamerstuk 22 112 nr. EQ).
In de analyse van de 11 ministers was – naar het oordeel van het kabinet – meer aandacht voor de noodzaak van de verdere verbetering van de grondrechten op zijn plaats geweest. Voorts had het niet misstaan indien in de brief explicieter was benadrukt dat het politieke hervormingsproces in Turkije gelijke pas moet houden met de toename van individuele vrijheden. Nederland had de brief in zijn huidige vorm, indien daartoe uitgenodigd, daarom ook niet ondertekend.
Bent u, al dan niet via ambtelijke contacten, gevraagd om het artikel mede te ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het kabinet, al dan niet via ambtelijke contacten, gevraagd of een bewindspersoon het artikel kon ondertekenen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, in het geval dat een verzoek inderdaad is gedaan, aangeven waarom u niet heeft meegetekend?
Zie antwoord vraag 1.
Staan er passages in de brief die u niet in lijn vindt met het staande kabinetsbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom heeft u dan niet meegetekend?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat het toetredingsproces voordelen heeft geboden aan zowel Turkije als de EU?
Tussen de EU en Turkije bestaat sinds 1963 een associatieakkoord. In 1999 kreeg Turkije de status van kandidaat-lidstaat. In 2005 openden Turkije en de EU toetredingsonderhandelingen. Het Europese perspectief dat sinds 1963 is geboden is een belangrijke motor geweest voor politieke, economische en sociale hervormingen in Turkije. In de brief wordt terecht gesteld dat het toetredingsproces voor zowel Turkije als de EU van wezenlijk strategisch en economisch belang is.
Verwelkomt u, net als uw 11 ambtsgenoten, de verhoogde participatie van Turkije in discussies over het buitenlandbeleid van de EU?
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot en speelt een positieve en aanjagende rol in de Arabische transitie. De dialoog tussen de EU en kandidaat-lidstaat Turkije is intensief en dient intensief te blijven.
Bent u, net als uw ambtstgenoten, warm pleitbezorger van de «renewed positive agenda» van commissaris Füle voor de EU-Turkije relatie?
De Raad Algemene Zaken heeft op 5 december in conclusies kennis genomen van de voorstellen van de Commissie voor een «positieve agenda». Deze agenda zou zich onder meer moeten richten op zaken als energie, mobiliteit, handel en de strijd tegen terrorisme. Nederland wacht de voorstellen van de Commissie voor een «positieve agenda» met belangstelling af.
Deelt u de mening dat juist met zo’n agenda de EU steviger kan inzetten op de hervormingen die nodig zijn in Turkije om de toetredingsonderhandelingen vooruit te helpen?
De toetredingsonderhandelingen met Turkije verkeren in een impasse. De beleidslijn van dit kabinet blijft onveranderd: doel van de toetredingsonderhandelingen blijft Turkse toetreding – conform het gestelde in het onderhandelingsraamwerk van oktober 2005. Het gaat hier om een proces met een open einde, waarvan de uitkomst niet op voorhand vaststaat. Nederland heeft ingestemd met het lidmaatschapsperspectief voor Turkije, mits aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het kabinet komt niet terug op gedane toezeggingen. Turkije is nu aan zet.
Mogelijkheden tot het verlagen van het aantal dierproeven |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de kritiek van prof.dr. H. Schellekens betreffende het gebrek aan voorspellend vermogen van testen op proefdieren en de huidige, verouderde methoden voor de ontwikkeling van alternatieven voor proefdieronderzoek?1
De voorspellende waarde van dierproeven is soms beperkt. We zien juist op dit gebied de uitdaging om proefdiervrije alternatieven te ontwikkelen, die een betere voorspellende waarde hebben voor de mens. Uitermate belangrijk hierbij is de vraag «wat willen we precies weten op het gebied van gezondheid, ziekte en veiligheid», in dit geval de veiligheid van medicijnen. Dit is zowel een wetenschappelijk als een maatschappelijk vraagstuk en met het laatste ook een bestuurlijke uitdaging. De keuzes op dit vlak moeten leiden tot maatschappelijke en uiteindelijk ook internationale, regulatoire acceptatie. We willen immers het proefdiergebruik terugdringen en de veiligheid van geneesmiddelen borgen. Dierproeven worden vooralsnog noodzakelijk geacht om complexe maatschappelijk relevante vragen op dit gebied te beantwoorden. Dit blijkt althans uit uitgebreide consultaties van het wetenschappelijke veld.
Hoe staat u tegenover de nieuwe manier van risicobeoordeling die gericht is op de aandoeningen of gezondheidsschade bij de mens die men wil voorkomen, tegenover het verouderde kader waarin de werking van een stof in dieren, zoals bijvoorbeeld naar voren gebracht in het rapport «Het proefdier voorbij»2 en welke stappen neemt u om dit toe te passen en te bevorderen?
Deze beweging wordt in bepaalde kringen ook wel «paradigmashift» genoemd (zo ook in het rapport «Het proefdier voorbij»). Ik draag hieraan bij met het Actieplan Dierproeven en Alternatieven 2011–2021 en met het programma «Meer Kennis met Minder Dieren» van ZonMw, waaraan ook de gedachte van een paradigmashift ten grondslag ligt en waarin gewerkt wordt aan proefdiervrije technieken. Ook het beleidsondersteunend onderzoek bij het RIVM, TNO en het RIKILT is gericht op de vernieuwing van de risicobeoordeling in deze zin. Verder wordt de brug geslagen in het innovatiecontract Topsector Life Sciences and Health. Ik hecht eraan de verwachtingen – ten aanzien van het reducerend effect op het proefdiergebruik op de korte termijn – op een realistisch niveau te brengen. De vernieuwing van de risicobeoordeling is een buitengewoon complex wetenschappelijk vraagstuk, waarvan dierexperimenteel onderzoek voorlopig deel zal blijven uitmaken. In dit opzicht zijn de V's van «Vermindering» en «Verfijning» onverminderd actueel.
Zijn er al proeftuinen gerealiseerd waar ondernemers, wetenschap en overheid zich volgens het concept van «Het proefdier voorbij» richten op productontwikkeling van risicotesten die niet langer dierexperimenteel onderzoek nodig hebben?
Nee, er zijn nog geen proeftuinen gerealiseerd. Op dit moment zijn alle inspanningen gericht op de uitwerking van de innovatiecontracten. Hiervoor is een brede consultatie gaande. De invulling van de innovatiecontracten gaat vooraf aan de inrichting van de proeftuinen.
Welke maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de proeftuinen en het topsectorenbeleid?
Er zijn nog geen proeftuinen. Welke maatschappelijke organisaties bij de proeftuinen betrokken zijn, is daarom nog niet bekend. In het algemeen is bij het topsectorenbeleid met name sprake van betrokkenheid van het bedrijfsleven, van kennisinstellingen en van diverse koepelorganisaties, zoals bijv. koepels van (academische) ziekenhuizen en patiëntenorganisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over dierproeven op 8 december 2011?
Ja.
De problemen van dwangarbeiders met de Duitse Belastingdienst en geëmigreerde gepensioneerden met een ABP-pensioen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er nog steeds mensen zijn die naheffingen van de Duitse Belastingdienst ontvangen, omdat zij tijdens de Tweede Wereldoorlog dwangarbeid hebben verricht in Duitsland en daarbij een karig pensioen hebben opgebouwd?
De Duitse wetgeving tot belastingvrijstelling van pensioenen aan voormalige dwangarbeiders is op 25 november 2011 door het Duitse parlement (de «Bundesrat») aanvaard en op 13 december 2011 in de Duitse staatscourant (het «Bundesgesetzblatt») gepubliceerd, waardoor de wetgeving in werking is getreden. Volgens deze wetgeving geldt een belastingvrijstelling voor diegenen die onder paragraaf 1 van het «Bundesentschädigungsgesetz» vallen. Voor de vrijstelling is aangesloten bij het begrip «vervolgden». Diegenen die destijds naar Duitsland zijn gedeporteerd vallen onder de vrijstelling, terwijl diegenen die destijds vrijwillig arbeid hebben verricht in Duitsland geen aanspraak kunnen maken op de vrijstelling. Praktisch leidt dit er toe dat de pensioenen van alle Nederlandse dwangarbeiders die onder deze wetgeving vallen van Duitse belastingheffing zijn vrijgesteld. Bovendien is duidelijk gemaakt dat met de vrijstelling pragmatisch wordt omgegaan. Zowel via de Nederlandse ambassade in Berlijn als via rechtstreekse contacten met het Duitse ministerie van Financiën hou ik de vinger aan de pols zodat de vrijstelling ook daadwerkelijk wordt toegepast.
Vooruitlopend op de totstandkoming van deze wetgeving is de vrijstelling door het Finanzamt Neubrandenburg, dat verantwoordelijk is voor de belastingheffing van buiten Duitsland wonende Rente-genieters, al toegepast. De belastingvrijstelling kan in Duitsland niet automatisch worden toegepast. Het Finanzamt beschikt zelf namelijk niet over informatie over de persoonlijke status van diegenen die uit Duitsland een pensioen genieten en kan daarom niet vaststellen of iemand in Nederland als voormalige dwangarbeider in Duitsland werkzaam is geweest. Duitse wetgeving over de bescherming van persoonsgegevens verbiedt de automatische uitwisseling van dit soort informatie («Datenschutz») tussen de Duitse uitkeringsinstantie en de Duitse belastingdienst. Om de belastingvrijstelling te krijgen moeten betrokkenen zich daarom aanmelden bij het Finanzamt Neubrandenburg. Omdat betrokkenen vaak al op zeer hoge leeftijd zijn, heb ik met de Duitse belastingdienst afgesproken dat die aanmelding kan worden gedaan met een vereenvoudigd formulier. Dit formulier is op de website van de Nederlandse belastingdienst te vinden (www.belastingdienst.nl).
Op de website www.belastingdienst.nl is informatie over de belastingvrijstelling opgenomen, maar ook op www.grensinfopunt.nl, de website van Bureau Duitse Zaken van de SVB en de Duitse ambassade in De Haag is informatie opgenomen over de vrijstelling van voormalige dwangarbeiders.
Er zijn mij geen concrete situaties bekend van mensen die als voormalige dwangarbeiders zijn geconfronteerd met naheffingen in Duitsland. Wel acht ik het mogelijk dat ondanks de mogelijkheid tot belastingvrijstelling, in een enkele situatie toch belasting zal zijn geheven door de Duitse belastingdienst. Het Finanzamt Neubrandenburg stuurt namelijk vanaf augustus 2010 belastingformulieren aan in het buitenland wonende «Rente»-genieters, maar pas vanaf 1 januari 2011 is in deze formulieren expliciet informatie opgenomen over de belastingvrijstelling van pensioenen van voormalige dwangarbeiders, omdat vanaf die datum vooruitlopend op de aanpassing van de wetgeving de vrijstelling al werd toegepast. Ondanks deze maatregelen kan niet worden uitgesloten dat een betrokkene toch belasting heeft betaald, terwijl de termijn om een bezwaarschrift in te dienen al is verstreken. In die situatie kan betrokkene het Finanzamt Neubrandenburg verzoeken om de heffing van ambtswege aan te laten passen. Ik heb de toezegging gekregen dat die vrijstelling dan alsnog wordt verleend.
Hiervoor heb ik aangegeven dat vanaf 1 januari 2011 betrokkenen door de Duitse belastingdienst zijn geïnformeerd over de belastingvrijstelling. Daarnaast heeft het Duitse ministerie van Financiën een persbericht uitgebracht over de belastingvrijstelling. In het vervolgoverleg met de Duitse belastingdienst is gewezen op de wens dat het voor de voormalige dwangarbeiders duidelijk is dat zij onder de vrijstelling vallen. Van onze zijde is de suggestie gedaan in de communicatie daarover tevens in te gaan op de gevoeligheden die dit onderwerp heeft veroorzaakt bij de voormalige dwangarbeiders.
Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere antwoord d.d. 26 september 20111 dat vooruitlopend op de wijziging van de Duitse wet de Duitse Belastingdienst alvast een vrijstelling voor dwangarbeiders zal toepassen? Gaat u nu met dezelfde voortvarendheid als de Belgische minister van financiën Financiën er bij de Duitse Belastingdienst op aandringen dat er geen naheffingen worden opgelegd aan vroegere dwangarbeiders?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inmiddels bij de Duitse autoriteiten geïnformeerd of de vrijstelling van toepassing is op alle dwangarbeiders of op een bepaalde categorie dwangarbeiders? Indien de vrijstelling alleen van toepassing blijkt op een bepaalde categorie dwangarbeiders, welke categorie dwangarbeiders is dat en wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de vrijstelling voor alle dwangarbeiders zal gelden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunnen mensen met een dergelijk uit dwangarbeid opgebouwd pensioen doen als zij de Duitse belastingaanslag reeds betaald hebben, bijvoorbeeld omdat zij geschrokken waren van de Duitse aanmaningen? Hoe krijgen deze mensen hun teveel betaalde belasting weer terug?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt deze groep van voormalige dwangarbeiders geïnformeerd over de stand van zaken van het overleg tussen de Nederlandse en Duitse autoriteiten en over het antwoord op de vraag of zij onder de vrijstelling vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen deze voormalige dwangarbeiders een excuusbrief van de Nederlandse of Duitse Belastingdienst (in het Nederlands) verwachten over de gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe staat het met het overleg tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland op grond van artikel 25 van het Belastingverdrag om een structurele oplossing te vinden voor het probleem dat zowel Nederland als Duitsland het ABP-pensioen van een naar Duitsland geëmigreerde Nederlander willen belasten?
In de beantwoording van de Kamervragen die het lid Omtzigt op 2 september 2011 heeft gesteld, heb ik aangegeven dat tussen de bevoegde autoriteiten van Nederland en Duitsland overleg wordt gevoerd met het doel de kwestie van het ABP-pensioen structureel op te lossen. Dit overleg heeft inmiddels tot een oplossing geleid waarmee bestaande dubbele belastingheffing wordt weggenomen en voor de toekomst dubbele belastingheffing in de relatie tot Duitsland kan worden voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat ook België inmiddels belastingaanslagen verstuurt naar geëmigreerde Nederlanders met een ABP-pensioen? Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat ook deze emigranten in twee lidstaten belasting verschuldigd zijn over hetzelfde pensioen? Hoe gaat u voorkomen dat ook andere lidstaten dan België en Duitsland het ABP-pensioen in de heffing zullen betrekken, waardoor geëmigreerde Nederlanders voorlopig met dubbele belastingaanslagen zitten?
Ja, daarmee ben ik bekend. Voor zover het ABP-pensioen is opgebouwd in een privaatrechtelijke dienstbetrekking legt België inderdaad – terecht – belastingaanslagen op aan inwoners van Nederland die het pensioen genieten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan iemand die in het bijzonder onderwijs werkzaam is geweest en uit hoofde van die – privaatrechtelijke – dienstbetrekking pensioen heeft opgebouwd bij het ABP. Omdat in dat geval het ABP-pensioen voor de verdragstoepassing kwalificeert als een privaat pensioen, heeft België, als woonstaat, het heffingsrecht over deze pensioenen op de voet van het Nederlands-Belgische belastingverdrag. Voor zover het ABP op een pensioen dat geheel of gedeeltelijk in een privaatrechtelijke dienstbetrekking is opgebouwd over het vrijgestelde gedeelte van het pensioen toch loonbelasting inhoudt, wordt die loonbelasting door het indienen van een aangifte inkomstenbelasting alsnog verrekend en teruggegeven. Om het ABP al bij de uitbetaling van het pensioen rekening te laten houden met een (gedeeltelijke) belastingvrijstelling van het pensioen, moet de pensioengenieter bij de Belastingdienst om een zogenoemde verdragsverklaring verzoeken. Het ABP wijst de pensioengenieters die in het buitenland wonen vooruitlopend op de pensioentoekenning op de mogelijkheid om een verdragsverklaring bij de Belastingdienst aan te vragen. Met de gegevens over de pensioenopbouw die de pensioengenieter op «Mijn ABP» kan raadplegen, kan de Belastingdienst vaststellen welk percentage van het ABP-pensioen in Nederland onbelast is. De verdragsverklaring wordt vervolgens aan het ABP als inhoudingsplichtige en aan de belastingplichtige verstrekt.
Voor de volledigheid wil ik benadrukken dat het overeenkomstig het Nederlands verdragsbeleid is om in het belastingverdrag te verduidelijken dat voor de kwalificatie als overheidspensioen beslissend is dat het pensioen in overheidsdienst is opgebouwd en dat het er dus niet om gaat wat voor (soort) instantie de pensioenuitkeringen doet. Met een dergelijke verduidelijking wordt voorkomen dat in relatie tot het desbetreffende verdragsland zich een vergelijkbare discussie voordoet als met Duitsland aan de orde was.
Mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de PowNews uitzending van 30 november 2011 over mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra, door een aanbod om bemiddeling voor teruggave aan een componist van onterecht door Buma/Stemra aan die componist niet uitbetaalde royalties tot een bedrag van circa 1 miljoen euro te koppelen aan ontvangst van een eenderde van dat bedrag?
Ja.
Hoe oordeelt u over dit beschreven gedrag van de bestuurder van Buma/Stemra, dat tot wettelijk opgedragen taak heeft de auteursrechten van artiesten ten behoeve van die artiesten te beheren?
Het betreft een verontrustend bericht. Bestuursleden van welke rechtspersoon dan ook dienen integer te handelen en de besluitvorming binnen het bestuur van de rechtspersoon niet ten eigen voordele te beïnvloeden. Dit volgt ook uit de Richtlijnen goed bestuur en integriteit cbo’s die onderdeel uitmaken van de CBO keurmerkcriteria en die Buma/Stemra heeft aangegeven te zullen naleven.
Naar aanleiding van de uitzending heb ik contact opgenomen met het College van Toezicht Auteursrechten met het verzoek de zaak met voorrang te onderzoeken. Het College van Toezicht Auteursrechten is belast met het toezicht op de door de wetgever aangewezen collectieve beheersorganisaties, zoals de vereniging Buma. Het College heeft blijkens het persbericht op 1 december 2011 een onderzoek ingesteld naar de achtergronden van de claim van de componist in kwestie en de betrokkenheid van het bestuurslid hierbij. Buma is door het College van Toezicht Auteursrechten verzocht aan te geven welke maatregelen zijn getroffen en zullen worden getroffen naar aanleiding van dit incident. Buma/Stemra heeft aangegeven dat het bestuurslid is teruggetreden uit zijn functie. Het bestuur van Buma/Stemra vergadert komende woensdag over de kwestie. Voice, de koepelorganisatie van cbo’s, heeft in een persbericht aangegeven ten scherpste afstand te nemen van belangenverstrengeling bij bestuurders en erop te vertrouwen dat Buma/Stemra passende maatregelen zal nemen als de verdediging van het bestuurslid naar de mening van het bestuur ontoereikend is. Een definitief oordeel is pas mogelijk als het onderzoek is afgerond.
In casu betreft het een bestuurslid van de stichting Stemra. Ik wijs u erop dat het College van Toezicht formeel nog geen bevoegdheid heeft ten aanzien van de stichting Stemra. Ik vertrouw erop dat de stichting Stemra, gelet op haar nauwe verbondenheid met de vereniging Buma, op vrijwillige basis haar medewerking zal verlenen aan het onderzoek. In het wetsvoorstel toezicht1 dat bij uw kamer voorligt is geregeld dat ook andere dan door de wetgever aangewezen cbo’s (zoals Stemra) onder het toezicht van het College van Toezicht komen te vallen. Voorts zal na inwerkingtreding van het voorstel het College van Toezicht de aanwijzingen die het een cbo geeft, kracht kunnen bijzetten door het opleggen van een boete of last onder dwangsom.
Kunt u bevestigen of Buma/Stemra inderdaad ten onrechte royalties van de componist heeft achtergehouden, terwijl het zijn werk veelvuldig heeft gebruikt voor eigen reclameboodschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt dit over de geloofwaardigheid van Buma/Stemra en de betrokken bestuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u van plan in reactie hierop te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de geplande tweede termijn van het algemeen overleg auteursrechten op 7 december a.s.?
Ja.
De ontwikkelingen bij de Ommelander Ziekenhuis Groep |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat afdeling A1 in Delfzijl gaat sluiten en de intensive care en hartbewaking naar Winschoten worden verplaatst? Zo ja, wat is hierover uw oordeel in het licht van de bereikbaarheid van (acute) ziekenhuiszorg in Groningen?
Nee, de afdeling A1 in Delfzijl gaat niet sluiten. De Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat vanaf juli 2011 de Intensive Care (IC)is geconcentreerd in Winschoten (locatie Lucas), onder borging van afspraken met de Regionale Ambulance Voorziening. Het besluit is genomen met oog op de toekomst om te kunnen blijven voldoen aan de kwaliteitseisen.
Ook worden voorbereidingen getroffen om de hartbewaking van locatie Delfzicht te concentreren op locatie Lucas, onder dezelfde afspraken en bestaande protocollen van het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ). Op locatie Delfzicht blijft een calamiteitenbed aanwezig en is er daarnaast een afzonderlijke eerste harthulp met twee bedden. Een cardiologische verpleegafdeling was er al en de cardiologen blijven op locatie Delfzicht werkzaam. De geschetste capaciteit aan bedden is een aanvulling op de bestaande SEH capaciteit. De SEH op locatie Delfzicht wordt intern verplaatst naar de afdeling A1.
Ook blijven op beide locaties van de OZG de spoedeisende hulp 7x24 uur beschikbaar. Tevens blijft de zorg vanuit de poliklinieken op beide locaties voor alle specialismen beschikbaar.
Klopt het dat er ter vervanging van de intensive care en hartbewaking één calamiteitenbed en 2 cardiobedden op de Spoedeisende Hulppost (SEH) komen? Zo ja, komen deze bovenop de bestaande capaciteit van de SEH? Wat is uw oordeel over de gekozen oplossing?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de chirurgische afdelingen B1 en B2 in Delfzijl worden teruggebracht tot short stay en dagverpleging? Zo ja, wat is hierover uw opvatting?
De OZG heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden genomen om afdeling B1 op locatie Delfzicht tot een afdeling Dagbehandelingen te maken. Dit betekent dat circa 90% van alle dagbehandeling binnen de OZG wordt geconcentreerd op locatie Delfzicht. Het overige percentage blijft op locatie Lucas, dit zijn patiënten voor dagbehandeling met een hoog risico score.
Afdeling B2 wordt een short stay afdeling, waar patiënten met kort verblijf worden verpleegd. Op locatie Delfzicht zijn daarnaast voldoende mogelijkheden voor patiënten die langer verpleegd moeten worden. Ik kan me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg verdienen hierbij speciale aandacht, en moeten voldoen aan de daarvoor geldende eisen. De wijze waarop een ziekenhuis hieraan vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Klopt het dat de chirurgische afdeling A2 zich gaat toespitsen op cardiologie en longziekten? Zo ja, wat betekent dit voor patiënten uit Delfzijl en omgeving die een darm-, blaas- of prostaatoperatie nodig hebben? Wat is de rechtvaardiging met betrekking tot de kwaliteit voor het schrappen van deze zorg?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat er voorbereidingen worden getroffen om van afdeling A2 een hart- en longafdeling te maken. Voor chirurgische en urologische patiënten wordt per patiënt afhankelijk van de diagnose, door de specialist bepaald naar welke locatie ze gaan. Kleine ingrepen blijven op locatie Delfzicht, de grotere gaan naar locatie Lucas. Ook hier geldt dat de concentratie van zorg plaatsvindt op basis van de kwaliteitscriteria.
Wilt u de rol van de zorgverzekeraars in deze zaak beschrijven en hier uw oordeel over geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan ik me voorstellen dat ziekenhuizen en zorgverzekeraars als gevolg van de krimp in de regio en de geldende kwaliteitsnormen, in samenspraak het zorgaanbod concentreren of anders inrichten. De bereikbaarheid en de kwaliteit van de zorg zijn hierbij cruciale uitgangspunten. De wijze waarop een ziekenhuis aan het toekomstige zorgaanbod vorm en inhoud wilt geven, valt binnen de verantwoordelijkheid van de zorginstellingen zelf.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u niet de vraag kon beantwoorden of u een voldoende hoge beschikkingstoeslag zou verstrekken om een volwaardige SEH, inclusief IC-faciliteit, te laten voortbestaan? Kunt u deze vraag nu wel beantwoorden?1
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren. In antwoord op deze vraag heb ik u destijds gemeld dat het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidbijdrage en de hoogte afhankelijk is van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden. Voor de nadere uitwerking van deze criteria heb ik gewezen op het advies van de Gezondheidsraad dat ingaat op de achtervangfuncties voor een basis-SEH die nodig zijn om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik verwacht deze maand nog over het advies te kunnen beschikken.
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de Ommelander Groep een beschikbaarheidbijdrage toegekend. De hoogte van de bijdrage 2012 sluit, conform de aanwijzing beschikbaarheidbijdrage, aan bij de berekeningswijze en parameters zoals die van toepassing waren voor het jaar 2011.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen, waarin u aangaf dat u zich kunt voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het aanbod verminderen of concentreren? Deelt u de mening dat de consequentie van deze redering zal zijn dat bewoners van krimpregio’s uiteindelijk nog hooguit in één ziekenhuis in die regio terecht kunnen omdat anders de volumenormen niet gehaald worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik kan mij de antwoorden herinneren. Zoals ik in antwoord op vraag 3 en 5 heb aangegeven kan ik het me voorstellen dat zorgverzekeraars en ziekenhuizen in krimpregio’s het zorgaanbod toekomstbestendig organiseren Ik heb ook al eerder aangegeven dat krimpregio’s als Noord-Oost Groningen mijn bijzondere aandacht hebben in verband met hun kwetsbaarheid als het gaat om verantwoorde kwaliteit en bereikbaarheid van zorg. Juist in deze kwetsbare regio’s zie ik ten aanzien van deze kwaliteit en bereikbaarheid ook een belangrijke rol voor de ziekenhuizen zelf, de zorgverzekeraar in de regio en andere partners in de keten van de zorg. De volumenormen zijn opgesteld om de kwaliteit van hoogcomplexe behandelingen verantwoord te kunnen blijven uitvoeren.
Uiteraard is het te verkiezen om verschillende zorgaanbieders in één regio te hebben. In krimpregio’s is behoud van voldoende zorgaanbod aandachtspunt nummer één. In deze regio’s is behoud van voldoende zorg, van goede kwaliteit en goed bereikbaar op zichzelf al een hele opgave waarop alles moet zijn gericht. Bij afwezigheid van voldoende patiënten is het immers onmogelijk om verschillende aanbieders van dezelfde zorg (vooral hoogcomplexe zorg) open te houden.