De brief van bureau Dudok aan de Eerste Kamer |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van bureau Dudok (bouw- en vastgoedrecht) aan de Eerste Kamer (d.d. 16 december 2011) inzake de vrijstellingen van de vennootschapsbelastingplicht voor zorgwoningcorporaties?
Ja.
Deelt u de constatering van Dudok in deze brief dat er 21 zorgwoningcorporaties zijn die krachtens een vaststellingsovereenkomst met de Belastingdienst, dan wel op grond van het gelijkheidsbeginsel, zijn vrijgesteld van vennootschapsbelasting onder toepassing van artikel 5, eerste lid, onderdeel c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969?
Er lijkt zich een spraakverwarring voor te doen ten aanzien van vaststellingsovereenkomsten enerzijds en opzeggingstermijnen anderzijds. Allereerst moet worden opgemerkt dat er ten aanzien van woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed drie categorieën zijn te onderscheiden, te weten:
In categorie 2 is in een aantal situaties (ca. 11 gevallen) een vaststellingsovereenkomst tussen de desbetreffende woningcorporatie en de Belastingdienst gesloten, dan wel heeft de Belastingdienst eenzijdig de vrijstelling gehonoreerd. Die overeenkomsten zijn van uiteenlopende aard en sluiten aan bij het specifieke geval. Ook het eventuele opzeggen van de overeenkomst c.q. vrijstelling is op uiteenlopende wijze geregeld. In sommige gevallen is er een overeenkomst voor bepaalde duur gesloten, die bijvoorbeeld bij wetswijziging of beleidswijziging door de Belastingdienst -al dan niet rekening houdende met een redelijke overgangstermijn- opgezegd kon worden.
In onderdeel 4.5 van het beleidsbesluit van 8 december 2009, nr. CPP 2009/1368M heeft mijn ambtsvoorganger een beleidsmatig standpunt weergegeven ten aanzien van woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed. Wanneer de zorgcomponent, de handen aan het bed, ontbreekt, kan geen beroep worden gedaan op de zorgvrijstelling.
Zoals te lezen onder punt 5 (geldigheidsduur van overeenkomst), vierde gedachte streepje, van de vaststellingsovereenkomst (bijlage brief DUDOK), eindigt de overeenkomst in elk geval met ingang van het tijdstip waarop een wijziging in het beleid van de Belastingdienst wordt afgekondigd, in dit geval dus het beleidsbesluit d.d. 8 december 2009, rekening houdend met een redelijke opzegtermijn. Alle bij de Belastingdienst bekend zijnde gevallen hebben in de maand december 2009 een brief ontvangen waarin is verwezen naar voormeld besluit. In de situaties dat in het verleden een vrijstelling is verleend, is in die brief tevens aangeven dat deze vrijstelling per 1 januari 2010 komt te vervallen. In het geval van de bijlage bij de brief van DUDOK is de opzeggingsbrief op 16 december 2009 verzonden. Vervolgens hebben er in de eerste helft van 2010 gesprekken plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en de desbetreffende woningcorporaties (categorie 2). Naar aanleiding van deze gesprekken is de belastingplicht van deze groep uitgesteld tot 1 januari 2011, waarbij dus rekening is gehouden met de redelijke opzeggingstermijn. In het geval van de bijlage bij de brief van DUDOK heeft dit gesprek plaatsgevonden op 17 mei 2010. De verlenging van de opzeggingstermijn tot 1 januari 2011 is bevestigd in de brief van 17 augustus 2010.
Vervolgens is tijdens de Eerste Kamerbehandeling van het Belastingplan 2011 in december 2010 door mij toegezegd dat de belastingplicht nog een extra jaar wordt opgeschort. Dit betekent dat de belastingplicht dus op 1 januari 2012 aanvangt. In het kader van een gelijke behandeling geldt die inwerkingtreding ook voor de andere twee hiervoor genoemde categorieën. Dit is afzonderlijk aan hen per brief van 27 december 2010 door de Belastingdienst gecommuniceerd. Zodoende is dus een gelijke behandeling gewaarborgd voor alle woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed. Het resultaat is dus dat er de facto een overgangstermijn van (ruim) twee jaren in acht is genomen. Een dergelijke overgangstermijn kwalificeer ik als ruimhartig.
Deelt u de zienswijze van Dudok dat, gezien de plicht van inachtneming van een redelijke overgangstermijn, de beëindiging van de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting in 2012 geen budgettaire opbrengsten zal genereren en dat uitstel van het schrappen van genoemde vrijstelling vanuit dit oogpunt niet bezwaarlijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat invoering van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen betekent dat de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor zorgwoningcorporaties verloren gaat en dat bij eventuele herinvoering toestemming van de Europese Commissie nodig is gezien het arrest Altmark van de Hoge Raad inzake de toepassing van staatssteunregels?
Vooropgesteld zij dat er door de invoering van de wetsvoorstel OFM 2012 geen sprake is van het vervallen van een in een de wet opgenomen vrijstelling. Woningcorporaties die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed zijn namelijk, net als alle andere woningcorporaties, sinds 1 januari 2008 integraal belastingplichtig gemaakt om een gelijk speelveld te creëren met andere belastingplichtige aanbieders van vastgoed.
Het herinvoeren van de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor woningcorporaties (of alleen voor aanbieders van zorgvastgoed) die in 2008 integraal belastingplichtig zijn gemaakt, zou naar verwachting inderdaad ongeoorloofde staatsteun betreffen. Immers, de Europese Commissie heeft eerder bezwaren geuit tegen de destijds bestaande vrijstelling, omdat dit leidde tot een verstoring van het fiscale level playing field.
Deelt u de mening dat invoering van het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen gezien het voorgaande een onomkeerbare stap betekent die strijdig is met de motie Groot/Omtzigt1 inzake de nog te formuleren visie op de maatschappelijke rol van woningcorporaties en de daarbij passende fiscale behandeling ?
Neen. De wijzigingen uit het OFM 2012 betreffen slechts een verduidelijking van het begrippenkader en daarmee van bestaande wetgeving en beleid. Dit staat los van mijn toezegging om voor 1 april volgend jaar een visie te geven op de maatschappelijke rol van woningcorporaties en de daarbij passende fiscale behandeling,
Bent u bereid het schrappen van de vrijstelling voor de vennootschapsbelasting voor zorgwoningcorporaties op te schorten? Zo nee, waarom niet?
Neen. Woningcorporaties zijn met ingang van 1 januari 2008 integraal belastingplichtig geworden omdat het professionele spelers op de vastgoed markt betreft die direct concurreren met andere aanbieders van vastgoed. Woningcorporaties, die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed, zijn dus ook vanaf 2008 integraal belastingplichtig gemaakt. Echter, sinds 2008 is in individuele gevallen (achteraf ten onrechte) een beroep op de zogenoemde zorgvrijstelling door een aantal corporaties goedgekeurd.
In 2009 is een beleidsbesluit uitgevaardigd waarin werd duidelijk gemaakt dat woningcorporaties, die zich (nagenoeg) geheel bezighouden met de verhuur van zorgvastgoed, door het ontbreken van het zorgcomponent, geen beroep kunnen doen op deze vrijstelling.
Dit beleid heb ik altijd consequent uitgedragen. Tijdens de plenaire behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer bleek echter dat er nog steeds onduidelijkheid bestond over de reikwijdte van deze vrijstelling. Ik heb daarom destijds toegezegd de vrijstelling in de goedkeurende sfeer met één jaar te verlengen. Met de wijzigingen uit het OFM 2012, wat een verduidelijking van het begrippenkader betreft, is deze onduidelijkheid nu volledig weggenomen. Ik zie daarom geen reden, noch mogelijkheid, om deze corporaties nogmaals een jaar respijt te geven. Wel ben ik bereid, zoals reeds toegezegd in de Eerste Kamer, constructief mee te werken met deze corporaties middels een met de Belastingdienst te sluiten vaststellingsovereenkomst over de openingsbalans.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden voor 20 december te 12.00 uur in verband met de inwerkingtreding van de wet?
Ik kan deze vragen, die op 20 december 2011, om 17.21 zijn binnengekomen, met spoed beantwoorden, maar niet met terugwerkende kracht.
Tekortkomingen in de werkwijze en aansturing van de wijkagent |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Welke lessen trekt u uit het onderzoek van de Politieacademie naar de manier waarop wijkagenten hun werk en hun positie in de politieorganisatie waarderen?1
De resultaten van het onderzoek ondersteunen de wettelijke verankering van de wijkagent en de norm van gemiddeld 1 wijkagent op 5000 inwoners in de Politiewet 201X die nu voorligt in de Eerste Kamer.
Bent u ook geschrokken van het beeld dat uit het rapport naar voren komt van wijkagenten die te veel geïsoleerd zijn van de rest van de organisatie, terwijl u de wijkagent juist de spil van de politieorganisatie wilt maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat voor aanvullende maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de wijkagent zijn spilfunctie kan waarmaken?
Ik herken de beelden, maar wil benadrukken dat er de laatste jaren al veel verbeteringen zijn aangebracht in de positionering en rolafbakening van de wijkagent, mede door de inzet van het programma Ontwikkeling Gebiedsgebonden Politie (GGP) en een team van accountmanagers GGP in de korpsen. Denk hierbij aan de ontwikkeling van een nieuwe en landelijke opleiding voor wijkagenten, 500 extra wijkagenten en de landelijke toepassing van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast waarbij de wijkagent een belangrijke rol heeft. De vorming van de Nationale Politie zal verder bijdragen aan een goede positionering van de wijkagent. De wijkagent wordt ingebed in zogenoemde robuuste basisteams waar alle hoofdprocessen van politiewerk geïntegreerd zullen plaatsvinden. Een van de verwachte resultaten hiervan is een betere afstemming tussen de wijkagent, de overige teamleden en ondersteunende specialismen.
Herkent u de opmerking in het rapport dat het opheffen van wijk- en dorpsbureau’s de effectiviteit van de wijkagent aantast doordat er meer gereisd moet worden en de wijkagent minder bereikbaar is? Hoe wilt u ervoor zorgen dat wijkagenten in eigen dorp en buurt kunnen werken in plaats van een voortgaande sluiting van wijkbureaus?
De sluiting van wijk- en dorpsbureaus hoeft de effectiviteit en het werken in de wijk van de wijkagent niet in de weg te staan. De wijkagent wordt gestimuleerd in zijn wijk of dorp in samenwerking met partners een spreekuurlocatie te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld in een buurthuis. Daarnaast wordt in de toekomst – en ook nu al – de politiemedewerker op straat steeds meer mobiel ondersteund met gerichte informatie en worden administratieve lasten zo veel mogelijk verminderd.
Komen de antwoorden in het onderzoek over tijdsbesteding overeen met gegevens die u uzelf heeft, namelijk dat de norm van 80% tijdsbesteding in de eigen wijk bij lange na niet gehaald wordt? Zo nee, wilt u nader onderzoek doen naar de tijdsbesteding van wijkagenten om het verschil te verklaren? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat een wijkagent daadwerkelijk 80% van zijn tijd aan de wijk besteedt in plaats van aan administratie en het bijspringen bij incidenten elders?
De meest recente gegevens die ik heb over de tijdsbesteding van wijkagenten komen uit een collegiale toets Gebiedsgebonden Politie die de politie in de zomer van 2011 heeft uitgevoerd. Het beeld dat hierin geschetst wordt van de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk komt overeen met de antwoorden in het onderzoek van de Politieacademie (eerste kwartaal 2011 uitgevoerd).
Ik wil benadrukken dat ik de beschikbaarheid van de wijkagent voor de wijk zeer belangrijk vind. Door de administratieve lasten bij politie te verlagen zorg ik ervoor dat meer tijd over is voor de wijkagent om daadwerkelijk op straat en voor de wijk te werken (zie ook het antwoord op vraag2. Daarnaast wordt op dit moment gewerkt om in het kader van de nieuwe Politiewet verder invulling te geven aan het streven om de wijkagent vooral beschikbaar te laten zijn in of voor de wijk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent een duidelijke smoel krijgt, waardoor zowel binnen als buiten de politie duidelijker wordt wat er van de wijkagent verwacht mag worden en de wijkagenten zelf ook meer duidelijkheid hebben over hun taak?
Zie antwoord vraag 2.
Gelooft u ook dat het voor de geloofwaardigheid van de wijkagent belangrijk is dat hij stevig op kan treden als de situatie daar om vraagt? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de wijkagent de nodige ruimte en ondersteuning krijgt om stevig op te treden bij criminaliteit, waardoor hij geloofwaardig en gezaghebbend wordt voor de inwoners van zijn wijk?
De wijkagent is de politieman in de wijk. Van hem wordt verwacht dat hij zich zowel bezighoudt met openbare orde, handhaving, noodhulptaken als opsporing. De wijkagent kent de veiligheidsproblemen in de wijk en brengt deze met behulp van de Gebiedsscan Criminaliteit en Overlast in kaart. De toepassing van deze Gebiedsscan is onderdeel van de landelijke prioriteit Veiligheid in de buurt. Ik ga uit van de professionaliteit en het vakmanschap van de wijkagent en politiemedewerkers in het algemeen. Dit is een van de leidende principes bij de vorming van de Nationale Politie.
Het recente onderzoek van de Politieacademie geeft aan dat de wijkagent zich soms onvoldoende gehoord en ondersteund voelt door de recherche. Door de vorming van de Nationale Politie wordt de (lichte) recherchetaak onderdeel van de robuuste basisteams. Dit biedt kansen voor een goede verbinding tussen de wijkagent en de opsporing. De politie zal er ook op sturen dat wijkagenten zich meer inzetten op opsporing en dat zij daarbij beter worden ondersteund. Opgemerkt dient te worden dat de uiteindelijke weging over de inzet van capaciteit in de gezagsdriehoek plaatsvindt. Een goede terugkoppeling hierover naar alle politiemedewerkers is van groot belang.
Schrikt u ook van het aantal wijkagenten dat vindt dat criminelen in hun wijk harder aangepakt moeten worden en dat teleurgesteld is dat hun rechercheafdelingen aangedragen informatie niet gebruiken? Bent u ook bang dat dit wijkagenten demoraliseert, waardoor zij niet alle informatie vastleggen en kostbare kennis verloren gaat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de wijkagent kan bepalen aan welke zaken er in zijn wijk opsporingsprioriteit gegeven wordt, zodat die zaken aangepakt worden die voor de wijk belangrijk zijn en de informatie van de wijkagent gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat justitie een blunder heeft begaan in een kunstroofzaak |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Blunder justitie in kunstroofzaak»?1
Ja.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) heeft verzuimd om de behandeling van een reeds jarenlang voortslepende kunstroofzaak tijdig over te dragen aan een nieuwe zaaksofficier, waardoor de behandeling van de zaak nu nog een jaar vertraging oploopt? Zo ja, wat is uw reactie op deze onzorgvuldige gang van zaken?
De afhandeling van deze strafzaak heeft om diverse redenen (zoals verzoeken van de verdediging, ziekte van een verdachte) meermalen vertraging opgelopen. Na het vertrek van de zaaksofficier is de zaak – voorzien van een concept-requisitoir – overgedragen aan een nieuwe zaaksofficier. Bij nadere bestudering van het dossier bleek dat grondige specifieke voorkennis over het voortraject noodzakelijk was om de zaak met de gewenste zorgvuldigheid te behandelen. Bovendien bleek de betekening van de gerechtelijke stukken aan verdachten in het buitenland niet optimaal te zijn verlopen, wat voor de rechtbank aanleiding zou kunnen zijn om de zaak aan te houden. Door het OM is toen besloten de rechtbank te verzoeken de zaak aan te houden, in de verwachting dat de vertraging die daardoor zou ontstaan, van beperkte duur zou zijn. Gelet op het volle zittingsrooster van de rechtbank Rotterdam en de verhinderdata van de verdediging bleek een eerdere zittingsdatum dan oktober 2012 niet mogelijk. De vertraging in de afhandeling van de zaak is derhalve aan meer omstandigheden en aan meer betrokkenen te wijten. Hoewel ik de vertraging betreur hecht ik eraan dat strafzaken in het algemeen, en complexe strafzaken in het bijzonder, zorgvuldig en optimaal worden voorbereid en behandeld.
Is het jarenoude voornemen van het OM om een landelijke officier voor het thema kunstcriminaliteit aan te wijzen inmiddels gerealiseerd?2 Zo ja, wanneer is deze officier met zijn werkzaamheden gestart? Bij welk parket is deze officier ondergebracht? Welke werkzaamheden worden door deze officier uitgevoerd en welke rol vervult deze officier in de voortgang van kunstroofzaken? Zo nee, waarom niet? Ziet u aanleiding om deze officier alsnog op zeer korte termijn door het OM te laten aanwijzen?
Het Openbaar Ministerie heeft aan de opbouw van specialistische kennis voor de aanpak van kunstcriminaliteit de voorwaarden verbonden dat er een goede registratie plaatsvindt en dat de politie over voldoende kwalitatieve en kwantitatieve opsporingscapaciteit beschikt om onderzoeken met betrekking tot kunstcriminaliteit te verrichten. Inmiddels beschikt het KLPD over een speciale databank voor registratie en documentatie van gestolen cultuurgoederen. Bij de inrichting van de Nationale Politie zullen concrete afspraken worden gemaakt over de aanstelling van regionale contactpersonen kunst- en cultuurcriminaliteit. Zodra er gespecialiseerde opsporingscapaciteit beschikbaar is bij de politie, zal het College van procureurs-generaal zorg dragen voor de opbouw van specialistische kennis bij het Landelijk Parket. Met het oog daarop vinden ook besprekingen plaats tussen het OM en de Erfgoedinspectie.
Zijn inmiddels, na ruim drie jaar aan voornemens, met de politie concrete nadere afspraken gemaakt over de verdere ontwikkeling van het gestolen kunstregister, over de randvoorwaarden en over aanstelling van contactpersonen per regio?2 Zo ja, wat is er concreet afgesproken? Wat is de actuele stand van zaken in de uitvoering daarvan? Zo nee, waarom niet? Op welke termijn zal dit wel zijn gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Het verminderen van het aantal bedden in de GGZ en sluiting herstellingsoord |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de GGZ-instelling Mondriaan in Limburg vóór 2016 142 bedden zal schrappen?1
Wat is uw reactie op het bericht dat de GGZ-instelling Mondriaan in Limburg vóór 2016 142 bedden zal schrappen?1
Dat de GGZ-instelling Mondriaan zich heeft voorgenomen om bedden te schrappen past in mijn beleid om de zogenaamde ambulantisering te stimuleren. Patiënten met psychische aandoeningen kunnen veel meer dan nu wonen in en deelnemen aan de maatschappij, mits de juiste ondersteuning in de wijk is georganiseerd. Daarvoor zijn in Nederland al diverse zorgvormen opgericht, zoals bijvoorbeeld ACT en FACT teams. FACT-teams (Functie Assertive Community Treatment) behandelen en begeleiden mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen in de wijk/thuissituatie. Zij bieden praktische steun in huisvesting, inkomen, zoeken naar dagbesteding en werken met motiverende technieken. Ook betrekken deze teams de familie van de patiënt bij de behandeling, waardoor die er niet alleen voor staat en hun zorgen worden verlicht.
De afbouw van bedden is een goede ontwikkeling voor de kwaliteit van leven van de patiënt én het is kostenbesparend, omdat bedden erg duur zijn. Het bericht waar u naar verwijst, zet deze voordelen ook uiteen. Mondriaan komt tegemoet aan de wensen van de patiënt, die behandeld wil worden in de thuissituatie. Door het samenstellen van een optimaal team van professionals die de patiënt hierin ondersteunen, kunnen met minder personeel meer mensen worden geholpen. Op dit moment ben ik met het veld in gesprek om te komen tot een bestuurlijk akkoord over de geestelijke gezondheidszorg. Een van de thema’s is de ambulantisering en de beddenafbouw.
Om welke reden schrapt Mondriaan de bedden? Is er in deze regio een overschot aan geestelijke gezondheidszorg?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Zijn er wachtlijsten op dit moment voor bedden bij Mondriaan of bij andere GGZ-instellingen in Limburg? Zo ja, hoe komt dat?
Ik heb geen signalen dat er wachtlijsten zijn voor bedden op dit moment.
Betreft het ook het afbouwen van crisisbedden? Zo ja, wat betekent dat voor het aantal crisisbedden in deze regio? Kan een toelichting worden gegevens?
Het bestuur van de instelling is verantwoordelijk voor de besluiten die zij neemt met betrekking tot het reduceren van bedden, ook als dat crisisbedden betreft. De continuïteit en kwaliteit van zorg aan cliënten moet gewaarborgd zijn. Indien de instelling besluit crisisbedden te sluiten zal dat op zodanige wijze moeten plaatsvinden dat de crisisfunctie voor de regio wel gewaarborgd blijft.
Op welke manier zal een vermindering van bedden bij Mondriaan leiden tot het helpen van meer mensen?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord van vraag 1.
Vindt u het wenselijk dat door het verminderen van het aantal bedden de kans vergroot wordt dat patiënten in een ambulant traject gedwongen worden, hoewel wellicht residentiële zorg effectiever kan zijn? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Ik ga er vanuit dat de zorg die verleend wordt aan de patiënten verantwoorde zorg is en dat zorgverleners per individuele patiënt beoordelen of een ambulant traject of klinische opname gewenst is. Het beleid rondom de ambulantisering zal dus verantwoord moeten plaatsvinden, waarbij altijd de mogelijkheid voor residentiële zorg moet blijven bestaan, afhankelijk van de specifieke zorgbehoefte van de patiënt. Feit is wel, dat meer mensen dan nu in een ambulant traject kunnen worden geholpen, omdat dit beter is voor de kwaliteit van leven van de patiënt zelf. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat mensen die in geestelijke nood verkeren kwalitatief goede zorg op maat geboden moet worden, waarbij vooraf niet voorgeselecteerd moet worden welke vorm van zorg dat moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom een vermindering van managementlagen en managementpersoneel gepaard gaan met een beddenvermindering?
Indien patiënten worden behandeld in een klinische setting, wordt een groot beroep gedaan op het organisatievermogen van een instelling. Er moet voldoende personeel aanwezig zijn om de instelling aan te sturen en de organisatie draaiende te houden. Indien patiënten veel meer vanuit een ambulante situatie en/of de thuissituatie worden geholpen, heeft dit consequenties voor het management als gevolg van sluiting van afdelingen. Zo zullen veel meer organisatorische aspecten, zoals voorzieningen voor levensonderhoud voor patiënten, de inzet van verplegend personeel etc. worden verminderd, wat kan resulteren in een vermindering van managementlagen binnen een organisatie.
Sturen de zorgverzekeraars bij Mondriaan aan op het verminderen van het aantal bedden? Zo, nee, wat is dan wel hun rol? Zo ja, waarom?
Ja, het beleid van CZ/VGZ is erop gericht dat het proces van ambulantisering daadwerkelijk wordt ingezet. Afbouw van klinische capaciteit is één van de inkoopvoorwaarden. Nederland kent een relatief hoge dichtheid als het gaat om GGZ-bedden per inwoner. Het Trimbosinstituut heeft dit in een rapport «Toekomstverkenning intramurale GGZ» (2009) ook aangegeven. De verwachting is, zo blijkt in dit rapport, dat deze capaciteit zonder nadere maatregelen blijft groeien, terwijl klinische opname niet altijd noodzakelijk past bij de zorgvraag van de patiënt. Veel beter kan in sommige gevallen de patiënt in een ambulante setting worden behandeld.
Mondriaan bouwt de klinische capaciteit wel sneller af dan de inkoopvoorwaardennorm van de verzekeraars. Daarom hebben CZ/VGZ en Mondriaan een intentieverklaring getekend met als doel dat Mondriaan de afbouw kan temporiseren indien blijkt dat de afbouw te snel gaat.
Hoeveel euro moet Mondriaan in totaal bezuinigingen, en hoeveel banen zullen er daardoor verdwijnen?
Mondriaan moet 7 miljoen euro bezuinigen. Ongeveer 75% van het budget van Mondriaan betreft personele kosten. In 2012 zullen er van de ruim 1 800 formatieplaatsen 133 verloren gaan. De Raad van Bestuur verwacht dat gedwongen ontslagen achterwege kunnen blijven.
Wat is uw reactie op het bericht dat Pro Persona heeft besloten om het herstellingsoord te sluiten?2
Ik realiseer mij dat de bezuinigingen waar de sector mee te maken krijgt fors zijn en dat dit invloed heeft op de bedrijfsvoering van organisaties. De maatregelen zijn echter onontkoombaar om de GGZ toekomstbestendig te houden. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars doelmatig inkopen, zodanig dat de zorg betaalbaar blijft en beschikbaar voor patiënten. Zij kunnen binnen deze kaders hun eigen afwegingen maken, waarbij in dit geval het gevolg is dat het herstellingsoord van Pro Persona moet sluiten. Bovendien gaat het volgens Pro Persona, zoals ook in het artikel wordt aangegeven, om lichte gevallen, waarvan het de vraag is of die »s nachts in het herstellingsoord moeten verblijven.
Hoe oordeelt u er over dat er zogenaamde preventieplaatsen worden geschrapt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De zorg die in het herstellingsoord werd gegeven, betrof in veel gevallen «lichte problematiek». De instelling declareerde veel van deze zorg onder de aanspraak aanpassingsstoornis, welke per 2012 niet meer onder het verzekerde pakket valt. Ik vertrouw erop dat de verzekeraar weloverwogen heeft besloten om de preventieplaatsen in zijn geheel te schrappen en verwijs hierbij ook naar het antwoord dat ik gaf op vraag 11.
Hoeveel moet Pro Persona bezuinigen, en hoeveel banen zullen daardoor verdwijnen?
Pro Persona zal de functie Herstellingsoord, waar klinische opname geboden wordt aan mensen met verschillende diagnoses(waaronder aanpassingsstoornissen) voor wie een tijdelijke opname is aangevraagd, in de loop van 2012 niet meer uitoefenen. Er is een sluitingsplan gemaakt. Een opnamestop wordt ingevoerd met ingang van 1 juni en de feitelijke sluiting is voorzien per 1 augustus. Het gaat daarbij om 41 medewerkers die hierdoor hun functie verliezen. Pro Persona streeft ernaar deze mensen te herplaatsen in de organisatie van Pro Persona. De kans bestaat dat een deel van de cliënten nu eerder opgenomen moeten worden op een reguliere opnameafdeling van Pro Persona in de regio.
De sluiting van het Herstellingsoord past bij de verder gaande ambulantisering van de GGZ die de zorgverzekeraar(s) en de zorgaanbieders in de GGZ nastreven. Dit past binnen mijn beleidslijn. Nadat de zorgverzekeraar had aangegeven de verblijfsfunctie niet meer te zullen inkopen (het is namelijk verblijf met behandeling) is, mede gelet op het uit het basispakket Zvw vergoeding van aanpassingsstoornissen, besloten het Herstellingsoord te sluiten.
Het totale bedrag voor het Herstellingsoord mag worden behouden, maar zal nu worden ingezet om meer patiënten ambulant te behandelen.
Pro Persona onderzoekt welke mogelijkheden er zijn om (delen van) het zorgaanbod van het Herstellingsoord ambulant aan te bieden.
Is het waar dat zorgverzekeraar Menzis heeft besloten de vergoeding voor verblijf voor de preventieplaatsen te laten vervallen, zodat het herstellingsoord van Pro Persona moet sluiten? Bent u van mening dat een zorgverzekeraar inhoudelijk kan toetsen of iemand baat heeft bij een preventieve opname om erger in de toekomst te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dat is waar. De verzekeraar zou inderdaad kunnen toetsen of iemand baat heeft bij een preventieve opname om erger te kunnen voorkomen. Praktijkvariatie zou dat ook uit kunnen wijzen. Die informatie heeft hij nodig om adequaat te kunnen inkopen en zijn afwegingen te kunnen maken om wel of niet bepaalde zorg in te kopen bij een instelling.
Is het waar dat zorginstellingen in de GGZ de verblijfsplaatsen voor mensen met een zorgzwaartepakket 1, 2 of 3 aan het afstoten zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van het ambulantiseringtraject dat aanbieders en verzekeraars momenteel gezamenlijk oppakken, verwacht ik dat verblijfplaatsen voor mensen met een zorgzwaartepakket 1, 2 of 3 inderdaad minder worden gecontracteerd. Immers, deze mensen kunnen verantwoord ambulant worden geholpen. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 1.
De berichtgeving rondom de eventuele verkoop van Helianthos |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de het Parool «Strijd om patenten zonnematten» van woensdag 14 december 2011?
Ja, en Nuon heeft ons aanvullend geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat vindt u van de eventuele verkoop van de patenten van Helianthos aan Solmateq uit Qatar?
Helianthos, en haar moederbedrijf Nuon, zijn zelfstandige ondernemingen die op een internationale markt opereren. Zij zijn vrij om delen van het bedrijf aan buitenlandse investeerders te verkopen, ongeacht het land van oorsprong van deze investeerder. Inmiddels heeft Nuon bekend gemaakt Helianthos openbaar aan te bieden via een online veiling. Daaraan kunnen zowel Nederlandse als buitenlandse partijen meedoen.
Is het wenselijk dat slechts de strategische patenten worden verkocht maar niet de fabriek met werknemers? Wat voor invloed zal de verkoop van de patenten hebben op de fysieke fabriek en haar werknemers?
Dat is een bedrijfsmatige afweging waar ik mij niet in kan mengen.
Bent u van mening dat het hier om een enorm kennislek op het gebied van duurzame energie gaat en dat vele potentiële miljoenen euro’s aan waarde voor de Nederlandse economie worden gemist wanneer de productie niet in Nederlandse handen zou blijven?
In de zonne-energiesector vindt veel technologische ontwikkeling plaats en de variëteit in technologie is groot. De Nederlandse zonne-energie-industrie draagt daar een belangrijke steen aan bij. We hebben bijvoorbeeld veel kennis en bedrijvigheid op het gebied van silicium en dunnefilm zonnecellen. Helianthos is een van de bedrijven die een eigen technologie in de markt probeerde te zetten. Indien er in de markt onvoldoende interesse is om de technologie van Helianthos commercieel uit te rollen, is dat uiteraard jammer omdat daardoor duurzame bedrijvigheid in Nederland zou verdwijnen. Dit hoort echter wel bij een hoog-technologische en zich snel ontwikkelende markt. Uiteindelijk zal niet iedere technologie of ieder bedrijf het redden.
Bent u van mening dat groeimarkten, als de zonne-industrie, juist in tijden van crisis kunnen blijven zorgen voor werkgelegenheid en economische waarde voor Nederland?
Ja.
Klopt het dat hier miljoenen aan subsidies vanuit de Nederlandse overheid en de provincie in zitten? Zo ja hoe gaat u dit bij een eventuele verkoop terughalen?
Helianthos heeft in het verleden subsidie ontvangen, waarvan € 3,3 miljoen nog niet in rechte vast staat. Daar zijn vanzelfsprekend voorwaarden aan verbonden, die onder andere gericht zijn op het behoud van intellectueel eigendom voor Nederland. Mocht er sprake zijn van een overname van (delen van) Helianthos, dan zal ik onderzoeken of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Indien Helianthos niet aan de subsidievoorwaarden voldoet, zal ik bezien hoe ik de betreffende subsidies kan terugvorderen. Op 8 november 2010 heb ik uw Kamer hierover ook geïnformeerd naar aanleiding van berichten in de media (Kamerstuknummer 30 196, nr. 116).
Vooralsnog zijn er geen patenten of andere zaken van Helianthos verkocht aan Solmateq of enige andere partij. Er is op dit moment dus nog geen sprake van terugvordering. Ook is er subsidie verleend aan Helianthos door de provincie Gelderland.
Wat vindt u van de bewering uit het artikel dat het vermoeden bestaat dat «met Nederlands belastinggeld het product van de markt wordt gehouden»?
Er is geen sprake van dat Helianthos van de markt wordt gehouden. Nuon heeft in mei 2011 aangegeven Helianthos te willen verkopen. Zij hebben echter geen investeerder kunnen vinden voor het hele bedrijf en proberen nu onderdelen van het bedrijf, zoals de patenten, te verkopen. Als er toch nog een investeerder langskomt die het gehele bedrijf wil kopen, kan ik mij voorstellen dat Nuon de afweging zal maken wat meer oplevert, daarbij de eventueel terug te vorderen subsidie meerekenend. Uit het persbericht dat Nuon heeft afgegeven op 17 januari 2012, blijkt ook dat dit niet waar is. Nuon biedt Helianthos immers aan via een openbare veiling.
Hoe kijkt u aan tegen de opmerking uit het artikel «dat het een vernietiging is van 15 jaar ontwikkeling»?
Zoals ik ook onder vraag 4 heb aangegeven, is het onderdeel van een innovatieve markt dat bepaalde innovaties het wel halen en anderen niet. De markt is uiteindelijk het beste in het selecteren van de meest succesvolle innovaties. Bij de ontwikkeling van innovaties die het niet halen tot de markt is vaak wel veel kennis opgebouwd, waar de sector van kan blijven profiteren. Er is dus geen sprake van een vernietiging van 15 jaar ontwikkeling.
Komt de verkoop van de patenten in dit geval wel overeen met de focus die u sinds het topsectorenbeleid juist hebt gelegd op de valorisatie van kennis?
De markt weet beter dan de overheid waar de marktkansen liggen en waar innovatiebeleid op ingezet moet worden. Daarom is in het topsectorenbeleid het bedrijfsleven aan zet om de innovatieagenda te bepalen. Voor Helianthos geldt ook: de markt bepaalt of ze nog wel een toekomst ziet in deze technologie. Ik wil en kan daar niet in treden. De Nederlandse zonne-technologiemarkt is echter breder dan Helianthos en kent een aantal sterke spelers. Via een innovatiecontract geeft de sector zelf aan wat op het gebied van innovatie nodig is om deze sector verder te versterken. Dat betekent niet dat er nooit een bedrijf gesloten mag worden. Met de veiling die Nuon heeft aangekondigd krijgt de sector echter een nieuwe kans om Helianthos te behouden.
Is er een mogelijkheid voor u om deze transactie te blokkeren en de ontwikkelde technologie voor de Nederlandse markt te behouden?
Ik heb geen mogelijkheid om enige transactie te blokkeren. Het is aan het Nederlandse bedrijfsleven om, indien ze dit waardevol acht, de ontwikkelde technologie voor hun eigen markt te behouden. Daartoe krijgen ze de kans via de online veiling die Nuon heeft aangekondigd. Wel houd ik scherp in de gaten of Helianthos aan de subsidievoorwaarden voldoet en zal ik bezien hoe ik de subsidies kan terugvorderen indien dat niet het geval is.
Maximumtarieven in de tandheelkundige zorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat verzekeraars maximumvergoedingen hanteren voor tandheelkundige verrichtingen?1
Ja
Kunt u een overzicht geven van de maximum vergoedingen die de verschillende verzekeraars hanteren voor (de meest gangbare) tandheelkundige behandelingen? Waarop zijn deze tarieven gebaseerd?
Het huidige overzicht met maximumvergoedingen heeft een achterhaalde status vanwege de recente en voorgenomen aanpassingen, mede als gevolg van de overleggen tussen tandartsen en zorgverzekeraars waartoe ik heb opgeroepen. Ik geef er de voorkeur aan om u op een later tijdstip nader te informeren als de maximumvergoedingen meer gestabiliseerd zijn. Een mogelijk geschikt moment is het verschijnen van de derde marktscan van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) eind februari.
Deelt u de mening dat dit betekent dat verzekeraars dan in feite de maximum tarieven voor tandartsen bepalen in plaats van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat dit een verbetering is? Zo ja, waarom?
Neen, ik deel niet de mening dat de zorgverzekeraars nu de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit overnemen en in haar plaats maximumtarieven gaan vaststellen. Zorgverzekeraars en mondzorgverleners zijn nu aan zet om, in plaats van de overheid, marktconforme prijzen tot ontwikkeling te brengen. Voor de prijzen met betrekking tot het basispakket onder de Zorgverzekeringswet heb ik in het debat van 17 januari 2011 partijen opgeroepen om op zeer korte termijn oplossingen te bedenken voor de ontstane situatie waarbij voor jeugdmondzorg moet worden bijbetaald. Over de resultaten van dit overleg heb ik u bij brief van 31 januari 2012 geïnformeerd.
Deelt u voorts de mening dat, wanneer verzekeraars de maximum vergoedingen vaststellen dit de prijzen die tandartsen zullen hanteren zal beïnvloeden en er derhalve geen sprake is van vrije prijzen in de tandheelkundige zorg? Zo nee, waarom niet?
Met vrije prijzen is bedoeld dat de overheid de prijzen niet meer reguleert maar de prijsvorming aan de marktpartijen overlaat. De maximumvergoedingen die zorgverzekeraars vaststellen kunnen inderdaad de markt beïnvloeden, maar dat geldt evenzeer voor de prijzen die de mondzorgverleners voor hun verrichtingen rekenen. Daarom is het van belang dat er een goede onderhandelingsdynamiek tussen partijen ontstaat. De kern van het experiment is nu juist om na te gaan of en op welke wijze deze dynamiek tot stand komt en hoe hiermee het publiek belang gediend is.
Verwacht u dat de kosten van tandheelkundige zorg zullen stijgen ten gevolge van invoering van vrije prijzen? Kunt u uitgebreid aangeven waarop uw verwachting in deze is gebaseerd?
De prijzen voor sommige prestaties zullen stijgen en voor andere dalen. In deze prille fase van het experiment kan ik nog niets zeggen over het gemiddelde effect op de prijzen. Eerste inschatting van de NZa is evenwel dat de gemiddelde prijsstijging beperkt blijft. De recent gepubliceerde gegevens van Fa-med2 lijken dit te bevestigen.
Daarnaast zijn op dit moment de NPCF en Zorgverzekeraars Nederland, in overleg met de NMT, bezig met de realisatie van een overzichtswebsite met prijzen van alle tandartsen. De betrokken partijen streven ernaar om deze vergelijksite eind februari beschikbaar te hebben.
Bent u van plan de financiële gevolgen van de kostenstijging, zoals deze door verschillende partijen wordt verwacht, wanneer deze daadwerkelijk optreedt, straks eenzijdig bij verzekerden neer te leggen via hogere premies voor aanvullende tandartsverzekeringen en minder tandheelkundige zorg in het basispakket?
Omdat zorgverzekeraars privaatrechtelijke organisaties zijn heb ik geen zeggenschap over de premies die zorgverzekeraars heffen. Dat geldt eveneens over de samenstelling van de aanvullende pakketten voor de mondzorg. Ik ben in geen enkele zin voornemens om de mondzorg in het huidige basispakket te berperken.
De vastzetting van 19 Somalische vreemdelingen in de VBL in Ter Apel |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Den Haag in de zaak van 19 Somalische vreemdelingen die zijn vastgezet in de VBL in Ter Apel?1
Ja.
Klopt het dat de rechter deze vastzetting onrechtmatig heeft geacht en schadevergoeding heeft toegekend? Wat zijn de overwegingen van de rechter hiervoor?
De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende zicht op uitzetting naar Noord-Somalië en Somalië was om de maatregel voor de meesten van deze vreemdelingen te rechtvaardigen en om die reden een schadevergoeding toegekend. Ik heb hoger beroep ingesteld bij de Raad van State tegen de uitspraak van de rechtbank.
Waarom heeft u ervoor gekozen om deze Somalische vreemdelingen vast te zetten?
Deze vreemdelingen verklaarden uitgeprocedeerd te zijn waardoor er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf in Nederland bestond. Uitdrukkelijk is aan hen gevraagd of zij beoogden een asielaanvraag in te dienen. Dit bleek niet het geval te zijn. Dat betekent dat krachtens de Vreemdelingenwet 2000 op hen de plicht rust zelfstandig terug te keren naar Somalië. Vertrekt de vreemdeling niet zelfstandig dan kan de Nederlandse overheid tot uitzetting overgaan. Met het oog op de uitzetting zijn deze vreemdelingen in vreemdelingenbewaring gesteld.
Hoeveel uitgeprocedeerde Somalische vreemdelingen kunnen momenteel niet worden uitgezet naar Somalië vanwege de slechte veiligheidssituatie in dat land? Deelt u de mening dat deze groep niet zelfstandig zal terugkeren?
Vreemdelingen die vanwege de veiligheidssituatie niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, moeten worden opgevangen. Dit uitgangspunt komt ook tot uiting in mijn toelatingsbeleid voor Somalische vreemdelingen, waarin Mogadishu – behalve de luchthaven – is aangemerkt als gebied waar sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 15 c van de Kwalificatierichtlijn. Dergelijke vreemdelingen komen in aanmerking voor een vergunning als er geen verblijfsalternatief is.
Van de door u bedoelde groep van Somalische vreemdelingen is al eerder in rechte komen vast te staan dat zij kunnen terugkeren naar Somalië. Zolang zij zelf geen aanleiding zien om op grond van het meest recente landenbeleid voor Somalië opnieuw een asielaanvraag in te dienen, blijft deze terugkeerverplichting onverminderd gelden. Zelfstandige terugkeer naar Somalië is mogelijk. Er is derhalve geen aanleiding om uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers op te vangen.
Op welke wijze probeert u te voorkomen dat deze groep vreemdelingen in de illegaliteit verdwijnt?
Door een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. In het overgrote deel van de hier bedoelde 19 gevallen bestond aanleiding voor oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 56 Vreemdelingenwet. Het overgrote deel van de groep Somaliërs is geplaatst in de VBL in Vught. Daar wordt op dit moment gewerkt aan hun terugkeer naar Somalië.
Deelt u de mening dat uitgeprocedeerde asielzoekers die vanwege de veiligheidssituatie tijdelijk niet kunnen terugkeren naar het land van herkomst, opgevangen moeten worden, bij voorkeur in een asielzoekerscentrum?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Atsma; Nederland komt niet onder CO2-taks uit’ |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Atsma; Nederland komt niet onder CO2-taks uit»?1
Ja. Ik heb deze uitspraak gedaan in een overleg met uw Kamer.
Bent u bereid om bij alle 27 lidstaten in Europa langs te gaan en u er hard voor te maken dat alle 27 lidstaten zich tegen het emissiehandelssysteem ETS uitspreken in de huidige vorm? Zo nee, waarom niet?
Wat is de sanctie vanuit Europa als Nederland weigert de wetgeving over ETS in de luchtvaart door te voeren?
Bent u bereid de invoering van het ETS in Nederland te weigeren en zo nodig, in samenspraak met de Nederlandse luchtvaartsector, de genoemde sanctie te aanvaarden om zo de mainportfunctie van Schiphol te behouden en de Nederlandse luchtvaartsector te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Indien u hiertoe niet bereid bent, hoe strookt dit dan met de uitspraak dat «de handtekeningen – onder het ETS akkoord – in de verwachting en de veronderstelling, en misschien wel de stellige overtuiging, zijn gezet dat het ETS voor de luchtvaart een mondiaal akkoord was en mondiaal draagvlak zou krijgen» en dat «dat de intentie was, is en blijft»? En hoe verhoudt dit zich tot de aangenomen motie De Mos2, waarmee een Kamermeerderheid zich heeft uitgesproken een gelijk speelveld te willen voor de Nederlandse luchtvaartsector?
Gaat u in de toekomst akkoord met (mede) uw plan om het ETS voor de scheepvaart in te voeren, zelfs als dit niet mondiaal gebeurt?
De Resolutie van de Interparlementaire Unie inzake mevrouw Jonsdottir |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u de Resolutie van de Interparlementaire Unie1 (IPU)? Zo ja, onderschrijft u deze Resolutie?
Ik heb kennis genomen van de resolutie. Het recht van vrije meningsuiting en bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn in de Nederlandse grondwet vastgelegd. Een inbreuk op die rechten is slechts mogelijk in de gevallen bij de wet voorzien. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat deze rechten niet absoluut zijn, ook niet voor personen die volksvertegenwoordiger zijn. Van belang is dat iedere inperking met de nodige rechtswaarborgen wordt omkleed, hetgeen overigens niet wil zeggen dat betrokkenen altijd vooraf in staat moeten worden gesteld om zich te verzetten tegen het afluisteren of vorderen van gegevens. Dat zou het strafrechtelijk onderzoek immers kunnen schaden.
Wat betreft de casus van het Amerikaanse onderzoek naar de publicatie van informatie door Wikileaks en het vorderen van de Twittergegevens van mevrouw Jónsdóttir ben ik niet op de hoogte van de precieze feiten. Ik onthoud mij dan ook van een oordeel.
Wat vindt u van de door de IPU geuite ernstige bezorgdheid over de wijze waarop Staten parlementariërs van andere Staten in de gaten houden via het gebruik van social media zonder betrokkenen in staat te stellen een onafhankelijk rechterlijk oordeel te vragen over de toelaatbaarheid ervan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke juridische en praktische gevolgen verbindt u aan deze Resolutie? Bent u het met mij eens dat deze Resolutie, gezien de vijfde finale overweging, ertoe oproept passende garanties voor het respecteren van de uitingsvrijheid te bieden, daar beschermende wettelijke maatregelen voor de traditionele uitingen niet lijken te werken voor de bescherming van de uitingsvrijheid in de digitale context? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse rechtswaarborgen voor de vrijheid van meningsuiting en het afluisteren van vertrouwelijke communicatie of vorderen van gegevens zijn naar mijn mening voldoende. Ik zie in de resolutie dan ook geen aanleiding om op nationaal niveau nadere maatregelen te nemen. Gebruikers van sociale media of andere internettoepassingen die buiten Nederland gevestigd zijn dienen zich er rekenschap van te geven dat zij te maken kunnen krijgen met de wetgeving van andere landen, en dat die wetgeving hen mogelijk andere rechtswaarborgen biedt.
Gezien de huidige stand van de internationale discussie over internetvrijheid en het grote aantal betrokken partijen lijkt het op dit moment niet zinvol om in te zetten op een wettelijk verankerde internationale rechtsbescherming voor gebruikers van sociale media. Wel is het haalbaar om met een kleiner aantal gelijkgezinde landen de vrijheid van meningsuiting op internet internationaal op de agenda te zetten. Met dit doel heeft Nederland tijdens de conferentie over internetvrijheid op 8 en 9 december 2011 de Coalitie Freedom Online opgericht. Deze coalitie van 15 landen zal zich in internationale fora hard maken voor naleving van vrijheid van meningsuiting op internet.
Welke gevolgen heeft deze Resolutie voor de op dit moment lopende onderzoeken naar de betrokkenen bij de Wikileaks-affaire?
Het Amerikaanse onderzoek naar de publicatie van vertrouwelijke informatie door Wikileaks vindt niet plaats onder mijn verantwoordelijkheid. Ik ben onvoldoende op de hoogte van dit onderzoek en van de Amerikaanse wetgeving om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Bent u bereid om op nationaal en internationaal niveau initiatieven te nemen om de rechtsbescherming van gebruikers van social media vorm te geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke initiatieven neemt u zich voor?
Zie antwoord vraag 3.
Voorlichting homoseksualiteit op scholen waarin de homoseksuele praktijk veroordeeld wordt |
|
Jesse Klaver (GL), Ineke van Gent (GL) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending EénVandaag van 8 december jongstleden?
Ja.
Wat vindt u van de lesmethode «Wonderlijk gemaakt» die in deze uitzending aan bod komt? Hoe beoordeelt u teksten als «Homoseksuele gevoelens gaan bij velen gelukkig gewoon over» en «Het is een verstandige keuze om er niets mee te doen»?
De overheid heeft globale kerndoelen geformuleerd waarin staat wat leerlingen in het basisonderwijs en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs ten minste moeten leren. Scholen hebben de ruimte om de kerndoelen naar eigen (professioneel) inzicht en vanuit hun eigen grondslag in concrete onderwijsprogramma’s te verwerken. Zij bepalen bijvoorbeeld zelf hoeveel tijd zij besteden aan een bepaald onderwerp en welke methoden en/of materialen zij daarbij gebruiken. Zij kunnen daarbij gebruik maken van op de vrije markt beschikbare lesmaterialen of, zoals hier het geval is, lesmethoden laten ontwikkelen en gebruiken die aansluiten bij hun grondslag. De overheid treedt, gezien de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van inrichting, niet in de keuze van leermiddelen door scholen, zolang de wettelijke deugdelijkheidseisen worden nageleefd. In dit licht past het de Minister van Onderwijs in beginsel niet om een inhoudelijk oordeel te geven over gebruikte leermiddelen.
De vrijheid om het onderwijs naar eigen inzicht in te richten vraagt echter ook om verantwoordelijkheid van scholen om een aantoonbaar veilig klimaat voor alle leerlingen, en dus ook homoseksuele leerlingen, te creëren. In het onderwijs dient te allen tijde recht te worden gedaan aan principes als «respectvol omgaan met elkaar en met verschillen in opvattingen» en «het bevorderen van eigen en andermans veiligheid». Deze principes zijn ook opgenomen in de kerndoelen en daarmee verplicht voor elke school voor primair en voor voortgezet onderwijs. Ik ben op dit moment in gesprek met de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS) over de vraag hoe zij een aantoonbaar veilig klimaat op school creëren voor onder andere homoseksuele leerlingen.
Hoe verhoudt deze methode zich tot uw emancipatiebeleid?
Dat scholen aandacht besteden aan seksuele diversiteit op een manier die aansluit bij hun grondslag past bij mijn emancipatiebeleid. Scholen mogen daarbij echter geen leerkrachten en/of leerlingen sociaal uitsluiten op grond van hun seksuele voorkeur of levenswijze. Het staat scholen vrij om in hun onderwijs aan te geven hoe bijvoorbeeld een homoseksuele relatie past binnen hun wereldbeeld, zolang zij hierbij steeds aangeven dat hierover ook andere opvattingen zijn en dat hiermee met respect omgegaan dient te worden. Zoals u ook in mijn antwoord op vraag 4 kunt lezen, is dit ook wettelijk vastgelegd.
Klopt het dat het Toezichtkader Primair onderwijs/voortgezet onderwijs bepaalt dat de leerlingen zich aantoonbaar veilig moeten voelen op school? Denkt u dat een school een sociaal veilig klimaat kan creëren voor kinderen en jongeren met homoseksuele gevoelens als dezelfde school hen leert dat je wel homo mag zijn, zolang je niets doet met je homoseksuele gevoelens?
Scholen worden door de Inspectie van het Onderwijs onder andere beoordeeld op bepaalde kwaliteitsaspecten. Zo bepaalt het Toezichtskader PO/VO 2009 (aanpassing 17 mei 2011) dat «het schoolklimaat wordt gekenmerkt door veiligheid en respectvolle omgangsvormen». Het staat hiermee voorop dat alle leerlingen en leraren zich op hun school veilig zouden moeten voelen, ongeacht de richting of grondslag van de school. De Inspectie ziet hierop toe.
Hoe beoordeelt u de antwoorden van de jongeren uit het EénVandaagpanel waarvan 43% aangeeft dat homoseksualiteit bij hen op school nooit is besproken en 64% zegt dat de school geen veilige omgeving is om uit de kast te komen?
Dat zijn zorgelijke cijfers. Iedereen heeft het recht om veilig zichzelf te zijn, op school, op het werk, in de woonomgeving, in de sport, in de zorg en op straat. Mijn homo-emancipatiebeleid richt zich op het vergroten van de sociale veiligheid en -acceptatie van lesbiënnes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT-ers) op al deze terreinen. Jongeren en onderwijs zijn daarbij belangrijke prioriteiten.
Zoals ik onlangs met uw Kamer heb besproken, is het mijn voornemen om aandacht voor seksualiteit en seksuele diversiteit expliciet op te nemen in de kerndoelen voor PO, SO en VO.1 Ook zullen in de nieuwe monitor «sociale veiligheid in het primair en voortgezet onderwijs»(2012) extra vragen worden gesteld over de veiligheid van LHBT-ers, zowel van docenten als van leerlingen.
Bent u bekend met nog andere lesmethoden zoals «Wonderlijk gemaakt», waarin de homoseksuele praktijk wordt veroordeeld? Is bekend op hoeveel scholen dergelijke lesmethoden worden gebruikt?
Het Ministerie van OCW houdt niet bij welke lesmethoden scholen gebruiken. Wel is mij bekend dat de methode «Wonderlijk Gemaakt» op reformatorische scholen wordt gebruikt en dat nieuwe, vergelijkbare methoden worden ontwikkeld. Andere scholen maken gebruik van andere lesmethoden, bijvoorbeeld van de christelijke homo-organisatie ContrariO, of werken samen met voorlichters van het COC.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met scholen die de lesmethode «Wonderlijk gemaakt» of een vergelijkbare lesmethode gebruiken over de vraag hoe zij een aantoonbaar veilig klimaat voor homoseksuele leerlingen creëren?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Constructiefouten in de bouw |
|
Kees Verhoeven (D66), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over duizenden constructiefouten in de bouw en de daaruit voortvloeiende risico’s?1
Ja.
Deelt u de mening dat met deze constructiefouten grote veiligheidsrisico’s voor bouwvakkers en gebruikers van gebouwen ontstaan? Hoe beoordeelt u deze risico’s?
De berichtgeving is gebaseerd op rapportages van het Platform Constructieve Veiligheid – een initiatief van Bouwend Nederland, NLingenieurs, VROM-Inspectie, BNA en CUR Bouw & Infra – inzake het ABCmeldpunt (Aanpak Bouwincidenten Constructieve veiligheid). Bij dit meldpunt kunnen bouwfouten die betrekking hebben op de constructieve veiligheid (vertrouwelijk) worden gemeld worden.
Uit de rapportages blijkt dat driekwart van de bij het ABC-meldpunt gemelde fouten voor ingebruikname is ontdekt. Verder leidt het merendeel van de fouten tot alleen economische schade en/of verminderde functionaliteit. De veiligheidsrisico’s voor gebruikers zijn derhalve beperkt; voor bouwvakkers is het risico groter. Bouwfouten zullen nooit 100% te voorkomen zijn. Gezien de mogelijke risico’s is het aan de sector zelf om zich maximaal in te spannen om bouwfouten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de schattingen uit de berichtgeving dat het jaarlijks in de bouw om ongeveer 20 000 constructiefouten kan gaan?
De door de onderzoekers gemaakte schatting is gebaseerd op omzet van de bouwsector en een drietal aannames: de faalkosten in de bouw (10% van de omzet), het aandeel van constructieve fouten in die faalkosten (20%) en de gemiddelde schadepost bij een constructieve fout (€ 50 000). Op basis van deze drie aannamen komen de onderzoekers tot genoemde raming: bij een totale omzet van 50 miljard, zijn de faalkosten 5 miljard waarvan 1 miljard constructief wat veroorzaakt wordt door 20 000 fouten à € 50 000. Het betreft hier een raming van alle fouten, ook degene die al in het ontwerp worden ontdekt en zijn verholpen en fouten die niet tot problemen leiden.
De onderzoekers geven aan dat deze raming slechts tot doel had om een beeld te verkrijgen van respons bij het ABC-meldpunt. Over de juistheid van de schatting kan ik dan ook geen uitspraak doen. Er bestaat geen informatie over het daadwerkelijke aantal constructieve fouten die tijdens de bouw of na oplevering tot problemen leiden.
Bij het ABCmeldpunt zijn over een periode van 34 maanden 190 bouwfouten gemeld. Dit betreft dus een fractie van het door de onderzoekers geschatte aantal bouwfouten.
Heeft u zicht op de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten in de bouw in de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u deze schetsen? Zo nee, bent u bereidt om deze in kaart te brengen?
Het in kaart brengen van de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten is onderdeel van het ABCmeldpunt. Op dit moment zijn nog onvoldoende bouwfouten geregistreerd om uitspraken te doen over de ontwikkeling van het aantal fouten over de afgelopen jaren. In de betreffende rapportage worden wel de oorzaken achter de bouwfouten genoemd. Volledigheidshalve verwijs ik hiervoor naar dit rapport.
Ik beschouw het monitoren van het aantal constructiefouten primair als verantwoordelijkheid van de bouwpraktijk. Deze verantwoordelijkheid is door de bouwpraktijk ook opgepakt via het ABCmeldpunt. Ik ga er vanuit dat het ABCmeldpunt de komende jaren verdere informatie oplevert over de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten.
In welke mate hebben bouwtechnische fouten in de afgelopen jaren bijgedragen aan de verhoging van de bouwkosten in Nederland?
Er is geen aanleiding om uit te gaan van een onevenredige toename in de bouwkosten door bouwtechnische fouten respectievelijk constructieve fouten. Wellicht is het mogelijk om dit aspect binnen het door uw Kamer aangekondigde onderzoek naar de stijging van bouwkosten mee te nemen.
Bent u bereid om de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten zorgvuldig in kaart te brengen zodat deze problematiek van een passende aanpak kan worden voorzien?
Het ministerie van BZK heeft de afgelopen drie jaar financieel bijgedragen aan het ABCmeldpunt. Zie in dat kader ook de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 december 2008 (28 325 nr. 95), waarin uw kamer geïnformeerd is over de activiteiten die gestart zijn ter verbetering van de constructieve veiligheid en de beantwoording van de vragen van het lid Boelhouwer (PvdA), 24 juli 2009, 2009Z14287. Ik zie op dit moment geen noodzaak om in aanvulling hierop onderzoek te doen naar de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten van constructieve fouten. Uit de onderzoeken die de afgelopen jaren door de VROM-Inspectie zijn uitgevoerd en uit de werkzaamheden van het Platform Constructieve Veiligheid komt een eenduidig beeld naar voren van de oorzaak van constructieve fouten: versnippering, geringe coördinatie en het onvoldoende nemen van verantwoordelijkheden lijken de belangrijkste oorzaken. Alle betrokken partijen werken – onder meer via de uitvoering van het Actieprogramma Constructieve Veiligheid en het Compendium constructieve veiligheid – aan verbetering. Verder hoop en verwacht ik dat concretisering van de aansprakelijkheden, zoals beoogd met de uitwerking van de adviezen van de Commissie Dekker, een extra impuls zal geven aan het terugdringen van bouwfouten in het algemeen en constructieve fouten in het bijzonder.
Rabiate islamitische Jodenhaat op de staatstelevisie van het Als 'gematigd' bekend staande emiraat Koeweit |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Kent u het MEMRI-filmverslag/rapport «Kuwaiti Preacher Sheik Nayef Hajjaj Al-Ajami: Allah Transformed the Jews, the «Scum of Mankind,» into Apes and Pigs»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Joden (zowel die in het verleden als die in onze tijd) hier collectief worden afgeschilderd als de vijanden van de moslims, als de vervalsers van het woord van Allah, als een ondankbaar en boosaardig volk, als de aanbidders van het gouden kalf, als de moordenaars van profeten, als de vijanden van de «goddelijke profetieën» en als het schorem van de mensheid, die de vervloeking en boosheid van Allah hebben opgewekt en die door Allah werden veranderd in apen en zwijnen en in aanbidders van taghut (o.a. afgoden)?
Ik laat de uitingen voor rekening van de heer Al-Ajami.
Neemt u met kracht afstand van deze antisemitische ophitsing en bent u bereid dat zo spoedig mogelijk in bi- en multilateraal verband ter kennis te brengen aan de regering van Koeweit en de Tweede Kamer t.z.t. te informeren over de Koeweitse reactie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Nederlandse regering om afstand te nemen van uitlatingen van een Koeweiti sheikh. De Nederlandse overheid respecteert de vrijheid van meningsuiting van individuen in andere landen. Uit navraag door de Nederlandse ambassade in Koeweit is gebleken dat de Koeweiti overheid niets te maken heeft met de uitlatingen van de heer Al-Ajami. Ik zal daarom geen formeel protest aantekenen bij de Koeweiti regering.
De informatievoorziening betreffende de langstudeerdersboete en andere studiemaatregelen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoeveel studenten zijn op de hoogte van de plannen met de langstudeerdersboete?
Goede voorlichting vind ik belangrijk. De student wordt via verschillende kanalen goed geïnformeerd over de langstudeerdersmaatregel. Ten eerste geef ik informatie via www.duo.nl en www.rijksoverheid.nl. Ten tweede heeft DUO in oktober een brief naar alle studenten gestuurd over allerlei zaken die hen aangaan, zoals de strengere uitwonendencontroles en maatregelen die op stapel staan om een sociaal leenstelsel in de masterfase in te voeren. Ook worden de studenten hierin geattendeerd op het hoger collegegeld voor langstudeerders. Ten derde voer ik regelmatig overleg met de studentenorganisaties, zodat in het geval er nog onduidelijkheden zijn, deze snel en passend kunnen worden beantwoord.
Verder geeft mijn ministerie, indien daarom gevraagd wordt, voorlichtingsbijeenkomsten aan studentendecanen over de genomen en voorgenomen studiemaatregelen.
Ook hebben alle instellingen op hun website informatie staan over de verhoging van het wettelijk collegegeld voor langstudeerders.
Omdat ik graag wil weten of deze informatievoorziening ook resultaat heeft, is in november 2011 een 0-meting onder studenten uitgevoerd over de bekendheid van de diverse studiemaatregelen. Uit de voorlopige resultaten blijkt dat van de WO-studenten 95% en van de HBO-studenten 83% weet wat de langstudeerdersmaatregel inhoudt. Het definitieve rapport is in januari beschikbaar.
Hoeveel studenten weten niet, ondanks de verstrekte schriftelijke voorlichting, welke financiële obstakels er op hen af komen?
Zie het antwoord op vraag 1. Uit de voorlopige resultaten van de gehouden 0-meting blijkt dat het merendeel van de studenten op de hoogte is van de maatregelen die op hen afkomen. De definitieve resultaten van de 0-meting zijn in januari beschikbaar en op basis daarvan ga ik bekijken of en welke extra voorlichting nodig is.
Bent u bereid de Kamer uitgebreid en schriftelijk te informeren over de bekendheid van de diverse studiemaatregelen onder HBO- en WO-studenten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens de definitieve resultaten van het genoemde onderzoek in januari aan uw Kamer te sturen. Mocht uit dat onderzoek blijken dat er extra voorlichting nodig is, dan informeer ik u tegelijkertijd over de wijze waarop ik dat ga doen.
Deelt u de mening dat onvoldoende kennis van de kabinetsplannen grote financiële gevolgen voor studenten kan hebben? Deelt u de mening dat het onvoldoende is om slechts naar de inspanning (een website, een brief) te verwijzen en dat ook gekeken moet worden naar het resultaat? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat onvoldoende kennis van de kabinetsplannen financiële gevolgen voor studenten kan hebben. Ik vind dat de overheid een verantwoordelijkheid heeft om de student goed te informeren, maar vind ook dat de student een verantwoordelijkheid heeft om zich op de hoogte te stellen van de kabinetsplannen en na te gaan wat de financiële gevolgen voor hem persoonlijk zijn. Als de student zich goed laat informeren, heeft dit ook meteen resultaat. Goede voorlichting is daarbij van belang. Daarom hebben we het onderzoek onder studenten uitgevoerd. Zie verder mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Nieuwe problemen met de JSF |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Trillion-Dollar Jet Has Thirteen Expensive New Flaws» (13 december 2011)?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek dat in opdracht van Frank Kendall, in het Pentagon verantwoordelijk voor materieelaankoop, is uitgevoerd en het rapport «F-35 Joint Strike Fighter: Concurrency Quick Look Review» van 29 november 2011 dat onlangs is uitgelekt via POGO (Project on Government Oversight)?2
Ja, de Verenigde Staten hebben het rapport beschikbaar gesteld aan de partnerlanden van het F-35 programma.
Hoe beoordeelt u de lijst met mankementen die Kendall en zijn panel constateren?
Op dit moment is de technische testfase (Developmental Testing and Evaluation, DT&E) van de F-35 gaande om technische tekortkomingen op te sporen en te herstellen voordat het toestel operationeel in gebruik wordt genomen. Ondertussen worden ook toestellen geproduceerd. Dit is bij eerdere ontwikkelingstrajecten van jachtvliegtuigen ook gebeurd, maar niet in die mate als thans het geval is. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken doelde met zijn uitdrukking «rijden en sleutelen» op noodzakelijke aanpassingen aan reeds geproduceerde toestellen.
Het ministerie van Defensie wordt via de Nederlandse vertegenwoordiger bij het Joint Strike Fighter Program Office (JPO) in Washington DC geïnformeerd over de voortgang van het testprogramma en geconstateerde technische tekortkomingen. Het in vraag 5 genoemde Amerikaanse rapport gaat in op in totaal dertien tekortkomingen die aanpassingen van geproduceerde toestellen noodzakelijk maken. Niet al deze probleemgebieden hebben overigens betrekking op de CTOL-versie (Conventional Take-off and Landing)van de F-35 waarvoor Nederland belangstelling heeft. De belangrijkste voor Nederland relevante tekortkomingen zijn reeds aan de Kamer gemeld, onder meer in de jaarrapportage Vervanging F-16 over 2010 (Kamerstuk 26 488 nr. 258) en de brief van 25 mei 2011 (Kamerstuk 26 488 nr. 271).
Bij de aanvang van het JSF-programma werd er volgens het Amerikaanse rapport op goede gronden van uitgegaan dat door de grootschalige toepassing van computersimulaties de ontwikkeling van de F-35 anders zou verlopen dan eerdere ontwikkelingstrajecten. Deze verwachting blijkt volgens het rapport te optimistisch te zijn geweest. Ik constateer dat er belangrijke technische tekortkomingen zijn geconstateerd, maar tevens dat er ook maatregelen worden genomen ter opheffing daarvan. Deze maatregelen onderstrepen de vastberadenheid van de Amerikaanse overheid om van de JSF een succes te maken.
Is de in het rapport gebruikte kwalificatie «classified deficiency» gerelateerd aan problemen rond stealth? Klopt het dat de JSF toch niet zo onzichtbaar zal zijn voor radars als Lockheed Martin heeft gezegd dat de JSF zal zijn?
Ik kan niet ingaan op gerubriceerde informatie.
Klopt het dat veel problemen te maken hebben met wat de staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken op 6 december 2011 tijdens het mondelinge vragenuur in afwezigheid van de minister van Defensie noemde «rijden en sleutelen»? Hoe beoordeelt u het functioneren van «rijden en sleutelen» na het lezen van het rapport «F-35 Joint Strike Fighter: Concurrency Quick Look Review» van 29 november 2011?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onderzoek in opdracht van Kendall aantoont dat de hoeveelheid mankementen op dit moment in dezelfde mate voorkomen als dat in de beginfase van de ontwikkeling van een gevechtsvliegtuig? Hoe beoordeelt u het feit dat bij het testen is geconstateerd dat er maar liefst 725 veranderingen in het design zijn aangebracht terwijl nieuwe toestellen al uit de fabriek kwamen?
Het Amerikaanse rapport stelt dat het aantal tekortkomingen bij de F-35 meer lijkt op die van eerdere vliegtuigontwikkelingsprogramma’s dan verwacht. Ik heb geen aanleiding deze constatering ter discussie te stellen. Het is overigens gebruikelijk dat in een vroeg stadium van de ontwikkeling de meeste mankementen worden geconstateerd. Voor dat doel is binnen het F-35 programma ook een uitgebreid test- en evaluatieprogramma opgezet. Dat is eveneens de reden waarom in de LRIP-1 en LRIP-2 productieseries relatief de minste toestellen zijn besteld.
Minister Panetta heeft op 26 januari jl. aangekondigd dat de Verenigde Staten de komende jaren minder toestellen zullen af nemen teneinde de aanpassingskosten van de toestellen na aflevering te beperken. De Amerikaanse bestelreeks zal pas begin februari bekend zijn na de indiening van de Amerikaanse defensiebegroting voor het fiscale jaar (Fiscal Year)2013 dat begint op 1 oktober 2012. Overigens verschillen de omvang van de noodzakelijke veranderingen aan de toestellen en de mogelijke gevolgen van de geconstateerde tekortkomingen. Een deel van de gebreken zal reeds op de productielijn worden hersteld. De resterende aanpassingen kunnen na aflevering van de toestellen worden uitgevoerd op een moment dat past in het onderhoudsschema.
Klopt het dat ook in de VS wordt gesproken over langer doorvliegen met bestaande toestellen en dat de firma Boeing daartoe zelfs plannen heeft ingediend?
Evenals Nederland dienen de Verenigde Staten langer door te vliegen met de bestaande vloot jachtvliegtuigen. Vanwege de vertragingen bij de F-35 heeft de Amerikaanse luchtmacht onder meer besloten tot modificaties aan haar nieuwere F-16 toestellen (F-16 C/D) ter verlenging van de levensduur. Daarnaast beschikken de Amerikaanse strijdkrachten nog over andere typen jachtvliegtuigen die op termijn worden vervangen door de F-35. Voor deze toestellen wordt door de fabrikanten meegedacht over oplossingen om de levensduur te verlengen. Vanwege de gemiddelde leeftijd van sommige van deze toestellen is dat echter niet altijd mogelijk en moeten als overbruggingsmaatregel enkele nieuwe toestellen van een ouder type worden besteld. Boeing overweegt in dit verband productielijnen langer open te houden. Deze opties zijn kostbaar en de besluitvorming hierover is nog niet voltooid. Hoe dan ook staat in de Verenigde Staten de JSF als opvolger van een reeks verouderde vliegtuigtypen niet ter discussie.
Bent u bereid om nog op korte termijn verslag te doen van het JSF-programma tot nu toe om lessen te trekken uit de fouten die in het gehele programma zijn gemaakt en over de Nederlandse betrokkenheid daarbij?
De jaarrapportages van het project Vervanging F-16 doen verslag van de stand van zaken van het programma. De rapportages gaan tevens in op de belangrijkste onderkende risico’s en de maatregelen die in verband daarmee worden genomen. Na de voltooiing van het project Vervanging F-16 zal het, zoals te doen gebruikelijk bij grote projecten, worden geëvalueerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg op 8 februari 2012 over de vervanging van de F-16?
Ja.
Het BTW-nummer voor een eenmanszaak dat gelijk is aan het burgerservicenummer |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het BTW-nummer van eenmanszaken gelijk is aan het burgerservicenummer (BSN)? Wat is de reden voor deze koppeling?
Ja. Zoals ik in mijn antwoorden op vragen van het lid Omtzigt1 heb aangegeven, zijn ondernemers in het kader van Europese regelgeving2 verplicht het BTW-nummer op de factuur te vermelden. Bij de behandeling van de hiervoor noodzakelijke aanpassing van de Wet op de omzetbelasting 1968 in de Eerste Kamer der Staten-Generaal3 is uitdrukkelijk de mogelijkheid aan de orde geweest om voor eenmanszaken andere nummers toe te wijzen. Hierbij zijn de gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer meegewogen. Dit heeft niet geleid tot een wijziging inzake het gebruik van het BTW-nummer. Gezien het neutrale karakter van het destijds geldende sofinummer is voor dit nummer gekozen. Het nummer bevat namelijk geen persoonskenmerken en er kan geen andere informatie omtrent de betrokkene uit worden afgeleid. Aangezien het burgerservicenummer dezelfde kenmerken heeft, blijft deze koppeling in stand.
Waarom worden eenmanszaken verplicht om het BTW-nummer, wat dus gelijk staat aan het BSN, te vermelden op de factuur?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van het feit dat ondernemers hiermee hun BSN niet meer persoonlijk kunnen houden, maar verplicht zijn dit nummer openbaar te maken naar klanten? Hoe verhoudt dit zich tot de overheidsadviezen om identiteitsfraude te voorkomen?
Gegeven het feit dat een burgerservicenummer geen enkel recht geeft, noch een plicht oplegt, voorzie ik geen problemen. De fraude waar u op doelt, is niet zozeer fraude die door de aard van het nummer wordt veroorzaakt, maar fraude die het gevolg is van het aannemen van een andere identiteit. Eén van de redenen dat het burgerservicenummer is ingevoerd, is juist het voorkomen van identiteitsfraude. Aangezien iedereen nu één persoonsnummer heeft, is fraude beter te bestrijden. Overheidsorganisaties die het burgerservicenummer gebruiken zijn verplicht om de identiteit van een burger te verifiëren, bijvoorbeeld met een geldig wettelijk identiteitsdocument.
Wat zijn de waarborgen voor ondernemers dat er niet gefraudeerd kan worden, gezien de noodzakelijke openbaarmaking van het BSN via facturen van de eenmanszaak?
Zie antwoord vraag 3.
Falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ook zo geschrokken van het zoveelste voorbeeld van falende zorg en falend toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), nadat vanmorgen berichten verschenen over een baby die in het umcg verbleef?
Bij de behandeling van de baby door het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) in 2007 is ernstige gezondheidsschade ontstaan. Dat is op zich natuurlijk al erg, maar het wordt nog erger als vervolgens zowel het ziekenhuis als de toezichthouder daar niet behoorlijk op reageren.
Als minister ben ik verantwoordelijk voor goed toezicht op de kwaliteit van de zorg en ik neem wat er gebeurd is hoog op. Ik heb groot respect voor de vasthoudendheid van de ouders van Jelmer. Ik ben mij er van bewust dat alle onderzoeken die nu zijn verricht het verdriet nooit kunnen wegnemen.
Bent u bereid het eerdere verzoek van de PvdA-fractie naar onafhankelijk onderzoek naar de IGZ te heroverwegen?
Zoals ik in mijn toezichtvisie op de IGZ, die ik 31 januari 2012 aan Uw Kamer heb verzonden, aangeef, heeft de IGZ de afgelopen tijd veranderingen in haar organisatie doorgevoerd die noodzakelijk zijn om de omslag naar een moderne handhavingsorganisatie te maken. De toezichtvisie bevat belangrijke aandacht- en uitgangspunten voor de ontwikkeling van toezicht en handhaving door de IGZ. De toezichtvisie vraagt weer extra dingen van de IGZ. Om goed de vinger aan de pols te houden of de organisatie van de IGZ robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren en of de processen en systemen hierop voldoende zijn berekend, zal ik extern de organisatie van de IGZ laten doorlichten. Ik zal uw Kamer hierover in de zomer informeren en daarbij ook de vorderingen op het gebied van Incidententoezicht melden.
Dit externe onderzoek is een nadere invulling van mijn toezegging in de brief aan uw Kamer van 17 januari 2012 om halfjaarlijks onderzoek te doen naar het toezicht op de gezondheidszorg door de IGZ1.
Afhankelijk van de resultaten uit het externe onderzoek zal ik u halfjaarlijks blijven rapporteren. Op termijn wil ik dit onderzoek vervangen door een vijfjaarlijks onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de IGZ, naar analogie van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Uit het onderzoek kan mogelijk blijken dat er bijvoorbeeld extra middelen of menskracht en/of een wijziging van de toezichtvisie en/of een wijziging van de interne organisatie van de IGZ nodig is. Ik treed graag met u in overleg over de uitkomsten. Herhaling van de gang van zaken bij de IGZ bij een aantal incidenten moet worden voorkomen. Burgers en de politiek moeten er immers op kunnen vertrouwen dat de IGZ haar eigen processen en systemen op orde heeft.
Deelt u de mening dat na de heftige incidenten in de GGZ, en nu ook in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG), waarbij de IGZ heeft gefaald, een onderzoek niet meer uit kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wilt u dit onderzoek door de Raad voor de Veiligheid laten uitvoeren, zodat onafhankelijkheid gegarandeerd is?
Ik zie in deze onderzoeken geen specifieke rol weggelegd voor de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Hun expertise betreft oorzaken of vermoedelijke oorzaken achterhalen van «voorvallen» en categorieën «voorvallen», terwijl het hier gaat om het doorlichten van de IGZ om te beoordelen of zij robuust genoeg is om de toezichtvisie uit te voeren.
De beperkte voorzieningen in de gezinslocatie voor asielzoekers in Katwijk |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Wat is de reden dat de Tweede Kamer nog steeds niet inhoudelijk is geïnformeerd over de gezinslocaties voor asielzoekers in Katwijk en Gilze, terwijl die al sinds juli jl. operationeel zijn? Bent u bereid met onverwijlde spoed duidelijkheid te verschaffen over de inrichting, het regime, de regels, de plaatsingsvoorwaarden, de voorzieningen etc. van de gezinslocaties?1
Tijdens een algemeen overleg van 10 november 2011 heb ik uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de gezinslocaties. Tegelijk heb ik u ook gezegd dat ik een gezinslocatie zou bezoeken. Dit bezoek heeft op 15 december jl. plaatsgevonden. In mijn brief van 21 december 20112 treft u de door u gevraagde informatie betreffende de gezinslocaties aan.
Kloppen de signalen dat alle bewoners, waaronder ook kinderen en jongeren, midden op de dag moeten stempelen waardoor zij hun studie, bijvoorbeeld een universitaire studie, niet meer kunnen voortzetten? Vindt u dat aanvaardbaar?
Voor zover het gaat om minderjarigen, kloppen deze signalen niet. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer heb beschreven worden minderjarigen vrijgesteld van de meldplicht bij de Vreemdelingenpolitie en de inhuisregistratie bij het COA zodat ze naar school kunnen. Een van de uitzonderingen op het koppelingsbeginsel in artikel 10 van de Vreemdelingenwet is immers dat minderjarigen recht hebben op onderwijs in het kader van de leerplicht. Dit geldt niet voor meerderjarige en dus niet-leerplichtige vreemdelingen. Evenwel is vervolgonderwijs nog wel toegankelijk voor vreemdelingen die in een procedure zitten waarmee ze rechtmatig verblijf hebben en kan in die gevallen in een ontheffing van de meldplicht en inhuisregistratie worden voorzien.
Kloppen de signalen dat ook zieke vreemdelingen in de gezinslocaties worden geplaatst? Klopt het dat de medische voorzieningen in de gezinslocaties zeer beperkt zijn? Waarom krijgen deze zieke asielzoekers geen reguliere opvang in een Asiel zoekerscentrum (AZC) op grond van de motie-Spekman2 als zij een medische aanvraag hebben ingediend? Klopt het dat ook betrokken artsen grote bezwaren hebben tegen de beperkte medische voorzieningen in de gezinslocatie in Katwijk?
Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties en het standpunt van de lokale huisartsen, verwijs ik u naar mijn brief van 21 december 2011 en de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Voortman en Dibi (beiden GroenLinks) met nummer 2011Z22178, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1383 en de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Van Gerven (beiden SP) met nummer 2011Z22180, Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1384
Een aanvraag op medische gronden genereert niet zonder meer een recht op opvang. Opvang in het kader van de motie-Spekman is mogelijk, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Ik verwijs u hiervoor naar de brief van de voormalige Staatssecretaris van Justitie aan uw Kamer van 7 december 20094 waarin is toegelicht hoe deze motie is geïmplementeerd.
Kloppen de signalen dat de bewoners van de gezinslocatie geen noodzakelijke ontheffing van de stempelplicht krijgen als zij een afspraak hebben met hun advocaat of met de rechtbank? Vindt u dat aanvaardbaar?
Nee, die signalen kloppen niet. Ontheffing van de stempelplicht voor een afspraak met een advocaat of een zitting bij de rechtbank is mogelijk.
Klopt het dat er ook vreemdelingen in deze gezinslocatie worden geplaatst die nog een lopende toelatingsprocedure hebben? Hoe verhoudt zich dat met het feit dat de gezinslocaties enkel bedoeld zijn voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Op 19 september jl.5 heb ik op schriftelijke vragen geantwoord dat gezinnen met minderjarige kinderen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en waarvan het recht op opvang derhalve is geëindigd, tot de doelgroep behoren. Deze groep gezinnen werd als eerste overgeplaatst naar de gezinslocaties. Daarnaast worden in de gezinslocaties ook gezinnen geplaatst die een procedure hebben lopen voor regulier verblijf, maar waaraan geen recht op opvang is verbonden. Daarnaast kan niet worden uitgesloten dat gezinnen in de gezinslocatie een nieuwe toelatingsprocedure starten. Voor zover daar geen recht op opvang aan is verbonden, zal er geen overplaatsing naar een AZC plaatsvinden.
Bent u bereid deze schriftelijke vragen binnen een week te beantwoorden?
Dit is niet mogelijk gebleken. Wel heeft uw Kamer mijn brief over gezinslocaties van 21 december 2011 ontvangen.
Bent u bereid te bezien of een Irakees gezin, waarvan de beide ouders en één van de dochters forse medische problemen hebben, en waarvan de dochter geneeskunde studeert aan de VU, opvang verleend kan worden in een nabijgelegen AZC?3
De mij op dit moment bekende informatie over deze individuele casus geeft mij geen aanleiding om af te wijken van de algemene regel dat indien vreemdelingen geen recht op opvang hebben, er geen overplaatsing naar een AZC kan plaatsvinden. Wat betreft de (toegang tot) medische zorg op de gezinslocaties, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3. Indien een arts van oordeel is dat het noodzakelijk is om medische zorg te bieden, zal dit ook gebeuren.
Het rapport van de Internationale Land Coalition over landgrabbing |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Kent u het rapport van de International Land Coalition over landgrabbing?1
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Deelt u de conclusie uit het rapport dat grootschalige landaankopen meestal ten koste gaan van de positie van kleine boeren en dat hierdoor problemen ontstaan voor lokale gemeenschappen?
Ja. Ik onderken dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de groeiende wereldwijde handel daarin ten koste kan gaan van de arme lokale bevolking.
Zo ja, op welke manier zult u de aanbeveling om binnen de bestaande investeringsmodellen te zoeken naar de samenwerking met de kleinschalige landbouw in de praktijk van het Nederlandse beleid uitwerken?
Het kader voor samenwerking met kleinschalige landbouw is verwoord in het nieuwe beleid dat is opgezet voor het speerpunt voedselzekerheid, zoals neergelegd in mijn brief (met referentie 32 605; nr. 54) aan de Kamer d.d. 24 oktober jl. en besproken in het AO en VAO landbouw in ontwikkelingslanden van respectievelijk 17 november en 21 december 2011.
Ik vind samenwerking met kleinschalige boeren en boerinnen cruciaal omdat dat voedselzekerheid en armoedevermindering aantoonbaar bevordert.
Ik zie duidelijk mogelijkheden bij investeringsmodellen die de toename van de duurzame voedselproductie, betere toegang tot voedsel van voldoende kwaliteit, efficiëntere markten en een beter ondernemingsklimaat bevorderen. Concrete voorbeelden zijn onze inzet op het verhogen van de productiviteit in arbeidsintensieve en voor voedingskwaliteit belangrijke sectoren als zuivel, groenten en fruit. Ook activiteiten gericht op het bevorderen van inkomsten van kleine boeren en boerinnen door versterking van lokale en regionale ketens in voedselgewassen (rijst, maïs, bonen, cassave etc.) zijn van belang. Daarnaast wijs ik op onze inzet ter versterking van landbouwkundig onderzoek, voorlichting en onderwijs en de bevordering van de ontwikkeling en uitvoering van betere wet- en regelgeving rond landrechten en duurzaam land- en watergebruik voor lokale gemeenschappen.
Op welke manier zult u zich, bilateraal en in internationaal verband, inzetten om de naleving van de standaarden van de International Finance Corporation (IFC) binnen de gehele financieringsketen te verbeteren? Op welke manier wordt hierbij aangesloten bij de OECD Principles voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
De IFC Performance Standards worden met name door een aantal financiële instellingen toegepast en zijn explicieter dan de OESO-richtlijnen, zeker ook waar het over bedrijfsinvesteringen in land gaat. De FMO gebruikt de IFC-standaarden en haar eigen Development Effectiveness Framework voor het beoordelen van de financieringsaanvragen en de monitoring binnen haar eigen programma’s.
De OESO-richtlijnen gelden in principe voor alle typen bedrijven (inclusief banken en pensioenfondsen) en de Nederlandse regering verwacht dat Nederlandse bedrijven zich daar aan houden. Deze richtlijnen zijn vrijwillig voor bedrijven en kunnen niet door overheden worden afgedwongen. Het Nationaal Contactpunt (NCP) draagt de OESO-richtlijnen actief uit en spoort bedrijven aan deze te implementeren.
De overheid biedt hiertoe verschillende instrumenten aan via MVO Nederland, zoals ketenscan, ketensimulator, stappenplan verantwoord inkopen, MVO-landentoolkits en de MVO-navigator waar gedragscode per sector te vinden zijn.
De OESO-richtlijnen zijn recentelijk herzien. Een belangrijk element daarbij is het concept van zorgvuldigheidsplicht (due diligence). Dit houdt in dat van bedrijven wordt verwacht dat zij zich binnen hun mogelijkheden en hun keten vergewissen van de mogelijke en daadwerkelijke negatieve impact van hun activiteiten op mensenrechten, en indien nodig gepaste stappen ondernemen. Essentieel is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de praktische invulling van deze zorgvuldigheidsplicht, en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid. Dit houdt in dat bedrijven om verantwoording kunnen worden gevraagd over hun handelen, zo niet rechtstreeks dan wel door middel van een melding bij het Nationaal Contactpunt (NCP). Hieronder vallen ook eventuele mensenrechtenschendingen die aan gevolgen van landdeals verbonden kunnen zijn.
Kunt u aangeven hoe u de conclusies en aanbevelingen uit het rapport zult gebruiken bij het versterken van de «enabling enviroment», zoals u is verzocht in de motie Ferrier?2 Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol die maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen zouden moeten vervullen?
In mijn brief van 24 oktober jl. aan de Kamer over voedselzekerheid geef ik onder meer aan dat ik binnen pijler 4 (het ondernemingsklimaat of de enabling environment) expliciet wil inzetten op het vergroten van het aantal huishoudens met land use certificates. Ik wil bevorderen dat overheden in partnerlanden worden aangesproken op hun voorwaardenscheppende rol en op het belang van het beschermen van rechten van kleinschalige producenten. Dit is van belang voor het bevorderen van duurzame productiviteitsverhoging. Deze aanpak komt naadloos overeen met de aanbevelingen in het ILC-rapport. Hierbij onderken ik dat het van groot belang is dat met name maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen hun rol nemen als change agents. Maatschappelijke organisaties kunnen uitstekend werk verrichten bij het informeren en betrekken van de lokale bevolking bij het formuleren en uitvoeren van lokaal beleid ter verbetering van de enabling environment. Daarnaast dienen zij actief te bevorderen dat overheden – maar ook bedrijven en kennisinstellingen – goed kennis nemen van de uitwerking van hun activiteiten op de levensomstandigheden van de lokale bevolking en de natuurlijke omgeving. Hierbij is het cruciaal dat kennisinstellingen (actie)onderzoek kunnen verrichten dat goede inputs verschaft voor het onderbouwen van beleid dat inclusieve economische ontwikkeling bevordert. Tegen deze achtergrond ondersteunt Nederland actief zuidelijke en noordelijke maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen die zich richten op het verbeteren van de toegang tot en rechtszekerheid over land en natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt binnen ambassadeprogramma’s en via de ondersteuning van de International Land Coalitionen GRAIN, maar ook via het MDG3-Fonds, de IS-Academie Land Governance for equitable and sustainable development (waarin Universiteit Utrecht, KIT, Afrika Studie Centrum, WUR, HIVOS, Agriterra en Triodos/Facet met Buitenlandse Zaken samenwerken), MFS-II en de invulling van het kennisbeleid.
Bent u bekend met het artikel «Leerlingen failliete school op straat»1 waarin wordt bericht dat de leerlingen van de failliete basisschool «De Regenboog» door de curator op straat worden gezet na de kerstvakantie 2011?
Ja, dat artikel is mij bekend.
Bent u van oordeel dat de curator onjuist handelt als hij een gedwongen verkoop van het schoolgebouw, dat eigendom is van de gemeente, betrekt bij de betaling aan de schuldeisers?
De curator is van mening dat het gebouw kan worden betrokken in het faillissement. Ik deel die mening niet. Ik ben hierover in gesprek met de gemeente Maarssen en met de curator.
Welke waarborgen bestaan er voor de docenten, het ondersteunend personeel, de ouders en de leerlingen die door toedoen van de frauderende ex-directeur mogelijk na de kerstvakantie op straat komen te staan?
Het faillissement van de Regenboog is het gevolg van langlopend slecht financieel management. Er is volgens de bewindvoerder sprake van een schuld van circa € 550 000 die is ontstaan door inzet van te veel personeel in relatie tot het aantal leerlingen. Omdat faillissement onvermijdelijk was, heeft de bewindvoerder het personeel ontslagen. Het personeel heeft bij onmacht van de werkgever om de salarissen te betalen recht op een uitkering van het UWV. Of het personeel kan worden aangesteld bij het schoolbestuur waar ouders hun kinderen inschrijven, is afhankelijk van dat schoolbestuur.
Binnen de gemeente Maarssen is voldoende ruimte om de kinderen van de jenaplanschool de Regenboog op te vangen. De ouders hebben een oudercollectief gevormd. Zij hebben een bestuur van een naburige jenaplanschool bereid gevonden de leerlingen op te nemen. Het overnemen van de leerlingen leidt echter tot financieel nadeel bij de school van het overnemende bestuur, omdat deze school de kleinescholentoeslag kwijt raakt. Daarom heeft dit bestuur mij gevraagd om (tijdelijke) financiële steun. Daar ben ik in dit bijzondere geval aan tegemoetgekomen, zodat de kinderen, naar het zich laat aanzien, na de kerst in hetzelfde gebouw en volgens hetzelfde onderwijsconcept les kunnen krijgen.
Welke stappen zult u nemen om deze situatie zo snel mogelijk te verhelpen?
Zoals uit de beantwoording van vraag 3 en vraag 4 blijkt heb ik al de nodige stappen gezet. Dat heb ik gedaan en zal ik zo nodig blijven doen, in het belang van de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de leerlingen ook na de kerstvakantie gehuisvest blijven in hun schoolgebouw, zolang er geen juridische duidelijkheid is over de situatie?
De curator heeft mondeling laten weten dat zij bereid is afspraken te maken over het gebruik van het gebouw na de kerstvakantie. De ouders en de gemeente doen er alles aan om de kinderen onder te brengen bij een ander bestuur. OCW bevordert het maken van afspraken over het gebruik van het gebouw. Zo wordt er naar gestreefd de lessen voort te zetten in hetzelfde gebouw en volgens hetzelfde pedagogisch concept.
De dreiging van een aanslag op Amsterdam |
|
André Elissen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Al Qaeda zou aanslag willen plegen in Amsterdam»?1
Ja.
Hoe serieus dient deze islamitische dreiging volgens u genomen te worden?
Dergelijke dreigingen worden altijd onderzocht. Ik kan in het openbaar geen mededelingen doen over dit onderzoek, maar de genoemde dreiging geeft geen reden tot aanpassing van het dreigingsniveau «beperkt.
Zijn er maatregelen getroffen in het kader van deze dreiging? Zo ja, welke?
Over beveiligingsmaatregelen kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.