Mogelijke discriminatie van de As-Soennah-moskee. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NRC-artikel «De fiscus was te hard voor de Haagse As-Soennah-moskee, discrimineerde mogelijk zelfs»1.
Ja.
Deelt u onze constatering dat mede door politieke druk er een onbezonnen fraudejacht met een discriminatoir karakter is ingezet tegen islamitische instellingen en welke maatregelen neemt u om de verantwoordelijke medewerkers hiervoor ter verantwoording te roepen en dit te stoppen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechtbank dat discriminatie niet kan worden uitgesloten?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Deelt de u de conclusie van de rechter dat de Belastingdienst een «verhoogde belangstelling» had voor «giften aan moskeeën»?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Hoe verklaart u deze verhoogde belangstelling voor één specifieke religieuze gemeenschap?
In de evaluatie uitvoering giftenaftrek3 kwam naar voren dat uit de praktijk bleek dat de giftenaftrek toen een fraudegevoelige regeling was. Facilitators voerden voor grote groepen belastingplichtigen bewust verkeerde giften op in de aangifte inkomstenbelasting. Er was sprake van grootschalige fraude en de regeling was gevoelig voor constructies. Ook ANBI’s konden deel uitmaken van een constructie. De Belastingdienst had daarom in het toezichtsproces nadrukkelijk aandacht voor de giftenaftrek in aangiften IH en de daarmee samenhangende risico’s voor de juistheid van aangiften. Uit onderzoek is gebleken dat er met name sprake was van vervalste kwitanties in de situaties dat er sprake was van contante betalingen. Dit deed zich met name – niet uitsluitend – voor binnen de islamitische gemeenschap bleek eveneens uit onderzoek4. Deze bevinding is ook gedeeld met de Tweede Kamer in het kader van de evaluatie giftenaftrek.
Deelt de u de conclusie van de rechter dat moskeeën door de Belastingdienst «op zichzelf reeds als frauderisico worden gezien»? Bent u bereid dit ten strengste af te keuren en maatregelen te nemen tegen de personen die dit kennelijke beleid hebben ingezet?
De rechtbank heeft zich onder andere uitgesproken over de risicoselectie door het ANBI-team van de Belastingdienst. Tegen deze uitspraak is pro-forma hoger beroep ingesteld, daarom kan ik nu niet ingaan op deze vraag. Bovendien is sprake van de fiscale geheimhoudingsplicht wat belet in te gaan op een individuele belastingplichtige.
Kunt u verklaren waarom moskeeën op zichzelf als een frauderisico werden gezien?
Nee.
Kunt u een concrete datum aangeven vanaf wanneer moskeeën als een frauderisico werden gezien? Wat lag hieraan ten grondslag?
De werkwijze is niet aangepast naar aanleiding van het rapport «Ongekend onrecht» en de FSV-onderzoeken. De werkwijze van het ANBI-team is gewijzigd in die zin dat het ANBI-team in de geest van de «menselijke maat» meer nog dan in het verleden het gesprek aan gaat met vertegenwoordigers van instellingen. Het ANBI-team probeert hiermee meer aan de voorkant van het proces te komen door middel van voorlichting, zoals informatieverstrekking via het ANBI loket.
Hoe classificeert u het bij voorbaat verdacht beschouwen van moskeeën? Is hier sprake van institutionele vooringenomenheid of institutioneel racisme?
De Belastingdienst houdt met twee afdelingen administratief- en materieel toezicht op de naleving van de ANBI-regelgeving. De ene afdeling richt zich op het behandelen van de jaarlijks circa 2.000 aanvragen voor het verkrijgen van de ANBI status. In dit team wordt ook beoordeeld of door de ANBI’s wordt voldaan aan de publicatieplicht. Jaarlijks worden ongeveer 4.000 instellingen beoordeeld in het kader van de publicatieplicht. Als niet aan de publicatieplicht wordt voldaan dan krijgen instellingen de kans om een formele omissie binnen een redelijke tijd te herstellen. In ongeveer 6% van deze beoordelingen is de ANBI-status ingetrokken.
De tweede afdeling beoordeelt of de aangemerkte ANBI’s nog steeds aan de ANBI-eisen voldoen. Hier worden ook de bezwaar- en beroepschriften tegen een afwijzing of intrekking van de ANBI-status behandeld en worden verzoeken tot vooroverleg in behandeling genomen. Ook wordt materieel toezicht gehouden op de naleving van de ANBI-regelgeving. Deze vorm van toezicht (achteraf) vormt het sluitstuk van de gehanteerde prioritering in het werkaanbod van het ANBI-team. Conform de uitvoerings- en handhavingsstrategie van de Belastingdienst wordt capaciteit eerst ingezet voor uitvoering en daarna voor handhaving. Dit betekent dat werkzaamheden die geïnitieerd worden door burgers, bedrijven en fiscaal dienstverleners (o.a. aanvragen, bezwaar/beroep, vooroverleg, serviceberichten aan intermediairs) voorrang krijgen.
Het materieel toezicht in de huidige vorm focust zich met name op specifieke ANBI-gerelateerde aspecten zoals het «algemeen nut karakter», beoordelen particuliere belangen, de besteding van giften en de feitelijke activiteiten. Door de afwezigheid van een gestructureerde vorm van gegevensverkrijging beschikt het ANBI-team nauwelijks over risicodetectie mogelijkheden. Dit toezicht is daarom voornamelijk afhankelijk van interne signalen die binnenkomen over ANBI’s. Deze signalen worden altijd behandeld door het ANBI-team. Daarbij wordt op dit moment geen gebruik gemaakt van selectiecriteria, algemene kaders of leidraden. In de praktijk nemen ervaren medewerkers van het ANBI het besluit welk onderzoek wordt. Dit kan een kantoortoets zijn of een boekenonderzoek. Mocht een boekenonderzoek noodzakelijk zijn dan kan het ANBI-team gebruik maken van een beperkt aantal controlemedewerkers van de verschillende Belastingdienstkantoren verspreid over het land.
Waarom heeft u geweigerd om in de rechtszaak de selectiecriteria te verstrekken?
De Belastingdienst is reeds op hoogambtelijk niveau het gesprek aangegaan met vertegenwoordigers van Islamitische organisaties; daarbij kon niet ingegaan worden op individuele belastingplichtigen vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht.
Bent u bereid om alle stukken over de selectiecriteria in deze zaak onmiddellijk te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het walgelijk en volstrekt discriminatoir is om te stellen dat giftenfraude voornamelijk zich zou voordoen bij de islamitische gemeenschap? Hoe is de Belastingdienst tot deze onwettige stellingname gekomen?
Kunt nader specificeren hoeveel islamitische stichtingen in totaal zijn onderzocht op verdenking van giftenfraude door het CAF-team? Zo ja, kunt u daarbij ook aangeven welke islamitische stichtingen dat allemaal zijn? Zo nee, waarom niet?
Heeft u de onderzochte islamitische stichtingen op de hoogte gebracht dat de fiscus hen verdacht van giftenfraude? Zo ja, hoe heeft u hen hiervan op de hoogte gebracht en hoeveel van het totale aantal? Zo nee, waarom niet?
Van hoeveel moskeeën is sinds 2015 de ANBI-status ingetrokken?
Klopt het dat de Belastingdienst een derdenonderzoek heeft ingezet om informatie in te winnen over de As-Soennah-moskee uit Den Haag? Klopt het dat de moskee zelf niet hiervan op de hoogte was gesteld? Kunt u verklaren waarom de moskee niet hierover was ingelicht én waarom een derdenonderzoek daarvoor was ingezet?
Kunt u bevestigen dat de As-Soennah-moskee in 2018 een conceptrapport van de Belastingdienst ontving waarin niet stond aangegeven dat de ANBI-status (mogelijk) zou worden ingetrokken?
Kunt u bevestigen dat de reactie van de moskee op het conceptrapport niet werd afgewacht noch dat er een termijn werd geboden om de gebreken te herstellen? Kunt u verklaren waarom in dit geval werd afgeweken van de normale procedure én dat er geen kans werd geboden voor herstel?
Kunt u bevestigen dat het besluit om af te wijken van de normale procedure en om geen kans op herstel aan te bieden van de leiding kwam, zoals in een interne mail naar voren kwam? Bent u bereid om deze mail te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Het artikel ‘Exorcisten ’De Laatste Reformatie’ onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme’ |
|
Hatte van der Woude (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Exorcisten «De Laatste Reformatie» onder vuur: duiveluitdrijvingen bij kinderen en wegbidden autisme»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van zogenaamde duiveluitdrijvingen bij kinderen compleet verwerpelijk is, mede vanwege het feit dat hier sprake kan zijn van strafbare feiten zoals mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Mensen met ADHD, ADD of autisme ervaren de wereld anders. Dit is niet iets waar iemand van genezen kan worden door bijvoorbeeld duiveluitdrijvingen. Het is schrijnend dat er jongeren en/of ouders met kinderen met autisme zijn die hun situatie als zwaar ervaren en het gevoel of de overtuiging hebben dat ze van autisme moeten worden genezen door middel van duiveluitdrijvingen.
Het baart mij ook zorgen, want kinderen kunnen schade ondervinden als gevolg van deze praktijken. Als dat het geval is, is dat zeer onwenselijk. Kinderen moeten gezond en veilig kunnen opgroeien. Deze praktijken kunnen onder specifieke omstandigheden worden beschouwd als kindermishandeling en deze kunnen mogelijk ook strafbaar zijn. Hiervan kan aangifte worden gedaan bij de politie, waarna het Openbaar Ministerie onderzoekt of sprake is van strafbaar handelen.
Is bekend wat de psychische en lichamelijk gevolgen hiervan zijn voor kinderen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
In algemene zin zal de schade die kan ontstaan door genezingspraktijken door duivelsuitdrijving afhankelijk zijn van wat die praktijken inhouden en de verdere omstandigheden waarin het kind leeft en opgroeit. Ik ben niet voornemens dit nader te onderzoeken.
Waar kunnen kinderen of mensen in hun omgeving die zich zorgen maken, terecht die melding willen maken van een soortgelijk incident?
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, is het van groot belang dat men contact opneemt met Veilig Thuis voor advies of het doen van een melding. Professionals moeten bij een vermoeden de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling hanteren. Bij mogelijk strafbare feiten stemt Veilig Thuis af met de politie en doet zo nodig melding of aangifte. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen ook direct terecht bij de politie voor het doen van een melding of aangifte.
Waar kunnen kinderen terecht die hulp of zorg nodig hebben naar aanleiding van een mogelijk traumatische ervaring met duiveluitdrijvingen?
Kinderen en jongeren met psychische klachten, bijvoorbeeld naar aanleiding van een traumatische ervaring door duiveluitdrijving, kunnen in eerste instantie terecht bij hun huisarts, een lokaal wijkteam en vervolgens bij de geestelijke gezondheidszorg (jeugd GGZ). Samen met de jongere wordt bekeken welke hulp er nodig is. Daarnaast kunnen kinderen en jongeren telefonisch of via chat terecht bij de Kindertelefoon of MIND Korrelatie.
Deelt u de mening dat autisme niet iets is waar kinderen van hoeven te genezen? Zo ja, kunt u zich hierover uitspreken? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik volledig: autisme is niet iets waar iemand van genezen kan of zou hoeven worden.
Hoe ziet de Nederlandse tak van «De Laatste Reformatie» er uit? Wat is de huidige omvang van deze organisatie in Nederland? Hoeveel Nederlanders zijn lid van deze organisatie en kunt u inzicht geven in de financiering van deze organisatie? In hoeverre is deze organisatie gelieerd aan andere Nederlandse christelijk religieuze organisaties?
Het is niet aan de Rijksoverheid om toezicht te houden op religieuze groeperingen in Nederland. Op de website van de Laatste Reformatie publiceert de stichting de jaarverslagen. Het is ons onbekend in hoeverre de organisatie bijeenkomsten organiseert in andere Europese landen.
Hoe verhoudt de Nederlandse tak van De Laatste Reformatie zich tot de Europese organisatie? In hoeverre worden in andere Europese landen activiteiten georganiseerd door bovenstaande organisatie? Welke juridische stappen jegens De Laatste Reformatie zijn in andere Europese landen reeds gezet? In hoeverre is er onderling contact tussen lidstaten over de ontwikkeling van bovengenoemde organisatie?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om, eventueel in Europees verband, met collega’s in landen als Australië, in contact te treden om te bezien welke maatregelen hier te nemen zijn, die daar al zijn afgekondigd?
Zoals eerder aangegeven ben ik, gelet op de vrijheid van religie en levensovertuiging én van de vrijheid van meningsuiting, niet voornemens om te onderzoeken welke juridische maatregelen mogelijk zijn. Uiteraard heeft de overheid een rol wanneer er sprake is van (een vermoeden van) kindermishandeling, al dan niet bij strafbare feiten. Het is daarom belangrijk dat als er vermoedens zijn van (strafbare) kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, mensen een melding doen bij Veilig Thuis of de politie zodat zij dit nader kunnen onderzoeken en indien noodzakelijk vervolgstappen kunnen nemen.
Heeft de Nederlandse overheid al visa verstrekt voor leiders van «de laatste reformatie» om in Nederland hun boodschap te verkondigen en is het mogelijk hen in de toekomst een inreisverbod op te leggen?
Over individuele gevallen doe ik geen uitspraken. In algemene zin kan worden gesteld dat een visum alleen kan worden geweigerd of ingetrokken indien een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid of de openbare orde. Dit geldt ook voor het opleggen van een inreisverbod.
Wat kunt u doen om kinderen hiertegen te beschermen? In hoeverre kunt u bestaande juridische instrumenten hier inzetten?
Indien sprake is van kindermishandeling, de veiligheid van kinderen in het geding is of hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd zijn de bestaande instrumenten voor de aanpak van kindermishandeling en ten aanzien van kinderbeschermingsmaatregelen van toepassing.
Zou de wet toezicht op informeel onderwijs het eenvoudiger maken om in te grijpen in een situatie zoals hierboven geschetst? Zo ja, op welke wijze? Zo nee waarom niet? Kunt u deze wet zo snel mogelijk aan de Kamer doen toekomen?
Voor zover ik kan opmaken uit het artikel gaat het hier niet om informeel onderwijs. De voorgenomen wet zou ingrijpen dan ook niet mogelijk maken. De beoogde indiening van de wet informeel onderwijs door de Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs zal naar verwachting bij uw Kamer zal plaatsvinden in de eerste helft van 2024.
Zijn er nog andere organisaties bij u bekend die soortgelijke zogenaamde uitdrijvingen uitvoeren bij kinderen? Zo ja, welke? In hoeverre en op welke wijze kunt u ingrijpen bij deze organisaties?
Helaas is mij enkele maanden geleden een andere organisatie bekend geworden die op basis van gebedsgenezing kinderen met autisme claimt te kunnen genezen. Hierover heeft uw Kamer vragen gesteld die zijn beantwoord.2
Hoe staat het met de uitvoering van het toegezegd onafhankelijk onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland? Is het onderzoek inmiddels afgerond en wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, deelt u gezien bovenstaande berichtgeving de noodzaak en urgentie om dat alsnog te doen?
Er is mij geen toezegging op dit terrein bekend en op dit moment bestaat geen voornemen onderzoek te doen naar aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland.
Wat is uw reactie op de berichten dat vorige maand 176 mensen een «waarschuwingsbrief» hebben ontvangen van het OM, omdat zij volgens het OM een misdrijf hebben begaan door «op 5 november 2022 (...) tijdens een demonstratie op de luchthaven Schiphol aanwezig geweest» te zijn?1
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij de KMar en het OM. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
Kunt u toelichten wat de precieze juridische status en (rechts)gevolgen (bijvoorbeeld vermelding op justitiële documentatie, opname in bepaalde databanken) van deze brieven zijn? Is eerst onderzocht of betrokkenheid bij een strafbaar feit kon worden vastgesteld, waarna de waarschuwingsbrieven zijn gestuurd of heeft iedereen die zogenaamd kon worden geïdentificeerd een brief ontvangen?
Ja, er is eerst vastgesteld dat er sprake was van een misdrijf. Vervolgens is door het OM afgewogen of strafrechtelijke actie nodig was. Gelet op de strafbaarheid van de gedraging en de serieuze gevaarzetting voor de vliegverkeerveiligheid en de betogers zelf, is tot aanhouding besloten. Om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties verder te voorkomen, heeft het OM besloten een waarschuwingsbrief te sturen. Hierbij mocht het OM vertrouwen op de juistheid van de identificatie door de KMar.
De waarschuwingsbrief heeft geen formele juridische status en leidt dus ook niet tot vermelding op de justitiële documentatie. De brief is bedoeld als vorm van preventie. Daarom is de boodschap ook in een persbericht vermeld ten behoeve van iedereen.
Kunt u gedetailleerd toelichten op welke wijze door de Koninklijke Marechaussee (KMAR) is vastgesteld wie bij deze demonstratie aanwezig waren? Waarom is gekozen voor deze wijze van opsporen? Is hierover overleg geweest met het OM? Zo ja, wat is daaruit gekomen? Zo nee, waarom is het OM hier niet bij betrokken?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto’s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Kunt u specifiek ingaan op de wijze waarop eventueel gebruik is gemaakt van gezichtsherkenningstechnologie om deze aanwezigheid vast te stellen? Zo ja, kunt u nader toelichten welke foutmarge deze technologie kent, op welke wijze door mensen een verificatie op de uitkomst gedaan is en op welke juridische grondslag een en ander gebeurd is? Is het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betrokken bij het trekken van conclusies op basis van de beelden en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt de werkwijze van identificatie zoals die bij de demonstratie is gehanteerd ook in andere situaties gehanteerd? Zo ja, in welke en zo nee, waarom niet? Hoe is de logging hiervan met oog op de vaststelling van betrouwbaarheid/bruikbaarheid in een latere fase voor de officier van justitie of rechter?
De methodes en processen ter identificatie van betrokkenen in het opsporingsonderzoek, betreffen reguliere processen. Zoals in het antwoord hierboven aangegeven is de grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Openbare bronnen worden in de opsporing veelvuldig gebruikt, wat onverlet laat dat opsporingshandelingen moeten leiden tot betrouwbare uitkomsten en de werkwijzen achteraf toetsbaar moet zijn. Gezien de omstandigheden, waarbij een deel van de betrokkenen hun vingers en gezichten zodanig hadden bewerkt dat identificatie op de gebruikelijke manier niet mogelijk was, moest worden afgeweken van het reguliere identificatieproces en zijn openbare bronnen nadrukkelijker gebruikt.
Kunnen verdachten geïdentificeerd worden door middel van openbare bronnen, zoals naar waarderingen (likes) en reacties op social media platformen waarna er foto’s gematcht worden? Vindt u dit een strafvorderlijk verantwoorde wijze van identificatie en opsporing? Gebeurt dit vaker op deze manier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat een aantal van deze mensen heeft aangegeven dat zij op 5 november niet in de buurt van Schiphol aanwezig zijn geweest? Op welke wijze is hun verklaring behandeld en gewaardeerd?
Daar zijn wij mee bekend. Het OM heeft na ontvangst van de signalen de KMar opdracht gegeven om die betreffende identificaties te onderzoeken en die mensen uit te nodigen voor een gesprek om een toelichting te geven. Door de KMar zijn gesprekken gevoerd met mensen die zeggen foutief een waarschuwingsbrief te hebben ontvangen. In dat gesprek heeft de KMar toegelicht hoe de identificatie is gegaan en kregen de personen de gelegenheid om toe te lichten waarom ze vonden dat ze de waarschuwingsbrief ten onrechte hadden ontvangen. Van de verklaringen en eventueel meegebrachte documenten of andere gegevens waaruit blijkt dat deze personen toen niet aanwezig waren, zijn processen-verbaal opgemaakt. Die processen-verbaal zijn verstuurd naar het OM. De officier van justitie heeft vervolgens bij acht personen beslist dat de waarschuwingsbrieven als onterecht verzonden zijn aan te merken. Daarom hebben deze personen een brief gekregen waarin excuses is aangeboden. De registreerde persoonsgegevens in het kader van de betoging, van de personen die hierbij niet aanwezig waren, worden door OM en KMAR verwijderd.
Waarom is niet gekozen voor een verdachtenstatus maar is ervoor gekozen om de personen als «betrokkenen» aan te merken? Waarom is gekozen voor een term als interview in plaats van «verhoor»? Wat is de strafvorderlijke status van een interview? Bent u ermee bekend dat op deze manier bijvoorbeeld geen recht op rechtsbijstand bestaat?
Het OM heeft de KMar opdracht gegeven om de betwiste identificaties te onderzoeken en indien gewenst in een persoonlijk gesprek uitleg te geven aan de betrokkenen. Door de identificatie stonden de personen in het systeem van de KMar als verdachte geregistreerd. In de lijn van de beslissing van het OM om geen verdere strafrechtelijke actie tegen deze personen te ondernemen en hen ook niet bij het OM te registreren als verdachte, is de status gewijzigd in betrokkene. Met de statuswijziging zou worden benadrukt dat een eventueel gesprek geen juridische gevolgen zou hebben, maar bedoeld was om uitleg te geven over de identificatie en de personen bovendien in de gelegenheid te stellen om hun visie te geven en eventueel, indien gewenst, aan te geven waar zij wel waren geweest op 5 november 2022. Het was uiteraard nimmer de bedoeling om door een statuswijziging personen rechten te onthouden, het was juist bedoeld om af te schalen.
Bent u ervan op de hoogte dat het OM heeft aangegeven dat de KMAR hier uitgebreid onderzoek naar zou doen en dat de KMAR (een aantal van) deze personen vervolgens heeft uitgenodigd? Wist u dat de KMAR deze personen heeft geconfronteerd met foto’s waar deze personen zogenaamd op zouden staan en heeft aangegeven dat zij zelf bewijs moesten meenemen dat ze niet bij de demonstratie waren?
De onschuldpresumptie is een kernwaarde van ons rechtsbestel. Het was niet beoogd dat de gang van zaken zou worden ervaren als een omkering van de bewijslast. Wanneer een persoon aangeeft ten onrechte een brief te hebben ontvangen, is het zaak daar serieus naar te luisteren en op een juiste manier te reageren. Een onderdeel hiervan betreft ook het vaststellen dat een brief onjuist is verstuurd. Na goed overleg tussen het OM en de KMar is daarom besloten tot de in dit geval gekozen werkwijze. De bedoeling daarvan was om de voor een interview uitgenodigde personen in de gelegenheid te stellen om, indien zij dat wilden, bewijsstukken mee te nemen. Dat helpt immers bij de vaststelling dat een identificatie onjuist is geweest. Het is vervelend dat sommige betrokkenen dit ervaren hebben als een omkering van de bewijslast. Dit is niet de bedoeling geweest.
De afgenomen interviews zijn naderhand intern besproken en er wordt bekeken of hier lering uit kan worden getrokken. Ik benadruk tot slot dat de mensen die werden uitgenodigd voor een interview, niet verplicht waren te komen. Zij zijn slechts verzocht om langs te komen.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich volgens u tot de onschuldpresumptie, zoals wij die in het Nederlands strafrecht kennen? Deelt u de mening dat hier sprake is van omkering van de bewijslast en dat dit in onze rechtsstaat niet de bedoeling kan zijn?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u dat mensen kunnen worden verzocht mee te werken aan identificatie als zij niet als verdachte zijn aangemerkt en hen niet wordt verteld waarom zij in het vizier zijn als «betrokkenen»? Welke juridische bescherming hebben deze mensen precies?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven welke juridische grondslag een waarschuwingsbrief precies heeft? Hoe kan iemand zich verweren tegen zo een brief en/of de melding dat iemand «betrokkene» is van een mogelijk strafbaar feit?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2.
Erkent u dat mensen zowel bij het ontvangen van een waarschuwingsbrief, maar zeker ook wanneer zij worden uitgenodigd voor nader onderzoek/interview moeten worden gewezen op hun rechten? Is dit gebeurd en zo ja, wat zijn hun rechten precies? Als dit niet is gebeurd, kunt u uitleggen hoe mensen zich kunnen verweren tegen het onderzoek (zoals het maken van foto’s voor gezichtsherkenning) van de KMAR?2
Het OM had reeds voor de interviews besloten de betrokkenen niet te vervolgen en slechts als »betrokkenen» aan te merken, in plaats van »verdachten». Betrokkenen zijn vrij om wel of geen gehoor te geven aan het verzoek zichzelf te melden om hun kant van het verhaal toe te lichten in een interview. Het staat hen dan ook vrij om te weigeren te verschijnen voor een interview.
Nu de betrokkenen na het besluit van het OM om niet tot vervolging over te gaan, niet als verdachten zijn aangemerkt was er ook geen sprake van bepaalde rechten waarop gewezen had moeten worden. Dit had duidelijker, vooraf aan de betrokkenen gecommuniceerd kunnen worden en had er in de brief aan betrokkenen ook een reactiemogelijkheid moeten worden opgenomen voor het geval zij het niet eens waren met de brief.
Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat de verstrekte gegevens waaruit blijkt dat personen niet aanwezig waren bij de demonstratie alsmede het noemen van deze personen in systemen van zowel de KMAR, OM als andere justitiële systemen worden opgeruimd? Erkent u dat het genoemd of genoteerd blijven in systemen die niet goed geïnterpreteerd of overgenomen worden ernstige gevolgen kan hebben en dit te allen tijde voorkomen moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De persoonsgegevens van de personen die niet aanwezig zijn geweest bij de betoging en ten onrechte een waarschuwingsbrief hebben gehad, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. Dit betreft ook de gegevens die deze personen hebben verstrekt voorafgaand en tijdens het interview bij de KMar. De contactgegevens van deze personen worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden. Zodra deze niet meer nodig zijn, zullen ook deze gegevens in verband met de demonstratie worden verwijderd.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat dergelijke fouten in het vervolg nogmaals worden gemaakt?
Dat er fouten zijn geslopen in de identificatie door de KMar moet in de toekomst worden voorkomen. Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de vaststelling van de identiteit van alle geïdentificeerde personen en de algehele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022.
Normaal gesproken wordt een dossier pas naar het OM gestuurd als de verdachte is gehoord. Ingeval de verkeerde persoon als verdachte is aangemerkt, komt dat dan dus in een vroeg stadium van het onderzoek naar voren. Bij dergelijke grote aantallen aanhoudingen is het horen van alle betrokkenen onmogelijk en zal er een keuze gemaakt moeten worden ten aanzien van de strafvordering en vervolging, vanwege beperkingen in tijd en capaciteit. Deze afweging en het besluit gaan altijd in overleg tussen OM en de betrokken opsporingsinstantie. Hoe hier in het vervolg bij grote demonstraties en betogingen het beste mee kan worden omgegaan is onderdeel van het eerder genoemde onderzoek.
Kunt u toelichten in hoeveel van bovengenoemde waarschuwingsbrieven gekozen is voor een voorwaardelijke sepot?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 8.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van uw toezeggingen tijdens het mondelinge vragenuur van 13 december 2022 naar aanleiding van kritiek (van de Nationale ombudsman) op de werkwijze van het OM inzake voorwaardelijke sepots?3
Zoals destijds aan uw Kamer toegezegd, heb ik met het College van procureurs-generaal gesproken over het sepotbeleid. Het gaat hierbij vooral over de communicatie over een sepot(code) en de wijze waarop het OM omgaat met klachten over een verzoek tot wijziging van een sepot(code). Het College heeft laten weten te werken aan verbetering van het sepotbeleid.
De verwachte grenseffecten van de stijgingen van de accijnzen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden waaruit blijkt dat bij ongewijzigd beleid een liter benzine 20,95 cent per liter duurder wordt op 1 januari vanwege hogere accijnzen?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel liter diesel en benzine naar verwachting verkocht wordt in Nederland in 2024, als er geen grenseffecten zouden zijn en hoeveel accijns dat oplevert?
Hoewel het niet mogelijk is om aan te geven hoeveel liter diesel en benzine er in 2024 zal worden verkocht of hoe groot de grenseffecten komend jaar zullen zijn, kan er op basis van een recent uitgevoerde studie2 wel een inschatting gemaakt worden van de effecten van de Nederlandse accijnsverlaging in het afgelopen jaar. Deze effecten zijn complex om te analyseren doordat ook in België en Duitsland de accijnzen verlaagd zijn. Ook waren alleen de liters verkochte brandstof per grenstankstation beschikbaar en niet de bijbehorende prijzen.
Het laatste deel van de studie betreft de periode vanaf september 2022 waarin brandstofprijzen van Nederland en buurlanden ongeveer gelijk waren. De studie laat zien dat de verlaagde accijns in de periode vanaf september 2022 op jaarbasis heeft geleid tot naar schatting tussen de 128 miljoen en 215 miljoen liter extra liter benzine en tussen de 50 en 160 liter diesel. Dit betreft tussen de 1 en 4% van de totale verkopen in Nederland.
De verwachting is dat de in het afgelopen jaar extra verkochte liters weer verschuiven naar het buitenland als de accijnzen omhoog gaan per 1 januari 2024 (voor een deel zal dit al gebeurd zijn bij de verhoging per 1 juli). Per 1 januari zal het prijsverschil naar verwachting groter worden dan in de meetperiode door indexering van de tarieven. De studie geeft geen informatie wat het extra effect daarvan zal zijn.
Kunt u aangeven hoeveel liter er met deze prijsverschillen naar verwachting in België en in Duitsland getankt zal worden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoeveel accijnzen (inclusief btw) loopt de Nederlandse schatkist mis doordat mensen gaat tanken over de grens? Kunt u dat onderbouwen?
Als het aantal extra geleverde liters uit vraag 2 wordt vermenigvuldigd met het accijnstarief per 1 januari 2024 kan een grove inschatting gegeven worden van het effect op de accijnsopbrengsten doordat mensen gaan tanken over de grens. Dit komt neer op tussen € 122 miljoen en € 207 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor benzine en tussen de € 32 miljoen en € 136 miljoen aan lagere accijnsopbrengsten per jaar voor diesel. Hierbij is geen rekening gehouden met een groter effect doordat de prijsverschillen groter worden.
Kunt u de vragen hierboven herhalen voor de situatie dat de benzineprijs en de dieselprijs met de helft minder stijgt?
Op basis van het huidige grenseffectenonderzoek is dat niet mogelijk. Het onderzoek gaat in op de vraag wat er gebeurt bij prijsverschillen die zijn ontstaan door beleidswijzigingen die al zijn geweest. Naar verwachting zal begin 2024 gerapporteerd worden over de meetperiode tot en met augustus 2023. In deze meetperiode zit de verhoging van de Nederlandse accijnstarieven per 1 juli 2023. Deze informatie helpt om een verdere inschatting van de effecten te maken. In de zomer van 2024 verschijnt de laatste update van de studie. Hierin zullen gegevens tot en met maart 2024 meegenomen worden.
Wat acht u een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden?
Op Europees niveau zijn er minimumbelastingniveaus voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijns te heffen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven, maar wegen we wel mee bij het vormen van beleid. De hoogte van accijnstarieven op brandstof zijn primair budgettair ingegeven. Daarnaast is de brandstofaccijns een belangrijk instrument om de externe kosten van het gebruik van brandstof te beprijzen. Tenslotte wordt het effect op de lasten voor burgers en bedrijven gewogen. In het buitenland kan men bij het wegen van deze belangen een andere keuze maken dan Nederland waardoor de accijnstarieven op brandstof per land kunnen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om een redelijk maximaal accijnsverschil met buurlanden te geven.
In dit kader verwijs ik de heer Omtzigt naar de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten brandstofaccijns waaruit blijkt dat er door verhoging van de brandstofaccijns weliswaar grotere grenseffecten optreden, maar dat die grenseffecten binnen het gedragseffect blijven waarmee de budgettaire opbrengst voor de brandstofaccijns wordt geraamd. Voor de grenseffecten zijn eventuele wijzigingen in de hoogte van de accijnstarieven op brandstof in buurlanden ook van belang. Dat is afhankelijk van de besluitvorming in die landen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording gaat ook in op andere stukken die met Prinsjesdag met uw Kamer zullen worden gedeeld zoals het Belastingplan 2024 zelf en de vervolgresultaten van het onderzoek grenseffecten. De beantwoording van deze vragen zal daarom op Prinsjesdag met uw Kamer worden gedeeld.
De inzet van de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Legt Nederland, net zoals Denemarken, beperkingen op aan de wijze waarop Oekraïne de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen mag inzetten op het slagveld? Zo ja, wat zijn deze beperkingen? Zo nee, betekent dit dus dat Oekraïne de door Nederland geleverde gevechtsvliegtuigen ook mag inzetten om aanvallen uit te voeren in Rusland zelf?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Kunt u deze vraag binnen drie weken beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale afstemming zijn deze schriftelijke vragen enige dagen te laat beantwoord.
De rapportagemaatregelen van de NPO voor Ongehoord Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de eisen die de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) onlangs heeft gesteld aan Ongehoord Nederland?1
Onderschrijft u de eisen die de NPO heeft opgesteld voor Ongehoord Nieuws en de sancties die zijn verbonden aan het niet naleven van deze eisen? Zo ja, kunt u beargumenteerd onderbouwen waarom deze maatregel wat u betreft geoorloofd is?
Klopt het dat er geen wettelijke grondslag is waarop de eis van de NPO gestoeld is? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat de NPO dergelijke verplichtingen kan opleggen aan ON en op welke manier is het wat u betreft geoorloofd dat de NPO zich deze positie toe-eigent, op basis van welk mandaat?
Bent u er daarnaast van op de hoogte dat de NPO tot op heden weigert om ON van een wettelijke grondslag te voorzien om deze rapportage-eis te legitimeren en bent u bereid de NPO te dwingen ON van deze verantwoording te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de NPO een dergelijke maatregel kan opleggen voordat het onderzoek naar en een beslissing is genomen over het al dan niet intrekken van de uitzendlicentie van ON, waartoe de NPO een verzoek bij u heeft ingediend? Bent u voornemens om de NPO terug te fluiten, aangezien dit onderzoek nog niet is afgerond?
Klopt het dat de NPO met deze maatregel de Mediawet overschrijdt, aangezien deze voorschrijft dat de NPO zich niet inhoudelijk met de programma’s van ON mag bemoeien, zolang ON zelf de wet niet overtreedt en de journalistieke code niet schendt, waarvoor vooralsnog geen bewijs is geleverd? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u aan welke door de NPO opgestelde criteria de programma’s van ON moeten voldoen op basis waarvan de geëiste tweemaandelijkse rapportages worden gemaakt en beoordeeld en door wie en op basis waarvan zijn deze criteria opgesteld en hoe worden deze getoetst?
Vindt u niet dat de NPO met deze maatregel eigenlijk censuur uitoefent op ON, aangezien zij hierdoor bepaalt welke informatie en programma’s wel en niet verspreid, gemaakt en uitgezonden mogen worden en zich het recht voorbehoudt om ON op non-actief te zetten als de informatie en de programma’s van ON de NPO onwelgevallig zijn?
Kunt u – nogmaals – uitleggen waarom het wat u betreft geoorloofd is dat de NPO eenzijdige en met enige regelmaat gekleurde en aantoonbaar onjuiste informatie en programma’s verspreidt, waarmee zij bovendien niet voldoet aan de eigen pluriformiteitseis die aan de (informatievoorziening van de) Publieke Omroep wordt gesteld, maar hiervan geen consequenties en/of sancties ondervindt, maar ON tegelijkertijd wel stelselmatig wordt bekritiseerd en gesanctioneerd voor het vertolken van het geluid en gedachtegoed dat bij de NPO structureel wordt genegeerd en gedemoniseerd, terwijl een aanzienlijk en groeiend aantal mensen in Nederland zich niet meer vertegenwoordigd voelt door de NPO, maar wel door ON en ON hiermee dus een belangrijke rol vervult in het voldoen aan de pluriformiteit- en diversiteitseisen van de NPO zelf?
Zie antwoord vraag 8.
Indien u van mening bent dat deze nieuwe rapportage-eis van de NPO geoorloofd is en dientengevolge niet voornemens bent ertegen op te treden, bent u dan wel bereid om de NPO te verplichten transparante, duidelijk gedefinieerde objectieve, onafhankelijke en wettelijk toetsbare normen en voorwaarden op te stellen waaraan de (inhoud van de programma’s) van ON waarover gerapporteerd moet worden, moet voldoen en op basis waarvan het oordeel van de NPO over deze informatievoorziening ook juridisch en onafhankelijk getoetst wordt? Zo ja, wie en/of welke organisatie moet volgens u dit juridische toetsingskader opstellen en controleren?
Kunt u reflecteren op het feit dat de NPO tot op heden weigert om om concreet te maken op welke manier ON precies de wet, de voorschriften van de NPO en de journalistieke codes en kwaliteitseisen overschrijdt en daarnaast ook verzaakt om ON te voorzien van een duidelijk gedefinieerd normen- en eisenkader waaraan de programma’s en de samenstelling van de mensen daarbij/daarin moet voldoen en structureel geen antwoord geeft op vragen van ON hierover, wat zorgt voor obstructie in het gewenste en geëiste verbeteringsproces? Waarom mag de NPO wel bepaalde eisen stellen, een handhavingsfunctie uitvoeren en verregaande consequenties en sancties opleggen, maar is zij kennelijk niet verplicht om haar eigen beleid te legitimeren, te verantwoorden en te definiëren?
Zie antwoord vraag 10.
Was u, of waren er andere (bewinds)personen binnen het Ministerie van OCW en/of het kabinet en/of de overheid betrokken bij (het invoeren van) deze rapportage-eis van de NPO en zo ja, welke personen waren dat, op welke manier waren zij hierbij betrokken en waarom en was dit op initiatief van de NPO, of van de overheid zelf?
Het bericht FNV wil 14,3 procent hoger loon in kraamzorg |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een loonachterstand in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?1
In het kader van een convenant dat tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Bo Geboortezorg is afgesloten, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de financiële situatie binnen de kraamzorg. In dit onderzoek wordt ook gekeken naar de loonontwikkeling van de kraamzorg ten opzichte van vergelijkbare beroepen in andere sectoren. Dit zou ook inzicht moeten geven in hoeverre er sprake is van een loonachterstand. De verwachting is dat de resultaten van dit onderzoek dit najaar worden opgeleverd.
Bent u het ermee eens dat de loonachterstand een belangrijke factor is voor het huidige personeelstekort in de kraamzorg? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
De aantrekkelijkheid van werken in de zorg is van veel meer afhankelijk dan salaris. Zaken als professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden zijn zeker zo belangrijk, zo niet belangrijker voor een keuze om wel of niet in de zorg te (blijven) werken. Uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat arbeidsvoorwaarden op de 9de plaats staan als reden om te vertrekken bij een werkgever. Om personeel te behouden zijn in eerste instantie werkgevers aan zet. Binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) worden zij door VWS en relevante partijen in het veld ondersteund om een beweging richting goed werkgeverschap te maken. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is dat er een aantrekkelijk salaris geboden wordt. Het is daarom goed dat ZN en Bo Geboortezorg onderzoek laten doen naar de loonontwikkeling in de kraamzorg.
Wat zijn volgens u de oorzaken van deze loonachterstand in de kraamzorg? In hoeverre speelt de ruimte voor overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (ova-ruimte) van de afgelopen jaren hierbij een rol?
Of er sprake is van een loonachterstand zal moeten blijken uit het eerdergenoemde onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 1).
Indien blijkt dat er sprake is van een loonachterstand, dan speelt de ova-ruimte van de afgelopen jaren hierin geen rol. Via de ova-ruimte wordt immers jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat een forse loonstijging voor zorgverleners in de kraamzorg noodzakelijk is, gezien het feit dat zij al de laagste salarissen hebben in de sector Zorg & Welzijn en hun lonen de afgelopen jaren amper gestegen zijn, terwijl zij ook kampen met de gevolgen van de inflatie? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Sociale partners in de zorg onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden en sluiten cao’s. Ik mag mij op grond van internationale verdragen (o.a. verdragen van de International Labour Organization (ILO) en het Europees Sociaal Handvest (ESH)) niet met deze onderhandelingen bemoeien.
Bent u het ermee eens dat er ook dringend iets moet gebeuren om het vak aantrekkelijker te maken, gezien het feit dat de kraamzorg steeds meer onder druk komt te staan door personeelstekorten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De personeelstekorten in zorg en welzijn zijn groot en zullen ook de komende jaren blijven. Het is daarom van belang te investeren in het aantrekken en behouden van zorgmedewerkers, in leven lang ontwikkelen en in zeggenschap. Maar ook in het opschalen van technologische en sociale innovaties. Met het programma TAZ zetten we hier breed op in.
Daarnaast hebben we Bo Geboortezorg de afgelopen drie jaar met subsidie ondersteund om onderzoek te doen naar het regionaal organiseren van de wachtdiensten van kraamverzorgenden en of dit bij kan dragen aan de aantrekkelijkheid van het vak. Een tweetal pilots laat positieve resultaten zien. Inmiddels is een toolkit met «lessons learned» ontwikkeld die kraamzorgorganisaties concrete handvatten aanreikt om hier mee aan de slag te gaan. Ook wordt in het experiment van de nieuwe indicatiesystematiek gekeken wat de nieuwe manier van indiceren bijdraagt aan het werkplezier en daarmee het vak van de kraamverzorgende.
Bent u als Minister bereid om de looneis van de FNV te steunen? Zo ja, op welke manier?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 mag ik mij op grond van internationale verdragen niet bemoeien met cao-onderhandelingen en kan en wil ik dus geen positie innemen met betrekking tot looneisen in de zorg.
Bent u bereid om bepaalde stappen te ondernemen (e.g. loonruimte vergroten), zodat de lonen in de kraamzorg stijgen om verdere personeelstekorten te voorkomen? Zo ja, welke stappen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 1 loopt er een onderzoek naar de financiële situatie binnen de kraamzorg, waarin ook de loonontwikkeling in de kraamzorg wordt meegenomen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Daarnaast wil ik nogmaals benadrukken dat ik geen partij ben bij de cao-onderhandelingen en dat het sociale partners zijn die afspraken maken over de beloning in de kraamzorg. Tot slot kan ik al wel aangeven dat het extra vergroten van de arbeidsvoorwaardenruimte (ova-ruimte) niet aan de orde is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt conform de ova-systematiek al jaarlijks marktconforme loonruimte toegevoegd aan de budgettaire kaders en wordt het loongerelateerde deel van de gereguleerde tarieven in de kraamzorg met de ova geïndexeerd.
Bent u het ermee eens dat het maken van de loonafspraken in de zorg overlaten aan de sociale partners, de loonachterstand niet heeft doen voorkomen en dat de overheid bij de afspraken betrokken zou moeten worden om de werknemersbelangen in de zorg beter te dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, zoals eerder aangegeven in de antwoorden 1, 3 en 7 zal eerst moeten blijken of er sprake is van een loonachterstand. Daarnaast heb ik al in de antwoorden op vragen 4 en 6 aangegeven dat ik mij op grond van internationale verdragen niet mag bemoeien met de cao-onderhandelingen.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Gert-Jan Jonker ‘s nachts in zijn rolstoel slaapt, omdat er geen thuiszorg is om hem in bed te helpen?1
Ja
Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Heeft Gert-Jan Jonker het recht om elke avond uit zijn rolstoel in zijn bed geholpen te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het heel vervelend om te moeten lezen/horen dat de heer Jonker niet over de juiste zorg en ondersteuning beschikt. Na afloop van het plenaire debat over de toekomst van de ouderenzorg op donderdag 28 september jongstleden heb ik de heer Jonker ook gesproken over zijn situatie. Hij heeft mij verteld dat het een aantal keren is voorgekomen dat hij in zijn rolstoel heeft moeten slapen. Dit mag niet gebeuren, daarom heb ik het praktijkteam van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gevraagd samen met hem te kijken naar een oplossing, zodat hij toch elke dag naar bed wordt geholpen.
Ieder mens moet goede zorg ontvangen. Het zorgsysteem in Nederland, zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet, is er immers op gericht dat mensen de zorg krijgen die zij nodig hebben. Daarbij is de wijkverpleegkundige verantwoordelijk voor het stellen van de indicatie en de zorgtoewijzing. De zorgverzekeraar heeft zorgplicht. Dit houdt in dat een verzekeraar ervoor moet zorgen dat een verzekeringsnemer de zorg of een vergoeding van zorg krijgt, als hij of zij daar recht – in dit geval een indicatie – op heeft. Indien de verzekeringsnemer niet bij de zorgaanbieder terecht kan, dan kan hij/zij bij zijn/haar zorgverzekeraar vragen om zorgbemiddeling. De zorgverzekeraar zorgt er dan voor dat de verzekeringsnemer zo snel mogelijk bij een zorgverlener of zorginstelling terecht komt en er voor passende zorg en ondersteuning wordt gezorgd.
Wat heeft u ondernomen om ervoor te zorgen dat Gert-Jan Jonker wel gewoon elke avond uit zijn rolstoel en in zijn bed geholpen wordt en de volgende ochtend weer in zijn rolstoel?
Zie antwoord vraag 2.
Mist u de verzorgingshuizen ook zo? Waarom denkt u dat Nederland wel toe kan met de helft minder verpleeghuisbedden in 2040 dan door TNO becijferd?
De TNO-berekeningen liggen ook aan de basis van het programma «Wonen en zorg voor ouderen» dat ik in november aan uw Kamer heb aangeboden (Kametuk 29 389, nr. 112). Daarin is de opgave door het RIVM tot en met 2030 nader gespecificeerd op 40.000 verpleegzorgplekken. Uitgaande van scheiden van wonen en zorg, in lijn met de woonzorgbehoefte van de oudere cliënten, zullen dit veelal geclusterde woonvormen zijn en geen verpleeghuisplaatsen. In het programma «Wonen en zorg voor ouderen» is beschreven op welke wijze de extra 40.000 verpleegzorgplaatsen tot en met 2030 zullen worden gerealiseerd. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de partijen in het veld voeren we dit plan uit. Ook na 2023 zullen de bouwactiviteiten verder worden doorgezet gezien de verder toenemende vraag tot 2040.
Hoe kan het dat de zorg in een rijk en welvarend land als Nederland zo door z'n voegen zakt dat iemand die rolstoelafhankelijk is en niet zichzelf kan verplaatsen van zijn rolstoel in zijn bed dan maar de helft van de week in zijn rolstoel moet slapen?
Het is onwenselijk dat deze situatie voorkomt. De vraag naar zorg stijgt en er zijn beperkt zorgmedewerkers beschikbaar. In het Integraal Zorg Akkoord en het programma Toekomstbestendige Zorg en welzijn heb ik afspraken gemaakt om de vraagstukken die hiermee gepaard gaan het hoofd te bieden.
Hoe kan het dat u de werkwijze van Buurtzorg Nederland (zelfsturende teams) waarbij per patiënt slechts 104 in plaats van de gebruikelijke 164 uren worden ingezet niet landelijk uitrolt?
Ik vind dat zorgprofessionals en dus ook wijkverpleegkundigen hun werk zo doelmatig mogelijk moeten verrichten en daarmee hun bijdrage leveren om de zorg goed, toegankelijk en betaalbaar te houden. Zorgaanbieders moeten hen daartoe in staat stellen. Als Minister bepaal ik niet welke werkwijze binnen zorgaanbieders wordt geïmplementeerd, dit is aan de organisaties zelf.
Daarnaast is het belangrijk om de goede aspecten van werkwijzen van verschillende zorgaanbieders mee te nemen in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging. Een specifiek punt waar Buurtzorg positief in naar voren komt is de professionele autonomie van de wijkverpleegkundigen. Deze bevindingen passen goed in het versterken van de eerste lijn, waar de verpleegkundigen een belangrijke rol kunnen spelen. Ondertussen investeer ik onder andere met de subsidie Ondersteuning Wijkverpleging in het toekomstbestendig maken van de wijkverpleging.
Het klopt toch dat als u dat wel zou doen u zoveel zorguren extra beschikbaar hebt met hetzelfde aantal wijkverzorgenden en wijkverpleegkundigen dat u nog jaren geen tekort heeft? Zo nee, waarom niet?
Deze uitspraak kan ik niet doen. Er is geen volledige kwantitatieve data beschikbaar om dit te onderbouwen en hier spelen ook lokale verschillen in mee. Ik ben wel van mening dat met het beter inzetten van de beperkte capaciteit in de wijkverpleging we ruimte kunnen maken om meer mensen zorg te bieden. Ik ben in afwachting van een rapport van Zorginstituut Nederland over het verdelen van de schaarse capaciteit in de wijkverpleging. Ik verwacht dat hierin meerdere aanbevelingen worden gedaan die ervoor kunnen zorgen dat de capaciteit optimaal ingezet wordt.
Waarom denkt u dat Buurtzorg Nederland vijf keer werkgever van het jaar werd?
Buurtzorg staat bekend om een werkwijze waar autonomie en professionaliteit hoog in het vaandel staan. Het is ook belangrijk om daar op in te zetten. Daarover heb ik in het IZA afspraken gemaakt. Met het Investeringsakkoord opleiden wijkverpleging investeer ik in dat kader drie keer 50 miljoen euro om een impuls te geven aan scholing en behoud van zorgprofessionals in de wijkverpleging. Ook wordt gedurende het IZA 48 miljoen euro geïnvesteerd in de professionalisering van de verpleegkundige beroepsgroep zodat landelijk het aantrekkelijker wordt om in de wijkverpleging te werken.
Waarom denkt u dat patiënten zo tevreden zijn over Buurtzorg Nederland?
Zowel in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging als in het daaropvolgende Integraal Zorgakkoord zijn daarom afspraken gemaakt met partijen om te komen tot een herkenbaar en aanspreekbaar team wijkverpleging. Ook werken we een visie op de eerstelijnszorg uit waar juist het hebben van vaste aanspreekpunten in de wijk en een wijkgerichte benadering van de zorg belangrijke aandachtspunten zijn.
Wanneer heeft u Jos de Blok, oprichter van Buurtzorg Nederland, voor het laatst uitgenodigd op het ministerie en met hem gesproken over de door hem uitgevonden succesvolle werkwijze van zelfsturende teams?
Kort voor de zomer heb ik Jos de Blok nog gesproken. Ook op medewerkersniveau is er contact met Buurtzorg om te spreken over de werkwijze van Buurtzorg. Momenteel wordt ook, samen met de NZa, bekeken hoe Buurtzorg betrokken wordt bij de doorontwikkeling van de bekostiging wijkverpleging.
Het bericht 'Anje dreigt haar boerderij kwijt te raken: 'Het is ons levenswerk, maar er is geen uitweg'' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Anje dreigt boerderij kwijt te raken: «Het is ons levenswerk, maar er is geen uitweg»»?1
Ja.
Bent u bekend met de situatie van «Kolhorn Dairy Farm» uit Biddinghuizen en kunt u een reflectie geven op de gelopen gang van zaken met betrekking tot de in het artikel beschreven situatie?
Er is op verzoek van deze familie een zaakbegeleider van het Ministerie van LNV op bezoek geweest om over de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting te spreken. Gezien de vertrouwelijkheid van dit gesprek worden hier geen details over gedeeld. Duidelijk is dat het hier om een familie gaat die hart heeft voor hun bedrijf, en die zorgen en vragen hebben over de toekomst. De gesprekken tussen de familie en de zaakbegeleider worden voortgezet.
Een zaakbegeleider is een vast contactpersoon vanuit de overheid. Deze ondersteunt een agrarisch ondernemer bij het in beeld brengen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting. De gesprekken zijn vrijwillig van aard en de behoeften en vragen van de ondernemers ten aanzien van het eigen toekomstperspectief zijn leidend. De begeleiding duurt totdat de ondernemer besluit dat dat het niet meer nodig is. De gesprekken worden gemonitord op kwaliteit.
Ondernemers die onder de aanpak piekbelasting vallen, kunnen vrijwillig door middel van (een combinatie van) extensiveren, innoveren, omschakelen en verplaatsen hun stikstofuitstoot reduceren. Ook kunnen deze ondernemers gebruik maken van een vrijwillige beëindigingsregeling. Tijdens alle gesprekken benoemen zaakbegeleiders deze mogelijkheden.
Kunt u, met in achtneming van de vertrouwelijkheid van het gesprek, een reflectie geven op het gesprek tussen een van uw vertegenwoordigers en «Kolhorn Dairy Farm» en of er naast een gesprek over een eventuele stoppersregeling, de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) of de Lbv-plus, ook gesproken is over eventuele verplaatsings-, extensiverings-, en innovatieregelingen welke dit najaar gaan worden opengesteld?
Alle mogelijke regelingen worden besproken in de gesprekken met agrarische ondernemers. Voor een reflectie verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Welke overheidsinstantie voert dergelijke gesprekken? Kunt u aangeven welke kaders en opdracht zijn meegegeven aan uw adviseurs voor bedrijven, met betrekking tot wat er mag worden besproken over de verschillende opties voor regelingen tijdens dergelijke gesprekken, zoals bij de «Kolhorn Dairy Farm»? Hoe wegen eerdere door ondernemers gedane verduurzamings- en innovatie-investeringen hierbij mee?
De gesprekken worden gevoerd door zaakbegeleiders, verbonden aan het Ministerie van LNV. Dat gebeurt vanuit het toekomstperspectief van de ondernemer. Tijdens alle gesprekken worden de verschillende mogelijkheden benoemd, de uiteindelijke afweging is aan de ondernemers zelf.
Kunt u aangeven of uw adviseurs op dit moment alleen op initiatief van agrariërs zelf in gesprek gaan over de beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus, of dat ondernemers ook ongevraagd worden benaderd? Waarom worden daarbij mogelijkheden voor andere regelingen, zoals verplaatsings-, extensiverings-, en innovatieregelingen, niet besproken bij dat gesprek?
Zaakbegeleiders gaan alleen op initiatief van de agrarisch ondernemer met hen in gesprek. Alle mogelijkheden worden besproken in de gesprekken.
Deelt u de mening dat bij een dergelijk gesprek met uw adviseurs zij alle opties op tafel moeten leggen die van toepassing kunnen zijn op een specifiek bedrijf, om daarmee de betreffende ondernemer alle mogelijke overwegingen mee te kunnen geven voor niet alleen de toekomst van het bedrijf, maar ook de persoonlijke toekomst van de betreffende agrariër?
Ja, dat deel ik. Het doel is dat op die manier een ondernemer een weloverwogen besluit voor de toekomst kan nemen.
Hoe gaat u waarborgen dat bij toekomstige gesprekken met uw adviseurs de vrijwillige keuze voor ondernemers centraal staat?
Dit is het uitgangspunt voor alle gesprekken die zaakbegeleiders voeren en wordt als zodanig altijd benoemd in het gesprek.
Hoe vaak is bij uw adviseurs door agrariërs interesse getoond voor het gebruikmaken van ándere regelingen dan de Lbv of Lbv-plus en krijgen deze regelingen van uw adviseurs een eerlijke kans tijdens deze gesprekken?
Alle regelingen komen tijdens het gesprek aan de orde. Zowel de regelingen die nog open worden gesteld als de openstaande regelingen. De ervaring is dat agrarische ondernemers in veel gevallen informatie willen over alle mogelijkheden.
Zo nee, deelt u de mening dat op een nieuw moment met deze agrariërs moet worden gesproken over hun opties met betrekking tot deze andere regelingen?
Agrarische ondernemers die vallen onder de aanpak piekbelasting kunnen altijd aanspraak maken op een gesprek met een zaakbegeleider. Als op een later moment behoefte is aan een gesprek voor extra informatie dan is dat mogelijk.
Wanneer stelt u de overige regelingen, zoals de verplaatsings-, extensiverings-, en innovatieregelingen, precies open?
Er wordt momenteel hard gewerkt aan het gereed krijgen van alle regelingen ten behoeve van de aanpak piekbelasting. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 juni jl.2 is het mijn streven om alle regelingen voor eind 2023 te publiceren of open te stellen. Dit is een ambitieus tijdpad, aangezien het afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de noodzakelijke goedkeuring van de Europese Commissie. Het is van belang dat alle ondernemers zich goed kunnen oriënteren op alle regelingen en om die reden over alle informatie beschikken.
Welke afspraken heeft u met de provincies gemaakt over de uitvoering van deze regelingen en kunt u dat per regeling toelichten? Zijn de provincies al geïnformeerd over de «piekbelasters» in hun provincie? Welke rol ziet u voor gemeenten en gemeenteraden in dit proces weggelegd?
Per provincie zijn werkafspraken gemaakt over de uitvoering van de aanpak piekbelasting. Deze afspraken betreffen alle regelingen die onder de aanpak piekbelasting vallen. De afspraken gaan over informatiedeling, communicatie en het samen optrekken richting ondernemers. Onderdeel van de afspraken is ook de wijze waarop Rijk en provincies samen optrekken mede gelet op de rol van de provincies in gebiedsprogramma’s en als bevoegd gezag.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het einde van het zomerreces van de Tweede Kamer beantwoorden?
Ja.
Het feit dat verschillende energieleveranciers mensen met zonnepanelen nu extra laten betalen via allerlei omwegen |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat verschillende energieleveranciers mensen met zonnepanelen nu extra laten betalen via allerlei omwegen?1
Ja.
Bent u van mening dat dit soort praktijken acceptabel zijn? Zo nee, wat gaat u eraan doen? Gaat u in gesprek met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) hierover?
Het is voor consumenten belangrijk dat de regels duidelijk, eerlijk en transparant zijn. Daarom wil ik de aanpassing van de regels met betrekking tot de teruglevering van zelf opgewekte zonne-energie in één keer goed regelen door een redelijke, minimale terugleververgoeding in te stellen. Hiertoe ligt er een wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling in de Eerste Kamer, dat de Tweede Kamer dit voorjaar heeft aangenomen. Ik vind het jammer dat energieleveranciers vooruitlopen op de uitkomst van dit wetgevingsproces door eigenstandig een aparte kostenpost in te voeren voor mensen met zonnepanelen.
Ik heb reeds over de introductie van deze nieuwe kostenpost door energieleveranciers contact gehad met de ACM. De ACM heeft aangegeven dat het in rekening brengen van extra kosten voor mensen met zonnepanelen op basis van de huidige wetgeving niet verboden is. Deze kosten dienen echter wel op werkelijke kosten te zijn gebaseerd en leveranciers mogen geen onredelijk hoge winsten maken door de invoering van zulk soort kostenposten. De ACM kan toezien op de redelijkheid hiervan en is daarbij onafhankelijk in haar uitoefening van dit toezicht. Het staat leveranciers verder vrij om bepaalde contracten niet aan te bieden aan mensen met zonnepanelen. Leveranciers zijn wel verplicht om aan iedereen levering volgens een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden.
Tot slot merk ik op dat het toevoegen van een kostenpost voor zonnepanelen verder gaat dan een «gewone» wijziging van het tarief, omdat er een nieuwe prijscomponent aan de contracten wordt toegevoegd. Een dergelijke wijziging kan niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na goed geïnformeerd te zijn. De consument krijgt bij een dergelijke wijziging de mogelijkheid om over te stappen naar een andere leverancier.
Wat denkt u dat dit soort praktijken doen met het draagvlak onder Nederlandse huishoudens voor de aanschaf van zonnepanelen?
Ik vind het belangrijk dat zonnepanelen aantrekkelijk blijven. Mensen met zonnepanelen wekken zelf duurzame energie op en dragen hierdoor bij aan de energietransitie. Ik hecht er dus aan dat zonnepanelen een goede investering blijven waarbij voor zowel de mensen die deze stap al hebben gemaakt als voor de mensen die overwegen om deze stap te maken een redelijke terugverdientijd geldt. Daartoe dient de consument voor de zelf opgewekte elektriciteit een eerlijk bedrag te krijgen van de leverancier. Hierom ligt er een wetsvoorstel in de Eerste Kamer die een redelijke minimale terugleververgoeding garandeert, conform het aangenomen amendement Erkens2.
Zoals eerder aangegeven is het in rekening brengen van kosten voor klanten met zonnepanelen niet verboden op basis van de huidige wetgeving, mits dit de werkelijke kosten weerspiegelt. Het staat de consument met zonnepanelen overigens vrij om bij een dergelijke contract wijziging over te stappen naar een andere leverancier die gunstigere voorwaarden biedt.
Wat doet het invoeren van een boete of het hanteren van kortere contracten met de terugverdientijd van zonnepanelen? Hoe worden consument nu volledig geïnformeerd over hun keuze?
Als zonnepaneelbezitters te maken krijgen met extra kosten die gerelateerd zijn aan het terugleveren, dan zal dit een negatief effect hebben op de terugverdientijd. Met hoeveel de terugverdientijd zal stijgen is afhankelijk van de specifieke situatie van de zonnepaneelbezitter. MilieuCentraal heeft berekend wat de gevolgen zijn van de terugleverkosten van de leverancier Vandebron voor de terugverdientijd3. Bij een gemiddelde situatie (jaarverbruik: 3.255 kWh, opwek: 3.500 kWh) zorgen de terugleverkosten voor een stijging van de terugverdientijd van 7 naar 10 jaar. Dit gaat er vanuit dat deze consument bij Vandebron blijft. Hoewel deze berekening is gebaseerd op allerlei onzekere aannames, geven ze een beeld van de impact van dergelijke terugleverkosten.
Het is van belang dat de consument voldoende informatie heeft over wat hem wordt aangeboden, zodat dit aanbod vergeleken kan worden met het aanbod van de andere aanbieders. Energieleveranciers moeten bij het doen van een aanbod dus transparant zijn over de kosten en een aanbod op maat geven die de verwachte jaarlijkse kosten weerspiegelt.
Ik vind het belangrijk dat de regels duidelijk, eerlijk en transparant zijn voor iedereen met zonnepanelen. Hierom hecht ik eraan dat het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling snel wordt behandeld. In dat geval weten de consumenten waar ze aan toe zijn en kunnen ze een goede afweging maken over het al dan niet investeren in zonnepanelen en over bij welke leverancier een contract af te sluiten.
Hoe kan het zo zijn dat de regering stevig inzet op het laten terugkeren van meerjaarscontracten door het verhogen van de overstapboete terwijl bepaalde energieleveranciers zonnepaneeleigenaren in meer onzekere contracten duwen? Vindt u dit gewenst? Zo nee, bent u bereid het aanbod van meerjarencontracten aan alle consumenten te verplichten bij energieleveranciers?
Sinds 1 juni zijn de regels ten aanzien van de hoogte van de opzegvergoeding bij voortijdig opzeggen door klanten met een energiecontract met een vast tarief gewijzigd door de ACM. De wijzigingen zorgen ervoor dat de opzegvergoeding beter aansluit bij het verlies van de energieleverancier bij voortijdig opzeggen. Hierdoor lopen energieleveranciers minder risico bij het aanbieden van energiecontracten met vaste tarieven en kunnen zij dit type contract ook scherper prijzen. De nieuwe regels ten aanzien van de hoogte van de opzegvergoeding verplichten energieleveranciers er niet toe om energiecontracten met vaste tarieven aan te bieden. Het staat de leverancier dus vrij om bepaalde contracten, zoals energiecontracten met vaste tarieven, niet aan te bieden aan huishoudens met zonnepanelen.
Leveranciers zijn verplicht om aan consumenten, naast eventuele andere vrije contractvormen, levering volgens een modelcontract met variabele tarieven aan te bieden. Een extra kostenpost voor klanten met zonnepanelen is niet toegestaan in het modelcontract. Leveranciers zullen dus altijd een contract aan moeten bieden zonder deze extra kosten. Als klanten het niet eens zijn met het betalen van extra kosten voor terugleveren, dan kunnen ze het modelcontract afsluiten of overstappen naar een andere leverancier. Bij een dergelijke wijziging van een lopend contract kan de consument altijd zonder opzegvergoeding overstappen. Ik ben voornemens om in de Energiewet te regelen dat energieleveranciers, naast het bestaande modelcontract met variabele tarieven, ook een modelcontract met vaste tarieven moeten aanbieden, ongeacht of de consument zonnepanelen heeft of niet.
Hoe kan het dat er voor commerciële zonnestroomproducenten gewerkt wordt met meerjarige zekerheid, onder andere via de SDE-regelingen, terwijl huishoudens met zonnepanelen in meer onzekerheid gestort worden via dit soort praktijken? Vindt u dit consistent?
Ik vind het belangrijk dat er ook voor de consumenten heldere en eenduidige spelregels zijn met betrekking tot het terugleveren van zelf opgewekte energie middels zonnepanelen. Het wetsvoorstel voor de afbouw van de salderingsregeling regelt voor alle consumenten en leveranciers dat er een redelijke minimale terugleververgoeding geldt voor de zelf opgewekte zonne-energie die aan het net teruggeleverd wordt. Ik hecht eraan dat het wetsvoorstel daarom snel wordt behandeld, om te zorgen voor consistente regels voor alle leveranciers en afnemers.
Deelt u de mening dat dit wederom een signaal is dat de consumentenbescherming en het toezicht daarop op de energiemarkt versterkt moet worden?
Ja. De Energiewet die inmiddels bij uw Kamer in behandeling is, biedt daarvoor ook verschillende aanknopingspunten. Ik vind daarnaast dat de ACM in korte tijd binnen de bestaande regels reeds een belangrijke intensivering van het toezicht op de markt gerealiseerd heeft. Ik hecht er belang aan dat de ACM als onafhankelijke toezichthouder ook de komende jaren stevig en proactief moet kunnen ingrijpen om consumenten te beschermen, waar zij dat nodig acht. Voor een verdere toelichting hierop verwijs ik graag naar mijn recente Kamerbrief4 waarin uitgebreid wordt ingegaan op de motie van de leden Erkens en Bontenbal5 die verzoekt om onderzoek te doen naar het inrichten van toezicht op de energiemarkt.
Het bericht dat het Erasmus MC vlees bant en snoepautomaten heeft verwijderd |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het Erasmus MC vlees en mars repen in de ban doet?1
Ik ken het bericht over het voedingsbeleid van het Erasmus MC.
Heeft het Erasmus MC onderzocht of patiënten hier wel zin in hebben? Zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het Nationaal Preventieakkoord subsidieer ik het project Goede Zorg Proef Je. Dit project ondersteunt ziekenhuizen en zorginstellingen in de transitie naar een gezond en duurzaam voedingsaanbod. Dit draagt bij aan het behalen van het doel dat het voedingsaanbod in ziekenhuizen (uiterlijk) in 2030 gezond is voor zowel patiënten, medewerkers als bezoekers. Erasmus MC is één van de voorhoede ziekenhuizen in dit project.
Zorgorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het voedingsaanbod in hun instellingen. Dit is onderdeel van de kwaliteit van zorg.
Ik heb begrepen dat het Erasmus MC ervoor heeft gekozen om, in het verlengde van onder andere het project Goede Zorg Proef Je, te streven naar een gezonder en duurzamer aanbod van voeding voor patiënten, waarbij zowel ruimte bestaat voor vegetarische als niet-vegetarische maaltijden. Ook voor bezoekers, studenten en medewerkers blijven er voldoende keuzemogelijkheden voor een dergelijke gezonde en gevarieerde maaltijd.
Wat zijn de risico’s van een 100% plantaardige dieet zoals een vitamine B12 tekort?
Het Voedingscentrum stelt dat vitamine B12 van nature alleen in dierlijke producten zit. Als je helemaal geen dierlijke producten eet, is het advies om een vitamine B12-supplement te slikken. Ook met vitamine B12 verrijkte producten kunnen helpen om genoeg vitamine B12 binnen te krijgen. Een 100 procent plantaardig dieet vergt dus extra aandacht voor het binnenkrijgen van bepaalde voedingsstoffen.2
Kunt u precies aangeven wat ongezond is aan vlees eten?
Bepaalde soorten vlees(producten) kunnen het risico op ziektes vergroten. Het eten van te veel rood en bewerkt vlees heeft nadelige effecten op de gezondheid. Het eten van rood vlees en bewerkt vlees verhoogt het risico op bepaalde soorten kanker (waaronder darmkanker), het risico op diabetes type 2 en op beroerte.3 Het advies om de consumptie van rood vlees en met name bewerkt vlees te beperken, komt dan ook terug in de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad4. Ook zonder vlees kun je eten volgens de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum, die gebaseerd is op de richtlijnen goede voeding van de Gezondheidsraad.5
Bent u bekend met het feit dat slechts 4 tot 6% van de Nederlanders vegetarisch eet en nog een veel kleiner deel veganistisch?
Ja, dergelijke percentages worden ook door het CBS gegeven.6
Waarom wordt de leefstijl van zo een klein deel van de bevolking opgedrongen aan een meerderheid van 94 tot 96% van de patiënten van het Erasmus MC?
Ik vind het een goede ontwikkeling dat een zorginstelling, waar het draait om gezondheid en welzijn van patiënten, ook aandacht heeft voor de gezondheid en kwaliteit van het eten. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft het Erasmus MC ervoor gekozen om, in het verlengde van onder andere het project Goede Zorg Proef Je, te streven naar een gezonder en duurzamer aanbod van voeding voor patiënten, waarbij zowel ruimte bestaat voor vegetarische als niet-vegetarische maaltijden. Ik kan me dan ook niet vinden in de stelling dat een bepaalde leefstijl zou worden opgedrongen.
Deelt de Minister de mening dat de overheid (in dit geval een ziekenhuis) moet stoppen te dicteren of Nederlanders wel of geen vlees eten? Zo nee, waarom niet?
Volgens mijn interpretatie van het beleid van het Erasmus MC is er voldoende keuzevrijheid rond de maaltijden. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Klopt het dat candybars en dieetrepen overeenkomstige ingrediënten bevatten? Zo ja, waarom de een verbieden en de ander niet?
Het Erasmus MC verbiedt niets. Er wordt een ander assortiment aangeboden.
Waarom zijn de snoepautomaten verwijderd? Het Erasmus MC had toch ook gezonde producten aan de automaten kunnen toevoegen?
Ik ken niet de exacte overwegingen bij het beleid van het Erasmus MC. De snoepautomaten zijn vervangen door zogenoemde Health Food Walls die gezondere producten bevatten.
Wanneer wordt deze linkse radicale gekte gestuit?
Daar is geen sprake van.
Het bericht 'Schoolkosten onbetaalbaar, ouders vragen vaker financiële hulp' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schoolkosten onbetaalbaar, ouders vragen vaker financiële hulp»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een zorgelijke ontwikkeling is dat Stichting Leergeld in de eerste helft van 2023 30 procent meer aanvragen heeft gekregen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat kinderen uit minder kapitaalkrachtige gezinnen nog steeds dezelfde onderwijskansen krijgen?
Het kabinet deelt deze zorg. Structureel is vanuit SZW voor participatie van kinderen in armoede € 10 miljoen per jaar beschikbaar voor de Sam& partijen (samenwerkingsverband van Leergeld Nederland, Jeugdfonds Sport & Cultuur, Nationaal Fonds Kinderhulp en Stichting Jarige Job). Vanwege de huidige problematiek (inflatie en hoge energieprijzen) is in 2023 incidenteel een aanvullend bedrag van € 4,5 miljoen beschikbaar gesteld voor het vergroten en bestendigen van hun bereik van kinderen met bijvoorbeeld sport- of muziekles of een verjaardagspakket. Ook ondersteuning bij kosten die samenhangen met onderwijs valt hieronder, bijvoorbeeld als het gaat om de aanschaf van een laptop. Deze partijen gaan ook aan de slag met het uitbreiden van hun voorzieningenpakketten naar activiteiten die bijdragen aan het duurzaam versterken van het ontwikkelingsperspectief van kinderen. Denk daarbij aan activiteiten gericht op het versterken van veerkracht of vaardigheden.
Verder ondersteunt het Ministerie van SZW het Jeugdeducatiefonds om kinderen in armoede via scholen te bereiken door hen toegang te bieden tot vele producten en diensten die bijdragen aan de ontwikkeling van het kind. Zo benutten we de scholen zoveel mogelijk als vindplaats en hebben ook scholen handvatten om kind en ouder te ondersteunen.
Ook loopt in het jaar 2023 het programma Schoolmaaltijden. Het bieden van een gezonde maaltijd op school draagt positief bij aan het welzijn van kinderen en hun leervermogen op school. Scholen in het primair en voortgezet onderwijs kunnen een maaltijd aan hun leerlingen aanbieden. Dit programma wordt uitgevoerd door het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis in opdracht van het Ministerie van OCW.
Daarnaast zorgen we ervoor dat onderwijskansen zo min mogelijk samenhangen met de sociaaleconomische status van een leerlingen. Hierbij kunnen een stimulerende omgeving, de kwaliteit van de school en selectie en vooroordelen een rol spelen. We werken daarom aan het programma School & Omgeving en aan de verbetering van de doorstroom en differentiatie door het stimuleren van de samenwerking tussen po- en vo-scholen en met maatregelen die zich richten op het tegengaan van onderadvisering.
Ook werken we aan het wegnemen van financiële drempels zodat gelijke onderwijskansen worden bevorderd. Dat doen we bijvoorbeeld door het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage te versterken, maar ook de bredere inkomens- en steunmaatregelen van het kabinet voor gezinnen spelen daarbij een belangrijke rol.
Deelt u de mening dat zulke cijfers laten zien dat maatregelen om armoede te bestrijden nodig zijn en dat de overheid iets moet doen om het tij te keren? Zo ja, wat voor maatregelen gaat u de komende tijd nemen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van armoede is een speerpunt van dit kabinet. Het kabinet heeft bij zijn start direct de ambitie uitgesproken om de bestaande armoede- en schuldenproblematiek in Nederland stevig aan te pakken, vormgegeven in de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden.2 Met deze Aanpak wil het kabinet door middel van een veertigtal acties drie ambitieuze doelstellingen realiseren: een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015), een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015) en een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030.
Om de bestaanszekerheid, in een tijd van ongekend hoge inflatie, te verbeteren is het kabinet vorig jaar met een koopkrachtpakket gekomen.
Met het oog op de aanbevelingen uit het eerste rapport van de Commissie sociaal minimum stelt het kabinet in de Miljoenennota voor 2024 een pakket aan maatregelen voor dat is gericht op grote gezinnen, gezinnen met oudere kinderen en reductie van armoede en kinderarmoede.3 Dit realiseren we door de verhoging van het kindgebonden budget met € 750 voor het eerste kind en € 883 voor het tweede kind en verder. De opslag voor 12–15 jarigen en 16–17 jarigen in het kindgebonden budget wordt verhoogd met € 400.
Daarnaast wordt de huurtoeslag verhoogd met € 416 en wordt de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentie-minimumloon in de bijstand in 2024 bevroren. Het kabinet stelt daarnaast opnieuw een subsidie beschikbaar voor het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat er nog steeds scholen zijn die de «vrijwillige ouderbijdrage» verplicht stellen aan ouders, ondanks de aanscherping van de wet in 2021? Treedt de Inspectie van het Onderwijs hier nog hard tegen op, zoals uw voorganger Minister Wiersma schreef?2
Scholen moeten zich aan de wet houden. Dit communiceert het ministerie regelmatig naar scholen.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) blijft tegelijkertijd toezien op de naleving van de wet door scholen. Als scholen zich niet houden aan de wet dan wordt het bestuur hier door de inspectie op aangesproken en kan een herstelopdracht gegeven worden.
Daarnaast heb ik in overleg met de inspectie specifieker toegelicht waar een vrijwillige ouderbijdrage wel en niet voor mag worden gevraagd. Op die manier wordt onduidelijkheid die bij besturen en scholen over bepaalde kosten bestaat weggenomen. Regelmatig komt het voor dat een bijdrage wordt gevraagd voor zaken waar de school bekostiging voor krijgt. Recent heb ik middels een Kamerbrief met u gedeeld dat dit niet is toegestaan.5 De brochure met deze nadere toelichting wordt ook met scholen gedeeld. De inspectie zal besturen en scholen aanspreken wanneer zij zich niet aan de regels houden.
Bent u bereid om over te gaan naar een limiet op de vrijwillige ouderbijdrage, zoals wordt voorgesteld in de aangenomen motie van het lid De Hoop?3
Het rapport over Schoolkostenmonitor heb ik onlangs met uw Kamer gedeeld. Voor de begrotingsbehandeling stuur ik u een verdere duiding van dit rapport en informeer ik u over de vervolgstappen rondom de ouderbijdrage.
Politieboot Pride 2023 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de politie met een eigen «politieboot» heeft deelgenomen aan de Canal Parade («Pride») 2023 in Amsterdam waarbij politieagenten in uniform op de «politieboot» naast de politievlag ook met de regenboogvlag wapperden?1
Ja.
Bent u van mening dat art. 42, lid 2 Gw impliceert dat de ambtenarij, in het bijzonder het deel daarvan werkzaam onder de ministeriële verantwoordelijkheid, in de publieke ruimte ideologisch neutraal behoort te zijn? Zo nee, waarom niet?
In art. 42, lid 2 van de Grondwet staat dat de Koning onschendbaar is en de Ministers verantwoordelijk zijn. Daarbij geldt dat wat je bent niet kan worden weggezet als ideologie.
Wat betekent dit voor het meevaren van politieagenten in uniform op Pride-boten? Is dit naar uw mening in overeenstemming met de letter en de geest van het bovengenoemde wetsartikel? Zo ja, waarom?
Zie antwoord 2. Het meevaren van de politie op een Pride -boot geeft uitdrukking aan het feit dat de politie er voor iedereen is en dat binnen de politie er ruimte voor iedereen is. Op de boot dragen de politiemensen een politie uniform conform de geldende ministeriële voorschriften.
Erkent u dat de Pride-vlaggen voor veel Nederlanders staan voor de zeer controversiële internationale woke-ideologie? Zo nee, waarom niet?
De Pride-vlaggen staan symbool voor de lhbtiq+- gemeenschap en is een (internationaal) symbool voor inclusie. De vlag wordt gehesen als statement en steun voor de lhbtiq +- gemeenschap. Het kabinet staat voor gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Het is niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er alweer twee huisartsenpraktijken zijn overgenomen door de commerciële keten Co-Med?1
In beginsel staat het elke partij in Nederland vrij om een huisartsenpraktijk te starten of over te nemen als zij aan de geldende wet- en regelgeving voldoen. Ik verken de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden. Ik vind het namelijk belangrijk dat in deze situaties de betreffende zorgaanbieder alle aandacht en energie steekt in het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en niet in het overnemen van nieuwe praktijken.
Bent u het ermee eens dat het zorgwekkend is dat commerciële bedrijven die gericht zijn op het maken van winst steeds meer huisartsenpraktijken overnemen, terwijl de zorg voor patiënten daaronder lijdt?
Ik zie dat er zich mogelijk risico’s voor kunnen doen bij ketens in de huisartsenzorg, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg. Indien daardoor de kwaliteit en/of de toegankelijkheid van zorg in gevaar komt zullen de toezichthouders handhavend optreden.
Bent u het ermee eens dat de toezichthouders te weinig middelen hebben om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan, aangezien de IGJ wordt teruggefloten door de rechter2 en de NZa enkel kijkt naar de procedure bij overnames3?
Het is op dit moment te prematuur om te stellen dat de toezichthouders te weinig juridische middelen hebben om effectief toezicht te houden. De zaak waar u over spreekt is nog onder de rechter en er is derhalve geen definitieve uitspraak. Daarnaast loopt momenteel een gezamenlijk onderzoek van de IGJ en NZa naar innovatieve ketens van huisartsenzorg.4 Onderdeel van dat onderzoek is of de beide toezichthouders het toezicht op dergelijke praktijken anders moeten vormgeven.
Indien één van de conclusies van dat onderzoek is dat de toezichthouders aanvullende juridische middelen nodig hebben voor effectief toezicht, verwacht ik dat zij dit zullen aangeven.
De suggestie die u wekt, dat de NZa alleen naar de procedures kijkt bij overnames, herken ik niet. De zorgspecifieke concentratietoets is een onderdeel van het toezicht door de NZa. De NZa heeft geen juridische grond om overnames tegen te houden als de procedure om tot de overname te komen goed is gevolgd. Zoals in antwoord 1 al aangegeven, verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Naast de zorgspecifieke concentratietoets heeft de NZa meer taken en bevoegdheden op grond van de Wet marktordening en gezondheidszorg (Wmg) om de betaalbaarheid en toegankelijkheid van zorg te borgen. Zo ziet de NZa toe op aanmerkelijke marktmacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast ziet de NZa toe op de naleving van administratieverplichtingen, een goed bestuur en een professionele bedrijfsvoering van organisaties, als ook op de rechtmatigheid van de declaraties. Ook houdt de NZa toezicht op de toegankelijkheid van zorg en de zorgplicht van zorgverzekeraars.5
Welke mogelijkheden zijn er om de opmars van commerciële huisartsenketens tegen te gaan?
De eerstelijnszorg is een belangrijke pijler voor goede en toegankelijke zorg in Nederland. De toenemende zorgvraag en het beperkte aanbod van zorgmedewerkers zet ook de eerstelijnszorg inclusief de huisartsen onder druk. Tegen die achtergrond zien we nieuwe vormen van huisartsenzorg ontstaan.
Met het Integraal Zorgakkoord hebben we met alle betrokken partijen afspraken gemaakt om deze druk het hoofd te bieden. We werken gezamenlijk aan een visie op de eerstelijnszorg waarin we een betere organisatie en samenwerking van de eerstelijn voor ogen zien.6 Samenwerken en committeren aan de gemaakte (regio-)afspraken is hierbij van cruciaal belang. In lijn met het gedachtengoed achter de visie op de eerste lijn, hebben huisartsen(ketens), regionale huisartsenorganisaties en zorgverzekeraars zelf een belangrijke rol bij het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg in hun regio. Door gericht beleid te voeren rondom de arbeidsmarkt en het praktijkhouderschap en duidelijke afspraken te maken over de (eisen aan) regionale samenwerking en zich hieraan te committeren, kunnen deze partijen gezamenlijk sturen op voldoende en kwalitatief goed aanbod van huisartsenzorg in de regio en zo ongewenste overnames door ketens te voorkomen.
Daarbij blijf ik, zoals ik reeds in het commissiedebat van 5 juli heb aangegeven, bestaande praktijkhouders oproepen om geen goodwill te vragen bij de overdracht van hun praktijk, om zo geen onnodige drempels op te werpen voor jonge huisartsen om praktijkhouder te worden.
De NZa en IGJ zien toe op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. Zoals beschreven in de voorgaande antwoorden verken ik de mogelijkheden om in concrete gevallen, waarin toezichthouders op basis van signalen gericht onderzoek doen naar het handelen van bepaalde zorgaanbieders, de NZa de wettelijke bevoegdheid te geven om gedurende de looptijd van die onderzoeken overnames door betreffende partijen te verbieden.
Daarnaast laat ik, zoals is voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg in juni jl., zorgbreed een onderzoek doen om beter inzicht te krijgen in de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid.7 Eind van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken daaromtrent.
Hoe staat het met het onderzoek naar «de mogelijkheid om de NZa de bevoegdheid te geven om overnames door specifieke aanbieders te verbieden wanneer toezichthouders op basis van signalen onderzoek doen naar deze aanbieder»?4
Zoals in voorgaande antwoorden beschreven staat, loopt het onderzoek om de NZa meer wettelijke bevoegdheden te geven om overnames tegen te houden op het moment dat er signalen zijn over de kwaliteit of toegankelijkheid van de zorg. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wmg. Ik zal uw Kamer voor het eind van dit jaar verder informeren.
Rol meesterdiplomaat Frans Timmermans bij vrijlating Venezolaanse drugsbaron Hugo Carvajal |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Frans Timmermans, toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, Carvajal op 28 juli 2014 op Aruba, waar de drugsbaron drie dagen in de gevangenis had gezeten, vrijliet?1
Ik ben bekend met kwestie Carvajal en berichtgeving daarover in diverse media.
Bent u bekend met het feit dat de Verenigde Staten, de Drug Enforcement Administration (DEA), Peter Blanken, hoofdofficier van Justitie op Aruba, en de Arubaanse rechter-commissaris Yvonne van Wersch destijds verbijsterd en woedend reageerden? En dat hoofdofficier Blanken het besluit van Minister Timmermans «een novum» noemde en het volgende stelde: «Laat het duidelijk zijn dat deze beslissingen door Nederland zijn genomen. Het is vervelend dat Aruba hierop wordt aangekeken. Wij willen door Amerika niet als een onbetrouwbare partner worden gezien.»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat drugsbaronnen en zware criminaliteit bestreden dienen te worden? Zo ja, hoe duidt u het lakse optreden destijds van Timmermans en deelt u de mening dat dit weinig goeds belooft als Timmermans het onverhoopt voor het zeggen krijgt? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het Nederlandse offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit bestaat uit een brede nationale aanpak: een combinatie van zowel preventieve als repressieve maatregelen om o.a. criminele netwerken en hun verdienmodellen aan te pakken. De focus ligt op voorkomen, verstoren van het verdienmodel, bestraffen en beschermen. Ook in internationaal verband wordt samengewerkt om de wereldwijd vertakte criminele netwerken, machtsstructuren en verdienmodellen te verstoren en te ontmantelen.2 Op de langere termijn moet dit ervoor zorgen dat Nederland een minder aantrekkelijke plek is voor de productie, invoer, doorvoer en export van illegale verdovende middelen en het witwassen en investeren van crimineel vermogen.
Heeft u de bereidheid om te onderzoeken waarom Timmermans, thans premierkandidaat, op eigen houtje plotseling besloot Carvajal vrij te laten? Graag een gedetailleerd antwoord, waarbij u ook aangeeft of u de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierbij onderzoekt.
De heer Carvajal was de beoogd Venezolaans consul generaal op Aruba. Hij is destijds na aankomst in Oranjestad gearresteerd. Justitie is een autonome bevoegdheid van Aruba. Diplomatieke en consulaire relaties, inclusief immuniteit, zijn bevoegdheden van het Koninkrijk. Alleen de Minister van Buitenlandse Zaken is bevoegd daarover een beslissing te nemen. Op grond van internationaal recht (Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen uit 1963) moest de heer Carvajal worden vrijgelaten. Onduidelijkheid over zijn exacte status en immuniteit bij aankomst in Aruba ontstond doordat de nota van het Venezolaanse consulaat – generaal te Oranjestad waarin melding werd gemaakt van zijn aanwijzing als consul – generaal niet via de geëigende diplomatieke kanalen was ontvangen. Na juridische duiding van de feitelijke situatie is mijn ambtsvoorganger, na overleg met betrokken ambtsgenoten, tot de conclusie gekomen dat Venezuela er op mocht vertrouwen dat de heer Carvajal voorlopig, in afwachting van de verlening of weigering van het exequatur, tot de werkzaamheden van consul-generaal was toegelaten. Hij genoot derhalve de immuniteiten die voortvloeien uit de functie van consul-generaal. Op grond van artikel 23 van het eerder genoemde Verdrag van Wenen is de heer Carvajal vervolgens persona non grata verklaard en heeft hij het Koninkrijk verlaten.
De kwestie is, inclusief de rol van de Minister van Buitenlandse Zaken, in 2014 uitvoerig toegelicht aan de hand van antwoorden op Kamervragen.3
Het artikel in Politico waarin er wordt bericht dat de civiele EU missie aan de grens tussen Azerbeidzjan en Armenië onder vuur zou zijn genomen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Politico1 door Gabriel Gavin waarin er gesproken wordt over een schietincident door de grenswachters aan de Azerbeidzjaanse zijde, waarbij de in de regio aanwezige civiele EU-missie aan de grens tussen Armenië en Azerbeidzjan reëel gevaar liep?
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Hoe beoordeelt u het aanwezige risico voor de waarnemers van de EU-missie aan de grens tussen Armenie en Azerbeidzjan na het schietincident?
De EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA) observeert de veiligheidssituatie langs de Armeense zijde van de internationale grens met Azerbeidzjan en is een belangrijk onderdeel van de inspanningen van de EU ter ondersteuning van vrede en veiligheid in deze regio. In dit gebied komen vaker schietincidenten voor. De EU-missie was aanwezig in het gebied waar het schietincident op 15 augustus jl. zoals genoemd in het Politico-artikel plaatsvond. EUMA kon niet vaststellen door wie er destijds geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. EUMA mitigeert de risico’s door vooraf aan de relevante autoriteiten van Armenië en Azerbeidzjan kenbaar te maken waar en wanneer patrouilles zullen plaatsvinden. Dit gebeurt onder andere via de EU Speciaal Vertegenwoordiger Toivo Klaar.
Op 19 september jl. is Azerbeidzjan begonnen met gewapende acties in Nagorno-Karabach. Er zijn rond het gebied bij Lachin en Stepanakert precisie drone- en raketaanvallen van militaire doelwitten uitgevoerd en heeft een beperkt grondoffensief plaatsgevonden. Op 20 september is een staakt-het-vuren overeengekomen dat op het moment van schrijven redelijk stand lijkt te houden. Ondanks dat er op het moment van schrijven geen incidenten bij de Azerbeidzjaanse-Armeense grens gemeld zijn, zijn er scenario’s denkbaar waar eventuele maatregelen getroffen moeten worden om de veiligheid van de waarnemers van de EU-missie te vergroten. Op dit moment wordt de beveiliging van EUMA verzorgd door de Armeense strijdkrachten, aangezien de missie enkel een mandaat heeft om op Armeens grondgebied te opereren. Nederland blijft de situatie nauwlettend volgen en blijft in contact met de leiding van EUMA.
Bent u bereid om op Europees niveau de regering van Azerbeidzjan te laten weten dat dit ontoelaatbaar is en de herhaling ervan mogelijke consequenties zou kunnen hebben?
Allereerst heeft EUMA niet kunnen vaststellen door wie er op 15 augustus jl. geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. Over het functioneren en opereren van EUMA staat de EU met de partijen in contact. Onder andere de EU Speciaal Vertegenwoordiger speelt hierin een belangrijke rol. EUMA rapporteert aan Brussel over de gebeurtenissen. Indien nodig, kunnen lidstaten gezamenlijk operationele maatregelen of andere stappen bespreken die de veiligheid van missieleden vergroten.
Deelt u de mening dat de recente ontwikkelingen zoals de blokkade van Lachin-corridor door Azerbeidzjan de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio steeds bemoeilijken?
Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld2 hebben Nederland en de EU Azerbeidzjan regelmatig aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om vrije doorgang van personen, voertuigen en vracht via de Lachin-doorgang te garanderen, conform de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023. Vóór de militaire escalaties van 19 september leek er overeenstemming tussen de betrokken partijen om hulpgoederen via de Lachin- en Aghdam-corridors toe te laten. Toen de escalaties plaatsvonden waren beide toegangswegen tijdelijk volledig afgesloten. Op het moment van schrijven zijn beide corridors weer geopend voor humanitaire doeleinden.
Nederland is uiterst bezorgd over de zorgwekkende ontwikkelingen die sinds 19 september jl. in Nagorno-Karabach plaatsvinden, en veroordeelt de militaire escalatie door Azerbeidzjan. Deze nieuwe ontwikkelingen bemoeilijken de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio. Nederland steunt het statement van de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell d.d. 21 september jl., waarin hij namens de EU Azerbeidzjan dwingend oproept de veiligheid en de rechten van de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te waarborgen en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp te verzorgen. Ik heb daar in mijn gesprek met mijn Azerbeidzjaanse evenknie in New York op 21 september jl. eveneens op aangedrongen.
Hoe ziet u de momenteel aan elkaar parallel lopende vredesonderhandelingen tussen Armenië en Azerbeidzjan waarbij zowel de EU als Rusland als mediator opereren?
De huidige ontwikkelingen in Nagorno-Karabach bemoeilijken de parallel lopende vredesonderhandelingen. Nederland zal desondanks in Europees verband Azerbeidzjan en Armenië blijven aanspreken op het belang van een hervatting van de onderhandelingen met het oog op het bereiken van een duurzaam vredesakkoord. Daarbij rust wel een bijzondere verantwoordelijkheid op Azerbeidzjan om de rechten en de veiligheid van de etnische Armeniërs in Nagorno-Karabach te garanderen, en de territoriale integriteit van Armenië te herbevestigen. In zijn statement namens de EU roept de Hoge Vertegenwoordiger hiertoe dan ook op en Nederland steunt dit.
Voor Nederland is de rol van de EU in het bemiddelingsproces leidend. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Rusland blijft ook betrokken bij het conflict middels separate trilaterale vredesbesprekingen met Armenië en Azerbeidzjan. Tevens heeft Rusland een rol in het trilateraal gesloten akkoord van 2020 door het aanbieden van peacekeepers. Rusland heeft het staakt-het-vuren gefaciliteerd na de militaire escalatie die op 19 september jl. begon.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De Nederlandse positie ten aanzien van de SLAPPs richtlijn |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «shutting out criticism: how SLAPPS threaten European democracy» door de Coalition Against SLAPPS in Europe (CASE)?1
Ja.
Acht u het, net als dit lid, van het grootste belang dat journalisten worden beschermd tegen het toenemende gebruik van kennelijk ongegronde en onrechtmatige gerechtelijke procedures, omdat dit een gevaar is voor de Europese democratie?
Ja. Strategische rechtszaken tegen publieke participatie (hierna: SLAPPs) zijn een zorgwekkende ontwikkeling. Journalisten en maatschappelijk middenveld professionals zouden zich dan ook te allen tijde moeten kunnen inzetten voor het algemeen belang door vrij en actief deel te nemen aan het publieke debat. Dit is essentieel voor een gezonde democratie en rechtsstaat. Een goed functionerende rechtsstaat in EU-lidstaten is dan ook een fundamenteel uitgangspunt voor samenwerking in de EU.
Kunt u toelichten waarom Nederland steunt dat binnenlandse SLAPPS (Strategic lawsuits against public participation) buiten het bereik van de richtlijn worden gehouden, nu uit onderzoek van CASE blijkt dat 90 procent van de SLAPP-zaken in Europa worden gevoerd tussen partijen binnen hetzelfde rechtsgebied?
Elke vorm van SLAPPs is gedekt onder ofwel de richtlijn, ofwel de anti-SLAPP aanbeveling die gelijktijdig met het richtlijnvoorstel is uitgebracht door de Europese Commissie.
Dat niet elke vorm van SLAPPs binnen de reikwijdte van de richtlijn valt, heeft te maken met het feit dat onderscheid moet worden gemaakt tussen nationale en EU-brede SLAPPs en de door beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit beperkte competentie van de EU-wetgever in (puur) nationale aangelegenheden. Op basis van deze beginselen treedt de EU alleen op indien doelstellingen niet door lidstaten zelf kunnen worden verwezenlijkt; bij dat optreden moet het minst ingrijpende middel wordt gekozen.
Los van het EU-recht biedt het Nederlandse procesrecht mogelijkheden om op te treden bij nationale ongegronde procedures. Dit gebeurt dan onder de noemer van het misbruik van procesrecht. Dit is het geval als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen, of op stellingen en omstandigheden waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De rechter kan in dat geval de eiser niet ontvankelijk verklaren en hem veroordelen tot betaling van de volledige proceskosten in plaats van de forfaitaire bedragen die normaal gelden.
Hoe reflecteert u op het feit dat, ondanks dat nationale SLAPPs wel zullen vallen onder de anti-SLAPP aanbeveling van de Commissie, die geen bindend karakter heeft voor lidstaten en dus een sterk verminderde bescherming biedt aan journalisten ten opzichte van de Richtlijn?
Ten aanzien van nationale rechtsstelsels van andere lidstaten en de bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers daar, is de competentie van de EU-wetgever beperkt. Voor de situatie in Nederland is het kabinet van mening dat het Nederlandse procesrecht voldoende waarborgen biedt ter bescherming van journalisten en mensenrechtenverdedigers tegen SLAPPs op nationaal niveau.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse Vereniging van Journalisten en CASE, dat de zeer restrictieve definitie van «kennelijk ongegronde gevallen» de richtlijn als geheel, en met name het belangrijkste mechanisme voor vroegtijdige afwijzing van een zaak, aanzienlijk afzwakt?
Het doel van de richtlijn is om SLAPPs te voorkomen en te vermijden dat als een SLAPP wordt aangewend of dreigt te worden aangewend, het doelwit op onnodig hoge kosten wordt gejaagd en afgeleid wordt van deelname aan het publieke debat. Tegelijkertijd beoogt de richtlijn toegang tot het recht voor mogelijk gegronde zaken te behouden. In het Commissievoorstel is er daarom voor gekozen om het mechanisme voor vroegtijdige afwijzing – waarmee verdere inhoudelijk behandeling van de zaak onmogelijk wordt – alleen in te zetten voor die rechtszaken waar geen twijfel bestaat dat er sprake is van een SLAPP. In de Raadspositie is deze intentie van de Commissie gehandhaafd.
In aanvulling daarop heeft het kabinet zich ervoor ingezet om dit mechanisme van vroegtijdige afwijzing te optimaliseren en naar de mening van het kabinet is de Raadspositie een verbetering van het Commissievoorstel. Dit komt omdat de rechter de zaak niet inhoudelijk stil hoeft te leggen als het doelwit stelt dat sprake is van een SLAPP. De rechter kan volgens de Raadspositie in één beslissing zowel beslissen of sprake is van een SLAPP als de zaak inhoudelijk beëindigen wegens misbruik van procesrecht. Dit zorgt voor een efficiëntere – en dus ook voor het doelwit van de SLAPP snellere en goedkopere – procedure dan als de rechter elke zaak in twee fases (en daarmee mogelijk dubbel) moet behandelen. Daarom biedt de Raadspositie een betere bescherming van SLAPP-doelwitten en verzekert het de toegang tot recht beter. Bovendien beschermt de Raadspositie op deze wijze beter tegen mogelijk misbruik van de beoogde bescherming door partijen die zich er ten onrechte op beroepen.
Acht u het schrappen van de bepaling inzake de vergoeding van schade van SLAPP-doelwitten in lijn met het doel van de Richtlijn om journalisten en mensenrechtenactivisten te beschermen in de gehele Europese Unie, nu in Nederland wel nationale wetgeving is inzake schadevergoedingen maar dat niet in alle lidstaten het geval is?
Elke lidstaat in de EU heeft een eigen nationaal systeem voor schadevergoeding. Zolang er een algemene regeling bestaat die kan worden gebruikt om slachtoffers van SLAPPs waar nodig te compenseren, is een specifieke regeling voor SLAPPs niet noodzakelijk. Ook in Nederland geldt de algemene regeling voor aansprakelijkheid. Daarmee kunnen slachtoffers van SLAPPs voldoende worden beschermd.
Het kabinet ziet in dit licht ook geen aanleiding voor een specifieke regeling voor schadevergoeding op EU-niveau. Dit zou leiden tot een van het nationaal recht afwijkend schadebegrip. Het kabinet is daarom voorstander van het schrappen van de bepaling inzake schadevergoeding uit de richtlijn.
De levering van F16’s aan Oekraïne |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het juist dat u op 20 augustus 2023 heeft besloten om F16’s te leveren aan Oekraïne?1
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.2 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Waarom legt u een dergelijk ingrijpend besluit niet eerst voor aan de Kamer?
Militaire steunverlening aan Oekraïne is door uw Kamer niet controversieel verklaard. Het kabinet zal ook in demissionaire status Oekraïne blijven bijstaan tegen de Russische agressie.
Om hoeveel toestellen gaat het?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Welke afspraken zijn gemaakt over de inzet van de straaljagers? Mogen zij worden ingezet op Russisch grondgebied?
Zie de beantwoording op vraag 1.
Hoe wordt met dit besluit voorkomen dat de oorlog verder escaleert?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.
De Nederlandse inzet is om (verdere) escalatie te voorkomen en om Oekraïne in staat te stellen zich beter te verdedigen tegen de Russische gewapende aanval. De wapenleveranties worden zorgvuldig getoetst aan de EU-wapenexportcriteria.
Deelt u de mening dat dit besluit eerst aan de Kamer moet worden voorgelegd, alleen al vanwege de demissionaire status van de regering?
Zie het antwoord op vraag 2.
De levering van F-16’s aan Oekraïne |
|
Tom van der Lee (GL), Alexander Hammelburg (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u het inzicht dat het belang groot is van een zo spoedig mogelijke levering voor de strijd voor Oekraïense onafhankelijkheid en veiligheid voor haar burgers?
Ja.
Kunt u meer inzicht geven in het tijdpad voor levering?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16’s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat de levering plaats kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt de training van de Oekraïense piloten?
De training van de eerste Oekraïense vliegers en grondpersoneel is gestart in Denemarken en verloopt momenteel naar behoren. Zoals eerder aan de Kamer gemeld2, verzorgt ook het Verenigd Koninkrijk vliegopleiding voor Oekraïne. Voor de duurzame invulling van de F-16 trainingsbehoefte van Oekraïne werkt Nederland samen met partners aan het opzetten van een trainingscentrum in Roemenië. Aanvullend hebben de Verenigde Staten in augustus jl. publiekelijk bekendgemaakt dit najaar te starten met het opleiden van Oekraïense vliegers. De beheersing van de Engelse taal door de cursisten blijft een punt van aandacht. Taaltraining maakt daarom een essentieel deel uit van de vliegopleidingen.
Kunt u al meer zeggen over het aantal toestellen dat Nederland, Denemarken en andere landen kunnen leveren?
Nederland zal naar verwachting 12 tot 18 toestellen beschikbaar stellen aan het F-16 trainingscentrum in Roemenië. De overige beschikbare toestellen zijn in principe bedoeld voor levering aan Oekraïne, maar de precieze aantallen zijn nog niet definitief vastgesteld, dat hangt af van verschillende factoren.
Denemarken heeft publiekelijk aangegeven 19 F-16 toestellen te zullen leveren aan Oekraïne. Ook Noorwegen heeft kenbaar gemaakt bereid te zijn F-16’s te doneren, beschikbare aantallen zijn nog onbekend.
Het artikel “Beëindiging opvang ‘derdelander’ uit Oekraïne mag van de rechtbank” |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u verklaren waarom de informatievoorziening over het definitieve einde aan de beschermingsrichtlijn voor derdelanders aan gemeenten en aan derdelanders zo laat op gang is gekomen, wetende dat het al sinds begin 2023 duidelijk was dat dit moment zou komen?1
Bij alle genomen stappen is gestreefd naar een volledige en tijdige informatievoorziening. Dat blijf ik ook de komende periode doen. Het kabinet heeft op 19 juli 2022 besloten om op 4 maart 2023 de tijdelijke bescherming onder de Richtlijn tijdelijke bescherming (hierna: RTB) van personen zonder de Oekraïense nationaliteit met een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne (hierna: derdelanders), die zich vóór 19 juli 2022 hebben ingeschreven in de Basisregistratie Personen te beëindigen. Op 10 februari jl. is besloten om de tijdelijke bescherming met een half jaar te verlengen tot 4 september 2023. Hierover zijn de betrokkenen geïnformeerd.
Zoals bekend, heb ik 2 september jl. besloten de beëindiging van de tijdelijke bescherming onder de RTB te bevriezen voor de gehele groep derdelanders tot de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de RvS) uitspraak in het lopende hoger beroep heeft gedaan. Voor meer toelichting op dit besluit verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Derdelanders zijn op verschillende momenten over de beëindiging van de tijdelijke bescherming geïnformeerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND). Op 24 november 2022 is de derdelander geïnformeerd dat de tijdelijke bescherming per 4 maart 2023 zou komen te vervallen. Op 14 februari jl. is de derdelander door de IND geïnformeerd over de verlenging van de tijdelijke bescherming tot 4 september 2023. Voorts is de derdelander per brief gevraagd of hij de asielprocedure wil doorlopen (tussen maart 2023 en juni 2023), waarbij opnieuw is aangegeven dat de tijdelijke bescherming zou eindigen per 4 september 2023. Tevens is een informatiebrief vanuit het ministerie aan alle derdelanders verstuurd op 27 juni 2023. De IND is in juli 2023 begonnen met het verzenden van voornemens tot beëindiging van de tijdelijke bescherming. Hierop hebben deze derdelanders, met bijstand van een rechtshulpverlener, een zienswijze kunnen geven. Vanaf 7 augustus jl. heeft de IND de beschikkingen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming verzonden.
De VNG is nauw betrokken bij de totstandkoming van de plannen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming voor derdelanders en het ministerie en betrokken ketenpartners spreken regelmatig met een vertegenwoordiging van gemeenten. Op 8 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over het plan van aanpak2 dat is gemaakt ten behoeve van de beëindiging van de tijdelijke bescherming van de derdelanders. Het plan is opgesteld in samenwerking met de VNG, gemeenten en de verschillende partners binnen de migratieketen.
Op 31 juli jl. is aan gemeenten een omvangrijk informatiepakket3 verzonden met daarin o.a. handelingswijzen, informatie over de verblijfsrechtelijke mogelijkheden en juridische gevolgen over de destijds voorziene beëindiging van het verblijf per 4 september. Er is tevens een informatiepunt geopend waar gemeenten terecht kunnen met vragen en er zijn sinds 31 juli jl. contactmomenten waar door het ministerie toelichting wordt gegeven op de onderdelen uit het informatiepakket en waar wordt ingegaan op vragen van gemeenten.
Momenteel wordt gewerkt aan verschillende scenario’s, afhankelijk van het definitieve oordeel van de Raad van State. Ik streef ernaar derdelanders, gemeenten en uitvoeringsinstanties hierin zo goed mogelijk mee te nemen en zorg te dragen voor tijdige informatievoorziening.
Klopt het dat derdelanders uit Oekraïne de afgelopen maanden verschillende brieven hebben gehad over het beëindigen van de beschermingsrichtlijn en de opvang, waarvan sommige brieven onjuiste juridische informatie bevatten?
Zoals beantwoord op vraag 1, is zowel vanuit de IND als vanuit het Ministerie JenV per brief op diverse momenten met de derdelanders gecommuniceerd. Omdat op 10 februari jl. door het kabinet besloten is om de RTB met een half jaar te verlengen tot 4 september, is op 14 februari jl. door de IND een brief uitgestuurd waarin de vreemdelingen over die verlenging zijn geïnformeerd. Dat betekent inderdaad dat de informatie uit de brief van 24 november 2022 met daarin de datum van 4 maart 2023 waarop de tijdelijke bescherming zou gaan eindigen, achterhaald was.
Het Ministerie van JenV heeft op 27 juli jl. een informerende brief gestuurd over de beëindiging van de tijdelijke bescherming in algemene zin. Voor enkele van de derdelanders was niet geheel duidelijk dat dit een informerende brief was namens het Ministerie JenV en dat hierin geen formeel besluit was vervat. Enkel de IND communiceert met de individuele derdelander over zijn of haar verblijfsstatus.
Tot slot, bij het aanvragen van tijdelijke bescherming hebben derdelanders een asielaanvraag ingediend. De IND heeft geprobeerd om in brieven en op de website zo duidelijk mogelijk uiteen te zetten wat het verschil is tussen tijdelijke bescherming en een asielaanvraag. Dat een aantal derdelanders zich niet bewust was van het feit dat zij een asielaanvraag hadden ingediend, heeft er mogelijk aan bijgedragen dat de verschillende brieven die zij van mijn ministerie en van de IND hebben ontvangen als verwarrend en onduidelijk werden ervaren. Ik betreur het zeer als er verwarring is ontstaan.
Kunt u zich voorstellen dat deze chaotische informatievoorziening extra verwarrend is voor mensen die de Nederlandse taal niet machtig zijn en dat een en ander niet helpt in de ordentelijke organisatie van een asielaanvraag of vertrek?
Zoals eerder genoemd is geruime tijd bekend dat de tijdelijke bescherming voor derdelanders zou worden beëindigd per 4 september 2023. Hierover zijn de derdelanders op verschillende momenten en op diverse manieren geïnformeerd, zie antwoord op vraag 1. De informatie in de brieven in aanloop naar 4 september was consistent.
In het Nederlandse bestuursrecht vindt de communicatie aan de belanghebbende plaats in het Nederlands. Dat is ook van toepassing in het vreemdelingenrecht en daarmee in deze zaken. Desalniettemin is met betrekking tot de asielaanvraag en de beëindiging van de tijdelijke bescherming tevens (deels) in het Engels gecommuniceerd, waarbij in begrijpelijke bewoordingen is uitgelegd waar de brieven over gaan en welke gevolgen daarin voor de derdelander staan beschreven. Voor meer informatie is verwezen naar de website van de IND. Het telefoonnummer van de IND-informatielijn en contactgegevens van VWN zijn ook gegeven, zodat derdelanders die kunnen benaderen voor vragen. Vreemdelingen hebben tevens de mogelijkheid om zich te laten bijstaan door een advocaat.
Hoe is de individuele beëindiging van de beschermingsrichtlijn voor derdelanders juridisch getoetst? Wanneer is deze toetsing in gang gezet?
Voor het kabinetsbesluit van 19 juli 2022 is onderzocht of het kabinet de tijdelijke bescherming voor deze groep kon beëindigen.
Toen in januari 2023 vanuit enkele deskundigen twijfels werden geuit of beëindiging van de tijdelijke bescherming onder de RTB voor een specifieke groep mocht, is nogmaals door de juristen van mijn ministerie een juridische analyse gedaan naar de mogelijkheid tot het beëindigen van de tijdelijke bescherming voor deze groep. Opnieuw volgde daaruit de conclusie dat het beëindigen van de RTB voor derdelanders juridisch houdbaar is.
Vindt u, met de huidige kennis, dat er voldoende en voldoende tijdig is gestart met deze juridische toets?
Ja. Voorafgaand aan het kabinetsbesluit op 19 juli 2022 is door de juristen van mijn ministerie getoetst dat beëindiging van de RTB rechtmatig wordt geacht. Dit is later nogmaals getoetst en bezien in het licht van hetgeen de wetenschap hierover heeft geschreven. Tevens is vanuit de IND de pilot «beëindiging RTB» opgestart, met als doel vroegtijdig te bezien of de rechtspraak de visie onderschrijft dat verblijf onder de RTB voor deze groep kan worden beëindigd. Ondanks de inzet van de IND, advocatuur, VWN, Raad voor de Rechtsbijstand en de rechtspraak is het helaas niet gelukt om dit in een definitief juridisch bindend oordeel van de RvS bevestigd te krijgen vóór 4 september.
Waarom houdt u vast aan het beëindigen van het recht op opvang en werk voor derdelanders per vier september aanstaande, als de uitspraak van de andere proefprocessen en het hoger beroep pas na deze datum komt, en we dus niet zeker weten of de gekozen aanpak juridisch houdbaar is?
Op 30 maart 2022 en 18 juli 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de categorieën personen die in Nederland onder de reikwijdte van de RTB vallen en welke wijzigingen daarin per 18 juli 2022 doorgevoerd zijn. Reden voor mijn besluit om de reikwijdte aan te passen, is dat Nederland een ruimhartiger beleid voerde dan andere EU-landen en ruimhartiger dan vereist is in het Raadsbesluit. De groep derdelanders waarvan de tijdelijke bescherming wordt beëindigd, had een tijdelijke verblijfsvergunning in Oekraïne ten tijde van het uitbreken van het conflict, bijvoorbeeld voor werk of studie. Zij zijn na het uitbreken van het conflict opgevangen in Nederland. Vanwege het voortduren van de oorlog in Oekraïne en de aanhoudende druk op opvang en voorzieningen, is op 18 juli 2022 bekendgemaakt dat deze groep dient terug te keren naar hun land van herkomst. Indien iemand te vrezen heeft in zijn land van herkomst, kan hij asiel aanvragen in Nederland.
Zoals inmiddels bekend is geworden, heb ik 2 september jl. besloten de gevolgen voor de gehele groep derdelanders waarvan de tijdelijke bescherming per 4 september zou worden geëindigd van deze beëindiging te bevriezen tot de RvS uitspraak in hoger beroep heeft gedaan. Die keuze is toegelicht in het bericht dat het NCC op mijn verzoek aan de gemeenten heeft gezonden. Uw Kamer heeft daarvan op 2 september jl. een afschrift ontvangen.
Redengevend hiervoor was dat de RvS op 1 september jl. een uitspraak deed op een verzoek van een derdelander om een voorlopige voorziening (hierna: vovo) te treffen met als strekking dat hij zal worden behandeld alsof het recht op tijdelijke bescherming op grond van de RTB op hem van toepassing blijft totdat uitspraak wordt gedaan in zijn hoger beroep. Gelet op de belangen die door de vreemdeling en namens mij naar voren zijn gebracht, en in het licht van de divergerende jurisprudentie van de rechtbanken, heeft de voorzieningenrechter van de RvS een voorlopige voorziening getroffen.4 Dit betekent dat in deze individuele casus de derdelander gebruik kan blijven maken van alle rechten die verbonden zijn aan de eerder verleende tijdelijke bescherming tot aan de uitspraak door de RvS in het hoger beroep. De uitspraak van de RvS ziet enkel op de derdelander die het verzoek om een voorlopige voorziening heeft gedaan en geldt niet voor de hele groep derdelanders. Echter, deze uitspraak is een indicatie wat de RvS gaat doen met de andere verzoeken om een voorlopige voorziening in hoger beroep. De RvS benadrukt dat deze beslissing niet vooruitloopt op het eindoordeel.
De RvS heeft aangegeven dat het definitieve oordeel in het hoger beroep over de beëindiging van de bescherming van deze groep derdelanders niet eerder dan november 2023 wordt verwacht. Dat maakt dat er geen juridische duidelijkheid zou komen over de juridische juistheid van de beëindiging van de RTB voor deze groep derdelanders voor 4 september, maar evenmin voor het verstrijken van de vertrektermijn van 28 dagen waarbinnen de gemeenten coulance kunnen betrachten bij het beëindigen van de opvang. Daarom ben ik tot het besluit gekomen om de gevolgen van de beëindiging van de RTB voor de groep derdelanders te bevriezen tot aan de definitieve uitspraak van de RvS. Van belang was daarbij dat de verschillende uitspraken van de rechtbanken aanleiding gaven tot onrust bij gemeenten en derdelanders.
Hoe wordt voorkomen dat er alsnog een grote chaos ontstaat als blijkt dat (voor bepaalde groepen) het beroep wordt toegewezen?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop meld ik dat momenteel wordt bezien welke verschillende scenario’s er zijn in relatie tot de definitieve uitspraak van de Raad van State en hoe dan te handelen.
Op welke datum worden de individuele besluiten waarmee de tijdelijke bescherming per vier september wordt beëindigd belendgemaakt aan de betrokkenen? Is er dan voor deze betrokkenen nog voldoende tijd en gelegenheid om daartegen beroep in te stellen en om een voorlopige voorziening te vragen waarmee de rechtsgevolgen van de beëindiging worden opgeschort voor de duur van het beroep bij de rechtbank?
Derdelanders hebben eerder een voornemen tot beëindiging van de tijdelijke bescherming ontvangen waarop ze per zienswijze hebben kunnen reageren indien zij van mening zijn recht te hebben op bescherming onder de RTB. Sinds 7 augustus jl. informeert de IND derdelanders per individueel besluit over de beëindiging van de tijdelijke bescherming per 4 september. Bij de beschikking wordt de ingediende zienswijze meegenomen. In het besluit tot beëindiging van de tijdelijke bescherming is de derdelander gewezen op de mogelijkheid tot het indienen van beroep en het vragen van een voorlopige voorziening. Gedurende dit gehele traject kan hij zich laten bijstaan door een advocaat.
Gelet op de situatie zal beschreven in het antwoord op vraag 6, is het instellen van voorlopige voorzieningen op dit moment in de regel niet meer aan de orde, omdat er daarvoor geen belang is.
Heeft de rechtspraak voldoende capaciteit om de (mogelijk duizenden) verzoeken vóór 4 september te beoordelen? Heeft u daarover overleg gevoerd en afspraken gemaakt met de rechtspraak?
Gelet op de situatie zoals beschreven in het antwoord op vraag 6, is dit niet meer aan de orde.
Wat doet u om te zorgen dat, als de beëindiging van de tijdelijke bescherming onrechtmatig wordt bevonden door de Raad van State, derdelanders die intussen uit de opvang zijn gezet, kunnen terugkeren naar de opvangvoorziening waar zij nu verblijven en vaak een baan hebben gevonden?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. In aanvulling daarop meld ik dat momenteel wordt bezien welke verschillende scenario’s mogelijk zijn na de definitieve uitspraak van de Raad van State.
Hoeveel extra mensen worden er in de asielopvang verwacht? Is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) reeds voldoende voorbereid op de komst van deze mensen?
Er zal gedurende de bevriezing van de gevolgen van de beëindiging van de tijdelijke bescherming geen overdracht meer plaatsvinden van derdelanders die hebben aangegeven de asielprocedure te willen doorlopen van de gemeentelijke opvang naar de COA opvang. Dat betekent dat ook derdelanders met een lopende asielaanvraag (of een beroepsprocedure) in de gemeentelijke opvang zullen blijven tot de uitspraak van de RvS. De groep die reeds is overgedragen, blijft in beginsel bij het COA. Dit om onnodige overplaatsingen te voorkomen en vanwege de omstandigheid dat de opvangplekken in de gemeentelijke opvang inmiddels door andere personen worden bezet en nieuwe plekken schaars zijn.
Waarom is ervoor gekozen gastgezinnen die derdelanders uit Oekraïne opvangen per september te confronteren met allerlei financiële consequenties als zij hun gasten langer op willen vangen? Deelt u de mening dat dit bijzonder ondankbaar is richting mensen die anderhalf jaar lang mensen in hun eigen huis hebben opgevangen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die zich zo lang vrijwillig inspannen niet in de financiële problemen komen?
Het kabinet is gasthuishoudens zeer erkentelijk voor het openstellen van hun huizen en het bieden van onderdak aan ontheemden uit Oekraïne na de inval van Rusland. Er is voor de derdelanders na het besluit van het kabinet om de tijdelijke bescherming te beëindigen op 19 juli 2022 voldoende tijd geweest om hun vertrek uit Nederland voor te bereiden en het gasthuishouden per 4 september te verlaten. Gezien de huidige ontwikkelingen die ik hiervoor (in het bijzonder bij vraag 6) heb beschreven, zal deze groep bij het gasthuishouden mogen verblijven tot aan de uitspraak van de RvS.
Over mogelijke financiële gevolgen voor gasthuishoudens, zijn derdelanders per brief op 27 juni 2023 geïnformeerd. Aan deze brief was tevens een flyer gericht aan de gasthuishoudens toegevoegd. Aanvullend is door de Dienst Toeslagen uitgezocht welke gasthuishoudens toeslagen ontvangen. De gezinnen waar, door het vervallen van de RTB, mogelijk gevolgen zouden ontstaan voor (de hoogte van) hun toeslagen zijn telefonisch en per brief gecontacteerd.
Inmiddels is de situatie door de recentelijke besluitvorming weer gewijzigd, ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. Derdelanders worden centraal geïnformeerd over ontwikkelingen en mogelijke gevolgen voor overheidsregelingen, om te voorkomen dat informatievoorziening door verschillende uitvoeringsorganisaties gefragmenteerd plaatsvindt en onduidelijkheid ontstaat.
Welke verdere stappen bent u van plan te nemen om vrijwillige terugkeer te bevorderen?
Ook gedurende de bevriezing kunnen derdelanders gebruik maken van het ingestelde remigratiebeleid. Dit beleid is erop gericht vrijwillig vertrek te stimuleren en ondersteunen. De derdelander die zich tijdig aanmeldt wordt ondersteund met een financiële bijdrage van € 5.000,–. Na de uitspraak van de RvS zal worden bezien of het remigratiebeleid wordt verlengd.
Bent u bereid deze vragen allemaal individueel te beantwoorden en dit voor 4 september te doen?
Het is helaas niet gelukt om voor 4 september antwoord te geven.