Het hoogwater in Woltersum en andere plaatsen in de de provincies Groningen en Friesland en de roep om de aanleg van een extra gemaal in Lauwersoog |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de artikelen «Narrow Escape»1, «Verstevigen dijk begint dinsdag»2 en «Atsma: geen prioriteit aan nieuw gemaal Lauwersoog»?3
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Waarom zijn er geen concrete en duurzame maatregelen genomen nadat al in 2004 bekend was dat van de 51 kilometer boezemkade 9,1 kilometer van het Eemskanaal niet voldeed aan alle vereiste normen voor stabiliteit en werd gekozen voor het slechts gedeeltelijk plaatsen van damwanden, terwijl in 2010 opnieuw grote problemen werden geconstateerd met de Groningse (zee)dijken?
De provincie Groningen heeft de normen voor de regionale waterkringen in 2005 vastgesteld. Daarna heeft het waterschap Noorderzijlvest de regionale waterkeringen getoetst. Hieruit is naar voren gekomen dat diverse trajecten verbeterd dienden te worden. Het waterschap geeft aan dat vrijwel alle werkzaamheden uitgevoerd zijn. Zo is een deel van de Eemskanaaldijk voorzien van een stalen damwand. Een ander deel van de verbetering maakt onderdeel uit van het project Dijkpark (Ten Boer).
De Groningse zeedijken maken onderdeel uit van het stelsel van primaire waterkeringen. Deze worden periodiek getoetst op basis van de Waterwet. Hierover heb ik u per brief van 29 november 2011 geïnformeerd in het kader van de derde landelijke rapportage toetsing primaire waterkeringen4. Verbetering van deze dijken maakt onderdeel uit van het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma (nHWBP).
Klopt het dat het nog 8 tot 10 jaar gaat duren voordat de Eemskanaaldijk tussen Garmerwolde en Woltersum verstevigd zal zijn (het Dijkpark)?
Het waterschap is al begonnen met het verbeteren van de Eemskanaaldijk te Woltersum. De huidige toplaag wordt verwijderd en vervangen door een nieuwe kleilaag. Hiermee wordt bereikt dat de opgetreden kwel door de dijk wordt gestopt. Maatregelen voor andere locaties worden parallel uitgewerkt. Voor 1 oktober 2012 zal het waterschap de kwaliteit van de Eemskanaaldijk verder verbeteren.
In het plan voor het Dijkpark (Ten Boer) wordt de Eemskanaaldijk ingepast in de lange termijn visie van deze regio. Met de realisatie van het Dijkpark, dat uit diverse (ruimtelijke) maatregelen bestaat, is, volgens de oorspronkelijke planning, circa 8 jaar gemoeid.
Klopt het dat de Eemskanaaldijk niet veilig wordt als er 16 meter gerijpte bagger aangeplakt zal worden, maar de dijk 46 meter breder moet worden zodat de veiligheid van mens en dier wel zou zijn gegarandeerd?
De verbetering van de Eemskanaaldijk bestaat uit twee fases. In de eerste fase, korte termijn, wordt de bestaande toplaag vervangen door een ondoorlatende kleilaag. In de tweede fase wordt voor 1 oktober 2012 de veiligheid verder verbeterd. Wat dit betekent voor de breedte van de dijk, is nu nog niet aan te geven, dat kan per locatie verschillend zijn, afhankelijk van de te kiezen wijze van versterken.
Daarnaast wordt gewerkt aan de lange termijn ontwikkeling in het kader van het Dijkpark Ten Boer. Daarbij wordt een dijkconcept uitgewerkt, waarbij het dijklichaam naast bescherming ook de mogelijkheid voor medegebruik krijgt. Daar hoort een dijkbreedte bij van circa 46 meter.
Waarom is het voor maatschappelijke organisaties en individuele burgers niet mogelijk om inzage te krijgen in het FUGRO-rapport waarin staat dat de Eemskanaaldijk met de huidige genomen en voorgestelde maatregelen nog steeds niet veilig is?
Het FUGRO-rapport, waarvan het waterschap de opdrachtgever is, dateert van december 2011 en is thans via de website van het waterschap beschikbaar.
Welke gevolgen zou een dijkdoorbraak bij Garmerwolde hebben voor twee risicovolle installaties: Swiss Combi, een slibverwerkingssysteem en de rioolwaterzuiveringsinstallatie Garmerwolde, beide liggend vlak achter de dijk?
Een dijkdoorbraak zou beteken dat het achterliggende gebied onder water komt te staan. Dit betekent dat ook de twee genoemde installaties onder water komen te staan. Om dit op voorhand te voorkomen heeft het waterschap noodmaatregelen getroffen, door het plaatsen van een tijdelijke waterkering bestaande uit zandzakken.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om de Eemskanaaldijk maar ook de andere zwakkere dijken in Groningen en Friesland daadwerkelijk aan te pakken en het zo daadwerkelijk veilig te maken voor inwoners van beider provincies?
Dit is een verantwoordelijkheid van de regionale waterkeringbeheerders, de waterschappen Fryslân en Noorderzijlvest. De provincie Friesland respectievelijk Groningen dient hierop toe te zien. Zie verder het antwoord op vraag vier van het lid Holtackers (CDA).
Is het waar dat u niet van plan bent de brede politieke en maatschappelijke oproep voor een extra gemaal in Lauwersoog te honoreren terwijl 800 inwoners van Woltersum en het Eemskanaal ternauwernood zijn ontsnapt aan een grote overstroming met enorme gevolgen voor mens en dier, huishoudens en veehouderijen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 van de heer Holtackers (CDA).
Is het waar dat u van mening bent dat extra spuicapaciteit op het IJsselmeer een betere oplossing is voor hoogwater en wateroverlast voor de bescherming van mens en dier in Noord-Nederland dan het realiseren van een extra gemaal in Lauwersoog?
Rijk en regio hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid in de afvoer van overtollig water afkomstig uit Noord-Nederland. De noordelijke regio voert immers het overtollige water af naar het IJsselmeer, de Waddenzee en de Eems-Dollard. De mate van afvoer is afhankelijk van de waterstanden in deze drie gebieden.
Het peilbeheer van het IJsselmeer is een verantwoordelijkheid van het Rijk. Het realiseren van extra spuicapaciteit in de Afsluitdijk heeft effect op het beter handhaven van het waterpeil op het IJsselmeer. Dat is van belang voor delen van Friesland.
De regionale waterbeheerder is verantwoordelijk voor de aanvoer naar het Lauwersmeer en vervolgens de afvoer naar de Waddenzee, inclusief de keuze voor het realiseren en financieren van een extra gemaal in Lauwersoog.
De juridische houdbaarheid van de verplichting voor zorgverleners om mee te werken aan het Elektronisch Patiëntendossier |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op een artikel van Mr. A. van Eldijk, waarin hij betoogt dat de verplichting voor zorgverleners om mee te werken aan het Elektronisch Patiëntendossier juridisch onhoudbaar is?1
Voor alle helderheid, er is momenteel geen verplichting tot aansluiting op het landelijk schakelpunt.
Ik ben het oneens met de stelling van Mr. A. van Eldijk. Het artikel gaat voorbij aan het feit dat aanmelding van gegevens alleen is toegestaan met toestemming van de patiënt. Oftewel als de patiënt geen toestemming geeft mogen er geen gegevens beschikbaar worden gesteld. De zorgverlener blijft hiermee binnen de grenzen van het beroepsgeheim. De zorgverlener zal in het geval van een verplichting tot aansluiting op het Landelijk Schakelpunt, die er nu dus niet is, wel zijn systeem geschikt moeten maken voor het aanmelden en uitwisselen van gegevens. Op deze wijze krijgt de patiënt een recht op elektronische uitwisseling van zijn gegevens.
Deelt u de mening dat onder meer alle informatie die een patiënt aan de zorgverlener toevertrouwt en alle handelingen die de zorgverlener verricht, zoals het uitschrijven van recepten, de gekozen therapie en het aanhouden van een dossier van de patiënt, onder het beroepsgeheim vallen? Hoe verhoudt zich dit met de dwang om mee te werken aan het private EPD die zorgverzekeraars via hun contracteerbeleid uitoefenen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er bestaat op dit moment geen verplichting tot meewerken aan het EPD. Alle informatie die een patiënt aan de zorgverlener toevertrouwt en de handelingen die de zorgverlener verricht vallen onder het beroepsgeheim. Het deelnemen aan het private EPD conflicteert hier echter niet mee, zoals aangegeven bij antwoord 1. Zorgaanbieders mogen alleen gegevens beschikbaar stellen indien patiënten daarvoor toestemming geven.
Wat is uw reactie op de stelling dat het door zorgverzekeraars laten afdwingen van de aanlevering van behandelgegevens door zorgverleners doormiddel van het opnemen van bepalingen hierover in contracten juridisch niet mogelijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Allereerst merk ik op dat, zoals door mij aan uw Kamer is gemeld bij brief van 18 januari 2012 (Tweede Kamer Vergaderjaar 2011–2012, 27 527 nr. 101), uit de door Zorgverzekeraars Nederland gegeven toelichting blijkt dat verzekeraars voor 2012 nog geen consequenties verbinden aan het niet aangesloten zijn op het LSP. Er geldt voor dit jaar dan ook nog geen verplichting voor zorgaanbieders om aangesloten te zijn.
Verzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over het, in voorkomende gevallen, op veilige en gestandaardiseerde wijze elektronisch communiceren tussen zorgaanbieders onderling. Zoals bij antwoord 1 is aangegeven geldt hierbij dat zorgaanbieders alleen gegevens beschikbaar stellen als er sprake is van toestemming van de patiënt.
Overigens verwijzen zorgverzekeraars bij hun contractering altijd naar de door de beroepsgroep gedragen standaarden en zien de koepels van de zorgaanbieders, die betrokken zijn bij de uitwisseling van medicatieberichten en berichten in het kader van de waarneming huisartsen, aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor de beroepsgroep. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitsnorm voor die beroepsgroep geldt.
Hoe verhoudt het feit dat de opslag, uitwisseling en gebruik van de verplicht aangeleverde behandelgegevens niet meer plaatsvinden onder de controle van bij de behandeling betrokken zorgverleners zich tot het medisch beroepsgeheim? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het medisch beroepsgeheim geldt onverkort. Zowel bij het verstrekken als raadplegen van medische gegevens geldt het beroepsgeheim voor zorgverleners. Uitwisseling van medische gegevens is toegestaan als er sprake is van toestemming van de patiënt. Met toestemming van de patiënt mag de zorgverlener gegevens beschikbaar stellen.
Kunt u uw bespiegeling geven over wat er met een huisarts gebeurt die via de inkoop van zorg gedwongen wordt tot gegevensuitwisseling via het EPD, terwijl hij van zijn patiënten het verzoek kan krijgen om geen gegevens uit te wisselen?
De huisarts zal, als zijn beroepsgroep aansluiting op het LSP tot kwaliteitsnorm heeft gemaakt, zijn systeem moeten aansluiten op het Landelijk Schakelpunt. De huisarts zal vervolgens gegevens beschikbaar moeten stellen van patiënten die daarvoor toestemming hebben gegeven. Van patiënten die geen toestemming hebben gegeven mogen geen gegevens beschikbaar worden gesteld, de patiënt bepaalt dus zelf of zijn gegevens mogen worden uitgewisseld.
Veel te dure verblijfsvergunningen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Heeft u kennisgenomen van de stellingname van de advocaat-generaal bij het Hof Justitie van de Europese Unie (HvJ) die in de zaak van de Europese Commissie tegen Nederland, aangeeft dat Nederland te hoge leges voor verblijfsvergunningen vraagt?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja.
Ik deel het standpunt van de advocaat-generaal niet; uitgangspunt van het beleid is dat de leges kostendekkend dienen te zijn. Die kostendekkendheid is, zoals ik in mijn brief van 31 januari jl heb aangegeven, 65%. In dat licht bezien zijn de leges niet te hoog.
Voor de meest kwetsbare categorieën vreemdelingen, bijvoorbeeld asielzoekers, hun nareizende gezinsleden en slachtoffers van mensenhandel, geldt bovendien vrijstelling van legesheffing.
Ik wacht de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie af.
Deelt u de mening dat het bedrag voor leges niet zo hoog mag zijn dat het personen die niet voldoende financiële middelen hebben, afschrikt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de leges niet zo hoog mogen zijn dat zij daadwerkelijk de komst van vreemdelingen naar Nederland belemmeren.
Voor vreemdelingen die voor een regulier verblijfsdoel naar Nederland willen komen, geldt het vereiste dat wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan. In het kader van gezinsmigratie geldt dat het gezinslid in Nederland aan het inkomensvereiste dient te voldoen. Hiermee is voldoende geborgd dat de leges voldaan kunnen worden. Ik ben dan ook van mening dat de leges in de praktijk niet belemmerend werken. Als garantie geldt bovendien dat bij een gerechtvaardigd beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens de mogelijkheid bestaat om vrijstelling van de legesheffing te verkrijgen als de aanvrager aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te kunnen voldoen.
Kunt u de Kamer te zijner tijd uw reactie toesturen op de uitspraak van het HvJ en daarbij expliciet toelichten wat de uitspraak betekent voor de haalbaarheid van de ambitie van dit kabinet om de leges kostendekkend te laten zijn?
Ja.
Wanneer kan de Kamer het overzicht van de kostenopbouw en de effecten van de legesverhoging tegemoet zien zoals verzocht met de moties Schouw c.s.?2
Deze brief is op 31 januari 2012 aan uw Kamer toegezonden.
Beschietingen van kinderen bij de grens met de Gazastrook |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het urgent appeal bericht van Defence For Children waarin melding wordt gemaakt van dertig zaken waarin kinderen zijn beschoten vlakbij de grens met de Gazastrook?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze gewelddadigheden specifiek gericht op Palestijnse kinderen?
Ik veroordeel elke vorm van geweld dat gericht is tegen kinderen. Ik kan op basis van de beschikbare informatie niet beoordelen of deze Israëlische militaire acties zoals in de vraag gesteld zich specifiek tegen kinderen richtten. Israël heeft om veiligheidsredenen een bufferzone van 300 meter ingesteld en de Gazaanse bevolking hiervan op de hoogte gesteld.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de Israëlische overheid steeds meer restrictieve maatregelen neemt om mensen die zich binnen 300 meter van de grens met de Gazastrook bevinden te bedreigen met geweld?
Israël heeft te kampen met raketaanvallen door extremistische groeperingen vanuit de Gazastrook. Het land heeft het recht en de plicht zijn burgers daarvan zoveel mogelijk te vrijwaren en neemt daartoe maatregelen. De Nederlandse regering verwacht van Israël dat die maatregelen in overeenstemming zijn met het internationaal recht, waaronder humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat de Israëlische overheid bewust ladingen met bouwmateriaal blokkeert met als gevolg dat in dit tempo het 78 jaar zal duren om Gaza weer op te bouwen?2
Israël heeft in juni 2010 toegezegd zich in te spannen om de toegang van goederen naar Gaza, o.a. van bouwmaterialen, op te voeren. Ik constateer een toename van de invoer van goederen en bereidheid de toegang verder te verruimen.
Deelt u de mening dat de gewelddadigheden richting kinderen en het bewust blokkeren van bouwactiviteiten in strijd zijn met internationale verdragen en het internationaal recht? Indien nee, waarom niet?
De regering erkent dat Israël legitieme veiligheidsbehoeften heeft. Zij gaat ervan uit dat de Israëlische autoriteiten hierin voorzien op een wijze die strookt met hun verantwoordelijkheden onder internationaal recht. Waar daarover zorgen bestaan, worden deze met Israël gedeeld.
Op welke wijze heeft u uw zorgen geuit over deze ontwikkelingen, die strijdig zijn met het huidige liberale beleid van de Israëlische overheid? Heeft u uw zorgen tevens geuit richting uw Israëlische ambtsgenoot? Indien nee, waarom niet?
De in het vorige antwoord gevende zorgen deel ik ook met mijn ambtgenoot.
Toezicht op goede doelen |
|
Farshad Bashir , Ewout Irrgang , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aflevering «Gift op drift» van het VPRO-programma Argos d.d. 14 januari 20121? Kunt u in uw reactie vooral ingaan op de resultaten uit het onderzoek van de Stichting Centraal Informatiepunt Goede Doelen (CIGD) dat veel organisaties niet aan alle voorwaarden voldoen om in het register van algemeen nut beogende instellingen (ANBI-register) te worden opgenomen, maar toch in het register zijn opgenomen?
Het onderzoeksrapport van de Stichting Centraal Informatiepunt Goede Doelen (CIGD) is opgevraagd. Het CIGD heeft ondanks herhaaldelijk aandringen om inzage in het volledige rapport er voor gekozen alleen een geanonimiseerd en geaggregeerd uittreksel van het onderzoek te verstrekken. Aan dit uittreksel kunnen geen inhoudelijke conclusies worden verbonden. Ik kan dus helaas geen oordeel geven over het onderzoeksrapport. In algemene zin is het zo dat bestuurders van instellingen die zijn opgenomen in het ANBI-register op het aanvraagformulier ANBI hebben verklaard dat deze instellingen voldoen aan alle voor ANBI's gestelde eisen. De Belastingdienst oefent toezicht uit op de feitelijke werkzaamheden van ANBI’s, waarbij onder meer wordt onderzocht of die werkzaamheden passen in de statutaire doelstelling en of aan de overige voorwaarden voor ANBI’s is voldaan. Indien mocht blijken dat een instelling niet voldoet aan één of meer voorwaarden, dan kan de Belastingdienst het bestuur van een instelling verzoeken om binnen een redelijke termijn de omissies te herstellen. Uiteindelijk kan de Belastingdienst ook de ANBI-status intrekken. Bij misbruik van de ANBI-status kan deze met terugwerkende kracht worden ingetrokken.
Hoe zorgelijk is het dat verschillende goededoelenorganisaties geen opvraagbaar beleidsplan hebben (19,6%), niet voldoen aan de complete bestuurseis (64%) en het toezicht helemaal niet gescheiden houden van de uitvoer (18%)?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat de Belastingdienst doen om iedere goededoelenorganisatie die is opgenomen in het ANBI-register wel aan alle voorwaarden te laten voldoen? Gaat de Belastingdienst bijvoorbeeld ANBI-statussen intrekken wanneer zij niet voldoen aan de voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat de u de aangenomen motie Omtzigt/Van Vliet3 uitvoeren, waarin wordt verzocht verschillende gegevens in het ANBI-register openbaar te maken? Wanneer verwacht u de aangevulde versie van het ANBI-register openbaar te maken?
Op dit moment heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een wetsvoorstel in voorbereiding waarin de plicht voor ANBI’s om hun balans en staat van baten en lasten te publiceren zal worden geregeld. Het streven is dat dit wetsvoorstel voor de zomer kan worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Daarnaast werken de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Financiën en de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie samen om een gezamenlijke moderne visie op toezicht en transparantie te ontwikkelen. Dit is zo afgesproken in het convenant «Ruimte voor geven». In deze visie zal ook aandacht worden geschonken aan het openbaar maken van gegevens die betrekking hebben op ANBI’s.
Ganzen in de motoren van een Boeing op de polderbaan |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het u bekend dat op 10 januari jl. wederom een Boeing 767 op 300 meter voor de landing op de Polderbaan ganzen in de motoren heeft gekregen?1
Ja
Kunt u aangeven hoeveel van dergelijke incidenten zich het afgelopen jaar hebben voorgedaan, welke gevolgen deze hadden en hoeveel kosten voor bijvoorbeeld het inschakelen van hulpdiensten hierdoor gemaakt zijn?
In 2011 waren er drie aanvaringen met ganzen en één bijna botsing met ganzen. Bij één aanvaring was de motor zwaar beschadigd en bij een andere de neus ingedeukt. Bij de bijna botsing kon de piloot nog net stoppen toen hij door een melding van de vogelwacht hierop werd gewezen.
In 2012 waren er tot nu toe al twee forse aanvaringen, waarvan bij één – door u aangehaald – is vastgesteld dat het om ganzen ging.
Als de motor beschadigd is of vervangen moet worden levert dat een schadepost op van 1 tot 5 miljoen euro. Verder zijn de indirecte kosten als gevolg van een vogelaanvaring (met name vertraging en compensatie) fors. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen worden naast de hulpdiensten van Schiphol de regionale hulpdiensten ingeschakeld. Dergelijke situaties hebben zich noch in 2011 noch in 2012 voorgedaan.
Welke inspanningen zijn gedaan ter voorkoming van deze incidenten?
Er wordt langs meerdere sporen gewerkt om vogelaanvaringen te voorkomen. Door de verschillen in bevoegdheden, bestemmingen en eigendom is het regiem binnen de hekken anders dan daarbuiten.
Alvorens een baan vrij te geven voor gebruik wordt door Schiphol Bird Control visueel gecontroleerd of er geen vogels in de directe nabijheid aanwezig zijn. Het vestigen van vogels wordt tegengegaan. Binnen de hekken door het gebied zo onaantrekkelijk mogelijk gemaakt. Buiten de hekken door tot een afstand van 6 km bestemmingen met een vogelaantrekkende werking te weren. Deze bestemmingen zijn alleen mogelijk met een Verklaring van geen bezwaar van de minister van Infrastructuur en Milieu.
Het foerageren van vogels wordt onaantrekkelijk gemaakt. Binnen de hekken door keuze van grassoorten en aangepast groenbeheer. Buiten het gebied is het afgelopen jaar op zo’n 100ha een effectieve pilot gedaan met het onderwerken van graanresten direct na de oogst.
Er is sprake van intensief ver- en bejagen. Binnen de hekken is Schiphol Bird Control actief met het verjagen op het moment dat er gevlogen wordt met de inzet van o.a. valkeniers, gaskanonnen, bewegende poppen, groene laser etc. Buiten de hekken ligt de nadruk op bejagen en nestbehandeling. Binnen de ontheffing die hiertoe door de provincie Noord-Holland is verleend zijn er in 2011 ongeveer 9 500 ganzen afgeschoten rond Schiphol en zo’n 4 000 nesten bewerkt. De populatie is daarmee echter nog maar beperkt gereduceerd.
Deelt u de mening dat de veiligheid van reizigers door deze incidenten ernstig in het geding is? Deelt u bovendien de mening dat alle maatregelen om de veiligheid van de reizigers van en naar Schiphol te kunnen waarborgen linksom én rechtsom uitgevoerd moeten worden?
Ja. Bij meerdere gelegenheden, zoals mijn reactie op het rapport van de Onderzoeksraad Voor Veiligheid over de noodlanding van het toestel van Royal Air Maroc en in het overleg met de Kamer van 22 december jl., heb ik de urgentie van de aanpak benadrukt.
Kunt u aangeven op welke termijn alle maatregelen, inclusief het gebruik van koolzuurgas voor het doden van ganzen, beschikbaar zijn?
Aanvullend op de hiervoor beschreven maatregelen wordt gewerkt aan intensivering op alle sporen. Bijvoorbeeld de introductie van technische hulpmiddelen zodat op grotere afstanden en met meer nauwkeurigheid de aanwezigheid van grotere aantallen vogels kan worden bepaald. In 2012 zullen de eerste proeven daarmee starten en zullen de benodigde afspraken worden gemaakt over wie op basis van de informatie welke besluiten neemt.
Verder zal in 2012 een inventarisatie worden gemaakt van de ruimtelijke ontwikkelingen in de zone tussen de 6 en 13 km. Op basis daarvan zal in een AMvB worden vastgelegd op welke wijze rekening gehouden moet worden met de vogelaantrekkende werking van bepaalde bestemmingen.
Bovendien is er door de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, de boeren Miscanthusgroep uit de Haarlemmermeer en Wageningen UR een Green Deal Vogelwerende Teelt Olifantgras in de omgeving Schiphol overeengekomen. Het olifantgras biedt namelijk een natuurlijke verhoging van de vliegveiligheid omdat het een minder aantrekkelijk gewas is voor ganzen. Dit onderzoeksproject start in 2012.
Tevens worden in de omgeving van Schiphol afspraken gemaakt over het direct na de oogst onderwerken van graanresten met een vergoeding van de kosten. Dit initiatief zal worden uitgebreid met als doel dat op basis van langjarige verplichtingen alle agrariërs binnen een straal van 6km de graanresten onderwerken.
Tot slot zal in 2012 het populatiebeheer worden gecontinueerd. Afschot en nestbewerking zal intensief en blijvend worden ingezet. De benodigde verplichte stappen om CO2 als biocide beschikbaar te krijgen worden doorlopen. Vooralsnog ga ik er vanuit dat het proces voor de ruiperiode zover is gevorderd dat ik gebruik kan maken van mijn mogelijkheid om een tijdelijke vrijstelling af te geven om CO2 te mogen inzetten om tot een structurele afname van het aantal ganzen te komen.
Deelt u de mening dat, met het oog op de luchtverkeersveiligheid, snel ingrijpen noodzakelijk is en dat er dus een specifieke aanpak rondom Schiphol gewenst is? Welke éxtra maatregelen worden er tot aankomende zomer, wanneer het gebruik van koolzuurgas kan beginnen, genomen?
Zie antwoord vraag 5.
De gang van zaken tussen het ministerie en het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Leers |
|
Herinnert u zich het algemeen overleg dat u met de Kamer heeft gevoerd op 12 oktober 2011 over de misstanden bij het COA?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe de destijds door u geuite verontwaardiging over de bezoldiging van mevrouw Albayrak zich verhoudt tot de constateringen die op 10 januari 2012 door het Gerechtshof in Den Haag zijn gedaan, in het bijzonder ten aanzien van de zorgvuldigheid die in deze kwestie betracht had moeten worden door de werkgever en de verklaring voor het verschil in bezoldigingsgegevens, zoals weergegeven in rechtsoverwegingen 24 en 25 van het arrest?2
Kunt u nog eens helder uiteenzetten op welke wijze u als minister de afgelopen maanden en op welke momenten, contact hebt gehad met het COA en in het bijzonder met mevrouw Albayrak over haar bezoldiging? Indien nee, kunt u toezeggen dat dit punt expliciet wordt meegenomen in het reeds lopende onderzoek naar het COA?
Herinnert u zich dat u tijdens het algemeen overleg aangaf dat u heeft vastgesteld dat in ieder geval sprake was van een «inconsistentie in de informatie over de salarispositie van mevrouw Albayrak» zoals verstrekt door het COA omdat het salaris aanzienlijk boven de Balkenendenorm zou zijn en waarbij u aangaf achteraf verrast te zijn met «cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd»?1
Hoe verhoudt uw uitspraak over »volkomen» onjuiste cijfers van het COA zich tot de vaststelling van de rechter dat uit rapportages van KPMG Advisory en de Rijksauditdienst blijkt dat de informatie van het COA zoals vermeld in de brief van 27 september 2011, aansluit op de administratie van het COA?
Hoe verhoudt uw uitspraak over «volkomen» onjuiste cijfers door het COA zich tot de vaststelling van de rechter dat het verschil tussen de bezoldigingsgegevens in de brief van het COA en het ontvangen salaris kan worden verklaard door het verschil in arbeidsuren te weten tussen 36 en 40 uur?3
Kunt u toelichten welke rol u precies heeft gehad bij het op non-actief stellen van mevrouw Albayrak, mede gezien uw uitspraak in de Kamer dat «de onduidelijkheid over de cijfers» voor u «de limit» was en dat dit voor u aanleiding was om mevrouw Albayrak op non-actief te stellen?1
Wat is de reden dat u gezien de «ongerustheid en verontwaardiging» over de vermeende gang van zaken bij het COA, uw ferme uitspraken over het hoge inkomen van mevrouw Albayrak en gezien de door u destijds geconstateerde «inconsistentie in informatie», alleen heeft aangestuurd op een op non-actief stelling van mevrouw Albayrak en niet tevens op een ontslagprocedure?
Kunt u toelichten hoe uw optreden ten aanzien van de Algemeen Directeur van het COA zich formeel verhoudt tot de taak van de Raad van Toezicht van het COA om als werkgever op te treden en tot maatregelen tegen een werknemer te besluiten?
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot uw bewering in de Kamer dat u»vanaf het begin af aan bovenop de bezoldiging hebt gezeten» en dat negen maanden lang «uitgebreid overleg heeft plaatsgevonden over de vraag hoe de bezoldiging in overeenstemming kon worden gebracht» met de normering topinkomens?1
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot de excuses van uw directeur-generaal die zij namens het ministerie op 23 september 2011 en daarmee reeds voorafgaande aan het overleg met de Kamer, aan de Raad van Toezicht van het COA heeft aangeboden in verband met de onjuiste informatie van het ministerie over het salaris van mevrouw Albayrak?4
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot de e-mail van uw directeur-generaal waarin namens het ministerie wordt geadviseerd «communiceer naar buiten toe dat mevrouw Albayrak onder de voor de publieke sector geldende max inkomensnorm» zit?4
Hoe verhoudt uw uitspraak dat u «achteraf bent verrast met cijfers die volkomen anders blijken te zijn dan in eerste instantie is gezegd» zich tot de e-mail van uw directeur-generaal waarin door het ministerie wordt vastgesteld dat het inkomen van mevrouw Albayrak ongeveer tweeduizend euro hoger is dan de voor topmanagementgroep rijk gehanteerde norm, op basis waarvan voor aanpassing van het salaris, ondersteuning met advies wordt aangeboden door het ministerie?4
Herinnert u zich uw uitspraak in de Kamer dat zorgvuldig in deze kwestie aangaande het COA en mevrouw Albayrak moet worden opgetreden onder de stellingname «Eerst moeten de feiten op tafel liggen» en «Pas dan kun je tot een beoordeling komen en conclusies trekken»? Indien ja, kunt u toelichten waarom u dan niet terughoudender bent geweest in uw kwalificaties over de bezoldiging van mevrouw Albayrak, maar juist vooruitlopend op nader onderzoek of een gesprek met mevrouw Albayrak, met uw optreden en bewoordingen in de Kamer de schijn heeft gewekt dat de huidige bezoldiging van mevrouw Albayrak geheel niet conform afspraken met het ministerie zou zijn?
Kunt u aangeven wanneer de Kamer het door u tijdens het algemeen overleg van 12 oktober 2011 toegezegde overzicht, inclusief data, tegemoet kan zien waarin per datum precies wordt aangegeven waar en wanneer met u dan wel uw ambtenaren contact is geweest over de bezoldiging van mevrouw Albayrak en waarover precies is gesproken?
Kunt u toelichten welke «ingrijpende maatregelen», zoals verwoord in rechtsoverweging 31 van het arrest van het Gerechtshof Den Haag, door de ad interim bestuursvoorzitter van het COA per 1 januari 2012 zijn genomen?
Hoe verhoudt de positie van de ad interim bestuursvoorzitter van het COA zich tot de door de rechter gelaste terugkeer van mevrouw Albayrak in haar functie van Algemeen Directeur, nu de rechter constateert dat haar functie feitelijk hetzelfde is als de functie van Bestuursvoorzitter en de ad interim bestuurder dus feitelijk op de stoel van mevrouw Albayrak zit?5
Is de ad interim bestuursvoorzitter op enig moment dan wel in enige bewoordingen te verstaan gegeven dat hij waarschijnlijk voor ongeveer een jaar kan aanblijven en dat die tijd nodig is om een nieuwe bestuursvoorzitter te werven? Indien ja, bent u hiermee voornemens om mevrouw Albayrak niet haar werkzaamheden als Algemeen Directeur te laten hervatten? Indien nee, wat is uw reactie op de constatering van de rechter dat de verplichting om gedurende de op non-actiefstelling voorzieningen te treffen zodat werkzaamheden hervat kunnen worden, in dit geval bepaald onvoldoende zijn nageleefd door het COA?5
Op welke wijze zal de Raad van Toezicht van het COA bij de door de rechter gelaste hervatting van werkzaamheden door mevrouw Albayrak, waarborgen dat het lopende onderzoek naar de vermeende misstanden bij het COA onafhankelijk en onbelemmerde doorgang vindt?6
Deelt u de mening dat, in het licht van voorgaande vragen, uw informatie aan de Kamer over de bezoldiging van mevrouw Albayrak, inconsistent is gebleken? Indien nee, waarom niet?
Het artikel ‘KLM en Transavia in botsing met Schiphol’ |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «KLM en Transavia in botsing met Schiphol»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er iets veranderd is sinds de beantwoording van onze vragen ten aanzien van de botsing tussen KLM en Schiphol over de tarieven?2
De genoemde vragen aan de minister van Financiën hadden betrekking op een voorstel van Schiphol in 2010 om de transfertarieven te verhogen en de tarieven voor van Schiphol vertrekkende passagiers te verlagen. In het hierboven genoemde artikel in de Telegraaf gaat het om het besluit van Schiphol om alle tarieven met 4% te verhogen. De tariefregulering en de positie van de Staat als aandeelhouder die in de beantwoording van de hierboven vermelde vragen worden genoemd, is niet gewijzigd.
Gelden de conclusies uit het rapport van McKinsey & Company en Boston Consultancy Groep van april 2011 nog steeds?
Dit rapport, opgesteld in opdracht van Schiphol en KLM, gaat in op marktontwikkelingen en daarnaast specifiek op de consequenties van het voorstel van Schiphol uit 2010 om de transfertarieven te verhogen en de tarieven voor vertrekkende passagiers te verlagen. Zoals in het antwoord op vraag 1 genoemd, is een dergelijk tariefvoorstel thans niet aan de orde. De beschrijving van ontwikkelingen in de luchtvaartmarkt en kansen en bedreigingen voor de mainport Schiphol en KLM lijkt mij nog steeds actueel.
Hoe beoordeelt u het voornemen van Schiphol om, ondanks de passagiersgroei van het afgelopen jaar met de toezegging in 2009 om de tarieven niet te verhogen bij passagiersgroei, de prijzen te verhogen in het licht van de passage uit het Regeerakkoord waarmee toe wordt gezien op een concurrerend kostenniveau?3
De toezegging van Schiphol was dat men zich maximaal zou inspannen om een tariefsverlaging door te voeren op het moment dat het verkeer en vervoer weer substantieel is toegenomen tot het niveau van 2007. Schiphol heeft daarbij aangetekend dat noodzakelijke investeringen doorberekend moeten kunnen worden in de tarieven. Ik heb Schiphol gevraagd mij aan te geven hoe hier invulling aan wordt gegeven en wat dit betekent voor het tarievenbeleid. Schiphol heeft mij hierover nadere informatie toegezegd.
Kunt u aangeven of het huidige reguleringssysteem als transparant wordt geduid in de evaluatie van de Wet Luchtvaart? Zo ja, op welke manier is het systeem transparant? Zo nee, waarom niet?
Over de resultaten van de evaluatie van de Wet luchtvaart en het kabinetsstandpunt daarover zal ik u binnen enkele maanden informeren. Ik kan u al wel melden dat volgens onderzoeksbureau Ecorys de transparantie ten aanzien van de relatie tussen kwaliteit, investeringen en tarieven voor verbetering vatbaar is. In het kabinetsstandpunt zal worden aangegeven welke maatregelen hiertoe zullen worden genomen.
Wanneer is de evaluatie van de Wet Luchtvaart afgerond?
Het voor de evaluatie ingeschakelde onderzoeksbureau heeft inmiddels de werkzaamheden afgerond. Momenteel wordt mede op basis daarvan een kabinetsstandpunt voorbereid. Ik verwacht dat ik u de resultaten van de evaluatie en het kabinetsstandpunt begin april kan toesturen.
Bent u bekend met de plannen van Schiphol tot uitbreiden? Kunt u aangeven hoe wordt voorzien in het benodigde kapitaal?
Op dit moment heb ik hierover alleen globale informatie. De plannen zijn nog in ontwikkeling. Zo is Schiphol nog volop in gesprek met haar gebruikers over de plannen. De omvang van de investeringen en ook de financiering daarvan staan in dit stadium dus nog niet vast. Hoe dan ook is de staat als aandeelhouder van mening dat zijn deelnemingen in beginsel financieel onafhankelijk moeten opereren en dus geldt het uitgangspunt dat zij ook zelf in het benodigde kapitaal moeten voorzien voor de financiering van hun investeringen. Vandaar ook dat het van belang is dat deelnemingen hun investeringen kunnen terugverdienen.
Hoe verhouden de uitbreidingsplannen van Schiphol zich tot de eerder gedane toezegging niet grootschalig uit te breiden tot na 2014?3
Schiphol heeft destijds in 2009 aangegeven dat grote investeringen in de uitbreiding van het terminalgebouw op grond van de toenmalige marktverwachting in principe uitgesteld werden tot na 2014. Schiphol heeft toen tevens aangegeven dat men de marktontwikkeling nauwgezet volgt en dat investeringen al dan niet zullen worden heroverwogen afhankelijk van economische ontwikkelingen, de vraag van luchtvaartmaatschappijen naar piekuurcapaciteit, investeringsmogelijkheden en verwacht rendement. Ik heb van Schiphol begrepen dat het zwaartepunt van de investeringen van het zogenaamde masterplan na 2014 valt. Verder staat de fasering van dit plan nog niet vast.
Kunt u aangeven of Schiphol, gezien haar ambitie om uit breiden, investeringen in luchthaven Lelystad daarbij betrekt? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
De door Schiphol aangekondigde uitbreidingsplannen, die nog in ontwikkeling zijn, hebben betrekking op de mogelijke uitbreiding op de luchthaven Schiphol. Zoals u weet heb ik uw verzoek om nadere duiding te geven over de noodzakelijke investeringen in de luchthaven Lelystad en het bijbehorend tijdpad bij de heer Alders neergelegd en gevraagd om hier in zijn eindadvies over Lelystad aandacht aan te schenken.
Een Russische importstop vanwege het Schmallenbergvirus |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de importstop die Rusland heeft afgekondigd voor geiten en schapen vanwege het Schmallenbergvirus?1
Ik betreur de maatregelen die Rusland heeft genomen en zet mij er voor in om de grens zo snel mogelijk weer open te krijgen.
Direct nadat de Russische importbeperking bekend werd heb ik een brief aan de Russische autoriteiten geschreven met daarin een overzicht van de actuele stand van zaken en een opsomming van de acties die ik in gang heb gezet. Nadat dit weekend het virus in Nederland ook werd geconstateerd bij twee kalveren is daarover op maandag 23 januari een brief met aanvullende informatie gestuurd.
Het bedrijfsleven is ook direct op de hoogte gesteld van de beperkingen. Ik heb ook een gesprek gearrangeerd met de Russische Minister van Landbouw tijdens de Grüne Woche in Berlijn op 20 januari. Met Minister Skrynnik ben ik overeengekomen dat experts van de Europese Commissie, Duitsland en Nederland en haar experts om de tafel gaan zitten om de zaak in detail te bespreken.
Dit overleg zal naar verwachting op 30 januari in Moskou plaatsvinden.
Zijn er meer landen die een importstop overwegen?
Mexico heeft de import uit Nederland van genetisch materiaal van alle herkauwers gestopt. Ook naar de Mexicaanse autoriteiten is een brief uitgegaan. De veterinaire autoriteiten van de Volksrepubliek China en Argentinië hebben schriftelijke vragen gesteld. Deze zijn direct per brief beantwoord.
Gaat Rusland er van uit dat het virus via vlees, eicellen en sperma verspreid kan worden en deelt u die mening? Zo nee, is een importstop dan te rechtvaardigen?
De precieze Russische overwegingen die ten grondslag liggen aan de importbeperking zijn mij niet bekend.
Geldt de importstop voor alle landen waar het Schmallenbergvirus is aangetoond?
Ja.
Welke activiteiten zijn vanuit de Europese Unie en vanuit Nederland ondernomen om direct na het melden van de uitbraak voldoende uitleg te geven over alle tot nu toe bekende gegevens van het Schmallenbergvirus? Wat is de rol van de Standing Committee on the Food Chain and Animal Health (SCOFCAH) hierin?
Zie vraag 1.
Verder is er in het SCOFCAH gesproken over de uitbraak van het Schmallenbergvirus in diverse landen en heeft er op 20 januari 2012 een extra vergadering plaatsgevonden om met de lidstaten een handleiding voor monitoring van het Schmallenbergvirus te ontwikkelen.
In het SCOFCAH en de CVO-vergadering (Chief Veterinary Officers) worden alle relevante ontwikkelingen rond het Schmallenbergvirus besproken met de Lidstaten en de Europese Commissie.
De Europese Commissie heeft verder een informatiedocument verspreid naar de vertegenwoordigingen van de Europese Unie in landen buiten de EU.
Hoe groot is het risico dat er ook een importstop voor runderen wordt afgekondigd? Wat is de geschatte schade voor het Nederlandse bedrijfsleven van deze importstop?
Nu het virus ook is aangetroffen bij kalveren neemt het risico toe dat landen preventief hun grenzen tevens sluiten voor fokdieren, sperma en embryo’s van runderen.
De volgende exportcijfers zijn bekend.
2010
2011 t/m juni
2010
2011 t/m juni
aantallen
aantallen
€x1000
€x1000
Levende runderen
Export wereld
44 745 st
24 000 st
68 000
42 000
Waarvan buiten EU
18 719 st
13 000 st
31 000
24 000
Waarvan Rusland
9 000 st
6 500 st
19 000
13 000
Acht u het risico aanwezig dat landen terughoudend worden in het melden van ziekte uitbraken als importerende landen bij iedere melding van een dierziekte direct hun grenzen sluiten?
Nee, ieder land zal beseffen dat het niet melden uiteindelijk meer schade zal opleveren voor bestaande handelsrelaties. Hoe sneller de situatie in kaart gebracht kan worden, hoe sneller er gewerkt kan worden aan oplossingen.
Kunt u deze vragen beantwoorden in geval u op de aanstaande Grüne Woche in Berlijn van 19 tot 21 januari 2012 uw Russische ambtsgenoot hierover hebt gesproken en daar ook verslag van doen?
Zie vraag 1.
Het bericht 'Londen boos op Europese Hof na uitspraak over radicale Aboe Katada |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Londen boos op Europese Hof na uitspraak over radicale Aboe Katada»?1
Ja.
Bevinden zich in Nederland personen in een soortgelijke situatie (verdacht van terrorisme maar welke niet terug gestuurd kunnen worden)? Zo ja, om hoeveel personen gaat het?
Ja. In Nederland gaat het om een zeer beperkt aantal personen. Een exact aantal wordt in gevallen als deze niet gegeven in verband met de aard van de dossiers.
Wat vindt u van de motivering van het Europese Hof dat de vrees voor (en niet het bewijs) kennelijk voldoende is om deze radicale verdachte niet terug te sturen naar Jordanië?
Allereerst dient te worden opgemerkt dat – waar het Hof wordt gevraagd een oordeel te geven over de verenigbaarheid met het EVRM van de uitzetting van een uitgeprocedeerde asielzoeker – er vrijwel per definitie geen sprake kan zijn van «bewijs» als bedoeld in de vraag. De klacht luidt immers dat de betrokkene risico’s loopt ná uitzetting, die nu juist nog moet plaatsvinden. Bij gebreke van bewijs is de test die het Hof in zijn jurisprudentie heeft ontwikkeld die van «de substantiële grond voor het vermoeden dat de betrokkene na uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan behandeling in strijd met artikel 3 EVRM».
In de onderhavige zaak heeft het Hof geconcludeerd dat het door Abu Qatada gestelde risico op schending van artikel 3 (foltering en onmenselijke behandeling) voldoende wordt ondervangen door de tussen het Verenigd Koninkrijk en Jordanië overeengekomen diplomatieke garanties. Dat onderdeel van de uitspraak bevestigt dat afspraken met ontvangststaten van positieve invloed kunnen zijn op de mogelijkheden van uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers in situaties als de onderhavige.
In deze specifieke zaak heeft het Hof niettemin toch een schending van het EVRM aangenomen, maar dan van artikel 6 (recht op een eerlijk proces), aangezien ondanks de diplomatieke garanties het risico bleef bestaan dat Qatada in Jordanië veroordeeld zou worden op grond van door foltering verkregen verklaringen van derden. Daarmee zou klagers recht op een eerlijk proces dermate in zijn essentie worden aangetast, dat – in de terminologie van het Hof – sprake zou zijn van een flagrant denial of justice. Opgemerkt dient te worden dat het Hof slechts zelden tot dat oordeel komt en zeker niet elke tekortkoming in de rechtsgang in een ontvangststaat beschouwt als belemmering voor uitzetting. Overigens is de uitspraak nog niet definitief.
Deelt u de mening dat Europa niet een vrijplaats van gevaarlijke extremisten mag worden? Hoe kan dit voorkomen worden?
Ja. Het kabinet hanteert een veelzijdige aanpak van de dreiging van gewelddadig extremisme en terrorisme. Deze aanpak is in samenhang beschreven in de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–20152. Het beschermen van de Nederlandse samenleving tegen gewelddadige extremisten en terroristen maakt hier een wezenlijk onderdeel van uit.
Voor de in het antwoord op vraag 2 bedoelde personen geldt dat indien actieve verwijdering niet mogelijk is, zij in Nederland geen verblijfsrecht krijgen. Bovendien worden zij waar mogelijk tot ongewenst vreemdeling verklaard, waardoor hun verblijf in Nederland strafbaar wordt en zij uitgesloten blijven van voorzieningen. Het kabinet zal nieuwe mogelijkheden, bijvoorbeeld het verwijderen naar een derde land, steeds blijven onderzoeken.
Wat vindt u van de reactie van de Britse premier op deze uitspraak?
Het staat de Britse premier natuurlijk vrij om zijn mening te geven over de Hofuitspraak.
Doorbehandelen ondanks niet-behandelverklaringen |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Doorbehandelende arts krijgt waarschuwing», dat ingaat op een casus waarin sprake was van doorbehandeling ondanks een niet-behandelverklaring?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak deze situatie – doorbehandelen ondanks een niet-behandelverklaring – naar uw weten voorkomt?
Voor zover mij bekend, worden deze aantallen niet geregistreerd.
Wat is de juridische status van een niet-behandelverklaring? In hoeverre zijn artsen – onder andere via de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) – gebonden aan niet behandelen als de patiënt dit vast heeft laten leggen?
Ook in de zorg staat het zelfbeschikkingsrecht voorop. Met een niet-behandelverklaring kan de cliënt schriftelijk vastleggen dat hij geen toestemming geeft tot behandelen. In juridische zin is een niet-behandelverklaring een wilsverklaring. De grondslag voor de niet-behandelverklaring is artikel 7:450 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel is bepaald dat toestemming door de cliënt of zijn vertegenwoordiger moet worden gegeven, voordat met de behandeling mag worden gestart. Het derde lid van artikel 7:450 BW ziet op verklaringen over de behandeling die de cliënt heeft afgelegd toen hij nog wilsbekwaam was, maar die eventueel gebruikt moeten worden in een situatie waarin de cliënt dat niet meer is. De zorgverlener heeft daarbij een eigen verantwoordelijkheid als hij meent dat sprake is van gegronde redenen, waardoor hij meent van de niet-behandelverklaring te moeten afwijken.
Een niet-behandelverklaring betreft een keuze van de cliënt betreffende behandelbeslissingen die grote gevolgen kunnen hebben. Deze beslissingen kunnen over leven en dood gaan. Daardoor is het een document waar cliënt en zorgverlener uiterst zorgvuldig mee moeten omgaan. Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt om zo duidelijk mogelijk te zijn over zijn wil, maar ook de zorgverlener heeft een eigen verantwoordelijkheid. Uitgangspunt is dat de zorgverlener de wilsverklaring opvolgt en niet tot behandeling overgaat. Als eerder opgemerkt heeft de zorgverlener ook een eigen verantwoordelijkheid. Een zorgverlener mag niet zonder meer gevolg geven aan dit document. De zorgverlener moet zich ervan overtuigen dat de niet-behandelverklaring authentiek is en of de verklaring in de ogen van zorgverlener betrekking heeft op de aan de orde zijnde behandelingssituatie. De KNMG heeft in een handreiking «tijdig praten over overlijden» vastgelegd hoe om te gaan met de wens van de cliënt in geval van een niet-behandelverklaring. Als de zorgverlener meent dat de cliënt niet bedoeld heeft dat hij niet behandeld wil worden, kan hij gelet op bovenstaande, van de niet-behandelverklaring afwijken.
Is de niet-behandelverklaring blijvend geldig vanaf het moment van opstellen, of verloopt deze na enige tijd?
Een schriftelijke verklaring is van kracht zolang deze niet is ingetrokken of gewijzigd. Wel is het de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om conform de handreiking van de KNMG de wil van de betrokken cliënt te wegen. Daarbij moet de zorgverlener bekijken of betrokkene beoogd heeft in de aanwezige situatie niet te worden behandeld en op basis daarvan moet de zorgverlener besluiten wel of niet gevolg te geven aan de niet-behandelverklaring.
Kan de behandelende zorgverlener aansprakelijk worden gesteld voor medische schade of overlijden van de patiënt, wanneer hij zich aan de letter van de niet-behandelverklaring heeft gehouden? Kan eventueel ontstane medische letselschade door niet ingrijpen worden verhaald op de behandelende zorgverlener?
De wilsverklaring is het uitgangspunt, maar het is de professionele verantwoordelijkheid van de zorgverlener om conform de handreiking van de KNMG de wil van de betrokken cliënt te wegen en op basis daarvan te besluiten wel of niet gevolg te geven aan de niet-behandelverklaring. Wanneer een zorgverlener zijn handelwijze deugdelijk kan verantwoorden, ligt het niet in de lijn der verwachting dat deze zorgverlener aansprakelijk te stellen is voor zijn doen of nalaten. Medische letselschade uit dien hoofde is dan niet op hem te verhalen. De lijn als hiervoor geschetst, over hoe om te gaan met een niet-behandelverklaring, wordt bevestigd in tuchtrechtelijke uitspraken. Het is overigens niet aan mij, maar aan de rechter om te bepalen of de arts in een specifieke situatie correct heeft gehandeld en of schadevergoeding op zijn plaats is.
Kan de behandelende zorgverlener aansprakelijk worden gesteld voor medische schade of overlijden van de patiënt, wanneer hij in tegenstelling tot de niet-behandelverklaring toch heeft ingegrepen? Kan eventueel ontstane medische letselschade door dit ingrijpen worden verhaald op de behandelende zorgverlener?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt bij opname van patiënten in instellingen (ziekenhuizen en verpleeginstellingen) standaard aandacht besteed aan de vraag of de patiënt beschikt over een niet-behandelverklaring? Zo niet, vindt u dat dit wel onderdeel is van goed zorgverlenerschap?
Is de niet-behandelverklaring eenvoudig op te vragen voor behandelende artsen? Zo ja, waar? Zo nee, wiens verantwoordelijkheid is het dat de niet-behandelverklaring bekend is bij de behandelende zorgverleners?
Het is de verantwoordelijkheid van de cliënt ervoor te zorgen dat de zorgverlener op de hoogte is of kan zijn van zijn wilsverklaring. De meeste instellingen hebben een aanpak ontwikkeld zodat men, zeker in acute situaties, zo snel mogelijk kan achterhalen of er sprake is van een niet-behandelverklaring van cliënten.
Is voor zorgverleners voldoende helder wat precies verstaan moet worden onder een niet-behandelverklaring? Herkent u het beeld dat het vermoeden bestaat dat onder zorgverleners onduidelijkheid bestaat over wat in de praktijk precies verstaan moet worden onder niet-behandel beleid, waaronder niet-reanimeerbeleid? Bent u van mening dat het voor zorgverleners helder is hoe zij moeten handelen wanneer een bewoner van een instelling met een niet-reanimeer beleid dreigt te stikken in een stukje brood of een vergelijkbare situatie? Zo nee, kan hieruit geconcludeerd worden dat de huidige niet-behandelverklaring onvoldoende handvatten biedt voor zorgverleners om hier in de praktijk mee te werken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan deze situatie verbeterd worden?
Juridisch gezien is een niet-behandelverklaring goed te duiden. Het probleem is echter dat de niet-behandelverklaring in de praktijk niet altijd concreet genoeg is om alle onverwachte situaties op een adequate wijze te dekken. Het is voor de arts niet altijd duidelijk wat in het specifieke geval de status is van een niet-behandelverklaring en onder welke omstandigheden het behandelverbod al dan niet geldt. Ter ondersteuning van diens beslissing biedt de handreiking van de KNMG «tijdig praten over overlijden» professionals handvatten over hoe om te gaan met onder andere een niet-behandelverklaring.
De KNMG is op dit moment in gesprek met patiëntenorganisaties en ouderenbonden om ook een versie van deze handreiking voor cliënten te maken. Daarnaast is Verenso op dit moment samen met het Nederlands Huisartsen Genootschap en met subsidie van VWS, bezig met het ontwikkelen van een «Richtlijn reanimatiebeleid kwetsbare ouderen in verzorgingshuizen, verpleeghuizen en in de thuissituatie». In deze richtlijn zal ook worden ingegaan op het omgaan met niet-behandelverklaringen. Ik heb met Verenso afgesproken dat de richtlijn komend najaar zal worden opgeleverd.
Gedetineerden uit Saba en st. Eustatius in Bonaire |
|
Carola Schouten (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving waarin kritiek wordt geuit op de regeling dat gedetineerden uit Saba en St. Eustatius de gevangenisstraf moeten uitzitten op Bonaire?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel «Statianen betwisten locatie gevangenis»?2
Ja.
Deelt u de analyse dat het rechtssysteem voor gedetineerden uit Saba en St. Eustatius in Bonairiaanse gevangenissen tekortschiet? Kunt u bevestigen dat advocaten van deze gedetineerden laat of niet geïnformeerd worden wanneer cliënten naar een ander eiland worden overgeplaatst? Kunt u bevestigen dat het vaak voor lange tijd niet duidelijk is welke rechter (van een der eilanden) de desbetreffende zaak in behandeling neemt? Kunt u tevens bevestigen dat videoconferencing nog niet naar behoren functioneert, wat het werk van advocaten bemoeilijkt? Hoe verhouden de bovenstaande problemen zich tot afspraken die zijn gemaakt met de BES-eilanden? Welke maatregelen worden er tevens genomen om deze problemen aan te pakken? Binnen welke termijn kan men deze maatregelen verwachten?
Nee, deze analyse deel ik niet. Sinds 10 oktober 2010 is weliswaar een iets andere situatie ontstaan dan daarvoor, namelijk dat verdachten die langer dan 18 dagen gedetineerd zijn nu naar Bonaire worden overgebracht in plaats van naar St. Maarten, maar de rechten van de verdachte in het kader van detentie zijn onveranderd gebleven. De procedure dat gedetineerden die langer moeten vastzitten worden overgebracht naar Bonaire, is gecommuniceerd met de advocatuur. Het onderhouden van contact met de cliënt, mede inhoudende het op de hoogte zijn van waar een cliënt zich gedurende de bestaande procedure op een bepaald moment van de detentie bevindt, ligt in principe op de weg van de advocatuur. Het OM kan hierin bemiddelen.
Verzoeken/vorderingen betreffende de voorlopige hechtenis worden door de rechter-commissaris van St. Eustatius behandeld, ook als de preventief gedetineerden zich al op Bonaire bevinden. Als een zaak eenmaal op zitting wordt gebracht is duidelijk wie de behandelend rechter is. De zitting vindt dan op Bonaire plaats omdat de gedetineerde zich daar ook bevindt. De advocatuur op St. Maarten, die ook zaken voor Saba en St. Eustatius doet, beschikt niet zelf over videoconferentieapparatuur. Zij maken, indien dat geen inbreuk maakt op het zittingsrooster van het Gerecht in Eerste Aanleg te St. Maarten, gebruik van de videoapparatuur van dat Gerecht. Het is mij bekend dat zich een keer een technische storing heeft voorgedaan. Technische mankementen kunnen helaas niet altijd worden voorkomen. Het gaat om kwalitatief hoogwaardige apparatuur die op zich goed functioneert. Opgemerkt moet worden dat bij technische mankementen altijd kan worden teruggevallen op telefonisch contact. Dat geldt ook voor urgente situaties waarbij het verhelpen van de storing niet kan worden afgewacht.
Ik concludeer dat de afspraken, die in dit verband zijn gemaakt met de BES-eilanden, worden nagekomen.
Deelt u de analyse dat de leefomstandigheden van gedetineerden uit Saba en St. Eustatius in Bonaire slecht zijn? Hoe verhouden deze leefomstandigheden zich tot artikel 2 van de Onderlinge regeling3 dat stelt dat de detentiecapaciteit moet voldoen aan nationale en internationale normen? Welke maatregelen bent u, van plan in samenspraak met de eilandbesturen, te nemen om de leefomstandigheden te verbeteren?
Nee, deze analyse deel ik niet. De leefomstandigheden voor gedetineerden uit St. Eustatius en Saba zijn dezelfde als van de overige gedetineerden. Daarbij wil ik opmerken dat taal- en cultuurverschillen tussen gedetineerden niet groter zijn dan tussen gedetineerden in andere Justitiële Inrichtingen binnen het Koninkrijk. In juli 2011 is, in het kader van de voortgang van de aanbevelingen van het Committee for the Prevention of Torture (CPT), gerapporteerd over het voorzieningenniveau in de Justitiële Inrichting in Caribisch Nederland. Rapporteurs toonden zich tevreden over de huidige staat van de Justitiële Inrichting en de grote vooruitgang die is geboekt in de gebouwelijke voorziening en de beschikbaarheid van deskundig personeel. In dat opzicht voldoet de Justitiële Inrichting aan de nationale en internationale normen. Wel zijn er kritische kanttekeningen geplaatst bij de mogelijkheid tot familiebezoek voor gedetineerden afkomstig uit St. Eustatius en Saba vanwege de grote afstand tot Bonaire. Ik onderken dat dit feit zich voordoet. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik daar nader op in.
Is het tevens waar, dat zogenaamde «first offender jongeren» samen met zwaardere criminelen gedetineerd worden? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deze jongeren hierdoor verder afglijden in de criminaliteit?
Het beleid van de Voogdijraad en de andere partners in de strafrechtketen is erop gericht om minderjarigen – uiteraard ook first offender minderjarigen – zo min mogelijk in detentie of gesloten te plaatsen. Er wordt zoveel mogelijk geïnvesteerd in «de voorkant» van de strafrechtketen. Sinds augustus 2010 op Bonaire en sinds mei 2011 op Sint Eustatius en Saba, wordt met behulp van drie geïntroduceerde interventiemodellen (Halt-afdoening, Officiersmodel en Rechtersmodel) ingezet op een aanpak voor respectievelijk lichte, gemiddelde en ernstige delicten, zodanig dat daar voorbeeldwerking van uitgaat. Daarnaast is samenwerking gezocht met de civiele en preventieve jeugdketen, zodat een sluitende jeugdketen ontstaat. Het preventief werkende Centrum Jeugd en Gezin en de Jeugdzorg (de ambulante hulpverleners in vrijwillig kader) werken nauw samen met het Expertisecentrum Onderwijs Zorg Bonaire om vroegtijdig via de scholen hulp te bieden aan ouders en jongeren om te voorkomen dat ze «drop-outs» worden. Hierover zijn tussen partijen afspraken gemaakt. Ook de Voogdijraad – waarnaar zo nodig kan worden verwezen – is bij deze afspraak betrokken.
Daarnaast geldt dat indien minderjarigen in voorkomend geval wel tot detentie in de JICN op Bonaire worden veroordeeld, zij gescheiden van volwassenen worden gedetineerd. Op dit moment zitten op Bonaire geen minderjarigen in detentie. Wel enkele jongvolwassenen in de leeftijd van 19 tot 22 jaar.
Tenslotte kan nog worden gemeld dat er begin 2012, onder verantwoordelijkheid van VWS en in samenwerking met het lokale bestuur en de jeugdorganisaties, een campagne Positief Opvoeden is gestart om ouders kennis te laten maken met een andere manier van opvoeden.
Ook Stichting Jeugdwerk Jong Bonaire, een centrum waar jongeren van 12 tot 20 jaar na schooltijd heen kunnen, biedt de jeugd activiteiten op sport en educatief gebied aan om afglijden richting criminaliteit en andere ongewenste activiteiten te voorkomen. Jong Bonaire biedt de ouders ook opvoedingsondersteuning aan.
Hoe staat het met de voorzieningen, waaronder reclassering, voor gedetineerden op de BES-eilanden? Zijn deze al op het gewenste niveau? Zo nee, binnen welke termijn is dit wel het geval?
De reclasseringsactiviteiten worden op Bonaire, St. Eustatius en Saba door Stichting Reclassering Caribisch Nederland (SRCN) uitgevoerd en hebben het adequate niveau. Dit betreft voorlichting en advies aan de rechterlijke macht, het toezicht bij bijzondere voorwaarden en elektronisch toezicht en het laten uitvoeren van taakstraffen. De SRCN wordt op het gebied van verdere professionalisering en bedrijfsvoering ondersteund door Reclassering Nederland. De Raad voor de Rechtshandhaving is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de reclassering en de overige voorzieningen.
Bent u van mening dat er sinds 10/10/10 een onwenselijke situatie is ontstaan doordat (familie van) slachtoffers van criminaliteit in Saba en St. Eustatius moeilijk de rechtszaak kunnen bijwonen doordat ze naar Bonaire moeten afreizen? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens van mening dat dit obstakel ook geldt voor familie van gedetineerden die veel minder op bezoek kunnen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunnen we verwachten om dit probleem te verhelpen en wanneer kan men deze maatregelen verwachten? Hoe verhoudt het voorgaande zich tot artikel 5 van de Onderlinge regeling3 dat vereist dat de gedetineerde in het belang van goede resocialisatie binnen een redelijke termijn vóór het einde van de straf terugkeert? Wat is in uw optiek een redelijke termijn?
Op St. Eustatius en Saba is momenteel geen detentiecapaciteit beschikbaar. In 2014 is de nieuw te bouwen Justitiële Inrichting (30 plaatsen) op St. Eustatius gereed. Vanaf dat moment hoeven gedetineerden uit Saba en St. Eustatius niet meer naar Bonaire te worden overgebracht. Voor de tussenliggende periode onderzoek ik de mogelijkheid om de gedetineerden van St. Eustatius en Saba wekelijks videocontact (Skype) met hun familie te kunnen laten onderhouden (zie ook het antwoord op vraag 8). Het uitgangspunt is dat gedetineerden een half jaar voor ommekomst van hun straf worden voorbereid op hun terugkeer. Het is afhankelijk van de aard van hun problematiek of hieraan ook daadwerkelijk uitvoering kan worden gegeven.
Binnen welke termijn is de extra celcapaciteit beschikbaar op Bonaire en St. Eustatius? Is deze extra capaciteit, vooral op St. Eustatius, dermate dat gedetineerden van Saba en St. Eustatius niet meer op Bonaire gedetineerd hoeven te worden? Heeft u kennisgenomen van de bezwaren die er onder de bevolking van St. Eustatius bestaan tegen de locatie. Geven deze bezwaren er aanleiding toe om de locatie, in samenspraak met de eilandsraad, te herzien? Zo nee, waarom niet?
In 2015 is de nieuw te bouwen Justitiële Inrichting op Bonaire gereed, waarmee Bonaire beschikking zal hebben over 70 cellen (maximaal 140 detentieplaatsen). In 2014 is de nieuwe Justitiële Inrichting op St. Eustatius gereed, waarmee dan 30 plaatsen beschikbaar zijn. Vanaf dat moment zal overbrenging van gedetineerden naar Bonaire omwille van de capaciteit, niet meer nodig zijn. Ik ben op de hoogte van de bezwaren die er zijn tegen de bouwlocatie op St. Eustatius. Echter, het bestuurscollege aldaar is bevoegd om hierover een besluit te nemen. Wij zijn vanzelfsprekend met het eilandbestuur in gesprek over een spoedige realisatie.
Bent u, gezien het bovenstaande, van mening dat sinds 10/10/10 de rechtsgang van gedetineerden uit Saba en St. Eustatius is verslechterd nu ze naar Bonaire moeten afreizen in plaats van Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Gedetineerden uit Saba en St. Eustatius, die op Bonaire zijn gedetineerd, zijn er qua voorzieningenniveau in de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN) op Bonaire op vooruitgegaan ten opzichte van de situatie van vóór 10/10/10 toen ze veelal op St. Maarten gedetineerd werden. Ook gelet op hun veiligheid in detentie is de overgang van Sint Maarten naar Bonaire een grote vooruitgang. Ik verwijs u in dit verband ook naar het antwoord op vraag 3. Natuurlijk is vanwege de grotere afstand tussen St. Eustatius en Saba tot Bonaire de mogelijkheid tot familiebezoek voor gedetineerden beperkt. Contacten zijn voor een aantal gedetineerden beperkt tot het gebruik van de fax en telefoon. Onderzocht wordt de mogelijkheid – mede met het oog op de veiligheidsaspecten – om gedetineerden van St. Eustatius en Saba wekelijks videocontact (Skype) met hun familie te kunnen laten onderhouden. Overigens kan hierbij worden opgemerkt dat beperkte mogelijkheden tot familiebezoek vanwege een grote geografische afstand zich ook elders kunnen voordoen en in die zin niet uniek is voor de situatie in Caribisch Nederland. Tenslotte kan worden opgemerkt dat het hier gaat om een tijdelijke situatie, omdat nieuwbouw van een JICN op St. Eustatius in 2014 is voorzien.
Ziet u aanleiding om, conform artikel 6 lid 2 van de Onderlinge regeling3, de regeling te wijzigen? Zo ja, welke wijzigingen voorziet u?
Gelet op de beantwoording van bovenstaande vragen zie ik op dit moment geen aanleiding om de Onderlinge Regeling te wijzigen.
Het artikel 'Asbest-overtreders niet aangepakt' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asbest-overtreders niet aangepakt»?1
Ja.
Heeft de Arbeidsinspectie geweigerd belastende informatie over asbestsaneerders te delen met certificerende instellingen en hun controleurs, waardoor een aantal asbestsaneerders ten onrechte is gecertificeerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Nee. De Arbeidsinspectie heeft in maart 2009 een protocol met de certificerende instellingen gesloten om wederzijds informatie uit te wisselen over het functioneren van de gecertificeerden. Met die informatie zouden certificerende instellingen meer mogelijkheden krijgen om certificaten in te trekken terwijl de Arbeidsinspectie gerichtere inspecties zou kunnen uitvoeren. Gebleken is dat de informatie-uitwisseling verbeterd kan worden. In het nieuwe certificeringstelsel dat 1 februari 2012 is ingegaan, zal dit tot het verleden behoren.
Is er sprake van het niet delen van informatie over zware overtredingen door deze instellingen? Kunt u aangeven om welke zware maatregelen het gaat en hoeveel asbestsaneerders ten onrechte gecertificeerd zijn als gevolg van deze situatie?
Certificerende instellingen houden toezicht op certificaathouders en kunnen op basis van hun bevoegdheid een certificaat intrekken. Certificerende instellingen zijn niet afhankelijk van de informatie van de Inspectie SZW om een certificaat in te trekken. De informatie-uitwisseling tussen de Inspectie SZW en certificerende instelling verschaft extra informatie over het functioneren van bedrijven voor Inspectie SZW en de certificerende instellingen. Zie voor eerste vraag van vraag 3 antwoord 2.
Ligt de oorzaak van deze situatie in een verstoorde verhouding tussen de Arbeidsinspectie, certificerende instellingen en gemeenten of zijn andere oorzaken aan te wijzen? Zo ja, welke?
Er zijn geen verstoorde verhoudingen tussen Inspectie SZW, certificerende instellingen en gemeenten.
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met certificerende instellingen, waarmee de uitwisseling van informatie zal verbeteren. Hierover is goed onderling overleg.
Gemeenten hebben inzicht in de inspectieresultaten (via het systeem Inspectieview). Voorts wordt met gemeenten en andere handhavers samengewerkt in de asbestketen. Deze samenwerking is per 1 januari geïntensiveerd onder coördinatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Deelt u de mening dat aan deze situatie onmiddellijk een eind moet worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen neemt u dan?
Ik ben van mening dat overtredingen op het gebied van asbest niet kunnen worden getolereerd. Ik heb daarom reeds maatregelen genomen. De aanpak van overtredingen zal strenger worden door intensiever toezicht samen met de andere handhavende diensten (waarbij de Inspectie SZW meer inspecteurs inzet), hogere boetes zeker ook bij recidive, intrekken van certificaten bij gecertificeerden die slecht functioneren, en intensievering van opsporing van malafide bedrijven.
Binnenkort ontvangt u van de Staatssecretaris van IenM een uitgewerkt overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak.
De oprichting van een nationaal anti-fraudebureau |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van een hoogleraar dat de oprichting van één nationaal anti-fraudebureau Nederland zeker € 4 miljard per jaar kan besparen?1 Wat is uw reactie hierop?
De hoogleraar verwijst in zijn uitspraken naar de National Fraud Authority (NFA) in het Verenigd Koninkrijk. Ik ken de positieve berichtgeving over de NFA. Omdat fraudebestrijding een belangrijke prioriteit is van dit Kabinet kijk ik goed hoe andere landen fraudebestrijding aanpakken en welke nieuwe beleidsinstrumenten over de grens worden ontwikkeld. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat instrumenten niet altijd één op één kunnen worden overgenomen omdat de nationale systemen verschillen. Met deze kanttekening ben ik van mening dat het beleid van dit Kabinet inhoudelijk overeenkomt met de hoofddoelen van de NFA. Een belangrijk onderdeel van het Kabinetsbeleid is bewustwording en preventie. Ik wijs in dit verband onder meer op de oprichting van de fraudehelpdesk en de consumentenautoriteit en de samenwerking met het bedrijfsleven in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Het NPC fungeert als een publiek private samenwerkingsverband voor het aanpakken van criminaliteit tegen het bedrijfsleven zoals fraude. Een tweede belangrijk onderdeel van het beleid is een versterking van de repressieve aanpak van fraude en financieel-economische criminaliteit in den brede. Ook de ontwikkeling door het OM in samenwerking met de ketenpartners van een crimineel vermogen informatiebox zal een bijdrage gaan leveren aan een versterking van de aanpak van financieel-economische criminaliteit.
Bent u bekend met de totale omvang van fraude in Nederland per jaar? Denkt u, net als de hoogleraar, dat deze ongeveer € 10 miljard per jaar bedraagt? Zo nee, welke inschatting maakt u? Indien u geen schatting kunt of wilt maken van de totale omvang van fraude, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Een onderzoek waarin een schatting is gemaakt van de totale omvang van fraude in Nederland is het rapport «The amount and effects of money laundering» van de Utrecht School of Economics uit 2006. Volgens dit onderzoek wordt er jaarlijks tussen de 6 miljard en 12 miljard aan financieel voordeel door fraude gegenereerd.
Bent u bekend met het feit dat de National Fraud Authority in Groot-Brittanië een groot succes is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat kennis over fraude en de nieuwste opsporingstechnieken in Nederland beter gedeeld moet worden en dat de samenwerking tussen verschillende instanties die zich bezig houden met fraudebestrijding versterkt moet worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit te bevorderen?
Ja, ik deel die mening. Het Kabinetsbeleid richt zich daar ook op. Ik wijs in dit verband op mijn antwoord op vraag 1 en 3, en naar de brief van de toenmalige Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 november 2009 (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 911, nr. 34) waarin uw Kamer is geïnformeerd over de samenwerking, integrale aanpak en regie in de bestrijding van georganiseerde misdaad, fraude en financiaal-economische criminaliteit. De vorming van de Nationale Politie zal een verdere bijdrage leveren aan de borging van kennis en capaciteit op het terrein van de fraudebestrijding binnen de opsporing. Eenzelfde beweging is al eerder gemaakt binnen het Openbaar Ministerie door de oprichting van het Functioneel Parket en het BOOM. Het Functioneel Parket en de politie werken intensief samen met de vier bijzondere opsporingsdiensten, die ook onderling een verdergaande samenwerking aangaan en andere overheidsdiensten, zoals de Belastingdienst en de FIU Nederland die betrokken zijn bij de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Het Financieel Expertisecentrum is een voorbeeld van een structureel samenwerkingsverband waarin door overheidsdiensten kennis wordt gedeeld. Al deze diensten zijn aangesloten op het systeem van permanente screening van rechtspersonen door de dienst Justis. Door de overheid wordt intensief samengewerkt met de private sector, zoals bijvoorbeeld op het terrein van verzekeringsfraude, bancaire fraude (skimmingpoint) en faillissementsfraude2, ook om kennis en nieuwe opsporingstechnieken met elkaar te delen.
Bent u van mening dat de in 2010 bij het Openbaar Ministerie aangestelde landelijk coördinator georganiseerde en financieel-economische criminaliteit voldoende in staat is om deze rol te vervullen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is deze rol niet specifiek opgedragen aan de landelijk coördinator georganiseerde en financieel-economische criminaliteit, maar breder belegd. Naar mijn oordeel is dit op deze wijze goed geborgd.
Bent u bereid ook in Nederland één nationaal anti-fraudebureau op te richten dat systematischer dan nu gebeurt alle kennis over fraudebestrijding inventariseert, combineert en ontsluit? Welke rol zou de landelijk coördinator georganiseerde en financieel-economische criminaliteit hierin kunnen vervullen?
In mijn vorenstaande antwoorden heb ik aangegeven dat het ingezette Kabinetsbeleid op het terrein van de fraudebestrijding overeenkomt met de doelstellingen die de NFA in het Verenigd Koninkrijk nastreeft.
De uitvoering van de afspraken uit het Scheldeverdrag |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat u een brief heeft ontvangen d.d. 16 januari 2012 van de Vlaamse minister-president Kris Peeters over de uitvoering van de afspraken uit het Scheldeverdrag?
Ja. De brief van minister-president Peeters heb ik op 20 januari 2012 aan uw Kamer gezonden.
Kunt u deze brief onverwijld naar de Tweede Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Het 'Cocaïnefeestje in de gevangenis' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cocaïnefeestje in de gevangenis»?1
Ja.
Is het waar dat een man er in is geslaagd cocaïne de gevangenis Schutterswei binnen te smokkelen door cocaïnebolletjes te slikken? Zo nee, klopt niet? Wat is wel waar?
Betrokkene is op 1 januari jl. op de luchthaven Schiphol aangehouden omdat er nog een vervangende hechtenis openstond. Vervolgens is betrokkene op 2 januari jl. overgebracht naar de penitentiaire inrichting (PI) Schutterswei te Alkmaar. Bij de overbrenging naar de PI van betrokkene zijn aan de PI geen bijzonderheden of risico’s gemeld die duidden op een vermoeden van bezit of smokkel van cocaïne. Op 9 januari jl. ontving de PI signalen van een andere gedetineerde dat betrokkene de beschikking over cocaïne zou hebben. Daarop is conform het geldende drugsontmoedigingsbeleid direct bij betrokkene een celinspectie uitgevoerd. Daarbij is 321,4 gram aan bolletjes cocaïne aangetroffen. Na deze vondst is de PI met drugshonden gecontroleerd. Daarnaast zijn er bij gedetineerden bij wie middelengebruik werd vermoed extra urinecontroles uitgevoerd. De betrokkene is op last van de directie vanuit de PI naar een ziekenhuis overgebracht voor onderzoek. Daar is via röntgenscans onderzocht of zich in het lichaam van betrokkene nog bolletjes cocaïne bevonden. Dit bleek niet het geval.
Is het waar dat de man vooraf aan zijn hechtenis is gecheckt op verdovende middelen? Zo ja, is er ook gecontroleerd of hij cocaïnebolletjes had geslikt? Zo nee, waarom is niet gecontroleerd of hij cocaïnebolletjes had geslikt?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij deze man een standaardprocedure bij het controleren op verdovende middelen? Zo ja, zou de standaardprocedure aangepast moeten worden en uitgebreid met een check op bolletjes?
Bij binnenkomst in de PI van betrokkene is de standaardprocedure voor het controleren op het bezit van contrabande en drugs gevolgd. Dit houdt in dat de spullen van betrokkene zijn gecontroleerd en dat betrokkene is gefouilleerd en gevisiteerd. Daarbij zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Extra controlemaatregelen zoals een check op bolletjes vinden niet standaard plaats. Dat gebeurt wel als de PI daarover voorafgaand aan de detentie informatie ontvangt of bij signalen gedurende het verblijf in de PI.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is in dit geval (na controle van de PI met drugshonden en het uitvoeren van extra urinecontroles) van het gebruik of de aanwezigheid van cocaïne niet gebleken.
U weet dat ik het van groot belang vind dat de aanwezigheid van drugs maximaal dient te worden voorkomen. Daarom zal het GW-brede drugsontmoedigingsbeleid mede naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie van dit beleid op bepaalde punten worden aangescherpt. Op dit moment acht ik uitbreiding met een check op bolletjes van de reeds bestaande maatregelen in het kader van het drugsontmoedigingsbeleid niet nodig.
Hoe kan het dat de man de gelegenheid heeft gekregen om de cocaïne te verhandelen en te gebruiken in de gevangenis?
Zie antwoord vraag 4.
Is hier sprake van een incident? Zo ja, waarom, gezien het feit dat verdovende middelen vaker de gevangenis in worden gesmokkeld? Zo nee, wat moet gedaan worden aan dit structureel probleem?
Honderd procent drugsvrije inrichtingen bestaan niet. Wel is penitentiaire scherpte blijvend noodzakelijk. De focus hierop en op het bestrijden van de invoer en aanwezigheid van drugs in de inrichtingen mag niet verslappen. Zoals ik eerder heb aangegeven, ben ik momenteel bezig met een herziening van het drugsontmoedigingsbeleid. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar schriftelijk informeren.
Hoe moeten dit probleem worden gezien in het licht van uw uitspraak dat drugsvrije gevangenissen niet bestaan? Waar ligt voor u de ondergrens als het gaat om drugsvrije gevangenissen? Wat is uw ambitie?
Zie antwoord vraag 6.
De verhoging van de prijs van vliegtickets door het ETS |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Vliegen duurder vanwege nieuwe EU-regels CO2-uitstoot»1, «Air France-KLM wil CO2 emissierechten doorberekenen aan klant»2 en «China wil EU-heffing CO2 niet betalen»?3
Ja. De berichten zijn mij bekend.
Wat is uw mening over het feit dat door het Europees Emissiehandelssysteem (ETS), vliegen wederom duurder wordt voor de consument?
Het ETS is gebaseerd op het principe «de vervuiler betaalt». Dit betekent dit dat het luchtvaartmaatschappijen vrij staat om de kosten door te berekenen aan de consument. Overigens wordt 82% van de CO2-uitstoot van de luchtvaartmaatschappijen gedekt door gratis verstrekte emissierechten.
Is het u bekend dat Europese vliegmaatschappijen het de laatste jaren steeds zwaarder hebben gekregen door de hevige concurrentie uit het Midden-Oosten en andere opkomende economieën en deelt u de mening dat het daarom voor Europese vliegmaatschappijen en luchthavens onwenselijk is dat er extra heffingen door overheden worden opgelegd op vliegbewegingen in, naar en van Europa?
Het EU ETS luchtvaart is van toepassing op alle vluchten van en naar luchthavens binnen de Europese Unie en dus ook op luchtvaartmaatschappijen uit het Midden-Oosten en andere opkomende economieën. Wat het effect is van ETS luchtvaart op de concurrentiepositie van de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en luchthavens is onderwerp van nader onderzoek door het KiM. In diverse overleggen met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik mij inzet om tot een mondiaal systeem te komen.
Is het u reeds bekend welke tegenmaatregelen niet- Europese landen precies gaan nemen, of al genomen hebben? Trekt China de Airbusorders bijvoorbeeld in en is Rusland bijvoorbeeld de overvlieggelden voor Europese vliegmaatschappijen aan het verhogen? Wanneer stuurt u de resultaten van het door u toegezegde KiM-onderzoek naar de Kamer en bent u bereid, zolang deze resultaten nog niet bekend zijn, af te zien van de ETS-heffing?
Door de niet-Europese landen worden tegenmaatregelen overwogen, maar het is niet bekend of en wanneer en in welke vorm deze zullen worden genomen. Er wordt op diplomatiek niveau hierover door de EU intensief met derde landen gesproken. Ik zal in mijn contacten met de Commissie onverminderd aandacht blijven vragen voor het voorkomen van tegenmaatregelen.
Wat betreft maatregelen in de vorm van economische sancties, zoals het intrekken van orders uit China is bekend geworden, dat Hong Kong Airlines begin januari van dit jaar bij Airbus een order heeft geplaatst voor 10 A380’s, ter waarde van 3.8 miljard USD (BBC-news bericht, 7 januari 2012).
De actuele situatie is ook dat de maatschappijen van derde landen, inclusief de Chinese maatschappijen die in Nederland geregistreerd staan, tot nu toe hebben voldaan aan de verplichtingen van het systeem. Welke effecten EU ETS heeft voor de Nederlandse luchtvaart zal ik met uw kamer bespreken zodra de resultaten beschikbaar zijn van het onderzoek dat ik door het KiM hiernaar laat uitvoeren. Ik verwacht die resultaten rond 1 maart met de Kamer te kunnen delen.
Zoals ik al diverse keren heb aangegeven houden we ons aan de uitvoering van de ETS-richtlijn, maar blijf ik richting Commissie mijn zorgen uiten over de ontwikkelingen en blijf ik het belang benadrukken van een spoedige oplossing, die recht doet aan het internationale karakter van de luchtvaartsector en niet leidt tot verstoring van het level playing field. Ook heb ik in mijn eigen contacten met VS, China en Rusland aangegeven dat ik groot belang hecht aan een mondiale oplossing.
Inmiddels is binnen ICAO een proces gaande dat beoogt om eind dit jaar een voorstel voor mondiaal systeem voor de luchtvaart gereed te hebben. Dit moment valt vóór het moment 2013, waarop de maatschappijen moeten aantonen dat hun emissierechten overeenkomen met de hoeveelheid uitgestoten CO2 over het jaar 2012.
De uitstapmogelijkheden van hett Joint Strike Fighter (JSF)-programma |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «JSF steeds lastiger voor Nederland, orders naar Noorwegen en Turkije»?1
Ja.
Is het waar, zoals in het artikel wordt gesuggereerd, dat niet het meedoen in de ontwikkelingsfase, maar daadwerkelijke afname van de toestellen voorwaarde is voor de contracten van Nederlandse bedrijven?
De deelneming aan de ontwikkelingsfase heeft voor de Nederlandse industrie als voordeel gehad dat zij een aanmerkelijke hoeveelheid aan ontwikkelingsopdrachten kon verwerven. In de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 van 17 maart 2011 (Kamerstuk 26 488, nr. 258) is gemeld dat de Nederlandse industrie tot en met 31 december 2010 voor een bedrag van $ 416 miljoen aan opdrachten voor de ontwikkeling van componenten en (sub)systemen had gekregen. Daarnaast zijn langlopende raamcontracten getekend voor mogelijke toekomstige productieopdrachten met een waarde van $ 590 miljoen. Zonder de Nederlandse deelneming aan de ontwikkelingsfase was dit niet in die mate gelukt. Tevens is gemeld dat tot en met 31 december 2010, op basis van de raamcontracten, productieopdrachten voor een bedrag van circa € 24 miljoen zijn uitgevoerd. In de jaarrapportage over 2011, die de Kamer voor 1 juni a.s. zal ontvangen, zullen de geactualiseerde bedragen tot en met 31 december 2011 worden opgenomen.
De Amerikaanse hoofdaannemers wegen de besluitvorming over de aanschaf van de JSF in de verschillende partnerlanden mee bij hun besluit of zij de raamcontracten zullen omzetten in de gunning van productieopdrachten. De huidige raamcontracten geven geen absolute garantie dat de daarmee beoogde productieopdrachten ook bij de desbetreffende Nederlandse bedrijven wordt geplaatst. De gunning van productieopdrachten is afhankelijk van een aantal factoren. De Amerikaanse hoofdaannemers kunnen pas een productiecontract gunnen nadat zij van de Amerikaanse overheid een opdracht hebben ontvangen om een bepaald aantal vliegtuigen te bouwen. Verder zal een toeleverancier bij de gunning van een opdracht altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding moeten bieden (best value). Over dit best value principe is de Kamer sinds 2002 diverse malen schriftelijk geïnformeerd. Ten slotte kan de hoofdaannemer zich bij zijn beslissing over de gunning van opdrachten laten leiden door strategische overwegingen, bijvoorbeeld de aankoop van vliegtuigen door de verschillende partnerlanden of een formele toezegging daartoe. Dit geldt evenzeer bij de gunning van eventuele onderhoudscontracten.
De relatie tussen aanschafhoeveelheid enerzijds en omvang van de toeleveringscontracten anderzijds is vertrouwelijk aan de Kamer gemeld. Het is opgenomen in de Letter of Intent van Lockheed Martin die op 10 oktober 2006 vertrouwelijk aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 48) en de Letter of Agreement met Pratt & Whitney die op 16 oktober 2007 vertrouwelijk aan de Kamer is aangeboden (Kamerstuk 26 488, nr. 63). In de openbare aanbiedingsbrief bij deze Letter of Agreement is onder meer vermeld dat indien de planning van het aantal aan te schaffen vliegtuigen wordt gewijzigd, dit ook zijn weerslag zal hebben op de totaalwaarde van de aanbestedingen waarin de Nederlandse industrie kan participeren.
In 2002 heeft het toenmalige kabinet besloten tot deelneming aan de ontwikkelingsfase van de JSF omdat dit toestel het beste aansloot bij de Nederlandse operationele eisen. Daarnaast hebben de mogelijkheden van de Nederlandse industrie voor de verwerving van ontwikkelingsopdrachten, en in het verlengde daarvan productieopdrachten, ook een belangrijke rol gespeeld. Nederland is sinds die tijd partner in de ontwikkeling van de JSF. Zoals bekend zal een besluit over de vervanging van de F-16 worden overgelaten aan een volgend kabinet.
Klopt het dat, indien Nederland afhaakt of uiteindelijke besluit de JSF toestellen niet aan te schaffen, de huidige contracten met Nederlandse bedrijven komen te vervallen? Kunt u dit toelichten en in dit kader een appreciatie geven van het kabinetsstandpunt dat er niet voorgesorteerd wordt op de aanschaf van de JSF?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven uit welke afspraken blijkt dat deze voorwaarden zijn gesteld? Wanneer zijn die afspraken gemaakt? Geldt dit voor de bestaande miljard euro aan contracten? Voor welke omvang aan raamcontracten gelden deze voorwaarden? Hoe zit het met onderhoudscontracten?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer en op welke wijze heeft u dit gedeeld met de Tweede Kamer? Op welke wijze is meegewogen in de beslissing om mee te doen aan de ontwikkelfase van de JSF, dat de toestellen ook daadwerkelijk aangeschaft moeten worden? Op welke wijze is dit meegenomen in de kosten-baten-analyes?
Zoals in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 vermeld, is de Kamer op verschillende momenten gedeeltelijk vertrouwelijk geïnformeerd over de voorwaarden die gelden voor het verstrekken van orders door de Amerikaanse hoofdaannemers aan de Nederlandse industrie.
Ten behoeve van de Nederlandse deelneming aan de SDD-fase is in 2002 de business caseopgesteld. Dit is een rekenmodel waarin alle uitgaven en inkomsten bij enerzijds deelneming aan de JSF-ontwikkeling en anderzijds kopen van de plank vergelijkbaar zijn gemaakt. De business case berust op het totaal aantal te produceren toestellen, waaronder het voor Nederland geplande aantal toestellen. Om de business casevoor deelneming aan de ontwikkeling sluitend te krijgen, was een bijdrage van het bedrijfsleven nodig. Daartoe hebben de Staat en de industrie in 2002 de Medefinancieringovereenkomst (MFO) getekend. De brief van 14 januari 2005 (Kamerstuk 26 488, nr. 26) bevat een uitgebreide uiteenzetting van de MFO en de business case.
De minister van Economische Zaken heeft de Kamer op 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) geïnformeerd over het arbitrageproces inzake de business case, de resultaten van het overleg met de luchtvaartindustrie en de met de luchtvaartindustrie bereikte overeenstemming. In de defensiebegroting 2011 (Kamerstuk 32 500 X, nr. 2) is uiteengezet hoe wordt omgegaan met het tekort van de business case.
Is het waar dat Nederland niet uit het JSF-programma kan stappen en de door Nederland geïnvesteerde middelen á 850 mln niet kan worden terug gevorderd? Kunt u dit toelichten? Komen deze te vervallen wanneer Nederland besluit de JSF-toestellen niet aan te schaffen?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, onder meer met de jaarrapportage over 2010, kan Nederland op elk moment uit het JSF-programma stappen met inachtneming van de bepalingen in de Memoranda of Understanding (MoU’s). Volledig uitstappen is alleen aan de orde als zou worden besloten dat de F-35 geen kandidaat meer is voor de vervanging van de F-16. Nederland heeft tot op heden vier MoU’s ondertekend die ons land zou moeten opzeggen bij een besluit volledig uit het F-35 project te stappen. Het betreft het SDD-MoU uit 2002 over de ontwikkeling van de F-35, het PSFD-MoU uit 2006 over de productie, het in 2006 door Nederland en Italië getekende Production & Sustainment (P&S) MoU voor Europese samenwerking waartoe Noorwegen vervolgens in 2007 is toegetreden, en het MoU uit 2008 over de operationele testfase (IOT&E). Ook zou Nederland moeten afzien van de koop van het eerste testtoestel en tweede testtoestel. De bijdrage aan de JSF-ontwikkeling van $ 800 miljoen kan niet worden teruggevorderd. Daarnaast kunnen, conform de bepalingen daarover in de MoU’s, mogelijke kosten die door het uitstappen kunnen ontstaan voor de andere partnerlanden daarbovenop in rekening worden gebracht. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de uitstapkosten als Nederland besluit om uit het JSF programma te stappen? Kunt u dit specificeren en toelichten?
Met de jaarrapportage over 2010, verzonden in maart 2011, is de Kamer geïnformeerd over de uitstapkosten op dat moment. Sindsdien is een tweede toestel aangeschaft waarvoor verplichtingen zijn aangegaan. In de defensiebegroting 2012 (Kamerstuk 33 000 X, nr. 2) is voor de belangrijkste uitgavenposten een overzicht van de geraamde uitgaven voor het project Vervanging F-16 opgenomen. Opbrengsten van de verkoop van de twee toestellen na voltooiing van de productie kunnen hierop in mindering worden gebracht. Verder blijft Nederland ook bij uitstappen recht houden op royalty’s bij de productie van toestellen vanwege de bijdrage van $ 800 miljoen aan de JSF-ontwikkeling, en zullen er afdrachten van de industrie zijn. Een geactualiseerd overzicht van de uitstapkosten, gespecificeerd in uitgaven, lopende verplichtingen en eventuele opbrengsten maakt deel uit van de jaarrapportage over 2011 die voor 1 juni a.s. aan de Kamer wordt verzonden.
Klopt het dat in Italië een gereduceerd aantal bestelde JSF’s niet zal leiden tot een lager rendement van de aanvankelijke bijdrage voor de ontwikkelingsfase?2 Kunt u dit verklaren in het licht van de gesuggereerde daling van het Nederlandse rendement bij een afname of volledig schrappen van het aantal bestelde vliegtuigen?
In Italië worden op dit moment bezuinigingsmaatregelen uitgewerkt. Daarbij wordt ook het aantal aan te schaffen F-35 toestellen opnieuw vastgesteld. Op dit moment is, voor zover mij bekend, daarover nog geen besluit genomen.
In het artikel in Aviation Week waarnaar wordt verwezen, wordt gesproken over het terugverdienen van de investeringen in de ontwikkeling van de F-35 en de bouw van een assemblagefabriek (Final Assembly and Checkout Facility, FACO) in Italië. Het artikel meldt dat Italië ervan uitgaat dat deze investeringen zelfs bij een lagere bestelhoeveelheid door Italië zullen worden terugverdiend.
Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 zal de Nederlandse industrie ook bij een lagere Nederlandse bestelhoeveelheid orders ontvangen, maar zal het orderpakket waarschijnlijk geringer in omvang zijn. Verder zal de Nederlandse industrie de effecten merken indien in totaal minder JSF-toestellen zullen worden gebouwd en daarvoor ook minder productieopdrachten kunnen worden gegund.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de JSF?
Ja.
De Wet Bibob |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoord op Kamervragen1 dat u niet op grond van artikel 28 van de Wet Bibob in kan gaan op de vraag of er sprake was van een onderzoek in het kader van die wet, terwijl in het Haarlems Dagblad de Burgemeester van Haarlem wordt bevestigd dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden? Hoe kan dit?
Zoals ik ook in mijn eerdere beantwoording heb opgemerkt, kent de Wet Bibob een strenge geheimhoudingsplicht en een gesloten verstrekkingenregime. De wetgever heeft hier in 2002 welbewust voor gekozen met het oog op de bij een Bibobtoetsing in het geding zijnde belangen. In lijn hiermee wordt – op de verschillende niveaus van het openbaar bestuur die bij de toepassing van Bibob zijn betrokken – uiterste terughoudendheid betracht in de berichtgeving over Bibobtoetsen in specifieke gevallen. Dit geldt ook voor de burgemeester van Haarlem.
Kunt u bevestigen dat bij de opening van een coffeeshop er altijd sprake is van een Bibob- procedure? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van de Wet Bibob behoort tot de discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan dat een vergunning verleent. De beoogde toepassing wordt door bestuursorganen veelal vastgelegd in een beleidslijn, welke specificeert op welke toepassingsgebieden (bijvoorbeeld bij welke vergunningen), geografische gebieden of drempelwaarden voor dat bestuursorgaan de wet wordt toegepast. Deze discretionaire bevoegdheid geldt ook voor coffeeshops en kan er dus toe leiden dat gemeenten geen Bibob-screening toepassen bij de opening van een coffeeshop.
Weet u dat de burgemeester heeft aangegeven dat dit onderzoek niet heeft geleid tot een advies om de vergunningen in te trekken? Hoe is te verklaren dat uit een eerdere Bibob-onderzoek niks boven water is gekomen, terwijl inmiddels blijkt dat betrokkene wordt verdacht van illegaal gokken, hennephandel en witwassen? Hoe kan het dat dit bij eerder onderzoek nog niet naar voren is gekomen?
Ja. Zoals ik in antwoord op de eerdere Kamervragen en tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 15 december 2011 heb aangegeven doe ik over de inhoud van specifieke Bibob-onderzoeken geen uitspraken. Tijdens dit Algemeen Overleg heb ik wel aangegeven dat ik op basis van de informatie die het Bureau Bibob mij heeft verstrekt van mening ben dat de Bibob-procedure zowel inhoudelijk als procedureel in deze zaak goed is verlopen. Om tegemoet te komen aan eventuele zorgen naar aanleiding van deze casus zal ik de kwaliteitscommissie Bibob verzoeken om het Bibob-advies dat in deze casus is afgegeven te onderzoeken in het kader van haar jaarlijkse kwaliteitsanalyse van gedane Bibob-onderzoeken. Deze jaarlijkse analyse, waarbij de kwaliteitscommissie steekproefsgewijs Bibob-adviezen op kwaliteit toetst, zal weliswaar niet leiden tot een inhoudelijke reactie over deze casus richting uw Kamer, maar zal wel, indien daartoe toch aanleiding blijkt te zijn, leiden tot een verbetering van de werkprocessen van het Bureau Bibob.
Klopt het dat in casu eerst een Bibob-onderzoek plaats heeft gevonden dat nergens toe heeft geleid, terwijl er tevens een politieonderzoek liep waaruit nu blijkt dat betrokkene wordt beschuldigd van illegaal gokken, hennephandel en witwassen? Vindt er na een Bibob-onderzoek (permanente) monitoring van betrokkene plaats?
Signalen uit bijvoorbeeld toezicht en handhaving of een tip van het Openbaar Ministerie kunnen voor het bestuursorgaan aanleiding vormen om Bureau Bibob te vragen een nieuwe toets uit te voeren. Op basis daarvan kan een bestuursorgaan besluiten om een reeds verstrekte vergunning in te trekken en tot sluiting over te gaan. Op deze wijze vindt ook na een Bibob-onderzoek monitoring plaats. Voor wat betreft de onderhavige casus verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Onderzoek dat uitwijst dat wijkverpleegkundigen goedkoper en beter zijn dan verpleeghuiszorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Wijkverpleegkundige troeft verpleeghuis af» en met het onderzoek van de NPCF en V&VN?1
Ja.
Klopt het dat de kosten van vergelijkbare zorg door wijkverpleegkundigen in de proeftuinen 44.7% lager zijn dan die van verpleeghuiszorg, dat de zorg beter is afgestemd op de cliënt, dat de betrokken professionals beter communiceren, productiever werken en het werk prettiger ervaren?
De 44,7% die in het artikel wordt genoemd betreft (enkel) een financiële vergelijking tussen twee situaties van één cliënt die in 2011 zowel thuiszorg als verpleeghuiszorg (ZZP8) nodig had. In werkelijkheid heeft de cliënt van april tot en met augustus 2011 thuiszorg ontvangen. In september 2011 is de cliënt opgenomen in het verpleegtehuis (ZZP8). In de maand november komt de cliënt weer thuis en krijgt zij tot en met december thuiszorg. Ter vergelijking is een «oude situatie» genomen. Dit betreft nadrukkelijk een inschatting van de wijkverpleegkundigen. De cliënt heeft in april 2011 thuiszorg ontvangen en is van mei tot en met december opgenomen in het verpleegtehuis. Tot en met december is sprake van een ZZP8. In november en december een ZZP10.
Uit deze vergelijking komt een verschil van 44,7%. Het moge duidelijk zijn dat hieruit geen algemene conclusies getrokken kunnen worden.
De NPCF en V&VN hebben mij het rapport van hun onderzoek aangeboden. Hierin vermelden zij de in uw vraag genoemde positieve resultaten van de proeftuinen. Deze resultaten sporen met de resultaten van het programma Zichtbare schakel uitgevoerd door ZonMw. Ook daar is in de tussenrapportage een positief beeld geschetst over het werk van de wijkverpleegkundige. BMC is ten slotte ook met positieve bevindingen gekomen, naar aanleiding van een initiatief van de Kruisvereniging West-Brabant. De essentie van al deze rapporten is gelijk.
Kunt u verklaren waarom de ervaringen van zowel cliënten als professionals zo positief zijn?
Ik ben van mening dat cliënten en professionals tevreden zijn omdat de zorg zodanig vorm krijgt dat meer vanuit perspectief van de cliënt wordt gewerkt en er meer ruimte is voor de eigen invulling van professionaliteit van de zorgverlener. De samenwerking tussen cliënt en professional staat centraal.
In hoeverre komen de resultaten van het onderzoek van de Nederlandse Patiënten en cliënten Federatie (NPCF) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) overeen met de bevindingen uit het programma «Zichtbare schakel, de wijkverpleegkundige voor een gezonde buurt» dat wordt uitgevoerd door ZonMw en het onderzoek van adviesbureau BMC dat zich richtte op de situatie in West-Brabant? Kunt u deze onderzoeken en bevindingen naast elkaar leggen?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u zich in de stelling dat thuis blijven wonen voor veel ouderen een doel van de zorg is? Welke conclusies trekt u daaruit? Bent u bereid meer aandacht te besteden aan extramurale zorg?
Thuis blijven wonen is op zich geen doel van zorg. Het gaat in de kern om ervaren kwaliteit van leven en behoud van eigen regie. Ik herken de behoefte van ouderen om liever in de eigen thuissituatie te blijven wonen. In de brief Zorg en ondersteuning in de buurt 2, die ik samen met de minister van VWS in oktober vorig jaar aan uw Kamer heb gestuurd, besteden wij brede aandacht aan extramurale zorg. Onderdeel daarvan is de inzet van de wijkverpleegkundige. Daarin is verwoord dat wij in overleg zijn met de beroepsorganisaties om te onderzoeken hoe de wijkverpleegkundige breed in het land kan worden ingezet. Zo zal de NZa een uitvoeringstoets uitbrengen over de financiering van de wijkverpleegkundige. De resultaten uit de diverse projecten en initiatieven worden ook meegenomen bij het bepalen van de wijze waarop de rol van de wijkverpleegkundige kan worden geborgd en geïntegreerd in het zorgaanbod.
Er loopt overigens inmiddels een aantal trajecten waarbij specifiek wordt ingezet op de taken en werkzaamheden van de wijkverpleegkundige. Daarnaast wordt er door diverse organisaties en opleidinginstituten geïnvesteerd om binnen de HBO-opleidingen meer aandacht te krijgen voor het werk van de wijkverpleegkundige.
Deelt u de conclusie dat wijkverpleegkundigen, doordat zij een laagdrempelig aanspreekpunt vormen voor cliënten, ouderen een groter vertrouwen geven in hun eigen zelfredzaamheid?
Ja, deze conclusie deel ik en wordt als zodanig ook in het NPCF/V&VN-rapport verwoord.
Deelt u de conclusie van het onderzoek van NPCF en V&VN dat voor optimaal functioneren van de wijkverpleegkundigen, het functiegericht indiceren als manier van financiering dient te worden losgelaten, en dat er dient te worden gekeken naar manieren die op eenvoudige wijze zowel van AWBZ als Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) financiering gebruik maakt?
Ik kan hierover een adequaat oordeel hebben na ommekomst van de zojuist genoemde uitvoeringstoets van de Nza.
Bent u van mening dat de resultaten van dit onderzoek aanwijzen dat er meer zou moeten worden gewerkt met wijkverpleegkundigen? Zo ja, op welke manier bent u van plan om meer wijkverpleegkundigen in te zetten? Op welke termijn?
Zie antwoord vraag 5.