Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
Het miljoenentekort bij basisscholen Oost |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Reorganisatie nodig bij basisscholen Oost»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe gaat het tekort van ruim tien miljoen euro, dat de gezamenlijke Amsterdamse basisscholen leden, gedekt worden?
Ik heb mij over dit onderwerp laten informeren door de gemeente Amsterdam. Uit gemeenteraadsstukken van de stad Amsterdam blijkt dat er meer schoolbesturen zijn met tekorten. Uit de jaarcijfers van 2010 blijkt dat het gaat om € 10,8 mln. Uit dezelfde stukken blijkt dat het hier soms bewust beleid betreft om reserves af te bouwen, of omdat er een grote investering is gedaan. De schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor hun financiën en financiële beleid. Zij dienen zelf eventuele tekorten te dekken. De meeste besturen hebben hier nog voldoende (algemene) reserves voor. Als dat niet het geval is dienen zij een reorganisatieplan op te stellen en uit te voeren.
Deelt u de mening dat het schoolbestuur én de Raad van Toezicht van STAIJ2 ernstig hebben gefaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dat dit gevolgen moet hebben voor de Raad van Toezicht en daarmee voor (de voorzitter van) het stadsdeelbestuur?
In het geval van STAIJ is de stadsdeelraad toezichthouder en is er niet gekozen voor een Raad van Toezichtmodel. Het stadsdeel geeft STAIJ en zichzelf eerst een serieuze kans om in een verhelderde onderlinge relatie zorg te dragen voor een goede sturing op het openbaar onderwijs in stadsdeel Oost. Die verheldering vereist onder meer een verscherpte inrichting van het toezicht door respectievelijk het stichtingsbestuur en de deelraad Oost.
De gemeente Amsterdam is voornemens om de toezichthoudende rol op het openbaar onderwijs- nu belegd bij de stadsdelen- te herzien. Stad en stadsdelen zijn hierover al in gesprek.
Vindt u het verstandig dat het politieke bestuur, in dit geval het stadsdeelbestuur, fungeert als Raad van Toezicht van een schoolbestuur?
Met het aannemen van de wet Goed onderwijs goed bestuur heeft uw Kamer vanwege de bestuurlijke variëteit en de vrijheid van inrichting besloten om de vormgeving van het interne toezicht vrij te laten. Bijzonder en openbaar onderwijs kunnen zelf bepalen welk bestuurlijk model het best past bij de eigen situatie. De gemeenteraad kan, net als voorheen, zelf als toezichthouder blijven functioneren of zij kan een raad van toezicht instellen. Als de gemeente toezichthouder blijft, oefenen de gemeenteraadsleden het toezicht op het verzelfstandigd openbaar onderwijs uit. Als gekozen wordt voor het raad van toezichtmodel, benoemt de gemeente de leden van de raad van toezicht, behoudens een aantal leden dat wordt benoemd op bindende voordracht van ouders en de medezeggenschapsraad.
Uit de statuten van de stichting blijkt dat de stadsdeelraden van Oost-Watergraafsmeer en Zeeburg als gemeentelijke toezichthouder van de stichting STAIJ fungeren. Dit is dus een figuur die past binnen de wet op het primair onderwijs.
Waarom is de eindverantwoordelijke voorzitter van het stadsdeel /Raad van Toezicht niet eerder in actie gekomen?
Ook voor de beantwoording van deze vraag ben ik te rade gegaan bij het stadsdeelbestuur Oost. In de statuten is opgenomen dat de deelraad mag optreden om de continuïteit van het onderwijsproces te waarborgen voor zover het openbaar onderwijs betreft indien er sprake is van ernstige taakverwaarlozing.
Op het moment dat de financiële problemen bij het stadsdeel bekend waren heeft de verantwoordelijke wethouder Onderwijs de deelraad geïnformeerd en zijn stappen ondernomen (waaronder een financiële analyse van een extern bureau) om te komen tot een verheldering van de situatie en de noodzakelijke maatregelen die genomen dienen te worden, teneinde de continuïteit te kunnen waarborgen.
Het artikel “Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak” en het artikel “Huurder kantoor is lachende derde” |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Oprichting sloopfonds kantoren loopt spaak» en het artikel «Huurder kantoor is lachende derde»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat onder andere steden als Rotterdam, Den Haag, Eindhoven, Tilburg en Den Bosch zich tegen het fonds voor de sanering van leegstaande kantoren hebben gekeerd?
Het kantorenfonds wordt in het convenant leegstand kantoren genoemd als één van de onderdelen om de kantorenleegstand het hoofd te bieden. Het is een niet-verplicht instrument. Gemeenten kunnen alleen samen met andere partijen kiezen een dergelijk instrument in te zetten.
Bent u van plan om met de betreffende gemeenten in gesprek te gaan? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat zij toch hun goedkeuring gaan verlenen aan het kantorenfonds en het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren?
Ik zal niet met gemeenten in gesprek gaan die (op voorhand) geen goedkeuring verlenen aan het kantorenfonds. Dit fonds is immers niet verplicht en slechts een onderdeel uit een heel pakket aan maatregelen uit het convenant leegstand kantoren. Ik ga wel met die gemeenten in gesprek die op dit moment aan de VNG hebben aangegeven nog met vragen te zitten betreffende het convenant leegstand kantoren om te verkennen waar mogelijke discussiepunten liggen.
Hoe beoordeelt u de vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop er toe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven?
De vrees van veel grotere gemeenten dat een subsidie op sloop ertoe leidt dat leegstaande kantoren hoog geprijsd blijven is naar mijn idee ongegrond. Een eventueel kantorenfonds zal nooit de volledige kosten van sloop of transformatie kunnen dekken, maar zal slechts een zetje in de rug zijn om eigenaren over de streep te trekken om zelf de leegstand aan te pakken.
Hoe voorziet u de toekomst van het Convenant Aanpak Leegstand Kantoren als de betreffende gemeenten geen goedkeuring verlenen en als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) haar steun moet intrekken? Hoe voorziet u dan de toekomst van de gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand in het algemeen?
Het scenario dat u schetst is nu niet aan de orde. Momenteel is mijn ministerie in gesprek met die gemeenten die aan hebben gegeven nog vragen te hebben bij het convenant leegstand kantoren. Ik heb er vertrouwen in dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen.
Bent u van mening dat een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand noodzakelijk is? Zo ja, welke maatregelen heeft u in petto om dit toch doorgang te laten vinden?
Ja, een gezamenlijke aanpak van kantorenleegstand is noodzakelijk. Dat is dan ook de reden waarom het convenant is opgesteld en is ondertekend door alle deelnemende partijen.
De ondertekenaars hebben afgesproken om de hen betreffende onderdelen zelf – en eventueel samen met andere partijen – uit te voeren. Iedere partij heeft bij ondertekening toegezegd om uitvoering van de maatregelen door haar achterban te zullen bevorderen.
Alle partijen bespreken begin 2013 de voortgang van het convenant, zo houden we elkaar scherp.
Kan de beantwoording van de vragen nog vóór het algemeen overleg «Leegstand woningen en kantoren» van 8 november 2012 aan de Kamer worden gestuurd?
Ja.
Het uitzetten van vreemdelingen naar Guinee |
|
Gerard Schouw (D66), Sharon Gesthuizen (GL), Martijn van Dam (PvdA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Leers |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Voordewind over het bericht dat Nederland op omstreden wijze uitgeprocedeerde asielzoekers uitzet naar Guinee?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ambtsberichten van het US State Department of Democracy, waarin wordt gesproken over de heersende corruptie bij Guineese autoriteiten?2 Zo ja, waarom werkt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) samen met dit land en met eerder genoemde politiedelegatie? Kunt u garanderen dat Nederland samenwerkt met bevoegde instanties die aantoonbaar niet corrupt zijn?
Ja. De DT&V voert de regie op het vertrek van vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben en op wie de wettelijke verplichting rust om Nederland te verlaten. In dat kader bemiddelt de DT&V, op verzoek van de vreemdeling of op eigen initiatief, bij de verkrijging van de benodigde reisdocumenten. Daarvoor is samenwerking met de autoriteiten van landen van herkomst, waaronder Guinee, onontbeerlijk. In alle gevallen, ook in het geval van Guinee, werkt de DT&V samen met de bevoegde instanties. Dit betreft zowel de in Nederland geaccrediteerde diplomatieke vertegenwoordiging, als de centrale autoriteiten in het land van herkomst.
De Guineese ambassade, gevestigd in Brussel, bleek niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit vaststelde. Begin 2012 heeft de DT&V met de Guineese ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming daarom afspraken gemaakt over de inzet van Guineese immigratiedeskundigen voor het proces van nationaliteitsvaststelling en afgifte van (vervangende) reisdocumenten. De delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. Van een politiedelegatie is dus geen sprake.
Welke afspraken zijn precies gemaakt tussen de DT&V en de Guineese autoriteiten met betrekking tot de terugkeer van vreemdelingen? Maakt de DT&V deze afspraken alleen met Guinee of ook met andere landen?
De samenwerking met Guinee inzake terugkeer is vastgelegd in een Memorandum of Understanding. Dergelijke afspraken zijn ook met andere landen gemaakt.
Is het waar dat de DT&V een politiedelegatie uit Guinee naar Nederland laat komen voor het verstrekken van reisdocumenten «titres de voyage» voor uitgeprocedeerde asielzoekers die via reguliere kanalen, namelijk de ambassades en consulaten, geen reisdocumenten kunnen verkrijgen? Hoeveel vreemdelingen zijn er in totaal op deze manier aan reisdocumenten gekomen?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, bleek de Guineese ambassade in Brussel niet in staat structureel mee te werken aan de afgifte van (vervangende) reisdocumenten voor vreemdelingen van wie de ambassade zelf de Guineese nationaliteit heeft vastgesteld. Daarom hebben de Guineese autoriteiten op verzoek van de DT&V het afgelopen jaar een aantal maal een delegatie naar Nederland gezonden om de nationaliteit van vermeende Guineese vreemdelingen vast te stellen en, indien van toepassing, over te gaan tot het verstrekken van (vervangende) reisdocumenten. Deze delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Veiligheid en Burgerbescherming. De vreemdelingen die gesproken hebben met de Guineese delegaties zijn, op verzoek van de autoriteiten zelf, steeds eerst gepresenteerd bij de ambassade van Guinee in Brussel. In totaal is voor circa 100 Guineese vreemdelingen op deze wijze een reisdocument verkregen.
Hebben deze direct of indirect betrokkenen bij betreffende politiedelegatie op de zwarte lijst van de VN en EU gestaan? Zo ja, waarom zijn er toch afspraken met hen gemaakt?
Het is staand beleid dat bij de behandeling van de visumaanvraag wordt gecontroleerd of een persoon is opgenomen op de sanctielijsten. Deze lijsten worden daartoe beschikbaar gesteld aan de diplomatieke vertegenwoordiging. Ook bij de personen die deel uitmaakten van deze delegaties is dit gecontroleerd en is vastgesteld dat zij ten tijde van de visumaanvraag niet voorkwamen op genoemde sanctielijsten.
Wordt er betaald aan de genoemde Guineese delegatie, al dan niet hoofdelijk per asielzoeker en zo ja hoeveel? Wie verricht deze betalingen? Klopt het dat u de reis- en verblijfkosten van deze politiedelegatie financiert en kunt u een uitsplitsing geven van de betaalde bedragen tot nu toe?
Nee. Het is in het kader van terugkeer gebruikelijk dat de reis- en verblijfkosten van dit soort delegaties, die op verzoek van het ontvangende land overkomen, worden vergoed. Voorts wordt ook een vergoeding betaald voor het doen van onderzoek in de registratiesystemen en voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Het betalen van vergoedingen voor delegaties of taskforces is niet uitzonderlijk en is niet alleen van toepassing op Guinee. Evenals het betalen van leges voor de afgifte van een (vervangend) reisdocument. Dit gebeurt voor vele landen.
De vergoeding bestaat uit de volgende elementen:
Is het waar dat de omstreden Titres de Voyage, die door betreffende politiedelegatie worden afgegeven, afkomstig zijn van een ministerie dat in het Nederlands Algemeen Ambtsbericht Guinee van 2011 niet in de lijst met de in Nederland bekende ministeries staat vermeld?3
Hiervan is geen sprake. De Guineese delegaties bestonden uit vertegenwoordigers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en het ministerie van Veiligheid en Burgerbescherming. Beide ministeries worden genoemd in het Algemeen Ambtsbericht Guinee d.d. 9 september 2011. De bewindspersonen van deze ministeries zijn opgenomen in bijlage 1 van het betreffende ambtsbericht.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de conclusies van het onderzoek naar de ongeldige reisdocumenten van de vrouw met kinderen? Kunt u daarbij ook verklaren hoe het komt dat uw Dienst vreemdelingen probeert uit te zetten zonder geldige reisdocumenten? Waar is het gezin nu?
De afgegeven reisdocumenten waren geldige reisdocumenten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 nader geïnformeerd. Omdat het een gezin betreft met minderjarige kinderen, verblijft het gezin op een gezinslocatie.
Welk verband heeft volgens u de aangifte tegen de DT&V van advocaat Frank van Haren met het justitieel onderzoek waar de Guineese ambassade in Brussel om verzoekt? Waarom doet u niets met de toch ernstige signalen van de Brusselse ambassade en neemt u deze niet serieus?
Op NOS-teletekst werd in eerste instantie gemeld dat de Guineese ambassade zou hebben verzocht om een justitieel onderzoek. In de bron van dit bericht, het NOS-achtuurjournaal van zaterdag 6 oktober jl., stelt de Guineese ambassade echter dat het Nederland vrij staat de achtergrond van de delegatieleden te onderzoeken. Van een verzoek van de Guineese ambassade tot een justitieel onderzoek is derhalve geen sprake.
Voor toezicht op en onderzoek naar de manier waarop de Nederlandse overheid invulling geeft aan gedwongen vertrek is in Nederland de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer in het leven geroepen. Justitieel onderzoek lijkt mij dan ook niet aan de orde.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden? Bent u toch bereid om uitzettingen van Guineeërs, inclusief die van deze moeder met twee kinderen, op te schorten en degenen die uit de opvang zijn gezet of verdwenen zijn weer terug in de opvang te nemen totdat deze kwestie grondig is onderzocht?
Ik zie geen reden om de uitzettingen van Guineeërs op te schorten. Uw Kamer wordt over het betreffende gezin voor het eind van 2012 geïnformeerd.
Toegenomen geweld tegen politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer geweld tegen politie»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de website www.geweldtegenpolitie.nl dat het geweld tegen politieagenten is toegenomen? Zo ja, hoe komt dat dat geweld is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers op geweldtegenpolitie.nl zijn gebaseerd op persberichten van de politie. Ze gaan over twee opeenvolgende kwartalen van dit jaar, waaruit blijkt dat in het derde kwartaal 171 incidenten meer zijn gemeld dan in het tweede kwartaal. Dat wil echter niet zeggen dat het aantal geweldsincidenten is gestegen; immers, niet elk geweldsincident tegen de politie leidt tot een persbericht. Nadere conclusies kunnen op basis van dit onderzoek niet getrokken worden. Wel geeft het een beeld van het vraagstuk «geweld tegen de politie».
Uit belevingsonderzoek vanuit het programma Veilige Publieke Taak (3) blijkt – in tegenstelling tot andere groepen van overheidswerknemers – dat het aantal slachtoffers van agressie en geweld bij de politie én de frequentie van het aantal incidenten de afgelopen jaren stabiel is gebleven (ongeveer driekwart van het politiepersoneel is slachtoffer van agressie en geweld). Het gaat dan overigens om politiepersoneel met publiekscontacten.
Is het mogelijk om louter aan de hand van persberichten een inventarisatie te maken van geweld tegen politieagenten en daaruit conclusies te trekken over toe- dan wel afname van het geweld tegen politieagenten? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn een dergelijke inventarisatie dan wel conclusies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de cijfers en conclusies van de genoemde website zich tot de gegevens waar u zelf over beschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de cijfers en conclusies van de genoemde website voor u aanleiding om u beleid ten aanzien van het tegengaan van geweld tegen politieagenten te veranderen? Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid veranderen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers en conclusies van de genoemde website zijn voor mij geen aanleiding om het beleid te veranderen. Ik heb een aantal forse maatregelen genomen op het gebied van de daderaanpak, zwaarder straffen en het versterken van de weerbaarheid. De effecten daarvan zijn merkbaar, maar het heeft tijd nodig om zijn volle effect te bereiken.
Agressie en geweld zijn wel meer zichtbaar geworden de afgelopen jaren. Dit lijkt een gevolg van een grotere bewustwording bij politieambtenaren van de norm dat agressie en geweld onacceptabel zijn. Daarnaast worden politieambtenaren gestimuleerd om agressie en geweld te melden en te registreren, conform de uitvoeringsregeling «Geweld tegen politieambtenaren» die februari 2010 in werking is getreden. Dit leidt tot een verhoging van het aantal aangiftes.
Zegt de wijze waarop politieregio’s geweld tegen agenten in de publiciteit brengen iets over de omgang met en aanpak van dat geweld? Zo ja, wat zegt dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Geweld tegen de politie is onaanvaardbaar en het terugdringen hiervan is voor mij een belangrijke prioriteit. Er zijn landelijke afspraken vastgesteld voor de opsporing en vervolging van zogenoemde «Veilig Publieke Taak-zaken». Uitgangspunt is zero tolerance en áltijd vervolging instellen.
Binnenkort zal uw Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de naleving van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen Politie en OM.
De falende postbezorging van Post.nl |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Nog altijd grote problemen bij postbezorging PostNL»1 waarin de voortdurende problemen bij de postbezorging door PostNL worden belicht?
Deelt u de mening dat, gezien de grote hoeveelheid meldingen in slechts twee maanden, het hier om grote problemen gaat waar spoedig een oplossing voor gevonden moet worden? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om PostNL ertoe te bewegen serieus werk te maken van de problemen? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voldoet PostNL nog altijd aan de gestelde eisen van de universele postdienst (UPD) nu blijkt dat de problemen van de postbezorging nog altijd niet zijn opgelost? Is de OPTA met de huidige onderzoekssystematiek is staat dit naar behoren te monitoren?
Bent u de mening toegedaan dat door een gebrek aan gekwalificeerd personeel de kwaliteit van de postbezorging met grote passen achteruit gaat? Is het gevoerde personeelsbeleid van PostNL hiervan mede de oorzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
De groeiende verschillen in de kredietverlening tussen grootbedrijf en midden- en kleinbedrijf (MKB) |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u reageren op het artikel «Mkb krijgt lastiger krediet dan grote onderneming»?1
In mijn brief van 31 mei jl. heb ik u een aantal rapporten toegestuurd over de ontwikkeling van de kredietverlening. Diverse indicatoren wijzen op het achterblijven van de vraag in vergelijking met voorgaande perioden. Er is geconstateerd dat het niveau van kredietverlening in Nederland voor het bedrijfsleven als geheel, maar ook voor het grootste deel van het MKB, gemiddeld redelijk in stand is gebleven. Wel zijn leningen en rekening courant krediet van minder dan € 250 000 teruggelopen. Er is sprake van een dalende behoefte aan financiering en er is een oplopend percentage aan bedrijven dat in de monitor aangeeft de externe financiering niet te kunnen realiseren, met als belangrijkste reden een te hoog risicoprofiel in de ogen van banken. Eind van dit jaar zal ik u een nieuwe financieringsmonitor aanbieden, welke verder licht zal werpen op de ontwikkelingen omtrent kredietverlening aan het bedrijfsleven.
Kunt u ingaan op de constatering dat het renteverschil tussen grootbedrijf en MKB altijd al bestaan heeft, maar dat dit de afgelopen vier jaar is gegroeid van 0,5% tot 1,75%?
De rente op kredieten wordt in de markt bepaald. Feit is dat het MKB, door de bank genomen en ongeacht de stand van de conjunctuur, een hogere rente betaalt dan het GB. Hiervoor is een aantal belangrijke oorzaken: de relatief hoge transactiekosten van kleine kredieten, de informatie asymmetrie (minder informatie beschikbaar) bij de financiering van kleine bedrijven, de grotere deskundigheid van grotere bedrijven op financieel gebied, de grotere kwetsbaarheid van MKB bedrijven voor de uitval van personeel en voor het wegvallen van klanten en de lagere solvabiliteit van het MKB in combinatie met een beperkte toegang tot extern eigen vermogen.
Mogelijke verklaringen van het toenemende verschil zijn dat het risico van kredietverlening aan het MKB is toegenomen door de verslechterde economische vooruitzichten. Daar het MKB meer op de Nederlandse markt gericht is kan het verschil in ontwikkeling van de vraag op de binnenlandse markt en bij export een rol spelen. Doordat het MKB sowieso al kwetsbaarder is voor vraagschommelingen kan dit de oploop van het renteverschil verklaren. Daarnaast is van belang dat de toezichtsregels banken stimuleren om risico’s op financieringen, en de verschillen daarin, sterker dan voorheen in de rente te verwerken. Indien dat in het verleden onvoldoende geschiedde, leidt dat tot een algehele stijging van de risico-opslag, dus ongeacht het type onderneming, en tot een relatief sterkere stijging van de opslag bij kredieten aan het MKB.
Overigens blijkt uit cijfers van DNB dat hoewel het renteverschil oploopt, het tarief voor het MKB (leningen van maximaal € 1 mln.) in absolute zin lager is dan voor de crisis en lager is dan het Europese gemiddelde. Voor het MKB is het absolute niveau van de rente van belang, niet het renteverschil tussen grote en kleine leningen.
Vindt u ook dat het MKB de motor van de economie is en dat veel innovaties juist uit deze groep bedrijven voortkomen?
Ja.
Is het waar dat juist de mogelijkheid voor het MKB om te innoveren geschaad wordt door gebrekkig krediet en gebrekkige financiering?
Onvoldoende kredietverlening en financiering kunnen innovatie remmen. Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is de kredietverlening in zijn algemeenheid redelijk op peil gebleven. Wel is het zo dat uit studies naar voren komt dat het MKB een minder breed palet aan financieringsopties heeft dan het grootbedrijf. Inmiddels is een groot aantal initiatieven in ontwikkeling of tot stand gekomen, die deze lacunes op de financieringsmarkt, met name voor het MKB, willen opvullen.
Deelt u de conclusie dat op basis van deze onderzoeksresultaten gezegd kan worden dat het aanvullend pakket voor MKB-financiering dat in de markt is gezet door de ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Financiën met daarin bijvoorbeeld (de verruiming van) het Borgstellingsregeling MKB (BMKB), de afgelopen jaren onvoldoende effect heeft gehad en dat meer nodig is om het MKB op de been te houden?
Het Innovatiefonds MKB+ is als onderdeel van het aanvullende pakket voor MKB financiering aangekondigd bij de totstandkoming van het huidige kabinet. Één van de onderdelen (fund of fund voor later stage venture capital) zal naar verwachting dit jaar starten. De verruiming van het BMKB budget kan het verkrijgen van financiering ondersteunen op het moment dat de conjunctuur, en daarmee de vraag naar financiering, aantrekt. De wijziging van de BMKB, waarmee de openstelling van deze regeling voor niet-banken is gerealiseerd, is op 19 oktober jl. gepubliceerd. Het lijkt me daarom te vroeg voor een conclusie dat het aanvullend pakket onvoldoende effect heeft gehad. Wel is het gezien de snelle veranderingen op de kapitaalmarkt wenselijk goed de vinger aan de pols te houden zodat we snel signalen oppikken als het instrumentarium niet (meer) voldoet.
Deelt u de mening dat dit probleem een prominente plek moet krijgen op de onderhandelingstafel voor een nieuw kabinet omdat dit direct raakt aan het groeivermogen van Nederland en de weg uit de crisis?
Dat is de verantwoordelijkheid van de partijen die nu aan de onderhandelingstafel zitten.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de begrotingsbehandeling Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zodat dit belangrijke thema daar besproken kan worden?
Middels deze toezending heb ik aan deze wens van u voldaan.
Financieel misbruik bij zorgverzekeraars |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onderzoek naar misbruik regelingen door zorgverzekeraars»?1
Ja.
Is het waar dat u door Zorgverzekeraars Nederland op de hoogte bent gesteld van het lopende onderzoek naar het financieel misbruik? Zo ja, kunt u de details geven van dit onderzoek?
Ja. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft een expertcommissie ingesteld om onderzoek te doen naar de geruchten over de mogelijke systeemrisico’s bij de toepassing van het oude en nieuwe systeem van bekostiging van instellingen voor medisch specialistische zorg. Deze expertgroep zal alle signalen onderzoeken door met de betrokken ziekenhuizen en verzekeraars in contact te treden.
Gaat u een onderzoek instellen naar het financieel misbruik, waardoor onterechte inkomsten verkregen zijn uit het Zorgverzekeringsfonds? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment nog geen inkomsten verkregen uit het Zvf. Eventuele uitkeringen uit het Zvf worden in de loop van 2013 uitgekeerd. De signalen over oneigenlijk gebruik (dat leidt tot mogelijk onterechte uitkeringen uit het Zvf) zullen worden onderzocht door een expertcommissie ingesteld door ZN. Ik wacht dit onderzoek af.
Als blijkt dat er financieel misbruik is gepleegd door zorgverzekeraars, welke sancties kunt u dan treffen en kunnen de betreffende bedragen teruggevorderd worden?
Voordat ik een uitspraak doe over te nemen maatregelen wil ik eerst inzicht in de feitelijke gang van zaken en bezien of er noodzaak is om in te grijpen. ZN voert daartoe onderzoek uit, waarvan de eerste bevindingen binnenkort beschikbaar zijn. Op basis daarvan zullen verzekeraars en aanbieders nagaan of correcties nodig zijn. Omdat nu het benodigde inzicht ontbreekt kan ik hier nog niet op vooruit lopen, alsmede niet over de maatregelen die ik kan treffen. Dit zegt weinig over ons zorgstelsel. De ruimte van systeemrisico’s komt in dit geval geheel op conto van het transitiemodel. Dit model geldt voor 2 jaar waarvan alleen in het eerste jaar het verschil tussen de DOT-omzet en het schaduw-FB voor 95% wordt gecompenseerd. Het percentage wordt in het 2e jaar (2013) afgebouwd naar 70% en vervalt in 2014.
Wat zegt dit financieel misbruik over de werking van ons zorgstelsel? Welke maatregelen gaat u nemen om misbruik te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het woonrecht van krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruimen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Nederland: Krakers winnen rechtszaak, ontruiming van de baan»?1
Ja.
Is het waar het dat in dit geval het woonrecht van de krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruiming?
In deze specifieke zaak heeft de rechter geoordeeld dat het woonrecht van de kraker zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. De Staat is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. De uitkomst daarvan is nog niet bekend.
Deelt u de mening dat krakers helemaal niet gezellig ergens willen gaan wonen, maar gewoon criminelen zijn die zich onrechtmatig de toegang tot een pand verschaffen en de boel daar negen van de tien keer gewoon slopen door bijvoorbeeld overal hun behoeften te doen? Zo nee, waarom niet?
Dat kraken kan inhouden dat wordt voorgedrongen op de woningmarkt en eigenaren ook met vernielingen worden geconfronteerd is inderdaad in de wetsgeschiedenis van het kraakverbod als argument naar voren gebracht.
Deelt u de mening dat woonrecht betekent dat men zich kan laten inschrijven voor een huurwoning of een huis kan kopen? Zo nee, waarom niet?
Het woonrecht als zodanig is niet gedefinieerd in de in Nederland geldende wetgeving. In zaken die betrekking hebben op kraken wordt de term woonrecht doorgaans gebruikt in de context van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op respect voor een woning is vastgelegd. In de Grondwet is dit uitgewerkt in artikel 12, over de voorwaarden waaronder een woning kan worden binnengetreden. In deze betekenis heeft het woonrecht dus geen betrekking op het verkrijgen van een huur- of koopwoning, maar op de situatie waarin iemand reeds een woning bewoont.
Deelt u de mening dat eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de zogenaamde belangenafweging het nieuwe artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) doorkruist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 geoordeeld dat naast de wederrechtelijkheid tevens dient te worden getoetst of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang van het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval, proportioneel is. Daarbij dient de kraker feiten en omstandigheden aan te voeren en aannemelijk te maken dat in het concrete geval een andere dan door de wetgever gemaakte afweging moet worden gemaakt. De praktijk wijst uit dat de rechter de strafrechtelijke ontruiming vrijwel altijd toestaat.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de spoedcassatie die u hiertegen heeft ingesteld?
Indien u doelt op de reactie van de Staat op de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 oktober 2012, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Indien u doelt op de cassatie die de Staat heeft ingesteld tegen het arrest van het Hof Den Haag van 8 november 2010, waar eerdere Kamervragen over zijn gesteld2, kan ik u mededelen dat de Hoge Raad hierover op 28 oktober 2011 uitspraak heeft gedaan (LJN: BQ9880). In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een ontruiming van een kraakpand in beginsel van tevoren bij de krakers moet worden aangekondigd, en dat de uitspraak van de rechter in beginsel moet worden afgewacht, indien de krakers hiertegen een kort geding aanspannen. Een eventueel hoger beroep hoeft niet te worden afgewacht. Daarnaast kan in een aantal in dit vonnis omschreven gevallen meteen worden ontruimd, zonder dat de ontruiming hoeft te worden aangekondigd, en zonder dat een kort geding hoeft te worden afgewacht.
Bent u bereid de wet aan te passen, zodat het doel van het eerdere initiatiefwetsvoorstel, dat heeft geleid tot het huidige artikel 138a Sr, wordt bereikt en krakers altijd strafrechtelijk vervolgd worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot een wetswijziging. Met een consequent ontruimingsbeleid kan het kraken sterk worden ontmoedigd en het aantal gekraakte panden sterk teruggedrongen. In Amsterdam is daar positieve ervaring mee opgedaan.
Het artikel ‘Overleg over regeling interlandelijk verkeer blijkt nooit te zijn begonnen’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overleg over regeling interlandelijk verkeer blijkt nooit te zijn begonnen»?1
Ja.
Is het waar dat de werkgroep die had moeten gevormd naar aanleiding van afspraken die zijn gemaakt op het eerste Koninkrijksoverleg en die zich had moeten buigen over het interlandelijk verkeer binnen het Koninkrijk, nog nooit heeft vergaderd?
Op de Koninkrijksconferentie in 2011 is afgesproken een werkgroep in te stellen die de problematiek van het interlandelijke verkeer van goederen en personen in kaart zou brengen. Nederland is voorzitter van deze werkgroep en heeft herhaaldelijk de andere landen uitgenodigd om de problematiek van het interlandelijke verkeer van goederen en personen in kaart te brengen. Tot nu toe heeft alleen Aruba op de uitnodigingen gereageerd. Mijn collega Spies en ik hebben de landen diverse malen aangesproken op het gebrek aan medewerking. Begin september heb ik nog een brief aan de betrokken ministers gezonden met het dringende verzoek om hun medewerking te verlenen. Ook op een daarop volgende uitnodiging heeft alleen Aruba gereageerd.
Curaçao en Sint Maarten hebben niet laten weten waarom zij geen gehoor geven aan de uitnodigingen. Ik vind het een onwenselijke situatie dat de werkgroep nog niet bijeen is gekomen en acht het van groot belang dat de afspraken die tijdens de Koninkrijksconferentie zijn gemaakt ook worden nagekomen. Het is echter niet meer aan het demissionaire kabinet een andere lijn te kiezen. Dat wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet.
Is het voorts waar dat Curaçao en Sint Maarten niet bereid zijn om deel te nemen aan een werkgroep over het interlandelijk verkeer binnen het Koninkrijk? Kunt u aangeven wat voor reden zij hiervoor aangeven? Zo nee, wat is dan de reden dat de werkgroep nog niet heeft vergaderd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat voor gevolgen heeft volgens u het nu al breken van de tijdens het eerste Koninkrijksoverleg gemaakte afspraken door Curaçao en Sint Maarten? Heeft het overleg toekomst wanneer afspraken niet worden nagekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer tijdens het Koninkrijksoverleg gemaakte afspraken niet na worden gekomen, Nederland voortaan alleen bilateraal afspraken maakt met landen die zich wel aan afspraken houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat wanneer Curaçao en Sint Maarten weigeren mee te werken om tot een regeling voor interlandelijk verkeer in het Koninkrijk te komen, Nederland zelf een dergelijke regeling moet maken zoals voorgesteld in de initiatiefwet regulering vestiging van Nederlanders uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland2? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Over tekort aan allochtone medisch specialisten |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Tunahan Kuzu (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort aan allochtone medisch specialisten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbeveling verdient dat ook binnen de beroepsgroep van medisch specialisten sprake is van een afspiegeling van de maatschappij?
Ik vind het belangrijk dat Nederland kan beschikken over die medisch specialisten die het beste invulling kunnen geven aan de medisch specialistische zorgvraag; hierbij hoeft niet persé sprake te zijn van een afspiegeling van de maatschappij. Die basisartsen die het meest competent worden bevonden, moeten instromen in de vervolgopleiding.
Hoe verklaart u dat in de grote steden ongeveer een derde van de studenten geneeskunde een niet-westerse achtergrond heeft, terwijl het percentage medisch specialisten blijft steken rond de 5 à 6 procent? Wat is volgens u de oorzaak? Welke mogelijkheden heeft u om deze verhouding te wijzigen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is onbekend of genoemde percentages correct zijn. In het algemeen geldt dat er meer sollicitanten zijn voor de medisch specialistische vervolgopleiding dan opleidingsplekken en dus dat kandidaten teleurgesteld moeten worden.
Denkt u dat artsen met een niet-westerse achtergrond buiten de boot vallen voor de opleidingen tot specialist door vooroordelen? Zo ja, welke en wat gaat u hieraan doen?
Daar registratie van etniciteit wettelijk niet is toegestaan, is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
Is het waar dat de beroepsgroepen tot de opleiding van specialist liever jongere kandidaten selecteren? Zo ja, vindt u dat wenselijk?
De wetenschappelijke verenigingen zijn degenen die deze selectie van basisartsen uitvoeren. Zij stellen diverse eisen aan kandidaten voor de vervolgopleiding. Of daarbij ook een criterium voor leeftijd is opgenomen, is mij onbekend. Overigens is selectie op basis van leeftijd bij wet verboden (De Algemene wet gelijke behandeling – AWGB, en de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid – WGB l), tenzij dit objectief gerechtvaardigd is. Hiervoor zijn drie criteria:
Zoals reeds gemeld bij mijn antwoord op vraag 2, moeten die basisartsen die het meest competent worden bevonden instromen in de vervolgopleiding.
Bent u bereid het gesprek met de Orde van Medisch Specialisten aan te gaan, om te kijken op welke wijze gekomen kan worden tot gelijke kansen voor artsen met en zonder niet- westerse achtergrond?
Zoals reeds gemeld in mijn antwoord op vraag 4 is het onbekend of artsen met een niet-westerse achtergrond daadwerkelijk minder kans hebben op toelating tot een medisch specialistische vervolgopleiding dan studenten met een westerse achtergrond.
De wetenschappelijke verenigingen zijn verantwoordelijk voor het beoordelen van geschiktheid voor de medische vervolgopleiding. Een toenemend aantal wetenschappelijke verenigingen probeert deze beoordeling te objectiveren door middel van gebruik van bijvoorbeeld assessments.
Ik heb er vertrouwen in dat zij hun taak adequaat uitvoeren.
Het veiligheidsrisico van Chinese telecomproducenten |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Han ten Broeke (VVD), Mark Verheijen (VVD) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Heeft u signalen ontvangen dat deze -of andere- Chinese telecombedrijven een veiligheidsrisico vormen voor Nederland en kritische infrastructuur in Nederland? Ziet u risico’s en welke zijn dat?
Uit open en gesloten bronnen blijkt dat bepaalde Chinese- en andere netwerkapparatuur kwetsbaarheden kennen die het mogelijk maken om deze apparatuur op afstand over te nemen. Echter, in hoeverre hier sprake is van ontoereikende beveiliging dan wel van doelbewuste «backdoors» t.b.v. spionage is onderwerp van discussie. Vooralsnog is hier sprake van een voorstelbaar risico, maar zijn er geen directe aanwijzingen dat deze kwetsbaarheden daadwerkelijk worden gebruikt voor spionagedoeleinden. De inlichtingendiensten- en veiligheidsdiensten (AIVD en MIVD) blijven echter alert op alle signalen die veiligheidsrisico’s zouden kunnen vormen voor Nederland en haar vitale infrastructuur.
Reeds in 2010 heeft de AIVD in dit kader in de Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS) aangegeven dat de AIVD sterke aanwijzingen heeft dat buitenlandse inlichtingendiensten interesse hebben in informatie op het Nederlandse telecomnetwerk. Communicatie en dataverkeer is van essentieel belang voor het ongehinderd functioneren van de Nederlandse maatschappij. De netwerken zijn dragers van grote hoeveelheden gegevens zoals telefonische verkeersgegevens en klantgegevens, maar ook gegevens van andere vitale sectoren zoals de energie- en bancaire sector. In de KWAS is benoemd dat inlichtingendiensten in staat zijn om hard- en software zo te manipuleren dat zij op afstand toegang krijgen tot de systemen. Gezien het belang om zowel de continuïteit van het netwerk als de integriteit van de gegevens op het netwerk te waarborgen, vraagt het bezit dan wel gebruik van onderdelen van telecomproducenten uit het buitenland extra aandacht.
Welke stappen wilt u nemen om de veiligheidsrisico’s van overnames en samenwerkingen door Chinese telecomproducenten in Nederland in kaart te brengen?
Het is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven om mogelijke risico’s in de samenwerking met derden (ongeacht land van herkomst) te onderkennen en daarnaar te handelen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten volgen de ontwikkelingen omtrent de beveiligingsrisico’s die voortvloeien uit samenwerking met Chinese telecomproducenten nauwgezet. Indien mocht blijken dat er concrete aanwijzingen zijn dat Chinese telecomproducenten betrokken zijn bij inlichtingactiviteiten, dan zullen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten hierop acteren door de verantwoordelijke ministeries, defensie-orderbedrijven en bedrijven in vitale sectoren op de risico’s van deze samenwerking te wijzen.
Is er reden tot zorg en bent u van plan opheldering te vragen aan KPN en andere genoemde bedrijven?
Op grond van de huidige informatie zijn er geen bewijzen dat kwetsbaarheden in Chinese telecomapparatuur daadwerkelijk gebruikt worden voor spionagedoeleinden. Dit neemt niet weg dat met bedrijven wordt gesproken over mogelijke kwetsbaarheden en de hieruit voortvloeiende beveiligingsrisico’s. Deze kwestie zal ook actief onder de aandacht worden gebracht van bedrijven.
De NODO-procedure in de praktijk |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke plannen voor de NODO-procedure (Nader Onderzoek DoodsOorzaak minderjarigen) die nu eindelijk van start is gegaan?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Waarom is de zogeheten Child Death Review (CDR) achterwege gelaten? Op basis van welke overwegingen is deze beslissing tot stand gekomen? Wat zijn de kosten van CDR? Wat zijn de (voorlopige) resultaten van het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert inzake CDR en de preventie van kindersterfte, waarbij de haalbaarheid wordt onderzocht van het installeren van speciale teams die een multidisciplinaire evaluatie uitvoeren in alle gevallen van het overlijden van een kind?
Het voornemen bestond om na iedere NODO-procedure een zogeheten Child Death Review (CDR) te laten plaatsvinden. De CDR heeft als doel een brede audit uit te voeren voor alle gevallen van sterfte bij minderjarigen, waarbij het overlijdensgeval van de minderjarige wordt beoordeeld. Gekeken wordt of er factoren zijn rond het overlijden, die aanwijzingen geven voor preventie van overlijden en verbetering van zorg. De CDR zou plaatsvinden nadat de NODO-procedure was afgerond en de doodsoorzaak bekend is, aan de hand van het dossier van de overleden minderjarige én bij een aantal overige overlijdensgevallen van minderjarigen.
De CDR is geen onderdeel van de NODO-procedure, maar een aanvulling hierop. Zoals aangegeven in de brief aan uw Kamer d.d. 4 september 20122 is het niet haalbaar gebleken de CDR op dit moment in te voeren, dit gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de twee NODO-centra, de kosten van de GGD en de beperkte beschikbare middelen.
Het beschikbare budget is ingezet om de NODO-procedure in te voeren.
Wat betreft uw vraag over het project dat TNO samen met de Universiteit Twente uitvoert, ga ik er vanuit dat u het SERRAFIM project bedoelt, dat ondermeer gefinancierd wordt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het doel van dit project is de afname van zuigelingensterfte. Onderdeel hiervan is het uitvoeren van de CDR bij overleden kinderen onder de twee jaar in Oost-Nederland.
Er zijn nog geen formele resultaten bekend van het project waar u op doelt. Er loopt een proefimplementatietraject waarin tot op heden te weinig gevallen zijn behandeld om algemene conclusies te kunnen trekken.
Bent u ervan op de hoogte dat door CDR preventieadviezen ten aanzien van wiegendood tot stand zijn gekomen en daarmee een enorme daling in het aantal gevallen van wiegendood? Bent u van mening dat door CDR sterfgevallen voorkomen kunnen worden en dat CDR een rol kan spelen in de preventie van kindersterfte? Zo nee, waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de bijdrage van de CDR methodiek aan het verkrijgen van inzicht in de risicofactoren van wiegendood. De CDR richt zich op preventie van overlijden en verbetering van zorg. Dit is vanuit medisch inhoudelijk perspectief zeker van belang. De CDR methodiek is echter één van de vele onderzoeksmethoden die meer inzicht kunnen geven in de risicofactoren die een rol spelen rond het overlijden van kinderen. Gezamenlijk zal dit inzicht leiden tot mogelijkheden voor beïnvloeding van de risicofactoren. Dat zal vervolgens naar verwachting resulteren in het terugdringen van het aantal sterfgevallen bij kinderen.
Waarom is besloten dat er twee NODO-centra komen in plaats van vijf? Bent u zich bewust van de gevolgen hiervan voor de ouders van het overleden kind? Wat zijn de kosten van de drie extra NODO-centra die zijn geschrapt? Vindt u dat deze besparing opweegt tegen de gevolgen voor de ouders?
Het voornemen bestond inderdaad om vijf NODO-centra in te richten. Op basis van inhoudelijke en financiële overwegingen is dit, in overleg met de betrokken medische instellingen, teruggebracht naar twee NODO-centra.
Per jaar wordt uitgegaan van vijftig NODO-gevallen. Om de expertise te waarborgen en de NODO-procedure op zorgvuldige wijze uit te voeren bleek het aantal van vijf NODO-centra te groot voor het aantal geschatte gevallen. Bij een gemiddeld aantal van slechts tien NODO-gevallen per centrum per jaar, is het niet mogelijk de noodzakelijke expertise op te bouwen.
Tevens bleek, gezien de noodzakelijk te maken financiële afspraken over de kosten van de NODO-centra en de beperkte beschikbare middelen, het inrichten van vijf NODO-centra niet haalbaar. Uit onderzoek naar de kosten van de NODO-procedure is gebleken dat bij de uitvoering van de NODO-procedure de bereikbaarheidsdiensten van kinderartsen, radiologen en pathologen de grootste kostenposten zijn. Door de NODO-procedure in twee in plaats van vijf centra uit te voeren liggen deze kosten aanzienlijk lager.
Het inrichten van twee in plaats van vijf NODO-centra kan voor ouders betekenen dat zij met hun overleden kind langer moeten reizen naar het NODO-centrum. De reis en het verblijf van ouders en hun overleden kind zijn meegenomen in de subsidiëring van de NODO-centra en worden dan ook vanuit deze centra georganiseerd en bekostigd.
Ik acht het van groot belang dat de NODO-procedure op zorgvuldige en efficiënte wijze wordt uitgevoerd.
Op deze wijze wordt in de twee NODO-centra expertise opgebouwd en kan de procedure, ondanks de beperkte beschikbare middelen, toch worden ingevoerd. Goede communicatie met ouders is hierbij erg belangrijk en daar wordt dan ook de nodige aandacht aan besteed.
Gezien de gevoeligheid en complexiteit van het onderwerp wordt aangevangen met een startfase die op 1 oktober j.l. is begonnen. De startfase heeft een looptijd tot 1 oktober 2013 en wordt begeleid door een evaluatieonderzoek. Daarna zal op basis van de uitkomsten van het evaluatieonderzoek een beslissing worden genomen over het vervolg.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er een kennisachterstand is bij artsen ten aanzien van het begrip «niet-natuurlijke dood»en dat het Openbaar Ministerie (OM) deze kennisachterstand zal dichten?2 Op welke wijze wordt dit aangepakt door het OM en wat is de stand van zaken nu? Zijn er inmiddels voldoende forensisch artsen en zijn deze voldoende gekwalificeerd? Betekent dit dat in de toekomst, wanneer de kennisachterstand is weggewerkt, méér kinderen die overlijden naar een NODO-centrum zullen worden vervoerd en voor meer ouders de gevolgen van het schrappen van drie centra voelbaar zullen zijn? Wat is hierover uw mening?
Ja, de antwoorden waar u op doelt herinner ik mij. De Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, het Forensisch Medisch Genootschap en het Openbaar Ministerie zijn doende samen een informatiebrochure te ontwikkelen ter voorlichting van artsen.
Per 1 januari 2013 zullen alle gemeentelijk lijkschouwers de opleiding tot forensisch arts moeten hebben gevolgd, willen zij hun functie mogen (blijven) uitvoeren. De invoering van de wettelijke regeling heeft geleid tot een bewustzijn dat forensisch artsen goed gekwalificeerd moeten zijn. Navraag bij Forensisch Medisch Genootschap levert op dat een groot aantal lijkschouwers nu is opgeleid tot en is geregistreerd als forensisch arts, waardoor voldoende gekwalificeerde forensisch artsen beschikbaar zijn.
Het wegwerken van kennisachterstand heeft tot op heden geen zichtbare invloed op het aantal onverklaarde en onverwachte gevallen van overleden minderjarigen waarbij geen vermoeden bestaat van een niet-natuurlijke dood en heeft dus geen effect op het aantal NODO-gevallen.
Over het bericht IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het bedrijf IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een werkgever met een beroep op gezondheidsbeleid boetes oplegt indien werknemers buiten pauzes roken?
Deze kwestie moet in de juiste context worden geplaatst. IHC Merwede heeft flink geïnvesteerd in gezondheidsmanagement, waarbij medewerkers hulp kunnen krijgen bij gezonder leven, bewegen en stoppen met roken. Er is een fitnessruimte op het bedrijf, en er is een medisch team aangesteld, inclusief een gezondheidsmanager, die zorgt voor persoonlijke begeleiding. Ik juich deze ontwikkeling toe: om langer gezond, vitaal en productief door te kunnen werken is een actieve inzet van werkgever en werknemer noodzakelijk. IHC Merwede zet hier met zijn arbo- en gezondheidsmanagementbeleid actief op in, binnen de wettelijke kaders. Onlangs heeft het bedrijf zijn rookbeleid verder aangescherpt, met instemming van de ondernemingsraad. Als sluitstuk kan de werkgever een boete opleggen, maar pas nadat de werknemer eerder is gewaarschuwd en hulp bij het stoppen met roken is aangeboden.
Het bedrijf heeft tot dusver overigens geen boete opgelegd. Wel zijn de eerste waarschuwingen gegeven.
Indien de werkgever en de werknemers de ruimte nemen om binnen de wettelijke kaders afspraken te maken is het niet aan mij om daarover te oordelen.
Kent u de bepaling in de Tabakswet dat werkgevers verplicht zijn zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden?
Ja.
Wat is in dat kader uw oordeel over een boete zoals ingezet door IHC Merwede?
IHC Merwede heeft, in lijn met het wettelijke kader dat de Tabakswet geeft en in overleg met werknemers, afspraken gemaakt over het te voeren rookbeleid in de onderneming. De ondernemingsraad van IHC Merwede heeft ingestemd met dit beleid en met de mogelijkheid van de werkgever om werknemers te beboeten wanneer ze buiten de pauze op de werkplek roken. Deze afspraken zijn vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». In de arbeidsovereenkomst wordt naar deze regels verwezen, waardoor ze bindend zijn voor de werknemer. De overheid is hier geen partij in. Ik vind het van groot belang dat er binnen bedrijven stappen worden gezet om langer doorwerken te bevorderen. Het is immers in ieders belang om in het licht van de arbeidsmarktontwikkelingen en de pensioenleeftijdverhoging, werknemers duurzaam aan het werk te houden. Ze kunnen langer gezond, vitaal en op een productieve manier werkzaam blijven. De werkgever heeft minder ziekteverzuimkosten en het bedrijf kan productiever worden.
Aan welke vereisten moet voldaan zijn bij het opleggen van een boete door de werkgever aan de werknemer?
Als een werkgever een boete wil opleggen dient hij zich te houden aan de voorschriften uit het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de arbeidsovereenkomst, art. 7:650 BW. Daarin is geregeld dat een werkgever slechts een boete kan stellen op overtreding van voorschriften van de arbeidsovereenkomst, als schriftelijk van tevoren in de cao of de arbeidsovereenkomst is geregeld op welke overtreding een boete is gesteld en wat het bedrag van de boete is. Het Burgerlijk Wetboek stelt voorwaarden aan het opleggen van zo’n boete en stelt ook grenzen aan de hoogte daarvan. Zo is geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden, tenzij een afwijking van dit artikel schriftelijk is vastgelegd. In dat laatste geval kan de rechter de boete alsnog matigen.
Wordt naar uw oordeel deze arbeidsrechtelijke bescherming van de werknemers in acht genomen in deze casus? Hoe komt u tot dat oordeel?
In het Burgerlijk Wetboek is in artikel 7:660 geregeld dat de werkgever voorschriften kan geven omtrent het verrichten van de arbeid en instructies met betrekking tot de goede orde in de onderneming, mits hij daarmee blijft binnen algemeen verbindende voorschriften of (arbeids)overeenkomst. Ook een rookverbod binnen de onderneming kan onder deze voorschriften vallen.
IHC heeft in elke arbeidsovereenkomst de bepaling opgenomen dat de voorschriften van de werkgevervan toepassing zijn. Hier vallen ook de afspraken over roken onder, zoals vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». Ik ben van mening dat IHC daarmee voldoet aan de regelgeving.
Vindt u een maximale boete van 10% van het jaarinkomen in verhouding staan tot het betreffende gezondheidsbeleid of kwalificeert u het als extreem?
Hier wordt waarschijnlijk de winstdeling bedoeld bovenop het salaris die maximaal 10% van 12 maandsalarissen kan bedragen.
Ten aanzien van boetes is in het Burgerlijk Wetboek geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden. Uitsluitend ten aanzien van werknemers die meer verdienen dan het minimumloon, kan van dit voorschrift bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken. Als dat laatste gebeurd is, heeft de rechter altijd de bevoegdheid om de boete lager vast te stellen als de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
Het is niet aan mij om te oordelen over de redelijkheid van de hoogte van het boetebedrag en/of het te derven winstaandeel. Dit is ter beoordeling aan de rechter. Hij zal zich daarbij ondermeer baseren op een redelijke verhouding tussen de ernst van de overtreding, het loon dat de werknemer verdiende en de hoogte van de boete en/of het te derven winstaandeel.
Wat is de rol van de inspectie SZW? Hoe wordt er op toegezien dat arbeidsomstandigheden, -beleid en gehanteerde disciplinaire maatregelen tot elkaar in verhouding staan?
Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Tabakswet ligt bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en niet bij Inspectie SZW.
Op basis van de Arbowet- en regelgeving treedt de Inspectie SZW handhavend op in werksituaties waar sprake is van gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van werknemers. De aard van de overtreding en/of ernst van de situatie bepalen het in te zetten handhavingsinstrument. Het beboeten van werknemers is daarbij een mogelijkheid. De Inspectie SZW kan ingeval een werknemer rookt, hier melding van maken bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Hoe is in de informatievoorziening vanuit de overheid over deze regelgeving voorzien? Is de informatievoorziening naar uw oordeel op orde?
De desbetreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Tabakswet zijn niet nieuw. Alle wettelijke voorschriften kunnen worden geraadpleegd op www.rijksoverheid.nl. Het gegeven dat werkgevers en werknemers binnen de wettelijke kaders nadere maatwerkafspraken kunnen maken in cao-verband of op het niveau van de individuele arbeidsovereenkomst is staande praktijk.
Amerikaanse waarschuwing voor Chinese telecombedrijven |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «VS waarschuwt voor Chinese telecomproducenten»?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusies in het rapport van de Amerikaanse overheidscommissie dat twee Chinese telecombedrijven niet te vertrouwen zijn vanwege de banden met de Chinese overheid en het Chinese leger en dat het beide bedrijven daarom verboden zou moeten worden Amerikaanse bedrijven over te nemen of samenwerkingen in de Verenigde Staten aan te gaan? Hoe beoordeelt u deze conclusies? Kunt u uw antwoord toelichten?
De berichtgeving hierover nemen wij serieus. Het rapport bestaat uit een openbaar en een niet-openbaar gedeelte. Het openbare deel vormt op zich geen aanleiding onze houding tegenover deze twee Chinese telecombedrijven bij te stellen. Er zijn hierin geen bewijzen gevonden dat de nationale veiligheid in het geding is en die om ingrijpen vragen. Wij hebben op dit moment nog niet de beschikking over het niet-openbare gedeelte van het rapport en kunnen de conclusies daaruit – en de onderbouwing daarvan – dus nog niet beoordelen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
Welke gevolgen hebben deze bevindingen in het rapport voor de situatie in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland inzicht in de achtergrond van de Amerikaanse beschuldiging dat door Chinese telecombedrijven informatie wordt doorgesluisd aan China?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Chinese telecombedrijven die zijn beschuldigd van het doorsluizen van informatie aan China, ook in Nederland actief zijn? Indien ja, kunt u aangeven waar en hoe deze bedrijven precies actief zijn?
De bedrijven Huawei en ZTE zijn in Nederland actief. Sinds 2005 heeft Huawei kantoren in Nederland. In Amsterdam staat het Benelux hoofdkantoor en daar zijn ook het EU Supply Chain Center, EU Enterprise Business divisie, EU Spare Part Center, EU Software Center, en EU Account Service Center gevestigd. Verder is één van haar global holding bedrijven in Nederland geregistreerd. In 2011 heeft Huawei Benelux haar staf uitgebreid tot 350 man en heeft Huawei haar European Treasury Center in Nederland gevestigd.
Het bedrijf ZTE heeft in Nederland twee vestigingen, beide in Den Haag, te weten ZTE Netherlands B.V., een marketing en sales organisatie, en ZTE Coöperatief U.A., een holdingmaatschappij.
Wat doet Nederland in het algemeen om het doorsluizen van informatie aan andere landen te voorkomen? Wat doet Nederland specifiek in het geval van de in het artikel genoemde Chinese telecombedrijven om het doorsluizen van informatie aan China te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AIVD en de MIVD verrichten permanent onderzoek naar mogelijke inlichtingenactiviteiten van andere landen in Nederland. Het is bekend dat buitenlandse inlichtingendiensten proberen gevoelige politieke, militaire, technisch-wetenschappelijke en economische informatie te verkrijgen. Deze activiteiten kunnen de nationale veiligheid schade toebrengen. Reeds in het jaarverslag 2011 van de AIVD en MIVD is vermeld dat spionage zich in toenemende mate ook in het digitale domein afspeelt. De diensten spannen zich om die redenen in deze activiteiten tijdig te onderkennen, tegen te gaan en/of te voorkomen. Bovendien verhogen de AIVD en de MIVD het bewustzijn over spionagerisico’s door voorlichting te geven, waarbij wordt samengewerkt met het ministerie van Veiligheid en Justitie. Tot nu toe is niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen.
Bent u bereid de Verenigde Staten om medewerking te vragen bij het voorkomen dat Chinese telecombedrijven informatie doorsluizen aan China? Indien neen, waarom niet?
Tot nu toe is, zoals hiervoor reeds gesteld, niet vastgesteld dat netwerkapparatuur van de Chinese telecombedrijven daadwerkelijk wordt gebruikt voor Chinese inlichtingenactiviteiten in Nederland dan wel in andere landen. De Verenigde Staten zijn verzocht om het niet-openbare deel van het rapport met Nederland te delen. Op dit moment is er geen aanleiding om verdere medewerking te vragen. Mochten nieuwe gegevens daartoe aanleiding geven, dan zal een nadere afweging plaatsvinden.
Mogelijke capaciteitsheffing energieleveranciers |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Extra energieheffing dreigt»1 en het artikel «Energieheffing voor groene stroom «onzin»?2
Ja, deze artikelen zijn mij bekend.
Bent u het eens met de uitspraak van de bestuursvoorzitters van GDF Suez Nederland en EON Benelux dat de huidige «stroomprijzen laag zijn en waarschijnlijk laag zullen blijven door de subsidie op groene stroom»?
De huidige stroomprijzen op de groothandelsmarkt zijn regelmatig laag. Een belangrijke oorzaak van deze lage stroomprijzen is het groeiende aandeel wind en zonne-energie in de energiemix, met name in Duitsland. Een andere belangrijke factor is de achterblijvende vraag naar elektriciteit vanwege de huidige economische situatie, dit zorgt voor overcapaciteit en drukt derhalve de prijzen. Prijsvorming op de groothandelsmarkt vindt plaats op basis van marginale kosten. Windmolens en zonnepanelen kennen zeer lage marginale kosten. Zij vormen daarmee indien beschikbaar een goedkoper alternatief dan elektriciteit opgewekt uit conventionele bronnen. Gelet op de investeringskosten is duurzame elektriciteit echter per saldo nog niet zondermeer concurrerend. Behalve de marginale kosten moeten ook deze investeringskosten gedurende de levensduur terugverdiend worden. Op dit moment zorgen de verschillende subsidiemechanismen in EU-lidstaten ervoor dat steeds meer geïnvesteerd wordt in duurzame elektriciteit. De stimuleringsmethode die Duitsland daarbij hanteert zorgt ervoor dat de productie van duurzame elektriciteit volledig buiten de markt wordt gehouden. De innameplicht van de Duitse TSO’s (zonder programmaverantwoordelijkheid) tegen een wettelijk vastgesteld «feed-in tarief» zorgt er immers voor dat duurzame elektriciteit niet hoeft te concurreren met andere vormen van elektriciteit. Dit werkt marktverstorend en kan op momenten van lage vraag resulteren in niet alleen lage maar zelfs negatieve elektriciteitsprijzen. Dit fenomeen heeft zich in 2012 al diverse keren voorgedaan. Hoe de elektriciteitsprijzen zich in de toekomst ontwikkelen is moeilijk te voorspellen. Het lijkt echter waarschijnlijk dat er steeds meer momenten zullen voorkomen dat duurzame elektriciteit de prijs bepaalt en aangezien de marginale kosten daarvan nihil zijn, zouden op die momenten ook de groothandelsprijzen erg laag kunnen zijn.
Deelt u de zorg van de bestuursvoorzitters voor een toekomstig tekort aan elektriciteit als energiebedrijven geen voldoende buffercapaciteit aanhouden? Op welke termijn gaat dit probleem spelen?
Ik deel deze zorg niet. Er is momenteel ruim voldoende capaciteit beschikbaar en ook op middellange termijn voorzie ik geen capaciteitsprobleem op de Nederlandse stroommarkt. Energiebedrijven hebben de afgelopen jaren in Nederland veel geïnvesteerd in productiecapaciteit, onder meer door de aanleg van nieuwe gascentrales en kolencentrales. Nederland is daardoor minder afhankelijk geworden van de import van stroom uit het buitenland. Ook in de komende jaren wordt nog aanvullende capaciteit gerealiseerd. Per lidstaat bestaat er evenwel een specifieke situatie waar het gaat om leveringszekerheid. Zo is er in Duitsland als gevolg van de Energiewende sprake van een opgevoerde druk om de leveringszekerheid op korte en lange termijn te borgen. Ook in België bestaat er extra aandacht voor het waarborgen van de leveringszekerheid op korte termijn vanwege de (tijdelijke) uitval van twee kerncentrales.
Op dit moment is er in Noordwest Europa sprake van een sterk geïntegreerde markt. De Nederlandse markt is gekoppeld aan die in omliggende landen. Mijn inzet is daarom dat wij als lidstaten zoveel mogelijk gezamenlijk naar oplossingen zoeken voor de verschillende vraagstukken en wij de in Nederland beschikbare capaciteit ook kunnen inzetten ten behoeve van de vraag in omliggende landen. Dit is echter geen eenvoudige zaak. Het vraagt nauwe samenwerking met onze buurlanden en verdergaande marktkoppeling.
Daarnaast zullen investeringen in versterking van de Europese elektriciteitsnetten bijdragen aan de leveringszekerheid. Dit is één van de doelstellingen van het Europese infrastructuurpakket waarover momenteel in Brussel wordt onderhandeld. Tot slot speelt het vraagstuk van de transitie naar een CO2 arme energiehuishouding in Europa en de rol die conventionele centrales hierin spelen. Ook hier heeft het mijn sterke voorkeur dat wij als lidstaten gezamenlijk optrekken en als Europa inzetten op een CO2-doel na 2020 en gecoördineerde instrumenten gericht op de stimulering van duurzame energie. Daarbij moet duurzaam opgewekte energie zoveel mogelijk deel uitmaken van een reguliere markt. Een dergelijke EU brede aanpak draagt bij aan een helder investeringsklimaat voor marktpartijen in Europa.
Is de aanleg van extra buffercapaciteit nu, in de nabije toekomst of in de verre toekomst in Nederland en/of in Europa noodzakelijk om uitval van de elektriciteitsvoorziening te voorkomen? Bent u het eens met de suggestie dat energiebedrijven over «drie of vier jaar al moeten gaan nadenken over investeringen in nieuwe conventionele centrales om op tijd klaar te zijn»? Zijn nieuwe kolen- en/of gascentrales nodig om zogenaamde «black-outs» te voorkomen? Of is er sprake van ruim voldoende capaciteit, zoals Clingendael stelt?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het wenselijk een capaciteitsvergoeding in te voeren om zo te verzekeren dat er voldoende back-up van elektriciteitsproductie aanwezig is? Of is een dergelijke vergoeding niet nodig, zoals Clingendael stelt? Klopt het dat andere lidstaten met dezelfde gedachte spelen? Acht u Europese afstemming wenselijk, zeker omdat de elektriciteitsvoorziening in toenemende mate Europees geïntegreerd is?
Ik acht een capaciteitsvergoeding om te verzekeren dat er voldoende back-up capaciteit van elektriciteitsproductie aanwezig is in Nederland onnodig en niet wenselijk. Onnodig omdat Nederland beschikt over ruim voldoende capaciteit en er de komende jaren nog meer centrales beschikbaar komen. Ongewenst omdat de invoering van dit soort vergoedingen marktverstorend werkt en buitengewoon complex is. Het is inderdaad zo dat sommige lidstaten verschillende opties bezien om zowel op korte als op lange termijn de leveringszekerheid te borgen middels de inzet van capaciteitsmechanismen. Hoewel ik goed begrijp dat lidstaten er zorg voor moet dragen dat de leveringszekerheid goed op orde is, ben ik er voorstander van dit vraagstuk binnen Europa gemeenschappelijk op te pakken en te voorkomen dat de geïntegreerde elektriciteitsmarkt versnipperd raakt. Nationale maatregelen en subsidies om investeringen in productiecapaciteit te stimuleren of bestaande onrendabele capaciteit in de markt te houden dragen noch bij aan een efficiënte markt, noch aan de betaalbaarheid van de transitie naar een CO2-arme energiehuishouding. Ik volg daarom de ontwikkelingen in andere EU-landen op de voet en ben in gesprek met de lidstaten om ons heen. In de discussie hierover trek ik samen op met de Europese Commissie die heeft gewezen op het belang van coördinatie binnen de EU bij het vinden van oplossingen voor dit capaciteitsvraagstuk. In november 2012 zal de Europese Commissie een Mededeling over de Interne Energiemarkt uitbrengen. Uit recent overleg in Brussel is gebleken dat daarin bijzondere aandacht zal uitgaan naar het onderwerp capaciteitsmechanismen. De Commissie is voornemens hierover consultaties te starten met de EU-lidstaten en alle belanghebbende partijen. Nederland heeft zijn steun uitgesproken voor dit initiatief.
Welke alternatieven zijn er voor het garanderen van voldoende capaciteit als achtervang voor de energievoorziening waarin het aandeel hernieuwbare energie groeit? Wat vindt u van de suggestie dat de landelijke netbeheerder, Tennet, zelf centrales moet gaan bouwen? Welke duurzame alternatieven kunnen nu of in de toekomst een rol spelen als buffercapaciteit?
De marktordening van de energiemarkt in Nederland is zo ingericht dat er een scheiding bestaat tussen enerzijds het netbeheer en anderzijds productie, levering en handel. De suggestie dat TenneT zelf centrales zou moeten gaan bouwen druist daar tegenin en vind ik onverstandig. De productie van elektriciteit is een marktactiviteit. Wel spelen de netbeheerders een belangrijke rol bij het verdelen van de beschikbare elektriciteit over de netten en het beheren van interconnectoren. Vanuit deze verantwoordelijkheid werkt TenneT tevens intensief samen met transmissiesysteembeheerders (TSO’s) uit andere landen. Daarnaast noem ik in dit verband nog artikel 9a in de Elektriciteitswet 1998 dat dient ter nadere borging van de leveringszekerheid. Deze bepaling biedt onder nader te bepalen voorwaarden, de mogelijkheid om de transmissiesysteembeheerder te verzoeken een bepaalde hoeveelheid capaciteit te contracteren op basis waarvan een investeringsprikkel ontstaat voor nieuwe productiecapaciteit. Deze zogenaamde «vangnet»- voorziening is overigens tot op heden nooit ingeroepen, en ook in de huidige situatie is er geen aanleiding dat te doen.
Er zijn verschillende mogelijkheden om de werking van de Europese markt te verbeteren waardoor er meer investeringsprikkels ontstaan voor de realisatie van zowel fluctuerende duurzame elektriciteit als flexibele thermische productiecapaciteit die ondermeer kan dienen als back-up. Van groot belang is daarbij de verdere integratie van de elektriciteitsmarkten, de versterking van interconnecties, de verdere ontwikkeling van grensoverschrijdende intraday-markten en de harmonisatie in EU-verband van balanceringsmarkten. Daarmee kan bewerkstelligd worden dat overcapaciteit en tekorten met elkaar kunnen worden uitgewisseld. Daarnaast kunnen ook investeringen in Europa in elektriciteitsopslag en de verdere flexibilisering van de vraag (zogenoemde demand-side response) bijdragen aan een grotere flexibiliteit van de Europese elektriciteitsmarkt waardoor de kans op capaciteitsproblemen in de toekomst wordt verkleind.
Tot slot, wat betreft de mogelijke rol van duurzame alternatieven, is het staand Nederlands beleid dat alle vormen van duurzame elektriciteitsproductie een rol kunnen spelen bij het zekerstellen van de toekomstige Nederlands elektriciteitsvoorziening. Voor duurzame elektriciteitsproductie geldt – net als voor conventionele elektriciteitsproductie in Nederland -programmaverantwoordelijkheid, hetgeen van groot belang is voor een level-playing field op de energiemarkt en een daadwerkelijke integratie van duurzame energie in de energiemarkt met de juiste waardering van flexibiliteit.
In welke mate is er nu al sprake van fluctuerend aanbod van hernieuwbare energiebronnen? Hoe gaat zich dat in de toekomst ontwikkelen? In welke mate zorgt verdere integratie van de Europese elektriciteitsvoorziening voor een bufferende werking?
Op de Noordwest Europese elektriciteitsmarkt is al in aanzienlijke mate sprake van een fluctuerend aanbod van hernieuwbare energiebronnen. Dit wordt op dit moment met name veroorzaakt door het groeiende aandeel wind -en zonne-energie in Duitsland. Dit fluctuerende aanbod zal in de toekomst alleen maar groter worden. Verdere integratie van de Europese elektriciteitsmarkt is een belangrijke voorwaarde om ook in de toekomst met dit fluctuerende aanbod om te kunnen gaan. Zoals ik aangaf in bovenstaande antwoorden zou het creëren van meer flexibiliteit daarbij centraal moeten staan.
In hoeverre zijn de uitspraken van deze bestuursvoorzitters een reactie op de invoering van de kolenbelasting?
Ik heb kennis genomen van de uitspraken van de bestuursvoorzitters zoals genoemd in de artikelen, daarin wordt echter geen verband gelegd met de invoering van de kolenbelasting. In hoeverre hier sprake is van een reactie is mij onbekend.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, zodat deze antwoorden gebruikt kunnen worden bij de begrotingsbehandeling?
Ja.
Eritrese belastingpraktijken |
|
Liesbeth van Tongeren (GL), Bram van Ojik (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beslist onwenselijk is dat Eritrese Nederlanders worden gechanteerd door het Eritrese consulaat om aan hun ongehoorde belastingverplichtingen te voldoen, omdat anders verdere dienstverlening wordt gestaakt?
Extraterritoriale belastingheffing aan eigen onderdanen en het onthouden van diensten of rechten bij uitblijven van betaling is niet strijdig met de Weense Conventies. Diplomatieke vertegenwoordigingen dienen zich echter wel te houden aan de wet- en regelgeving van de ontvangende staat. Het afdwingen van belastingbetaling door middel van afpersing en intimidatie is onacceptabel en strijdig met de Nederlandse wetgeving. Afpersing, intimidatie e.d. zijn misdrijven en als het vermoeden bestaat dat hiervan sprake is, wordt hiernaar onderzoek gedaan. Hiervoor is het van belang dat slachtoffers van strafbare feiten daarvan aangifte doen.
Deelt u de mening dat, gezien uw beantwoording, internationaalrechtelijk gezien onderdanen in den vreemde betere bescherming verdienen dan sommige landen ze op dit moment geven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in internationaal verband het initiatief te nemen tot een discussie over de rechten en plichten van onderdanen in den vreemde, resulterend in een internationaal verdrag?
Het bestaande internationale en nationale juridisch kader is toereikend om te reageren op eventuele onrechtmatige of onwenselijke Eritrese praktijken.
Zo bevat artikel 41, eerste lid van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer (1961) de verplichting voor geprivilegieerden «de wetten en regelingen van de ontvangende staat te eerbiedigen». Als zij dat niet doen, kunnen zij hierop worden aangesproken. In het uiterste geval kan de ontvangende staat een diplomaat tot persona non grata verklaren, waarna deze diplomaat het land dient te verlaten.
Bent u bereid om te onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van strijdigheid met paragraaf 5 van de Veiligheidsraadresolutie 1907 (2009)? Zo nee, waarom niet?
In haar rapport van 13 juli jl. trekt de VN Monitoring Group on Somalia and Eritrea niet de conclusie dat het innen van de 2% «Development and Rehabilitation» inkomensbelasting onder de Eritrese diaspora strijdig is met het wapenembargo.
De groep geeft aan dat het innen van aanvullende bijdragen specifiek voor de Eritrese defensiebegroting mogelijk strijdig is met paragraaf 5 van de desbetreffende Veiligheidsraadsresolutie 1907. Zoals aangegeven in de antwoorden op de eerdere Kamervragen deel ik deze beoordeling. Nader onderzoek is op dit moment niet aan de orde. Indien blijkt dat de Eritrese ambassade zich hieraan schuldig maakt zullen stappen worden genomen. Daar kan ik niet op vooruitlopen.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn genomen door de in antwoord op vraag 7 genoemde EU-lidstaten en welke resultaten zij hebben opgeleverd? Lenen deze maatregelen zich voor toepassing in de Nederlandse rechtspraktijk?
Het Verenigd Koninkrijk en Duitsland hebben in 2011 de Eritrese overheid per note verbale opgedragen illegale activiteiten rond belastinginning stop te zetten. Zweden is in afwachting van justitieel onderzoek naar enkele aangiftes van afpersing. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zullen vervolgmaatregelen worden bekeken. Frankrijk en Italië ondervinden geen problemen en nemen geen maatregelen. Canada heeft Eritrea te kennen gegeven zich het recht voor te behouden om de consul uit te zetten indien Eritrea zich niet strikt aan de nationale wet- en regelgeving houdt. Tevens is een politieonderzoek naar aanleiding van aangiftes gaande. Hierbij wil ik opmerken dat in Canada, anders dan in Nederland, gebruik werd gemaakt van formulieren waarop fondsenwerving voor de Eritrese defensiebegroting expliciet stond vermeld.
Gezien de afwezigheid van harde bewijzen is het moeilijk aan te geven of bovengenoemde maatregelen resultaten hebben opgeleverd.
Nederland heeft de Tijdelijk Zaakgelastigde ontboden en heeft Eritrea per note verbale duidelijk gemaakt dat het gebruik van afpersing en intimidatie bij belastinginning strijdig is met de Nederlandse wetgeving. Tevens is Eritrea gewezen op het huidige wapenembargo. Conform de toezegging in de eerdere Kamervragen heeft Nederland de kwestie in oktober jl. in EU-verband opgebracht. Hierbij is het belang benadrukt dat gelijke signalen worden afgegeven over onaanvaardbaarheid van afpersing rond belastingheffing en de mogelijke strijdigheid met het wapenembargo bij het innen van bijdragen voor de Eritrese defensiebegroting.
Bent u bereid om de politie te vragen om een onderzoek te starten naar vermeende gevallen van intimidatie, afpersing, bedreiging en dwang? Bent u bereid om slachtoffers, onder de garantie van anonimiteit, op te roepen om naar voren te treden en aangifte te doen?
Zoals reeds aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen zijn politie en Openbaar Ministerie (OM) voor het vaststellen of misdrijven als afpersingen en soortgelijke delicten aan de orde zijn, in belangrijke mate afhankelijk van aangifte en melding door de slachtoffers. Zodra er aangifte is gedaan zal de politie onder leiding van het OM daar onderzoek naar doen. Binnen de kaders van het recht op een eerlijk proces bestaan er mogelijkheden om onder voorwaarden de identiteit van een melder, aangever of getuigen af te schermen. Dit is onder andere geregeld in de «Handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het OM. Op voorhand kan dan ook geen garantie worden gegeven dat slachtoffers anoniem aangifte kunnen doen.
Over identiteitsfraude door slecht bewaarde paspoortkopieën |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA), Liesbeth Spies (CDA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de praktijk dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) aan elk van hun opdrachtgevers een kopie van hun paspoort moeten verstrekken en dat de digitale kopieën permanent worden bewaard door de opdrachtgever?
Ja, het is mij bekend dat opdrachtgevers (administratieplichtige ondernemers) die een zzp'er om een Verklaring arbeidsrelatie- winst uit onderneming (VAR-wuo) en een identiteitsbewijs vragen, van beide een kopie in de administratie bewaren opdat zij daarmee op grond van de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR een vrijwaring van mogelijke inhoudingsplicht voor de loonheffing en premies werknemersverzekeringen hebben. Overigens is dit niet anders dan de verplichting voor werkgevers om de identiteit van hun werknemers vast te stellen omwille van de heffing van loonbelasting. Het betreft een verplichting op grond van de Wet op de loonbelasting.
Hoe lang en waarom moeten kopieën van paspoorten worden bewaard door de opdrachtgever?
De opdrachtgever heeft een wettelijke plicht om de kopie gedurende zeven jaren te bewaren. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat op deze manier een potentieel gemakkelijke weg voor identiteitsfraude openstaat, welke, zoals blijkt uit onderzoek1, al regelmatig voorkomt? Zo nee, waarom niet?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in haar brief van 16 maart jl.2 gewezen op het misbruik van kopieën van identiteitsbewijzen. Identiteitsfraude komt regelmatig voor, zo blijkt uit het door u aangehaald onderzoek waarin ruim vijf procent van de Nederlanders aangeeft ooit slachtoffer te zijn geweest van een vorm van identiteitsfraude. Op dit moment kan geen eenduidig beeld van identiteitsfraude worden verkregen. Er is ook geen informatie voorhanden in hoeverre opdrachtgevers van zzp’ers, al dan niet bewust, betrokken zijn bij mogelijke fraude met kopieën van identiteitsbewijzen. Om fraude met kopieën van identiteitsdocumenten te voorkomen en de regels te verduidelijken heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) richtsnoeren opgesteld voor het overnemen van persoonsgegevens en het kopiëren en scannen van identiteitsdocumenten. Een kopie maken van een paspoort, rijbewijs of identiteitskaart is -op enkele uitzonderingen na, bijvoorbeeld ten behoeve van wettelijke verplichtingen in arbeidsrelaties- niet toegestaan.
Welke minder fraudegevoelige alternatieven zijn mogelijk en wilt u in overweging nemen?
Mensen kunnen fraude met een kopie van hun paspoort of ander identiteitsbewijs verminderen door doel en datum op deze kopie te schrijven. Daarmee kan misbruik bij een andere organisatie of op een andere datum al worden voorkomen. Zzp’ers wordt aangeraden om dit te doen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties start eind dit jaar een campagne om mensen op deze mogelijkheid te wijzen.
Bent u van plan, op grond van de fraudegevoeligheid van de huidige identificatiepraktijk, bij de invoering van de webmodule ten behoeve van de verstrekking van de Verklaring arbeidsrelatie (VAR) de identificatie-eis te veranderen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Nee, het doel en de achtergrond van de bewaarplicht van een identiteitsbewijs zoals beschreven in het antwoord op vraag 1, wijzigen niet door de invoering van de webmodule.
Een groot tekort aan stages in de zorg |
|
Manja Smits , Renske Leijten |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Groot tekort aan stages in zorg»?1
Het is goed om te constateren dat het aantal leerlingen dat instroomt in een zorgopleiding stijgt. Deze mensen hebben we hard nodig. Stages zijn een onmisbaar onderdeel in hun opleiding. Dat deze momentopname laat zien dat in sommige regio’s bij sommige opleidingen een tekort dreigt te ontstaan is dan ook zorgwekkend.
Op landelijk niveau laat de laatste barometer van de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) van oktober 20122 zien dat er geen sprake is van een algeheel tekort aan stageplaatsen in de zorg. In de helft van de regio’s zijn er zelfs meer dan voldoende stageplaatsen. Ik acht dan ook de kans groot dat genoemde groep leerlingen nog voor januari een stageplaats vindt.
Met welke reden schrappen instellingen stageplekken, terwijl zij gefinancierd worden door het stagefonds? Is het budget van het stagefonds niet toereikend? Wilt u uw antwoord toelichten?
Over de gehele linie zien we dat zorginstellingen steeds meer stageplekken aanbieden. Het zou kunnen dat een individuele zorginstelling het aantal aangeboden stageplaatsen niet helemaal laat meegroeien met het stijgend aantal leerlingen. Met het stagefonds (jaarlijks € 99 miljoen) wordt beoogd zorginstellingen te stimuleren om meer en betere stageplaatsen aan te bieden. Het budget vanuit het stagefonds is niet bedoeld om geheel kostendekkend te zijn voor de begeleiding van de stagiaires, maar als prikkel voor de zorginstellingen. Overigens worden alleen gerealiseerde stageplaatsen gefinancierd. Uit de evaluatie van Anderson Elffers Felix (2011)3 blijkt dat het Stagefonds slaagt in haar doelstellingen. Daarnaast kunnen werkgevers in de zorg die stages aanbieden gebruik maken van de Wet vermindering afdracht loonbelasting (Wva). De afdrachtvermindering onderwijs beoogt werkgevers te ondersteunen in de kosten die gemaakt worden voor de begeleiding van studenten die een leerwerktraject of stage volgen in het kader van een erkende mbo-opleiding.
Met welke reden heeft het stagefonds niet voor meer stageplaatsen gezorgd, terwijl dit een van de doelstellingen is? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Uit bovengenoemde evaluatie van AEF blijkt dat het stagefonds tot een groei van het aantal gerealiseerde stageplaatsen heeft gezorgd.
Hoeveel stageplaatsen zijn inmiddels wegbezuinigd, en welke zorgsectoren betreft dit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij de directeur van «Zorg aan Zet» leert dat er geen stageplaatsen zijn wegbezuinigd in zijn regio. Ook zien we op landelijk niveau een stijging van het gerealiseerde aantal stageplaatsen.
Zijn er verschillen in tekorten aan stageplaatsen in de regio’s? Zo ja, welke? Hoe groot is het tekort aan stageplekken in de zorg per regio? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is als een student van de opleiding wordt verwijderd omdat er geen stageplek voorhanden is, ook nadat student, opleiding en kenniscentrum zich hiervoor hebben ingespannen? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stage is een cruciaal element van een beroepsopleiding en is daarom een verplicht onderdeel van elke mbo-opleiding. Zonder het volgen van een stage kan een mbo-student niet afstuderen en daarom is het van groot belang dat er voldoende stages beschikbaar zijn. De instelling moet bij het inschrijven van een student nagaan of er een goede opleiding (met inbegrip van stage) geboden kan worden. Als een student wordt toegelaten tot een opleiding mag van de instelling verwacht worden dat de student wordt geholpen bij het vinden van een stageplek. Als het vanwege bijvoorbeeld arbeidsmarktomstandigheden onmogelijk blijk te zijn om een stageplek te vinden, dan moet de student worden gestimuleerd om voor een andere studie of een andere leerweg te kiezen. Gelukkig is hier in de betreffende regio geen sprake van. Dit is ook nadrukkelijk nagevraagd bij de directeur van «Zorg aan Zet». Hij heeft regelmatig contact met de onderwijsinstellingen en op basis daarvan gaf hij aan dat dit niet is voorgekomen. Daarnaast zullen de zorginstellingen en onderwijsinstellingen samen ervoor zorgen dat dit dreigende probleem zorgvuldig en voortvarend wordt opgepakt.
Zijn er inmiddels leerlingen verwijderd van een zorgopleiding omdat er geen stageplaatsen zijn? Hoe voorkomt u dat hierdoor in de toekomst een tekort ontstaat aan werknemers in de zorg, aangezien er de komende drie a vier jaar duizenden extra nodig zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Er zijn geen signalen dat er stelselmatig studenten worden uitgeschreven vanwege een tekort aan stages. Als er een tekort aan stages is dan zal de student moeten worden gestimuleerd om voor een andere studie te kiezen. Met het arbeidsmarktbeleid, zoals toegelicht in de arbeidsmarktbrieven van vorig jaar, verhogen we de productiviteit en stimuleren we de werving en behoud van zorgpersoneel. Ook zetten wij in op versterking van zelfredzaamheid waarmee we de groei van de zorgvraag proberen af te remmen. Hiermee zetten we alles in werking om het dreigend tekort aan zorgpersoneel voor de komende drie á vier jaar af te wenden.
Is u bekend of er inmiddels leerlingen zijn gestopt met de opleiding wegens het tekort aan stageplaatsen? Zo ja, hoeveel leerlingen betreft dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Deze gegevens worden niet bijgehouden.
Hoeveel leerlingen denkt u in de zorg te kunnen aantrekken/behouden, indien de tekorten aan stageplaatsen niet worden opgelost? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder toegelicht is er op landelijke niveau geen sprake van een tekort aan stageplaatsen. In de Arbeidsmarktprognoses van VOV-personeel in Zorg en Welzijn 2011–20155 kunt u de instroom van het aantal leerlingen in zorgopleidingen terugvinden.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van «Zorg aan zet», dat over enkele jaren Limburgse regio’s tekorten aan stageplekken krijgen? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Door het groeiend aantal leerlingen is het lastig om het aantal stageplekken even hard mee te laten groeien. De directeur van «Zorg aan Zet» voorziet dreigende tekorten aan stageplekken als er nu niet wordt ingegrepen. Hij heeft ons laten weten dat hij samen met alle onderwijsinstellingen en zorginstellingen in de regio dit probleem stevig zal aanpakken. Overigens heeft deze goede samenwerking juist geleid tot de eerder genoemde hogere instroom van leerlingen in zorgopleidingen. Hij is daarom overtuigd dat deze uitdaging ook goed zal worden opgepakt in dit samenwerkingsverband. Daarnaast is de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven samen met de kenniscentra een stage- en leerbanenoffensief begonnen om voor de 500 000 mbo-studenten voldoende stages en leerbanen te bieden, ondanks de crisis..
Bent u bereid op korte termijn maatregelen te treffen om alle tekorten aan stageplaatsen in de zorg op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Met het stagefonds en de ondersteuning aan regionale werkgeversverbanden zoals «Zorg aan Zet» zien we het aantal stageplekken jaarlijks stijgen. Op dit moment zien we dan ook geen noodzaak voor additionele maatregelen.
De verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Recourt, Groot en Wolbert (allen PvdA) over de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelbezorgers?1
Ja, die herinner ik mij.
Herinnert u zich uw antwoord op de vragen 2 en 5 waarin u belooft te onderzoeken hoe de voorlichting aan mantelzorgers over erfbelasting en de vrijstelling verder zouden kunnen worden verbeterd? Zo ja, hebt u enig idee hoe lang dit onderzoek nog duurt? Kunt u toezeggen dat voor 2013 de informatievoorziening naar de mantelzorgers verbeterd zal zijn?
Ja, die mening deel ik. Ik ga ervan uit dat u doelt op het antwoord op vraag 4 van de betreffende set vragen. De informatievoorziening naar de mantelzorger is inmiddels verbeterd. De Sociale Verzekeringsbank heeft, als uitvoerder van het mantelzorgcompliment, de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast en verwijst daarbij voor meer informatie over de voorwaarden door naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Bovendien is, naar aanleiding van het overleg met Mezzo, de relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting opgenomen in de brief waarmee zorgvragers worden uitgenodigd een mantelzorgcompliment aan te vragen voor hun mantelzorger. Doel hiervan is om mantelzorgers bewust te maken van de mogelijkheid om – onder nadere voorwaarden – in aanmerking te komen voor een hogere vrijstelling voor de erfbelasting.
Deelt u de mening dat over het algemeen een mantelzorger niet snel het verband zal leggen tussen het ontvangen van een mantelzorgcompliment en de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting? Zo ja, deelt u dan de mening dat in de informatievoorziening naar de mantelzorger dit verband duidelijk gemaakt moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u overwogen om in de brief die de SVB aan de zorgontvanger stuurt en waarin staat dat de zorgontvanger een mantelzorgcompliment mag uitdelen, nadere informatie op te nemen over de gevolgen van het accepteren of weigeren van het mantelzorgcompliment voor de erfbelasting en de vrijstelling daarvan voor de mantelzorger? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom laat u die informatie dan toch niet opnemen in de brief van de SVB? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, dit is reeds gebeurd. Zie ook antwoord 2 en 3.
De SVB verstuurt maandelijks brieven naar zorgvragers die recht hebben op het geven van een mantelzorgcompliment. In deze brief is ook informatie opgenomen voor de mantelzorger over de gevolgen van het accepteren of weigeren van het mantelzorgcompliment voor de vrijstelling van de erfbelasting. Verder wordt er voor meer informatie doorverwezen naar de website van zowel de Belastingdienst als de SVB.
Als u niet heeft overwogen om nadere informatie over het verband tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting op te (laten) nemen in de brief van de SVB, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het geven van een mantelzorgcompliment als blijk van waardering voor de zorg die mantelzorgers verlenen, in eerste instantie niet bedoeld is voor het verkrijgen van vrijstelling van erfbelasting? Zo ja, deelt u dan de mening dat de genoemde vrijstelling voor erfbelasting voor mantelzorgers niet voor een belangrijk deel moet afhangen van het ontvangen van een mantelzorgcompliment en vindt u toepassing van de hardheidsclausule in de wet een gerechtvaardigde oplossing om dit te bewerkstelligen? Zo ja, op welke wijze gaat u hieraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het geven van een mantelzorgcompliment in eerste instantie niet bedoeld is voor het verkrijgen van de verhoogde vrijstelling in de erfbelasting. Voor toepassing van deze vrijstelling moet men als elkaars partner aangemerkt zijn voor de erfbelasting. Als hoofdregel geldt dat bloedverwanten in de rechte lijn (ouders, kinderen, kleinkinderen) voor de erfbelasting niet elkaars partner kunnen zijn. Op deze hoofdregel bestaat één uitzondering: twee meerderjarige bloedverwanten in de eerste graad (een ouder en een kind) kunnen toch als elkaars partner worden aangemerkt indien zij gedurende 6 maanden voorafgaand aan het overlijden op hetzelfde adres zijn ingeschreven, een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting hebben, zij geen andere partner hebben én één van hen een mantelzorgcompliment heeft ontvangen in verband met in het jaar voorafgaand aan het overlijden aan de ander verleende zorg. Voor de uitzondering op het partnerbegrip voor deze mantelzorgers is wel vereist dat dit voor de Belastingdienst uitvoerbaar is. Daarom is in het amendement Sap de uitzondering gekoppeld aan het mantelzorgcompliment. Nu sprake is van een uitdrukkelijke keuze van de wetgever, heb ik geen ruimte om daarvan met toepassing van hardheidsclausule af te wijken.