De toegankelijkheid van het funderend onderwijs voor kinderen met long covid |
|
Nico Drost (CU) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Ontvangt u ook signalen dat kinderen met long covid obstakels ervaren waardoor ze niet of minder goed onderwijs kunnen volgen? Zo ja, hoeveel kinderen ervaren deze obstakels?
Het is heel vervelend dat leerlingen kampen met post-COVID. Zeker als zij niet de erkenning krijgen die zij verdienen. Daarom ben ik sinds de uitbraak van COVID-19 in gesprek met diverse partijen1 die betrokken zijn bij COVID en post-COVID (waarmee ook bedoeld wordt long COVID) bij kinderen. Deze partijen zijn ook betrokken geweest bij de totstandkoming van het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen 2, wat is opgesteld om scholen, leerlingen en ouders te ondersteunen om over dit onderwerp het goede gesprek te voeren.
Daarnaast is gesproken met diverse belangenpartijen, waaronder het Longfonds, PostCovid NL, Long Covid Nederland, Kinderen met Long Covid, C-support en Belangenvereniging Intensieve Kindzorg (BVIKZ). In de diverse gesprekken die er gevoerd zijn, komen deze signalen naar voren.
Er zijn echter geen harde cijfers bekend over het aantal leerlingen in Nederland dat hiermee te maken heeft. Maar duidelijk is dat het voor kinderen die te maken hebben met post-COVID van belang is dat zij zo goed mogelijk verbonden blijven met hun klas en zich kunnen blijven ontwikkelen.
Indien kennis over het bovenstaande ontbreekt, bent u bereid om dat in kaart te brengen?
Patiënten met post-COVID zijn geholpen met erkenning en een effectieve behandeling, meer dan met individuele registratie. Om dit te bewerkstelligen heeft de Minister van VWS op 1 juni jl. Uw Kamer geïnformeerd over het programma onderzoek en kennisdeling post-COVID, dat is opgericht om expertise en kennis rondom post-COVID te vergroten en te delen3. Het meerjarenprogramma bestaat uit een nationaal expertisenetwerk en een meerjarig onderzoeksprogramma. Het onderzoeksprogramma wordt mede gebaseerd op een kennisagenda waar onder andere de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra (NFU), het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG) een bijdrage aan leveren. Hierbij is gevraagd ook specifiek aandacht te besteden aan kinderen met post-COVID.
Ontvangt u signalen dat long covid een belemmering vormt bij kinderen in de keuze voor een middelbare school vanwege het gebrek aan kennis en expertise bij deze scholen over hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden bij het geven van onderwijs aan leerlingen met long covid?
Deze specifieke signalen hebben mij nog niet bereikt, ik zal dit toetsen in mijn gesprekken met vertegenwoordigers van patiëntenverenigingen. Voor ernstig zieke leerlingen in zijn algemeenheid krijg ik wel signalen binnen dat het zoeken van een geschikte school lastig kan zijn.
Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken of long covid een belemmering vormt?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Indien long covid een belemmering vormt, welke oorzaken liggen daaraan ten grondslag? Heeft het bijvoorbeeld te maken met de onbekendheid of het gebrek aan erkenning van long covid of omdat scholen geen passend onderwijs kunnen bieden?
Ik heb op dit moment onvoldoende zicht op de mate en oorzaken van belemmeringen die post-COVID vormt om iets te kunnen zeggen over de mogelijke oorzaken hiervan. Wat in zijn algemeenheid gezegd kan worden is dat wanneer een jeugdige vanwege een medische reden langdurig niet naar school kan er gekeken moet worden – samen met de jeugdige, ouders, school en zo nodig in overleg met jeugdarts, behandelaren en de leerplichtambtenaar – hoe deze weer passend deel kan nemen aan onderwijs.
Om scholen te informeren is het advies schooldeelname na vervallen corona maatregelen opgesteld. Daarin wordt ook ingegaan op de situatie van kinderen met long-COVID en staan links naar meer informatie.
Deelt u de observatie dat de bereidheid van scholen om hun wijze van lesgeven aan te passen op leerlingen met long covid (door bijvoorbeeld deels online onderwijs mogelijk te maken) zeer wisselend is?
In zijn algemeenheid zijn er verschillen tussen scholen als het gaat om het vermogen om aangepast onderwijs te organiseren voor leerlingen die door ziekte tijdelijk niet (volledig) naar school kunnen. Maar kinderen zouden daar niet de dupe van mogen zijn. Zo lang een leerling staat ingeschreven is de school (ook bij ziekte) wettelijk verplicht om het onderwijs te organiseren, tenzij deze leerling op geen enkele wijze in staat is onderwijs te volgen. Er is voor scholen ondersteuning beschikbaar die hen helpt dit goed te doen. Zoals u weet werk ik daarnaast aan het tegengaan van verzuim en daarbinnen aan het organiseren van digitaal afstandsonderwijs. Over dat laatste informeer ik uw Kamer voor het einde van dit jaar.
Welke verplichtingen hebben scholen om leerlingen met long covid goed onderwijs te bieden?
Ieder kind heeft recht op onderwijs en scholen hebben een zorgplicht, wat betekent dat zij de juiste ondersteuning en hulp moeten bieden indien nodig. Ook als een kind niet of niet volledig naar school kan door ziekte. De school is verantwoordelijk om in overleg met de ouders en eventueel betrokken deskundigen tot passend maatwerk te komen. Digitaal afstandsonderwijs kan daar onderdeel van zijn. Indien een reguliere school niet in staat is om de ondersteuning te bieden die nodig is, kan ook gekeken worden of een gespecialiseerde school voor langdurig zieke leerlingen dit wel kan.
Welke mogelijkheden hebben scholen om leerlingen met long covid de juiste aanpassingen en begeleiding te bieden om goed onderwijs te kunnen geven?
Voor alle leerlingen die door een ziekte niet naar school kunnen, dus ook voor leerlingen met post-COVID, is het van belang dat zij zo min mogelijk leervertraging oplopen en niet het contact verliezen met klasgenoten. Voor scholen is er ondersteuning om hen te helpen met het organiseren daarvan en ook een jeugdarts kan hierin ondersteunen door scholen en ouders te adviseren.
Om het onderwijs aan een zieke leerling goed te organiseren kunnen scholen een consulent onderwijsondersteuning zieke leerlingen inschakelen. Deze consulent heeft veel kennis over ziek zijn en de consequenties van een ziekte voor het volgen van onderwijs en mogelijke oplossingen. Bijvoorbeeld om een leerling digitaal aan te sluiten op de eigen klas. Aan de ondersteuning zijn voor de school of ouders geen kosten verbonden.
Ik verken op dit moment ook digitaal afstandsonderwijs als een mogelijkheid om kinderen die niet (volledig) naar school kunnen toch onderwijs te laten volgen. Ook in het advies van het Maatschappelijk Impact Team wat voor de zomer is uitgekomen4, staat het advies over het bespoedigen van het digitaal afstandsonderwijs vermeld. Op dit moment wordt gewerkt aan de beleidsreactie op dit advies welke later dit jaar naar de Kamer verstuurd zal worden.
Hoe wilt u voorkomen dat leerlingen met long covid onnodige leerachterstanden oplopen en contact verliezen met klasgenoten?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de observatie dat als scholen long covid bij kinderen (die vaak noodgedwongen niet mee kunnen doen) niet herkennen of erkennen, kinderen zich vaak extra buitengesloten voelen en bent u bereid extra inzet te plegen zodat ook op scholen long covid beter wordt herkend en erkend?
Zeker, ik begrijp goed dat kinderen met een ziekte, zoals post-COVID, zich buitengesloten kunnen voelen wanneer zij lange tijd niet mee kunnen doen met school en wanneer hun ziekte niet erkend wordt. Dat kan eenzaam zijn en dat wil ik vanuit mijn positie zoveel mogelijk voorkomen. Daarom zet ik mij in voor zaken als het eerder genoemde «advies schooldeelname na vervallen coronamaatregelen», het onderwijs aan zieke leerlingen, digitaal afstandsonderwijs en blijf ik in gesprek met betrokken partijen bij post-COVID om te horen wat er nodig is.
Op welke manieren communiceert u richting scholen het belang van preventieve maatregelen zoals thuisblijven bij klachten en ventilatie in klaslokalen en moet deze communicatie worden verduidelijkt? Zo ja, op welke manier?
Momenteel zitten we qua ontwikkeling van de pandemie in een dermate gunstig scenario dat de specifieke maatregelen en adviezen wat betreft corona zijn komen te vervallen. Het beleid is er nu dus níet op gericht een corona-besmetting of verdere verspreiding van het virus te voorkomen. Er geldt ook geen (zelf-)test of isolatieadvies meer.
De specifieke corona-adviezen zijn vervangen door nieuwe, generieke adviezen die helpen om verspreiding van luchtwegvirussen te beperken. Zo wordt aangegeven dat het altijd verstandig is om thuis te blijven als je ziek bent, in je elleboog te hoesten of te niezen, regelmatig handen te wassen en voor voldoende frisse lucht te zorgen.
Maar met gewone lichte verkoudheidsverschijnselen, zoals een hoestje of een snotneus, hoeven kinderen zeker niet thuis te blijven. Ik begrijp goed dat dit voor ouders van kinderen met post-COVID spanningen kan oproepen, omdat zij hierdoor het risico op besmetting niet goed kunnen inschatten. Informatie hierover kunnen scholen nog steeds vinden op www.lesopafstand.nl. Mocht de situatie wijzigen, dan zullen we op deze website en ook via andere kanalen scholen hier goed over informeren.
Via de Kamerbrief van 17 april jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd5 over de verdere maatregelen die in het kader van ventilatie op scholen zijn genomen. Het kabinet heeft eerder in totaal € 360 miljoen vrijgemaakt voor de aanpak van ventilatie op scholen. De Specifieke Uitkering Ventilatie In Scholen (SUVIS-regeling) is volledig uitgeput. De aanvraagperiode voor de Maatwerkregeling ventilatie is gesloten en ook deze regeling is nagenoeg volledig uitgeput.
Daarnaast zijn er in 2022 middelen beschikbaar gesteld voor het aanschaffen van CO2-meters. Momenteel wordt gewerkt aan een verplichtstelling van CO2-meters in alle klaslokalen. Ter ondersteuning is er vanuit expertisecentrum Ruimte-OK gezorgd voor voldoende experts die scholen van informatie en advies voorzien.
Aanvullend zet ik via onderzoek in op het verstevigen van kennis over het effect van luchtreinigers in het tegengaan van COVID-19 en andere virussen via de lucht. Tot slot is gezond binnenklimaat een aandachtspunt in de programmatische aanpak onderwijshuisvesting die ik momenteel aan het uitwerken ben. Middels een programmatische aanpak kan sneller, beter, duurzamer en adaptiever worden gebouwd, door projecten te bundelen en professionaliteit te vergroten. Naar verwachting ontvangt uw Kamer in oktober een volgende periodieke Kamerbrief onderwijshuisvesting, waarin ik uw Kamer wederom over de laatste stand van zaken rondom de programmatische aanpak zal informeren.
Hebben kinderen met andere ziekten als ME/CVS ook te maken met soortgelijke belemmeringen en wat is uw inzet zodat deze kinderen zo goed mogelijk onderwijs kunnen volgen?
Mijn inzet is er op gericht om voor alle kinderen die ziek zijn er voor te zorgen dat zij zich kunnen blijven ontwikkelen, ondanks hun ziekte. Kinderen met andere ziekten als ME/CVS vallen dan ook, net zoals kinderen met post-COVID, onder de doelgroep voor onderwijs aan zieke leerlingen. Het proces voor alle langdurig zieke leerlingen is hierbij gelijk, ongeacht de aard van de ziekte van de leerling.
Bent u bereid om over deze zaken in gesprek te gaan met Kinderen met Long Covid en andere patiëntengroepen of belangenorganisaties?
Ja, zoals aangegeven ben ik in gesprek met deze organisaties en ik zal dit ook blijven doen.
Het bericht 'Drugscrimineel was de baas van zorguitzendbureau dat personeel levert aan Jeugdhulp Friesland' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie in jeugdzorginstelling Woodbrookers Friesland?1
Ja. De instelling Woodbrookers is de accommodatie voor gesloten jeugdhulp van Jeugdhulp Friesland. Deze aanbieder heeft in opdracht van de IGJ het onderzoeksrapport laten opstellen waarover de artikelen gaan. Aanleiding daarvoor was de melding van een calamiteit bij de IGJ. Jeugdhulp Friesland heeft het rapport toegezonden aan de IGJ. Een dergelijk onderzoek in opdracht van de IGJ wordt in beginsel nooit openbaar gemaakt. Het rapport bevat gegevens die herleidbaar zijn naar personen en kan om die reden niet openbaar verstrekt worden. Inmiddels heeft Jeugdhulp Friesland het rapport geanonimiseerd toch op de eigen website geplaatst vanwege de ontstane publiciteit. De rechter heeft in kort geding daarmee ingestemd omdat de ouders zelf de publiciteit hadden gezocht.
Op basis van het onderzoeksrapport heeft Jeugdhulp Friesland een verbeterplan gemaakt. De IGJ volgt de voortgang van de implementatie van dat verbeterplan. Gelet op de actuele situatie heeft de IGJ besloten het reeds geplande toezicht naar de ombouw van de gesloten jeugdhulp vervroegd uit te voeren. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Vertrouwt u erop dat de aanbieder op dit moment in staat is om verantwoorde jeugdhulp te bieden? Zo ja, hoe komt u tot deze conclusie? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Jeugdhulp Friesland heeft naar aanleiding van het onderzoeksrapport verbeteringen doorgevoerd. Die moeten er onder meer aan bijdragen dat de jeugdigen in Woodbrookers passende behandeling in een veilige omgeving krijgen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet hierop toe en heeft besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Jeugdhulp Friesland heeft mij laten weten dat zij momenteel met vaste teams werken en met kleine leefgroepen (vier jeugdigen per groep). Voor iedere jeugdige ligt er binnen zes weken na opname een behandelplan klaar. Waar nodig zet de instelling therapieën in zoals de agressie regulatie trainingen en psychiatrisch consult. Door personeelskrapte lukt het niet altijd de termijn te halen. Recent heeft Jeugdhulp Friesland besloten om uiterlijk op 1 juli 2024 te stoppen met gesloten jeugdhulp in zijn huidige vorm. Enerzijds is dat besluit ingegeven door de kwetsbare omvang van de locatie (acht plaatsen) zoals die nu nog functioneert. Anderzijds door de omstandigheid dat extern het vertrouwen afneemt dat Woodbrookers de jongeren in voldoende mate de zorg kan bieden die zij nodig hebben.
Welke stappen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gezet om de kwaliteit van zorg in Woodbrookers Friesland te garanderen?
De IGJ heeft geregeld contact met de jeugdzorginstelling Jeugdhulp
Friesland (locatie Woodbrookers). Dit is onderdeel van het reguliere toezicht. Vanaf eind september bezoekt de IGJ alle JeugdzorgPlus-instellingen in het kader van haar toezicht op de ombouw van de JeugdzorgPlus, waaronder Woodbrookers. De IGJ heeft op verzoek van de zorgaanbieder besloten het geplande toezicht op de ombouw van de gesloten jeugdhulp bij Woodbrookers vervroegd uit te voeren.
Hoe kan het dat onderzoek van het OM naar de eigenaar van zorguitzendbureau de IGJ niet bereikt via het Informatie Knooppunt Zorgfraude?
Zoals bekend kan de Minister van Justitie en Veiligheid niet ingaan op individuele strafzaken.
Wel kan ik toelichten dat het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ) een samenwerkingsverband is om de fraude in de zorg te bestrijden. De bij het IKZ aangesloten opsporingsdiensten (Nederlandse Arbeidsinspectie, FIOD en opsporingsambtenaren van de IGJ) kunnen het IKZ gebruiken bij de uitwisseling van signalen van fraude met andere IKZ-partners die geen opsporingsdiensten zijn, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (Nza) en zorgverzekeraars. Het OM is geen deelnemer aan het IKZ en deelt om die reden ook geen informatie met het IKZ.
Voor de mogelijkheid voor informatie-uitwisseling van het OM met de IGJ verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Op welke manier wisselt het OM informatie uit met de IGJ?
Het OM wisselt informatie uit met de IGJ op basis van het Samenwerkingsprotocol tussen de Inspectie en het OM uit 2021. Hiertoe vindt regulier overleg tussen de IGJ en het OM plaats. Het delen van informatie door het OM met de IGJ gebeurt op basis van de Aanwijzing Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens.
Welk instrumentarium heeft u al om fraude en witwaspraktijken aan te pakken? En wat is er naar uw mening nog meer nodig om dit soort cowboy-bureaus te weren uit het systeem?
De IGJ is de toezichthouder op kwalitatief toereikende zorg. Gemeenten hebben de taak om de uitvoering van jeugdhulp bij aanbieders te controleren. Dit gebeurt onder ander door het toetsen van de eisen en voorwaarden -voor kwaliteit en kwantiteit van de jeugdhulp- die de gemeente vooraf gesteld heeft bij de aanbesteding en contractering van de jeugdhulpaanbieders. Bij aanbestedingen – waaronder aanbestedingen in het zorgdomein – hebben gemeenten tevens de bevoegdheid om de Wet Bibob toe te passen. De Wet Bibob biedt gemeenten de mogelijkheid om de integriteit van de gegadigde, opdrachtnemer of onderaannemer te onderzoeken. Gemeenten kunnen met de Wet Bibob beter beoordelen of een gegadigde uitgesloten kan worden van de aanbestedingsprocedure, een onderaannemer geweigerd kan worden dan wel of een reeds gesloten overeenkomst ontbonden kan worden. Hiermee wordt de integriteit van de gemeente beschermd. De toepassing van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid; gemeenten besluiten zelf of en in welke gevallen zij de Wet Bibob inzetten. Momenteel wordt ervaring opgedaan met het Bibob-instrument in het kader van de proeftuinen Aanpak Zorgfraude. Deze proeftuinen in de regio’s Twente en Hart van Brabant hebben als doel om beproefde werkwijzen en concrete handvatten op te leveren voor de uitvoeringspraktijk van gemeenten (Wmo en Jeugdwet), waaronder beproefde werkwijzen betreffende de inzet van de Wet Bibob. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om bij gerede twijfel een fraudeonderzoek te starten.
Over de aanpak van zorgfraude, in bredere samenhang met de aanpak van niet-integere zorgaanbieders, heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer op 29 juni 2022 uitgebreid geïnformeerd. Naast de proeftuinen noem ik de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz). De Eerste Kamer heeft deze wet in juli 2023 aangenomen. Met deze wet worden belangrijke belemmeringen in de huidige gegevensdeling weggenomen. Instanties worden zo eerder in de gelegenheid gesteld om maatregelen te treffen en te voorkomen dat fraudeurs zich ongezien van de ene gemeente naar een andere gemeente of van het ene naar het andere zorgdomein verplaatsen en daar opnieuw fraude plegen.
Voor meer informatie over de maatregelen verwijs ik uw Kamer naar de brief van 29 juni 2022. Binnenkort informeert de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uw Kamer over de voortgang van deze aanpak en de ambities van de betrokken partijen voor 2024 en verder.
Deelt u de zorgen over het feit dat zorginstellingen de zorg niet georganiseerd kunnen krijgen zonder uitzendbureaus? Welke stappen neemt u om zzp’schap te ontmoedigen in de zorg?
Deze zorgen deel ik in die zin dat momenteel de balans tussen personeel in vaste loondienst en flexpersoneel onvoldoende is. Om die balans meer in evenwicht te brengen heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ)» diverse acties in gang gezet.
Betrokken partijen hebben een kerngroep geformeerd voor het gewenste herstel van de balans tussen medewerkers in vaste loondienst en flexwerkers, waaronder zzp’ers. Deze kerngroep is aan de slag met de volgende thema’s:
Om het aantal zzp’ers in de zorg terug te dringen is aantrekkelijk werkgeverschap essentieel. Regionale samenwerkingsverbanden kunnen hieraan bijdragen. Binnen het programma TAZ bestaat hiervoor de kerngroep regionaal werkgeverschap. Via dergelijke vormen van regionale samenwerking kunnen zorginstellingen meer kansen en mogelijkheden bieden aan hun medewerkers. Ook kijkt deze kerngroep naar de mogelijkheden om inhuur te optimaliseren zonder tussenkomst van intermediairs, en naar mogelijkheden om meer eigen regie te hebben op externe inhuur via intermediairs.
Daarnaast bespreekt mijn ministerie de mogelijkheid van een gedragscode met koepels van bemiddelings- en uitzendbureaus.
Bent u bereid in samenspraak met instellingen te bezien of een uittreksel uit DUO (via de VOG-methode) kan worden gecontroleerd door de instelling die extern inhuurt zodat kan worden vastgesteld dat het diploma ook daadwerkelijk behaald is om diploma fraude tegen te gaan?
De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de medewerkers die hij inzet. Op de website van de IGJ kan informatie worden gevonden over de wijze waarop de zorgaanbieder arbeidsverleden en diploma’s van medewerkers kunnen controleren.2 Een werkgever kan een sollicitant om een digitaal uittreksel vragen uit het diplomaregister van DUO. DUO geeft op haar website aan hoe de echtheid van het digitale uittreksel gecontroleerd kan worden. Als er geen uittreksel is van het diploma kan navraag worden gedaan bij de onderwijsinstelling. Gemeenten kunnen toetsen of zorgaanbieders deze controles uitvoeren. Normaal gesproken is dit voldoende.
Het bericht ‘Grote zorgen bij DUO: studiebeurs een raadsel voor bijna 90 procent ouders van mbo’ers’. |
|
Hans Teunissen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving en uitkomsten van onderzoek waaruit blijkt dat 9 op de 10 ouders van mbo-studenten niet precies weet hoe de studiebeurs in elkaar steekt en een derde van de ouders niet alle hulpmiddelen (zoals de ov-jaarkaart) kent?1
Ja.
Kunt u de actuele stand van aanvragen onder mbo-studenten geven voor zowel de reguliere als aanvullende beurs?
De basisbeurs in het mbo is volgens de recentste stand aangevraagd door 97% van alle studenten die studiefinanciering aanvragen. Dit percentage is vergelijkbaar met eerdere jaren.
De aanvullende beurs in het mbo is aangevraagd door 92% van de studenten die studiefinanciering aanvragen. Dat is beduidend hoger dan in studiejaar 2020/21, toen dat percentage rond 67% lag. In de tussentijd is onder andere veranderd dat de aanvullende beurs nu standaard wordt aangevinkt in het aanvraagscherm van MijnDUO. (In absolute zin is het aantal aanvragen van de aanvullende beurs gedaald van 156.000 naar 150.000; dat is te rijmen met het stijgende percentage doordat het aantal mbo-studenten toen hoger lag).
Voor studenten aan hbo en universiteit gaan de meest beschikbare actuele cijfers over mei. Daaruit bleek dat 92% van de HO-studenten een aanvullende beurs had aangevraagd, tegenover 64% in het jaar ervoor. Er zijn wel recentere cijfers over de toekenningen beschikbaar, ofwel het aantal aanvragen dat wordt gehonoreerd. Daaruit blijkt dat tot nu toe ruim 448.000 basisbeurzen zijn toegekend. Aangezien de basisbeurs pas dit studiejaar weer is ingevoerd, is er geen vergelijking met de jaren hiervoor te maken. Voor de aanvullende beurs geldt dat deze momenteel bijna 131.000 keer is toegekend aan studenten aan hbo en universiteit. Dit aantal zal naar verwachting nog stijgen, omdat er nog nieuwe aanvragen binnenkomen. Dat aantal is vergelijkbaar met vorig jaar toen ruim 138.000 toekenningen zijn gedaan.
Op welke wijze monitort u of de DUO-campagne tot meer aanvragen leidt?
Zoals ik hierboven al heb benoemd, monitor ik het aantal aanvragen van studiefinanciering. Verschillende factoren kunnen een rol spelen bij de stijging van het aantal aanvragen voor de aanvullende beurs. Dat zijn onder meer de maatregelen die ik heb genomen, zoals de campagne en het standaard aanvinken van de aanvraag voor aanvullende beurs in Mijn DUO. Het is daarom lastig om het precieze effect van de communicatiecampagne te monitoren.
Welke aanvullende acties kunt u ondernemen om studenten en ouders beter te informeren over de mogelijkheden van de studiebeurs en andere hulpmiddelen? Vanaf welk moment gaat u deze acties inzetten?
Er zijn verschillende aanvullende acties ingezet om studenten en ouders hier beter over te informeren.
DUO heeft allereerst de afgelopen jaren de voorlichting aan studenten over studiefinanciering verbeterd en maatregelen genomen om het gebruik ervan te verhogen. Naast het verduidelijken van informatie op de website, in webinars en (social) mediacampagnes informeert DUO aankomend studenten ook via communicatiekanalen van middelbare scholen over studiefinanciering. Daarnaast biedt DUO lespakketten aan scholen aan, waarmee zij studiefinanciering in de klas kunnen behandelen. Studenten die geen studiefinanciering hebben aangevraagd worden hier via een brief op gewezen. DUO kijkt voortdurend hoe de informatievoorziening over studiefinanciering en andere regelzaken kan worden verbeterd, samen met studenten en andere betrokken organisaties.
Ouders worden nu over studiefinanciering geïnformeerd op de website van DUO. Tevens ontvangen alle eindexamenleerlingen en hun ouders een brief over de zaken die ze moeten regelen als ze gaan studeren, zoals ook studiefinanciering. Ook mbo-studenten die bijna 18 jaar worden ontvangen deze informatie. Door het uitvoeren van het onderzoek en het in de publiciteit brengen hiervan, informeert DUO studenten en hun ouders over de veranderingen in studiefinanciering. Zo kunnen zij hier optimaal gebruik van maken.
Ouders spelen een belangrijke rol bij de studiekeuze van hun kind en ondersteunen hen vaak bij de regelzaken. Daarom is het van belang dat ouders hier goed van op de hoogte zijn. Eerder is al een website2 gelanceerd met daarop onder andere een checklist op maat voor aankomende studenten over wat zij moeten regelen als ze willen gaan studeren. Hiermee worden studenten en hun ouders begeleid naar informatie over diverse geldzaken, waaronder ook studiefinanciering. Ik ga onderzoeken hoe we ouders van aankomend studenten in aanvulling hierop beter kunnen informeren over alle regelzaken rondom studeren, dus ook het aanvragen van studiefinanciering.
Als laatste is deze zomer de regeling Financiële educatie mbo3 gepubliceerd, die als doel heeft om docenten bij te scholen om financiële educatie te integreren in het onderwijs. Mbo-instellingen kunnen tussen 18 september en 16 oktober 2023 een aanvraag indienen.4 Het voornemen is om de regeling in 2024 ook open te stellen voor het primair en voortgezet onderwijs.
Deelt u de opvatting dat (aanstaande) studenten ook binnen de oriëntatie op studie en beroep en binnen de voorlichting van opleidingen gewezen moeten worden op de mogelijkheden van de studiebeurs? Op welke wijze kunt u scholen en opleidingen hiertoe stimuleren?
Ik vind het belangrijk dat aankomende studenten zich al vroeg oriënteren op welke (financiële) regelingen er zijn waar zij gebruik van kunnen maken. Veel decanen geven ook aan hun leerlingen daar graag over te willen informeren en behoefte te hebben aan middelen die zij direct op school kunnen gebruiken. Het vergt namelijk veel tijd voor decanen, mentoren en docenten om zich daarin te verdiepen. DUO stelt zoals gezegd al lespakketten beschikbaar over studiefinanciering. Samen met decanen en andere betrokken partijen gaan we aanvullende middelen ontwikkelen en beschikbaar stellen aan scholen die daar gebruik van willen maken.
Kunt u de Tweede Kamer voor het commissiedebat mbo – gepland op 13 september – per brief informeren over de actuele stand van zaken met hierin de aanvragen per sector en een overzicht van genomen en te nemen acties?
Ik zal de beantwoording voor het debat naar de Tweede Kamer sturen. In de antwoorden op vraag 4 en 5 heb ik de genomen en te nemen maatregelen benoemd. In het antwoord op vraag 2 heb ik de actuele aanvragen van studenten per sector, dat wil zeggen mbo, hbo en universiteit opgenomen.
De gevolgen van dure benzine voor de grensregio |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de waarschuwing van Ewout Klok, de voorzitter van de Belangenvereniging Energie- en Tankstations, die stelt dat dure benzine maar rampzalig is voor pomphouders en winkeliers in de grensstreek?1
Ja
Waarom laat u tientallen miljoenen euro’s wegvloeien naar Duitsland en België? Is het immers niet zo: hoe groter het prijsverschil, hoe meer mensen de grens overgaan om te tanken en als ze dan toch in het buitenland zijn, doen ze daar dan niet meteen hun andere boodschappen?
Op Europees niveau gelden er minimumtarieven voor de brandstofaccijns. Lidstaten zijn vrij om hogere accijnstarieven vast te stellen. De hoogte van accijnstarieven op brandstof zijn primair budgettair ingegeven. Daarnaast is de brandstofaccijns een belangrijk instrument om de externe kosten van het gebruik van brandstof te beprijzen. In het buitenland kan men bij het wegen van deze belangen een andere keuze maken dan Nederland waardoor de accijnstarieven op brandstof per land kunnen verschillen. De brandstofaccijns in omringende landen zijn niet bepalend voor onze accijnstarieven, maar wegen we wel mee bij het vormen van beleid.
In het algemeen geldt dat een groter prijsverschil leidt tot meer consumptie over de grens. Daarbij is het kopen over de grens normaal in een open economie. Voor de effecten van brandstofaccijns verwijs ik u naar het onderzoek grenseffecten brandstofaccijns.2 De vervolgresultaten van dit onderzoek zijn op Prinsjesdag met uw Kamer gedeeld.
Ten aanzien van de grenseffecten van boodschappen verwijs ik u naar de eerdere verkenning die ik met uw Kamer heb gedeeld.3 Daaruit volgt kort gezegd dat meer Duitsers en Belgen in Nederland boodschappen doen dan andersom en dat voor Nederlandse consumenten de nabijheid van de winkelvoorziening doorslaggevend is voor het doen van dagelijkse boodschappen.
Wilt u afzien van uw voornemen om per 1 januari de eerdere accijnsverlaging terug te draaien, daar dure benzine voor oneerlijke concurrentie zorgt en alles weer duurder wordt, aangezien de extra accijns niet alleen wordt doorberekend aan de automobilist?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over de maatregelen in het Belastingplan 2024 waarbij het verlengen van de lagere brandstofaccijns niet is opgenomen. Deze maatregel was bedoeld als een tijdelijke aanpassing in het kader van de hoge energieprijzen. Het kabinet is demissionair en een aanvullende verlaging van de brandstofaccijns zou gepaard gaan met een forse budgettaire derving die volgens de begrotingsregels gedekt moet worden.
Waar blijft de grenseffectentoets, waarbij de gevolgen van kabinetsbeleid voor de grensregio eerst in kaart gebracht worden, alvorens het beleid wordt?2
Het meenemen van grenseffecten is opgenomen in het integraal afwegingskader (IAK) en wordt ondersteund door de Leidraad Grenseffecten. Grenseffecten worden daarom altijd bij het maken van beleid meegenomen. Ten aanzien van de brandstofaccijns worden de grenseffecten op doorlopende basis gemonitord.5 Uit het eerste onderzoek blijkt dat het gedragseffect van 20% waarmee rekening is gehouden bij de ramingen voor de brandstofaccijns een accuraat beeld weergeeft. De vervolgresultaten van dit onderzoek zijn op Prinsjesdag met uw Kamer gedeeld. Hieruit volgen hogere grenseffecten dan uit het eerste onderzoek. Wel blijven de effecten binnen het gedragseffect van 20%.
Het onderzoek van IederIn |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van IederIn1?
Ja.
In hoeverre herkent u het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt, dat één op de zeven mensen van deze kwetsbare doelgroep niet rond kan komen, mede vanwege oplopende energiekosten?
Ik herken de zorgen van deze groep kwetsbaren. De situatie van chronisch zieken met hoge energiekosten houden we als kabinet daarom vanaf het begin van de energiecrisis in het oog. Het is voor ons reden geweest om naast de generieke maatregelen voor alle Nederlandse burgers, ook specifieke maatregelen te treffen gericht op kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om een breed pakket aan aanvullende maatregelen die op landelijk niveau dan wel lokaal niveau zijn ingericht; variërend van tegemoetkomingen voor minima, een passende energievergoeding vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) bij het thuisgebruik van zuurstofapparatuur, (naast de reeds bestaande energievergoeding vanuit de Zvw voor thuisdialyse en chronische thuisbeademing), gemeentelijke vergoedingen voor medische hulpmiddelen met hoog energieverbruik, lokale noodfondsen en regelingen voor stookkosten bij reumapatiënten.
Voor huishoudens met een laag inkomen heeft het kabinet een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld van (in principe) € 1.800 in 2022 en (in principe) € 800 in 2023. Van de circa 1 miljoen huishoudens die in 2022 in aanmerking kwamen voor de energietoeslag in 2022, is ongeveer 90% bereikt via gemeenten. Op 6 oktober jl. is het wetsvoorstel eenmalige energietoeslag 2023 aangenomen door het parlement. Gemeenten zetten opnieuw alles in het werk om de doelgroep te bereiken met de eenmalige energietoeslag 2023. De verwachting is dat het grootste deel van de huishoudens de energietoeslag van 2023 ambtshalve verstrekt krijgt.
Ons beeld is dat de aanvullende maatregelen gericht op kwetsbare groepen hebben bijgedragen aan een verlichting van de energielasten bij mensen met een chronische ziekte.
Gelukkig zijn de gemiddelde energieprijzen ten opzichte van het hoogtepunt van de energiecrisis (sept. ’22) substantieel gedaald. Tarieven van stroom en gas liggen inmiddels al geruime tijd (sinds 1 april 2023) onder het niveau van het prijsplafond. Ook is het alweer geruime tijd mogelijk om meerjarige contracten te sluiten, veelal onder het niveau van het prijsplafond. Kwetsbare burgers met een hoog energiegebruik kunnen zich hierdoor weer voor langere tijd beschermen tegen plotselinge prijsstijgingen.
Deelt u het standpunt dat deze financiële zorgen over energiekosten voor deze kwetsbare groep mensen verstrekkende gevolgen kan hebben, omdat de energiekosten vaak worden veroorzaakt door het verbruik van hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur en dat dit dus zeer onwenselijk is?
Ja, ik deel deze zorg. De door dit kabinet genomen specifieke maatregelen hebben dan ook als doel om de financiële zorgen zoveel mogelijk weg te nemen bij mensen met hoge energiekosten door noodzakelijke hulpmiddelen zoals beademingsapparatuur. Zo biedt sinds 1 mei 2023 elke zorgverzekeraar vanuit de Zvw een passende vergoeding voor stroomkosten voor zuurstofapparaten. Het kan zijn dat deze informatie nog niet bij alle respondenten van het Iederin onderzoek bekend was, omdat de enquête is afgenomen voor 1 mei 2023. De stroomkosten die gerelateerd zijn aan nierdialyse thuis en chronische beademingsapparatuur werden al langer kostendekkend vergoed.2
De vergoedingen worden aan cliënten verstrekt en daarmee zijn de extra energiekosten gedekt voor deze apparaten waar de cliënt van afhankelijk is. Met zorgverzekeraars zijn ook afspraken gemaakt over een periodieke toets en aanpassing van de vergoeding mochten de energiekosten onverhoopt toch doorstijgen.
In hoeverre deelt u de opvatting dat de getroffen maatregelen2 voor een groep mensen niet voldoende werkt en dat deze groep daardoor tussen wal en schip beland?
Ik kan me de zorg en onzekerheid die uit het Iederin-onderzoek blijkt, heel goed voorstellen bij mensen die afhankelijk zijn van een goed werkend hulpmiddel dat veel energie gebruikt. Tegelijkertijd hebben het prijsplafond energie en aanvullende maatregelen voor kwetsbare groepen wel degelijk effect gehad. De energiemarkt verkeert in rustiger vaarwater en de situatie voor kwetsbare burgers is door alle specifieke aanvullende maatregelen wezenlijk anders dan vorig najaar.
In tegenstelling tot vorig jaar, zijn er ook weer vaste energiecontracten beschikbaar. Huishoudens (ook chronisch zieken) kunnen zich daarmee, ook voor meerdere jaren, beschermen tegen nieuwe prijsschommelingen in de markt. De tarieven van dergelijke contracten liggen veelal onder het niveau van het prijsplafond.4
Daarnaast zijn er zoals gezegd bij gemeenten veel maatwerkoplossingen voor kwetsbare inwoners. De extra kabinetsmaatregelen zoals het noodfonds van het Ministerie van SZW en een extra structurele toevoeging aan het Gemeentefonds om de gevolgen van de hoge energiekosten in het sociaal domein te compenseren geven meer ruimte om kwetsbaren tegemoet te komen. Door het leveren van maatwerk streven gemeenten ernaar dat er geen mensen tussen wal en schip belanden.
Welke aanvullende maatregelen of acties heeft u ondernomen sinds het dertigledendebat3 op 11 mei 2023?
In de besluitvorming rondom Prinsjesdag hebben we aanvullende koopkrachtmaatregelen genomen. Ook kwetsbare groepen profiteren hiervan.
In hoeverre deelt u de overtuiging dat er nog extra maatregelen nodig zijn, vóórdat de winter ervoor zorgt dat de energiekosten weer oplopen?
Ik denk dat we een evenwichtig pakket hebben voor kwetsbare burgers die te maken hebben met hoge energiekosten. Tegelijk geldt dat de inflatie zich sinds de oorspronkelijke stijging van de energieprijzen heeft verbreed. Het kabinet heeft daarom gekozen om bij de begroting 2024 in te zetten op gerichte koopkrachtmaatregelen en het tegengaan van een stijging in de armoede. Naast deze gerichte koopkrachtmaatregelen plus de specifieke maatregelen voor kwetsbaren, is er ook in 2024 een mogelijkheid om beroep te doen op het Tijdelijk Noodfonds Energie.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat gehandicaptenbeleid van 14 september aanstaande?
Ik heb ervoor gekozen om de uitkomsten van de algemene politieke- en financiële beschouwingen af te wachten en eventuele amendementen vanuit uw Kamer op dit onderwerp. De beantwoording heeft daardoor langer op zich doen wachten. Uw Kamer is hier door mij eerder van op de hoogte gesteld.
Het schrijnende bericht van een rolstoelgebruiker, zoals beschreven in het artikel ‘Rolstoelgebruiker Annemarie in de kou laten staan door NS: ‘Dit mag niet gebeuren’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het incident waarbij rolstoelgebruiker Annemarie door de Nederlandse Spoorwegen (NS) in de kou is blijven staan? Zo ja, hoe beoordeelt u deze handelwijze van de NS?1
Ik ben hier van op de hoogte en heb begrepen dat dit incident ook NS tot op het hoogste niveau intensief bezighoudt. Ik kan mij voorstellen dat dit voor de reiziger een vervelende situatie is geweest. Deze klant, en ieder ander die in een dergelijke situatie terechtkomt, mag van NS verwachten dat zij een goede maatwerkoplossing bedenkt én dat NS dit doet met aandacht en klantvriendelijkheid. Van NS heb ik begrepen dat zij inmiddels meerdere keren met de betreffende reiziger heeft gesproken. Het is belangrijk dat lering wordt getrokken uit deze zaak.
Is het volgens de huidige wet- en regelgeving toegestaan dat NS-rolstoelgebruikers in dergelijke situaties aan hun lot overlaat en hen in de kou laat staan? Zo ja, acht u dit acceptabel en in overeenstemming met het recht op toegankelijkheid voor mensen met een handicap?
Ja, ik deel uw mening.
Op grond van artikel 2a van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte rust op alle betrokkenen zoals vervoerders, ProRail en de rijksoverheid de algemene verplichting om geleidelijk zorg te dragen voor algemene toegankelijkheid. Op de beheerder van de liften, ProRail, rust een inspanningsverplichting om de niet functionerende voorziening binnen een redelijke termijn te repareren.
In de concessie voor het Hoofdrailnet is opgenomen dat NS reizigers die stranden (bijvoorbeeld door vertraging of uitval van de laatste trein) met vervangend vervoer naar hun eindbestemming in Nederland moet brengen. Indien een reiziger met een beperking strandt ten gevolge van niet-functionerende voorzieningen van ProRail geldt dat er afspraken zijn gemaakt tussen NS en ProRail. Indien de toegankelijkheidsvoorziening zich bevindt op een treinstation, draagt ProRail er zorg voor dat een gestrande reiziger met een beperking een vervangende oplossing krijgt aangeboden. ProRail heeft in het kader van deze verantwoordelijkheid uitvoeringsafspraken met NS gemaakt. In het Bestuursakkoord toegankelijkheid openbaar vervoer 2022–20322 (verder te noemen Bestuursakkoord) van 7 november 2022 is deze afspraak ook formeel vastgelegd.
Deelt u de mening dat wanneer essentiële voorzieningen voor rolstoelgebruikers zoals een lift niet functioneren een toegankelijke vorm van vervangend vervoer moet worden aangeboden, en zo ja hoe gaat u dit vormgeven en promoten?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er momenteel voldoende faciliteiten en voorzieningen op NS-stations om ervoor te zorgen dat rolstoelgebruikers zonder problemen kunnen reizen? Zo niet, op welke manier en binnen welk tijdsbestek gaat u de situatie verbeteren?
Ik bezie uw vraag in het licht van dit incident waarbij het gaat om voorzieningen op stations om het perron te kunnen bereiken (liften en hellingbanen). De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan het verbeteren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Door de spoorsector wordt sinds 2006 gewerkt aan een toegankelijk spoor via het Implementatieplan Toegankelijkheid, waarmee in totaal ongeveer € 550 miljoen geïnvesteerd wordt in betere toegankelijkheid van stations. Dit plan dient in 2030 gereed te zijn. Eind 2022 was ruim negentig procent van alle treinstations in Nederland met een lift of hellingbaan toegankelijk voor mensen met een beperking. Daarmee loopt ProRail met haar programma voor de treinstations op schema. In mijn brief van d.d. 19 december 20223 over de stand van zaken Toegankelijkheid Openbaar Vervoer heb ik uw Kamer geïnformeerd over de toegankelijkheid van het openbaar vervoer. Die brief bevat ook informatie over liften en hellingbanen op treinstations.
In het overheidsplan Openbaar vervoer toegankelijk voor iedereen worden bij de toegankelijkheid van treinen werkende liften niet genoemd2, deelt u de mening dat juist voor mensen in een rolstoel een werkende lift van belang is om een toegankelijk openbaar vervoer te hebben, en zo ja wilt u de vervoerders gaan verzoeken dit op te nemen in de maatregelen?
Op de betreffende site van de rijksoverheid is ten aanzien van het plan geen rubriek opgenomen over de toegankelijkheid van stationsgebouwen. Naar aanleiding van uw vraag zal ik op de website informatie laten toevoegen over toegankelijkheidsvoorzieningen in stationsgebouwen.
ProRail is verantwoordelijk voor het beheer (en dus ook de reparatie)van liften op stations. Zoals eerder genoemd zijn ondertussen meer dan 90% van de perrons toegankelijk. Dit door middel van liften of hellingbanen. Bij ProRail is er veel aandacht voor liftstoringen. Van de circa 430 liften zijn er de laatste maanden gemiddeld 13 liften per maand langer dan een week in storing. Voor de zomer van 2022 was dat cijfer hoger (tussen de 15 en 20 liften die langer dan een week niet functioneerden) per maand. Vanzelfsprekend blijf ik met ProRail in gesprek om dit getal nog verder terug te dringen.
Zo worden er door ProRail sensoren geplaatst die sneller moeten waarschuwen bij technische problemen. Daarnaast is ProRail met het samenwerkingsverband van decentrale openbaar vervoerautoriteiten (DOVA) in overleg over uitwisseling van data zodat deze op termijn mogelijk kunnen worden gebruikt voor (verbetering van) reisinformatie. De levertijden van (met name elektronische) onderdelen zijn sinds COVID-19 erg lang, maar worden inmiddels weer korter. ProRail is samen met de gecontracteerde partijen voor het onderhoud van liften bezig met het aanleggen van een voorraad van cruciale liftonderdelen en er zijn speciale teams van monteurs ingericht die liften op stations onderhouden. Dit versterkt de kennis en draagt daarmee bij aan het sneller herstellen van liftstoringen. Ook worden er soms, indien de situatie dit toelaat en al dan niet met een revisiebeurt, onderdelen hergebruikt. Verder treft ProRail voorzieningen om storingen door vandalisme (door middel van het plaatsen van camera’s en extra toezicht) te verminderen. Ten slotte onderzoekt ProRail bouwkundige maatregelen gericht op de vermindering van waterschade.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel «Het was niet de eerste keer dat zij last had van deze lift. Een half jaar geleden heb ik hierdoor een ziekenhuisafspraak gemist. Toen was de lift vier weken kapot»? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat rolstoelgebruikers constant te maken krijgen met ontoegankelijk openbaar vervoer en hierdoor zelfs ziekenhuisafspraken missen?
Ik vind het betreurenswaardig dat deze lift herhaaldelijk buiten werking is geweest in de afgelopen maanden en begrijp de frustratie van de reiziger. ProRail is bezig om de betrouwbaarheid van de data vanuit het monitoringssysteem op de liften te verhogen. Indien dit voorspoedig verloopt is de verwachting dat de beschikbaarheidsdata eind 2023 kunnen worden vrijgegeven waarna met vervoerders en andere stakeholders wordt bezien of de data in de reisinformatie kunnen worden geïmplementeerd.
In het artikel wordt gesteld dat rolstoelgebruikers meerdere keren te maken krijgen met een ontoegankelijk openbaar vervoer en opnieuw aan hun lot werden overgelaten door de NS, welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke nalatigheid in de dienstverlening van NS aan te pakken en herhaling in de toekomst te voorkomen?
Ik merk in mijn contacten met NS dat NS dit incident uitermate vervelend vindt voor de klant en dit hoog opneemt. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS erkent dat het verder helpen van klanten met een beperking, in situaties waarbij technische voorzieningen niet functioneren en zij daarover niet van te voren op de hoogte konden zijn, beter kan. NS heeft mij toegezegd hierover intern het gesprek aan te gaan met de medewerkers die mensen met een beperking te woord staan in dit soort situaties.
Bent u bereid om, met inachtneming van de belangen van mensen met een handicap, strengere regelgeving op te stellen om ervoor te zorgen dat de NS en andere vervoersbedrijven hun verantwoordelijkheid jegens rolstoelgebruikers volledig nakomen? Zo ja, op welke termijn kunt u met voorstellen hiertoe komen?
In de ontwerpconcessie voor het Hoofdrailnet heb ik opgenomen dat NS de landelijke afspraken over toegankelijkheid implementeert die zijn vastgelegd in het Bestuursakkoord. Daarnaast gelden er voor andere vervoerders de afspraken die zijn opgenomen in het Bestuursakkoord.
In mijn eerdergenoemde brief aan uw Kamer van d.d. 19 december 20225 beschrijf ik enkele verbeteringen (onder andere over reisassistentie en reisinformatie), maar wil ik ook realistisch zijn. Het verder helpen van mensen met een beperking bij technische storingen blijft mensenwerk en vereist maatwerk. Zonder iets af te doen aan de impact van dit incident op de betrokken klant wil ik ook aangeven dat in het merendeel van de gevallen waarin een klant met een beperking te maken krijgt met een storing, NS in overleg met de klant een passende oplossing vindt.
Op welke manier wordt er momenteel toezicht gehouden op de dienstverlening van de NS aan mensen met een handicap? Wordt er op enige wijze gecontroleerd of zij voldoen aan hun verplichtingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Als concessieverlener zie ik voor alle eisen, dus ook die rondom toegankelijkheid en reisassistentie, toe op naleving van de afspraken. Ik heb hiervoor diverse sturingsinstrumenten tot mijn beschikking. Afhankelijk van de ernst van een tekortkoming kan ik hier het juiste instrument voor inzetten. Waarbij mijn basisinzet is om NS aan te spreken op de tekortkoming en haar de kans te geven tot verbetering te komen. Waarna ik over kan gaan tot zwaardere instrumenten zoals het opstellen van een verbeterplan. Voor alle eisen in de concessie bestaat hetzelfde instrumentarium. Er is geen specifiek instrument voor toegankelijkheid.
Het bericht dat het moederbedrijf van Douwe Egberts en Pickwick, JDE Peet's, weigert om zich terug te trekken uit Rusland |
|
Derk Boswijk (CDA), Alexander Hammelburg (D66), Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het moederbedrijf van Douwe Egberts en Pickwick, JDE Peet's, nog steeds actief is in Rusland?1
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de voortdurende illegale Russische oorlog in Oekraïne, de beslissing van JDE Peet’s om zich niet terug te trekken Rusland?
Zoals bekend, zijn de sancties van de EU (en andere landen) erop gericht om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Mits bedrijven voldoen aan de actuele sanctieregelgeving, kunnen zij in beginsel zaken doen in Rusland. Het is echter geen business as usual. Het kabinet begrijpt het dan ook goed als bedrijven ervoor kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt.
Deelt u de mening dat het misplaatst en onwenselijk is dat Nederlandse en Europese bedrijven nog steeds actief zijn op de Russische markt met producten die niet essentieel zijn voor basale voedselvoorziening en zorg?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de rijksoverheid lopende contracten heeft met bedrijven die met niet-essentiële producten voor de voedselvoorziening of zorg nog steeds geld verdienen op de Russische markt?
Waar het hierbij om gaat is of bedrijven zich houden aan de actuele EU-sancties. Als dat zo is, dan is er geen grond om lopende contracten die bedrijven hebben met de rijksoverheid te beëindigen of herzien.
In hoeverre acht u contracten met dergelijke bedrijven in lijn met het beleid voor maatschappelijk verantwoorde inkoop en de richtlijnen voor multinationale ondernemen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen)?
Het feit dat een bedrijf (niet-essentiële) producten voor de voedselvoorziening of zorg in Rusland verkoopt, is op zichzelf niet in strijd met het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In het geval van gewapende conflicten worden bedrijven wel geacht aangescherpte gepaste zorgvuldigheid toe te passen, met inbegrip van risico’s in relatie tot schendingen van het internationaal humanitair recht. Conform het beleid voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen wordt de verplichting tot het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid ook contractueel vastgelegd wanneer het gaat om Europees aanbestede contracten in een van de risicocategorieën van de Internationale Sociale Voorwaarden.2
Met welke in Rusland actieve bedrijven heeft de rijksoverheid lopende contracten? Heeft de rijksoverheid een lopend contract met JDE Peet’s of een dochteronderneming van dit bedrijf?
De rijksoverheid heeft overeenkomsten met JDE Pro NL BV, dat een in Nederland gevestigde dochteronderneming is van JDE Peet’s NV. Het opstellen van een betrouwbaar overzicht van bedrijven die in Rusland actief zijn en waarmee de rijksoverheid lopende contracten heeft, vergt meer tijd. Dit overzicht wordt ter vertrouwelijke inzage aan de Kamer nagezonden.
In hoeverre is het mogelijk om lopende contracten te herzien als blijkt dat het bedrijven betreft die zich wel houden aan het bestaande sanctiepakket, maar waar van duidelijk is dat de producten die worden verhandeld op de Russische markt niet-essentiële goederen betreft?
Zie antwoord op vraag 4. Waar het hierbij om gaat is of bedrijven zich houden aan de EU-sancties. Als dat zo is, dan is er geen grond om lopende contracten die bedrijven hebben met de rijksoverheid te beëindigen of herzien.
Bent u in gesprek met Nederlandse bedrijven die actief zijn op de Russische markt? Op welke wijze probeert u deze bedrijven er toe aan te zetten hun activiteiten in Rusland te staken waar het niet-essentiele producten betreft voor voedselzekerheid en zorg?
Vanuit de Nederlandse ambassade wordt contact onderhouden met Nederlandse bedrijven die nog actief zijn in Rusland. Daarbij wordt het belang van strikte naleving van de sancties benadrukt en ook dat er geen sprake is van business as usual. Voor vragen van Nederlandse ondernemers over EU-sancties is het Sanctieloket Rusland bij RVO opgericht.
Bent u bereid om bij de uitwerking van het 12e EU sanctiepakket tegen Rusland te pleiten voor een forse verbreding van de lijst van verboden luxegoederen (d.m.v. het verlagen van de 300 euro grens), dan wel te pleiten voor het vervangen van deze luxegoederenlijst door een verbod op transacties en uitvoer van niet-essentiële levensmiddelen en goederen naar personen, bedrijven en organisaties in Rusland, of voor gebruik in Rusland? Bent u bereid zich in te spannen voor een stringentere definitie van essentiële levensmiddelen?
Met sancties laten we zien dat Nederland, de EU en internationale partners pal staan voor het internationaal recht. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten om bestaande verboden verder aan te scherpen en nieuwe sanctiemaatregelen aan te dragen waar dit kan helpen om de druk op Rusland nog verder op te voeren. Daarbij kan ook gekeken worden naar een verbreding van de lijst met luxegoederen. Het verrassingseffect is hierbij echter cruciaal. Het kabinet kan daarom geen verdere uitspraken doen over de precieze invulling van toekomstige maatregelen.
Het bericht ‘Minister gooit satellietbedrijf Inmarsat van 5G-frequentie’ |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister gooit satellietbedrijf Inmarsat van 5G-frequentie»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de huidige wet- en regelgeving in Griekenland het niet toelaat om de duur van de vergunning voor Inmarsat te verlengen?
De Griekse overheid kan in de specifieke situatie van Inmarsat op basis van de Griekse wet- en regelgeving slechts vergunningen verlenen voor de duur van 5 jaar. Een vergunning voor een tweede 5-jaars termijn is daarbij mogelijk; dat is expliciet bepaald in deze vergunning. De aanvraag voor de tweede termijn kan al relatief vroeg worden ingediend en niet pas tegen het einde van de eerste 5-jaars termijn.
Acht u de eis van Inmarsat om zekerheid voor minimaal tien jaar te krijgen realistisch en proportioneel?
Uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt waarom de eis van Inmarsat om de duur van de door de Griekse autoriteiten verleende vergunning te verlengen niet realistisch is. Daarnaast acht ik deze eis ook niet proportioneel. Inmarsat heeft nu al voldoende zekerheid. De Griekse autoriteiten hebben Inmarsat immers al een vergunning verleend met een looptijd van 5 jaar en het uitgangspunt (van de Griekse autoriteiten) is dat zij ook een nieuwe vergunning zullen verlenen voor nogmaals een periode van 5 jaar. Dat uitgangspunt is expliciet opgenomen in de vergunning van Inmarsat. Er is slechts een uiterst kleine kans dat dit niet zal gebeuren of dat de Griekse autoriteiten een gewijzigde vergunning zouden verlenen (zie ook mijn antwoord op vraag 4). Dat leidt er dan niet toe dat de dienstverlening t.a.v. het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer zou moeten worden beëindigd. In dat geval zou namelijk eerst naar (technische) aanpassingen worden gekeken om storing door mobiele telecommunicatienetwerken – die gebruik maken van de 3,5 GHz-band in Griekenland – op het grondstation van Inmarsat te voorkomen. Deze aanpassingen kunnen zien op technische maatregelen die genomen moeten worden aan de kant van mobiele telecommunicatienetwerken dan wel aan de kant van het grondstation van Inmarsat. EETT, de Griekse telecomtoezichthouder, heeft aangegeven zich actief op te stellen richting betrokken partijen in het geval zich storing zou voordoen. Gezien al deze waarborgen is het niet proportioneel om hiervoor de uitrol van 5G in Nederland langer uit te stellen of om hiervoor andere voorzieningen te treffen.
Waaruit blijkt volgens u het door de Griekse autoriteiten getoonde commitment om de dienstverlening ten aanzien van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer (NSV-verkeer) door Inmarsat te verwelkomen en te beschermen?
Ambtenaren van mijn ministerie hebben – deels in afstemming met Inmarsat – de afgelopen tijd verschillende overleggen gevoerd met het Griekse Ministerie van Digitale Zaken, EETT en het Ministerie van Transport. Uit de gevoerde gesprekken, waarin herhaaldelijk de verwelkoming van Inmarsat werd uitgesproken, blijkt dat het in de vergunning beschreven scenario waarin de licentie niet (ongewijzigd) zou worden verlengd, vooral ziet op de situatie dat Griekenland vanuit de Europese Unie wordt verplicht om met 5G-telecommunicatie zelfrijdende voertuigen voor goederentransport en personenvervoer op een nabijgelegen snelweg te faciliteren. Griekenland kan dit scenario niet uitsluiten, maar acht de kans op verwezenlijking daarvan binnen de relevante periode uiterst klein. Het door Inmarsat gevreesde risico wordt dan ook door EETT slechts als theoretisch beschouwd.
Welke extra diplomatieke inspanning kunt u nog leveren richting de Griekse autoriteiten om extra waarborgen af te spreken die kunnen leiden tot een definitieve verhuizing?
Op 15 september jl. heb ik met de Griekse Minister van Digitale Zaken online overleg gevoerd over de verhuizing van Inmarsat. Het overleg verliep constructief.
Was er in de onderhandelingen tussen u en Inmarsat al overeenstemming over een schadevergoeding of nadeelcompensatie voor Inmarsat?
Nee, er is met Inmarsat geen overeenstemming bereikt over schadevergoeding of nadeelcompensatie voor Inmarsat.
Klopt het dat u in uw brief van 3 juli jl. heeft aangegeven dat in de situatie die nu is ontstaan de veilingprocedure op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2024 zal kunnen starten?2
Dat is inderdaad correct. De migratie naar Griekenland biedt in mijn ogen Inmarsat nu voldoende zekerheden om een wijziging van het Nationaal Frequentieplan 2014 (NFP) voor te bereiden waarin de bescherming van Inmarsat vanaf 1 februari 2024 wordt opgeheven. Ik vind dit nodig gelet op het belang voor Nederlandse bedrijven en consumenten van het zo snel mogelijk beschikbaar stellen van de 3,5 GHz-band voor mobiele communicatie ten behoeve van de uitrol van 5G. Zoals ik in mijn brief van 3 juli jl. uiteen heb gezet, zal voor deze wijziging de Uniforme Openbare Voorbereidingsprocedure conform de Algemene wet bestuursrecht moeten worden doorlopen waarbij een ontwerpbesluit zes weken in consultatie wordt gebracht. Na afloop van de consultatiefase worden de reacties verwerkt en zal ik het definitieve besluit nemen. Ook in dit scenario acht ik het verstandig de uitspraak van de rechter in de beroepszaak van eerste helft oktober af te wachten voor de start van de veilingprocedure. Dit gehele proces neemt op zijn minst een aantal maanden in beslag. Ik heb aangegeven te verwachten dat in dit scenario de veilingprocedure op zijn vroegst in het eerste kwartaal van 2024 zal kunnen starten.
Bent u naar aanleiding hiervan voornemens om de 3,5Ghz-veilling uit te stellen naar 2024 en, zo ja, wat wordt het precieze nieuwe tijdpad?
De veiling van de 3,5 GHz-band zal inderdaad niet meer in 2023 plaatsvinden, maar in 2024. Het exacte tijdpad is echter afhankelijk van de uitkomst van de lopende gerechtelijke procedure tegen het NFP-wijzigingsbesluit m.b.t de 3,5 GHz-band. Ik kan om die reden op dit moment niet aangeven hoe het precieze tijdpad voor de veiling in 2024 er uit komt te zien.
Is al duidelijk of de geplande zitting bij de rechtbank op 11 oktober a.s. wordt gehandhaafd of uitgesteld, zoals u in uw brief van 3 juli jl. suggereert?
De rechtbank Rotterdam heeft mij laten weten dat de geplande zitting op 11 oktober a.s. wordt gehandhaafd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de deadline voor het vervallen van de vergunning van Inmarsat op 1 februari 2024 te stellen? Is deze deadline voldoende in lijn met een aangepaste tijdlijn voor de veiling?
Allereerst merk ik op dat Inmarsat in Nederland geen vergunning heeft, maar de bescherming van de verzorging van het NSV-verkeer ontleent aan het NFP. Deze bescherming komt per 1 februari 2024 te vervallen. Daarbij heeft Inmarsat voor de verzorging van het NSV-verkeer ten minste twee locaties nodig in Europa. Naast het grondstation in Burum, beschikte Inmarsat al over een tweede station in Fucino, Italië. De situatie in Italië is onveranderd; Inmarsat beschikt daar nog steeds over een grondstation. Inmarsat beschikt inmiddels ook over een grondstation in Griekenland. Na het uitkomen van het advies van de adviescommissie is door mijn ministerie ieder kwartaal overleg gevoerd met Inmarsat over de voortgang van de werkzaamheden die nodig waren voor verhuizing naar Griekenland. De afronding van de werkzaamheden voor de verhuizing naar Griekenland is concreet in zicht. De bouw van het satellietgrondstation is afgerond en op dit moment vinden in Griekenland de laatste configuratietesten plaats. Op basis van de laatste informatie zie ik geen beletsel voor Inmarsat om de migratie per 1 januari 2024 te kunnen afronden. Hoewel Inmarsat geacht wordt de migratie vóór 1 januari 2024 te voltooien, hanteer ik één maand speling tussen de migratie van het door Inmarsat verzorgde NSV-verkeer en de wijziging van het NFP. Dit betekent dat de (tijdelijke) bescherming die Inmarsat aan het huidige NFP kan ontlenen, per 1 februari 2024 vervalt. De continuïteit van de afwikkeling van het NSV-verkeer door Inmarsat is hiermee geborgd. Zo spoedig als mogelijk na 1 februari 2024 kan dan de veilingprocedure in gang worden gezet, waarbij ik voor het precieze tijdpad wel afhankelijk ben van de uitkomst van de gerechtelijke procedure zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 8.
Hoe zorgt u ervoor dat de overheid als betrouwbare partner optreedt richting betrokken partijen zonder dat we nog verder achter gaan lopen in Europa door een trage uitrol van 5G?
Ik probeer zo transparant mogelijk te zijn in de stappen die nodig zijn om tot de daadwerkelijke ingebruikname van de 3,5 GHz-band over te kunnen gaan. Ik heb daarbij echter niet in de hand dat belanghebbende partijen juridische procedures aanspannen tegen de besluiten die ik neem. Er loopt nu een beroepsprocedure tegen het NFP-wijzigingsbesluit m.b.t. de 3,5 GHz-band uit 2023. De procedure en de uitkomst ervan kunnen effect hebben op de planning van de veiling van de 3,5 GHz-band en daarmee op de ingebruikname van deze frequentieband. Overigens kunnen voor de frequentieruimte die in de 3,5 GHz-band is bestemd voor perceelgebonden netten (de zgn. 2x50 MHz, lopend van 3400–3450 MHz en 3750–3800 MHz) vanaf 1 december 2023 vergunningen worden aangevraagd.
Het stelselmatig achterhouden van stukken door de Belastingdienst en discriminatie van de islamitische instellingen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het NRC-artikel «De fiscus was te hard voor de Haagse As-Soennah-moskee, discrimineerde mogelijk zelfs»1.
Ja.
Bent u benaderd door de NRC voor vragen en hoe heeft u daarop gereageerd?
Het klopt dat door de NRC vragen zijn gesteld. Daar waar door de NRC gevraagd is naar openbare informatie, is deze gedeeld met de NRC. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan en mag geen informatie over individuele belastingplichtigen gedeeld worden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 8 augustus 2023?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat rechtbank heeft aangenomen dat sprake is van discriminatie doordat de Belastingdienst geen openheid van zaken heeft gegeven?
De rechtbank heeft in de uitspraak (r.o. 23) als volgt geoordeeld: «Gelet daarop, in samenhang bezien met al het vorengaande, komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder onvoldoende heeft aangedragen om te kunnen concluderen dat, anders dan eiseres gemotiveerd heeft gesteld, de islamitische achtergrond van eiseres geen rol heeft gespeeld bij de risicoselectie.» De Belastingdienst heeft pro-forma hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank.
Waarom heeft de Belastingdienst geen openheid van zaken gegeven door geen stukken te overleggen op het verzoek van de rechtbank?
Op grond van artikel 8:42 Awb dient het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter te zenden en kan het bestuursorgaan een verweerschrift indienen. Uit het procesverloop van de uitspraak blijkt dat de verweerder namens de Belastingdienst een verweerschrift heeft ingediend. Daarbij zijn ook op de zaak betrekking hebbende stukken meegestuurd. Verder blijkt uit het procesverloop dat de rechtbank het onderzoek heeft geschorst en partijen bij brieven van 22 november 2022 heeft verzocht nadere informatie te verstrekken. Zowel belanghebbende als de verweerder hebben daaraan gevolg gegeven.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Wat is het beleid van de Belastingdienst als de rechtbank in een procedure verzoekt om stukken te overleggen?
De Belastingdienst staat voor eerlijke procesgang en transparantie. Uitgangspunt is dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken worden overgelegd. Dit dient conform de wet binnen vier weken te geschieden nadat de gronden van het beroep aan de Inspecteur zijn verzonden. Een stuk dat later (gedurende een procedure) als op de zaak betrekking hebbend wordt bepaald door de rechter, bijvoorbeeld omdat het geschil wordt uitgebreid, zal alsnog worden ingebracht. Slechts indien gewichtige redenen daarom vragen kan een beroep worden gedaan op volledige of beperkte geheimhouding (art. 8:29 Awb).
Wat zijn de redenen om geen stukken te overleggen in een rechtszaak als de rechtbank daar expliciet om vraagt?
Zoals in het antwoord bij vraag 6 aangegeven kunnen gewichtige redenen aanleiding geven om de gevraagde stukken onder beperkte kennisneming te overleggen. Eveneens biedt de wet de mogelijkheid om te weigeren de gevraagde stukken te overleggen. De rechter wordt in dergelijke situaties gevraagd een oordeel te geven over het beroep op volledige dan wel beperkte geheimhouding.
Redenen voor een beroep op deze wettelijke mogelijkheid zijn onder meer de privacy van derden of ambtenaren, controlestrategie of (het belang van) opsporing en vervolging van strafbare feiten en juridische adviezen ten behoeve van het bepalen van de procespositie. De rechter kan in de situatie dat de Belastingdienst de gevraagde informatie niet heeft overgelegd (of ten onrechte een beroep doet op beperkte dan wel volledige geheimhouding), gevolgen verbinden die de rechtbank nodig acht.
Mag de Belastingdienst zelf bepalen om geen stukken te overleggen aan de rechtbank?
Zie het antwoord bij vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst op grond van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht is om alle op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken? Klopt het dat u eerder in een interview aan RTL4 heeft aangegeven dat – in de kern – er niets aan de hand is3? Erkent u dat de Belastingdienst wederom geen stukken overlegd en daarmee artikel 8:42 Awb heeft geschonden? Bent u bereid om toch wel te erkennen dat er sprake is van een structureel probleem?
Artikel 8:42 van de Awb schrijft inderdaad voor dat bestuursorganen alle op de zaak betrekking hebbende stukken dienen te overleggen indien de gronden van het beroep bij hen bekend zijn. Dit is ook de werkwijze van de Belastingdienst. Zoals aangegeven in reactie op eerdere vragen en opmerkingen van de vaste commissie voor Financiën5 kan het voorkomen dat er in bepaalde gevallen discussie ontstaat over de reikwijdte en invulling van deze wettelijke verplichting, alsook of een beroep op (beperkte) geheimhouding gerechtvaardigd is. In die gevallen zal de rechter een oordeel vellen. Het komt ook voor dat bepaalde stukken zijn zoekgeraakt of niet tijdig overgelegd kunnen worden; dit zijn menselijke fouten die ik zoveel mogelijk wil voorkomen. Gelet op de hoeveelheid procedures die er jaarlijks worden gevoerd en de hoeveelheid informatie(systemen) waar de Belastingdienst mee werkt, zijn deze incidenten nooit helemaal uit te sluiten. Van een structureel probleem is mijns inziens geen sprake, maar ik betreur de voorkomende incidenten. Mede daarom wacht ik met belangstelling het onderzoek van de Inspectie Belastingdienst, Douane en Toeslagen (IBTD) naar «informatieverstrekking aan de rechter door de Belastingdienst» af om te bezien waar ik passende en gerichte verbeteracties kan doorvoeren.
Gaat u onderzoek instellen naar het handelen van de Belastingdienst, in het bijzonder naar het achterhouden van stukken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Hoe classificeert u het bij voorbaat verdacht beschouwen van andere islamitische instellingen?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven dat moskeeën als zodanig niet werden gezien als risico op fraude. Zij werden dan ook niet bij voorbaat als verdacht beschouwd. Het rapport «Onderzoek query’s aan de Poort» van PwC van maart 2022 beschrijft dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat giften met in het tekstveld «moskeeën» of «moskee als periodieke gift» als risico op fraude moeten worden aangemerkt. PwC verwijst hierbij naar een korte opsomming in de handleidingen voor de jaren 2014 tot en met 2018. Deze opsomming bevatte een aanduiding van de in de giftenaftrek opgevoerde soorten uitgaven die als risico beschouwd werden, waaronder (periodieke) giften aan moskeeën.
Het luistert heel nauw op welke manier het met extra aandacht bekijken van giften aan moskeeën geclassificeerd moet worden. Het is niet altijd direct duidelijk of een onderscheid gerechtvaardigd of discriminerend is. In mijn brief van 30 mei 2022 besteedde ik hier aandacht aan. Ik haalde daar het voorbeeld aan van ANBI’s die nader bekeken werden omdat zij in verband gebracht werden met vervalste kwitanties of hun donateurs met gefingeerde giften naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek. Vervolgens bleek dat deze ANBI’s voor een groot deel, maar niet exclusief, uit moskeeën bestond. Hierdoor kan indirect onderscheid zijn ontstaan (naar godsdienst), ook al was het selecteren van moslims voor controle niet het doel. Of dit onderscheid gerechtvaardigd is, moet getoetst worden aan de hand van de volgende eisen: «Als het maken van onderscheid een gerechtvaardigd doel heeft, een passende en geschikte maatregel is en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, dan is sprake van een gerechtvaardigd onderscheid». Waar dat relevant is zal per individueel geval deze beoordeling gemaakt moeten worden.
Waarom zijn alleen islamitische instellingen door het CAF-team onderzocht? Welk (wetenschappelijk) onderzoek ligt daaraan ten grondslag?
Het CAF-team heeft zich gericht op fenomenen. Daarbij kwamen stichtingen naar voren, waaronder islamitische. In het tussenrapport onderzoeksvraag deel 1a inzake Onderzoek werkwijze CAF dat ik op 5 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd en in het bijzonder paragraaf 2.3.2 van dat rapport staat de opdracht van het CAF beschreven. Daarin staat onder meer: «Het PvA beschrijft dat het CAF-team doet aan gericht toezicht op facilitators met als doel de fraude in een zo vroeg mogelijk stadium te verstoren en te stoppen.» In deze paragraaf worden een aantal voorbeelden genoemd van fenomenen waar het CAF zich op richtte, bijvoorbeeld voorlopige teruggave inkomstenheffing, omzetbelasting en toeslagen. Daarnaast heeft de Belastingdienst zich ook gericht op het bestrijden van (mogelijke) fraude met de giftenaftrek.6
Heeft het onderzoek naar de islamitische instellingen gevolgen gehad voor de donateurs aan islamitische instellingen? Zo ja, welke gevolgen zijn dat?
Deze vraag kan ik niet beantwoorden, omdat er geen onderzoek is gedaan naar de gevolgen voor donateurs in concrete situaties waarbij de Belastingdienst onderzoek heeft gedaan naar een islamitische instelling.
In het algemeen kan ik in reactie op deze vraag wel aangeven wat de consequenties kunnen zijn als de ANBI-status van een organisatie wordt ingetrokken. Een donateur heeft dan geen recht (gehad) op aftrek van (periodieke) giften Inkomstenbelasting en giftenaftrek Vennootschapsbelasting in de periode dat de instelling geen ANBI was.
Echter, op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld. Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Kunt u het beeld uit de WOB-stukken bevestigen, zoals beschreven in het NRC-artikel, dat donateurs op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Is deze blauwdruk nog beschikbaar? Zo ja, hoeveel mensen zijn opgenomen in deze blauwdruk?
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden omdat ik (nog) geen volledig beeld heb van de wijze waarop de Belastingdienst in die tijd giftencasussen selecteerde en onderzocht. Ik verwacht dat de resultaten van het KPMG onderzoek deel 2 naar de rol en werkwijze van het CAF een bijdrage kunnen leveren aan het vollediger krijgen van dat beeld. Voor de volledigheid merk ik op dat de Belastingdienst geen zogenoemde «blauwdruk» heeft gemaakt van de stichting As-Soennah Moskee.
Welke nationaliteiten zijn in dat kader geselecteerd?
Zie het antwoord op vraag 14.
Welke selectiecriteria zijn daarbij toegepast?
Zie het antwoord op vraag 14.
Hoe zijn die selectiecriteria tot stand gekomen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Zijn deze mensen geïnformeerd over het feit dat zij op basis van hun tweede nationaliteit zijn geselecteerd? Zijn deze personen geïnformeerd dat door die selectie dit gevolgen heeft gehad voor hun giftenaftrek? Zo nee, waarom niet en bent u bereid deze personen alsnog te informeren?
Zie het antwoord op vraag 14.
Van hoeveel islamitische instellingen is sinds 2015 de ANBI-status ingetrokken?
Het ANBI-team maakt gebruik van een administratiesysteem waar een indeling wordt gehanteerd op basis van de wettelijke categorieën ANBI’s. Het is mogelijk om daarin te zoeken, maar het is niet mogelijk om daaruit het aantal moskeeën te selecteren waarvan sinds 2015 de ANBI-status is ingetrokken. Dat vergt een handmatige zoekactie, die onvolledig kan zijn.
De zoekactie heeft, gegeven de eerdergenoemde beperking, het volgende opgeleverd:
Zijn er nog moskeeën waarbij de ANBI-status in onderzoek is en dat onderzoek voortvloeit uit het project van het CAF-team?
Nee.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery 2014–2018 aangegeven is dat een gift aan een moskee als een risico op fraude moet worden aangemerkt?
De desbetreffende passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb7, en ziet op aanwijzingen die aangetroffen zijn in ieder van de handleidingen voor de (kalender)jaren 2014 tot en met 2018 die in het onderzoek betrokken zijn.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery uit 2016 staat dat giften aan «kerkelijke instellingen alleen met hoofdletters in gevuld door allochtonen» een frauderisico zijn?
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb8. Het rapport verwijst op dit punt naar een memo Werkzaamheden aan de Poort gedateerd op 15 mei 2017 waarin passages uit de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort voor het jaar 2016 zijn opgenomen. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens vermeld in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.3 Voorbeeld hoofdletters (2017)9 en in de beantwoording van Kamervragen over mijn brief van 30 mei 2022 inzake reactie op nadere verzoeken Fraude signalering Voorziening (Kamerstuk 31 066, nr. 1030)10.
Klopt het dat het nationaliteitscodes zijn opgenomen in de handleiding bij de giftenquery uit 2016, hetgeen volgens de handleiding, «Zeker bij giften een belangrijk gegeven» is?
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb11. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften12 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016. De handleiding beschrijft dat in de laatste twee kolommen van de query de nationaliteitscodes zijn opgenomen, de handleiding zelf bevat geen nationaliteitscodes.
Klopt het dat in de handleiding bij de giftenquery is opgenomen dat «giften boven een drempelwaarde altijd als fraude moeten worden aangemerkt, bij twee organisaties een voetnoot «mits niet autochtoon»?»
De passage komt voor in het rapport Onderzoek Query's aan de Poort dat ik op 29 maart 2022 aan uw Kamer gestuurd heb13. De in de vraag geciteerde zinsnede is eveneens opgenomen in de door PwC aangedragen voorbeeldcasussen, 4.1 Voorbeeld giften14 en is aangetroffen in de versie van de Handleiding voor analisten werkzaam aan De Poort die gedateerd is op 1 september 2016.
Wat vindt u van de door de rechtbank aangehaalde handelwijze van de Belastingdienst om snel een query te laten maken voordat de 2e nationaliteit van burgers uit een systeem is verwijderd? Vindt u dat daarmee in de geest van uw (latere) toezegging om niet te profileren op nationaliteit is gehandeld? Vindt u die handelwijze behoorlijk?
Voor de beantwoording van deze vraag heb ik de bevindingen nodig van KPMG die op dit moment onderzoek verricht naar de rol en werkwijze van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF) binnen de Belastingdienst. Zie hiervoor mijn aanbiedingsbrief.
Klopt het dat de rechtbank overweegt dat de aanleiding voor de controle het ontbreken van de mogelijkheid van het kunnen opvragen van stukken bij een individuele belastingplichtige was? Vindt u het in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel om op die grond een derdenonderzoek in te stellen?
In het algemeen kan ik u het volgende zeggen over het instrument derdenonderzoek. Indien de Belastingdienst de benodigde informatie, bijvoorbeeld om een ingediende aangifte te controleren, niet van de belastingplichtige zelf krijgt of kan verkrijgen of ingeval het de verkregen informatie wil controleren aan de hand van contragegevens kan een derdenonderzoek worden gedaan bij een derde (administratieplichtige) die deze informatie mogelijk wel bezit. Op grond van de wet is deze derde gehouden om aan het onderzoek medewerking te verlenen. Ik vind dat in overeenstemming met het fair play- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Vindt u de gang van zaken, vanaf de brief van 30 mei 2018 waarin, zoals de rechtbank overweegt, een volledig nieuw standpunt is ingenomen door de Belastingdienst, en de beschikking van 14 juni 2018 waarin de ANBI-status is ingetrokken, zonder de As-Soennah-moskee alsnog in de gelegenheid te stellen te kunnen reageren op dit nieuwe standpunt, behoorlijk?
Ik heb kennis genomen van het tijdsverloop tussen de start van het boekenonderzoek bij belanghebbende op 26 oktober 2016 en het versturen van het definitieve controlerapport aan belanghebbende op 13 juni 2018 (r.o. 6 t/m 10). Uit het beschreven tijdsverloop leid ik af dat belanghebbende weliswaar in de gelegenheid is gesteld om te reageren op onder meer het conceptrapport (23 april 2018), maar dat belanghebbende niet expliciet de mogelijkheid is aangeboden om eventuele aanwezige formele gebreken te herstellen.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik verder niet ingaan op deze individuele belastingplichtige.
Vindt u het proportioneel c.q. voldoen aan de menselijke maat om de ANBI-status met meer dan tien jaar terugwerkende kracht in te trekken?
In artikel 5b, lid 7 AWR staat beschreven wanneer de ANBI-status komt te vervallen. Er is geen maximale termijn van terugwerkende kracht bepaald, wel zal het ANBI-team aannemelijk moeten kunnen maken dat over de gehele periode van terugwerkende kracht niet voldaan is aan één of meer criteria.
Als de ANBI-status met terugwerkende kracht wordt ingetrokken, was er sprake van onterecht fiscaal voordeel in de betreffende periode. Daarom vind ik het rechtvaardig om de status in te trekken met terugwerkende kracht.
Op grond van het vertrouwensbeginsel zijn betalingen die aan een instelling werden gedaan na het verlies van de ANBI-status aftrekbaar, zolang de ANBI-status in het ANBI-register van de Belastingdienst stond vermeld.
Indien bij de controle van een aangifte blijkt dat een in aftrek opgevoerde gift gedaan is nadat de intrekking van de ANBI-status in het ANBI-register zichtbaar is geworden, zal de Belastingdienst giftenaftrek voor deze uitgave niet toestaan.
Mocht een donateur te kwader trouw zijn geweest, dan bestaat tot vijf jaar na afloop van het belastingjaar de mogelijkheid dat een navorderingsaanslag wordt opgelegd.
Wat voor nut heeft het de ANBI-status met meer dan vijf jaar terugwerkende kracht in te trekken?
Zie het antwoord op vraag 28.
Is het juist, zoals het NRC bericht, dat het besluit om geen mogelijkheid tot herstel te bieden «onder druk van de leiding» is genomen? Wie of welke functie was die leiding?
Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, kan ik op de uitspraak of de onderliggende stukken niet ingaan.
Hoe ziet u uw antwoorden op de laatste drie vragen, nu de wetgever heeft gewild dat eerst een mogelijkheid tot herstel wordt geboden aan de ANBI-instelling?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Gezien de laatste vier vragen: deelt u de zienswijze dat de Belastingdienst door het niet bieden van een herstelmogelijkheid contra legem heeft gehandeld?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Heeft het CAF-team ook onderzoeken ingesteld naar giften bij niet-islamitische geloofsinstellingen? Zo nee, waarom niet? Als daar vanwege de naar aanleiding van procedures ingevoerde systeem van collectebonnen toentertijd geen aanleiding meer voor was, waarom is de Haagse As-Soennah-moskee dan deze optie niet geboden?
Ja, de Belastingdienst heeft ook onderzoeken ingesteld naar mogelijke fraude met giften aan andere (niet-islamitische) instellingen. De Belastingdienst keek naar patronen in reeksen van aangiften inkomstenbelasting die gedaan werden door tussenkomst van een facilitator/belastingadviseur. Indien uit deze analyse bleek dat opvallend veel giftenaftrek of hoge percentages zorgkosten werden opgevoerd in de door die facilitator/belastingadviseur ingediende aangiften en er bovendien veel aangiften van een dergelijke bron afkomstig waren, dan was dit aanleiding om een nader onderzoek te doen. Daarbij kon blijken dat een probleem zich dan alleen voordeed binnen een bepaalde gemeenschap. De Belastingdienst kon in voorkomend geval dan de keuze maken om nader onderzoek te doen.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechtbank die de door de inspecteur overgelegde stukken te summier achtte? Waarom is dit niet, zoals door uw voorganger aan de Belastingdienst opgedragen is, ruimhartig gebeurd?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige. Omdat er pro forma hoger beroep is ingesteld en de zaak nog onder de rechter is, wil ik ook niet reflecteren op de uitspraak van de rechtbank.
Houdt u vol dat de zaken waarin de Belastingdienst niet, zoals de wet voorschrijft, uit zichzelf de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de As-Soennah-moskee en de rechter geeft, incidenten zijn?
Zie het antwoord bij vraag 9.
Waarom was het noodzakelijk deze procedure zo te voeren en waarom kon deze niet worden voorkomen?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik niet ingaan op een individuele belastingplichtige.
Bent u bereid om de islamitische instellingen die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht door de fiscus eventueel financieel te vergoeden voor de geleden schade? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag kan ik op dit moment niet beantwoorden, omdat niet duidelijk is geworden of er islamitische instellingen zijn die op oneigenlijke gronden zijn onderzocht, en als daar in een individueel geval sprake van zou zijn, of er dan schade is geleden.
De forse krimp van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning |
|
Nico Drost (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op de forse krimp van 13% van de Groningse economie door afbouw van de gaswinning?1
De relatief forse krimp van de economie in de provincie Groningen is het resultaat van de afbouw van de gaswinning. Als de gaswinning buiten beschouwing wordt gelaten groeide de economie met uitzondering van Delfzijl en omgeving met circa 1 procent.
Hoe luidt uw reactie op de krimp van de economie in de regio Delfzijl, die uitkomt op 4%, wat voornamelijk kwam doordat de industrie in die regio veel last heeft van de hoge energieprijzen?
De krimp van de economie in Delfzijl en omgeving was inderdaad het resultaat van de hoge energieprijzen. In Delfzijl en omgeving evenals in Zeeuws-Vlaanderen was hierdoor een lichte daling van de productie van de industrie.
Erkent u dat de statistieken over de Groningse economie, door toerekening van de gasbaten aan de provincie Groningen, jarenlang een vertekend beeld hebben gegeven, met name doordat het overgrote deel van de gasbaten naar de rijksoverheid zijn gevloeid? Erkent u dat Groningen daardoor jarenlang rijker is voorgespiegeld dan deze provincie daadwerkelijk was? Welke lering trekt u hieruit?
In de statistieken over de economische ontwikkeling van de provincies is van oudsher ook een onderscheid gemaakt tussen de gasbaten en de economische ontwikkeling van de provincie Groningen zelf. Ook in het artikel waarnaar u verwijst is dit onderscheid gemaakt. Wanneer de gaswinning is beëindigd is dit onderscheid niet meer nodig.
Deelt u de mening dat, in het licht van de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, alles in het werk gesteld moet worden om de forse economische krimp in de provincie Groningen te stoppen en om te zetten in duurzame groei? Hoe gaat u dit bewerkstelligen?
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête gaswinning Groningen zijn onder meer een economische en sociale agenda aangekondigd waarmee voor de komende dertig jaar zal worden ingezet op de duurzame economische ontwikkeling van Groningen.
Op welke wijze gaat u het programma voor de economische structuurversterking, zoals verwoord in de kabinetsreactie «Nij begun» op het parlementaire enquêterapport gaswinning Groningen, monitoren en hoe voorkomt u dat de economische vertekening door het afbouwen van de gaswinning hierbij negatieve gevolgen heeft?
Ik zal uw Kamer in december op hoofdlijnen informeren over de manier waarop onder andere de voortgang van de economische en sociale agenda zal worden gemonitord. In april volgend jaar zal de eerste Staat van Groningen worden gepresenteerd en de specifieke doelstellingen die hiervoor jaarlijks gemonitord zullen worden.
Bent u bereid om in de jaarlijkse Staat van Groningen de economische cijfers op een gedetailleerder niveau dan «provincie» op te leveren, bij voorkeur op gemeentelijk niveau?
Op dit moment worden voor de Staat van Groningen de te behalen en te monitoren doelen uitgewerkt. In dat kader zal ook worden bezien op welk niveau economische cijfers hierover opgeleverd kunnen worden.
Kunt u aangeven op welke wijze de regio Delfzijl, waar de economie het hardst is gekrompen, in het bijzonder aandacht krijgt in deze economische structuurversterking? Kunt u aangeven hoe dit in het masterplan Oost-Groningen verwerkt wordt?
De regio Delfzijl maakt onderdeel uit van de Economische Agenda Groningen, voor de economische structuurversterking in deze regio is daarnaast het Masterplan Zeehavens van de Toekomstagenda Groningen relevant. Delfzijl en de gemeente Eemsdelta zijn geen onderdeel van de regio Oost-Groningen en het Masterplan Oost-Groningen.
Kunt u garanderen dat het startdocument voor de economisch structuurversterking nog dit jaar vastgesteld en met de Kamer gedeeld wordt? Wilt u zich inspannen om (de contouren van) het masterplan Oost-Groningen nog dit jaar vast te stellen en met de Kamer te delen?
Ja, dat kan ik garanderen. Hierin zal ook worden ingegaan op de inhoudelijke samenhang met de masterplannen van de Toekomstagenda Groningen.
De stand van zaken van het NPLG |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u, in aanloop naar het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur, een overzicht geven van de stand van zaken van de gebiedsplannen, de natuurdoelanalyses en of wordt verwacht dat de doelen gaan worden gehaald?
Vrijwel alle provincies hebben een eerste versie van gebiedsprogramma’s en eerste maatregelpakketten ingediend. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de uitvoering van de transitie in het landelijk gebied.
Direct na indiening is de integrale beoordeling van de gebiedsprogramma’s gestart. Hierin wordt gekeken naar de Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)-doelen, meekoppelende doelen en opgaven, sociaal-economische effecten, balans tussen kosten en dekking, de wijze waarop participatie en (vervolg) besluitvorming plaatsvindt. De integrale beoordeling is nu in volle gang. Op basis van de Handreiking Gebiedsprogramma’s wordt bekeken of de gebiedsprogramma’s al volledig zijn of dat onderdelen nog verder uitgewerkt dienen te worden. Dit geldt ook voor maatregelpakketten, waar de Spelregels Meerjarenprogramma Transitie Landelijk Gebied het uitgangspunt vormen.
Uit de interne beoordeling van de stukken volgt straks een tussentijds beeld. Dat tussentijds beeld van de integrale beoordeling wordt zo snel mogelijk gedeeld met provincies. Dit betreft een tussentijds beeld, omdat zowel aan de kant van provincies als aan de kant van het Rijk verdere uitwerking voorzien en nodig is. En omdat Rijk en provincies in afwachting zijn van de ex ante evaluatie op doelbereik van de kennisinstellingen (PBL, WUR, RIVM en Deltares) en de beoordeling op de ecologische onderbouwing door de Ecologische Autoriteit.
Op basis van een tussentijdse aftap op de integrale beoordeling valt op te maken dat provincies de basis hebben gelegd, maar dat er nog veel werk is te verzetten. Het pakket van ingediende gebiedsprogramma’s en eerste maatregelpakketten voldoet niet aan de Handreiking gebiedsprogramma's; iedere provincie heeft zijn eigen goede onderdelen, de ene is verder dan de andere.
In de gebiedsprogramma’s vragen provincies meer tijd en ruimte voor gebiedsprocessen. En provincies voorzien om mede op basis van de inzichten uit de gesprekken in het gebied te komen tot structurerende keuzes en concretere uitwerking. De doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat worden concreet benoemd. Maar omdat uitwerking van gebiedsprogramma’s onvoldoende concreet is, is nog geen zicht op de mate van doelbereik. Ook zijn de gevraagde middelen flink hoger dan het beschikbare rijksbudget, en ontbreken nog dekkingsvoorstellen met bronnen van Rijk en regio.
Het is nu te vroeg om op individuele provincies in te gaan. Daartoe wil ik eerst het gesprek met elke provincie voeren; dat is gepland in september. Provincies werken ondertussen door aan hun gebiedsprogramma’s en inzichten uit de adviezen en het tussentijds beeld van de integrale beoordeling worden meegenomen in de volgende versie van hun gebiedsprogramma.
Provincies, Ministerie van Defensie en Rijkswaterstaat hebben de natuurdoelanalyses opgesteld en ter toetsing aangeleverd bij de Ecologische Autoriteit. Zij hebben bij het opstellen van de natuurdoelanalyses gebruik gemaakt van actuele kennis over stikstof en natuur, beschikbare onderzoeken en natuurgegevens die verkregen zijn in de gebieden via natuurmonitoring.
De Ecologische Autoriteit toetst de natuurdoelanalyses op volledigheid, kwaliteit en navolgbaarheid van de ecologische onderbouwing. De Ecologische Autoriteit heeft inmiddels al een aantal natuurdoelanalyses van een toetsingsadvies voorzien.1
Het algehele beeld dat uit de natuurdoelanalyses naar voren komt sluit aan bij de uitkomsten van de quick scan die vorig jaar vooruitlopend op de natuurdoelanalyses werd opgesteld (Kamerstuk 35 334, nr. 213): in veel gebieden staat de natuur er niet goed voor en zijn aanvullende maatregelen snel nodig.
De inzichten uit de natuurdoelanalyses worden als onderdeel opgenomen in de gebiedsprogramma’s om richting te geven aan deze benodigde aanvullende maatregelen voor het halen van de doelen voor natuur, water en klimaat.
Als verslechtering aan de orde blijkt te zijn, dan is het van belang om binnen afzienbare termijn (overlevings)maatregelen in te zetten om deze verslechtering tegen te gaan, waar nodig vooruitlopend op de gebiedsprogramma’s. Deze verplichting voor provincies volgt uit de Wet natuurbescherming.
De uitkomsten van de natuurdoelanalyses laten ook zien dat aanvullende maatregelen nodig zijn over heel Nederland en zich niet beperken tot specifieke locaties of regio’s. Het bevestigt de noodzaak om ook generieke maatregelen te treffen en op korte termijn de stikstofneerslag terug te brengen. Daarnaast maken de natuurdoelanalyses duidelijk dat aanvullende maatregelen niet alleen gericht moeten zijn op stikstofreductie, maar dat er ook andere drukfactoren aangepakt moeten worden zoals verdroging. Dit onderstreept het belang van de integrale aanpak die via het NPLG wordt vormgegeven.
Op dit moment is nog geen uitspraak te doen of de doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat gehaald worden, omdat gebiedsprogramma’s nog niet concreet genoeg zijn uitgewerkt. De provincies hebben in gebiedsprogramma’s aangegeven in te zetten op voortzetting van gebiedsprocessen en het gesprek in het gebied. En dat zij mede o.b.v. inzichten uit gebiedsprocessen pas eerste concrete structurerende keuzes kunnen maken en verdere uitwerking mogelijk is. Als in een volgende versie van het gebiedsprogramma dit voldoende aanwezig is, kan beoordeeld worden of de doelen worden gehaald.
Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn vervolgstappen afhankelijk van de mogelijke controversieel verklaring door de Tweede Kamer.
Het is belangrijk dat we ondanks de demissionaire status van het kabinet vaart houden in de gebiedsprocessen. De feitelijke staat van de natuur en het water en de opgaven voor het klimaat kunnen geen vertraging gebruiken. Hiervoor was in het debat van 5 april brede steun in de Tweede Kamer. En dit wordt ook ondersteund door medeoverheden en maatschappelijke partners. Ook de dagvaarding van Greenpeace is een extra reden om niet stil te gaan zitten. Daarom wil ik graag vanaf 2024 de uitvoering van maatregelen voortzetten.
We zullen een balans moeten vinden tussen enerzijds korte termijn actie om verslechtering tegen te gaan en zicht te blijven houden op het realiseren van doelen en anderzijds een goed gedegen gebiedsproces. De meeste provincies hebben maatregelpakketten ingediend waarvan de verwachting is dat deze in 2024 kunnen beginnen met uitvoering. Dit betekent dat begonnen kan worden aan maatregelen die bijdragen aan de doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat. Provincies zullen komende tijd parallel hun gebiedsprogramma’s concretiseren mede op basis van de uitkomsten van de gebiedsprocessen.
Ik wil toekenning van een rijksbijdrage voor 2024 echter alleen overwegen als provincies commitment geven op een verbeterslag van de gebiedsprogramma’s. Daarom wil ik met provincies een bestuurlijke afspraak maken dat ze in de volgende versie van de gebiedsprogramma’s, die medio 2024 ingediend gaan worden, concretere uitwerking en structurerende keuzes bevatten en de kosten in proportie tot de beschikbare middelen zijn terug gebracht.
Het bericht ‘Draagvlak minder door incidenten opvang’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Draagvlak minder door incidenten opvang»?
Ja.
Hoe beoordeelt u de reeks aan incidenten in en rond het onderkomen van een grote groep minderjarige asielzoekers in Papendrecht?
Ik betreur het dat er op de genoemde locatie incidenten hebben plaatsgevonden in de opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv). Het is begrijpelijk dat dit tot onrust heeft geleid bij omwonenden. De situatie in en rondom de opvanglocatie is de afgelopen weken onrustig geweest en de politie is meerdere keren aanwezig geweest op de locatie. Overigens is er niet altijd iets aan de hand is wanneer de politie aanwezig is bij de opvanglocatie, soms is dit enkel voor overleg.
Het COA heeft passende maatregelen opgelegd aan de jongeren die betrokken waren bij een vechtpartij. Zo zijn sommige jongeren doorgeplaatst naar een andere locatie. Ook heeft het COA extra personeel ingezet op de locatie om de rust terug te laten keren.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel incidenten er sinds begin april gemeld zijn zowel binnen als rondom de asielopvang in Papendrecht? Zo nee, waarom niet?
Het COA publiceert jaarlijks een incidentenoverzicht op locatieniveau. Het gaat om gebeurtenissen waarbij de veiligheid, leefbaarheid en beheersbaarheid op een locatie in het geding zijn. Het meeste recente incidentenoverzicht, dus ook voor locatie Papendrecht, beslaat het jaar 2022 en is te raadplegen op de website van het COA.1 De cijfers over 2023 komen in 2024 beschikbaar, zodat ze goed vergelijkbaar zijn met de jaren daarvoor.
Deelt u de mening dat de situatie in Papendrecht, door het grote aantal incidenten en de oproep van omwonenden, onhoudbaar is geworden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens in te grijpen?
Deze mening deel ik niet. Hoewel de incidenten die hebben plaatsgevonden niet te tolereren zijn, ben ik van mening dat het COA gepaste maatregelen heeft genomen om de rust op en rondom de locatie te herstellen. Alle inzet is erop gericht om incidenten in de toekomst te voorkomen. De laatste weken hebben geen incidenten plaatsgevonden. Omwonenden zijn in goed contact met de locatiemanager en worden betrokken bij de stand van zaken.
Hoe beoordeelt u dat de gemeenteraad van Papendrecht steevast buitenspel wordt gezet en pas achteraf wordt bijgepraat over plannen omtrent asielopvang in hun gemeente?
Ik herken mij niet in de geschetste situatie. Het college van burgemeesters en wethouders (hierna: B&W) in Papendrecht heeft het nodige gedaan om de gemeenteraad en omwonenden op de hoogte te stellen van plannen omtrent asielopvang in de gemeente. Voor een toelichting bij de stappen die het college van B&W hierbij heeft ondernomen, verwijs ik u naar de website van de gemeente Papendrecht.
De gemeente Papendrecht geeft aan dat bij «structureel overlast of onveiligheid op of rondom deze opvanglocatie, de gemeente samen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) een oplossing gaat zoeken»1. Kunt u aangeven hoe deze oplossing er concreet uit zal zien? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van een incident enkele weken geleden heeft het COA onderzocht welke aanpassingen noodzakelijk waren in de samenstelling van de groep op de locatie. Deze zijn doorgevoerd. Daarnaast is er begeleidingscapaciteit toegevoegd op de locatie en zal het dagbestedingsprogramma tijdens schoolvakanties worden aangepast. Daardoor is er weer rust gekomen op de locatie. COA en de gemeente hebben hierover intensief contact.
Hoe rijmt u de situatie die aan de Seringenstraat is ontstaan en de plannen om in het voormalige politiebureau aan de Poldermolen asielzoekers onder te brengen?
De incidenten in de amv-opvang hebben geen rechtstreekse betekenis voor de plannen om asielzoekers op te vangen aan de Poldermolen. Wel neemt het COA op de locatie aan de Poldermolen, net als op de amv-locatie, gepaste voorzorgsmaatregelen om incidenten zoveel als mogelijk te voorkomen.
Het rapport van Human Rights Watch over mensenrechtenschendingen door de Saoedische grenswacht |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Human Rights Watch: grenswachten Saoedi-Arabië doodden honderden vluchtende Ethiopiërs» en het rapport van Human Rights Watch waarnaar wordt verwezen?1 2
Ja.
Waren de signalen over mensenrechtenschendingen en moorden door de Saoedische grenswacht u bekend, aangezien die reeds vanaf maart 2022 hebben plaatsgevonden? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd?
Toen het Ministerie van Buitenlandse Zaken in december 2022 op de hoogte werd gesteld van de brief van Speciaal Rapporteurs van de VN, heeft Nederland in contacten met gelijkgezinde landen en relevante Saoedische autoriteiten aandacht voor deze situatie aan de grens met Jemen gevraagd.
Het kabinet acht de bevindingen in het rapport van Human Rights Watch zeer zorgelijk. Nederland heeft dit naar aanleiding van dit rapport in bilaterale contacten met Saoedi-Arabië geuit. Dit is zowel op hoog niveau in Riyad gebeurd als en marge van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, waar ik mijn Saoedische ambtsgenoot op het rapport heb aangesproken.
Mensenrechten vormen een vast onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië. Zowel op bilateraal niveau als via de EU en in de daarvoor geëigende multilaterale fora vraagt Nederland aandacht voor de mensenrechtensituatie in het land. Daarnaast onderhoudt Nederland als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Wat was uw reactie op dit bericht richting de Saoedische regering? Heeft u de Saoedische ambassadeur hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat (internationaal) onderzoek naar deze bevindingen moet worden gedaan, bijvoorbeeld door het Internationaal Strafhof? Zo ja, bent u bereid het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat, gezien de ernst van de bevindingen in genoemd rapport, nader onderzoek gepast is. In dat kader heeft Nederland kennisgenomen van de aankondiging door Saoedi-Arabië om onderzoek te starten. Het kabinet dringt er bij de Saoedische autoriteiten op aan dat dit zal leiden tot een gedegen onderzoek. Nederland zal bij de Saoedische autoriteiten aandacht blijven vragen voor de zorgelijke situatie in het grensgebied met Jemen, in bilaterale contacten, evenals in nauwe samenwerking met de EU, gelijkgezinde landen en de VN.
Welke maatregelen gaat u richting Saoedi-Arabië nemen? Bent u bereid om (in Europees verband) economische sancties in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agressie tegen huisartsen steeds heftiger, soms zelfs permanente bewaking nodig»?1
Ja.
Hoeveel incidenten vinden er jaarlijks plaats uitgesplitst per sector in de zorg? Wat is de trend van deze cijfers? Als u hier geen zicht op heeft, deelt u de mening dat er inzicht moet komen in deze cijfers uitgesplitst per sector in de zorg?
Zorgorganisaties houden zelf bij hoeveel incidenten er plaats vinden in hun organisatie, mits deze gemeld worden door hun werknemers. Er is geen cumulatief overzicht per sector op nationaal niveau. Wel is bekend hoeveel procent van de werknemers in de zorg jaarlijks te maken heeft met agressie en ongewenst gedrag. Dit is uitgesplitst naar branche en naar soort agressie (verbaal, fysiek, pesten, bedreiging/intimidatie, discriminatie, seksuele intimidatie). Dit wordt sinds de eerste helft van 2019 uitgevraagd via de werknemersenquêtes (WNE) die het CBS uitvoert voor het programma Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (AZW). Hiermee is er zicht op de trend in deze cijfers. In onderstaande tabellen zijn de cijfers opgenomen voor respectievelijk verbale agressie en fysieke agressie. Er is geen duidelijke trend te zien in het aandeel werknemers dat met een incident te maken krijgt. In de WNE wordt aan degenen die met agressie te maken hebben gehad ook gevraagd of dat een enkele keer, vaak of zeer vaak was. Ook daarin is geen trend te zien (zie hiervoor AZW-Panels (cbs.nl)). Tot slot wordt aan de respondenten van de WNE gevraagd of zij het idee hebben dat intimidatie, agressie en geweld door patiënten of cliënten het afgelopen jaar is toegenomen, gelijk gebleven of afgenomen. Opvallend is dat steeds zo’n 40% van de respondenten aangeeft dat zij het idee hebben dat de agressie is toegenomen, terwijl dat niet uit de cijfers blijkt. Het kan zijn dat dit veroorzaakt wordt door een toenemende ernst van de incidenten.
61%
58%
58%
58%
Universitair Medisch Centrum
41%
36%
40%
42%
Ziekenhuizen en ovr med. spec. zorg
57%
55%
54%
55%
Geestelijke gezondheidszorg
75%
71%
70%
70%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
66%
64%
67%
66%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
62%
61%
59%
61%
70%
69%
65%
68%
50%
46%
49%
47%
Gehandicaptenzorg
77%
74%
72%
72%
Kinderopvang
23%
22%
23%
21%
Jeugdzorg
78%
72%
72%
71%
Sociaal werk
70%
60%
63%
66%
Overige zorg en welzijn
39%
37%
36%
36%
30%
26%
26%
26%
Universitair Medisch Centrum
11%
9%
9%
10%
Ziekenhuizen en ovr. med. spec. zorg
19%
18%
16%
15%
Geestelijke gezondheidszorg
38%
32%
32%
30%
Huisartsenzorg en gezondheidscentra
10%
9%
8%
8%
Verpleging, verzorging en thuiszorg
35%
31%
32%
32%
47%
42%
42%
42%
14%
12%
12%
13%
Gehandicaptenzorg
60%
54%
52%
53%
Kinderopvang
11%
10%
10%
10%
Jeugdzorg
35%
32%
31%
31%
Sociaal werk
24%
17%
20%
23%
Overige zorg en welzijn
11%
8%
8%
7%
Wat wordt er op dit moment gedaan om agressie zo veel mogelijk te voorkomen?
Ik keur agressie tegen zorgmedewerkers ten zeerste af, dit gedrag is te allen tijde onacceptabel. Helaas krijgt een (groot) deel van de mensen in de zorg toch te maken met agressie en ongewenst gedrag tijdens het werk.
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving. Denk hierbij aan trainingen voor werknemers, opstellen van gedragscodes en huisregels (en cliënten en patiënten daar ook op aanspreken), maar ook aan zaken als verhoogde balies of inzetten van beveiliging. Wat een werkgever precies doet zal verschillen tussen settings (intramuraal of extramuraal), tussen branches en tussen werkgevers.
VWS ondersteunt partijen in de zorg bij het (door)ontwikkelen van een aanpak voor agressie en ongewenst gedrag. Dit gebeurt door:
Hoe maakt u in uw beleid gebruik van het amendement Van den Hil en Kuiken (36 200 XVI, nr. 26)?
Via dit amendement is een miljoen euro gealloceerd voor eerstelijnspartijen om een aanpak van agressie en ongewenst gedrag in de eerstelijn te ontwikkelen. Het initiatief om deze aanpak te ontwikkelen ligt bij de partijen in de eerste lijn zelf. Er zijn inmiddels meerdere gesprekken gevoerd met de eerstelijn hierover. Dit loopt via de KNMP die mede namens vier andere partijen woordvoerder is (KNOV, KNMT, KNGF LHV). Deze partijen zijn voornemens om een subsidieaanvraag in te dienen voor zowel een onderzoek naar het voorkomen van agressie in deze branches als voor de ontwikkeling van een aanpak. Tijdens de gesprekken hierover is door VWS aangegeven dat de middelen beschikbaar zijn en is er meegedacht over de wijze waarop het onderzoek in gang gezet zou kunnen worden. Navraag leert dat nog geen stappen zijn ondernomen om het onderzoek daadwerkelijk uit te zetten.
In het bericht wordt genoemd dat het beroepsgeheim soms in de weg staat voor de medewerkers om aangifte te doen, klopt dit volgens u? Zo ja, bent u bereid te verkennen hoe rekening houdend met het beroepsgeheim, toch makkelijker aangifte gedaan kan worden?
Het beroepsgeheim staat niet in de weg om aangifte te doen van strafbare feiten als bedreiging of mishandeling. De KNMG schrijft hierover in de handreiking «Beroepsgeheim en politie/justitie»: «Een arts mag aangifte doen bij de politie van strafbare feiten die een patiënt jegens hem, zijn medewerkers of praktijk pleegt. De arts geeft hierbij naam en eventueel adresgegevens van de dader vrij, maar geen medische gegevens.»Dat geldt ook voor andere zorgverleners. Ik ben voornemens om bij de regionale bijeenkomsten die ik ga organiseren om de aangiftebereidheid te vergroten ook aandacht te besteden aan het medisch beroepsgeheim (zie ook het antwoord op vraag 6).
Wat wordt er gedaan om de aangiftebereidheid te vergroten?
Ik ga regionale bijeenkomsten rondom aangifte en aangiftebereidheid te organiseren. Het doel van deze bijeenkomsten is om werkgevers in zorg en welzijn, politie en OM bij elkaar te brengen en kennis en informatie uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken, het aangifteproces en aangifte doen als werkgever. Maar ook om goede voorbeelden te delen. Vanwege de veelheid en diversiteit aan organisaties in de sector wil ik naast de regionale bijeenkomsten ook een podcast laten maken of webinar houden over hetzelfde thema. Hiermee kunnen nog meer organisaties worden bereikt dan met de regionale bijeenkomsten alleen. Daarnaast heb ik het onderwerp besproken tijdens het bestuurlijk overleg Arbeidsmarkt van 8 september.
Het Risicotaxatie Instrument Geweld (RTI-G) |
|
Nicole Temmink |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de politie het RTI-G gebruikt om profielen te maken van burgers om te voorspellen of zij in de toekomst misdaad zullen plegen?
De politie heeft aan mij bevestigd dat zij gebruik heeft gemaakt van het Risicotaxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G). De politie zet algoritmes in als ondersteuning van het politiewerk, bijvoorbeeld in toepassingen voor het doorzoeken van in beslaggenomen gegevensdragers op afbeeldingen met beeldherkenning. Het gebruik van algoritmes versnelt het werk van rechercheurs en maakt het werk effectiever en efficiënter.
Het Risico Taxatie Instrument Geweld (hierna: RTI-G) werd gebruikt om te signaleren en te adviseren om aan de voorkant van het probleem te komen en geweld tegen te gaan. RTI-G werd nooit op zichzelf gebruikt en werd altijd door politiemedewerkers geduid (human in the loop). Zie ook het antwoord op vraag 4.
In de periode dat het RTI-G werd gebruikt, werden rapportages opgesteld die geraadpleegd konden worden, maar niet werden vastgelegd in de politiesystemen. Het instrument leverde geen profiel op van personen in het politiesysteem, alleen een indicatie van het algemene risico op geweldpleging.
Ik vind het belangrijk dat de menselijke tussenkomst bij het gebruik van algoritmes voldoende geborgd is in de politieorganisatie, zodat risico’s zoals die in het artikel worden aangehaald gemitigeerd kunnen worden. Indien de effectiviteit van een algoritme twijfelachtig is, zou een algoritme niet gebruikt moeten worden. De politie heeft de inzet van het algoritme RTI-G recent tegen het licht gehouden. Omdat nut, noodzaak en kwaliteit hiervan onvoldoende te onderbouwen zijn, heeft de politie het gebruik van RTI-G gestopt.
Hoeveel personen hebben volgens het RTI-G een «hoog risico» om in de toekomst een misdaad te plegen? Hoeveel van deze personen hebben een Antilliaanse, Marokkaanse of Somalische achtergrond?
De politie heeft geen gegevens om deze vragen te beantwoorden. Het gebruik van het RTI-G is gestopt.
In de periode dat het RTI-G werd gebruikt, werden rapportages opgesteld die geraadpleegd konden worden, maar niet werden vastgelegd in de politiesystemen.
Is er een privacy-impactanalyse gemaakt over het RTI-G?
Nee, er is geen privacy impactanalyse gemaakt op het RTI-G. Bij de ontwikkeling van dit instrument in 2014 was het nog niet verplicht om een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB/DPIA) op grond van de Wet politiegegevens uit te voeren.
Hoe vaak zijn personen preventief gefouilleerd, aangesproken, of onderzocht door de politie vanwege een hoge score van dit algoritme?
Het RTI-G is nooit op zichzelf staand gebruikt, maar altijd in combinatie met andere informatie. Het ging hierbij bijvoorbeeld om het aantal en het type gepleegde delicten. Ook was er altijd sprake van duiding door politiemedewerkers (human in the loop), waarbij het doel was om te signaleren- en te adviseren om aan de voorkant van het probleem te komen en geweld tegen te gaan. Dit kon bijvoorbeeld betekenen dat een geweldpleger na mondelinge bespreking en interpretatie door agenten van gegevens uit de systemen (systeeminformatie) in combinatie met straatinformatie voorgedragen werd voor een persoonsgerichte aanpak (PGA) binnen de keten, wat doorgaans leidde tot een plan van aanpak en communicatie met de persoon zelf.
Met wie worden de profielen en gegevens die door het RTI-G zijn gemaakt/gegenereerd gedeeld en op welke wijze wordt gegarandeerd dat personen met een hoge score niet nodeloos worden achtervolgd door de inzet van dit algoritme?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 2 en 4, zijn de uitkomsten van het RTI-G werden nooit op zichzelf staand gebruikt. De uitkomsten zijn ook niet één-op-één gedeeld met ketenpartners. Er zijn geen rapportages met risico-scores opgeslagen en het gebruik van RTI-G is gestopt.
Bent u van mening dat het acceptabel en wenselijk is is voor een agent om een persoon te fouilleren, aan te spreken, of te onderzoeken op basis van een hoge risico-score van een algoritme? Zou u uw antwoord kunnen toelichten?
Zoals aangegeven in diverse kamerbrieven kunnen algoritmes van grote toegevoegde waarde zijn als ondersteunend middel, maar is het niet wenselijk dat algoritmes zonder betekenisvolle menselijke tussenkomst kunnen leiden tot bijvoorbeeld het fouilleren van personen of het aanspreken van mensen. Het RTI-G is nooit op zichzelf staand gebruikt, maar altijd in combinatie met andere informatie. Het betrof dus een instrument ter ondersteuning van het werk van de politie.
Kan u uitleggen waarom de politie een algoritme gebruikt dat een even hoge risico-score geeft aan een Antilliaanse achtergrond als drie geweldsdelicten in de afgelopen 12 maanden, vijf andere delicten in de afgelopen vier jaar, of illegaal wapenbezit in het afgelopen jaar?1
Afkomst of etniciteit mag niet meewegen in een risico-taxatie gericht op geweldpleging. De factor etniciteit is in 2017 uit het algoritme gehaald. Sindsdien wordt deze variabele niet meer gebruikt. Er zijn geen rapportages met risico-scores opgeslagen en het gebruik van RTI-G is gestopt.
Kan u reageren op de uitspraak van hoogleraar digitale surveillance Marc Schuilenburg in het artikel van Follow The Money, die zegt dat het gebruik van het RTI-G onhoudbaar is?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1, heeft de politie de inzet van het algoritme RTI-G recent tegen het licht gehouden. Omdat nut, noodzaak en kwaliteit hiervan onvoldoende te onderbouwen zijn, heeft de politie het gebruik van RTI-G gestopt.
Gezien het grote risico op racisme en discriminatie, is de politie van plan om dit algoritme onmiddellijk stop te zetten?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt het RTI-G algoritme meegenomen in de onderzoeken rondom vervuilde data zoals voorgeschreven door de moties Marijnissen en Klaver? Zult u uw uiterste best doen om al het onrechtmatige gebruik van persoonsgegevens en persoonlijke data door de politie stop te zetten?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, werd de risicoscore uit het RTI-G niet opgeslagen in de politiesystemen. Het RTI-G wordt niet meer gebruikt. In algemene zin vind ik het belangrijk dat de politie zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt wanneer zij persoonsgegevens verwerkt. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthoudende autoriteit op dit gebied.
Worden alle personen met een hoge score van het RTI-G algoritme hierover geïnformeerd?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Het RTI-G werd nooit op zichzelf staand gebruikt maar altijd in combinatie met andere informatie en met een human in the loop.Indien een hoge score mede heeft geleid tot iemands opname in een persoonsgerichte aanpak, dan is betrokkene geïnformeerd over deze persoonsgerichte aanpak.
In de beantwoording op vragen van de leden Leijten, Kwint en van Nispen over de inzet van voorspellende algoritmes met betrekking tot kinderen geeft u aan dat er in december 2022 door de politie gekeken werd of het alarmeringssysteem ProKid 23- ingezet kon worden; is dat systeem nu in gebruik?3
Nee.
Hebben kinderen die voorkomen op algoritmes zoals ProKid Plus, ProKid 23- en andere vergelijkbare algoritmes een hogere kans om als volwassenen een hoge score te krijgen van het RTI-G algoritme?
Prokid Plus en Prokid 23- zijn niet in gebruik.
De onterechte verdenking van aanwezigheid bij een klimaatprotest op luchthaven Schiphol |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht1 dat het Openbaar Ministerie (OM) een waarschuwingsbrief heeft gestuurd naar 176 mensen die zouden hebben deelgenomen aan een klimaatprotest op luchthaven Schiphol? Klopt het dat dit in een aantal gevallen onterecht is geweest en betrokkenen aantoonbaar niet in de buurt van deze demonstratie zijn geweest?
Ja, wij kennen het bericht en het klopt dat een aantal personen onterecht een waarschuwingsbrief van het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft ontvangen. Daarnaast is het zo dat acht personen een tweede brief hebben ontvangen van het OM waarin hiervoor verontschuldigingen worden gemaakt en uitleg is gegeven. Het gaat om mensen die hebben aangegeven niet aanwezig te zijn geweest bij de genoemde betoging. Onderzoek heeft uitgewezen dat hun identiteit, gevolglijk hun aanwezigheid bij de betoging op 5 november 2023, onjuist door de Koninklijke Marechaussee (KMar) is vastgesteld.
Kunt u uiteenzetten wat de precieze werkwijze van politie, Koninklijke Marechaussee en het OM is geweest bij het achterhalen van de identiteit van de demonstranten op luchthaven Schiphol op 5 november 2022? Welke systemen worden daarvoor gebruikt en hoe betrouwbaar is deze aanpak? Klopt het dat bij het achterhalen van de identiteit van betrokkenen ook gebruik is gemaakt van sociale media van betrokkenen én van vrienden en familieleden? Welke rol speelt (automatische) gezichtsherkenning hierbij? Mogen dit soort systemen worden toegepast op niet-verdachten?
De KMar en het OM hebben ons hierover als volgt geïnformeerd.
Op 5 november 2022 heeft de KMar ongeveer 400 betogers aangehouden op het afgeschermde terrein van Schiphol-Oost. Het onbevoegd betreden van dit terrein is strafbaar als misdrijf op grond van de Luchtvaarwet.
De KMar was daarom de aangewezen organisatie om handhavend op te treden op grond van de aan haar toegewezen wettelijke taak in art. 4, eerste lid, sub c van de Politiewet 2012.
Onderdeel van het reguliere opsporingsproces is het vaststellen van de identiteit van de aangehouden personen. De wijze van identificatie is in beginsel de verantwoordelijkheid van de KMar. Overleg hierover met het OM is niet nodig, omdat voor identificatie een procedure is vastgelegd.2
Een deel van de aangehouden personen werkte mee met de identificatie. Zij hebben zich geïdentificeerd aan de hand van een identiteitsbewijs, dan wel hebben zij hun vingerafdrukken laten nemen. Verder heeft een aantal personen hun naam opgegeven, die via een fotovergelijking is geverifieerd. Het merendeel van de aangehouden personen heeft echter niet meegewerkt aan de identificatie. Zij waren niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen genomen om niet geïdentificeerd te kunnen worden.
Het bleek, onder andere door toedoen van de betogers zelf, ter plaatse niet mogelijk kwalitatief hoogwaardige foto´s of vingerafdrukken te nemen door middel van de identificatiezuil die aangesloten is op de politiesystemen (de zogeheten Progris zuil). Gezien de grote aantallen aangehouden personen en de beperkte tijd die een opsporingsdienst heeft om de identiteit van een aangehouden persoon vast te kunnen stellen, is besloten van de ongeïdentificeerde aangehouden personen een foto te maken. De aangehouden personen zijn vervolgens allen heengezonden.
Na de heenzending heeft de KMar in overleg met het OM het opsporingsonderzoek voortgezet met behulp van de gemaakte foto’s. Om tot een identificatie te komen is in deze situatie de ondersteuning ingezet van een opsporingsambtenaar van de KMar met digitale expertise, naast de inzet van personeel van Team Vervolg Onderzoeken (TVO). Hierbij is een vergelijking gemaakt van de door de KMar gemaakte foto’s met afbeeldingen uit politiesystemen (bedrijfsprocessensysteem en bijbehorende database) en aanvullend van social media en open bronnen. Voor dit laatste was toestemming gegeven door de officier van justitie.
Het gebruik van social media is in dit onderzoek als volgt toegepast: de op 5 november 2022 gemaakte foto´s zijn vergeleken met de foto´s van personen die lid waren van openbare fora of social media-pagina´s gelieerd aan XR.
Hierbij is door de KMar, conform art. 55c Wetboek van Strafvordering, bij enkele foto´s gebruik gemaakt van een gezichtsherkenningsprogramma. Dit programma maakt het mogelijk om gezichtsafbeeldingen uit de opsporing te vergelijken met een database van gezichten van verdachten en veroordeelden. De werkzaamheden ten aanzien van de identificatie op basis van foto’s, via open bronnen, waaronder social media, dan wel politiesystemen, worden altijd door mensen uitgevoerd en gecontroleerd. Het NFI is niet betrokken geweest bij de identificatie. Dit is ook niet gebruikelijk.
De grondslag voor de handelingen tot vaststelling van de identiteit, zijn vastgelegd in art. 27a en 55c Wetboek van Strafvordering (vingerafdrukken en foto’s van verdachten) en art. 3 en 4, eerste lid onder c Politiewet 2012. Het gebruik van open bronnen (social media) is juridisch (conform jurisprudentie) toegestaan op grond van de politietaak artikel 4, eerste lid, sub c Politiewet zolang er sprake is van slechts een geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer.
Een aantal personen heeft aangegeven dat zij ten onrechte zijn geïdentificeerd door de KMar. Om te achterhalen of nog meer personen onterecht zijn geïdentificeerd, is de KMar in opdracht van het OM bezig om per geïdentificeerd persoon een proces-verbaal op te maken waarin wordt vastgelegd op welke wijze diegene is geïdentificeerd. Dit zal naar verwachting in oktober worden afgerond. Vervolgens wordt door het OM gecontroleerd of de identificatie juist is gedaan. Indien dat niet het geval is, zullen deze personen hier ook nog een brief over ontvangen.
Gegeven de eerder genoemde omstandigheden, niet in de laatste plaats de opstelling van de betogers zelf, moet bij dergelijke aantallen aanhoudingen binnen korte tijd – en uiteraard binnen de grenzen van de wettelijke bevoegdheden –, een bepaalde foutmarge in het identificatieproces worden geaccepteerd. Dat betreuren we, maar is helaas bij dergelijke situaties nooit geheel uit te sluiten. Des te belangrijker is een adequate opvolging door de autoriteiten indien dat voorkomt.
Het OM heeft ons verder laten weten dat in juni 2023 is besloten om slechts vier personen te vervolgen; de rest van de personen niet. De personen die een waarschuwingsbrief hebben gehad, zijn door het OM daarom niet als verdachte geregistreerd. Er was daarom ook geen aanleiding om deze personen te horen.
Waarom zijn betrokkenen niet, voorafgaande aan het verzenden van de gewraakte brief, door het OM gehoord over de vermeende aanwezigheid bij de bedoelde demonstratie? Wat is het precieze juridische kader voor deze aanpak en vindt u dit toereikend om een strafrechtelijke beslissing op te baseren, met als evident risico dat onschuldige burgers zonder enige vorm van proces als daders van een strafbaar feit worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat onverdachte burgers onterecht zo’n brief hebben kunnen ontvangen? Heeft hierbij het karakter van de demonstratie, klimaatprotest, een rol gespeeld?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen 2 en 3.
Er vindt op dit moment nader onderzoek plaats naar de hele werkwijze bij de betoging van 5 november 2022. Mogelijk volgen hieruit handvatten voor hoe in het vervolg bij grote demonstraties of betogingen het beste gehandeld kan worden. Het karakter van de betoging heeft bij de keuze voor de toegepaste werkwijze in ieder geval geen rol gespeeld, en mag dat wat mij betreft ook nooit doen.
Bent u het met ons eens dat hier sprake is van zeer onzorgvuldig handelen dat, nu het om een beschuldiging van betrokkenheid bij strafbare feiten gaat, niet had mogen voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen om dit soort fouten in het vervolg te voorkomen? Kunt u garanderen dat de gegevens van onschuldige burgers ook écht uit alle systemen worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de betoging op Schiphol op 5 november 2022 heeft een groep van honderden personen zich de toegang verschaft tot het beveiligde deel van de luchthaven, door hekken te vernielen en eroverheen te klimmen. Er is besloten om deze groep personen aan te houden.
De Koninklijke Marechaussee (hierna: de KMar) heeft vervolgens ongeveer 400 demonstranten aangehouden wegens verdenking van het wederrechtelijk binnendringen van het luchtvaarterrein (art. 62a Luchtvaartwet en/of art. 352 Wetboek van Strafrecht).
Het merendeel van de aangehouden personen was niet in het bezit van een identiteitsbewijs. Een deel van hen had bovendien verschillende maatregelen getroffen om niet via de reguliere methoden geïdentificeerd te kunnen worden. Gezien de grote aantallen aangehouden personen is toen besloten van deze personen een foto te maken. Ter identificatie van deze verdachten heeft de KMar de foto’s onder meer via een gezichtsherkenningsprogramma vergeleken met foto´s uit politiesystemen en relevante openbare bronnen, waaronder social media. Het openbaar ministerie (hierna: OM) heeft vervolgens op 12 juli, op basis van de verkregen matches, aan 175 personen een waarschuwingsbrief gestuurd om de betrokkenen bewust te maken van het gevaarzettende karakter van hun daden, en om dergelijke acties in het vervolg te voorkomen. Bij een aantal personen bleek achteraf sprake te zijn van een onjuiste identificatie. Deze personen hebben daarom een tweede brief ontvangen van het OM, waarin excuses zijn aangeboden en is uitleg gegeven over de toedracht en afhandeling.
De persoonsgegevens van deze personen die in het kader van de betoging op 5 november 2022 zijn verwerkt, zullen door de KMar en het OM worden verwijderd uit hun systemen. De persoonsgegevens worden op dit moment nog gebruikt ten behoeve van eventuele correspondentie en om eventuele aanvullende vragen van de betrokkenen te beantwoorden.
In opdracht van het OM is de KMar een onderzoek gestart om te achterhalen hoe dit heeft kunnen gebeuren. Zo wordt onderzocht op welke wijze de KMar de identiteit van de andere geïdentificeerde klimaatbetogers heeft vastgesteld. Die verificatie is naar verwachting in oktober afgerond. Als blijkt dat van meer mensen ten onrechte is vastgesteld dat ze bij de betoging aanwezig waren, zullen ook zij daarvan op de hoogte worden gesteld. Daarnaast wordt het gehele proces geëvalueerd om daaruit lessen te trekken voor de toekomst.
De gegevens van de personen waarvan is vast komen te staan dat zij niet aanwezig zijn geweest bij de betoging maar toch een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, zijn uit de systemen verwijderd.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze handelwijze en betrokken diensten te instrueren om in het vervolg de vereiste zorgvuldigheid aan de dag te leggen in dit soort identificatieprocessen, om zoveel mogelijk te voorkomen dat onschuldige burgers slachtoffer worden van dit soort misstanden?
Wij hechten eraan te benadrukken dat wij de in de identificatieprocedure gemaakte fouten, als gevolg waarvan verscheidene personen abusievelijk een waarschuwingsbrief hebben ontvangen, betreuren en dat dit wordt rechtgezet in de registratie van persoonsgegevens bij het OM en bij de KMar. Tegelijkertijd signaleer ik de grote druk waaronder de KMar en het OM in dit soort situaties moeten werken.
Het bericht dat Syngenta een studie naar glyfosaat en hersenschade meer dan twintig jaar achterhield. |
|
Sandra Beckerman |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe Syngenta een studie naar glyfosaat en hersenschade meer dan twintig jaar achterhield»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Syngenta een onderzoek naar neurotoxische effecten van glyfosaat achterhield bij het aanvragen van Europese toelating van glyfosaat?
Iedere toelatingshouder van een werkzame stof heeft de verplichting om alle nieuwe relevante wetenschappelijke informatie aan te leveren bij de toelatingsautoriteiten. Ik heb begrepen dat de genoemde studie een neurotoxiciteitstudie van glyfosaat-trimesium betreft, een zoutvorm van glyfosaat, die niet goedgekeurd is binnen de EU. Omdat dit een andere werkzame stof met een ander risicoprofiel betreft heb ik begrepen dat de toelatingshouder van mening is dat deze niet relevant is voor herbeoordeling van de stof glyfosaat. Gezien de maatschappelijke discussie over glyfosaat betreur ik dit omdat de risicobeoordeling van glyfosaat zo volledig en onomstreden mogelijk dient te zijn. Het is dan ook goed dat EFSA de studie alsnog heeft meegenomen in de beoordeling. EFSA concludeert dat er op basis van alle beschikbare informatie geen indicaties zijn dat glyfosaat neurotoxische effecten heeft. Overigens adviseert EFSA ook dat de toelatingshouder wel nadere duiding verschaft over de oorzaak van de waargenomen effecten in de neurotoxische studie met het glyfosaat-trimesium.
Herkent u een patroon van bedrijven die onderzoeksresultaten achterhouden, zoals bijvoorbeeld de Monsanto papers?
Bedrijven moeten, als gevolg van een wijziging van Algemene Levensmiddelenverordening (ALV), sinds 2019 de autoriteiten voordat een nieuwe studie begint al op de hoogte brengen, in plaats van achteraf. Bovendien moeten ze melding maken als de studie is afgerond. Hier sta ik volledig achter.
Klopt het dat de Europese Commissie al een positie heeft ingenomen dat glyfosaat veilig is voor gebruik?2
De Europese Commissie heeft op 19 september 2023 een concept-voorstel aan de lidstaten voorgelegd om de goedkeuring van glyfosaat met tien jaar te verlengen. Ik laat mij hierop adviseren door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) en zal uw Kamer vervolgens hierover informeren. Inmiddels heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1570) om tegen de Europese goedkeuring van glyfosaat te stemmen. Inmiddels heeft uw Kamer een motie aangenomen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1570) om tegen de Europese goedkeuring van glyfosaat te stemmen. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de wijze waarop ik invulling zal geven aan deze motie.
Deelt u deze mening en acht u bestrijdingsmiddelen met glyfosaat veilig voor gebruik, op basis van alle beschikbare feiten? Zo nee, bent u bereid om samen met andere lidstaten de Europese toelating niet meer te laten verlengen?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u een kans om nu tot een Europese stop op glyfosaat te komen en daarmee versneld uw eerder uitgesproken wens voor het beëindigen van glyfosaat gebruik te realiseren?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zo snel mogelijk met een plan komen om Nederlandse wetenschappers en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek te laten verrichten naar een verbeterd toelatingsbeleid (Kamerstuk 27 858, nr. 589)?
De huidige beoordeling van mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op de structurele eigenschappen van een stof, het werkingsmechanisme, proefdierstudies en openbare wetenschappelijke literatuur, waaronder epidemiologische studies en bevolkingsonderzoeken. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nrs. 555, 605 en 611) over de stappen die nodig zijn om mogelijke neurotoxische effecten van werkzame stoffen beter te kunnen opsporen, waaronder het ontwikkelen van laboratoriumtesten zonder proefdieren (in vitro testen) en het aanpassen van bestaande OECD-testrichtlijnen voor proefdierstudies, en de stappen die ik zet om dat te bereiken. Zo heb ik het RIVM gevraagd om in EFSA-verband actief bij te dragen aan de actualisatie van de huidige datavereisten voor risicobeoordeling op het gebied van neurologische aandoeningen. Dit doe ik via een nieuw afgesloten overeenkomst met het RIVM, waarbij Nederlandse wetenschappers tot 2026 deelnemen aan wetenschappelijke werkgroepen in EFSA-verband. Hiermee geef ik uitvoering aan de genoemde motie van het lid Beckerman c.s.
Bent u voornemens om andere stappen te nemen naar aanleiding van deze berichtgeving zoals een boete uitschrijven voor het niet naleven van de informatieplicht?
Ondanks dat ik het betreur dat deze studie in eerste instantie geen onderdeel van het dossier was, betreft de studie een andere werkzame stof dan glyfosaat en is de studie desalniettemin toch door EFSA in de herbeoordeling betrokken.
Een Nederlander die vast zit in Spanje vanwege een ongegronde plaatsing op een lijst |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlander in Spanje vast voor terrorismeverdenking waar Nederland niets van weet»?1
Ja.
Wat is de reden dat de Nederlander uit Tilburg, die nu vastzit in Spanje, door Spanje wordt beschouwd als «een gevaar voor de nationale veiligheid?»
De zaak van betrokkene is op dit moment onder de rechter. Bovendien zijn wij gebonden aan onder andere de AVG rondom individuele casuïstiek. Wij moeten daarom – zoals gebruikelijk – terughoudend zijn in mijn beantwoording over de concrete casus.
In algemene zin heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie die ten grondslag ligt aan de Spaanse beslissingen en kunnen we ons niet mengen in de Spaanse rechtsgang. Wij kunnen u wel mededelen dat het Openbaar Ministerie het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geïnformeerd dat betrokkene, zoals reeds bekend, niet wordt of werd verdacht van enig strafbaar feit gepleegd in Nederland en niet strafrechtelijk gesignaleerd staat of heeft gestaan. Het Openbaar Ministerie heeft deze informatie eerder al gedeeld met de advocaat van betrokkene. Betrokkene is ook niet gesignaleerd door andere Nederlandse overheidsinstanties. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Kunt u bevestigen dat deze man niet wordt verdacht door Nederland vanwege deelname aan een terreurcel uit Arnhem?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat Spanje deze informatie lijkt te hebben terwijl het Openbaar Ministerie (OM) en de Nederlandse politie aangeven dat hij niet verdacht wordt van terrorisme?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de communicatie tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten in dit specifieke geval?
Betrokkene is inmiddels uitgezet en teruggekeerd in Nederland. Gedurende de periode van detentie is er op diverse momenten contact geweest tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten. In het kader van de consulaire bijstand aan betrokkene heeft de Nederlandse ambassade in Madrid meermaals contact gehad met de Spaanse autoriteiten. Ook heeft de Nederlandse politie contact gehad met de Spaanse autoriteiten over de aanhouding en heeft het Openbaar Ministerie de informatie met betrekking tot de vermeende signalering gedeeld met de advocaat van betrokkene. De Nederlandse politie heeft uit eigen beweging meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. Daarnaast hebben het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft betrokkene ondersteund door consulaire bijstand te verlenen. De ambassade heeft betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul van Valencia bezocht. En is er regelmatig contact geweest met betrokkene, diens familie en advocaten.
Wordt er actief samengewerkt om tot opheldering en een spoedige oplossing te komen voor de betrokken Nederlander?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre is de bewering van eerder onderzoek door Argos, Follow the Money en NRC, dat Nederland namen onterecht heeft gedeeld met andere landen, van invloed op deze specifieke zaak?
De betrokkene in deze zaak wordt in Nederland niet verdacht van enig strafbaar feit en stond of staat niet gesignaleerd door Nederlandse overheidsinstanties. De vraagstelling van eerder onderzoek lijkt daarmee los te staan van deze zaak. Zie voor een uitgebreide reactie hierop de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Kunt u duidelijkheid geven over het beleid inzake deze casus omtrent het delen van namen met andere landen?
De aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en ernstige criminaliteit, zoals mensenhandel en drugssmokkel stopt niet bij onze landsgrenzen. Daarom is het cruciaal om gezamenlijk met onze Europese en internationale partners op te treden en, binnen de daarvoor geldende afspraken en wettelijke kaders, informatie te delen. Belangrijk onderdeel hiervan is het kunnen signaleren van personen en het delen van informatie. Het signaleren en daarmee ook het inzichtelijk maken van reisbewegingen van personen die centraal staan in onderzoeken van terrorisme en ernstige criminaliteit is essentieel voor het opsporen en vervolgen van deze personen. Voor het signaleren van personen door bevoegde instanties bestaan wettelijke afwegingskaders die met grote zorgvuldigheid worden gehanteerd, waarbij beslissingen worden genomen met goedkeuring van het bevoegd gezag. Hetzelfde geldt voor de verwerking en verwijdering van deze persoonsgegevens. Voor het opheffen van een signalering bestaan wettelijke kaders en richtlijnen ter bescherming van de burger. Voor een uitgebreidere toelichting op de verschillende wettelijke kaders en onder meer de mogelijkheden tot inzage van gegevens, verwijzen wij u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: – Een onzichtbare muur – en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907) en de Kamerbrief met kenmerk 29 754, nr. 679.
Welke criteria worden gehanteerd bij het delen van deze informatie en hoe wordt voorkomen dat onschuldige burgers hier de dupe van worden?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de standaardprocedure voor het delen van dit soort informatie tussen EU-lidstaten en landen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet de regering om ervoor te zorgen dat onterechte signaleringen in databases worden gecorrigeerd en de betrokkenen hierover worden geïnformeerd?
Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen signalering door een Nederlandse instantie, een signalering via het Europol- of Interpolsysteem en signaleringen door derde landen. Bij een onterechte signalering door een Nederlandse instantie kan de politie binnen de daarvoor wettelijke kaders overgaan tot verwijdering van de signalering en mogelijk vernietiging van gegevens in haar eigen systemen. Bij een onterechte Interpol signalering heeft iedereen de mogelijkheid om en schriftelijk verzoek in te dienen voor toegang tot, wijziging of verwijdering van gegevens in het Interpol informatiesysteem die hem/haar aangaan.2 Bij een eventuele onterechte signalering door derde landen is het handelingsperspectief van de Nederlandse overheid beperkt. Wij verwijzen graag naar de brief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679) waarbij nader wordt ingegaan op onterechte signaleringen en het handelingsperspectief.
Hoe wordt gewaarborgd dat privacy en burgerrechten niet in het geding zijn wanneer er informatie wordt uitgewisseld over Nederlandse burgers met buitenlandse autoriteiten?
Zowel bij signalering door een Nederlandse instantie, als bij Europol/Interpol signaleringen zijn er duidelijke wettelijke kaders en regels die toezien op de privacy en burgerrechten. Dat geldt ook voor het delen van informatie. Bovendien is de privacyfunctionaris van de signalerende instantie betrokken bij inzage, correctie of wijziging van een signalering.3
Hoe beoordeelt u de bewering van de betrokkene dat hij enkel vanwege zijn associaties in Nederland als een potentieel gevaar wordt beschouwd in Spanje?
De betrokkene in deze zaak wordt in Nederland niet verdacht van enig strafbaar feit en stond of staat niet gesignaleerd door Nederlandse overheidsinstanties. Zoals eerder aangegeven heeft Nederland geen toegang tot de Spaanse informatie en kunnen wij ons niet mengen in een Spaanse procedure. De Nederlandse politie heeft tevens uit eigen beweging meermaals contact opgenomen met de Spaanse politie om erop te wijzen dat betrokkene in Nederland niet wordt verdacht van enig strafbaar feit en niet gesignaleerd staat of heeft gestaan. Voorts heeft de Nederlandse Politie van de Spaanse autoriteiten vernomen dat betrokkene niet is aangehouden op grond van informatie van de Nederlandse politie.
Bent u het ermee eens dat er sprake is van een ernstige situatie als de man in kwestie onterecht vastgehouden wordt op basis van foutieve informatie?
Deze vraag veronderstelt dat de situatie van betrokkene het gevolg is van het delen van onjuiste of verouderde informatie. De feiten in deze casus, voor zover nu bekend, ondersteunen die veronderstelling niet. Zie daartoe ook antwoord op vraag 13. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Buitenlandse Zaken hebben nauw samengewerkt om duidelijkheid te krijgen over de situatie van betrokkene. Er is op verschillende momenten contact geweest tussen de Spaanse en Nederlandse autoriteiten. Daarbij dient wel rekening gehouden te worden met het gegeven dat Nederland zich niet mag en kan mengen in de strafrechtsgang van een Nederlandse burger in een andere staat op grond van het volkenrechtelijke principe van soevereiniteit van staten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Wel kan een Nederlandse gedetineerde een beroep doen op Buitenlandse Zaken voor consulaire bijstand. Dat is in dit geval ook gedaan. Zie ook antwoord op vraag 5 en 6.
Welke stappen worden ondernomen om de Nederlander consulaire hulp te bieden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken informeert Nederlandse gedetineerden over de mogelijkheid van begeleiding in het kader van consulaire bijstand. Het staat elke Nederlandse gedetineerde vrij om gebruik te maken of af te zien van consulaire bijstand.4 In dit geval verleende Buitenlandse Zaken consulaire bijstand aan betrokkene.
Zoals aangegeven heeft de ambassade betrokkene en familie gewezen op de mogelijkheid om een Nederlandse advocaat in Spanje in te schakelen. Daarnaast is betrokkene door twee medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid en de Honorair Consul in Valencia bezocht.
De stelling dat de advocaat geen reactie of hulp heeft ontvangen van de Nederlandse ambassade is niet juist. Betrokkene werd in Spanje bijgestaan door een pro-deo advocaat en in Nederland door een eigen advocaat. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de advocaat in Nederland te woord gestaan en de gestelde vragen zijn mondeling en schriftelijk beantwoord. Ook met de Spaanse pro deo advocaat werden telefonische contacten onderhouden door de ambassade. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken verleent alleen consulaire bijstand en kan verder geen juridische adviezen verstrekken, anders dan een verwijzing naar lokale juridische rechtsbijstand.
Waarom heeft de advocaat van de betrokkene geen reactie of hulp ontvangen van de Nederlandse ambassade in Madrid?
Zie antwoord vraag 15.
Zijn er andere gevallen bekend waarin Nederlandse burgers problemen hebben ondervonden bij buitenlandse reizen als gevolg van onjuiste of verouderde informatie die is gedeeld? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en wat heeft de regering hieraan gedaan?
Deze vraag veronderstelt dat de situatie van betrokkene het gevolg is van het delen van onjuiste of verouderde informatie. De feiten in deze casus, voor zover nu bekend, ondersteunen die veronderstelling niet. Voor inzicht in het handelingsperspectief voor Nederlandse burgers wanneer dit wél het geval is verwijzen wij u naar de brief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679) waarbij nader wordt ingegaan op onterechte signaleringen en het handelingsperspectief.
Is de informatie in de signaleringssystemen die gedeeld wordt met andere lidstaten doorgelicht op onjuiste of verouderde informatie?
Er vindt doorlopend toetsing plaats in de signaleringssystemen op onjuiste of verouderde informatie. Als daar aanleiding toe is, worden signaleringen verwijderd.
Bent u bereid om alle onschuldige mensen die op basis van onjuiste en verouderde informatie zo snel mogelijk uit alle signaleringssystemen te halen en uw excuses aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
De rol die de Nederlandse overheid kan spelen om de gevolgen van een onterechte signalering te mitigeren, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden in een individuele zaak. Elke oplossing, voor zover deze voor handen is, zal in de praktijk maatwerk vereisen. Zie verder ook antwoord op vraag 11 en de Kamerbrief van 31 mei jl. (kenmerk 29 754, nr. 679).
Hoe wordt voorkomen dat discriminatie of vooroordelen een rol spelen bij het plaatsen van personen op signaleringslijsten?
Er bestaan juridische voorwaarden bij signaleringen die stellen dat het systeem niet wordt gebruikt voor bijvoorbeeld discriminatoire of politieke doeleinden, daarmee wordt voorkomen dat discriminatie of vooroordelen een rol spelen. Vanwege de AVG kan de Autoriteit Persoonsgegevens hierop ook toezicht houden. Voor een uitgebreidere toelichting op de verschillende wettelijke kaders en onder meer de mogelijkheden tot inzage van gegevens, verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het Kamerlid Azarkan (DENK) over de NPO Radio 1-uitzending van Argos op zaterdag 11 juni 2022: «Een onzichtbare muur» en het delen van persoonsgegevens met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 3907).
Hoe reageert u op het feit dat de Nederlander stelt dat zijn leven is verpest door deze onterechte signalering?
Zoals aangegeven staat of stond hij niet gesignaleerd door de Nederlandse overheidsdiensten. Dat neemt niet weg dat wij ons voor kunnen stellen dat de ontstane situatie een enorme impact heeft op het leven van betrokkene en zijn naasten.
Tijdens het vragenuur op 4 oktober 2022 gaf u aan dat u samen met Buitenlandse Zaken en de politie zou kijken waar het aan ligt dat mensen op zo een lijst kwamen, wat is hier uitgekomen?
Tijdens het vragenuur van 4 oktober 2022 en in de brief van 19 oktober 20225 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer toegezegd dat mijn ministerie, binnen de wettelijke en praktische mogelijkheden, met de politie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt hoe mensen kunnen worden geholpen die vanwege een onterechte signalering hinder ondervinden bij het reizen naar derde landen. Over de uitkomsten van deze gesprekken heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd in de brief van 31 mei 2023.6 In deze brief is aangegeven dat de situaties en omstandigheden zeer uiteenlopen en maatwerk daarom altijd vereist is.
In algemene zin geldt dat, als er sprake is van een signalering door een Nederlandse instantie, deze personen zich kunnen melden bij de desbetreffende Nederlandse signalerende instantie om een inzageverzoek te doen via de daarvoor bestaande reguliere mogelijkheden van de instantie.7 Bij een signalering door een derde land zijn de interventiemogelijkheden van Nederland zeer beperkt, omdat Nederland niet in de rechtsorde van andere landen kan treden. Als een Nederlander door een weigering van de toegang tot een derde land ter plaatse in nood komt, dan kan hij of zij natuurlijk altijd een beroep doen op consulaire bijstand.
Wij willen hierbij benadrukken dat het in de praktijk buitengewoon ingewikkeld blijkt om erachter te komen waarom een persoon bij een buitenlandse grens wordt tegengehouden en/of aangehouden. Daarom blijft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in goed contact met alle betrokken partners, waaronder het Ministerie van Buitenlandse Zaken over consulaire bijstand en met de politie over signaleringen en aanhoudingen.
Zijn er gesprekken of onderhandelingen gaande tussen de Nederlandse en Spaanse autoriteiten om deze specifieke zaak op te lossen en de Nederlander zo snel mogelijk naar Nederland terug te brengen?
Betrokkene is inmiddels door de Spaanse autoriteiten uitgezet en teruggekeerd in Nederland.
Het bericht dat Europese voetbalclubs sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne zo’n 40 miljoen euro aan transfer – en huursommen aan hun Russische tegenhangers hebben betaald. |
|
Bart van den Brink (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat ondanks de oorlog in Oekraïne Europese voetbalclubs nog steeds volop zaken doen met Russische voetbalclubs?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat Europese voetbalclubs sinds het uitbreken van de oorlog in Oekraïne nog zo’n 40 miljoen euro aan transfer- en huursommen aan hun Russische tegenhangers hebben betaald? Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse en Europese voetbalclubs zaken doen met Russische voetbalclubs, omdat indirect de Russische staatskas wordt gespekt met dergelijke transfers?
Het is de inzet van het kabinet om met sancties de druk op Rusland waar mogelijk steeds verder op te voeren en zo de Russische oorlogsmachine te belemmeren. Daarbij liggen voor het kabinet alle opties op tafel, waarbij Nederland ambieert een onverminderde voortrekkersrol te blijven spelen in de ontwikkeling van nieuwe maatregelen.
Onder de huidige sancties zijn dit soort transacties niet zonder meer verboden. Europese voetbalclubs dienen transacties te toetsen aan de geldende sancties. Dit houdt in dat zij een gedegen onderzoek naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuren van de Russische clubs moeten uitvoeren, inclusief aandeelhouders en bij de transacties betrokken banken. Mits bedrijven, inclusief voetbalclubs, voldoen aan de sanctieregelgeving mogen zij in beginsel dus zaken doen in Rusland. Het is echter gezien de voortdurende aanvalsoorlog van Rusland tegen Oekraïne geen business as usual en het kabinet begrijpt het dan ook goed als bedrijven er voor kiezen om nu geen zaken te doen met Rusland.
Het kabinet staat in contact met de KNVB over de gevolgen van sanctieregelgeving voor de sector. Voor vragen van Nederlandse bedrijven, inclusief voetbalclubs, over EU-sancties is het Sanctieloket Rusland bij RVO opgericht.
Bent u in gesprek met de KNVB, de Eredivisie en Eredivisieclubs over de gevoeligheden omtrent het zakendoen met Russische voetbalclubs en/of zijn er afspraken gemaakt over deze, in de ogen van de indieners, onwenselijke praktijk? Zo nee, op welke wijze probeert u Nederlandse voetbalclubs er toe aan te zetten hun transferactiviteiten met Russische voetbalclubs te staken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Europese Unie ervoor gekozen om geen directe sanctiemaatregelen tegen Rusland te treffen die transfers naar EU-clubs onmogelijk maken?
Nederland is in EU-verband continu in gesprek over de effectiviteit van bestaande maatregelen en het instellen van nieuwe sancties om de druk op Rusland verder te verhogen. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het kabinet verstrekt geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
Bij het instellen van toekomstige sanctiemaatregelen wordt altijd gepoogd geleerde lessen uit andere landen mee te nemen.
Hoe verklaart u dat Engeland, ondanks het feit dat er het Verenigd Koninkrijk net als de EU geen directe sanctiemaatregelen tegen Rusland heeft getroffen die transfers onmogelijk maken, als enige grote voetbalnatie als koper van de Russische markt is verdwenen? En welke mogelijke lessen vallen hieruit te trekken voor de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 4.
Is er op Europese niveau onderzoek gedaan naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van Russische voetbalclubs zodat Europese voetbalclubs weten of er sancties gelden tegen aandeelhouders van de club of personen die het achter de schermen voor het zeggen hebben bij deze clubs? Bent u bereid hier op EU niveau onderzoek naar te laten doen?
Europese voetbalclubs dienen transacties te toetsen aan de geldende sancties. Dit houdt in dat zij een gedegen onderzoek naar de eigendoms- en zeggenschapsstructuren van de Russische clubs moeten uitvoeren, inclusief aandeelhouders en bij de transacties betrokken banken. Nederland zet zich in voor versterking van de Europese analysecapaciteit in bredere zin. Er wordt op Europees niveau in principe geen onderzoek gedaan naar eigendoms- en zeggenschapsstructuren van specifieke entiteiten, maar er zijn wel algemene richtlijnen en er is aandacht voor verbetering van informatie-uitwisseling op Europees niveau.
Bent u bereid om bij de uitwerking van het twaalfde EU sanctiepakket tegen Rusland te pleiten voor sanctiemaatregelen die transfers naar EU-clubs onmogelijk maken, waarbij eventueel een uitzondering kan worden gemaakt voor voetballers uit EU-landen en niet-Russische spelers die uit morele overwegingen willen vertrekken uit Rusland?
Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten om nieuwe sanctiemaatregelen aan te dragen waar dit kan helpen om de druk op Rusland nog verder op te voeren. Het kabinet verstrekt echter geen informatie over mogelijke toekomstige sanctiemaatregelen, daar het de effectiviteit van het sanctie-instrument ondermijnt.
Het artikel ‘Universiteit van Amsterdam beloofde EY wetenschappelijk advies in ruil voor sponsordeal’ |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Universiteit van Amsterdam beloofde EY «wetenschappelijk advies in ruil voor sponsordeal» en het daarbij behorende door de UvA ten behoeve van EY opgestelde memo «Benefits of Partnering with the UvA in the CPT Project» (gedateerd 15 september 2020)?1
In algemene zin vind ik onderzoekssamenwerking met het bedrijfsleven een belangrijk element in ons onderwijsstelsel. Het zorgt ervoor dat wetenschappelijk onderzoek goed aansluit bij maatschappelijke uitdagingen en dat innovatie wordt gestimuleerd. Tegelijkertijd moet worden geborgd dat er geen vermenging plaatsvindt van commerciële belangen en de inhoud van het wetenschappelijk onderzoek. Dit wordt gedaan door kaders binnen de kennisinstellingen, waaronder de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit.
Klopt het dat de UvA aan EY een stem heeft toegezegd in wetenschappelijke discussies over de vraag hoe (onder andere) blockchain en artificial intelligence kunnen en zouden moeten worden gebruikt bij de totstandkoming van moderne belastingstelsels? Zo ja, vindt u een dergelijke toezegging in overeenstemming met de gedragscode wetenschappelijke integriteit?
De UvA geeft aan dat de onderzoekssamenwerking tussen de UvA en EY valt onder de paraplu van het project «Designing the tax system for a Cashless, Platform-based and Technology-driven society» (het CPT-project) van de sectie Belastingrecht (het Amsterdam Center for Tax Law) van de UvA. Ten behoeve van de onderzoekssamenwerking hebben de UvA en EY de afspraken vastgelegd in een overeenkomst die door beide partijen volgtijdelijk is ondertekend op 5 mei 2021 en 10 mei 2021 (hierna: «de overeenkomst»). Deze overeenkomst bevat aldus de overeengekomen voorwaarden waaronder de UvA het onderzoek uitvoert vanaf 2021 tot en met 2024. Daarnaast is er een memo van 15 september 2020 (hierna: «het memo») waarin algemene en specifieke voordelen van een samenwerking tussen de UvA en EY worden benoemd. De voordelen die worden genoemd in het memo zijn niet opgenomen in de afspraken en voorwaarden die zijn vastgelegd in de overeenkomst. De UvA geeft aan dat de voordelen op generlei wijze onderdeel zijn van de overeenkomst, noch van de onderzoekssamenwerking en dat deze niet aan EY zijn toegezegd. Daarnaast zijn volgens de UvA de in het memo genoemde voordelen niet toegekend, met andere woorden de in het memo opgenomen voordelen hebben volgens de UvA in de praktijk niet zijn beslag gekregen. De UvA heeft aangegeven het memo niet passend te vinden.
Naar mijn mening wekt het bestaan van het memo naast de overeenkomst de schijn van afhankelijkheid en belangenverstrengeling. De UvA heeft aangegeven dat, naast het gebruikelijke toezicht op de wetenschappelijke integriteit bij het aangaan en uitvoeren van onderzoek, een interne evaluatie zal plaatsvinden naar de uitvoering van het CPT-project, mede in het licht van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Zoals aangegeven in het verslag van mijn gesprek met de rector van de UvA, dat ik 14 september met uw Kamer heb gedeeld2, heb ik de UvA gevraagd bij deze evaluatie de vraag mee te nemen hoe het heeft kunnen gebeuren dat de zogenoemde benefits memo’s, waaronder die aan EY gericht, zijn opgesteld. Niet alleen de overeenkomst, maar ook het pad naar een overeenkomst toe (het proces) moet immers integer worden uitgevoerd. De UvA heeft aangegeven deze vraag mee te nemen in de interne evaluatie. Ook heb ik de UvA gevraagd of er nog andere sponsorcontracten bij deze vakgroep zijn die de aandacht behoeven. De UvA zal ook deze vraag meenemen bij de interne evaluatie. De UvA voorziet de evaluatie in het voorjaar van 2024 af te ronden en heeft op mijn verzoek toegezegd de uitkomsten van de evaluatie openbaar te maken.
Klopt het dat de UvA aan EY heeft beloofd om kansen te scheppen voor EY om de kennis, expertise en praktische inzichten van EY over (onder andere) de fiscale gebruiksmogelijkheden van blockchain, te delen met beleidsmakers over de hele wereld, waaronder de OESO, de Verenigde Naties en de EU? Is het volgens u de taak van een publiek bekostigde wetenschappelijke instelling om commerciële kansen te scheppen voor een van de grote advieskantoren in dit land?
De UvA heeft mij geïnformeerd dat zij op generlei wijze beloftes aan EY heeft gedaan om kansen te scheppen voor EY om de kennis, expertise en praktische inzichten van EY over (onder andere) de fiscale gebruiksmogelijkheden van blockchain, te delen met beleidsmakers, waaronder de OESO, de Verenigde Naties en de EU. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat EY aan UvA een sponsorbedrag van € 276.000 heeft betaald waarmee de UvA in 2021–2025 een onderzoeker (assistent-professor) diende aan te nemen die specifiek onderzoek gaat doen naar blockchain en artificial intelligence (ai)?
De UvA geeft aan dat het klopt dat EY een bedrag van € 276.000 ten behoeve van het CPT-onderzoeksproject heeft toegezegd, met jaarbedragen van € 65.000 (1 mei 2021), € 67.000 (1 mei 2022), € 70.500 (1 mei 2023) en € 73.500 (1 mei 2024). De eerste 3 jaarbedragen (€ 65.000, € 67.500 en € 70.500) zijn ontvangen in 2021, 2022 en 2023. Conform de samenwerkingsovereenkomst worden de middelen ingezet voor de financiering van onderzoekstijd van een universitair docent belasting en technologie met bijzondere aandacht voor blockchain en kunstmatige intelligentie.
Klopt het dat de UvA de leiding van het onderzoek naar de fiscale gebruiksmogelijkheden van blockchain in handen heeft gegeven van een belastingadviseur/partner van EY die zichzelf bij EY «global blockchainleader» noemt?2 Op welke manier is de wetenschappelijke onafhankelijkheid geborgd wanneer zowel de financiering als de onderzoeksleiding afkomstig is van een direct belanghebbende commerciële partij?
De UvA geeft aan dat het klopt dat een partner bij EY een onbezoldigde gastaanstelling heeft bij de sectie Belastingrecht van de UvA. In die hoedanigheid doet betrokkene onderzoek in een specifiek onderdeel van het CPT-project, namelijk de impact van technologie op de fiscaliteit. Het is volgens de UvA niet juist dat de leiding van dit onderzoek in zijn handen is gegeven. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door meerdere leden van het CPT-project, onder leiding van de projectleider van het CPT-project, en in nauwe samenwerking met de universitair docent die op basis van de samenwerkingsovereenkomst op dit project werkzaam is.
Verder geeft de UvA aan dat het CPT project als geheel, en de activiteiten van alle betrokken onderzoekers, volledig onderworpen zijn aan de eisen van de NGWI. Met het oog hierop heeft de betrokken medewerker van EY de verklaring «Declaration of scientific independence» getekend. Zoals hiervoor aangegeven, wordt het onderzoek door meerdere leden van het CPT-project uitgevoerd, met een centrale rol voor de universitair docent, die zijn hoofdaanstelling (0,7 fte) heeft bij de UvA en geen banden met EY heeft. Daarnaast wordt de wetenschappelijke onafhankelijkheid van publicaties geborgd door academische papers die voortvloeien uit het CPT-project voor publicatie zoveel mogelijk aan te bieden aan peer reviewed journals. In het geval van het onderzoek van de universitair docent en de EY partner, zijn hun publicaties aangeboden bij een internationaal peer reviewed journal, namelijk het World Tax Journal (double blind peer reviewed). De aangeboden papers zijn door World Tax Journal geaccepteerd en inmiddels gepubliceerd.
Klopt het dat EY sinds 2019 het product «TaxGrid» ontwikkelt dat door middel van blockchaintechnologie de heffing en teruggave van dividendbelastingen ondersteunt, en EY bij overheden en Europese instellingen intensief lobbyt voor het testen en de aanschaf van dit product?3
Van de Belastingdienst heb ik begrepen dat TaxGrid een door EY ontwikkeld commercieel product is waarbij op basis van blockchain technologie een oplossing wordt gezocht om de processen rondom de vermindering van bronbelasting zo efficiënt mogelijk vorm te geven, met als doel de belangen van de diverse partijen (aandeelhouders, intermediairs, fiscale autoriteiten) zo goed mogelijk te waarborgen. Op eventuele lobbyactiviteiten van EY bij andere overheden en Europese instellingen heb ik geen zicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 7.
Heeft EY ook het Ministerie van Financiën of de Belastingdienst benaderd om TaxGrid te promoten, en zo ja, wat is tussen EY en het ministerie of de Belastingdienst besproken, wat was de uitkomst van het gesprek en was hierbij ook de belastingadviseur/partner van EY betrokken die het blockchainonderzoek aan de UvA leidt? Indien dit zo is, is hierbij verwezen naar de rol die de UvA hierbij speelde?
In 2019 is door EY aan het Ministerie van Financiën en de Belastingdienst een voorlichting gegeven over TaxGrid. Van de Belastingdienst heb ik begrepen dat deze in 2020 is betrokken door EY om enkele gesprekken te voeren over een experiment (pilot) waarbij diverse private partijen, enkele universiteiten en de Britse, Noorse en Nederlandse belastingdienst betrokken zijn geweest. Bij deze pilot werd getest of TaxGrid kon bijdragen aan het zogenoemde «withholding tax issue». De uitkomst van die gesprekken was de uitvoering van de pilot, die van oktober tot en met december 2020 heeft gedraaid. De uitkomsten zijn vastgelegd in een door EY openbaar gemaakt rapport.5 De UvA heeft mij laten weten dat de partner van EY, die betrokken is bij het blockchainonderzoek (zie ook mijn antwoord op vraag 5), niet betrokken was bij de gesprekken met de Belastingdienst.
Dit alles overziend, en indachtig de kritiek van meerdere wetenschappelijke medewerkers van de UvA dat hun goede naam haast wordt vergeven aan activiteiten die de facto meer lijken op EY-seminars, heeft u voldoende vertrouwen erin dat het door EY gefinancierde onderzoek onafhankelijk en in overeenstemming met de gedragscode wetenschappelijke integriteit wordt uitgevoerd?
De UvA heeft mij gemeld dat de betreffende memo’s dateren uit 2020 en dat de faculteit begin 2023 nieuw beleid heeft vastgesteld gericht op borging van integriteit.6 Daarnaast heb ik begrepen dat de UvA deze zaak serieus oppakt en vertrouw erop dat er door de UvA gepast gehandeld zal worden op basis van de uitkomsten van de interne evaluatie. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u dat de door u – in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Kwint en Leijten over de invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs – geschetste systematiek, waarin Raden van Toezicht de verantwoordelijkheid hebben om toe te zien op de borging van wetenschappelijke onafhankelijkheid afdoende functioneert? Zo ja, waarom? En hoe ziet u daarop toe? Wanneer zou volgens u de conclusie getrokken kunnen worden dat de huidige borging ontoereikend is?4
De instellingen zijn verantwoordelijk voor het scheppen van de juiste cultuur en randvoorwaarden voor een integere wetenschapsbeoefening. Zij dienen te voldoen aan de zorgplichten zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (hierna: NGWI). De colleges van bestuur, docenten en onderzoekers zijn daarvoor, vanwege de academische vrijheid en het zelfregulerende karakter van de NGWI, zelf verantwoordelijk. Toezicht op de naleving hiervan is de verantwoordelijkheid van de Raden van Toezicht.
Ik vind het belangrijk om het gesprek met de instellingen te blijven voeren en hen aan te blijven spreken op hun verantwoordelijkheid hiervoor, zo stevig als nodig is. Daarnaast heb ik de opstellers van de NGWI verzocht de code te laten evalueren door een onafhankelijke commissie, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de normen en zorgplichten die gerelateerd zijn aan transparantie en onafhankelijkheid. Aan de onafhankelijke commissie die de evaluatie uitvoert, wordt onder andere gevraagd in hoeverre de zorgplichten en normen van de NGWI toereikend en effectief zijn voor het borgen van de wetenschappelijke integriteit en hoe de gedragscode in de praktijk functioneert voor verschillende groepen gebruikers. Ik wil hier niet vooruitlopen op de uitkomsten van de evaluatie. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer van 2024 te informeren over de uitkomsten van de evaluatie.