De vervuiling van oppervlaktewater door microplastics |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending over vervuiling van oppervlaktewater door microplastics?1
Ja.
Welke acties onderneemt u om het gebruik van microplastics in cosmetische producten aan banden te leggen?
Om het gebruik van microplastics in cosmetica aan banden te leggen zet het kabinet in op het terugdringen van zwerfvuil waaronder microplastics, o.a. door integrale bronaanpak, bewustwording en productontwikkeling. Het kabinet richt zich op de samenwerking met stakeholders, waaronder de private sector, ngo’s, buurlanden en de Europese Commissie.
Dit is onderdeel van de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM, 2008). Op 5 oktober 2012 is de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020 Deel I door de Ministerraad vastgesteld, en op 23 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd2. Uiterlijk in 2015 stelt het kabinet een programma van maatregelen vast, als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan. Zo mogelijk zullen maatregelen echter eerder worden getroffen.
Welke acties onderneemt u om inzicht te krijgen in de effecten van de aanwezigheid van microplastics en nanomateriaal in het aquatisch milieu en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid?
In de Mariene Strategie Deel I staat dat microplastics speciale aandacht vragen. Microplastics ontstaan bij de afbraak van plastics, of rechtstreeks via huishoudelijke producten, cosmetica en industrie.
Op dit moment zijn nog weinig wetenschappelijke studies over de bijdrage van microplastics aan de totale milieubelasting. Omdat microplastics in de voedselketen terecht kunnen komen, zijn de mogelijk toxische effecten van verontreinigende stoffen die zich aan microplastics hechten een reden tot zorg. De Mariene Strategie deel I bevat daarom de kennisopgave om voor 2020 voldoende inzicht te krijgen in de aanwezigheid en effecten van microplastics. Recentelijk zijn hiervoor diverse onderzoeken opgestart. Daarbij zijn vooral het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM/Vrije Universiteit Amsterdam), Deltares en IMARES betrokken.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen microplastics en nanomaterialen. Over het beleid ten aanzien van het beheersen van mogelijke risico’s van nanomaterialen is de TK meermalen geïnformeerd3. Bij nanomaterialen wordt uitgegaan van stoffen waarbij de meeste deeltjes tussen de 1 en 100 nm vallen. Deeltjes in microplastics zijn over het algemeen groter.
Aan cosmetica worden naast microplastics soms ook nanomaterialen toegevoegd. Om te kunnen bepalen welke nanomaterialen in welke mate vrij komen in het milieu, en wat voor risico’s dat met zich mee brengt, is het van belang eerst te weten welke nanomaterialen in welke hoeveelheden worden geproduceerd en toegepast. Voor cosmetica is nu op Europees niveau een eerste stap gezet om deze kennis te verkrijgen. De cosmeticaverordening, die in 2013 van kracht wordt, vereist dat producenten bekend maken welke producten nanomaterialen bevatten, en dat cosmetische producten met nanomaterialen die na 11 januari 2013 op de markt worden gebracht, geregistreerd worden.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat microplastics/ nanomateriaal uit het oppervlaktewater worden gefilterd?
Er is nog te weinig bekend over de hoeveelheden en risico’s van microplastics en nanomaterialen in oppervlaktewater. Op dit moment worden deze nog niet speciaal uit het oppervlaktewater gefilterd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu stuurt vooralsnog aan op een brongerichte aanpak. Het werken naar een pakket van maatregelen en de lopende onderzoeken (genoemd bij vraag 2 en 3) zullen bepalend zijn voor het uiteindelijk beleid.
Welke acties onderneemt u om producenten meer verantwoordelijkheid te geven in het tegengaan van de verspreiding van plastic/ nanomateriaal, in al zijn vormen (plastic verpakkingen, microplastics,...)?
Zoals aangegeven in Antwoord 2 wordt in het kader van de verdere implementatie van de KRM gewerkt aan een programma van maatregelen als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan. Hierbij wordt ook gekeken naar het stimuleren van bedrijven en plastic producenten in het gebruik van schone, duurzame en innovatieve producten, inclusief naar het dichten van loopholes in plastic recycling, verbeteren van de ketenregie en het stimuleren van circulaire economie.
In de Raamovereenkomst voor Verpakkingen wordt geld beschikbaar gesteld, door het verpakkende bedrijfsleven, aan de gemeenten voor de extra aanpak van zwerfvuil door verpakkingen. Daarnaast is afgesproken dat de producenten hun activiteiten onder NederlandSchoon voortzetten. Binnen NederlandSchoon is er in samenwerking met RWS de komende jaren aandacht voor plastic mariene zwerfafval.
Bedrijven die producten en artikelen met nanomaterialen op de markt zetten zijn verantwoordelijk voor het veilig gebruik van deze producten (zowel in het kader van de stoffenverordening REACH als bijvoorbeeld de cosmeticaverordening, de biociden regelgeving en de warenwet) en zijn daartoe verantwoordelijk voor het verzamelen en leveren van benodigde informatie.
In het verlengde hiervan: hoe interpreteert en implementeert u artikel 8 (uitgebreide producentenverantwoordelijkheid) van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (richtlijn 2008/98/EG) in dit kader?
De Staatssecretaris van IenM heeft een overeenkomst getekend met het verpakkende bedrijfsleven (zie ook vraag 5). Daarin komen diverse onderwerpen aan de orde die onder de noemer uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen: verantwoordelijkheid voor de recycling van verpakkingsafval, betaling aan gemeenten voor ingezameld verpakkingsafval, opzetten van een kennisinstituut dat tot doel heeft de verpakkingsketen te verduurzamen en het stimuleren van hergebruik van verpakkingen.
De aanslag op Denis Mukwege in Congo |
|
Jasper van Dijk |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «An attack on one of my heroes, dr. Denis Mukwege»?1
De aanval op de beroemde Congolese gynaecoloog Denis Mukwege wordt terecht afschuwelijk genoemd. Mensenrechtenverdedigers als Mukwege zijn zeldzaam. Hij heeft met zijn werk in het Panzi ziekenhuis in Bukavu duizenden slachtoffers van verkrachting geholpen en hierdoor bijgedragen aan het verlichten van het leed van duizenden vrouwen in Oost-Congo. Mensenrechtenverdedigers moeten in veiligheid en vrijheid hun werk kunnen doen. Overheden moeten zorgdragen voor hun veiligheid, zeker als deze in het gedrang komt.
Bent u bereid de aanslag publiekelijk te veroordelen, ter ondersteuning van dr. Mukwege?
De voormalige Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken heeft op 27 oktober deze aanval scherp veroordeeld.
Bent u tevens bereid onze ambassadeur in Congo te verzoeken een bezoek te brengen aan dr. Mukwege om hem een hart onder de riem te steken?
Dr. Mukwege is inmiddels met zijn gezin op kosten van de Europese Unie in veiligheid gebracht. De Nederlandse ambassade heeft de EU Protection Desk voor bedreigde mensenrechtenverdedigers in Bukavu gevraagd het Panzi Ziekenhuis te helpen bij het beveiligen van hun medewerkers.
Bent u tot slot bereid alles in het werk te stellen om dit soort aanslagen op mensenrechtenverdedigers in Congo tegen te gaan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Nederland zal samen met EU-partners bij de Congolese autoriteiten blijven aandringen op betere bescherming van mensenrechtenverdedigers als Dr Mukwege. Daarnaast dragen de hierboven genoemde EU protection Desk, maar ook de Protection Unit van de MONUSCO actief bij aan de veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Het bericht dat Turkije het hoogste aantal journalisten opgesloten heeft |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Turkije het hoogste aantal journalisten ter wereld opgesloten heeft?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusies van het «Committee to Protect Journalists»?
De conclusies van het «Committee to Protect Journalists» en de ontwikkelingen op het gebied van persvrijheid tonen aan dat de vrijheid van meningsuiting en mediavrijheid beter verankerd dienen te worden. U bent geïnformeerd in de Kabinetsappreciatie van 26 oktober jl. van het uitbreidingspakket van de Europese Commissie van 2012, waar ook de jaarlijkse voortgangsrapportage over Turkije deel van uitmaakt. In deze voortgangsrapportage spreekt de Europese Commissie expliciet haar zorgen uit ten aanzien van de persvrijheid in Turkije in verband met onder meer de gevangenneming van journalisten. De Turkse regering heeft op dit terrein nieuwe hervormingen aangekondigd. Het is vooralsnog onduidelijk welke concrete wetswijzingen deel zullen uitmaken van dit vierde juridische hervormingspakket.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling die Turkije op dit gebied doormaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Worden deze journalisten mede op basis van artikel 301 uit het Turks wetboek veroordeeld?
Het Turkse ministerie van Justitie heeft laten weten dat er op dit moment geen journalist gevangen zit op basis van artikel 301. Dit artikel kan overigens alleen via een verzwaarde procedure, met expliciete instemming van de minister van Justitie, in de tenlastelegging worden opgenomen. Veroordelingen op artikel 301 komen in Turkije nauwelijks meer voor.
Bent u voornemens de Europese Commissie te vragen om in haar appreciatie van Turkije expliciet een oordeel te geven over de huidige persvrijheid in relatie tot het aantal gevangen journalisten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit onderwerp constante aandacht verdient, ook binnen de bilaterale dialoog met Turkije? Zo ja, kunt u aangeven op welke momenten u het afgelopen jaar met de Turkse autoriteiten hebt gesproken over de beperkte persvrijheid in het land?
Ja, dit onderwerp verdient en krijgt mijn voortdurende aandacht. Dit onderwerp is opgebracht tijdens de Wittenburgconferentie met Turkije in maart en bij het Staatsbezoek van President Gül aan Nederland in april 2012.
Kent u de berichten over de constatering van een VN «Group of Experts» dat Rwanda en Oeganda directe militaire steun geven aan de «M23» guerrillastrijders in Congo?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering van de VN «Group of Experts»?
Op 17 oktober jl. zijn conclusies uit het concept-eindrapport van de VN-Group of Experts uitgelekt in de media. Aangezien wij geen kennis hebben kunnen nemen van het volledige eindrapport, is het op dit moment nog niet mogelijk om tot een afgewogen oordeel over het rapport te komen of om nieuwe maatregelen te overwegen.
Op welke manier weegt u deze nieuwe bevindingen van de «Group of Experts» mee in beoordeling van de relatie met Rwanda en Oeganda, zoals u hebt toegezegd in antwoord op eerdere vragen?2 Geeft het stevige oordeel van de «Group of Experts» aanleiding om de relatie met deze landen te herzien, bijvoorbeeld door de (nu opgeschorte) sectorale steun aan Rwanda definitief stop te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat rebellen dit jaar ongeveer 5 000 vrouwen hebben verkracht in de oostelijke provincie Noord-Kivu in Congo en dat mensen worden ontvoerd en gedwongen te vechten voor de rebellen?3 Hoe beoordeelt u de huidige mensenrechtensituatie in Congo?
Ja. De mensenrechtensituatie in met name het Oosten van de Democratische Republiek Congo is momenteel zeer verontrustend. Mensenrechtenschendingen zoals vermeld in het door u genoemde bericht vinden op grote schaal plaats. Ook de straffeloosheid die hiermee gepaard gaat is zorgelijk.
Wat is, naast bovenstaande bevindingen over extern gedrag door Rwanda, uw reactie op de inhoud van het rapport van Amnesty International over de interne mensenrechtensituatie in Rwanda, waar onder meer melding wordt gemaakt van het vasthouden van mensen in illegale detentie in geheime gevangenissen, marteling tijdens illegale detentie, gebrek aan toegang tot medische hulp voor gedetineerden en gebrek aan een eerlijke rechtsgang?4 Hoe beschouwt u deze conclusies in het licht van de Nederlandse steun aan de Rwandese justitiesector, die tijdelijk is opgeschort? Geven deze conclusies aanleiding om de steun definitief op te schorten?
De door Amnesty genoemde zaken betreffen deels feiten die reeds in 2010 aan het licht kwamen en die Nederland, mede in EU-verband, bij verschillende gelegenheden bij de Rwandese autoriteiten onder de aandacht bracht. De Nederlandse steun aan de justitiesector heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van deze sector en biedt ruimte om de dialoog aan te gaan over verdere verbeteringen. Het besluit tot aanhouding van de begrotingssteun aan de justitiesector staat hier geheel los van.
Hoe beoordeelt u de zorgen van Amnesty International over het proces tegen de politica Victoire Ingabire, onder meer dat rechters vragen van de verdediging niet hebben toegelaten, dat rechters niet hebben doorgevraagd op de situatie dat medeverdachten belastende verklaringen hebben afgegeven tijdens hun verblijf in Kamp Kami, een militair kamp waar mensen illegaal werden vastgehouden en gemarteld, en dat de bewijslast voor eventuele marteling bij de verdachte ligt? Zet Nederland in op een eerlijk proces voor Victoire Ingabire? Zo ja, op welke manier?
De zorgen van Amnesty over het proces tegen Victoire Ingabire zijn ons bekend. De Nederlandse ambassade in Rwanda heeft het proces tegen Victoire Ingabire samen met partners nauwlettend gevolgd. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat het proces als geheel niet eerlijk is verlopen.
Hoe geeft Nederland de relatie vorm met Rwanda, nu dat land onlangs lid is geworden van de Veiligheidsraad? Dringt Nederland aan op naleving van internationale normen en mensenrechtenverdragen, zeker in het licht van bovenstaande schendingen van mensenrechten?
Nederland dringt in de bilaterale relatie met Rwanda regelmatig aan op naleving van internationale normen en mensenrechtenverdragen. Nu Rwanda per 1 januari 2013 toetreedt tot de VN-Veiligheidsraad zullen de ogen van de internationale gemeenschap nog sterker gericht zijn op de naleving van internationale normen en verdragen door dat land.
Het bericht dat het LangeLandZiekenhuis overgenomen wordt |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Loek Winter neemt LangelandZiekenhuis over»?1
Ik ben bekend met de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis. De Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht hebben in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter voor de overname van het ziekenhuis. Ik heb hierbij geen rol.
Wat is de verklaring voor de financiële problemen en het dreigende faillissement van het LangeLandZiekenhuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er sinds 2010 sprake is van een negatief operationeel resultaat. Door het negatieve resultaat gedurende deze jaren is het eigen vermogen geslonken en zal naar verwachting per eind 2012 negatief zijn. Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat, met in het verleden te veel ontvangen gelden van de zorgverzekeraars, lange termijn investeringen zijn gedaan in het ziekenhuis. Ze geven aan dat het waarschijnlijk niet gaat lukken om deze schulden op korte termijn te voldoen.
Is er een verband met de uitreding van het LangeLandZiekenhuis uit de A-12 coöperatie met de financiële problemen waarmee het ziekenhuis kampt? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Het ziekenhuis maakt sinds 2008 deel uit van de A12 coöperatie. Het doel van deelname aan de coöperatie was het leveren van betere zorg tegen lagere kosten. Volgens informatie van het ziekenhuis is inmiddels gebleken dat lidmaatschap van de coöperatie financiële problemen niet heeft kunnen voorkomen en dat de coöperatiepartners de problemen van het ziekenhuis niet kunnen oplossen. Daarom heeft het ziekenhuis gezocht naar een partner die mogelijk wel een oplossing voor de financiële problemen kan vinden.
Is u bekend hoe lang het LangeLandZiekenhuis financiële problemen heeft en hoe hoog de schuld is? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat de financiële problemen al spelen sinds 2010, toen voor het eerst sprake was van een negatief operationeel resultaat. De bankschuld bedraagt op dit moment ruim € 44 miljoen. Daarnaast dient € 23 miljoen overschotfinanciering terugbetaald te worden aan de zorgverzekeraars.
Heeft het LangeLandZiekenhuis een beroep gedaan op het College Sanering Zorginstellingen met betrekking tot de benarde financiële positie? Heeft de financiële positie van het LangeLandZiekenhuis te maken met het uitblijven bevoorschotting van zorgverzekeraars?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat ze geen beroep hebben gedaan op het College Sanering Zorginstellingen en dat de financiële positie van het ziekenhuis niets te maken heeft met het uitblijven van bevoorschotting door zorgverzekeraars.
Heeft het ziekenhuis al vergoedingen gekregen voor zorg die in 2012 is geleverd? Is u bekend of de financiële problemen van het LangeLand Ziekenhuis de kwaliteit van zorg en behandelingen beïnvloeden? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat er al declaraties ingediend en betaald zijn over 2012.
De IGZ heeft in de afgelopen maanden het LangeLand ziekenhuis meerdere malen bezocht en uitvoerig gesproken over de problemen die het ziekenhuis heeft en de mogelijk daaruit voortvloeiende gevolgen voor de kwaliteit van zorg. Om de kwaliteit van zorg te waarborgen heeft de bestuurder de IGZ eerder een aantal maatregelen toegezegd met name gericht op het reduceren van risicovolle situaties in de patiëntenzorg. Deze zijn door het ziekenhuis nagekomen. Zie ook mijn antwoord op vraag 18.
Hoeveel personeel is er ontslagen nadat private ondernemer Loek Winter de IJsselmeerziekenhuizen heeft overgenomen? Klopt het bericht dat de heer Winter alle onrendabele functies heeft afgestoten en 1/3 van het personeel heeft ontslagen?3 Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo neen, hoe zit het dan precies?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen op 31 december 2008 890 FTE in dienst had. In de jaarrekening van 2009 is vermeld dat hiervan 50 FTE boventallig is verklaard in 2009. Op 31 december 2009 was er, na het verdwijnen van 50 FTE boventallig personeel en 39 FTE door natuurlijk verloop, 801 FTE in dienst. Van het boventallig verklaarde personeel had 95% per eind 2009 reeds een andere baan gevonden. De boventalligheid heeft plaatsgevonden bij de bedrijfsvoering (Bedrijfsbureau, Facilitair Bedrijf, Financiën, ICT, P&O) en door het reduceren van een tweetal management lagen, ofwel allemaal op de niet-medische functies. Er is 5,6% van het personeel boventallig verklaard.
Daarnaast geeft de Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen aan dat het bericht dat alle onrendabele functies zijn afgestoten en 1/3 van het personeel ontslagen is niet klopt. Slechts «hoog complex, hoog risico» zorg is afgestoten en ondergebracht bij andere ziekenhuizen, conform de richtlijnen van de verschillende medische beroepsverenigingen.
Het ziekenhuis geeft aan dat de Stichting IJsselmeer ziekenhuizen per eind september 2012 809 FTE in dienst heeft; meer dan eind 2009. Per saldo zijn er dus banen gecreëerd door het ziekenhuis, zelfs na het afstoten van een aantal onderdelen, welke in 2009 nog wel onderdeel vormden van het ziekenhuis.
Wat vindt u van het volgende signaal dat Abvakabo FNV afgeeft: «In de laatste jaren ziet Abvakabo FNV nog een zorgwekkende ontwikkeling bij de voormalige IJsselmeer ziekenhuizen. Een toenemend aantal niet zorggebonden functies wordt ondergebracht in aan de IJsselmeerziekenhuizen gelieerde BV’s waarin de MC Groep van Loek Winter een meerderheidsbelang heeft. Deze ontwikkeling leidt niet onmiddellijk tot verlies van werkgelegenheid, maar wel tot een uitholling van de arbeidsvoorwaarden van ziekenhuismedewerkers. Zij worden niet langer uitbetaald volgens de cao Ziekenhuizen, maar op basis van minder goede bedrijfsregelingen. Dit geldt niet alleen voor medewerkers van allerlei facilitaire diensten, maar ook voor paramedisch personeel als fysiotherapeuten en diëtisten»?4
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft aangegeven dat het de visie van de IJsselmeer ziekenhuizen is om bij de medische of zorggebonden bedrijfsonderdelen die worden ondergebracht bij derden (omdat deze een betere kwaliteit leveren tegen lagere kosten), ook de zeggenschap daar te beleggen. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de fysiotherapeuten (6 medewerkers) en diëtisten (3 medewerkers), die werkzaam waren binnen het ziekenhuis. Noch de MC groep, noch een deelorganisatie daarvan heeft daar een meerderheidsbelang in.
Daarnaast heeft het ziekenhuis laten weten dat de medewerkers van het MC Facilitair Bedrijf, volgens marktconforme tarieven worden betaald. Deze marktconformiteit kan afwijken van de CAO-Ziekenhuizen, maar is conform wat bijvoorbeeld in de CAO-Schoonmaak of CAO-Horeca is afgesproken. De arbeidsvoorwaarden van de groep medewerkers, die eerder onder de CAO-Ziekenhuizen vielen, is voor de duur van het dienstverband gegarandeerd op het niveau van de CAO-Ziekenhuizen.
Is het waar dat de heer Winter als strategie om de kosten te drukken in het ziekenhuis in Lelystad, Emmeloord en Dronten niet medisch personeel afstoot en onderbrengt in aparte BV’s, waardoor de arbeidsvoorwaarden van het personeel onder druk komen te staan?
De Raad van Bestuur van de IJsselmeer ziekenhuizen heeft mij laten weten dat dit niet de strategie is van de IJsselmeer ziekenhuizen. Wel hebben de IJsselmeer ziekenhuizen voor wat betreft de facilitaire dienstverlening aansluiting gezocht met daarvoor vigerende marktconforme arbeidsvoorwaarden, die mogelijk af kunnen wijken van de CAO Ziekenhuizen. Arbeidsvoorwaarden voor personeel dat overgaat naar andere juridische entiteiten is, zoals onder het antwoord op vraag 8 beschreven, gegarandeerd.
Is u bekend of er door de financiële problemen ontslagen gaan vallen onder personeel van het LangeLandZiekenhuis? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat op dit moment nog niet bekend is of er ontslagen gaan vallen.
Is de heer Winter van plan in het LangeLandZiekenhuis ook zoveel mogelijk facilitair en niet medisch personeel in aparte BV’s onder te brengen? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Op dit moment zijn de plannen van de heer Winter nog niet bekend.
Hoe worden de arbeidsvoorwaarden van het personeel geborgd bij een ondernemer die gefocust is op het maken van winst?
De arbeidsvoorwaarden worden geborgd middels bekende mechanismen zoals conformeren aan CAO-Ziekenhuizen, inclusief de Algemeen Verbindend verklaring, advies en instemming van OR en de periodieke gesprekken met de vakverenigingen.
Vindt u dat, als het LangeLandZiekenhuis inderdaad door de heer Winter wordt overgenomen, er dan een goed sociaal plan moet komen, en dat er in ieder geval geen sprake kan zijn van gedwongen ontslagen?
Het is de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van het LangeLand Ziekenhuis om te zorgen voor een goede bedrijfsvoering, zodat de zorg op een kwalitatief goede en doelmatige manier wordt geleverd. Ik heb hierbij geen rol. Gezien de situatie bij het LangeLand Ziekenhuis, moeten er moeilijke keuzes gemaakt worden. Ik ga er vanuit dat de Raad van Bestuur daar zorgvuldig mee omgaat. Dat wil ondermeer zeggen dat de toepasselijke wet- en regelgeving wordt nageleefd. De ondernemingsraad moet bijvoorbeeld geconsulteerd worden over de plannen van het bestuur ten aanzien van het personeel. Wanneer er sprake zou zijn van ontslag van 20 of meer medewerkers tegelijkertijd, gelden ook voor het LangeLand Ziekenhuis de vereisten uit de Wet melding collectief ontslag (Wmco). Op grond van de Wmco moeten bijvoorbeeld de vakbonden worden geraadpleegd en toetst het UWV of het ontslag gegrond is. Verder zijn in hoofdstuk 15 van de CAO-Ziekenhuizen tal van afspraken vastgelegd die de werkgever in dergelijke gevallen minstens moet naleven.
Vindt u het acceptabel dat specialisten mogelijk aandeelhouder worden van een ziekenhuis, waardoor de schijn van belangenverstrengeling en het risico van overproductie en kwaliteitsverlies ontstaan? Bent u bereid maatregelen te nemen die dit onmogelijk maken? Zo neen, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat medisch specialisten inspraak hebben in en verantwoordelijkheid dragen voor het ziekenhuis. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door medisch specialisten een aandeel te laten nemen in het ziekenhuis. Dat kan er voor zorgen dat artsen bij hun handelen niet slechts hun eigen belang of dat van de vakgroep afwegen, maar ook het belang van het gehele ziekenhuis. Hierdoor wordt onder andere het kostenbewustzijn van artsen gestimuleerd. Bijvoorbeeld in het geval dat een arts moet kiezen tussen twee protheses van gelijke kwaliteit, maar met een ongelijke prijs. Het is dan in belang van het ziekenhuis om de goedkoopste te kiezen. Door aandeelhouderschap worden artsen gestimuleerd om doelmatiger te werken en beter samen te werken met andere vakgroepen. Dat is goed voor de kwaliteit van de zorg en kan kosten besparen. Ik ben niet bezorgd over belangenverstrengeling, overproductie of kwaliteitsverlies als gevolg van aandeelhouderschap. Medisch specialisten hebben een grote mate van professionaliteit en zijn gehouden om goede zorg te verlenen. Het leveren van minder kwaliteit zou de naam en reputatie van het ziekenhuis schaden en dat zou niet in het belang van de artsen/aandeelhouders zijn. Overproductie wordt tegengegaan door goede inkoop van de zorgverzekeraar en – als vangnet – het macrobeheersingsinstrument.
In hoeverre vindt u het wenselijk dat er een netwerk van privaat gefinancierde ziekenhuizen ontstaat? Wat is het oordeel van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Mededingingsautoriteit hierover?
Ik heb geen oordeel over de wijze van financiering van ziekenhuizen, anders dan dat dit zich binnen de bestaande regelgeving moet voltrekken. Over een eventuele overname van het LangeLand Ziekenhuis is nog geen definitief besluit genomen. Indien dit doorgang heeft, zal de overname moeten worden voorgelegd aan de NMa die deze dan zal beoordelen. Ook zal de NZa dan een zienswijze uitbrengen.
In hoeverre bent u betrokken bij de dreigende overname?
Ik heb hierbij geen rol. Ik ben niet verantwoordelijk voor de continuïteit van een individuele zorgaanbieder. Dat is de verantwoordelijkheid van het LangeLand Ziekenhuis zelf. Wel ben ik verantwoordelijk voor de continuïteit van cruciale zorg. Het LangeLand Ziekenhuis is echter niet nodig voor de continuïteit van de cruciale zorg.
Zijn er meer overnamekandidaten? Zo ja, welke?
Het ziekenhuis heeft aangegeven dat drie kandidaten zich de afgelopen maanden hebben gemeld bij het ziekenhuis. Alle kandidaten hebben de gelegenheid gekregen zich te presenteren aan de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht van het ziekenhuis. Op basis van deze presentaties hebben de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht in samenspraak een keuze gemaakt voor de heer Winter.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg op de hoogte van de problemen binnen het LangeLandZiekenhuis en ziet zij strenger toe op de kwaliteit van zorg? Hoe wordt de kwaliteit en toegankelijkheid van het LangeLandZiekenhuis gewaarborgd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het borgen van de veiligheid in de zorg krijgt zijn invulling in afspraken die met de bestuurder worden gemaakt onder andere met betrekking tot hoog complexe behandeling en de afbakening in de spoedzorg. De IGZ monitort of deze afspraken door het ziekenhuis worden nagekomen.
Een mogelijke preventieve aanval op Iran |
|
Harry van Bommel |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Britten weigeren VS hulp bij voorbereiden aanval op Iran»»?1
Ja.
Is Nederland, net als Groot-Brittannië, formeel of informeel door de Verenigde Staten benaderd om op enigerlei wijze mee te werken aan de voorbereidingen van de Verenigde Staten voor een mogelijke aanval op Iran? Indien ja, wat is er precies gevraagd en hoe heeft Nederland hier op gereageerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Heeft Nederland op enigerlei wijze reeds meegewerkt aan de voorbereidingen van de Verenigde Staten dan wel Israël voor een mogelijke aanval op Iran? Indien ja, hoe is hier precies aan meegewerkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Bent u bekend met het juridisch advies van het Britse ministerie van Justitie dat stelt dat een preventieve aanval op Iran tegen het internationaal recht indruist omdat het land nu geen «duidelijk en dringend» gevaar vormt? Indien ja, kunt u dit aan de Kamer beschikbaar stellen? Indien neen, bent u bereid u hiervan op de hoogte te laten stellen door uw Britse collega’s en het vervolgens met de Kamer te delen?
Nee, het interne Britse juridisch advies is mij niet bekend. Ik zie geen aanleiding Britse juridische advisering op te vragen.
Deelt u de opvatting in het Britse juridisch advies dat een aanval op Iran op dit moment indruist tegen het internationaal recht? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit advies is mij niet bekend.
Beschikt u momenteel over een juridisch advies of wordt er momenteel gewerkt aan een juridisch advies van bijvoorbeeld de externe volkenrechtelijk adviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken, professor André Nollkaemper, en/of van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken met betrekking tot een mogelijke preventieve aanval op Iran? Indien neen, bent u bereid de externe volkenrechtelijk adviseur en/of de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken om dit advies te vragen? Indien neen, waarom niet? Bent u bereid, indien u reeds over een juridisch advies hierover beschikt, dit met de Kamer te delen? Indien neen, waarom niet. Kunt u uw antwoord toelichten?
Intern is schriftelijk geadviseerd over volkenrechtelijke vragen met betrekking tot mogelijk preëmptief of preventief optreden. Dergelijke interne juridische adviezen dienen vertrouwelijk te blijven voor een onbelemmerde interne meningsvorming. Zie overigens ook de regeringsreactie op het AIV/CAAV-advies «Preëmptief optreden» dd. 29 oktober 2004. De kern hiervan is overgenomen in de notitie «Rechtsgrondslag en mandaat van missies met deelname van Nederlandse militaire eenheden» dd. 22 juni 2007 (TK 29 521, nr. 41 (2007)).
Deelt u de opvatting dat Nederland geen enkele medewerking moet verlenen aan welk land dan ook ter voorbereiding van een preventieve aanval op Iran? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voorbereidingen voor een preventieve aanval op Iran zijn mij onbekend. Er is dus geen sprake van Nederlandse medewerking bij dergelijke voorbereidingen.
Massale hongerstaking in Turkse gevangenissen |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat circa 700 Koerdische gevangenen in Turkije in hongerstaking zijn sinds 12 september jl.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de melding van de mensenrechtenorganisatie IHD dat er berichten zijn dat de hongerstakers geslagen en geïsoleerd zijn en dat hen vitamine B1, zout en suikerwater wordt onthouden?
In de voortgangsrapportage van de Europese Commissie van 10 oktober 2012 constateert deze dat er de laatste tijd sprake is van een zekere verbetering, maar dat omstandigheden in detentiecentra en gevangenissen in Turkije nog steeds variëren. De Europese Commissie constateert ook dat hierbij inadequate behandeling van gevangenen nog steeds voorkomt. Het kabinet is van mening dat Turkije deze constatering van de Commissie ter harte moet nemen.
De Turkse autoriteiten weerspreken de berichten dat de hongerstakers geen adequate medische voorzieningen krijgen. Zowel premier Erdoğan als minister van Justitie Ergin hebben gezegd dat medische voorzieningen beschikbaar zijn voor hongerstakers die dat nodig hebben. Op 24 oktober heeft minister Ergin een bezoek aan hongerstakers in een gevangenis in de buurt van Ankara gebracht. Op 1 november heeft de Turks parlementaire commissie voor Mensenrechten een bezoek gebracht aan een aantal hongerstakers om zich een beeld te vormen van hun situatie.
Is het waar dat het Turkse Ministerie van Justitie artsen de toegang tot de hongerstakers heeft geweigerd? Acht u dit in overeenstemming met internationaal aanvaarde normen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Koray Caliskan van de Istanbul Bosporus Universiteit dat de eisen van de hongerstakers om zich in het Koerdisch te mogen verdedigen voor de rechtbank, evenals het recht op onderwijs in het Koerdisch, gerechtvaardigd zijn? Indien neen, waarom niet?
Nederland steunt verbetering van de politieke, economische en sociaal-culturele positie van minderheden in Turkije, waaronder de Koerdische gemeenschap. In de voortgangsrapportage van de Europese Commissie van 10 oktober 2012 signaleert deze dat het huidige constitutionele herzieningsproces in Turkije de gelegenheid biedt om langlopende kwesties, zoals de Koerdische in goede banen te leiden. Hieronder vallen ook kwesties als taal en cultuur. Het kabinet deelt de mening dat dit herzieningsproces hiertoe een uitgelezen kans biedt.
Deelt u de opvatting dat er gezien de duur van de hongerstaking sprake is van een kritieke situatie waar zo snel mogelijk een einde aan moet komen? Indien ja, bent u bereid om contact te zoeken met uw Turkse ambtsgenoot om uw zorgen kenbaar te maken en aan te dringen op een oplossing?
Nederland zal zowel bilateraal als samen met de Europese Commissie aandacht aan de positie van de Koerden blijven besteden. De recente hongerstaking vormt hiertoe een extra aansporing. Deze onderstreept nog eens de noodzaak om enerzijds de omstandigheden in detentiecentra te verbeteren en anderzijds te komen tot een politieke oplossing van het Koerdisch vraagstuk.
Het bericht dat leden van Al Shabaab terugkeren uit Somalië naar onder andere Kenia |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat leden van Al Shabaab terugkeren uit Somalië naar onder andere Kenia?1
Ja.
Is bekend hoeveel oud-strijders Somalië hebben verlaten en naar Kenia zijn getrokken? Is er informatie over de verspreiding naar andere landen in de Arabische regio?
Aangezien Al Shabaab in de afgelopen maanden nadrukkelijk in het defensief is gedrongen, is het aannemelijk dat een deel van de strijders zijn toevlucht heeft genomen naar landen in de regio. Met name Jemen en Kenia worden in dat verband genoemd. Tegelijkertijd bestaat de indruk dat een deel van de strijders is uitgeweken naar andere gebieden in Somalië, zoals Puntland en Somaliland. Ook zijn er berichten dat strijders zich hebben afgekeerd van Al Shabaab, en verspreid zijn teruggekeerd naar hun plaats van herkomst. Ik beschik niet over exacte aantallen of gedetailleerde informatie over de verspreiding.
Is er sprake van versterkte samenwerking tussen verschillende Jihadistische bewegingen in de regio? Zo ja, hoe ziet die samenwerking er uit? Welke gezamenlijke initiatieven nemen betrokken landen om deze samenwerking te voorkomen?
Er wordt algemeen aangenomen dat er sprake is van een opportunistische, tactische vorm van samenwerking (bijv. ad-hoc trainingsactiviteiten). Van structurele, strategische samenwerking lijkt geen sprake. De landen in de regio hebben verschillende initiatieven genomen in de bestrijding van terrorisme. De African Union Mission in Somalia (AMISOM) bestaat uit vredestroepen van verscheidene landen uit de regio (Uganda, Burundi, Djibouti en Kenia) en voert een offensief tegen Al Shabaab in Somalië. Daarnaast bevorderen regionale organisaties als de East African Community (EAC) en de Common Market for Eastern and Southern Africa (COMESA) de samenwerking met betrekking tot zaken als grenscontrole, onderzoek en informatiedeling tussen veiligheidsdiensten. In het kader van de Intergovernmental Authority on Development (IGAD) worden juridische instrumenten ontwikkeld om de samenwerking in de regio te versterken (rechtshulp en uitleveringsverdragen).
Klopt de aanname uit het artikel dat er zich ook Europese burgers bevinden onder deze Al Shabaab strijders? Is er ook sprake van betrokkenheid van Nederlanders?
Er zijn al geruime tijd berichten dat er zich Europese burgers bevinden onder de Al Shabaab strijders. Het is niet uit te sluiten dat zich daaronder ook personen met de Nederlandse nationaliteit bevinden.
Vindt hierover overleg plaats met de Keniaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
In de politieke dialoog met de Keniaanse autoriteiten speelt de veiligheidssituatie, inclusief de dreiging van terrorisme, een belangrijke rol. Deze dialoog wordt zowel bilateraal als in EU-verband gevoerd.
Klopt de constatering dat verdachten van terrorisme vaak niet worden opgepakt als gevolg van corruptie bij de Keniaanse politie?
De Keniaanse autoriteiten zijn actief in het opsporen, arresteren en vervolgen van terrorismeverdachten, en hebben daarmee veel aanslagen voorkomen. Hiermee is echter nog geen sprake van een effectief en gecoördineerd beleid voor terrorismebestrijding. In hoeverre dit te wijten is aan corruptie binnen het politieapparaat is moeilijk te bepalen. In elk geval is er aanleiding kritisch naar het functioneren van de politie te kijken. Daarbij mag niet uit het oog worden verloren dat de bestrijding van terrorisme een veelzijdige en moeilijke opgave is.
Op welke manier is er binnen de ontwikkelingsrelatie met Kenia aandacht voor de samenwerking tegen terrorisme en hoe wordt samengewerkt met de Keniaanse politie om haar effectiviteit op dit gebied te vergroten?
In aanvulling op de in antwoord op vraag 5 genoemde politieke dialoog steunt Nederland het Zuid-Afrikaanse Institute for Security Studies, dat een regionaal trainingsprogramma voor politie en aanklagers gericht op terrorismebestrijding uitvoert. Daarnaast draagt Nederland onder meer via Keniaanse civil society organisaties bij aan het proces van politiehervorming.
Het bericht dat er opnieuw wantoestanden zijn bij Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wordt u ook zo moe van weer een artikel over slechte zorg bij Cordaan?1
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat de bewoner vier dagen lang geen zorg heeft gehad en met een acute longontsteking op de intensive care in het ziekenhuis werd opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is op dit moment de stand van zaken binnen Cordaan, zijn er meerdere bewoners die niet de zorg krijgen die zij nodig hebben? Wilt u uw antwoord toelichten?
Wat is de staat van het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij Cordaan op dit moment?2
Hoe heeft dit kunnen gebeuren bij een zorginstelling die een jaar lang onder het vergrootglas heeft gelegen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg?3
Hoeveel klachten zijn er binnengekomen van zorg die tekortgeschoten is binnen Cordaan? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cordaan levert – op diverse locaties – AWBZ-zorg aan ca. 10 000 cliënten. In 2011 zijn bij de instelling 800 klachten ingediend. Deze gaan over de zorginstelling, de zorgverlening of de kwaliteit van zorg. Klachten over de zorginstelling of over de ontvangen zorg moeten primair ingediend worden bij de zorgaanbieder zelf.
Wat vindt u van de reactie van Cordaan, dat zij zich niet herkent in de noodkreet van deze mensen? Deelt u de mening dat het bestuur de problemen van de hoge werkdruk en het chronische personeelstekort niet erkent? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het feit dat Cordaan zelf een onderzoek instelt naar de gebeurtenissen, betekent dat zij de problemen en de klacht van de familie serieus neemt. Cordaan erkent dat het buitengewoon vervelend is voor de cliënt en familie als de zorg niet naar tevredenheid en verwachting geleverd wordt. Zij stelt een onafhankelijk onderzoek in, omdat zij het belangrijk vindt goed uit te zoeken wat er gebeurd is.
Herinnert u zich de bezetting van een verpleeghuis bij Cordaan afgelopen juni door het personeel dat in opstand kwam, doordat in het afgesloten cao-akkoord niets gedaan werd aan flexibilisering, hoge werkdruk en de waardering van zorgverleners? Bent u bereid dit keer wel maatregelen te treffen om te zorgen dat personeel in de zorg kan werken onder betere arbeidsomstandigheden, zodat het goede kwalitatieve zorg kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Ja ik herinner mij die actie, maar ik sta op het standpunt dat ik geen verantwoordelijkheden heb voor en/of bevoegdheden bij CAO-onderhandelingen, en wens die ook niet te hebben. Zaken rond arbeidsvoorwaarden en CAO zijn bij uitstek een aangelegenheid van werkgevers, werknemers en hun vertegenwoordigers
Vogelvrije conciërges |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Conciërges vogelvrij»?1
Ja.
Hoe verhouden de cijfers in dit onderzoek van CNV Onderwijs – waaruit blijkt dat 80% van het onderwijsondersteunend personeel te maken heeft gehad met vormen van (verbaal) geweld – zich tot de cijfers door u genoemd in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor incidentenregistratie waaruit blijkt dat 7% van de leerlingen en personeel op scholen zich niet veilig voelt? Is in dit onderzoek ook het onderwijsondersteunend personeel ondervraagd?
De cijfers waar u aan refereert zijn afkomstig uit de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Deze monitor wordt iedere twee jaar in opdracht van mij uitgevoerd. Voor deze monitor wordt ook het onderwijs ondersteunend personeel bevraagd. Uit het eerste concept van de monitor 2012 komt naar voren dat circa 93% van het personeel zich veilig voelt op school en dat 7% zich onveilig voelt. De veiligheidsgevoelens van onderwijzend en ondersteunend personeel blijken niet wezenlijk te verschillen. Eind dit jaar verschijnt de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen 2012. Zodra deze afgerond is zal ik deze aan uw Kamer beschikbaar stellen.
Het onderzoek van CNV onderwijs is anders van opzet en is op dit onderdeel niet vergelijkbaar met de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Uit het onderzoek van CNV onderwijs blijkt wel dat het onderwijs ondersteunend personeel de veiligheidssituatie op school gemiddeld een 8 geeft. Dat is een ruime voldoende. Dat neemt niet weg dat de in het onderzoeksrapport genoemde voorbeelden van incidenten verontrustend zijn en dat blijvende aandacht voor de veiligheid op school noodzakelijk is.
Bent u van mening dat scholen zich voldoende realiseren hoe wijdverbreid agressief gedrag op scholen verspreid is en er voldoende tegen doen? Hoe verhoudt zich de houding van de sectororganisaties hiermee, die zich altijd hebben verzet tegen het wetsvoorstel dat verplichte registratie van incidenten regelt?
Ik ben met u eens dat de aandacht voor veiligheid op scholen niet mag verslappen. De VO-raad en PO-Raad hebben publiekelijk hun zorg over de voorbeelden in het genoemde onderzoek uitgesproken. Deze sectorraden zijn ook actief om agressie en geweld in hun sector terug te dringen. Dit doen de sectorraden deels zelf, zoals door de handreiking «Leren van incidenten». Ook zaten de sectorraden en de vakbonden samen met OCW in de begeleidingscommissie van het programma Veilige Publieke Taak Onderwijs. Samen met de sectororganisaties en de vakbonden zal ik binnenkort om de tafel gaan om tot afspraken over een gezamenlijke aanpak tegen agressie en geweld in het onderwijs te komen voor de komende periode.
Deelt u de mening dat er naast de verplichte registratie van incidenten op korte termijn een actieplan moet worden opgesteld door de diverse betrokken partijen om hufterig en agressief gedrag op scholen door leerlingen, ouders en personeel tegen te gaan?
Ik ben met u eens dat een gezamenlijke aanpak van sectororganisaties en vakbonden nodig is om tot de aanpak van agressie tegen onderwijspersoneel te komen. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat het sinds 2010 mogelijk is de strafeis in gevallen van agressie tegen personeel met een publieke functie te verdubbelen? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen dat daadwerkelijk gebeurd is als het gaat om onderwijspersoneel?
Sinds 2011 wordt, voor dergelijke gevallen van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak, zelfs een driemaal zo hoge strafeis voorgeschreven. Tijdens het Algemeen Overleg over Veilige Publieke Taak van 8 maart 2011 heeft de minister van Veiligheid en Justitie toegezegd te volgen in hoeverre rechters ook daadwerkelijk deze hogere strafeisen van het OM volgen en derhalve zwaarder straffen. Uit een eerder onderzoek uit 2010 bleek dat rechters bij het opleggen van straffen de verhoogde strafeisen vaak volgen (de hoogte van de gemiddelde straf bleek 93% te zijn van de hoogte van de gemiddelde strafeis). Jaarlijks wordt nu gevolgd welke straffen er door het OM worden geëist en of de rechters deze ook volgen. Het herhaalonderzoek wat betrekking heeft op de cijfers van 2011 wordt nu afgerond en zal door de minister van Veiligheid en Justitie binnenkort naar uw Kamer worden verzonden.
Het bericht ‘Klokkenluidster op non-actief’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klokkenluidster op non-actief»?1
Ja.
Klopt het bericht dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) klachten ontving van medewerkers van zorgvilla De Luchte, en dat de namen van de klagers bij de directie van de instelling bekend zijn gemaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is de directie dan achter de naam van de klokkenluidster gekomen?
Een anonieme melder, die aangaf ex-medewerker te zijn, heeft begin 2012 bij de IGZ melding gedaan over de situatie bij Villa De Luchte. Verder zijn er door individuen geen meldingen gedaan bij de IGZ. Wel zijn er meldingen gedaan door de Abvakabo en een andere zorginstelling. Ook heeft een journalist bij de IGZ gemeld dat verschillende (ex-)medewerkers klachten hadden over de arbeidsomstandigheden. Op basis van de meldingen heeft de IGZ onaangekondigd een bezoek afgelegd.
De IGZ heeft geen namen van medewerkers doorgegeven aan het bestuur van de instelling. Villa De Luchte is echter een kleine instelling met een beperkt aantal medewerkers, waardoor het bestuur mogelijk een idee heeft van de (ex-)medewerkers die de pers te woord hebben gestaan.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat een medewerkster, die zich inzet voor een betere kwaliteit van zorg en daarvoor de Inspectie inschakelt, bang moet zijn voor haar baan?
Zoals gezegd heeft de IGZ slechts een anonieme melding gehad, waarbij de melder aangaf een ex-medewerker te zijn. Het is dus niet bekend of de medewerkster genoemd in het artikel melding heeft gedaan bij de IGZ. De overheid erkent de maatschappelijke waarde van klokkenluiders. Daarom is op 1 oktober 2012 jl. het Adviespunt Klokkenluiders opgericht. Dit is een onafhankelijk advies- en verwijspunt voor klokkenluiders die werken bij de overheid of in de private sector en is opgericht om klokkenluiders te adviseren en te ondersteunen. Klokkenluiders kunnen zich tot dit adviespunt wenden indien daar behoefte aan is, bijvoorbeeld bij een arbeidsrechtelijk geschil.
Deelt u de mening dat de Inspectie nooit of te nimmer klachten van medewerkers bij een instelling terug mag leggen omdat bij herhaling2 blijkt dat dit kan leiden tot een heksenjacht tegen de zorgmedewerker(s)?
De IGZ legt een melding nooit zonder schriftelijke toestemming van de melder voor aan de zorginstelling.
Wanneer de Inspectie concludeert dat er hier sprake is van wanbestuur, worden de bestuurders dan hoofdelijk aansprakelijk gesteld zoals de motie-Gerbrands (PVV) beoogt?3 Zo nee, waarom niet?
Op 5 juni 2012 is de motie Gerbrands (PVV)4 aangenomen waarin de regering wordt verzocht de corporate governance regelgeving dusdanig aan te passen dat het mogelijk wordt om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor het leveren van slechte kwaliteit van zorg.
Het is op dit moment al mogelijk om bestuurders hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor schade die door hun handelen is veroorzaakt. Een rechtspersoon kan een (voormalig) bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stellen. De overheid heeft deze mogelijkheid niet. De rechter beoordeelt of een bestuurder tegenover de rechtspersoon aansprakelijk is voor de schade en of hij hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
Het kabinet zal komen met een visie op governance in de zorg. Hierbij zal aansprakelijkheid van bestuurders ook worden meegenomen.
Bent u bekend met het rapport van het Britse Office of Fair Trading (OFT) over betaal- en boekingskosten1 en de op basis daarvan in het Verenigd Koninkrijk eind 2011 goedgekeurde wetgeving2 die een einde maakt aan het «betalen om te betalen»?
Ja.
Vindt u de introductie van vergelijkbare wetgeving in Nederland wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Bent u bekend met de Europese consumentenrichtlijn (2011/83/EU) waarin in artikel 19 wordt gesteld dat de kosten voor de consument niet de kosten voor de verkoper mogen overschrijden? Waarom geldt deze richtlijn niet voor aanbieders van passagiersvervoer (luchtvaart)? Zijn er andere sectoren uitgezonderd?
Deelt u de mening dat de doorberekende kosten voor betalingsverkeer niet boven de kostprijs behoren te liggen? Geldt er in Nederland een maximum voor de prijs die een bedrijf een consument mag berekenen voor het gebruik van een betaalpas, creditcard of een ander betaalmiddel of betaalwijze? Zo nee, zou u een dergelijke maximumprijs wenselijk vinden?
Bent u bekend met de hoge boekingskosten bij luchtvaartmaatschappijen zoals Ryanair, Easyjet, KLM en Lufthansa, bij gebruik van een creditcard oplopend tot € 15 per ticket voor een enkele reis, waarbij in sommige gevallen bovendien geen alternatieve kosteloze betaalwijzen voorhanden zijn? Wat is uw mening over deze hoge boekingskosten?
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat bij boekingen alleen met dure creditcards kan worden betaald en er geen alternatieven voorhanden zijn? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de sectoren en te bevorderen dat er ook goedkopere en/of gratis betalingsalternatieven worden aangeboden?
Bent u bekend met de aanbeveling van de Stichting Reclame Code3 in de zaak tussen Ryanair en ANVR waarin de Stichting oordeelde dat de onvermijdbare boekingskosten bij Ryanair ook in de advertentieprijs moesten worden meegenomen? Deelt u de mening dat deze onvermijdbare kosten in de prijs moeten worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u dit afdwingen?
Ja, de uitspraak van de Stichting Reclame Code is mij bekend.
Onvermijdbare kosten behoren in de prijs te worden meegenomen zodat de consument in staat wordt gesteld een reële prijsvergelijking te maken van de aanbiedingen op de markt. Er is verschillende wet- en regelgeving die hierbij relevant is. In dat licht zij gewezen op artikel 23 van Verordening 1008/2008 met betrekking tot prijstransparantie (op het tijdstip van publicatie van de prijs van het vliegticket moeten alle onvermijdbare kosten en heffingen daarbij vermeld worden) en afdeling 3A van titel 3 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, welke afdeling betrekking heeft op oneerlijke handelspraktijken. De Consumentenautoriteit ziet toe op de naleving van deze wetgeving door de reisbranche en handhaaft waar nodig. Zo heeft de Consumentenautoriteit in haar Agenda «ondoorzichtige prijzen in de reisbranche» als aandachtsgebied voor 2012–2013 benoemd. De Consumentenautoriteit wil dat consumenten duidelijker geïnformeerd worden over de prijs van het standaardaanbod. Dit betekent dat duidelijk dient te zijn wat is inbegrepen in dit aanbod.
In dat kader consulteert de Consumentenautoriteit stakeholders over een aantal uitgangspunten voor prijstransparantie en binnenkort brengt zij deze onder de aandacht van de branche.
Het bericht ‘Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel’ |
|
Frans Timmermans (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw opvatting over het artikel «Dit is een klassiek voorbeeld van kinderhandel»?1
Het artikel laat zien dat de problematiek van transfers van minderjarige spelers in de voetbalwereld nog steeds actueel is. Wat betreft de inhoud, kan ik geen oordeel geven over de specifieke casussen die aangehaald worden in het artikel. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat van betrokken partijen verwacht mag worden dat zij bestaande sportregels en regels van goed fatsoen in acht nemen.
Hoe verhoudt zich dit tot uw reactie op het artikel «De Slavische slavencontracten»?2
Ik blijf van mening, zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere vragen naar aanleiding van het aangehaalde artikel heb ik aangegeven (Kamerstukken II, Aanhangsel Handelingen, 2011–2012, nr. 2923), dat clubs niet moeten willen werken met spelers die aan wurgcontracten gebonden zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en financiële belangen te kijken maar ook naar de maatschappelijke voorbeeldfunctie die van het voetbal kan uitgaan. Ik heb in mijn eerdere beantwoording al duidelijk gemaakt dat ik de handel in jonge spelers ten principale verwerpelijk vind en dat deze handel door betrokken partijen (te weten de ouders, de clubs, de makelaars en de (inter)nationale federaties en bonden) bestreden moet worden.
Als de wet wordt overtreden is dit ook een zaak van de overheid. Betrokken partijen moeten lang voor deze grenzen zijn bereikt, hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de financieel directeur van de Nederlands landskampioen voetbal zegt niets te weten over het aantrekken van een minderjarige speler die wordt uitgebuit door zijn makelaar op de «kindertransfermarkt», terwijl wel de contracten in het bezit zouden zijn van de betreffende voetbalclub?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de eerste en tweede vraag. Ter aanvulling daarop kan ik melden dat de KNVB Ajax zal verzoeken om de contracten aan de bond te doen toekomen.
Bent u, na 5 maanden wachten, nu wel geïnformeerd over de vraag wat de KNVB heeft gedaan richting de FIFA om een einde te maken aan de wurgcontracten die worden afgesloten door voetbalmakelaars zonder licentie? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft mij laten weten dat het nog steeds overleg voert met betrokkenen, onder meer met de FIFA, om te komen tot aanpassing van de betreffende regelgeving. Het lastige in deze is dat de KNVB op vele situaties, waaronder de in het artikel beschreven casus, geen rechtstreekse invloed heeft. Dit geldt in het bijzonder wanneer het personen betreft die geen licentie hebben en dus ook niet onder de (werkingssfeer van de) regelgeving van de KNVB of FIFA vallen. In dergelijke gevallen kunnen uitsluitend de spelers en/of clubs (tuchtrechtelijk) ter verantwoording worden geroepen voor het zaken doen met niet-gelicentieerde spelersmakelaars.
Welke maatregelen heeft de KNVB de afgelopen 20 jaar genomen tegen makelaars die zich niet houden aan de regels en werken zonder licentie? Kunt u daar een overzicht van doen toekomen?
Tegen personen zonder een licentie kan de KNVB niet optreden. Zij vallen niet onder de regelgeving van de KNVB. In die gevallen kan de KNVB uitsluitend optreden tegen de spelers en clubs die gebruik maken van de diensten van een spelersmakelaar zonder licentie. Geregeld hebben de aanklager en de integriteitscommissie van de KNVB dienaangaande vooronderzoek gedaan.
Vanaf het seizoen 2004/2005 hebben er in totaal 74 tuchtzaken aangaande spelersmakelaars plaatsgevonden, waarvan een aantal betrekking had op het niet voldoen aan administratieve verplichtingen (bijvoorbeeld het inleveren van spelerslijsten). Het grootste deel van de tuchtzaken aangaande spelersmakelaars is geseponeerd vanwege gebrek aan bewijs. In de praktijk blijkt het vaak moeilijk om dergelijke zaken bewijstechnisch rond te krijgen omdat het niet lukt om de, voor een tuchtrechtelijke veroordeling vereiste, twee bewijsmiddelen boven water te krijgen.
Er wordt door de KNVB ook regelmatig onderzoek gedaan naar clubs, makelaars en spelers naar aanleiding van berichten in de media. Echter hieruit vloeien meestal geen tuchtzaken voort (deze zaken zitten dan ook niet in het voornoemde aantal van3. Ook in deze gevallen lukt het vaak niet om de zaken bewijstechnisch rond te krijgen.
Wat is uw mening over de opgelegde straffen en maatregelen in relatie tot de hoeveelheid incidenten rond makelaars?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording op de Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven (zie de verwijzing naar de Kamerstukken in het antwoord op vraag 2), heb ik vertrouwen in de regelgeving van de KNVB en het toezicht dat de bond daarop houdt. Partijen moeten zich houden aan de regels van de KNVB (en de FIFA) en het is aan de nationale bond die een licentie verstrekt aan een spelersmakelaar om controle hierop uit te oefenen en maatregelen te treffen indien niet aan de regelgeving wordt voldaan. Spelersmakelaars die een licentie van de KNVB hebben verkregen, moeten contracten ter registratie aan de KNVB voorleggen. Indien hierin bepalingen staan die strijdig zijn met de regelgeving, dan onderneemt de KNVB actie. Verder is het aan partijen wat zij af willen spreken in een contract. Een speler, en zijn ouders (in het geval van minderjarigen), hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid.
Het voorgaande geldt voor de situatie op nationaal niveau, echter de aanpak zal ook op mondiaal niveau moeten plaatsvinden aangezien het contracteren van (zeer) jeugdige spelers wereldwijd voorkomt.
De regelgeving omtrent dit onderwerp op internationaal niveau wordt door de FIFA opgesteld en gehandhaafd. Voor internationale voetbaltransfers van spelers tot en met de leeftijd van 18 jaar geldt (buiten de EU) een verbod (tenzij de ouders verhuizen naar het land waar de nieuwe club is gevestigd, om niet-voetbal gerelateerde redenen). Binnen de EU zijn transfers tot 16 jaar verboden; voor transfers van 16–18 jarigen gelden stringente voorwaarden.
De FIFA heeft het huidige licentiesysteem van spelersmakelaars geëvalueerd en is van mening dat het systeem te diffuus en makkelijk te omzeilen is. Om die reden is de FIFA op dit moment doende een nieuw reglement op te stellen, waarbij wordt bezien of een vorm van certificering mogelijk is.
Is deze aanpak van spelersmakelaars afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u de bereidheid in nationaal en Europees verband overleg te voeren met uw collega’s om te komen tot een eenduidige aanpak van makelaars zonder licentie, tien- tot twintigjarig durende wurgcontracten van jeugdspelers en een stevige en strafrechtelijke aanpak van de «kindertransfermarkt»? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Op EU-niveau wordt momenteel een discussie gevoerd over spelersmakelaars en transfers, in het bijzonder voor minderjarigen. Dit gebeurt in het kader van een EU Expertgroep «Goed bestuur in de sport». In het onderdeel «spelersmakelaars & transfersysteem» van deze EU Expertgroep wordt gekeken hoe de toegang tot, en het toezicht op, het beroep van spelersmakelaars geoptimaliseerd kan worden en hoe er in de EU omgegaan kan worden met de transferregels voor met name jonge spelers. Nederland neemt actief deel aan deze EU Expertgroep, die in 2013 een advies zal uitbrengen aan de Raadswerkgroep Sport. Naar verwachting zal het daarna onderwerp van bespreking zijn in een Raadsbijeenkomst van de EU Sportministers.
Bent u bereid te komen tot eenduidige regelgeving op nationaal en Europees niveau, waarbij spelersmakelaars zich moeten onthouden van werkzaamheden voor spelers onder de 16 jaar? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het Europees handelsverbod op cosmetica die getest is op dieren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de antwoorden van Europees commissaris Dalli op vragen van de Europarlementariërs Merkies (PvdA), De Jong (SP), Eickhout (GL) en Taylor over een mogelijke versoepeling van het totaalverbod op de handel van op dieren geteste cosmetica dat op 1 januari 2013 zou ingaan?1
Ja, deze antwoorden zijn mij bekend.
Wat is uw reactie op de mogelijkheid die commissaris Dalli noemt dat de ingangsdatum van 1 januari 2013 blijft gehandhaafd, maar dat er ook na 2013 voor bepaalde ingrediënten en producten uitzonderingen aangevraagd kunnen worden?
De mogelijkheid voor uitstel of uitzondering op het per 11 maart 2013 ingaande handelsverbod wordt al enige tijd door de Europese Commissie onderzocht. Tot op heden is de Commissie echter niet met een concreet voorstel gekomen. Zolang er geen voorstel ligt kan ik hier niet inhoudelijk op reageren maar zoals ik in eerdere overleggen met de Tweede Kamer al gemeld heb ben ik geen voorstander van uitstel van het handelsverbod.
Herinnert u zich de motie van de leden Van Dekken en Ouwehand die regering oproept zich in te zetten voor handhaving van het totaalverbod?2
Ja, die herinner ik mij.
Hebt u de afgelopen maanden contact gehad met commissaris Dalli over het verbod? Zo ja, waar bestond dit contact uit?
Er is geen direct contact geweest tussen mij en de commissaris over dit onderwerp in de afgelopen periode. Op ambtelijk niveau is er wel contact geweest met de Commissie over het handelsverbod en daar is herhaaldelijk uitgedragen dat ik geen voorstander ben van uitstel van het verbod.
Bent u ervan op de hoogte of de Europese Commissie met een aanpassing van het verbod komt en zo ja, wanneer? Op welke manier zet u zich in om het totaalverbod op handel in op dieren geteste cosmeticaproducten en -ingrediënten te handhaven?
Zoals gezegd ben ik ervan op de hoogte dat de Commissie aan een uitzondering werkt. Wanneer er een voorstel komt is niet duidelijk; dit heeft mede te maken met het vertrek van de Eurocommissaris.
Mijn inzet is erop gericht om een zo groot mogelijk draagvlak bij andere lidstaten te verkrijgen voor handhaving van de ingangsdatum van het verbod.
Hoeveel Nederlandse bedrijven maken op dit moment gebruik van de uitzonderingsmogelijkheden die er nu nog zijn en maken nog gebruik van dierproeven voor cosmetica?
Aangezien het verboden is om in Nederland dierproeven uit te voeren ten behoeve van cosmetica is dat in de afgelopen jaren ook niet gebeurd. Dit blijkt ook uit het overzicht van de NVWA (Zodoende). Over aantallen dierproeven die bedrijven in het buitenland hebben laten uitvoeren heb ik geen gegevens.
Het bericht dat de staatssecretaris niet ambitieus is voor jonge ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bleker niet ambitieus voor jonge ondernemers»?1
Ja.
Herkent u zich in de reactie van de agrarische jongeren dat u tijdens de Europese Landbouwraad op 22 oktober jl. nauwelijks de ambitie had om u in te zetten voor een succesvolle bedrijfsovername door jonge boeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierin herken ik mij niet. Tijdens de Raad heb ik mij juist sterk gemaakt voor extra ondersteuning voor jonge boeren. Vele lidstaten willen dat de door de Europese Commissie voorgestelde verplichte ondersteuning via een extra hectaretoeslag volledig vrijwillig zou worden. De Cypriotische voorzitter heeft daarop voorgesteld dat dit een mogelijkheid zou kunnen zijn mits die lidstaten die de extra ondersteuning via de Eerste Pijler (extra hectaretoeslagen) niet willen toepassen een inzet ten behoeve van jonge boeren zouden moeten plegen via de Tweede Pijler (Plattelandsbeleid). Ook daartegen verzetten zich diverse lidstaten.
Mijn reactie daarop is geweest dat ik mij zou kunnen vinden in het voorstel van het voorzitterschap onder de voorwaarde dat dan de inzet via de Tweede Pijler van minstens vergelijkbare omvang moet zijn als de voorziene inzet via de Eerste Pijler.
Deelt u de mening dat de maatregel voor jonge boeren in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden geregeld? Zo ja, waarom hebt u dan tijdens de Landbouwraad gezegd dat het Nederland niet uitmaakt of steun voor jonge boeren via de eerste of tweede pijler gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en daarnaast het volgende. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op de wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie (Kamerstuk 28 625, nr 137) kan ik mij verenigen met het voorstel om extra steun voor jonge boeren te realiseren via de Eerste Pijler. Het kabinet heeft daarbij echter ook aangegeven de meer doelgerichte steun in de Tweede Pijler van groot belang te achten.
Deelt u de opvatting dat bedrijfsovername steeds minder vanzelfsprekend is en dat een langdurige regeling voor bedrijfsregeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid via de eerste pijler noodzakelijk is, aangezien de maatregelen voor jonge boeren in de tweede pijler vooral gericht zijn op specifieke investeringen? Zo nee, waarom niet?2
Bedrijfsovername is een ingrijpend en moeilijk proces en extra steun in die fase van de bedrijfsontwikkeling ligt daarom voor de hand. Het kabinet ziet dit echter ook als een kans voor verdere bedrijfsontwikkeling waarbij juist de specifieke steun vanuit de Tweede Pijler effectief is voor modernisering, versterking en verduurzaming van de bedrijven, in tegenstelling tot een generieke hectarebetaling vanuit de Eerste Pijler.
Het beheer op de Wadden |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Henk Bleker (CDA), Joop Atsma (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Beheer Wadden is rommeltje»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het bevoegd gezag te versnipperd is in het Waddengebied? Zo nee, waarom niet? Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de instanties die betrokken zijn bij de besluitvorming, het beheer en de zeggenschap over het Waddengebied?
De aard en omvang van de Waddenzee en het Waddengebied leiden er toe dat diverse bestuurlijke partijen betrokken zijn, elk met hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. De verantwoordelijkheden van de verschillende bevoegde gezagen zijn mijn inziens helder. Ik schets u hieronder hoe een en ander is geregeld.
Het nieuwe Regie College Waddengebied (RCW) is gericht op afstemming tussen rijk en regio over beleid, beheer en investeringen in het Waddengebied. In het RCW zijn alle bij het Waddengebied betrokken partijen vertegenwoordigd. In de Beheerraad vindt afstemming plaats over het beheer. Hier kunnen ook vraagstukken over optimalisatie van het beheer aan de orde komen. Het ministerie van Economische Zaken coördineert dit.
Het ministerie van Economische Zaken is verder het bevoegd gezag voor de Mijnwet, de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 (waaronder de artikel 20 gebieden vallen) en de Visserijwet. Op grond van de laatste drie wetten worden grote delen van de Waddenzee beheerd. Het beheer is gekoppeld aan de desbetreffende wetgeving. Het ministerie van Economische Zaken is daarnaast verantwoordelijk voor de afstemming met Denemarken en Duitsland.
De provincies Fryslân, Groningen en Noord-Holland zijn mede verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.
De exacte bevoegdheidsverdeling tussen enerzijds het ministerie en anderzijds de provincies is geregeld in een specifieke AMvB.
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is bevoegd gezag op basis van de Waterwet. Voorts heeft dit ministerie beheertaken in de Waddenzee, zoals het uitbaggeren en markeren van vaargeulen en de kustverdediging. Het beheer over de Waddenzee wordt uitgevoerd door beide betrokken ministeries.
De natuurgebieden aan de randen van de Waddenzee en op de eilanden worden beheerd door de terreinbeheerders.
Deelt u de mening dat de versnippering in het bevoegd gezag in het Waddengebied leidt tot onduidelijkheden voor ondernemers en vertraging in de vergunningverlening? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheidsverdeling van het bevoegd gezag in de Waddenzee is helder. Zie ook het antwoord bij vraag 2. Over het algemeen is daarmee duidelijk onder wiens bevoegdheid een specifieke vergunningaanvraag valt. Als dit niet onmiddellijk duidelijk is op basis van de bij vraag 2 vermelde AMvB op grond van de Natuurbeschermingswet, vindt tussen het ministerie van EZ en de betrokken provincies altijd snel en efficiënt overleg plaats.
Wat vindt u van de suggesties van de Nederlandse Vissersbond en VNO-NCW Noord om een centraal loket op te zetten voor de vergunningverlening in het Waddengebied of om de coördinatie van vergunningen in het Waddengebied onder te brengen bij de te vormen Regionale Uitvoeringsdiensten?
Ik onderschrijf het principe om te streven naar vereenvoudiging en vermindering van bureaucratie. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn bedoelingen met de Omgevingswet en de instelling van Regionale Uitvoeringsdiensten. Deze ontwikkelingen geven geen aanleiding om een centraal loket voor het Waddengebied op te zetten. De vergunningverlening op grond van het wetsvoorstel natuurbescherming sluit aan bij de omgevingsvergunning. De provincies worden gestimuleerd om ook het natuurdeel op te nemen in de Regionale Uitvoeringsdiensten.
Bent u bereid te onderzoeken of het aantal loketten en instanties in het Waddengebied kan worden verminderd, waardoor er ook een vermindering plaatsvindt van de regels en bureaucratie? Zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft het kabinet ingezet op vereenvoudiging van de bestuurlijke organisatie in het Waddengebied. Op dit moment wordt hard gewerkt aan het opstellen van een Omgevingswet. Hiermee wordt invulling gegeven aan uw wens naar vermindering van regels en bureaucratie. Een onderzoek naar vermindering van het aantal loketten en instanties vind ik daarom nu niet nodig.
Het schrikbewind dat conciërges, onderwijsassistenten en administratief personeel op school zouden ervaren |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het onderzoek van CNV Onderwijs waaruit zou blijken dat scholieren in het basis- en voortgezet onderwijs «een waar schrikbewind» zouden voeren, waarbij fysiek geweld niet wordt geschuwd, auto’s van medewerkers worden beschadigd en personeel zelfs blijvend letsel wordt toegebracht?1
Ik heb kennis genomen van het onderzoek van CNV Onderwijs. Hieruit blijkt dat onderwijsondersteuners zich over het algemeen behoorlijk veilig en gerespecteerd
voelen op school. Echter, ook bijna tachtig procent heeft blijkens dit onderzoek te maken met verbale agressie van leerlingen, ruim één op de drie met fysieke agressie. De voorbeelden uit het onderzoek zijn soms verontrustend. Ik vind het dan ook begrijpelijk dat deze voorbeelden in de media aandacht hebben gekregen. Ook ik ben van die voorbeelden geschrokken. Ieder incident dat zich op school voordoet is er een te veel en ik zie het als mijn taak om scholen te ondersteunen bij hun verantwoordelijkheid voor de veiligheid op school.
Ik constateer dat de gegevens uit het onderzoek van CNV Onderwijs grotendeels overeenkomen met de cijfers uit het onderzoek dat ik iedere twee jaar laat uitvoeren, de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen.
Voor mijn beleid baseer ik mij op deze monitor Sociale veiligheid in en rond scholen. Deze monitor wordt voor het VO al sinds 2006 en voor het PO sinds 2010 gebruikt en geeft daarmee belangrijke trends weer. Bovendien wordt in deze monitor naar de veiligheidsbeleving van alle betrokkenen in de school gevraagd: onderwijzend en ondersteunend personeel én ouders en leerlingen. Het geeft daarmee goede handvatten voor beleid.
Over enkele weken verschijnt de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen (PO en VO 2012). Uit het eerste concept van deze monitor blijkt dat onderwijsondersteuners zich behoorlijk veilig voelen op school. Circa 93 procent voelt zich veilig in de school. Maar net als in het onderzoek van CNV onderwijs blijkt dat onderwijzend en ondersteunend personeel ook te maken heeft met, soms ernstige, incidenten.
Iedere medewerker met een publieke taak heeft recht op een veilige werkplek. Het vorige Kabinet heeft daarom ingezet op de Veilige Publieke Taak (VPT). Mijn ministerie is hierbij nauw betrokken, door bijvoorbeeld:
Ook voor de komende kabinetsperiode blijft het kabinet inzetten op een veilige publieke taak. Voor het onderwijs zal ik ook blijven inzetten op de veiligheid van de medewerkers in de school.
Ik heb de werkgeversorganisaties en vakbonden uitgenodigd om op korte termijn met elkaar het overleg aan te gaan om tot een gezamenlijke aanpak van agressie in het onderwijs te komen.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling niet alleen slecht is voor het ondersteunend personeel maar ook schadelijk voor medescholieren en het gehele onderwijsproces als zodanig?
Ik deel uw mening dat een veilige schoolomgeving een voorwaarde is voor goed onderwijs.
Zou het niet wenselijk zijn dat alle scholen een beleid formuleren om de veiligheid in en om het onderwijs te waarborgen?
Scholen zijn verplicht een veiligheidsplan op te stellen. Op basis van de Arbowet zijn de onderwijswerkgevers, net als alle andere werkgevers, verplicht een veiligheidsbeleid te voeren. Ook in andere regelgeving (zoals in de Wet op het primair onderwijs) en in het toezichtskader van de Inspectie van het Onderwijs zijn de verantwoordelijkheden van de school verankerd. In aanvulling hierop hebben werkgevers en werknemers in de cao afgesproken dat elke school een veiligheidsplan opstelt. Scholen zijn verplicht een plan op te stellen voor veiligheid, gezondheid en milieu conform de cao's basis- en voortgezet onderwijs. Dit plan wordt ook wel (school)veiligheidsplan genoemd. Hierin beschrijft een school hoe zij de fysieke en sociale veiligheid in en om het schoolgebouw waarborgt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de Kamer het wetsvoorstel inzake de incidentenregistratie2 behandelt?
Ja.
De bloedige onderdrukking van Papoea’s in Indonesië |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bloedig ingrijpen van de Indonesische autoriteiten tijdens een demonstratie gehouden door Papoea’s waarbij naar verluidt tenminste 4 doden zijn gevallen??1
Op 23 oktober jl. vonden ongeregeldheden plaats tussen demonstranten en politie in Manokwari in West-Papua. Volgens politie en mensenrechtenactivisten zijn daarbij enkele gewonden gevallen.
Deelt u de mening dat het bloedig neerslaan van demonstraties van Papoea’s door Indonesische autoriteiten helaas structurele vormen heeft aangenomen?
Nee. Er vinden ook regelmatig demonstraties plaats waarbij veiligheidstroepen zich afzijdig houden of geweldloos de orde handhaven.
Bent u bereid deze bloedige onderdrukking te veroordelen? Bent u tevens bereid om de Indonesische ambassadeur te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
De toedracht van de ongeregeldheden bij de demonstratie van 23 oktober jl. vormt nog onderwerp van onderzoek door de bevoegde autoriteiten.
Bent u bereid om initiatieven te ondernemen om de vrije pers in West Papoea te bevorderen aangezien de vrije media daar onmogelijk worden gemaakt door de Indonesische autoriteiten? Zo ja, welke initiatieven?
Er is sprake van persvrijheid in Indonesië. Vrije toegang voor buitenlandse journalisten tot de provincies Papua en West-Papua is echter beperkt, evenals de mate waarin journalisten in deze twee provincies vrij kun werk kunnen doen. De Indonesische autoriteiten beroepen zich hier veelal op de veiligheidssituatie. Nederland heeft zowel bilateraal als in EU-kader herhaaldelijk bij de Indonesische autoriteiten gepleit voor grotere toegang voor buitenlandse journalisten.
Deelt u de mening dat de tijd is aangebroken om onafhankelijke waarnemers naar het gebied te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland zal in bilaterale contacten en via de EU-mensenrechtendialoog aandacht blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Papua en West-Papua.
Het bericht dat de overheid gegevens van miljoenen burgers aan de Mormonen heeft verstrekt |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overheid gaf mormonen gegevens van miljoenen burgers»?1 Kent u de persverklaring van het Centraal Bureau voor Genealogie over verfilming van persoonskaarten?2
Ja.
Is het waar dat het Centraal Bureau voor Genealogie in de samenwerking met de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen (Mormonen) privacywetgeving heeft overtreden? Zo ja, welke overtredingen zijn concreet begaan en op welke wijze kan daarmee de persoonlijke levenssfeer van burgers zijn geschonden? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De huidige digitale bevolkingsboekhouding, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) wordt voorafgegaan door een papieren stelsel op grond van de Wet bevolkings- en verblijfregisters, nader geregeld in het Besluit bevolkingsboekhouding. In dat stelsel werden gegevens over een ingezetene van Nederland vastgelegd op een persoonskaart. Het betrof onder meer gegevens over de betrokkene inzake de naam, de nationaliteit, de ouders, de echtgenoot, de kinderen en het adres. De persoonskaart kon ook een aanduiding bevatten van een kerkgenootschap, van het beroep van de betrokkene en bevatte diverse andere aantekeningen. Zo vermeldden oude persoonskaarten (tot 1956) de doodsoorzaak. Uit een aantekening kon blijken dat de betrokkene (in enige periode) ontzet was uit de ouderlijke macht, of dat hem een paspoort was geweigerd. De kaart bevatte voorts aantekeningen die bepaalden aan wie kennisgeving moest worden gedaan bij een wijziging van de gegevens.
De persoonskaarten van overledenen werden ten behoeve van de bevolkingsstatistiek overgebracht naar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS zond, na verwerking van de gegevens, de kaarten naar de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters (de inspectie) om de kaarten verder te bewaren. De inspectie was een onderdeel van het departement van Binnenlandse Zaken. In 1949 kwam de minister van Binnenlandse Zaken met de Stichting Centraal Bureau voor Genealogie (CBG) overeen dat het CBG deze persoonskaarten van overledenen voor de inspectie ging beheren. In de overeenkomst verbond het CBG zich om de nodige voorzieningen te treffen om de kaarten goed te bewaren en deze onder meer te beschermen tegen brandgevaar en vocht.
In 1973 sloot het CBG een overeenkomst met de Genealogical Society te Utah, USA, die er toe strekte dat de persoonskaarten van personen die zijn overleden tussen 1940 en 1973 op film werden vastgelegd. Dat verfilmen was op zich een verstandige en in die tijd passende wijze om gegevens op (archief)bescheiden te beschermen tegen aantasting door bijvoorbeeld verwering, vocht of brand. In de periode 1973–1978 zijn de persoonskaarten in het pand van het CBG verfilmd door medewerkers van de Genealogical Society. De persoonskaarten zelf zijn in het bezit van het CBG gebleven en het CBG verkreeg op deze wijze een gefilmde kopie van de kaarten.
De overeenkomst bevatte echter ook bepalingen op grond waarvan een (tweede) film met de desbetreffende gegevens in de handen kwam van de Genealogical Society, om te worden opgeborgen in een bewaarplaats van de Society in de Rocky Mountains, even buiten Salt Lake City. Daarbij was bepaald dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor intern gebruik zouden dienen en dat de film niet aan het publiek ter inzage zou worden gegeven.
Het uitvoeren van dit onderdeel van de overeenkomst moet gezien worden als het verstrekken van inlichtingen uit de bevolkings- en verblijfregisters. De rechtmatigheid daarvan moet beoordeeld worden in het licht van het toenmalige recht – en dat is met name neergelegd in het toenmalige Besluit bevolkingsboekhouding van 29 augustus 1967.
Het is niet eenvoudig om nu vast te stellen hoe een rechter toen over een dergelijke verstrekking geoordeeld zou hebben.
Anders dan bij de registers van de burgerlijke stand (die volgens het Burgerlijk Wetboek in beginsel openbaar zijn, maar waarbij beperkingen gelden ten aanzien van die openbaarheid), betitelde het Besluit bevolkingsboekhouding de gegevens in de bevolkings- en verblijfregisters als geheim. Vervolgens worden diverse bepalingen gewijd aan de gevallen waarin toch inlichtingen uit de registers verstrekt mochten of moesten worden. Dat is niet vreemd, gelet op het doel van het bevolkingsregister om de overheid zelf te voorzien van gegevens over de ingezetenen. In de woorden van het Besluit bevolkingsboekhouding «(kunnen) de inlichtingen, gevraagd ten behoeve van een Nederlands ambtelijk doel, (...) niet worden geweigerd». Maar ook in andere gevallen mochten of moesten gegevens uit het bevolkingsregister worden verstrekt. Zo was bepaald dat de inlichtingen gevraagd ten dienste van de geestelijke zorg door een (onderdeel van een) Nederlands kerkgenootschap, of een Nederlands genootschap op geestelijke grondslag eveneens niet kunnen worden geweigerd.
Voor de verstrekking van inlichtingen aan de Genealogical Society ten behoeve van bewaring en intern gebruik van die gegevens door de Society, kende het Besluit bevolkingsboekhouding echter géén specifieke grondslag.
Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat de verstrekking gezien moet worden als in strijd met het toenmalige Besluit bevolkingsboekhouding uit 1967.
De voorschriften in het Besluit bevolkingsboekhouding dienden mede ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen. De verfilmde persoonskaarten bevatten echter op de eerste plaats gegevens van overledenen. Er zal dan naar zijn aard geen schending zijn van de levenssfeer van de betrokkene. Maar de gegevens kunnen ook betrekking hebben op personen die een verwantschap hebben met de overledene en die nog wel in leven zijn, bijvoorbeeld op kinderen van de overledene. In hoeverre een (inmiddels overleden of nog in leven zijnde) betrokkene daadwerkelijk een schending van de persoonlijke levenssfeer ondervonden heeft, is in zijn algemeenheid niet te zeggen; dat hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Bij het CBG zijn drie gevallen bekend waarin een burger naar aanleiding de recente aandacht in de media op deze gronden heeft geklaagd over het verstrekken van de gegevens van de persoonskaarten aan de Genealogical Society. Geen van deze klachten is procedureel doorgezet na uiteenzetting van de situatie zoals deze hierboven ook is beschreven.
Wat betreft de vraag of de mormonen of het CBG dan wel een andere rechtspersoon aansprakelijk gesteld kunnen worden voor een aantasting van de persoonlijke levenssfeer, geldt – aangenomen dat Nederlands recht van toepassing is – het algemene aansprakelijkheidsrecht van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat de Wet bescherming persoonsgegevens enkele aanvullende bepalingen kent. Daaruit blijkt onder meer dat ook nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, voor schadevergoeding in aanmerking kan komen. Verder zijn de algemene regels inzake de onrechtmatige daad van toepassing. Zo moet er sprake zijn van een onrechtmatige gedraging die is toe te rekenen aan degene die wordt aangesproken (artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk wetboek). Bovendien zal een vordering tot schadevergoeding verjaren na 5 jaar vanaf bekendheid met de schade en in ieder geval twintig jaar na de gebeurtenis waardoor de (gestelde) schade is veroorzaakt (artikelen 306 en 310 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek). Het zal in voorkomende gevallen aan de Burgerlijke rechter zijn om te bepalen of een vordering moet worden ingewilligd.
De hiervoor genoemde overeenkomst uit 1973 tussen het CBG en de Genealogical Society had tot resultaat dat een film met de gegevens van de persoonskaarten van de overledenen in het bezit kwam van de Genealogical Society. Een vordering om bezit of eigendom van de film terug te krijgen zal naar verwachting – als zij niet op andere gronden wordt afgewezen -afstuiten op de geldende verjaringstermijnen. Er is overigens geen behoefte aan het opvragen van (een kopie van) de film indien de persoonskaarten in Nederland verloren zouden gaan. Zoals hiervoor al bleek heeft het CBG zelf de beschikking over een dergelijke film.
Kan het verstrekken van persoonsgegevens over overleden personen, zoals gegevens over detentie, medische achtergrond of inkomenssituatie) ook de persoonlijke levenssfeer van nog levende nabestaanden schenden? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere antwoord dat de bescherming van de persoonsgegevens zich niet uitstrekt tot overleden personen?3 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er gegevens aan de Mormonen verstrekt die ten tijde van die verstrekking wel,, maar onder de huidige privacywet- en regelgeving niet meer verstrekt hadden mogen worden? Zo ja, welke gegevens zijn dit en waarin is de wet- en regelgeving sinds die verstrekking veranderd?
Sinds de overeenkomst uit 1973 tussen het CBG en de Genealogical Society inzake de verfilming van de persoonskaarten van overledenen, zijn de regels ten aanzien van de bevolkingsboekhouding veranderd. In 1994 is de huidige digitale bevolkingsboekhouding ingevoerd, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Het Besluit bevolkingsboekhouding is vervallen. Het regime ten aanzien van de persoonskaarten van overledenen uit de «oude» bevolkingsboekhouding is neergelegd in het overgangsrecht in de Wet GBA. De persoonskaarten vormen het centraal archief van overledenen, bedoeld in artikel 142 Wet GBA.
In de Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is een regeling getroffen waarin de verstrekking uit het centraal archief van overledenen is beperkt (artikelen 51 tot en met 55 Regeling GBA). In hoofdlijnen komt het er op neer dat gegevens verstrekt kunnen worden ten behoeve van ambtelijk, wetenschappelijk en historisch (waaronder genealogisch) onderzoek. Gegevens kunnen aan een derde worden verstrekt, indien deze bij de verstrekking een gerechtvaardigd belang heeft en voor zover de persoonlijke levenssfeer daardoor niet onevenredig wordt geschaad. Gegevens met een gevoeliger karakter worden niet verstrekt of pas na verloop van tijd. Gegevens over het kerkgenootschap worden bijvoorbeeld niet verstrekt. Gegevens over het adres mogen in beginsel pas 20 jaar na het overlijden van de betrokkene aan een derde verstrekt worden. Als er gegevens over een nog levende persoon zijn vermeld op de persoonskaart, kan deze gegevensverstrekking over hem aan derden blokkeren.
De persoonskaarten van het centraal archief van overledenen worden ook nu beheerd door het CBG. Daartoe heeft de toenmalige staatssecretaris van Binnenlandse Zaken een overeenkomst met het CBG afgesloten, waarin onder meer is bepaald dat het CBG (als bewerker voor de minister) zich dient te houden aan de hierboven geschetste bepalingen uit de Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Een verstrekking door het ter beschikking stellen van een film van de persoonskaarten aan de Genealogical Society zou onder de huidige regels niet kunnen plaatsvinden.
Van ingezetenen die zijn overleden ná de inwerkingtreding van de Wet GBA worden gegevens verstrekt aan het CBG. Het CBG krijgt niet de beschikking over de gehele persoonslijst (de digitale opvolger van de persoonskaart), maar ontvangt slechts een beperkte set van gegevens. De verstrekking is geregeld in artikel 99 van de Wet GBA en in artikel 68d van het Besluit GBA. De gegevens worden aan het CBG verstrekt overeenkomstig een autorisatiebesluit van de minister van BZK. Voor zover de gegevens (mede) betrekking hebben op nog levende personen, is het voor hen mogelijk om de verstrekking door het CBG van die gegevens te blokkeren.
Kunnen burgers, behalve de Mormonen, ook het Centraal Bureau voor Genealogie in Den Haag dan wel de rechtspersoon waaronder het bureau valt, aansprakelijk stellen voor aantasting van de persoonlijke levenssfeer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk om de ten onrechte verstrekte gegevens van de Mormonen terug te vragen? Ja, op welke juridische basis en gaat u de gegevens terugvragen? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u dan zeker weten dat de door de Mormonen opgeslagen stukken wel (al dan niet in kopie) terugkomen indien deze vanwege een calamiteit in Nederland verloren zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat er een overeenkomst tussen het Centraal Bureau voor Genealogie en de Mormonen? Zo ja, wat is de exacte inhoud daarvan? Zo nee, op grond waarvan zijn er afspraken tussen beide partijen gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vaststellen dat genoemde informatie in de praktijk niet openbaar toegankelijk is onvoldoende is om vast te stellen dat de privacy van betrokkenen gewaarborgd is? Zo ja, wat kunt u doen om die privacy alsnog te garanderen? Zo nee, waarom niet?
De toegang tot de gegevens van de persoonskaarten van overledenen zoals die nu zijn opgeslagen in het centraal archief van overledenen, is bij de beantwoording van vraag 4 besproken. De persoonlijke levenssfeer is in de desbetreffende regelgeving en de wijze waarop deze door het CBG in de praktijk wordt gebracht naar mijn mening voldoende beschermd.
Omtrent het gebruik van de gegevens van de persoonskaarten door de Genealogical Society is in het verleden enkele malen contact geweest tussen enerzijds het CBG en anderzijds de Genealogical Society of de rechtsopvolger hiervan, FamilySearch. De strekking daarvan was om het gebruik van die gegevens (nog verder) te beperken. Naar aanleiding van vragen van de journalist die het artikel in Trouw (zie vraag 1) schreef, is er nogmaals contact geweest met FamilySearch. Van hun kant is bevestigd dat de film zodanig geclassificeerd is dat niemand toegang heeft tot de gegevens.
Ik ben in aanvulling hierop van plan om de aard en omvang van de mogelijke publieke beschikbaarheid van de persoonskaarten in de archieven van FamilySearch in Utah nader te verifiëren, en op basis daarvan, indien nodig, tot een duurzame oplossing te komen om veilig te stellen dat toegang tot deze persoonsgegevens ook in de toekomst beperkt blijft. Ik zal uw Kamer hierover begin 2013 nader informeren.
In hoeverre verhoudt de vrijheid van godsdienst van de Mormonen (om mensen ongevraagd postuum te dopen) zich tot de vrijheid van godsdienst van mensen die niet onder een andere religie gedoopt willen worden of helemaal niet gedoopt willen worden?
De religieuze overtuiging van de mormonen over het dopen van overledenen en de daarmee samenhangende dooppraktijk zou in bepaalde gevallen op gespannen voet kunnen staan met wensen en belangen van nabestaanden of respect voor de religieuze overtuiging van de overledene. In zo een inhoudelijk-religieuze kwestie past mij echter terughoudendheid. Dit laat onverlet hetgeen hierboven is opgemerkt met betrekking tot de verstrekking van informatie uit de bevolkingsregisters aan, en het gebruik van die gegevens door de mormonen.
De mogelijke ondergang van het Veteranenhuis in Veendam |
|
Jasper van Dijk |
|
Hans Hillen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een huis voor Veteranen in Veendam per 1 januari 2013 mogelijk ten onder gaat door een gebrek aan structurele financiering?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden dit Veteranenhuis in Veendam heeft om via het V-fonds in aanmerking te komen voor een vergoeding voor een Veteranen Ontmoetingscentrum, waarvan er in Nederland al 14 zijn?
In de brief van 4 juli jl. (Kamerstuk 30 139, nr. 98) is uiteengezet dat naast de reguliere eerste- en tweedelijnszorg de nuldelijnszorg belangrijk is voor een toereikende hulpverlening aan veteranen. De nuldelijn, dat wil zeggen het netwerk van relaties, vrienden en lotgenoten van de veteraan, is van belang voor het vroegtijdig signaleren van problemen. Ook de ontmoetingscentra voor veteranen, zoals het Veteranenhuis in Veendam spelen een belangrijke rol hierbij. Deze zorg wordt gefinancierd door het Veteranenfonds. Deze zelfstandige stichting hanteert criteria voor de beoordeling van subsidieverzoeken. Het is aan het Veteranenfonds te beoordelen of het Veteranenhuis in Veendam in aanmerking komt voor een vergoeding. Omdat de nuldelijnszorg wordt gefinancierd door het Veteranenfonds is ondersteuning door Defensie niet aan de orde.
Bent u van mening dat Veteranen in de provincies Groningen en Friesland voldoende bediend worden met maar één ontmoetingscentrum in Smilde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ontmoetingscentra voor veteranen vervullen evenals het netwerk van relaties, vrienden en lotgenoten een belangrijke functie in de nuldelijngszorg. Het Veteraneninstituut, het Veteranenfonds en het Veteranen Platform streven naar een landelijk dekkend en financieel zelfstandig opererend samenwerkingsverband van veteranenontmoetingscentra.
Erkent u dat het Veteranenhuis in Veendam een functie vervult voor veteranen in Groningen? Zo ja, waarom is het onmogelijk om tot een structurele financiering te komen? Zo neen, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u tevens dat het Veteranenhuis in Veendam een adviesfunctie vervult voor veteranen die tekenen van een posttraumatische stress-stoornis (PTSS) vertonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Evenals de lotgenoten en de directe omgeving van de veteraan vervult een ontmoetingscentrum een belangrijke functie bij het vroegtijdig onderkennen van signalen van een posttraumatische stress-stoornis.
Bent u bereid te bezien welke mogelijkheden er zijn om het Veteranenhuis in Veendam structureel te financieren? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.