Inschrijfkosten bij woningcorporaties voor woonruimteverdeelsystemen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de petitie om inschrijfkosten bij woningcorporaties gratis te maken?!) Wat is hierop uw reactie?1
Ja.
Momenteel zijn voor inschrijving in de meeste woonruimteverdeelsystemen kosten verschuldigd, waarbij de kosten ook nog eens enorm kunnen verschillen per systeem. Omdat er geen regels zijn voor de verdeling van de kosten die met een regionaal woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn hebben die kosten onder meer te maken met de verdeling van de kosten die met een woonruimteverdeelsysteem gemoeid zijn. Naast de inschrijver kunnen dat de betrokken gemeenten en de verhuurders zijn. Ook ik zie graag dat de inschrijvings- en verlengingskosten zouden worden verlaagd en tevens voor alle huurders eenduidig worden. Dat wil niet zeggen dat deze kosten dan helemaal gratis moeten worden omdat het in rekening brengen van inschrijfkosten en met name verlengingskosten tot gevolg heeft dat het aantal inschrijvingen niet onnodig hoog wordt omdat het aantal niet actieve woningzoekenden en niet betrokken woningzoekenden daardoor afneemt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen. Ik ondersteun daarom van harte de inspanningen van partijen, waaronder Aedes en de Nederlandse Woonbond die momenteel onderzoeken of een eenduidig gemeenschappelijk woonruimteverdeelsysteem haalbaar is.
Kunt u een vernieuwd overzicht verschaffen van alle regionale woonruimteverdeelsystemen, zoals Woningnet, met de daarbij horende inschrijfkosten en jaarlijkse verlengingskosten, zoals u in 2015 ook heeft gegeven?2
Ja, zie het overzicht in de bijlage.3
Wat zijn de verschillen in inschrijfkosten en verlengingskosten tussen 2015 en nu wat betreft de verschillende woonruimteverdeelsystemen en de verschillende woonregio’s? Hoe kunt u deze verschillen verklaren, zowel tussen de systemen als tussen de regio’s?
In 21 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten van inschrijving en verlenging gelijk gebleven, waarvan er 7 gratis zijn.
In 10 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten verlaagd. Voor inschrijfkosten is dat gemiddeld € 6,33 per woonruimteverdeelsysteem en voor verlengingskosten is dat gemiddeld € 4,31 per woonruimteverdeelsysteem.
In 2 van de 34 woonruimteverdeelsystemen zijn de kosten respectievelijk verhoogd met € 0,45 voor inschrijfkosten en verlengingskosten en € 0,60 voor inschrijfkosten voor 2 jaar.
Omdat woonruimteverdeelsystemen en woningmarktregio’s niet samenvallen kan hiertussen moeilijk een juiste vergelijking gemaakt worden.
Bent u nog steeds van mening dat de kosten voor een woonruimteverdeelsysteem slechts kostendekkend mogen zijn, en welke acties heeft u ondernomen om dit te bewerkstelligen, dan wel te monitoren?
In het algemeen zijn de kosten van inschrijving en verlenging bedoeld om de kosten te dekken die gemaakt worden om het woonruimteverdeelsysteem op te zetten, te onderhouden en draaiende te houden, of daar tenminste een bijdrage aan te leveren. Dit wordt niet alleen beperkt tot het digitale systeem (onder meer het opzetten van een website en het actualiseren met recent aanbod), maar bijvoorbeeld ook tot een klantcontactcentrum voor onder meer administratieve afhandeling van reacties en toewijzingen en het organiseren van bezichtigingen, klachtafhandeling en overige kosten, zoals kantoor en personeel. Daarnaast worden er jaarlijks opnieuw kosten gemaakt omdat de woningzoekende ieder jaar opnieuw wordt ingeschreven. Tenslotte heeft het in rekening brengen van inschrijfkosten en met name verlengingskosten tot gevolg, zoals ik bij vraag 1 en 5 heb aangegeven, dat het aantal inschrijvingen niet onnodig hoog wordt omdat het aantal niet actieve woningzoekenden en niet betrokken woningzoekenden daardoor afneemt. Alleen mensen met een (op termijn) reële verhuiswens zijn bereid deze kosten te betalen. En dus ligt het in de rede om deze kosten niet gratis te maken.
Omdat een eenduidig woonruimteverdeelsysteem de kosten als gevolg van schaalvoordelen mogelijk kunnen drukken ondersteun ik van harte de inspanningen van partijen, waaronder Aedes en de Nederlandse Woonbond om te onderzoeken of een dergelijk gemeenschappelijk systeem valt te realiseren. Niet alleen kunnen daardoor mogelijk de inschrijvings- en verlengingskosten worden verlaagd en voor alle huurders eenduidig worden, een dergelijk systeem draagt daarenboven bij aan de transparantie ten opzichte van de vele systemen die nu naast elkaar bestaan waardoor ook het zoeken door de burger makkelijker wordt. Het voortouw bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke systeem ligt bij corporaties en gemeenten. Dat is in lijn met de Huisvestingswet die er vanuit gaat dat woonruimteverdeling een lokale verantwoordelijkheid is. De realisatie van een eenduidig systeem vergt namelijk ook aanpassingen in de lokale huisvestingsverordeningen.
Regio
Inschrijfkosten
Verlengingskosten
De woningzoeker
€ 16,00 (€ 16,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Almere (WoningNet)
€ 25,50 (€ 25,50)
€ 25,50 (€ 25,50)
Entree
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Woonkeus DrechtSteden
€ 30,95 (€ 31,70)
€ 19,55 (€ 20,00)
Friesland huurt (ElkienAccolade)
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Eemvallei (Woningnet)
€ 25,00 (€ 30,00)
€ 10,00 (€ 15,00)
Gooi en Vechtstreek (WoningNet)
€ 15,00 (€ 15,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Groningen (WoningNet)
€ 20,95 (€ 20,50)
€ 20,95) (€ 20,50)
Haaglanden (Woonnet Haaglanden)
€ 12,50 (€ 12,50)
€ 12,50 (€ 12,50)
Holland-Rijnland (Woningnet)
€ 7,50 (€ 10,00)
€ 7,50 (€ 10,00)
Huren in Baarn
€ 18,10** (€ 17,50)**
Wonen in Velsen (IJmondwoning)
€ 10,00 (€ 25,00)****
€ 10,00 (€ 25,00)****
Klik voor Wonen
€ 20,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 12,50)
NoordVeluwe
€ 15,00 (€ 15,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Regio Amsterdam (WoningNet)
€ 50,00 (€ 50,00)
€ 8,00 (€ 8,00)
Regio Apeldoorn (Woonkeus-Stedendriehoek)
€ 30,00 (€ 30,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Regio Midden Holland (WoningNet)
€ 23,00 (€ 23,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Regio Utrecht (WoningNet)
€ 25,00 (€ 30,00)
€ 8,00 (€ 9,00)
Rivierenland, Alblasserwaard, Vijfherenland, Bommelerwaard, land van Heusden en Altena (Woongaard)
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Rijnmond (Woonnet Rijnmond)
€ 10,00 (€ 10,00)*****
€ 10,00 (€ 10,00)
Stadsregio Arnhem-Nijmegen (Entree)
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
SVNK
€ 7,50 (€ 7,50)
€ 7,50 (€ 7,50)
Thuis in de Achterhoek
€ 0,00 (€ 0,00)*****
€ 0,00 (€ 0,00)
Thuis in Limburg
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal (Huiswaarts)
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
WestFriesland
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Wonen in Velsen (zie Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland)
(€ 35)***
Woning inzicht
€ 8,00 (€ 13,00)
€ 8,00 (€ 11,00)
Woningnet Hengelo/Borne
€ 15,00 (€ 25,00)
€ 15,00 (€ 15,00)
Woningbureau Maastricht (zie Thuis in Limburg)
(€ 32,00)
(€ 0,00)
Woonbureau Almelo
€ 25,00 (€ 25,00)
€ 10,00 (€ 10,00)
Wooniezie
€ 0,00 (€ 0,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
Woonmatch Kop NH
€ 15,00 (€ 25,00)
€ 0,00 (€ 0,00)
WoonService Den Bosch
€ 10,00 (€ 15,00)*****
€ 10,00 (€ 15,00)
Woonservice IJmond/Zuid-Kennemerland
€ 10,00 (€ 38,00)**
€ 10,00 (€ 38,00)*
Zuidwestwonen.nl
€ 17,50 (€ 17,50)
€ 17,50 (€ 17,50)
* de kosten zijn vijf jaar geldig en daarna met een verlenging van 3 jaar.
** voor 2 jaar
*** voor 5 jaar
**** per optie
***** onjuist cijfer 2016 gecorrigeerd
Bent u inmiddels van mening dat de verschillen tussen de inschrijf- en verlengingskosten te groot zijn, en dat het eerlijker is als deze kosten zo laag mogelijk en uniform zijn in het hele land? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid u in te spannen voor één woonruimteverdeelsysteem voor (sociale) huurwoningen in ons land, zodat (toekomstige) huurders zich slechts op één plek in hoeven te schrijven en de kosten gedrukt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland»?1 Erkent u dat de in het artikel beschreven problematiek de verduurzamingsplannen niet ten goede komt?
Ja, ik ben bekend met het bericht. In mijn beleidsbrief over geothermie uit 2017 heb ik al aangegeven dat ik me terdege bewust ben van het feit dat geothermie een relatief jonge sector is in Nederland met de nodige technische uitdagingen. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft dit in 2017 in zijn Staat van de sector geothermie ook al duidelijk aangegeven. In mijn beleidsbrief heb ik dan ook nadrukkelijk aangegeven dat verdere professionalisering van de sector een belangrijke stap is. Hieronder versta ik onder andere het verhogen van de veiligheid van de operaties en het minimaliseren van de risico’s. In mijn brief geef ik ook aan hoe ik dit onder andere door nieuwe wetgeving wil vormgeven.
Wat zijn mogelijke gevolgen van deze lekkage voor bodem, ondergronds en bovengronds leven?
Er zijn drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Elke vorm van lekkage is echter ongewenst, omdat deze zowel de bodem als het grondwater negatief kunnen beïnvloeden. Het is daarom belangrijk dat adequate wet- en regelgeving zo snel mogelijk geïmplementeerd wordt. Als eerste stap hierin heeft SodM de geothermieondernemingen verplicht de putintegriteit te borgen op basis van een «Well Integrity Management System» en deze te koppelen aan een adequaat onderhoud management. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van SodM de milieurisico’s van geothermie in beeld gebracht. Op basis van het RIVM-rapport, dat deze maand zal worden gepubliceerd, zal door SodM een milieuprogramma worden opgestart dat zich richt op de risico’s.
Welke stoffen komen er precies vrij? In welke hoeveelheden?
Bij een lekkage kunnen hulpstoffen en zout water in bodem en grondwater terecht komen. Zoals aangegeven zijn er drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Op basis van de Mijnbouwwet zijn de geothermiebedrijven verplicht de hoeveelheden van de gebruikte hulpstoffen maandelijks te rapporteren. Deze gegevens zijn openbaar en terug te vinden op www.nlog.nl.
Is er aanleiding om de overige boorbedrijven tot stoppen te manen totdat de ondergrondse voorzieningen veilig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is die aanleiding er niet. Alle operationele putten zijn lekdicht. SodM houdt nauwlettend toezicht op de veiligheid en zal direct actie ondernemen als hier aanleiding toe is.
Bent u bereid extra te investeren in het oplossen van de kinderziektes zodat aansluitend op grote schaal deze duurzame energievorm veilig kan worden toegepast?
Ik heb in mijn beleidsbrief geothermie samen met de geothermiesector en EBN in kaart gebracht welke innovaties nodig zijn om de ontwikkeling van geothermie te versterken en te versnellen. Belangrijk onderdeel hiervan is onderzoek naar de wijze waarop de putintegriteit verbeterd kan worden. Ik ben bereid om samen met de sector te bezien of de huidige financiële instrumenten voldoende zijn om hier invulling aan te geven. Wel blijft het zo dat, binnen de kaders zoals gesteld in de mijnbouwwet- en regelgeving, het primair aan de initiatiefnemers is om zorg te dragen voor een veilige en duurzame toepassing van geothermie.
Kunt u toezeggen dat deze problemen niet tot een prijsverhoging voor de huishoudens zal leiden aangezien warmte al een dure oplossing is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit niet leidt tot weerstand tegen deze techniek?
Op dit moment is de warmteprijs voor eindgebruikers gemaximeerd op basis van de gasreferentie. Daarmee is voor eindafnemers verzekerd dat zij niet meer gaan betalen vanwege deze problemen.
Flatbewoners die actie eisen tegen ‘onderwaterkelders’ in Rotterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat bewoners van de Slingeflat in Rotterdam al sinds de zomer een kelder hebben die onder water staat en waar paddenstoelen en andere schimmels groeien?1 Wat is uw reactie daarop
Ja. Uit informatie die ik heb verkregen van Vestia en de gemeente Rotterdam biedt het betreffende woongebouw vanwege de genoemde problemen in de huidige situatie onvoldoende kwaliteit en woongenot. Dat vinden zowel Vestia als de gemeente Rotterdam.
Wat is er door de verhuurder Vestia en / of door de gemeente Rotterdam gedaan sinds 2017 toen de klachten over vochtproblemen toenamen?
Meerdere complexen in de omgeving van de Slingeflat hebben wateroverlast door hoge grondwaterstanden. Grondwater zou daarom ook de oorzaak kunnen zijn van de problemen in de Slingeflat. Er is na de toename van klachten in 2017 gestart met onderzoek hiernaar. Afgelopen jaar is een droog jaar geweest. Dat heeft, zo heb ik mij laten informeren, het onderzoek naar de oorzaken van de vochtproblemen lastiger gemaakt. In de omgeving is wel gestart met pilots om wateroverlast te verhelpen waaronder het aanbrengen van drainage. Door de complexiteit van onder meer vergunningverstrekking kennen deze trajecten een relatief lange doorlooptijd. Eind 2018 zijn de klachten verergerd en zijn afspraken door Vestia met bewoners gemaakt om in januari opnieuw onderzoek te starten. Uit dat onderzoek zijn verschillende oorzaken van de vochtproblematiek naar voren gekomen. Gebleken is dat de vochtproblemen in de Slingeflat, anders dan gedacht, niet worden veroorzaakt door grondwater maar door bouwtechnische gebreken. Het betreft de rioolaansluitingen van de afvoer van hemelwater. De aansluitingen van de hemelwaterafvoeren zijn defect. Het vervangen van deze aansluitingen is vertraagd nadat asbest bij deze aansluitingen is aangetroffen. Dit wordt nu gesaneerd, waarna de hemelwaterafvoeren worden gerepareerd.
Naast deze maatregelen geeft Vestia aan op korte termijn te willen starten met het opstellen van een aanpak Planmatig Onderhoud. In dat kader worden gebreken geïnventariseerd waarbij ook bewonerswensen zullen worden meegenomen. De inzet van Vestia is er op gericht om nog voor de zomer te starten met die werkzaamheden.
Op 20 februari was een bewonersavond waarbij de bewoners zijn geïnformeerd over de voortgang. Ook zijn alle bewoners ingelicht per brief. Verder is de gemeente in gesprek met Vestia en worden zo nodig afspraken gemaakt over de aanpak.
Welke gezondheidsrisico’s worden verergerd doordat een ruimte zo lang onder water staat? Welke (gezondheids)risico’s zijn er als water in een liftschacht naar beneden loopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vochtproblemen doen zich voor in de bergingen, de lift en de algemene ruimtes. In de woningen in het complex zijn geen vochtproblemen. Vestia geeft aan dat het gezondheidsrisico daardoor minimaal is.
Hoe is het mogelijk dat een verhuurder een kelder of woning zo lang onder water laat staat en welke sancties staan hierop?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het onderhoud van deze flat in Rotterdam zich tot het beleid van Vestia dat zich richt op vier kerngemeenten, waaronder Rotterdam?2
In het ondernemingsplan van Vestia voor de periode 2018–2021 wordt geen onderscheid gemaakt in haar dienstverlening aan huurders en in het onderhoud van haar portefeuille.
Komt Vestia middelen tekort om haar panden naar behoren te onderhouden, gezien de financiële problemen bij Vestia? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vestia heeft voldoende middelen voor regulier onderhoud. Uit de Aedes benchmark blijkt dat Vestia de beschikbare middelen voor onderhoud efficiënt inzet.
Komen de bewoners van de Slingeflat in aanmerking voor huurverlaging en zo ja, hoe wordt dat geregeld?
Vestia onderzoekt de mogelijkheden van een compensatie voor bewoners die gedurende een langere periode geen gebruik hebben kunnen maken van hun berging als gevolg van de wateroverlast. Indien bewoners niet tevreden zijn over de afhandeling door Vestia dan kunnen ze dit voorleggen aan de Huurcommissie. Deze kan de gebreken beoordelen en eventueel besluiten tot een huurverlaging. De mate van huurverlaging is afhankelijk van de ernst van de geconstateerde gebreken.
Bent u bereid om Vestia ertoe te bewegen om op de bewonersavond, 20 februari aanstaande, een plan van aanpak aan de bewoners te presenteren, zodat zij binnen maximaal twee maanden een droge, schimmelvrije flat en liftschacht hebben?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 2 en 4.
Het bewijs dat door Airbnb de huizenprijzen stijgen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van de Vrije Universiteit en berichten daarover dat bewezen is dat huizen duurder worden door Airbnb-verhuur?1 2
Ik heb kennisgenomen van dit onderzoek dat betrekking heeft op de woningmarkt in Los Angeles. Uiteraard is de woningmarkt in Amsterdam anders dan in Los Angeles en kunnen deze onderzoeksresultaten niet een op een vertaald worden naar de situatie in Amsterdam. De daadwerkelijke effecten van toeristische verhuur op de huur- en koopprijzen in Amsterdam zijn van veel factoren afhankelijk en kan derhalve niet alleen worden toegeschreven aan toeristische verhuur. Een belangrijke factor die de invloed op de huizenprijzen tegen gaat is dat inkomsten uit toeristische verhuur niet behoren tot het bestendig inkomen dat bepalend is voor de leencapaciteit voor de aankoop van een woning. Daarnaast geldt dat gemeenten voorwaarden kunnen stellen aan toeristische verhuur die bijvoorbeeld het maximaal aantal verhuurdagen te beperken en daarmee de inkomsten uit deze verhuur kunnen inperken.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Koerhuis/Beckerman, die met algemene stemmen is aangenomen in de Tweede Kamer, om woonfraude via Airbnb als economisch delict te kunnen aanpakken?3
Wat betreft de motie van lid Koerhuis en Beckerman over de aanpak van illegale kamerverhuur op Airbnb heb ik uw Kamer bij brief van 13 maart 2019 het volgende gemeld. Tegen illegale kamerverhuur kan op basis van de Huisvestingswet 2014 worden gehandhaafd. Het probleem met illegale kamerverhuur via digitale platforms als Airbnb is dat de aanbieder en het adres van de aangeboden kamer niet direct zichtbaar zijn, waardoor het toezicht en de handhaving worden bemoeilijkt. Het wetsvoorstel moet daar verandering in gaan brengen door middel van een registratieplicht. Daardoor wordt zowel de aanbieder als het adres van de kamer die wordt aangeboden kenbaar voor de gemeente. Daarnaast kan illegale kamerverhuur ook worden bestreden via de Wet ruimtelijke ordening. Voor kamerverhuur kan op basis van de bestemmingsplannen immers een omgevingsvergunning voor het afwijken van de woonbestemming noodzakelijk zijn. Handhaving kan met bestuursdwang, maar is ook strafbaar gesteld als economisch delict.
Zoals ik in de genoemde brief heb aangegeven sluit de motie Beckerman en Moorlag, die de regering verzoekt gemeenten behulpzaam te zijn bij het maken van afspraken met platforms, aan bij de uiteengezette aanpak. Daarnaast heb ik aangegeven dat ik met de betrokken platforms en gemeenten in gesprek ben over het verwijderen van advertenties indien blijkt dat er daadwerkelijk sprake is van illegale content. Dit is op grond van bestaande wetgeving niet vrijblijvend voor platforms.
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met de aanpak van ongewenste neveneffecten van toeristische verhuur van woningen wordt nog deze maand via internet ter consultatie aangeboden.
Is het inmiddels makkelijker voor gemeenten om afspraken te maken met bedrijven als Airbnb om ervoor te zorgen dat zij zich houden aan de gemeentelijke regels omtrent toeristische verhuur en meewerken aan het achterhalen van gegevens van verhuurders? Zo nee, waarom niet en op welke manier(en) heeft het ministerie geholpen?4 5
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt de (aanvullende) wetgeving voor toeristisch verhuur via platforms als Airbnb naar de Tweede Kamer, zodat stijging van huizenprijzen, onttrekking van de woningvoorraad, overlast en oneerlijke concurrentie kunnen worden aangepakt, wat door u als «wenselijk en nodig» is bestempeld? En hoe ziet het door u aangekondigde ICT-ontwerp eruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de huizenprijsontwikkeling in verschillende Nederlandse gemeenten en buurten met toeristische platforms als Airbnb te monitoren, zoals in Los Angeles is gebeurd, en de Kamer hierover te informeren?
Ik vind het belangrijk dat de Nederlandse woningmarkt toegankelijk, betaalbaar en stabiel is. Dit blijf ik dan ook monitoren. Samen met het Kadaster, DNB en Amsterdam Business School Finance Group van de Universiteit van Amsterdam onderzoek ik daarom in hoeverre sprake is van een prijseffect op woningen door de toenemende activiteit van particuliere beleggers in stedelijke gebieden. Het onderzoek geeft het meer inzicht in het prijseffect door particuliere beleggers in de stedelijke gebieden. Wanneer uit het onderzoek zou blijken dat er sprake is van een prijsopdrijvend effect, bijvoorbeeld door toeristische verhuur, kan dit een aanwijzing zijn voor de verdringing van starters van de woningmarkt, en voor andere risico’s. Ik informeer uw Kamer hier later dit jaar over.
Het vastlopen van de versterkingsoperatie in Groningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Nieuwe versterkingsaanpak Wiebes is een vertragingstactiek» en «Eerste versterkingsbijeenkomst in Oldambt: Mijn verzakte boerderij is mijn oude dag»?1
Ja.
Klopt de bewering van CDA-wethouder Prins van Loppersum dat de versterkingsaanpak een vertragingstactiek van u is?
Nee, integendeel, de nieuwe versterkingsaanpak is er, conform het advies van de Mijnraad en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), op gericht alle versterking die voor de veiligheid nodig is zo snel mogelijk te realiseren.
Klopt het dat een medewerker van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), naar aanleiding van een aantal woningen dat een nieuw risicoprofiel heeft gekregen op basis van fictieve gegevens van een computermodel, de volgende uitspraak deed: «het is een rampzalig gebeuren, het vliegt alle kanten op»? Bent u het met deze medewerker eens?
Dergelijke uitspraken kan ik niet verifiëren, maar ik herken mij hier niet in en de waarnemend NCG heeft aan mij bevestigd dat dit niet het standpunt van de NCG is.
Klopt het dat een medewerker van de NCG het volgende heeft gezegd: «Ja mevrouw het is een idiote zaak, we kunnen het niet verdedigen» en dat wethouder Slager heeft gezegd dat deze versterkingsaanpak een absurdistisch overheidstoneel is? Bent u dat met beide eens?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt het als lokale bestuurders en medewerkers van de NCG zo weinig vertrouwen hebben in uw aanpak dat ze dergelijke uitspraken doen? Zij moeten dit toch uitvoeren, hoe kunnen de inwoners in Groningen dan nog vertrouwen in deze aanpak hebben?
Ik beschouw het als een gezamenlijke opdracht van de bestuurders van Rijk en regio om op basis van de kennis en adviezen van experts de versterkingsoperatie zodanig vorm te geven dat de veiligheid geborgd is en lokale gemeenschappen hier zo min mogelijk nadeel van ondervinden. Wij hebben op basis van het advies van de Mijnraad afspraken gemaakt over het vervolg van de versterkingsoperatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502 en nr. 527). Zoals in vervolg daarop ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer op 22 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 535), hebben wij gezamenlijk geconstateerd dat het plan van aanpak dat de NCG aan de hand hiervan heeft opgesteld voldoende basis biedt om aan de slag te gaan, maar ook dat een aantal zaken nog verder uitgewerkt moet worden. Hierover zijn wij in gesprek. Dit uitvoering van de versterking kan hier echter niet op wachten.
Hoe denkt u dat de inwoners van Groningen zich voelen als de lokale bestuurders die een onmisbare rol moeten vervullen in het veilig maken van de huizen van mensen er geen vertrouwen in hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ermee bekend dat ook het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging de aanpak van de versterking niet steunen?
De kritiek van het Groninger Gasberaad en de Groninger Bodem Beweging op het plan van aanpak is mij bekend.
Bent u bereid eindelijk het HRA-model weg te doen als basis van de aanpak en in plaats daarvan gewoon individuele huizen te gaan inspecteren op veiligheid en te stoppen een model, dat bedoeld is om op macroniveau risico’s in te schatten, als basis te gebruiken voor de noodzakelijke individuele benadering van mensen?
Het HRA-model wordt niet gebruikt om te bepalen welke vorm van versterking voor individuele woningen nodig is. Dat gebeurt altijd op basis van een opname en, zo nodig, nadere beoordeling. De versterkingsaanpak is gebaseerd op de expertise van verschillende onafhankelijke, gerenommeerde kennisinstituten: de Mijnraad heeft op basis van de adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren geadviseerd om in de versterkingsoperatie een risicogerichte prioritering te hanteren, gebruik makend van het HRA-model. Dit model is internationaal gevalideerd en gebaseerd op de beste wetenschappelijke kennis die er op dit moment is.
Wanneer komt er duidelijkheid over de financiering van de opnames bij mensen thuis? Wie gaat dat betalen?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM.
Maken mensen in Oldambt nu wel of geen aanspraak op alle regelingen die ook in andere gemeenten gelden? Deelt u de mening dat dit wel zo zou moeten zijn?
Dit verschilt per regeling. Zo zijn de Waardevermeerderingsregeling en de regeling Verduurzaming bij versterking in principe niet aan gebiedsgrenzen gebonden, en staan dus ook open voor inwoners van Oldambt die te maken hebben met erkende schade en versterking. Wel valt Oldambt nu buiten het toepassingsbereik van een aantal regelingen die vanuit het Bestuursakkoord uit 2015 financiering van NAM als basis hebben. Het streven is om voor alle regelingen die nog nodig zijn NAM op afzienbare termijn op afstand te zetten. Bij de herziening van de regelingen wordt gekeken welke regelingen moeten worden voortgezet en waar deze van toepassing moeten zijn. Op afspraken die binnen het Nationaal Programma Groningen gemaakt worden door Rijk en regio wil ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening dat het geen doen is dat mensen zo lang in onzekerheid verkeren over de onveiligheid van hun huis en wanneer er eindelijk wat aan gedaan zal worden? Zo ja, waarom laat u dit dan gebeuren? Zo nee, waarom is deze situatie volgens u wel verdedigbaar?
Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. De Mijnraad concludeerde, op basis van adviesrapporten van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren, dat het met de afbouw van de gaswinning veiliger wordt in Groningen en dat de omvang van de noodzakelijke versterking afneemt. Dit vraagt om een andere benadering van de versterkingsoperatie, waarbij de beschikbare kennis en kunde in de eerste plaats gericht wordt op versterking van de meest risicovolle woningen (Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Ik deel het streven om onzekerheid over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar wil geen beloftes doen die ik niet kan waarmaken: uitsluitsel over de noodzaak en wijze van versterking van individuele woningen kan alleen worden gegeven op basis van een opname en moet gebaseerd zijn op een actueel en accuraat beeld van het veiligheidsrisico.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het plenair tweeminutendebat (VSO) over de concept ministeriële regeling betreffende het minimaliseren van gaswinning uit het Groningenveld dat op woensdag 19 december 2018 gepland staat, zodat de antwoorden gebruikt kunnen worden bij de voorbereiding van moties voor dit VSO?
Ja.
Huiseigenaren die arbeidsmigranten in kamertjes proppen |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat «veel huiseigenaren arbeidsmigranten in kamertjes proppen»?1
Arbeidsmigranten vervullen een belangrijke rol binnen onze economie en zijn essentieel voor de continuïteit in specifieke sectoren. Dit doen zij enerzijds door piek- en seizoensdrukte op te vangen en anderzijds door werk te verrichten waar binnen Nederland niet voldoende arbeidskrachten voor te vinden zijn. Het is van belang dat deze mensen op een goede en kwalitatieve manier worden gehuisvest. Situaties zoals geschetst in het artikel van het Algemeen Dagblad door de Haagse Pandbrigade acht ik daarom onwenselijk.
De aantrekkende economie speelt een belangrijke rol in de toename van het aantal arbeidsmigranten. Tegelijkertijd is er krapte op de woningmarkt, waardoor het lastig is om geschikte woonruimte te vinden. De combinatie van al deze factoren zorgt ervoor dat er meer mensen huisvesting nodig hebben en dat dat in sommige gevallen op plekken gebeurt die daar niet geschikt voor zijn.
Hoe de huisvesting van arbeidsmigranten binnen een regio het beste past qua verdeling en in welke woonvormen deze kan worden gerealiseerd, moet op regionaal en lokaal niveau worden bepaald. Daar is immers het beste zicht op de lokale woning- en arbeidsmarkt en op de wensen van de inwoners. Gemeenten, werkgevers en huisvesters moeten daarbij samen zoeken naar passende oplossingen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Ik ben van mening dat er voldoende oplossingen voor handen zijn en dat er ook tal van goede voorbeelden zijn.
Ik ondersteun partijen daarom door kennis te delen over het op een goede, kwalitatieve manier huisvesten van arbeidsmigranten die in het land wordt opgedaan. Zo is recent de publicatie «Aan de slag met flexwonen!» opgeleverd, waarin partijen worden geholpen bij het inventariseren van de doelgroepen voor flexwonen en handvatten worden gegeven voor het benutten van de kansen om deze woonvorm te realiseren. De door de leden bedoelde handreiking is in concept gereed en zal op korte termijn breder beschikbaar zijn. Daarnaast ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om de woningbouw te versnellen.
Wat zijn de redenen dat er vroeger minder arbeidsmigranten in te volle of onveilige huizen zaten en dat dit nu weer toeneemt, zoals de Pandbrigade constateert?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn er momenteel in ons land waarvoor geen adequate en veilige huisvesting is, aangezien u eerder het cijfer van 100.000 arbeidsmigranten niet kon of wilde bevestigen?2
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden- en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 ging het om circa 337.000 mensen. De prognose van de omvang van de groep arbeidsmigranten en hun behoefte aan woonruimte voor komende jaren is sterk afhankelijk van de economische ontwikkelingen en de inspanningen van gemeenten, werkgevers en huisvesters op het realiseren van voldoende huisvesting.
Wat is de behoefte aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en wat is de prognose voor de komende jaren? Kunt u uw antwoord per jaar uitsplitsen en toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de huidige woningnood zich tot de huisvesting van arbeidsmigranten? En hoe gaat u dit oplossen zonder te tornen aan de veiligheid, betaalbaarheid en kwaliteit voor beide groepen en waarbij tweedeling of het uitspelen van groepen voorkomen moet worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe en door wie wordt de huisvesting van arbeidsmigranten in gemeenten gecontroleerd, en aan welke eisen dient deze huisvesting te voldoen?
De huisvesting van arbeidsmigranten wordt – net zoals andere huisvesting – door de gemeente gecontroleerd via het bouw- en woningtoezicht. De huisvesting dient daarbij te voldoen aan geldende wet- en regelgeving, zoals het Bouwbesluit, het bestemmingsplan en eventuele aanvullende eisen van de brandweer of die de gemeente stelt voor het verlenen van een vergunning in het kader van de huisvestingsverordening. Ten slotte kan de gemeente ervoor kiezen om de situatie tijdelijk te gedogen totdat er zicht is op een betere oplossing. Met alleen het handhaven wordt de oorzaak van de permanente bewoning immers niet aangepakt.
Daarnaast worden woningen met een keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen – het keurmerk voor de huisvesting van arbeidsmigranten – jaarlijks gecontroleerd op kwaliteit. Huisvesters en werkgevers kunnen zich op eigen initiatief aanmelden bij het keurmerk. In enkele branches en gemeenten is het SNF-keurmerk verplicht gesteld om arbeidsmigranten te mogen huisvesten. De normen waarop wordt gecontroleerd zijn aanvullend op wet- en regelgeving. Deze controle gebeurt door onafhankelijke en door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde inspectie instellingen. Huisvesters en werkgevers kunnen zich hiermee positief onderscheiden in de markt en tevens geldt een dergelijk keurmerk als een voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de uitzondering op het inhoudingsverbod op de Wet Minimumloon in de Wet Aanpak Schijnconstructies.
Wat heeft u concreet gedaan met uw opvatting dat het «aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters [is] om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten»? Wanneer is de aangekondigde nieuwe handreiking voor gemeenten gereed?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om gemeenten aan te sporen om verkamering van woningen fors aan banden te leggen of tegen te gaan, zodat er geen onveilige situaties ontstaan voor (buurt)bewoners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verkamering is niet per definitie een slechte ontwikkeling. In sommige gemeenten kan het een uitkomst bieden voor het beter benutten van woningen of de huisvesting van specifieke doelgroepen. Het is daarbij wel van belang dat dit zorgvuldig gebeurt en dat de verkamerde panden blijven voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Gemeenten hebben reeds de mogelijkheid om verkamering vergunningplichtig te maken via de huisvestingsverordening. Daarvoor kunnen zij een omzettingsvergunning instellen. Daarmee moeten pandeigenaren die een woning verkamerd willen verhuren een vergunning aanvragen bij de gemeente. Indien zij dit niet doen, kan de gemeente afdwingen dat zij de woning terugbrengen naar de laatst vergunde staat.
Deelt u de mening dat de rol van ondernemers inzake de huisvesting van arbeidsmigranten vergroot moet worden? En zo ja, hoe vult u die rol in, omdat dit verder moet gaan dan alleen een bemiddelende rol bij de eerste huisvesting?
Werkgevers helpen werknemers in veel gevallen bij het vinden van kwalitatieve huisvesting wanneer zij hen naar Nederland halen om hier te werken. Dat kan gaan om een bemiddelende rol, maar ook door het realiseren van huisvesting of hier met gemeenten en andere partijen afspraken over te maken.
Ik acht het echter ongewenst dat werknemers volledig afhankelijk worden van hun werkgever wanneer het de huisvesting betreft. Wanneer zij hier langer verblijven vind ik het belangrijk, zowel vanuit afhankelijkheids- als vanuit integratieperspectief, dat arbeidsmigranten op zoek gaan naar een eigen plek om te wonen met een eigen huur- of koopwoning. Bij die zoektocht kan uiteraard wel hulp geboden worden door de werkgever.
Wat adviseert u de gemeente Hilvarenbeek die tot 2025 voor ongeveer 16.000 tot 21.000 arbeidsmigranten huisvesting moet creëren, wat neerkomt op 588 woningen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de grote aantallen die in een relatief kleine gemeente een menswaardig onderkomen moeten vinden? En waarom wil u geen landelijke regie voeren zodat kleinschalige locaties kunnen worden gevonden, zoals de inwoners willen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke andere mogelijkheden heeft de burgemeester van Loon op Zand om de illegale huisvesting van arbeidsmigranten te stoppen en te voorkomen?4
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt de situatie in bijvoorbeeld Loon op Zand zich tot één van de doelen uit uw Actie-agenda vakantieparken te weten: «een sector die geen ruimte biedt voor uitbuiting of het uit het zicht raken van kwetsbare mensen»?5
Met genoemde doelstelling uit de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 wordt ingezet op voldoende instrumentarium voor betrokken partijen om situaties als sociale uitbuiting, deplorabele leefomstandigheden en zorgmijding te voorkomen en op te lossen. Om dit te realiseren dienen de situatie en de mensen op een park in kaart gebracht worden. Daarnaast gaat het uiteindelijk om maatwerk per gemeente, per park en per bewoner, waarbij integrale samenwerking binnen en tussen gemeenten cruciaal is. Ik kan voor deze situatie niet beoordelen of het hier gaat om uitbuiting.
Wat doet u aan de aanpak van de grondoorzaken van problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten, te weten het uitbuiten van goedkope arbeidskrachten, het grote tekort aan betaalbare woningen, het voorkomen van dakloosheid en het feit dat gemeenten soms kwetsbare mensen bewust wijzen op de mogelijkheid om op een vakantiepark te gaan wonen? En wordt bij het aanpakken van de grondoorzaken uitgegaan van zowel de kwetsbare positie van arbeidsmigranten, als de positie van huidige inwoners die niet verdrongen moeten worden op de arbeidsmarkt of de woningmarkt?
Zoals in eerdere communicatie met uw Kamer opgenomen ondernemen mijn collega van SZW en ik op diverse manieren actie om de onderliggende problemen bij de huisvesting van arbeidsmigranten op te lossen. Daarbij is uiteraard aandacht voor een gelijkwaardige positie tussen arbeidsmigranten en andere inwoners van Nederland.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. Door de extra middelen voor de Inspectie SZW uit het Regeerakkoord kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Ook wordt in het programma «Samen tegen Mensenhandel»6 expliciet aandacht geschonken aan arbeidsuitbuiting.
Ook werk ik met partijen aan het vergroten van de woningvoorraad. Dat doe ik onder meer via de acties uit de Nationale woonagenda 2018–2021 en ben ik met de regio’s met de grootste druk op de woningmarkt in gesprek om brede woningmarktafspraken te maken.
Met de actie-agenda vakantieparken 2018–2020 is een startpunt gemarkeerd om de komende jaren actief aan de slag te gaan met de aanpak van vakantieparken. Cruciaal daarin is dat gemeenten lokaal een visie vormen op hun vakantieparken en de mensen die daar mogelijk wonen. Een vakantiewoning is immers niet per definitie geschikt of ongeschikt om in te wonen. Meerdere acties uit de actie-agenda zijn gericht op maatwerk richting bewoners en het verschaffen van duidelijkheid over hun positie op het park.
Woningen die eerst versterkt zouden worden, maar nu veilig blijken te zijn volgens het HRA-model |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de aangenomen motie-Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 491) waarin geregeld zou worden dat afgelopen zomer mensen uit verschillende batches (1581 en 1588) een advies zouden krijgen om op basis daarvan tot een ruimhartige versterkingsaanpak te komen?1 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Ik ben bekend met deze moties. Door het besluit om de gaswinning uit het Groningenveld volledig af te bouwen is het perspectief veranderd. Desalniettemin is de versterking van huizen waarvoor een versterkingsadvies op dat moment al was voorgelegd aan de bewoner voortgezet. Voor de batch 1588 betekent dit dat de uitvoering doorgaat conform de verstrekte adviezen. Het budget is beschikbaar. Er is intensief overleg tussen Rijk, regio en NCG over de uitvoering van deze versterking om de uitvoering zo snel mogelijk en met voldoende draagvlak te starten.
Voor de batch 1.581 geldt dat, op een enkele uitzondering na, op dat moment geen versterkingsadviezen waren verstrekt, wat betekent dat de gewekte verwachtingen van een andere orde waren. Versterking van adressen in deze batch die op basis van de HRA niet aan de veiligheidsnorm voldoen, wordt uitgevoerd aan de hand van de al voorbereide versterkingsadviezen. Hiermee is invulling gegeven aan de motie-Jetten c.s. Met de eigenaren van de woningen die op basis van de HRA aan de veiligheidsnorm voldoen wordt een gesprek gevoerd. Daarbij wordt aan hen de mogelijkheid geboden om het versterkingsadvies te laten actualiseren aan de hand van de meest actuele NPR, of af te zien van versterkingsmaatregelen.
Kent u de aangenomen motie-Jetten c.s. (Kamerstuk 33 529 , nr. 508) waarin staat dat woningen uit batch 1581 met versterkingsadvies de mogelijkheid geboden moet worden om dat advies uit te laten voeren, net als de eigenaren uit batch 1588?2 Zo ja, hoe voert u deze motie uit?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat de heer Warink uit Loppersum (batch 1581) een versterkingsrapport (376 pagina’s) heeft en nu een brief heeft ontvangen dat zijn huis veilig is, omdat het adres niet uit het HRA-model is gekomen?
Het past mij als Minister niet om in het openbaar van gedachten te wisselen over een individuele casus. Ik doe er alles aan om samen met alle betrokken partijen de onzekerheid over versterking bij de bewoners zo veel en zo snel mogelijk te beperken. De versterkingsoperatie is enkele jaren geleden gestart op basis van de toen beschikbare kennis en met een voortdurende gaswinning in het vooruitzicht. Met het besluit om de gaswinning versneld en volledig te beëindigen is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Door de afbouw van de gaswinning wordt het veiliger in Groningen, en neemt de omvang van de noodzakelijke versterking af. Dit is de conclusie van de Mijnraad op basis van adviezen van het SodM, het KNMI, TNO, NEN en een panel van hoogleraren (zie Kamerstuk 33 529, nr. 502).
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 geldt voor slechts enkele bewoners uit de batch 1.581 dat hen een versterkingsadvies is overlegd voorafgaand aan het besluit om de versterkingsoperatie te herijken in het licht van de afbouw van de gaswinning. Na dit moment zijn wel, in reactie op individuele verzoeken, aan een aantal bewoners versterkingsadviezen verstrekt, die nog waren gebaseerd op de aanpak en veiligheidsrisico’s behorende bij doorgaande gaswinning op een relatief hoog niveau. Dit betekent echter niet dat huizen op basis van oude inzichten nog aangepakt gaan worden. Dat een huis niet uit het HRA-model is gekomen als naar verwachting risicovol, betekent overigens niet dat het veilig is verklaard. Een deskundige toets op de veiligheid van een individuele woning wordt daarom mogelijk gemaakt.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op wat de Kamer in de in vraag een en twee genoemde moties heeft uitgesproken? Waarom worden de beloften die u heeft gedaan gebroken? Hoe gaat u dat oplossen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de aannemer van de heer Warink niet aan versterking durft te beginnen omdat de muren teveel op spanning staan? Wat denkt u dat het met de heer Warink en zijn partner doet, dat nu volgens het HRA-model de woning toch veilig schijnt te zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u er van op de hoogte dat een dorpsgenoot van de heer Warink, een pand bezit dat niet in elkaar stort doordat het door verwarmingsbuizen bij elkaar wordt gehouden? Maar dat dit pand niet uit het HRA-model is gekomen en dus nu veilig is verklaard?
Zie antwoord vraag 3.
Staat u nog achter uw uitspraken dat het zo erg is dat mensen van anderen te horen krijgen wat er met hun huis gebeurt en dat mensen daar zelf niet over gaan? Zo ja, wat gaat u er dan aan doen om de mensen hun zeggenschap terug te geven?
De bewoner staat centraal in de vernieuwde aanpak van de versterkingsopgave. Het uitgangspunt is dat de eigenaar het laatste woord heeft over de versterking van zijn woning. Het ontwerp voor de versterking komt in nauwe samenspraak met de eigenaar/bewoner tot stand komen. Dit gebeurt op basis van een beoordeling die is opgesteld door een expert. De bewoner moet akkoord gaan met het plan voordat het uitgevoerd kan worden. Dit laat onverlet dat zich de uitzonderlijke situatie kan voordoen dat de gemeente als bevoegd gezag, gemotiveerd en na aanspreken van de eigenaar, moet kunnen ingrijpen om acuut onveilige situaties te voorkomen. Daarnaast wordt met het oog op versnelling van de uitvoering op dit moment gewerkt aan een catalogus van standaard-maatregelen. Dit biedt aan bewoners de mogelijkheid om een keuze te maken uit verschillende mogelijke maatregelen om tot de noodzakelijke versterking te komen.
Wat denkt u dat het met de bewoners doet dat ze zo lang in onzekerheid zitten over hun woning?
Wij werken hard om alle Groningers zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Dit doen we conform de vernieuwde aanpak. Er is nog veel werk te verzetten, en ik wil geen beloftes doen die ik niet kan nakomen.
De beantwoording van vragen inzake het lekken van gif door de NAM en het bericht ‘Metingen NAM-lek ver boven grens’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Metingen NAM-lek ver boven grens gezondheidscheck»?1 Kent u het bericht «Wiebes: NAM had zich pro-actiever kunnen opstellen na lekkage»?2 Wat is uw reactie op deze berichten? Hoe kan het dat de waarden in uw beantwoording netjes binnen de grenzen vallen, terwijl in het bericht het aantal van 40 ppm genoemd staat?
Ik ken deze berichten. In mijn brieven5 aan uw Kamer heb ik gebruikgemaakt van de door de veiligheidsregio Groningen aan SodM gerapporteerde meetresultaten. Dat is gebruikelijk in het geval van een incident. Er zijn op diverse plaatsen metingen verricht, nabij omwonenden, nabij het kanaal en ook in en nabij het riool waardoor het aardgascondensaat is weggelekt. In mijn aanvullende brief6 van 6 december heb ik uw Kamer geïnformeerd dat in mijn eerdergenoemde brieven uit is gegaan van een normering die door de Veiligheidsregio wordt gebruikt en dat ik voor het informeren van uw Kamer wil aansluiten bij de normering die door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt gebruikt.
In mijn brief7 van 18 december 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de gemeente Delfzijl mij op 14 december 2018 per brief heeft geïnformeerd over metingen die door het bedrijf SGS in opdracht van gemeente Delfzijl zijn uitgevoerd. De gemeente Delfzijl geeft in haar brief aan dat de metingen van het bedrijf SGS, waarbij een verhoogde concentratie benzeen is aangetroffen, niet hebben plaatsgevonden in de publieke ruimte, maar nabij en in putten van het riool op een niet publiekelijk toegankelijke locatie.
SodM heeft op 12 december 2018 de eerste voorlopige conclusies over haar onderzoek gepubliceerd. De NAM voert op dit moment onder toezicht van SodM een onderzoek uit naar de effecten voor de omwonenden van blootstelling aan aardgascondensaat. Het onderzoek zal voor 1 februari 2019 gereed zijn. SodM zal dit onderzoek laten toetsen door het RIVM en de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). Ik verwacht dat aan de hand van dit onderzoek zekerheid kan worden gegeven of de door SGS gemeten verhoogde concentratie hebben geleid tot een grotere blootstelling.
Waar heeft u de gegevens in de beantwoording vandaan? Wat is de bron daarvan?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich dat u in antwoord op vraag 1 schrijft dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert om actief te informeren bij een waarde hoger dan 30,7 ppm? Waarom is er tijdens het verschijnen van het bericht op 1 november 2018 niet actief geïnformeerd?
Het is de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsregio om ten tijde van een incident metingen uit te voeren en die te toetsen aan advieswaarden van het RIVM en indien nodig acties te ondernemen. Uit de gegevens waarover ik nu beschik blijkt dat de Veiligheidsregio aanvankelijk niet de advieswaarde van het RIVM heeft gehanteerd. Ik heb u hierover in mijn aanvullende brief8 van 6 december 2018 geïnformeerd.
Voldeed de NAM aan alle veiligheidseisen die ook aan een Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO)-bedrijf worden gesteld? Bent u bereid er toch een BRZO-bedrijf van te maken? Was het Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) in orde? Waren de risico’s benoemd, evenals de beheersmaatregelen? Was het rapport geactualiseerd?
SodM heeft aangegeven dat in de recente periode tijdens uitgevoerde inspecties op het tankenpark Delfzijl geen overtredingen zijn geconstateerd.
In mijn brief9 van 4 december 2018 heb ik aangegeven dat het Tankerpark Delfzijl een mijnbouwwerk is. Het valt daarom niet onder de verplichtingen van het BRZO. De enige uitzondering hierop zijn ondergrondse gasopslagen. Dit is vastgelegd in de Europese Seveso III richtlijn, waarop het BRZO is gebaseerd. Door deze richtlijn kan ik van het tankenpark geen BRZO-bedrijf maken.
Ik zie daarnaast hier geen noodzaak voor omdat door de wijziging in de Mijnbouwwet d.d. 1-1-2017 men voor mijnbouwwerken een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) moet indienen bij SodM. In het RiGG worden de interne en externe risico’s van de installatie en de beheersmaatregelen beschreven.
NAM heeft op 5 juli 2018 bij SodM het RiGG10 van het Tankenpark Delfzijl ingediend. Op 6 november 2018 is dit document op volledigheid getoetst. Op 4 december 2018 zijn na toetsing door SodM aanvullingen aan de NAM gevraagd. De opgevraagde informatie is nog niet ontvangen.
Wanneer verwacht u resultaten van het strafrechtelijk onderzoek?
Het Openbaar Ministerie geeft leiding aan het strafrechtelijk onderzoek. Ik heb geen inzicht in de status of de voortgang van dit onderzoek.
Waaruit is gebleken dat de NAM zich aan zijn zorgplicht heeft gehouden voor werknemers en andere mensen die hebben gewerkt rondom het tankenpark ten tijde van de lekkage en omwonenden? Wat gaat u doen om omwonenden alsnog te informeren, gerust te stellen en/of te compenseren?
Uw eerste vraag maakt deel uit van het strafrechtelijk onderzoek.
SodM heeft de NAM gesommeerd om een blootstellingsonderzoek uit te voeren van de vrijgekomen stoffen. SodM zal RIVM en de GGD betrekken bij het beoordelen van dit blootstellingsonderzoek. SodM heeft met de gemeente Delfzijl afgesproken om de omwonenden te informeren over de uitkomsten van het definitieve incidentonderzoek.
Waarom heeft de NAM het over vijf eerdere incidenten en noemt u er negen? Welke incidenten noemde de NAM niet en waarom?
NAM heeft negen «ongewone voorvallen» gemeld aan SodM. Deze negen «ongewone voorvallen» heb ik genoemd in mijn brief11 van 4 december 2018. SodM beschouwt vijf van de negen door de NAM gemelde «ongewone voorvallen» als zijnde een «incident». De vier resterende door de NAM gemelde «ongewone voorvallen» worden door SodM ook als zodanig beschouwd en zijn hieronder weergegeven.
Melding
Datum melding
Datum voorval
Stroomstoring
24 juli 2015
24 juli 2015
(oude) dieselverontreiniging waargenomen
24 oktober 2016
31 maart 2016
Lekkage bluswatersysteem
16 augustus 2016
16 augustus 2016
Aantreffen asbest pakkingen
30 september 20161
22 september 2016
Kent u het bericht «5 kuub condensaatdamp ontsnapt tijdens Code Rood actie»?3 Waarom is dat incident niet opgenomen in uw lijst? Hoe kan er op vertrouwd worden dat de rest van de lijst compleet is?
Ik ben bekend met het bericht. Tijdens de actie van Code Rood is op 2 augustus 2018 een sterke geur van aardgascondensaatdamp geroken. Deze waarneming houdt verband met het opengaan van het druk vacuüm ventiel (PVV) van tank 3. Het ventiel beschermt de tank tegen falen ten gevolge van een overdruk. Een verstopping van de dampretourleiding heeft tot een verhoogde in het dampretoursysteem geleid, waarbij uiteindelijk de PVV van de tank – conform ontwerp – open gegaan is. Deze verstopping is door de NAM verholpen.
In het verleden zijn via de brancheorganisatie afspraken gemaakt dat het activeren van een veiligheidssysteem zoals een PVV niet als een ongewoon voorval moet worden gezien en derhalve niet gemeld hoeft te worden. De activering van het veiligheidssysteem moet wel door het bedrijf geregistreerd worden. SodM zal nagaan of deze afspraken herzien moeten worden. Er zijn bij SodM geen gegevens bekend waaruit blijkt dat het activeren van het ventiel heeft geleid tot een risico voor de gezondheid.
Ik heb op dit moment, gelet op het bovenstaande, geen aanwijzingen dat de lijst met ongewone voorvallen niet compleet is.
Hebben de agenten en beveiligers die bij de Code Rood actie betrokken waren gezondheidsrisico’s gelopen? Is hier onderzoek naar gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe is de huidige situatie nu precies, gelet op het feit dat er is niet gedurende 24 uur iemand op het park aanwezig is, dat het SodM als een van de drie extra maatregelen heeft voorgeschreven dat er een medewerker op het park aanwezig moet zijn en dat u hierop in uw beantwoording niet ingaat?
SodM heeft het Tankenpark Delfzijl op 26 oktober 2019 onder verscherpt toezicht gesteld. Een van de opgelegde maatregelen betreft het buiten kantooruren stationeren van een medewerker op het Tankenpark. SodM heeft aangegeven dat de NAM hieraan voldoet.
Hoe vaak worden de tanks op het park gereinigd van binnen? Pas na reiniging van een lege tank kan er toch pas geïnspecteerd worden op de staat van zo’n tank? Hoe vaak moet dit volgens de regels? Wanneer is dat voor het laatst gebeurd?
Volgens de milieuvergunning van het Tankenpark Delfzijl moet de bovengrondse opslag en verlading van vloeistoffen aan de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) 29 richtlijn (versie 2005) voldoen. De tanks worden overeenkomstig deze richtlijn volgens een risico gebaseerde inspectiemethode geïnspecteerd. Ten behoeve van een inspectie zal de tank eerst leeg en schoon gemaakt worden.
Daarna wordt deze visueel geïnspecteerd en worden er ook metingen uitgevoerd om de dikte van de bodem, wand en het dak te bepalen. De tank mag pas weer in gebruik worden genomen als deze als zodanig geschikt wordt bevonden. De inspectiefrequentie wordt bepaald op basis van historische inspectiedata, corrosiesnelheden en het soort product dat wordt opgeslagen. In praktijk houdt dit in dat om de tien tot vijftien jaar een tank inwendig wordt geïnspecteerd. Hieronder is een overzicht opgenomen van de geïnspecteerde tanken
Naam
Functie
Jaartal van inspectie
T1
Scheidingstank
2018
T2
Scheidingstank
2007
T3
aardgascondensaattank
2008
T4
aardgascondensaattank
2008
T5
aardgascondensaattank
2017
T6
Scheidingstank
2015
T7
aardgascondensaattank
2018
Is er na de lekkage in oktober 2018 vervuiling op de bodem van de kanalen rond het park opgetreden? Hoe was dat met de lekkage bij het laden van het schip vorig jaar?
SodM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt of de bodem van het kanaal verontreinigd is. In opdracht van de NAM heeft een gespecialiseerd onafhankelijk deskundige monsters genomen van de bodem van het kanaal. De bodem zou verontreinigd kunnen zijn omdat bestandsdelen uit het aardgascondensaat via het slip uit het riool terecht zijn gekomen op de bodem van het kanaal.
Vorig jaar heeft tijdens de verlading van aardgascondensaat naar het desbetreffende schip een lekkage plaatsgevonden. Hierdoor is puur en ongemengd aardgascondensaat op het oppervlaktewater terecht gekomen. Aardgascondensaat drijft op water en verdampt snel. Een verontreiniging van de waterbodem door het gelekte aardgascondensaat wordt daarom niet waarschijnlijk geacht en wordt daarom ook niet onderzocht.
Inwoners die in de kou zitten door torenhoge stookkosten in Delft |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het item in Hart van Nederland «Torenhoge stookkosten laten inwoners Delftse wijk in de kou zitten»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 3, 4 en 6
Kunt u verklaren hoe het kan dat huurders tot wel € 1.400 moeten bijbetalen voor hun stookkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om een verklaring te geven voor dit specifieke geval. In zijn algemeenheid geldt bij collectieve verwarmingssystemen als werkwijze dat een verhuurder een maandelijks voorschot bedrag in rekening brengt. Vervolgens verzorgt de verhuurder per kalenderjaar een eindafrekening op basis van de reëel gemaakte kosten. Deze werkwijze kan tot bijbetalen leiden in het geval van een laag voorschot en/of een hoge definitieve afrekening.
Waarom hanteert woningcorporatie Woonbron een verkeerd meetsysteem voor de stookkosten? Waarom mag Woonbron hiermee blijven werken?2
Uit het aangegeven item blijkt uitsluitend dat er kennelijk hoge stookkosten zijn.
Dit enkele feit wil op zich niet zeggen, dat het meetsysteem als zodanig verkeerd zou werken. Te hoge stookkosten zouden ook te wijten kunnen zijn aan een slecht functionerende installatie en/of achterstallig onderhoud waardoor er veel warmte verloren raakt door tocht.
In verband hiermee en het zogenoemde «warmtepakket» is relevant dat huurders diverse wettelijke mogelijkheden hebben inzake de stookkosten. Zij kunnen hun verhuurder inzicht vragen in de gemaakte stookkosten en via de huurdersorganisatie overleg voeren met de verhuurder over het beleid inzake de stookkosten en het onderhoudsbeleid.
Voorts kunnen de betrokken huurders zich tot de Huurcommissie wenden voor een oordeel over de stookkosten. De Huurcommissie kan dan een oordeel geven over de reëel gemaakte stookkosten en over de vraag of die stookkosten als redelijk kunnen worden beschouwd. Ik verwijs u daarbij naar antwoorden op Kamervragen van het toenmalige Kamerlid Jansen (SP) over het bericht over extreme stookkosten in het Hilwiscomplex in Amsterdam (Handelingen TK 2012–2013, Aanhangsel 2957). In die kwestie heeft de Huurcommissie indertijd doorberekening van slechts 50% van de werkelijke kosten redelijk geacht.
Daarnaast kunnen huurders zich wenden tot de Huurcommissie voor een oordeel over een lagere huurprijs in het geval van onderhoudsgebreken. Afhankelijk van de ernst van de gebreken kan de Huurcommissie een verlaagde huurprijs redelijk achten van 20%, 30% of 40% van de betaalde huurprijs.
Gelet op de in de uitzending getoonde gebreken gaat het hierbij om tochtklachten en een mogelijke lekkage bij de radiatoren. Huurders kunnen vooraf inschatten of de Huurcommissie aanwezige gebreken ernstig genoeg zal bevinden voor een huurverlaging. Deze inschatting kunnen zij maken met het zogenoemde gebrekenboek: (https://www.huurcommissie.nl/fileadmin/afbeeldingen/Downloads/Handleidingen/Gebrekenboek_Huurcommissie__versie_juni_2017.pdf).
Wat zegt u tegen de bewoners van de wijk Poptahof in Delft die een «warmtepakket» hebben willen aanbieden met vier eisen te weten: Welke mogelijkheden hebben deze bewoners om af te kunnen dwingen dat zij in een gezond en betaalbaar huis kunnen wonen?3
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel andere woningcorporaties werken met dit, of een vergelijkbaar, meetsysteem voor stookkosten en in welke gemeenten leidt dit tot onvrede of klachten voor de huurders of andere problemen?4
Er wordt niet geregistreerd welk systeem verhuurders toepassen voor het meten van de stookkosten. Evenmin wordt geregistreerd in welke gemeenten het meetsysteem leidt tot onvrede of klachten voor de huurders.
Wat zijn uw mogelijkheden om woningcorporaties, die hoge stookkosten berekenen terwijl er tegelijkertijd achterstallig onderhoud is en hun huurwoningen onvoldoende geisoleerd zijn, te bewegen tot een oplossing in samenwerking met de huurder? Bent u bereid Woonbron hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 3.
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over privacy schending van woningzoekenden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties en woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet Haaglanden, handelen tegen de nieuwe privacywet, de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), door woningzoekenden al bij inschrijving om een inkomensverklaring te vragen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. Het oordeel of deze – samenwerkingsverbanden van – corporaties in strijd handelen met de AVG komt toe aan de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
Corporaties mogen bij het uitvoeren van hun taken het inkomen van aankomende huurders toetsen, bijvoorbeeld omdat voor sommige woningen een inkomensgrens geldt. Dit laatste betreft onder meer de passendheidseisen uit de Woningwet die corporaties verplichten zich bij de toewijzing van een woning te vergewissen van het inkomen van het betreffende huishouden. Deze gegevens mogen bij toewijzing niet ouder zijn dan twee jaar.
Volgens de berichtgeving van Kassa zouden sommige corporaties en woonruimteverdelers zoals Sociale Verhuurders Haaglanden (SVH, «Woonnet») burgers al bij inschrijving als woningzoekende om inkomens- en andere gegevens vragen. SVH heeft in reactie laten weten dat zij burgers hiertoe echter pas verplichten als zij reageren op een woning en een toewijzing op handen is. Burgers die zich willen inschrijven om daarmee wachttijd op te bouwen, hoeven deze gegevens dus nog niet aan te leveren, geeft SVH aan. Hoe andere corporaties en woonruimteverdelers hiermee omgaan is mij op basis van de mij beschikbare gegevens niet bekend.
Corporaties die vooruitlopend op een toewijzing vragen om persoonsgegevens moeten hiervoor op grond van de AVG altijd een wettelijke grondslag hebben. De AP wijst erop dat corporaties zelf verantwoordelijk zijn voor de naleving van de privacywetgeving, waarbij brancheorganisaties kunnen helpen bij de vormgeving van een goed privacybeleid. In dit verband is van belang dat Aedes de AVG Routeplanner voor woningcorporaties heeft gepubliceerd. Dit instrument geeft inzicht in de belangrijkste wettelijke verplichtingen en legt concreet uit welke maatregelen een corporatie moet nemen om aan die verplichtingen te voldoen. Verder moeten corporaties zorgvuldig omgaan met gevoelige persoonsgegevens.
Brancheorganisaties kunnen kwesties ook aan de AP voorleggen, hetgeen SVH inmiddels ook heeft gedaan. Ik heb begrepen dat de SVH hun werkwijze zullen aanpassen, indien de AP zou oordelen dat deze strijd oplevert met de AVG. Ik heb Aedes gevraagd om het oordeel van de AP over de betreffende corporatiepraktijk alsdan breed onder de aandacht van de leden te brengen, zodat zij zo nodig eveneens een andere werkwijze kunnen invoeren.
Woningzoekenden kunnen zich met eventuele vragen of klachten richten tot het Informatie en Meldpunt Privacy van de AP. De AP neemt alle klachten in behandeling en kan zo nodig onderzoek kan instellen bij de betreffende corporatie.
Hoeveel woningcorporaties vragen van woningzoekenden hun inkomensgegevens te uploaden, terwijl deze pas nodig zijn bij de toewijzing van een woning, waar gemiddeld negen jaar op moet worden gewacht? Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties hiermee stoppen?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze vraag zou kunnen beantwoorden. Bovendien kunnen de uitvoering en digitaliseringsgraad van woonruimteverdeelsystemen per corporatie variëren, zodat de wijze en het moment van opvragen van gegevens niet overal hetzelfde zullen zijn. Ook de gemiddelde wachttijden verschillen per corporatie.
Zoals in mijn vorige antwoord echter ook vermeld, zijn corporaties bij woningtoewijzing gehouden aan de eisen van de privacywetgeving. De AP bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf of en in welke gevallen zij nader onderzoek doet. Indien de AP zou oordelen dat de door sommige corporaties gehanteerde werkwijze in strijd met de privacywetgeving is, zal ik Aedes zoals gezegd vragen dit standpunt breed te communiceren, opdat corporaties hun toewijzingspraktijk kunnen wijzigen.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat woonruimteverdeelsystemen, zoals Woonnet, niet om inkomensverklaringen vragen van woningzoekenden die niet noodzakelijk zijn? Bent u bereid om zowel organisaties met woonruimteverdeelsystemen als woningcorporaties op de AVG te wijzen en de privacy van woningzoekenden en huurders te eerbiedigen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar mijn voorgaande antwoorden.
Zijn er mensen geweigerd voor inschrijving omdat ze teveel verdienen of zijn mensen geweigerd omdat ze hun inkomensgegevens niet willen delen? Zo ja, hoeveel zijn dit er, en hoe worden deze mensen gecompenseerd voor de verloren tijd, bijvoorbeeld door extra wachtpunten of -tijd toe te kennen?
Ik beschik niet over (cijfermatige) informatie aan de hand waarvan ik deze vragen kan beantwoorden. Van corporatiezijde is benadrukt dat zij woningzoekenden met een (te) hoog inkomen wel inschrijven, maar dat zij hun vanwege de toewijzingseisen uit de Woningwet vaak geen woning kunnen toewijzen. Het verstrekken van inkomensgegevens door (aspirant-)huurders bij toewijzing van een sociale huurwoning is wettelijk verplicht.
De rechterlijke uitspraak dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitspraak van het Europees Gerechtshof in de zaak van vier woningcorporaties tegen de Europese Commissie dat de inkomensgrens voor sociale huur omhoog kan?1 2
Ja, ik ken de uitspraak. Ik deel niet uw conclusie dat de inkomensgrens voor de sociale huur omhoog kan.
Welke lessen of conclusies trekt u uit het feit dat Nederland slechts een afbakening van de doelgroep voor sociale huur hoefde te geven, wat door Nederland zelf is vertaald in een inkomensgrens? Deelt u de mening dat hier een verkeerde interpretatie is gemaakt en kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland had geen volledige vrijheid bij de voorstellen. De Europese Commissie (EC) moest instemmen met de voorstellen en daarvoor was een duidelijk afbakening van de doelgroep nodig. Bij het vormgeven van een duidelijke definitie voor sociale huisvesting in Nederland was door de Europese Commissie nadrukkelijk gewezen op haar besluit Housing Finance Agency (HFA, Ierland) dat onder andere een inkomenseis stelt en waarbij de Europese Commissie had vastgesteld dat de sociale rechtvaardiging van de Ierse DAEB-status was gebaseerd op strengere criteria dan in het Nederlandse stelsel werd toegepast. Als het gaat om een dienst van algemeen economisch belang waarbij compensatie wordt gegeven vanwege sociale doelstellingen, moet er sprake zijn van een afgebakende groep. De regels over diensten van algemeen economisch belang spreken over huisvesting voor «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen die, door solvabiliteitsbeperkingen, geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden». Het stellen van een inkomensgrens bleek het enige middel om deze groep objectief af te bakenen.
Hoe oordeelt u over de woorden van uw voorganger, de heer Donner, die als Minister in antwoord op Kamervragen schreef: «(...) zou in feite neerkomen op een verhoging van de inkomensgrens van € 33.614,– maar dan voor huishoudens met meerdere inkomens. Een dergelijke maatregel kan ik niet uitvoeren binnen de beschikking van de Europese Commissie», wat een onjuistheid was en is?3
Ik acht dit antwoord op de vraag of slechts één inkomen kon worden beoordeeld bij het toewijzen van een woning aan een meerpersoonshuishouden nog steeds valide. Het beperkt meetellen van een inkomen bij een meerpersoonshuishouden zou een andere invulling van de beschikking van de Europese Commissie betekenen, terwijl die beschikking (zoals nogmaals bevestigd door het Gerecht) rechtsgeldig is en daarvan niet zomaar kan worden afgeweken.
De inkomensgrenzen voor sociale huur in Frankrijk en Oostenrijk liggen hoger, maar hoe hoog zijn deze precies, en hoe verhoudt dit gegeven zich tot de krappe Nederlandse inkomensgrenzen?
In Frankrijk en Oostenrijk zijn geen universele inkomensgrenzen die zich laten vergelijken met de Nederlandse inkomensgrens: er is tevens differentiatie naar regio en huishoudenssamenstelling. Vaak spelen ook andere lokaal bepaalde criteria een rol bij inkomensgrenzen en woningtoewijzing, vergelijkbaar met urgentie.
In tegenstelling tot in Nederland, zijn Oostenrijkse sociale huurwoningen vaak eigendom van een overheid of van een organisatie die zich het best laat vergelijken met een wooncoöperatie. In Frankrijk en Oostenrijk is soms sprake van projectsteun bij nieuwbouw waarna de huurprijs wordt gebaseerd op de resterende kostprijs in plaats van op woningwaarde. In Nederland bestaat de staatssteun ook uit gunstiger financieringsvoorwaarden op portefeuilleniveau, en daarmee ook voor bestaande woningen. Bovendien is de omvang van de sociale sector en het aandeel huishoudens dat in aanmerking komt voor een sociale huurwoningen in Nederland in verhouding relatief groot.
De verschillen tussen Frankrijk, Oostenrijk en Nederland zijn de aanleiding voor een verschil in voorwaarden waaronder sprake is van geoorloofde staatssteun.
Bent u bereid de inkomensgrenzen voor sociale huur te verhogen en te kiezen voor een andere en bredere afbakening van de doelgroep voor sociale huurwoningen, zodat onder meer tweedeling in wijken kan worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het toewijzen van sociale huurwoningen aan een bredere doelgroep is reeds mogelijk binnen de tijdelijk verruimde toewijzingsregel, waarmee 20% sociale huurwoningen kunnen worden toegewezen aan huishoudens met een inkomen boven € 38.035 waarvan de helft aan huishoudens met een inkomen boven de € 42.436. Daarnaast kunnen corporaties vanuit de niet-DAEB-tak de woningvoorraad differentiëren en middeninkomens huisvesten.
Welke gevolgen heeft de jarenlange onjuiste interpretatie van verschillende kabinetten van de beschikking van de Europese Commissie, gebaseerd op het argument «het moet van Europa», voor andere adviezen, beschikkingen of richtlijnen die vanuit Europa naar Nederland zijn gekomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat er jarenlang sprake was van een onjuiste interpretatie van de beschikking van de Europese Commissie. De voorstellen waarmee de Europese Commissie uiteindelijk kon instemmen, inclusief de inkomensgrens, zijn door de Europese Commissie vastgelegd in haar beschikking. In haar uitspraak heeft het Gerecht bevestigd dat deze rechtsgeldig zijn. De regering is dan ook gehouden de beschikking uit te voeren.
Kunt u uw interpretatie van de Europese richtlijn over ATAD in het licht van de rechterlijke uitspraak uitleggen? Anders gesteld: gaat u uw mening bijstellen en woningcorporaties uitzonderen van het betalen van deze anti-belastingontwijkingsrichtlijn? Kunt u uw antwoord uitleggen, omdat de Staatssecretaris van Financiën eerder stelde: «het EU-recht zoals wij dat zien»?4
Deze rechterlijke uitspraak heeft geen betrekking op ATAD en geeft geen reden om de implementatie van de Richtlijn (EU) 2016/11645 (ATAD1) en de toelichting bij het implementatiewetsvoorstel ATAD1 (Kamerstukken II 2018–2019, 35 026, nr. 38) te herzien.
Bent u samen met uw collega op Financiën bereid om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel, aangezien u bij deze richtlijn ook een interpretatie hanteert zijnde «het mag niet van Europa», terwijl dat een foutieve interpretatie kan zijn, zoals ook bij de inkomensgrens is gebeurd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals volgt uit het antwoord op vraag 6 en 7, geeft deze rechterlijke uitspraak geen aanleiding om in gesprek te gaan met de Europese Commissie over het uitzonderen van woningcorporaties van de earningsstrippingmaatregel.
Problemen bij de Huurcommissie |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Huurcommissie de klachtenregen van ontevreden huurders niet aan kan?1
Het is belangrijk dat de Huurcommissie haar werk zorgvuldig uitvoert en dat dit ook binnen een redelijke termijn gebeurt. Het is dan ook zoeken naar de balans.
De Huurcommissie doet haar uiterste best om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. Zij begrijpt hoe belangrijk het is voor een indiener dat er zo snel mogelijk een uitspraak komt in de zaak. In mijn Kamerbrief over het bericht «Huurcommissie kan klachtenregen van ontevreden huurders niet aan» ga ik uitgebreid in op de sterke toename in het aantal voorgelegde geschillen in 2018 en de daarop genomen maatregelen van de Huurcommissie. Ook leg ik in die brief uit welke aanvullende maatregelen er in de afgelopen maanden voor dit jaar en verder zijn genomen c.q. worden ingezet om de productie gedurende dit jaar en komende jaren te kunnen bijsturen.
In hoeverre zijn de problemen bij de Huurcommissie veroorzaakt door het halveren van de financiële bijdrage door het kabinet?2
De achterstand houdt geen verband met de wijziging in de financiering van de Huurcommissie in 2018.
Wat is ervoor nodig om ervoor te zorgen dat de Huurcommissie de wettelijke termijn(en) kan halen en huurders op tijd en adequaat kan helpen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat huurders slechter af zijn dan huizenbezitters |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders slechter af zijn dan huizenbezitters?1
Huurders en koper zijn groepen die lastig te vergelijken zijn. Ik zal het antwoord hieronder verder toelichten.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat 55% van de huurders meer dan 30% van hun netto-inkomen uitgeeft aan woonlasten in vergelijking met het feit dat dit bij slechts 24% van de huiseigenaren het geval is?
In de Staat van de Woningmarkt 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 282) zijn de netto huurquotes van huurders en kopers opgenomen. Hierin is te zien dat de gemiddelde netto huurquote (26,7%) en koopquote (20,1%) van elkaar afwijken doordat het inkomen van woningbezitters bijna twee keer zo hoog is als dat van huurders. Dat heeft weinig met de netto woonlasten van huurders en kopers te maken. Die zijn in 2015 bij huurders lager (gemiddeld € 499 per maand tegen € 670 per maand bij kopers), maar kopers hebben gemiddeld een aanzienlijk hoger inkomen dan huurders (€ 46.200 tegenover € 24.800 in 2015). Wanneer gekeken wordt naar de verschillen in huur- en koopquote dan blijkt dat de huurquote bij gelijke inkomens in het algemeen niet hoger is dan de koopquote.
Welke concrete stappen gaat u zetten om deze tweedeling op de woningmarkt op te lossen en te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat er sprake is van een tweedeling op de woningmarkt. Ik vind het belangrijk dat de woonlasten van zowel huurders als kopers passen binnen het inkomen dat zij hebben.
Wat gaat u doen om de koopkracht van huurders te verbeteren, aangezien het Nibud eerder berekende dat, gemiddeld genomen, kopers er in 2021 € 107,– op vooruit gaan en huurders slechts € 55,–? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Eerder heb ik een reactie gegeven op het rapport van het NIBUD. In mijn brief (Kamerstuk 32 847, nr. 404) heb ik aangegeven dat de cijfers zoals het NIBUD die in haar rapport heeft gepresenteerd, niet onverkort vergelijkbaar zijn.
Zo heeft een koper ook met andere kosten te maken en zijn de woonlasten van een koper niet gelijk over de hele woonduur in een woning en is er geen rekening gehouden met het risico dat een koper loopt als de woning bijvoorbeeld verkocht moet worden tijdens een economische crisis.
Huurders en kopers zullen zelden in een verder gelijke positie verkeren. Zo heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in zijn brief van 27 oktober 2017 met de koopkrachteffecten van het Regeerakkoord aangegeven dat kopers er in het totale koopkrachtbeeld meer op vooruit gaan dan huurders (Kamerstuk 34 700, nr. 47). Dat heeft te maken met het feit dat huiseigenaren vaker werken, en werkenden er meer op vooruit gaan dan andere groepen.
Bent u bereid om de mogelijkheden van huurverlaging te betrekken bij het verminderen van de tweedeling in woonlasten, omdat de huurprijzen in zes jaar tijd met gemiddeld 18,5% zijn gestegen? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik hiervoor heb aangegeven deel ik uw mening niet dat er sprake is van een tweedeling zou zijn omdat de woonlasten van huurders en koper lastig te vergelijken zijn en de verschillen in woonquoten vooral te maken hebben met verschillen tussen huishoudens los van de woonsituatie. Een generieke huurverlaging is dus niet opportuun. Het betaalbaar houden van de huren heeft wel mijn aandacht. Zo worden voor de laagste inkomens de sinds 2013 weer toegestane boveninflatoire huurverhoging grotendeels gecompenseerd door de huurtoeslag en is de ruimte voor woningcorporaties om huren te verhogen beperkt door de maximale huursomstijging.
Hoe verklaart u dat het percentage huurders dat zeer tevreden is over zijn woonomstandigheden slechts 44% is, terwijl dit bij de huizenbezitters 69% is?4
In het rapport «Wonen in beweging» (Kamerstuk 32 847, nr. 223) is de tevredenheid van bewoners met de woning opgenomen. Hieruit blijkt dat 88% van de bewoners (zeer) tevreden is met hun woning. De tevredenheid met de woning is bij huurders over het algemeen minder dan bij eigenaar-bewoners. Voor beiden geldt dat: hoe duurder de woning, hoe hoger de tevredenheid.
Over de woonomgeving is 83% van de bewoners (zeer) tevreden. Het percentage is door de jaren heen vrij constant.
In het rapport is tevens opgenomen hoe tevreden men is met het sociaal netwerk en het leven. Personen die zeer tevreden zijn met de woning en de woonomgeving zijn gemiddeld ook meer tevreden met het leven. Hier spelen wel zogenaamde samenstellingseffecten mee: personen die meer tevreden zijn met hun woning, zijn vaak eigenaar bewoners. Eigenaar-bewoners hebben doorgaans een hoger inkomen en hoge inkomens zijn meer tevreden. Het is niet te zeggen wat het meest bijdraagt aan geluk: een goed inkomen, een fijne woning of een combinatie van beide.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat huurders net zo tevreden kunnen zijn over hun woonomstandigheden als huiseigenaren, zodat ook deze tweedeling kan worden verkleind?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er miljoenen liters pekelwater zijn weggelekt |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat er miljoenen liters pekelwater zijn weggelekt?1
Ja.
Bent u vorige week al op de hoogte gebracht van deze lekkage? Wat vindt u er van dat het nieuws over deze lekkage pas nu naar buiten wordt gebracht?
De provincie Groningen is bevoegd gezag van deze Nedmag-installatie en Nedmag-activiteiten. De lekkage betreft geen mijnbouwactiviteit. Ik ben hierover niet specifiek geïnformeerd. Het is aan het bevoegd gezag en het bedrijf om een afweging te maken wat betreft het bekend maken van een incident. Ik vind het van belang dat de omgeving correct en snel wordt geïnformeerd.
Is er ook dieselolie vrijgekomen? Zo ja, hoeveel?
Nee, er is geen diesel gelekt. De transportleiding wordt gebruikt om gezuiverd zout water naar de Veenkoloniale Afvalwaterleiding (VKA) te transporteren. Via de VKA wordt het zoute water geloosd in het Eems Dollard Estuarium. Het gezuiverde zoute water bevat enkel zouten en deze hebben geen invloed op het ecosysteem aldaar.
Kunt u de gevolgen voor de omgeving omschrijven? Welke onderzoeken vinden er nu plaats?
Nedmag heeft na de melding van het Waterschap Hunze en Aa’s direct de fabriek stilgelegd. De sloten waarin het zoute water gelekt is, zijn ingedamd en leeggepompt. Nedmag heeft ook opdracht geven om een bodemonderzoek uit te voeren.
Het Waterschap Hunze en Aa’s heeft aangegeven dat naar aanleiding van de lekkage de peilbuizen extra gecontroleerd moeten worden en dat Nedmag de weggespoelde delen van een dam moet repareren. Nedmag heeft deze reparaties op 19 december 2018 laten uitvoeren.
De provincie Groningen heeft aangegeven dat Nedmag verantwoordelijk is voor het uitvoeren van onderzoek naar mogelijke verontreinigingen ten gevolge van de lekkages. De Omgevingsdienst Groningen zal het bedrijf aanschrijven om dit onderzoek uit te voeren. De resultaten van het onderzoek zullen door de provincie Groningen worden getoetst in het kader van het zorgplichtartikel in de Wet bodemscherming.
Accepteert u het dat de directeur de schuld geeft aan het zware verkeer en de lange droogte? Is Nedmag niet verantwoordelijk voor de veiligheid ook al zijn er veranderde omstandigheden? Betekent dit dat er meer problemen te verwachten zijn?
Nedmag is verantwoordelijk voor de transportleiding. Nedmag zal in overleg met de provincie Groningen moeten bepalen of de huidige transportleiding nog steeds voldoet. Nedmag heeft besloten om in maart 2019 mogelijk verzwakte delen van de transportleiding preventief te vervangen. Men heeft ook de voorbereidingen gestart om in 2020 de gehele transportleiding te vervangen.
Wat is de reactie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op deze lekkage? Wanneer zijn de leidingen voor het laatst gecontroleerd?
De transportleiding is geen onderdeel van de mijnbouwinstallatie. SodM heeft aangegeven dat zij geen toezichthouder is voor deze transportleiding.
De provincie Groningen is bevoegd gezag voor deze Nedmag-installatie en Nedmag-activiteiten. De Omgevingsdienst Groningen is toezichthouder. De Omgevingsdienst onderzoekt op dit moment het inspectieregime.
Nedmag heeft aangegeven dat het gebied waar de transportleiding doorheen loopt conform het Nedmag beheersplan voor ondergrondse leidingen één keer per jaar visueel wordt geïnspecteerd. De laatste inspectie door Nedmag heeft in juli 2018 plaatsgevonden. Er zijn toen geen bijzonderheden geconstateerd.
Waarom staat Nedmag nog niet onder verscherpt toezicht? Wanneer is er voldoende reden om Nedmag wel onder verscherpt toezicht te plaatsen? Wordt Nedmag nu onder verscherpt toezicht geplaatst?
Een bedrijf kan onder verscherpt toezicht worden geplaatst als het zich bewust onttrekt aan het toezicht of verzuimt om adequaat te reageren op incidenten en overtredingen.
De provincie Groningen is bevoegd gezag voor deze Nedmag-installatie en Nedmag-activiteiten. De provincie Groningen heeft aangegeven dat deze lekkages geen aanleiding zijn om Nedmag onder verscherpt toezicht te plaatsen.
Hoe en wanneer zijn omwonenden geïnformeerd? Wat doet u om de onrust bij omwonenden weg te nemen?
Na het incident heeft Nedmag de omwonenden via haar website en een persbericht geïnformeerd. Landeigenaren zijn door Nedmag persoonlijk op de hoogte gehouden van ontwikkelingen.
Zoals eerder aangegeven heb ik geen rol bij deze lekkage. Het is aan Nedmag en aan het bevoegd gezag om de zorgen van de omwonenden zoveel mogelijk weg te nemen.
Gestapelde mijnbouw naar aanleiding van het bericht 'Expertmeeting' moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Expertmeeting» moet oplossingen bieden rond zoutwinning Nouryon en Nedmag»?1
Ja.
Kunt u, gelet op de op 9 oktober 2018 door u gepubliceerde brief aangaande uw plannen voor een landelijke regeling voor de afhandeling van mijnbouwschade, toelichten wat dit gaat betekenen voor mensen met schade waarvan niet duidelijk is of deze door gaswinning uit het Groningenveld of door andere mijnbouw is veroorzaakt?
Wanneer het Wetsvoorstel Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) wordt aangenomen en in werking treedt, is het IMG bevoegd tot de afhandeling van schade als gevolg van bodembeweging door aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van de gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag bij Norg (hierna: gaswinning uit het Groningenveld). De behandeling van schade door bodembeweging als gevolg van overige mijnbouwactiviteiten wordt belegd bij de Commissie Mijnbouwschade (in oprichting).
Zodra beide instanties operationeel zijn, kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Zo nodig zal de ontvangende instantie de schadeclaim geheel of gedeeltelijk overdragen aan de bevoegde instantie. In alle gevallen zal dit leiden tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim.
Per wanneer moet deze commissie mijnbouwschade operationeel moet zijn?
Zo snel mogelijk. Ik streef ernaar nog dit jaar een hiertoe strekkend wetsvoorstel in procedure te brengen.
Ik verwacht dat het landelijk schadeprotocol voor de gaswinning uit de kleine velden al wel in maart 2019 beschikbaar zal zijn. Vanaf dat moment zal dit, in combinatie met de huidige procedure voor schadeafhandeling via de Technische commissie bodembeweging (Tcbb), vooruitlopend op genoemde Mijnbouwwetwijziging al bijdragen aan een verbeterde schadeafhandeling.
Klopt het dat voor de schade door gaswinning uit het Groningenveld een omgekeerde bewijslast geldt, maar dat voor schade op dezelfde plek door andere mijnbouw dit principe niet geldt?
Het klopt dat voor schade door gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden geldt, maar dat dit voor schade op dezelfde plek door een andere mijnbouwactiviteit niet geldt. Het wettelijke bewijsvermoeden dat geldt voor fysieke schade aan gebouwen en werken door bodembeweging als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld, is gerechtvaardigd omdat deze gaswinning in korte tijd heeft geleid tot een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen de bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld de schadeoorzaak is. Gezien de ernst en omvang van de situatie is deze van een geheel andere orde en daarom niet vergelijkbaar met de gevolgen van andere mijnbouwactiviteiten in Nederland. Dat geldt ook voor andere mijnbouwactiviteiten in Groningen. Voor deze andere mijnbouwactiviteiten zal, ook in Groningen, van geval tot geval een onafhankelijke deskundige instantie moeten beoordelen of de schade door bodembeweging (mede) het gevolg is van een specifieke mijnbouwactiviteit.
Ik vind het niet te rechtvaardigen om in Groningen voor schade door bodembeweging als gevolg van een andere activiteit dan de gaswinning uit het Groningenveld het wettelijk bewijsvermoeden te laten gelden. Overigens laat dit onverlet dat eventuele schade als gevolg van bodembeweging door de zoutwinning in Groningen ook vergoed dient te worden.
Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat ook bij schade door zoutwinning de omkering van de bewijslast moet gelden?2
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat deze mensen alsnog te maken krijgen met meerdere loketten? Wat vindt u van de stellingname van het provinciebestuur van Groningen dat er geen sprake zou moeten zijn van meerdere loketten voor het afhandelen van schade door mijnbouw?
Er komen straks twee loketten, het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. De schadeproblematiek rond de gaswinning uit het Groningenveld is, zoals nader toegelicht in het antwoord 4 en 5, zo specifiek dat deze – in tegenstelling tot de andere mijnbouwactiviteiten – een apart loket rechtvaardigt. Bij het inrichten heb ik oog voor goede afstemming/samenwerking zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden.
Krijgt de provincie een formele rol in de besluitvorming hierover?3
De provincie heeft geen formele rol gehad in de besluitvorming binnen het kabinet over het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie Mijnbouwschade. Wel is er doorlopend overleg met de provincie Groningen. Ook is bij de voorbereiding van de besluitvorming en wetgeving de zienswijze van de provincie betrokken en heeft de provincie, evenals andere betrokken partijen, de gelegenheid om te reageren op voornemens voor wetgeving in het kader van de consultatie van nieuwe wetsvoorstellen.
Is het geografisch af te bakenen op welke plekken schade zowel door gaswinning uit het Groningenveld als door andere mijnbouw kan ontstaan? Zo ja, om welk gebied of om welke gebieden gaat het? Zo nee, waar moeten mensen met schade waarvan niet duidelijk is door welke mijnbouw dit is ontstaan zich straks melden? Wie zal vaststellen welke mijnbouwer verantwoordelijk is?
Nee, dit is in het grensgebied van het Groningenveld niet precies geografisch af te bakenen. Deze beoordeling vindt plaats door het Instituut Mijnbouwschade Groningen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Hoe wordt voorkomen dat verschillende mijnbouwers, die onder verschillende schaderegelingen vallen, naar elkaar gaan wijzen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 zal ik bij het inrichten van beide loketten oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat gedupeerden hier geen hinder van ondervinden. Juist door de instelling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen en de Commissie mijnbouwschade wordt voorkomen dat mijnbouwondernemingen naar elkaar gaan wijzen. Deze loketten beoordelen de schadeclaim en het recht op en de hoogte van de schadevergoeding onafhankelijk van de betrokken mijnbouwonderneming, die daar dus geen invloed op heeft.
Hoe wilt u garanderen dat de schadeafhandeling in gebieden met gestapelde mijnbouw, waarbij het Groningenveld betrokken is, snel en rechtvaardig verloopt?
Bij het inrichten van beide loketten zal ik oog hebben voor de samenwerking tussen beide zodat de schadeafhandeling snel en rechtvaardig zal verlopen.
Hoe lang mag de afhandeling van schade door mijnbouw duren? Wilt u daar een maximumtermijn aan verbinden? Vindt u het redelijk om te verplichten dat schade binnen zes maanden na melding afgehandeld moet zijn?
Het streven is om schadeclaims zo snel mogelijk af te handelen. Of dit lukt binnen een termijn van zes maanden is mede afhankelijk van de complexiteit van de desbetreffende schadeclaim en het totaal aantal schadeclaims dat op enig moment afgehandeld moet worden. De afhandeling van een schadeclaim dient in alle gevallen zorgvuldig te gebeuren.
Welke juridische mogelijkheden staan open voor inwoners met schade door gestapelde mijnbouw?
Zodra beide instanties operationeel zijn kunnen mensen met schade, op basis van een eigen inschatting over of de schade is veroorzaakt door bodembeweging als gevolg van gaswinning uit het Groningenveld of door een andere mijnbouwactiviteit, hun claim indienen bij het IMG of bij de Commissie Mijnbouwschade. Dit geldt ook voor bewoners die het vermoeden hebben dat er sprake is van schade door bodembeweging als gevolg van gestapelde mijnbouw. Indien nodig zal de ontvangende instantie na behandeling de resterende schadeclaim overdragen aan de bevoegde instantie. Dit leidt in alle gevallen tot een inhoudelijke beoordeling van de ingediende schadeclaim. Als de schademelder het oneens is met het besluit dan staat tegen beslissingen van beide loketten rechtsbescherming open.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door zoutwinning in het verleden zijn gemeld?
Uit gegevens van de TCBB blijkt dat in de afgelopen 10 jaar er alleen in het jaar 2011 rond de zoutwinning Borgercompagnie en Tripscompagnie 20 schademeldingen bij de TCBB zijn gedaan.
Kunt u per plaats waar gestapelde mijnbouw plaatsvindt aangeven hoeveel schadegevallen door gaswinning in het verleden zijn gemeld?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG), en wanneer het wetsvoorstel IMG is aangenomen en in werking treedt het IMG, behandelt schadeaanvragen die gerelateerd zijn aan beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het Groningenveld of als gevolg van de gasopslag Norg. Daarbij is geen specifiek gebied afgebakend. Dit betekent dat er ook niet te zeggen valt in welke plaatsen gestapelde mijnbouw plaatsvindt. Het overzicht van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning kunt u in antwoord op vraag 15 vinden.
Kunt u voor elke gemeente in Groningen aangeven hoeveel schademeldingen door de bevingen er reeds hebben plaatsgevonden sinds de beving bij Huizinge op 16 augustus 2012?
De TCMG behandelt aanvragen voor schadevergoeding die zijn gemeld sinds 31 maart 2017 door gaswinning uit het Groningenveld en gasopslag Norg. Daarvoor handelde de NAM schademeldingen voor meldingen uit het Groningenveld af.
Appingedam
4.861
1.029
5.890
Delfzijl
9.187
1.702
10.889
Groningen
16.155
6.421
22.576
Het Hogeland
17.711
3.676
21.387
Loppersum
5.773
1.878
7.651
Midden-Groningen
21.204
3.390
24.594
Oldambt
1.251
565
1.816
Pekela
59
56
115
Stadskanaal
15
8
23
Veendam
509
419
928
Westerkwartier
1.328
407
1.735
Westerwolde
46
31
77
Hoeveel schademeldingen zijn er, meer specifiek, geweest in het dorp Kiel Winneweer sinds 2012 na een beving, en sinds de beving bij Huizinge voor de toenmalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren, die per 1 janauri 2018 zijn gefuseerd tot de gemeente Midden-Groningen?
Informatie over meldingen op gemeenteniveau kunt u in antwoord op vraag 15 vinden. Actuele informatie over meldingen op gemeenteniveau bij de TCMG kunt u ook op haar website vinden. Sinds 2012 zijn er vanuit Kiel-Windeweer 289 aanvragen voor schadevergoeding gedaan.
Wat is het bedrag dat sinds 2012 aan mijnbouwschadevergoeding is uitgekeerd door de NAM en aanverwante partijen als het Centrum Veilig Wonen aan inwoners van plaatsen met gestapelde mijnbouw en alleen betreffende de gaswinning in de voormalige gemeenten Hoogezand-Sappemeer, Menterwolde en Slochteren?
Dat geldbedrag is mij niet bekend.
Kunt u, gezien het antwoord op Kamervragen waarbij de toenmalige Minister van Economische Zaken aangaf dat wanneer bij inspectie het vermoeden naar voren komt dat sprake is van een samenloop van schade door beweging van de bodem door gaswinning met andere schadeoorzaken, de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) een bemiddelende rol vervult bij de afhandeling, aangeven welke onderhandelingen er zijn geweest vanuit de NCG met Nedmag ten aanzien van de indringende situatie in en rondom Kiel Winneweer en wat daarvan het resultaat is geweest?4
Tot de instelling van de TCMG op 31 januari 2018 vervulde de NCG een bemiddelde rol bij complexe schade. In 2016 is NCG gestart met gesprekken met bij mijnbouw betrokken organisaties over de afhandeling van schademeldingen waarbij sprake is van meerdere schadeoorzaken, de zogenoemde complexe schadegevallen.
In 2016 en 2017 zijn diverse gesprekken gevoerd tussen NCG en Nedmag over de afhandeling van complexe schadegevallen. De afstemming over de werkwijze is als gevolg van de instelling van de TCMG niet geformaliseerd. Wel zijn er werkafspraken gemaakt. Vooruitlopend op de uiteindelijke werkwijze is afgesproken dat bij een complexe schadebehandeling door NCG waarbij Nedmag mogelijk wordt genoemd, NCG hierover contact opneemt met Nedmag. Een dergelijke situatie heeft zich tot op heden niet voorgedaan.
Nedmag wint overigens zout in Borgercompagnie en in Tripscompagnie. Er wordt geen zout gewonnen in Kiel-Windeweer. Nedmag is voornemens om op termijn in het gebied tussen Kiel-Windeweer en Zuidlaarderveen een nieuwe zoutwinningslocatie aan te leggen, maar het vergunningentraject hiervoor is nog niet gestart.
Deelt u de mening dat het voorkomen van schade beter is dan schade «genezen» (repareren)? Is het gelet hierop zinvol de gestapelde mijnbouw zo snel mogelijk te staken en (ook) een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen?
Zoals uiteengezet in antwoorden op de vragen 6 en 13 is de omvang van schade door gestapelde mijnbouw beperkt. Daarom acht ik het niet nodig om gestapelde mijnbouw te staken of een afbouwplan te maken voor de zoutwinning in Groningen.
Het bericht dat de nieuwbouw van een school in de problemen komt door stijgende bouwkosten |
|
Peter Kwint , Sandra Beckerman |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat bouwondernemers steeds meer geld vragen aan de gemeente voor de realisering van een nieuw schoolgebouw in gemeente De Bilt, waardoor de bouw vertraging oploopt en de gemeente flink moet bijbetalen?1 Wat is uw reactie daarop?
Ik heb het bericht gelezen en ik vind het bericht met name schrijnend voor de betrokken school en haar leerlingen.
Is het waar dat in het gehele land in de scholenbouw sprake is van fors stijgende bouwkosten en tegenvallende aanbestedingsresultaten? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak en kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarop is deze uitspraak in het raadsvoorstel van gemeente De Bilt dan gebaseerd?
Signalen over stijgende bouwkosten voor schoolgebouwen komen mij ook ter ore, zowel van schoolbesturen als van gemeenten. Het is duidelijk dat de bouwmarkt momenteel in een fase verkeert van stijgende kosten. Dat door stijgende prijzen aanbestedingen mislopen is op zichzelf overigens niet een onbekend fenomeen, maar dat geldt ook voor het omgekeerde effect: gunstig verlopen aanbestedingen met lager dan verwachte prijzen tijdens laagconjunctuur.
In het raadsvoorstel van de gemeente De Bilt is ook sprake van wijzigingen in wet- en regelgeving tussen 2010 en 2017 die tot stijgende bouwkosten hebben geleid. Aannemelijk is dat hier gedoeld wordt op de aanscherping van de energieprestatiecoëfficient voor nieuwe schoolgebouwen op 1 januari 2015. Andere wijzigingen in de bouwregelgeving voor scholenbouw in deze periode waren beperkt.
Verder worden over scholenbouw geen specifieke gegevens bijgehouden. Scholenbouw (en -renovatie) wordt op decentraal niveau aanbesteed, zowel door gemeenten als door schoolbesturen.
Is er ook sprake van fors stijgende bouwkosten en tegenvallende aanbestedingsprocedures bij de bouw van andere publiek bekostigde gebouwen? Kunt u uw antwoord toelichten en hiervan een overzicht geven?
De bouwkosten stijgen jaarlijks. Vanaf 1995 heeft het CBS een index voor de totale bouwkosten. Deze bevat de componenten loon en materiaal. Gerekend vanaf het jaar 2000 zijn de bouwkosten met 45,9% gestegen. Alleen in het jaar 2013 (dieptepunt crisis) bleven de bouwkosten gelijk.
Wat betreft loonkosten is er een gelijkmatige stijging terwijl de kostenindex voor materiaal meer volatiel is en voor de periode vanaf 2014 een sterkere stijging laat zien.
Het CBS heeft geen aparte index voor de bouwkosten van schoolgebouwen.
Is er sprake van een toename in de kosten van renovatie en nieuwbouw als het gaat om schoolgebouwen en andere publiek gefinancierde gebouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoorden 2 en 3.
In hoeverre is er nu al sprake van een budgettekort voor renovatie en nieuwbouw voor publiek bekostigde gebouwen en meer specifiek voor schoolgebouwen?
In het gemeentefonds bestaat geen specifiek budget onderwijshuisvesting. Wel wordt in de algemene uitkering rekening gehouden met gemeentelijke uitgaven die samenhangen met schoolgebouwen en stichtingskosten voor nieuwe gebouwen.
In de verdeling van het gemeentefonds wordt niet gekeken naar de uitgaven van individuele gemeenten, maar naar de structurele uitgaven van groepen van gemeenten. Indien blijkt dat het uitgavenniveau op een structureel hoger niveau komt te liggen – wat blijkt uit de jaarlijkse periodieke onderhoudsrapporten (POR) – dan is dit aanleiding om nader onderzoek te doen naar de achtergrond daarvan.
Uit het POR 2019 blijkt niet dat gemeenten meer uitgeven dan waar het verdeelmodel rekening mee houdt. Dit maakt dat er, op basis van het POR, geen reden is voor aanpassingen de verdeling. Van het ophogen van het macrobudget kan geen sprake zijn want stijgende kosten worden meegenomen in de normeringssystematiek.
Welke mogelijkheden ziet u om renovatie en nieuwbouw betaalbaar te houden? Welke actie(s) bent u bereid te ondernemen om de stijgende kosten in te perken?
Recent is het Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse basisscholen van start gegaan, gericht op de ontwikkeling van repeteerbare verduurzamingsconcepten voor de renovatie van basisscholen tegen lagere kosten. Verder zie ik geen mogelijkheden om de stijgende kosten van scholenbouw als gevolg van marktontwikkelingen in te perken.
In hoeverre bevordert u, ondanks stijgende bouwkosten, de bouw van gezonde scholen met een goed binnenklimaat, nu uit een eerder Duits onderzoek is gebleken dat wonen of werken in een beschimmeld gebouw het risico op astma met 40% verhoogt?2
Het binnenklimaat van scholen is een belangrijk thema, dat niet alleen effect heeft op de gezondheid, maar ook op de leerprestaties van leerlingen.
Om schoolbesturen en gemeenten te ondersteunen bij hun wens om de kwaliteit van de huisvesting te verbeteren, is een aantal pilotprojecten opgezet, zoals de Green Deal Scholen. In het in antwoord 6 genoemde Innovatieprogramma Aardgasvrije en Frisse basisscholen leren gemeenten en schoolbesturen hoe een bestaand schoolgebouw succesvol van het aardgas af kan worden gehaald, hoe het binnenklimaat verbeterd kan worden en de energierekening omlaag kan gaan.
Op hoeveel scholen in ons land zijn er problemen met vocht en schimmel in de gebouwen? Kunt u uw antwoord uitsplitsen naar primair en voortgezet onderwijs?
Ik kan u in dit verband wijzen op het rapport «Monitor onderwijshuisvesting po-vo», in opdracht van mij opgesteld, in september 2017 gepubliceerd en ook naar uw Kamer verzonden. Uit dit rapport blijkt, op basis van een uitgebreide steekproef, dat het onderhoudsniveau van schoolgebouwen overwegend voldoet. Dat laat onverlet dat het mogelijk is dat op individuele basis (hardnekkige) problemen kunnen ontstaan.
Deelt u de mening dat, gezien de vele uren die kinderen en leerkrachten doorbrengen in klaslokalen, schoolgebouwen een zo gezond mogelijk binnenklimaat moeten hebben om gezondheidsklachten te voorkomen?
Ja.
Op welke manieren kunt u gemeenten en schoolbesturen stimuleren om het binnenklimaat in schoolgebouwen te verbeteren en schimmel- en vochtproblemen te voorkomen?
Schimmel- en vochtproblemen doen zich in de regel voor als er sprake is van achterstallig onderhoud en zijn te voorkomen met een gedegen onderhoudsprogramma, bijvoorbeeld middels een Meerjaren Onderhoudsplanning (MOP).
In voorkomende gevallen gebeurt het wel, dat in afwachting van nieuw- of verbouw het onderhoudsprogramma wordt stopgezet. Hier is bijvoorbeeld ook sprake van in het door u aangehaalde voorbeeld in De Bilt. In dergelijke gevallen is er een grotere kans op incidentele of structurele problemen met vocht en schimmel. Dat dit een veel voorkomend probleem zou zijn blijkt echter niet uit de Monitor onderwijshuisvesting.
In eerste instantie is het aan scholen zelf om onderhoud te plegen en vocht en schimmel buiten te houden. Indien de aard van de problemen daartoe aanleiding geeft, kan het schoolbestuur in overleg treden met de gemeente over mogelijke oplossingen.
Hebben scholen voor primair en voortgezet onderwijs voldoende budget om schimmel- en vochtproblemen te bestrijden? En zo nee, bent u dan bereid gemeenten en scholen te ondersteunen, zoals eerder mogelijk was via een subsidie voor het energiezuiniger maken en het verbeteren van het binnenklimaat van scholen?3
Ja, scholen beschikken reeds sinds de decentralisatie over een budget voor binnenonderhoud en sinds 2015, na een uitname uit het gemeentefonds, eveneens over de middelen voor het buitenonderhoud.
Informatie die beschikbaar is over de toereikendheid van de bekostiging voor het onderhoud laat zien dat er voldoende middelen beschikbaar zijn om de schoolgebouwen te onderhouden. De monitor onderwijshuisvesting laat zien dat de staat van het onderhoud over het algemeen niet slecht is en dat tijdig onderhoud wordt gepleegd.
Het bericht ‘Opinie: Veiligheid Groningers staat zeker voorop’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Staat u voor 100% achter uw opiniestuk?1
Ja.
Kent u het veilige winningsniveau van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)? Is u bekend dat dat maximaal 12 miljard Nm3 is?
Ja, daar ben ik bekend mee. SodM heeft in zijn advies aangegeven zo snel mogelijk terug te gaan naar een winningsniveau van 12 miljard Nm3. Dat doe ik ook met de stappen die ik zet zoals aangekondigd in de brief van 29 maart 2018.
Weet u dat u de winning dit jaar op 19,6 Nm3 hebt vastgesteld? Weet u dat dat meer kan worden bij een koude winter of op verzoek van de Nederlandse Gasunie?
De winning voor het gasjaar 2018/2019 wordt vastgesteld op 19,4 miljard Nm3. Hierbij ga ik uit van een gemiddeld jaar. Bij een warm jaar wordt het minder. Alleen bij een koud jaar mag meer gewonnen worden om te voorkomen dat burgers, instellingen en bedrijven voor langere tijd moeten worden afgesloten. Het afkoppelen van eindafnemers kent veiligheidsrisico’s en mogelijke maatschappelijke ontwrichtende effecten.
Is u bekend dat de winning de komende jaren steeds boven het veiligheidsadvies van SodM uitkomt? Hoe durft u dan te beweren dat de veiligheid van de Groningers voorop staat?
De inspecteur-generaal der mijnen adviseert om zo snel mogelijk naar 12 miljard Nm3te gaan. Zoals gezegd heeft de veiligheid van de Groningers voor mij prioriteit. Daarom is ook besloten de gaswinning volledig te beëindigen. Hiervoor is echter wel een aantal stappen noodzakelijk om te voorkomen dat Nederland en de landen om ons heen abrupt van het laagcalorisch gas worden afgesloten. Grootschalige afschakeling kent ook veiligheidsproblemen. Door de maatregelen die ik neem zal binnen enkele jaren de gaswinning onder de 12 miljard Nm3 komen. Tegelijkertijd zet ik in op de snelle versterking van de meest risicovolle woningen.
Hoe denkt u dat het voor Groningers zal zijn dat u een CDA-senator, die wel voor de Groningers opkwam hoewel dat makkelijk zonder gevolgen kon voor haar partij, op de vingers tikt omdat zij tegen uw wet stemde? Gelooft u oprecht dat dat de Groningers gerust stelt?
Natuurlijk staat het mevrouw Lokin vrij om tegen het wetsvoorstel te stemmen. Echter een aantal van de argumenten die zij in haar opinieartikel naar voren bracht, zijn feitelijk niet juist. Het doel van mijn reactie is om eventuele zorgen die daardoor zijn ontstaan weg te nemen.
Begrijpt u dat Groningers u niet geloven, omdat de wet wel een winningsplicht (dus leveringszekerheid) voorschrijft, maar geen afbouwplan?
Het kabinet heeft op 29 maart jl. een afbouwplan gepresenteerd. Zoals ik eerder in uw Kamer heb besproken, past dat afbouwplan niet in de wet. Feit is dat de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk wordt afgebouwd en beëindigd. In de wet is wel vastgelegd dat de Minister ieder jaar een operationeel plan moet vaststellen. Hierin wordt het (steeds dalende) niveau van winning vastgelegd.
Begrijpt u dat Groningers, al zouden ze vertrouwen in u hebben, uw opvolger niet blindelings zullen vertrouwen dat het met de afbouw goed komt? Kan het afbouwplan alsnog in de wet worden opgenomen?
Zie mijn antwoord hierboven.
Klopt de volgende zin uit uw opinie: «(d)e NAM heeft niets meer te zeggen over de hoeveelheid te winnen gas. Dat was de uitdrukkelijke wens van de regio»?
Ja, deze zin klopt.
Wie is in deze zin de regio? Wil de regio dan dat u dat nu bepaalt of wil de regio naar het veilige niveau van 12 Nm3?
Ik verwijs daarmee naar de regionale overheden in het aardbevingsgebied die net als ik willen dat de gaswinning zo snel als mogelijk wordt afgebouwd en dat de NAM «uit het systeem» gaat.
Vindt u nog steeds dat u met hoogste prioriteit werkt aan het wegnemen van stressfactoren van de Groningers?
Jazeker. Door de maatregelen die genomen worden, zal de gaswinning snel afnemen. De NAM mag de komende jaren niet meer, maar ook niet minder winnen dan strikt noodzakelijk voor de leveringszekerheid. Door de inzet van het Groningengas als sluitstuk voor de vraag naar laagcalorisch gas en het actief sturen op de afname van de vraag enerzijds en de risicogerichte aanpak van de versterking anderzijds wordt maximaal ingezet op het verbeteren van de veiligheid van de Groningers. In het plan van aanpak versterken is voorzien in individuele gesprekken met bewoners en eigenaren teneinde in goed overleg tot eventuele maatregelen te komen. Met deze maatregelen richt ik mij maximaal op het wegnemen van de oorzaak van de stressfactoren van de Groningers.
De door de gemeente Delfzijl aan te leggen noodleiding bij het NAM tankenpark in Farmsum |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin aangekondigd wordt dat gemeente Delfzijl een noodleiding aan gaat leggen om regenwater af te voeren?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben met dat bericht bekend. Het riool is afgesloten om het daarin aanwezige aardgascondensaat op te ruimen. Het niet functioneren van het riool zou bij regenval tot problemen met de waterafvoer in het betreffende industriegebied kunnen leiden. De noodleiding is aangelegd om in het geval van regenval te zorgen voor een gecontroleerde afvoer gedurende de tijd dat het afgesloten riool niet daarvoor beschikbaar is.
Wie gaat er opdraaien voor de kosten van die aanleg?
De NAM heeft aangegeven de kosten voor het tijdelijke riool, het reinigen van het bestaande riool en het verwijderen van het gelekte aardgascondensaat te betalen.
Wat gaat er gebeuren met de 800 meter vervuilde rioolbuizen die momenteel gesloten zijn? Waar blijft het materiaal dat normaalgesproken door deze buizen loopt, nu?
Het vervuilde riool is afgesloten om reiniging mogelijk te maken. Het hemelwater en het water dat gebruikt is voor het reinigen van het riool inclusief het bij de reiniging vrijgekomen slib, is naar het tankenpark getransporteerd via een tijdelijk riool. Het hemelwater en het spoelwater is opgeslagen in een tank op het tankenpark. Het slib uit het riool is opgeslagen in tanks op een aangrenzend terrein.
Het afgesloten riool is in week 42 met een camera geïnspecteerd. In de periode 15 tot 29 oktober 2018 is het riool door een gespecialiseerd bedrijf gereinigd. Het riool is op 31 oktober 2018 weer in gebruik genomen.
Hoe vaak worden rioolbuizen normaal gesproken geïnspecteerd op scheurtjes en andere oneffenheden wanneer deze in de buurt liggen van chemische industrie? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Het riool is eigendom van de gemeente Delfzijl. De gemeente is verantwoordelijk voor de inspectiefrequentie en -strategie. Het is mij niet bekend hoe vaak rioolbuizen normaal gesproken in opdracht van een gemeente worden geïnspecteerd.
Wat gebeurt er met de aparte tanks waarin de NAM nu het spoelwater in op slaat?
Het spoelwater wordt vooralsnog apart opgeslagen in een tank op het tankenpark. Na bemonstering zal in overleg met SodM de verdere bestemming worden bepaald.
Wanneer is bekend hoeveel materiaal er is weggelekt? Wanneer is bekend welke gevolgen dit heeft voor de natuur, dieren en mensen in de omgeving?
Op basis van procesgegevens heeft de NAM een inschatting gemaakt dat er circa 30 m3 aardgascondensaat is gelekt. Hiervan is 1 m3in het riool achtergebleven en opgeruimd. Circa 29 m3 is via het riool in het kanaal terechtgekomen. Het grootste risico voor het milieu is de verontreiniging door een olieproduct. Het Waterschap heeft aangegeven dat er twee watervogels zijn overleden.
De mate waarin omwonenden zijn blootgesteld aan dampen afkomstig van het gelekte aardgascondensaat lijkt beperkt te zijn geweest. De brandweer heeft zondag 7 oktober 2018 op enkele locaties benzeen metingen verricht. De metingen in de openbare ruimte varieerden van 0,3 ppm tot 20 ppm. Het RIVM adviseert actief te communiceren bij een waarde van 30,7 ppm. Dit is de waarde waarbij de luchtconcentratie met grote waarschijnlijkheid door de blootgestelde bevolking als hinderlijk wordt waargenomen, of waarboven lichte gezondheidseffecten mogelijk zijn.
Werknemers van het waterschap, gemeente Delfzijl en de Omgevingsdienst Groningen hebben melding gemaakt van lichamelijke klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en last van de ogen. De gemeente Delfzijl heeft besloten om haar medewerkers een preventief bloedonderzoek aan te bieden.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat dergelijk afval nogmaals in het kanaal terecht komt?
Na het ontdekken van de oorzaak van de lekkage van het aardgascondensaat heeft SodM de NAM gesommeerd om de schade te herstellen. Ook moest de NAM direct een onderzoek starten naar het ontstaan van de lekkage en ook aangeven hoe zo’n incident in de toekomst kan worden voorkomen. Op 26 oktober 2018 heeft SodM drie aanvullende veiligheidsmaatregelen opgelegd. Deze zijn door de NAM direct uitgevoerd. De NAM heeft de prioritering van de alarmeringen aan moeten passen, zodat signalen van mogelijke lekkage direct en met de hoogste prioriteit worden opgepakt, een afsluiter tussen de installatie en het riool moeten plaatsen en de NAM moet ervoor zorgen dat ook buiten kantooruren personeel op het tankenpark aanwezig is zodat direct ingegrepen kan worden bij een calamiteit.
De afsluiter tussen de installatie en het riool en de permanente bemensing zijn tijdelijke maatregelen, die na afronding van het bestuursrechtelijke onderzoek al dan niet omgezet worden in permanente maatregelen. Ook heeft SodM het tankenpark onder verscherpt toezicht gesteld. Dit betekent dat SodM frequent inspecties uitvoert en dat het bedrijf wekelijks schriftelijk rapporteert.
Het bericht dat woningcorporaties geen energiesubsidies mogen aanvragen |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het bericht dat woningcorporaties geen subsidies voor duurzame energie op grond van de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+) mogen aanvragen? Hoe is het dan mogelijk dat andere corporaties wel gebruik hebben kunnen maken van de SDE+?1
Woningcorporaties zijn op grond van de Woningwet niet uitgesloten van het aanvragen van SDE-subsidie en ook de subsidieregeling kent ook geen uitsluiting voor verlening van SDE-subsidie aan corporaties.
Klopt het dat de productie en levering van elektriciteit aan derden buiten het werkterrein van corporaties valt? Hoe verhoudt deze passage zich tot de site van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) waar staat dat het plaatsen van zonnepanelen valt onder «het verlenen van diensten die rechtstreeks verband houden met de bewoning, zoals bedoeld in artikel 45(2), sub c Woningwet».»2
Het werkdomein van corporaties is beschreven in artikel 45 van de Woningwet.
Het is corporaties binnen de Woningwet toegestaan om diensten te verlenen die rechtstreeks verband houden met de bewoning. In artikel 47 van het Besluit toegelaten instellingen (BTIV) is toegelicht welke diensten daar niet onder vallen. Corporaties mogen geen diensten leveren die door nutsbedrijven geleverd kunnen worden, behalve als dit gebeurt met een voorziening die in of nabij de woongelegenheid aanwezig is. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een installatie voor warmtekoudeopslag of zonnepanelen die gekoppeld zijn aan de woningen of de gemeenschappelijke ruimten.
Het produceren en leveren van elektriciteit aan derden, anders dan overcapaciteit die wordt geleverd aan het net volgend uit het verlenen van een dienst die rechtstreeks verband houdt met de bewoning (conform artikel 47 (1), sub B BTIV), valt niet binnen de beschreven werkzaamheden op het gebied van de volkshuisvesting. Oftewel, corporaties mogen elektriciteit opwekken in of in de nabijheid van woongelegenheden wanneer deze rechtstreeks verband houden met de bewoning.
Bent u bereid om met de Autoriteit Woningcorporaties, RVO, Dunavie en Aedes, branchevereniging van woningcorporaties, om tafel te gaan om te zorgen dat voor alle corporaties dezelfde regels gelden, waardoor ook corporate Dunavie in aanmerking kan komen voor subsidie via de SDE+? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten?
De Woningwet geldt voor alle toegelaten instellingen. Daarmee gelden er gelijke regels voor alle toegelaten instellingen. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) ziet toe op hoe corporaties handelen. Dit doet de Aw zowel op het niveau van individuele casuïstiek als op het niveau van de toegelaten instelling als geheel.
Zoals aangegeven onder antwoord 1 zijn er geen belemmeringen voor woningbouwcorporaties om SDE+ aan te vragen. Alle corporaties komen dus onder dezelfde voorwaarden in aanmerking voor een SDE+-subsidie.
Bent u bereid om bij de evaluatie van de Woningwet deze kwestie te betrekken, zodat het voor huurders en woningcorporaties makkelijker wordt om duurzaam energie op te wekken? Wanneer wordt de evaluatie naar de Kamer gestuurd?
De evaluatie van de herziene Woningwet verwacht ik binnenkort naar uw Kamer te versturen. In het kader van deze evaluatie kijk ik niet alleen terug, maar ook vooruit naar de toekomstbestendigheid van de Woningwet en specifiek op dit punt of er onwenselijke belemmeringen bestaan voor corporaties om te verduurzamen. Daarbij worden ook de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Sociale Woningbouw betrokken. Zij kijken vanuit hun rol als respectievelijk toezichthouder en borger naar de mogelijke bedrijfsvoeringsrisico’s en een zorgvuldige inzet van het maatschappelijke vermogen.
De brandveiligheid van gebouwen |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nijmegen wil minder streng zijn met regels rond veiligheid van panden»?1
Ja.
Is er meer informatie bekend over de schaal van het gebruik van brandgevaarlijke gevelplaten in Nederland? Is er al meer duidelijkheid over de inventarisatie en de wijze van onderzoek? Wanneer verwacht u de resultaten naar de Kamer te kunnen sturen?
Op 26 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019 nr. 84) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om vooruitlopend op de resultaten van het Engelse onderzoek naar de brand bij Grenfell Tower alle gemeenten te vragen een inventarisatie uit te voeren van de meest risicovolle gebouwen en daarbij te laten toetsen of de brandveiligheid van de gevels voldoet aan het Bouwbesluit. Ik ben nog in overleg met de Vereniging Bouw- & Woningtoezicht Nederland (VBWTN) en de Brandweer over deze inventarisatie en de wijze van onderzoek. Ik verwacht uw Kamer hierover eind november aanstaande verder te kunnen informeren.
Deelt u de mening dat het niet moet kunnen dat Nijmegen eerst in opspraak raakt in Zembla en Nieuwsuur vanwege een slechte brandveiligheid van gebouwen, en daarna oproept om soepeler met regels om te gaan?2
Op 26 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 84) heb ik eerdere Kamervragen beantwoord over de gemeente Nijmegen. Ik heb toen geantwoord dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de uitvoering van het toezicht op de bouwvoorschriften. Over de uitvoering hiervan leggen burgemeester en wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad. De wijze waarop de gemeente Nijmegen invulling geeft aan het toezicht op brandveiligheid van gebouwen is daarmee een gemeentelijke aangelegenheid. Hoewel het dus niet aan mij is om hierover een mening te hebben, heb ik in het kader van wederhoor navraag gedaan bij de gemeente. De berichtgeving heeft volgens de gemeente betrekking op de publicatie van het nieuwe beleidsdocument voor toezicht en handhaving. Het Plan van Aanpak Fysieke Veiligheid 2016–2018 is in Nijmegen vervangen door het De weerbare stad – veiligheidsplan 2018–2022. Het nieuwe beleidsdocument is gebaseerd op dezelfde uitgangspunten als het oude document. Er is geen sprake van dat de gemeente soepeler wil omgaan met regels.
Wat voor mogelijkheden heeft u om in gemeenten in te grijpen, om te zorgen dat landelijke wet- en regelgeving gewoon wordt nageleefd, gebouwen gewoon veilig zijn, en bewoners niet in onzekerheid hoeven te zitten?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op vraag 3 en 4.
Wat vindt u er van dat de burgemeester regels over de veiligheid van gebouwen aan zijn laars wil lappen? Bent u bereid desnoods in de gemeente Nijmegen in te grijpen, om te zorgen dat gebouwen gewoon veilig zijn, en Nijmegenaren niet in onzekerheid hoeven te zitten?