De locatiekeuze voor kerncentrales in Nederland |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke factoren vindt u van belang bij het aanwijzen van locaties voor de bouw van de twee nieuwe kerncentrales? Op welke manier onderzoekt u momenteel deze factoren?
De volgende factoren zijn van belang bij de locatiekeuze voor de bouw van een kerncentrale:
de aanwezigheid van koelwater,
de bereikbaarheid (voor o.a. hulpdiensten, aan – en afvoer van stoffen),
de ligging ten opzichte van bevolkingscentra c.q. bevolkingsdichtheid en de mogelijkheid te voldoen aan de eisen voor veiligheid van omwonenden,
de geschiktheid van de elektriciteitsinfrastructuur en de toekomstige mogelijkheden voor investering in aanpassingen,
de aanwezigheid van mogelijke gebruikers/afnemers van de geproduceerde energie (en van restproducten),
de mogelijkheden voor ruimtelijke inpassing,
de mogelijkheden om negatieve milieueffecten voor natuurbeschermingsgebieden in de omgeving te voorkomen,
het maatschappelijk draagvlak.
Uiteraard is daarbij ook een samenhang van deze factoren met andere aspecten van belang, zoals het aantal centrales, de omvang van en techniek gebruikt bij de centrales die op een locatie geplaatst zouden (kunnen) worden. Uiteindelijk gaat het er bij de locatiekeuze om, om op basis van een samenhangende weging van bovengenoemde factoren, de beste keuze te maken.
Ik verwacht uw Kamer voor het zomerreces in een aparte Kamerbrief te informeren over de stappen die ik momenteel zet richting de bouw van twee nieuwe kerncentrales.
De scenariostudie die momenteel in uitvoering is, bekijkt de mogelijke rol en omvang van kernenergie in de energiemix richting 2030–2050 en daarna. Deze studie biedt ook input en richting voor de locatiekeuze. Deze studie wordt naar verwachting voor de zomer afgerond. Ik zal uw Kamer na de zomer middels een Kamerbrief over de resultaten en de betekenis daarvan voor het vervolg informeren.
In een volgende fase van het traject worden vanuit de resultaten van de scenariostudio en andere verkennende onderzoeken en lopende gesprekken, vervolgstappen bepaald en gezet. Deze hebben onder andere betrekking op de locatiekeuze.
Welke locaties zijn het meest geschikt als het gaat om een aansluiting op het hoogspanningsnet? Voor welke locaties heeft TenneT een voorkeur vanuit dat perspectief?
Uit de marktconsultatie van KPMG (Kamerstuk 32 645, nr. 96) kwam naar voren dat TenneT oordeelt dat een locatie nabij het hoofdnet het meest economisch en gemakkelijkst inpasbaar is. Als er sprake is van grote centrales (> 1,2 GW), moet potentiële lokale netcongestie worden meegenomen in de locatiekeuze, bijvoorbeeld bij locaties met nabijgelegen aanlanding van offshore windenergie. Een en ander hangt uiteraard ook samen met mogelijke ontwikkelingen op het gebied van vraag en aanbod, zoals elektrificatie van (in de nabijheid aanwezige) industrie. De actuele netcapaciteit wordt in het lopende onderzoeksproces meegenomen. Het vraagstuk van de elektriciteitsinfrastructuur en mogelijke netcongestie zal nog nader worden uitgewerkt en geactualiseerd. Dit gebeurt onder meer vanuit de resultaten van de scenariostudie.
Hoe ziet u de plaatsing van kerncentrales dichtbij grote verbruikers van elektriciteit, om zo de benodigde elektriciteitsinfrastructuur zo klein mogelijk te houden?
Dit is zeker een aspect waarmee ik in de verkenningen die worden uitgevoerd en bij de uiteindelijke locatiekeuze rekening zal houden.
Betekent het feit dat kerncentrales veel technici nodig hebben dat u ook kansen ziet om de lokale werkgelegenheid in de regio te faciliteren?
Ja, ik zie dat zeker als een kans voor een regio. De marktconsultatie van KPMG sprak voor de bouw van een kerncentrale van 1.000 MW over ongeveer 12 duizend directe arbeidsjaren.
Daarnaast levert de operatie van een kerncentrale van 1.000 MW gemiddeld 600 voltijdsbanen op per jaar uitgaande van een levensduur van 50 jaar. Over de gehele levensduur van een kerncentrale van deze grootte levert deze ook 1.000 indirecte banen op.
Uit de marktconsultatie is ook naar voren gekomen dat (hoogwaardige) lokale werkgelegenheid, de effecten op het vestigingsklimaat en het vergaren en behoud van kennis voor provincies als positieve aspecten meespelen in de afweging.
Gaat u bij de locatiekeuze verder met de conclusies van de marktconsultatie van KPMG?
Ik zal de bevindingen uit de marktconsultatie betrekken bij de afweging en waar nodig actuele ontwikkelingen meenemen.
Hoe waardeert u het feit dat er groot draagvlak is in Zeeland voor een nieuwe kerncentrale?
Draagvlak is een belangrijke factor in dit proces. De marktconsultatie van KPMG benoemt het brede politieke draagvlak voor het realiseren van een nieuwe kerncentrale in de provincie Zeeland. Ik heb hiervan kennisgenomen en weeg dit mee in de locatiekeuze.
Welke (praktische) voordelen ziet u om meerdere kerncentrales op dezelfde locatie te bouwen?
Het bouwen van meerdere kerncentrales op eenzelfde locatie kan zeker voordelen hebben, onder andere waar het gaat om een beperking van de kosten.
Op welke termijn bent u voornemens een besluit te nemen over de locatiekeuze, ook gezien de noodzaak tot versnelling?
Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 1 zal ik uw Kamer voor het zomerreces per Kamerbrief informeren over de stappen die ik momenteel zet richting de totstandkoming van nieuwe kerncentrales. Na de zomer zal ik vanuit de resultaten van de scenariostudio en andere verkennende onderzoeken en gesprekken die momenteel worden uitgevoerd, vervolgstappen uitzetten, onder andere ten aanzien van de locatiekeuze.
De vergoeding aan kolencentrales voor het beperken van hun productie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kolencentrales uitzetten is ineens erg duur»?1
Ja.
Klopt de berekening van NRC dat de vergoeding aan drie kolencentrales voor het beperken van hun productie (max. 35 procent van hun capaciteit) maar liefst 1,5 miljard euro bedraagt? Zo nee, wat zijn dan wel de kosten van deze klimaatgekte?
Dit kabinet staat voor een ambitieus en effectief klimaatbeleid. Daarom moeten we zorgen dat we onze CO2-uitstoot verlagen en afhankelijkheid van fossiele brandstoffen zoals gas en kolen afbouwen. Om op korte termijn een significante reductie van CO2-uitstoot te bewerkstelligen en daarmee een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis, is de productiebeperking bij kolencentrales ingesteld. Hier staat nadeelcompensatie tegenover, conform de methode zoals vastgesteld in het Besluit nadeelcompensatie productiebeperking kolencentrales.
De verzoeken om nadeelcompensatie zijn eind maart bij mij ingediend. Ik beraad mij op deze verzoeken. Gegeven de actuele ontwikkelingen op de energiemarkt met zeer hoge elektriciteitsprijzen, is de hoogte van de verzochte nadeelcompensatie zeer substantieel. Ik zal uw Kamer daar zo snel mogelijk over informeren en betrek daarbij het Urgenda-vonnis en de zorgen over leveringszekerheid van gas en elektriciteit in het licht van de situatie in Oekraïne. In dit verband wijs ik erop dat ik uw Kamer op 22 april een brief (Kamerstuk II 2021–2022, 29 023, nr. 302) heb gestuurd over de onafhankelijkheid van Russische olie, kolen en gas met behoud van leveringszekerheid.
Deelt u de mening dat het hoe dan ook om bizar veel geld gaat voor slechts een paar procent reductie van de Nederlandse CO2-reductie, terwijl Nederland als geheel verantwoordelijk is voor nog geen half procent van de totale wereldwijde CO2-uitstoot?
Nee, deze mening deel ik niet.
Hoe reageert u op Arjun Flora (energiedenktank IEEFA) die gehakt maakt van de 35 procent-productiebeperking en stelt: «Niemand heeft blijkbaar overwogen om een maximum aan de compensatie te stellen. Dit is zó riskant»? Deelt u de conclusie dat u de eigenaren van de kolencentrales hiermee een blanco cheque in het vooruitzicht heeft gesteld?
Deze conclusie deel ik niet. Nadeelcompensatie betreft een vergoeding voor onevenredige schade die ontstaat door rechtmatig overheidshandelen. Bij het vaststellen van de nadeelcompensatie geldt in het Europees en nationaal recht het uitgangspunt dat de compensatie zo objectief mogelijk moet aansluiten bij het daadwerkelijk geleden nadeel. Voor een nadere duiding van de juridische verplichtingen rondom nadeelcompensatie verwijs ik u ook naar de Kamerbrief die op 17 mei 2021 hierover is verstuurd (Kamerstuk 35 668, nr. 44).
Met het Besluit nadeelcompensatie productiebeperking kolencentrales is een systematiek vastgelegd waarmee wordt gezorgd dat berekening van de hoogte van de nadeelcompensatie zo objectief mogelijk aansluit bij het daadwerkelijk geleden nadeel. De specifieke hoogte van de nadeelcompensatie wordt daarnaast door de Europese Commissie beoordeeld in het kader van een staatssteuntoets.
Hoe bizar is het dat u de Onyx-kolencentrale voor vrijwillige sluiting 212 miljoen euro vergoeding hebt aangeboden, maar diezelfde centrale nu door de 35 procent-productiebeperking 400 miljoen euro vergoeding van u krijgt?
Een subsidieregeling is een vrijwillig instrument en formeel staat Onyx in haar recht om geen gebruik te maken van de subsidieverlening. Ik ben zeer teleurgesteld over deze beslissing en het is een slechte beslissing voor het klimaat. Er lag een goed pakket aan afspraken en een stevige subsidieregeling. Nu Onyx besloten heeft om geen gebruik te maken van de subsidie die zij zelf heeft aangevraagd, geldt ook voor Onyx in de jaren tot en met 2024 de wettelijke productiebeperking. Daarmee heeft ook Onyx recht op compensatie van het geleden nadeel.
Met het Besluit nadeelcompensatie productiebeperking kolencentrales is een systematiek vastgelegd waarmee wordt gezorgd dat de berekening van de hoogte van de nadeelcompensatie zo objectief mogelijk aansluit bij het daadwerkelijk geleden nadeel. Gegeven de actuele ontwikkelingen op de energiemarkt zijn kolencentrales zeer winstgevend, waardoor het nadeel als gevolg van de productiebeperking ook fors is. Op dit moment doe ik geen uitspraken over de hoogte van de verzochte nadeelcompensatie door een specifieke exploitant van een kolencentrale.
Hoe kan het dat landen als Duitsland, Polen en Italië, in verband met de huidige energiecrisis – overwegen hun kolencentrales te heropenen en nu zelfs de door u geliefde Europese Commissie het stoken van meer kolen een goed idee vindt, terwijl u onze kolencentrales – vanuit klimaatgekte – koste wat het kost wilt sluiten?2
Ik houd de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking bij kolencentrales hierop. Als ik tot de conclusie kom dat er onaanvaardbare risico's ontstaan voor de leveringszekerheid, zal ik verdere maatregelen nemen om de leveringszekerheid te garanderen.
Waarom weigert u in te gaan op het aanbod van de eigenaren van de kolencentrales («Ze hoeven in Den Haag maar te bellen!») om versneld meer energie te produceren en «daarmee de torenhoge energierekening te beperken»? Waarom zet u uw klimaatgekte niet even opzij en zorgt u voor de leveringszekerheid van betaalbare energie?
Op dit moment brengt de productiebeperking de beschikbaarheid van elektriciteit volgens de analyse van TenneT niet in gevaar en dit geeft daarom nu geen aanleiding de maatregelen aan te passen. Deze analyse gaat uit van voldoende beschikbaarheid van gas. Nederland is, net als andere lidstaten, voorbereid op een onderbreking of ernstige verstoring van de gastoevoer, en heeft hiervoor een noodplan klaar liggen, het zogenoemde Bescherm- en Herstelplan Gas.
Ik houd de ontwikkelingen op de gas- en elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking bij kolencentrales hierop. Als ik tot de conclusie kom dat er onaanvaardbare risico's ontstaan voor de leveringszekerheid, zal ik verdere maatregelen nemen om de leveringszekerheid te garanderen.
Deelt u de conclusie dat het tegenstrijdig is dat u enerzijds van het gas af wilt, maar dat anderzijds door het sluiten van de kolencentrales of het beperken van hun productie de gascentrales juist harder zijn gaan draaien?
Nee deze conclusie deel ik niet. Om op korte termijn een significante bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Urgenda-vonnis, is de productiebeperking bij kolencentrales ingesteld. Daarnaast wil het kabinet de afhankelijkheid van Russisch aardgas zo snel mogelijk afbouwen. Dit kan bijvoorbeeld door de import van extra (non-Russisch) LNG mogelijk te maken, door de uitrol van hernieuwbare energie, inclusief waterstof, te versnellen en meer energie te besparen.
Bent u bereid de 35 procent-productiebeperking onmiddellijk te schrappen en de kolencentrales op volle kracht te laten draaien?
Ik houd de ontwikkelingen op de gas- en elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking bij kolencentrales hierop. Als ik tot de conclusie kom dat er onaanvaardbare risico's ontstaan voor de leveringszekerheid, zal ik verdere maatregelen nemen om de leveringszekerheid te garanderen.
De oproep van de Autoriteit Consument & Markt om een algemeen prioriteringskader op te stellen om projecten voor de energietransitie voorrang te geven bij het uitbreiden van het elektriciteitsnet |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de oproep van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) om een algemeen prioriteringskader op te stellen om projecten voor de energietransitie voorrang te geven bij de uitbreiding van het elektriciteitsnet?1
Ja.
Deelt u de mening van de Autoriteit Consument en markt (ACM), de netbeheerders en de CDA-fractie dat het belangrijk is dat netbeheerders bij het uitbreiden van het elektriciteitsnet voorrang kunnen geven aan projecten die bijdragen aan de energietransitie en/of van maatschappelijk belang zijn?
Ik ben van mening dat prioritering van zogenoemde uitbreidingsinvesteringen (investeringen die niet gericht zijn op een individuele gebruiker, waarmee bijvoorbeeld een heel gebied word versterkt) wenselijk en noodzakelijk is. Ik herken ook de oproep van de ACM om een (algemene) prioriteringsrichtlijn op te stellen voor uitbreidingsinvesteringen van netbeheerders. Ik werk dan ook, mede naar aanleiding van de motie Bontenbal/Thijssen (Kamerstuk 32 813, nr. 775), aan een prioriteringsrichtlijn als onderdeel van het MIEK. Ik doe dit samen met de ACM, netbeheerders en medeoverheden en verwacht de Kamer daarover na de zomer te kunnen informeren, zoals ook toegezegd in mijn brief van februari (Kamerstuk 29 023, nr. 281). Hierbij speelt de bijdrage aan de energietransitie een belangrijke rol, maar wil ik ook nadrukkelijk alle maatschappelijke belangen mee nemen.
Herinnert u zich de motie-Bontenbal/Thijssen (Kamerstuk 32 813 nr. 775) waarin de regering wordt verzocht om samen met de netbeheerders te onderzoeken of en in welke vorm een prioriteringskader een uitkomst zou kunnen bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen of en waarom u nog steeds van mening bent dat het recht op een aansluiting en transportcapaciteit van een individuele aanvrager en het non-discriminatiebeginsel in beginsel niet kunnen worden begrensd door een prioriteringskader waarin specifieke (groepen) gebruikers voorrang zouden krijgen?
Het non-discriminatiebeginsel is zowel in Europese als Nederlandse kader neergelegd als één van de meest fundamentele uitgangspunten voor het handelen van netbeheerders. Hieruit volgt dat netbeheerders bij het aansluiten van individuele projecten geen onderscheid mogen maken op basis van bijvoorbeeld de maatschappelijk functie of maatschappelijke wenselijkheid van een project. Zowel de Europese als Nederlandse wetgever hebben onder andere willen voorkomen dat netbeheerders vanuit hun positie als monopolist, of overheden via wet- en regelgeving, specifieke partijen (op vrij arbitraire gronden) een voorkeurspositie toekennen. Elke individuele aanvrager heeft (uiteindelijk) recht op een aansluiting en transportcapaciteit. Dit recht kan in beginsel niet worden ingeperkt.
Wel is er ruimte om de methode waarop de volgorde tot toegang wordt bepaald te sturen mits dat op basis van non- discriminatoire, transparante en objectieve criteria gebeurd. Hierbij mogen alleen technische en economische overwegingen voor de netbeheerder een rol spelen.
Netbeheerders in Nederland vullen het toegang krijgen tot het net nu in met de first come first served methode. Dit is een breed toegepaste methode in andere Europese lidstaten mede vanwege zijn eenvoud. Er zijn ook andere modaliteiten denkbaar als alternatief voor de first come first served methode maar die zijn wel vaak complexer van aard. Hierbij valt te denken aan methodes zoals veilen, een call voor uitgifte van transportcapaciteit, het bereiken van mijlpalen als voorwaarden stellen of een meer gelaagde wachtrij bijvoorbeeld door te kijken naar aansluitwaarde of bijdrage aan ontlasting van het systeem.
Netbeheer Nederland heeft samen met het IPO en VNG ook nader onderzoek laten doen naar het prioriteren van uitbreidingsinvesteringen en mogelijkheden alternatieve methode die netbeheerders kunnen toepassen. Dit onderzoek verwacht Netbeheer Nederland voor de zomer openbaar te maken. Hoewel dit onderzoek nog loopt sluit dit aan bij het beeld dat ik heb over eventuele alternatieven voor de first come first served methode. Kern hierbij blijft dat een eventuele andere methode voor het toegang krijgen tot het elektriciteitsnet moet voldoen aan het non-discriminatiebeginsel. Ik ben hierover op verzoek van uw Kamer ook informeel in gesprek getreden met de Europese Commissie. Ik heb de Europese Commissie in aanvulling op bovenstaande ook om een formele reactie gevraagd.
In hoeverre geeft deze oproep van de ACM om met een prioriteringskader te komen aanleiding om uw eerdere reactie op de mogelijkheid om tot een prioriteringskader te komen te herzien?
Deze oproep geeft geen aanleiding om de eerdere reactie te herzien. Zoals ook geschetst in de brief van februari (Kamerstuk 29 023, nr. 281) zie ik geen ruimte om bij het toekennen van individuele aansluitingen voorrangsposities toe te kennen aan specifieke gebruikers. Wel zie ik ruimte om netbeheerders tot een non-discriminatoire methode te laten komen om individuele aanvragen toegang tot het net te bieden.
Eveneens zie ik ruimte om uitbreidingsinvesteringen te prioriteren op basis van publieke belangen. Ik ben dan ook voornemens om dit te doen als onderdeel van het MIEK en zal daar na de zomer uw Kamer verder over informeren. Netbeheerders moeten vervolgens wel weer de nieuw gecreëerde transportcapaciteit in een gebied op non-discriminatoire wijze aan partijen moeten aanbieden.
Kunt u een uitgebreide inhoudelijke reactie geven op de oproep van de ACM en daarbij aangeven op welke wijze en op welke termijn u daaraan gehoor zult geven? Bent u bereid om in het licht van de oproep van de ACM en de aangenomen Kamermotie (Kamerstuk 32 813 nr. 775) in overleg te treden met in ieder geval de ACM en de netbeheerders om zo spoedig mogelijk een prioriteringskader te ontwikkelen?
Zoals aangegeven ben ik mede naar aanleiding van de motie Bontenbal/Thijssen (Kamerstuk 32 813, nr. 775) aan de slag gegaan met het ontwikkelen van een prioriteringsrichtlijn voor uitbreidingsinvesteringen van netbeheerders. Deze richtlijn zal onderdeel uitmaken van het MIEK en de regionale pendant hiervan. Ik deel de oproep van de ACM dan ook dat het wenselijk en noodzakelijk is om investeringen van netbeheerders te prioriteren op basis van publieke belangen, waaronder de energietransitie. Omdat ik naast bijdragen aan de energietransitie ook andere publieke belangen wil meenemen, ben ik in overleg met ACM, netbeheerders en medeoverheden over de vormgeving van de richtlijn als onderdeel van het MIEK. Ik heb u ook een afschrift gestuurd van mijn brief aan de ACM over hun oordeel over de investeringsplannen.
Welke inzichten heeft uw werkbezoek aan Duitsland opgeleverd als het gaat om het afstappen van het «first come, first served»-principe? Hoe zult u deze inzichten betrekken bij het ontwikkelen van een prioriteringskader?
Ook in Duitsland moeten netbeheerders non-discriminatoir omgaan met verzoeken voor aansluiting en transportcapaciteit. Het Duitse wettelijke kader is echter niet goed vergelijkbaar met het Nederlandse kader voor het aanbieden van aansluitingen en transportcapaciteit. In beginsel maakt men ook in Duitsland gebruik van het «first come, first served»-principe. Wel is in Duitsland het recht op een aansluiting op het elektriciteitssysteem en het recht op transportcapaciteit aan elkaar gekoppeld, en in het geval van schaarse transportcapaciteit kan hernieuwbare opwekking voorrang krijgen op niet-hernieuwbare opwekking. Voor deze specifieke situatie biedt het Europees recht meer aangrijpingspunten.
Een dergelijke constructie past echter niet goed in het Nederlandse, wettelijke kader en zou voor de situatie in Nederland bovendien niet heel dienstig zijn, omdat de transportschaarste doorgaans niet wordt veroorzaakt door concurrentie tussen conventionele opwekking en hernieuwbare opwekking. De transportschaarste in Nederland ontstaat door een (lokaal) overschot aan hernieuwbare opwekking en in steeds meerdere mate een te hoge (lokale) vraag naar elektriciteit. In Duitsland kijkt de netbeheerder dus ook niet naar bredere, maatschappelijke wegingen, zoals het bevorderen van de energietransitie, bij de volgorde van het aansluiten of toewijzen van transportcapaciteit.
Ik heb inmiddels kennisgenomen van een rapport van de Zweedse toezichthouder over toegang tot elektriciteitsnetten in verschillende lidstaten2. Uit dit rapport blijkt dat een prioriteringskader voor toekenning van aansluitingen en transportcapaciteit in geen van de onderzochte lidstaten wordt toegepast en «first come, first served» geheel of vrijwel geheel bepalend is voor deze volgordelijkheid.
Bent u bekend met het afwegingskader dat door de provincie Fryslân, de Friese gemeenten en het Wetterskip in samenspraak met Liander is ontwikkeld om de netbeheerder te helpen met het prioriteren van netverzwaringen op het Friese elektriciteitsnetwerk?2
Ja.
Heeft Liander volgens u de wettelijke mogelijkheden om uitvoering te geven aan het advies van de Regional Energie Strategie (RES) regio Fryslân?
De huidige Elektriciteitswet 1998 geeft geen expliciete duiding over volgordelijkheid van investeringen of het prioriteren van uitbreidingsinvesteringen. Netbeheerders dienen op grond van de Elektriciteitswet 1998 een ontwerpinvesteringsplan op te stellen en dit te consulteren. Het staat RES-regio’s vrij om hier inbreng op te leven. Ik beschouw deze inbreng dan ook als zodanig. Het is aan netbeheerders om de inbreng mee te wegen in hun investeringsplan en de doorwerking hiervan in de volgorde van investeringen. De ACM toetst vervolgens of netbeheerders in redelijkheid tot hun investeringsplan zijn gekomen. Ik ben voornemens om in de Energiewet en onderliggende regelgeving expliciet ruimte te bieden aan netbeheerders om op basis van een nationale richtlijn die regionaal geconcretiseerd kan worden door mede overheden, tot een prioritering te komen. Hierin zie ik ook een verruiming van de taak van de ACM om ook te toetsen of netbeheerder tot een redelijke investeringsvolgorde is gekomen.
Hoe kijkt u naar het in de provincie Fryslân afgesproken afwegingskader voor prioritering van projecten waarin:
Ik herken belangrijke elementen uit het afwegingskader van de provincie Fryslân in eerste gedachten die ik zelf heb voor de prioriteringsrichtlijn. Ik zie hierin een brede maatschappelijke afweging waarbij ook oog is voor een efficiënte en geografische gekoppelde uitrol van infrastructuur.
Hoe kijkt u aan tegen regio’s die zelf (verschillende) prioriteringskaders uitwerken?
Ik hecht erg aan de mogelijkheid van regio’s om zelf mede invulling te kunnen geven aan de weging van uitbreidingsinvesteringen op basis van een nationale prioriteringsrichtlijn. Vanwege de onderliggende samenhang van het elektriciteitsnet zullen de uitgangspunten in deze richtlijn zowel nationaal als regionaal moeten gelden maar kan de uitwerking per regio anders uitpakken. Het is vervolgens aan netbeheerders om op transparante wijze deze weging van het Rijk en medeoverheden mee te nemen in de uitbreidingsplannen voor de netinfrastructuur.
Op welke wijze zult u het in Fryslân ontwikkelde prioriteringskader betrekken bij het ontwikkelen van een landelijk prioriteringskader?
Ik zal het in Fryslân ontwikkelde prioriteringskader als voorbeeld en inspiratie gebruiken voor de richtlijn die ik op dit moment aan het ontwikkelen ben met ACM, netbeheerders en medeoverheden. Zoals eerder aangegeven deel ik de uitgangspunten die hier gebruikt zijn.
Het artikel 'Interesse in kerncentrales groeit, maar: waar zijn de nucleair specialisten' |
|
Silvio Erkens (VVD), Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Interesse in kerncentrales groeit, maar: waar zijn de nucleair specialisten»?1
Ja.
Wat is uw inschatting van het tekort aan mensen bij de overheid, toezichthouder, universiteiten en andere relevante organisaties voor de bouw van twee kerncentrales? Kunt u dat per organisatie uitsplitsen?
Er is op voorhand geen inschatting te maken van een eventueel tekort aan arbeidskrachten voor de bouw van nieuwe kerncentrales. De marktconsultatie van KPMG (Kamerstuk 32 645, nr. 96) laat zien dat de bouw van een kerncentrale van 1.000 MW ongeveer twaalf duizend directe arbeidsjaren oplevert. Ook na ingebruikname levert een kerncentrale een bijdrage aan de (lokale) economie en werkgelegenheid. De operatie van een kerncentrale van 1.000 MW levert gemiddeld zeshonderd voltijdsbanen op per jaar uitgaande van een levensduur van 50 jaar.
Een belangrijk onderdeel van de stappen die ter uitvoering van het coalitieakkoord zijn gezet, is een studie over de inpassing van kernenergie in de Nederlandse energiemix richting 2030–2050 en daarna. De studie modelleert het energiesysteem in Nederland als deel van Noordwest Europa voor verschillende scenario’s en gevoeligheidsanalyses. Hierbij gaat de studie in op factoren als grondstoffen- en energiezekerheid, maatschappelijke en ruimtelijke inpassing, kosten en financieringsinstrumenten en de rol van nieuwe technieken als Small Modular Reactors (SMR’s).
Gelden de tekorten zoals hiervoor benoemd ook als er meer dan twee kerncentrales gebouwd zouden worden? Om hoeveel extra Full-time equivalent (fte) zou het gaan bij meer dan twee kerncentrales?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen neemt u dit jaar om een begin te maken met het inlopen van dit tekort?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord aangegeven dat het hebben van voldoende vakmensen, nu, maar ook op weg naar 2050 een randvoorwaarde is voor een ambitieus klimaatbeleid. Het kabinet gaat met onderwijsinstellingen, overheden, en de sector zelf aan de slag om te bezien hoe meer interesse kan worden gewekt voor werk in het nucleaire domein, om zodoende meer vakmensen op te leiden en, waar nodig, om of bij te scholen. In de Kamerbrief aanpak arbeidsmarktkrapte, die voor de zomer uitgaat, wordt nader ingegaan op de overkoepelende kabinetsaanpak tegen krapte. Hierin zullen maatregelen op verscheidene beleidsterreinen en voor verschillende sectoren aan bod komen.
Om als Nederland op een effectieve en veilige wijze nieuwe kerncentrales te bouwen, moet de daarvoor vereiste kennisinfrastructuur op orde zijn. Ik werk hier samen met mijn collega’s van VWS, IenW, OCW, SZW en de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) aan. Eind 2020 is een interdepartementale werkgroep opgericht naar aanleiding van het verschijnen van het rapport «Naar een Agenda en Platform Nucleaire Technologie en Straling» (Bijlage bij Kamerstuk 25 422, nr. 266) van de Commissie Van der Zande. Deze werkgroep is bezig een beter beeld te verkrijgen van de omvang van de dreigende schaarste aan nucleaire experts en de achterliggende oorzaken daarvan, met als doel om effectieve en gerichte maatregelen te kunnen nemen.
Hoe snel verwacht u dat de benodigde kennis bij alle relevante instellingen op peil is?
In haar rapport heeft de Commissie Van der Zande aanbevolen om voor Nederland een «Human Resources Observatorium voor Nucleaire Technologie en Straling» op te richten, om eventuele kwetsbaarheden beter in kaart te brengen. De werkgroep heeft hierover eerste gesprekken gevoerd met het European Human Resources Observatory for the Nuclear Energy Sector (onderdeel van het Joint Research Center van de Europese Commissie) dat als taak heeft om op Europees niveau de ontwikkelingen in vraag en aanbod van nucleaire kenniswerkers in kaart te brengen. Hieruit blijkt dat het verkrijgen van de gewenste (vergelijkbare) input data de nodige uitdagingen kent. Vooruitlopend op de eventuele oprichting van zo’n observatorium voor Nederland is de werkgroep bezig geweest een indicatief beeld te krijgen van de eventuele huidige en toekomstige schaarste: wat voor type nucleaire experts dreigen schaars te worden, uitgaande van verschillende toekomstscenario’s voor initiatieven op nucleair terrein. Deze scenario’s variëren van geen nieuwe initiatieven tot bepaalde nieuwe initiatieven op het gebied van kernenergie of medische isotopenproductie. Hiervoor zijn interviews gehouden met verschillende partijen die in de nucleaire keten actief zijn, inclusief de relevante onderwijsinstellingen. Ook is dit voorjaar vanuit de werkgroep een ronde tafel bijeenkomst georganiseerd met de sector om een compleet beeld te krijgen van de nucleaire kennisproblematiek. De analyse van deze interviewresultaten en de rondetafelbijeenkomst vormen de basis voor het verder verkennen en beoordelen van verschillende oplossingsrichtingen. Uw Kamer zal middels een Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW nader geïnformeerd worden over de resultaten van deze verkenning.
Hoe bent u van plan invulling te geven aan het begrotingsamendement van Erkens en Dassen, waarbij vijf miljoen euro wordt uitgetrokken voor het versterken van de kennisinfrastructuur op de korte termijn? Op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
De interdepartementale werkgroep kijkt ook hoe invulling kan worden gegeven aan het begrotingsamendement van de leden Erkens en Dassen (TK 35 925 XIII, nr. 14), waarbij vijf miljoen euro wordt uitgetrokken voor het versterken van de kennisinfrastructuur op de korte termijn. Ik zal uw Kamer middels een Kamerbrief dit najaar informeren over de resultaten en de betekenis hiervan. Ik vind het belangrijk dat de eerste resultaten van de interdepartementale werkgroep over de beoordeling van de verschillende oplossingsrichtingen bekend zijn, zodat deze extra impuls op een effectieve wijze bijdraagt aan het versterken van de kennisinfrastructuur.
Welke structurele uitgaven verwacht u om de kennisinfrastructuur voor de lange termijn te versterken en borgen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 bezie ik op dit moment welke stappen er gezet moeten worden richting de totstandkoming van de twee nieuwe kerncentrales. Daaronder vallen ook de vragen rond het arbeidskrachtentekort en het op peil houden van kennis en de kennisinfrastructuur. Ik zal uw Kamer na de zomer middels een Kamerbrief informeren over de resultaten van onder meer de studie over de inpassing van kernenergie in de Nederlandse energiemix richting 2030–2050 en daarna en de betekenis daarvan voor het vervolg.
Bent u bereid met kennisinstellingen in gesprek te gaan over de opleiding van voldoende nucleaire specialisten? Zo ja, op welke termijn verwacht u dit te doen?
Zoals blijkt uit mijn voorgaande antwoorden ben ik al in gesprek met de relevante andere departementen (OCW, VWS, IenW en de ANVS), en worden er diverse rondetafelgesprekken georganiseerd en interviews afgenomen met relevante kennisinstellingen. Wat betreft het opleiden van voldoende nucleair specialisten weten we dat het aantrekken van hooggekwalificeerde medewerkers, de ontwikkeling van programma’s, zowel ten behoeve van onderwijs, als onderzoeksdoelen, zorgvuldige afstemming en veel tijd kost. Daarbij moet worden bedacht dat opleidingstrajecten meerdere jaren omvatten.
Voor een versterking van de kennisinfrastructuur is mogelijk versteviging en verbreding van het nucleair onderwijs nodig. Daarbij moet in het oog gehouden worden dat in de huidige kennismaatschappij de nucleaire sector in competitie is voor talent met andere hoog-technische sectoren en dat zij als relatieve nieuwkomer hier extra inzet op zal moeten tonen.
Gaat u actief kenniswerkers uit het buitenland, specifiek België en Duitsland, werven? Zo nee, waarom niet?
Kennisinstellingen en betrokken bedrijven werven op dit moment al kenniswerkers uit het buitenland. Kennisinfrastructuur vormt de basis voor de borging van nucleaire- en stralingsveiligheid, de ontwikkelingen van nieuwe inzichten en toepassingen van nucleaire technologie en stralingstoepassingen. Om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken en de gewenste groei in het nucleaire- en stralingslandschap te kunnen accommoderen, moet er in kennis en in kennisinfrastructuur worden geïnvesteerd. Dit is een complex veld, omdat het de gehele levenscyclus van nucleair technologische installaties (van ontwerp, bouw en operatie tot afvalverwerking en ontmanteling), de ontwikkeling van nieuwe technologieën en de toepassing van hun opbrengsten omvat. Dit vindt plaats in een zeer internationale context van regelgeving en samenwerking (en competitie).
Bent u bereid om kernenergie toegang te geven tot de topsectorregeling energie? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Topsector Energie vindt een korte verkenning plaats over de rol die de Topsector kan spelen in de Nederlandse bevordering van innovatie rondom kernenergie. Onderwerpen waar de Topsector een rol zou kunnen spelen:
Systeemfunctie van kernenergie binnen het energiesysteem;
Eventuele bijdrage van kernenergie aan productie van CO2-vrije waterstof;
Stimulering en mogelijke verbreding van innovatie in het ecosysteem rond kernenergie (inclusief bijvoorbeeld toeleveranciers voor de bouw van kerncentrales);
Stimulering van de kennisontwikkeling en opleidingscapaciteit ten behoeve van goed geschoold personeel.
Het streven is om eind dit jaar deze verkenning af te ronden en daarna uw Kamer hierover te informeren.
Het bericht 'Hoge gasprijzen dwingen vier van de tien glastuinders definitief of tijdelijk te stoppen' |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU), Peter Valstar (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoge gasprijzen dwingen bijna helft van glastuinders definitief of tijdelijk te stoppen»?1
Ja.
Herkent u het genoemde aantal en daarmee het beeld dat de glastuinbouw in ernstige problemen verkeert? Zo nee, bent u bereid op korte termijn in kaart te brengen hoeveel glastuinbouwbedrijven in acute nood verkeren?
Het beeld dat uit de berichtgeving bevestigt de informatie die bij het kabinet bekend is, dit heeft onze zorg. Wij hebben in maart inderdaad een inventarisatie van de sector ontvangen, waaruit blijkt dat binnen een half jaar 40% van de tuinbouwondernemers mogelijk in financiële problemen komt door de hoge gasprijzen.
Klopt het dat de tuinbouwsector zorgt voor circa 30.000 directe banen en circa 300.000 indirecte banen in bijvoorbeeld de logistiek, veredeling en kassenbouw?2
Het CBS artikel waar naar verwezen wordt, geeft aan dat de hoeveelheid arbeid die in 2019 is ingezet in de landbouw te vergelijken is met de inzet van ruim 156 duizend voltijdbanen (vte). Daaronder zijn bijna 30 duizend vte van mensen die werken op basis van losse contracten voor bepaalde tijd, voor specifiek werk of voor gelegenheidswerk. Van deze 30 duizend vte werken er circa 26 duizend in de tuinbouw. Deze cijfers komen uit de landbouwtelling van het CBS.
Specifiek voor de tuinbouwsector geeft het CBS in haar rapportage Tuinbouwcijfers aan dat er in de gehele Tuinbouw en Uitgangsmaterialen keten zo’n 124.000 vte werkzaam waren in 2018.3
Voorziet u eveneens dat het op grote schaal failliet gaan van glastuinbouwbedrijven ook directe gevolgen heeft voor andere sectoren?
Ja, binnen het tuinbouwcluster wordt nauw samengewerkt tussen tuinders, toeleveranciers en handel en techniek. Als tuinders op grote schaal failliet gaan, heeft dat effect op het hele tuinbouwcluster in Nederland.
Klopt het dat overschakelen naar duurzame alternatieven als aardwarmte voor glastuinbouwbedrijven vele jaren in beslag neemt wegens onderzoek, vergunningsaanvragen en de uiteindelijke realisatie?
De planvorming tot en met uitvoering van projecten voor aardwarmte en infrastructuur kosten tijd om zorgvuldig te doorlopen en is vaak niet binnen een jaar geregeld. Andere alternatieven, zoals bijvoorbeeld zonnewarmte zijn mogelijk op kortere termijn dan aardwarmte te realiseren. Dat betekent niet dat er nu pas begonnen wordt met de transitie en dat er geen handelingsopties zijn. Een aantal projecten is al in een vergevorderd stadium en ondernemers zijn bezig met energiebesparing en teeltaanpassingen, waarbij minder gas voor verwarming en elektriciteit voor verlichting worden gebruikt. Momenteel zien wij bijvoorbeeld veel aanvragen voor de subsidieregeling Energie efficiëntie glastuinbouw (EG). De huidige situatie maakt nogmaals de urgentie en noodzaak duidelijk van het versnellen van de klimaat- en energietransitie. Eind april informeren wij uw Kamer over de uitwerking van het coalitieakkoord en de klimaat- en energietransitie in de glastuinbouw.
Deelt u de observatie dat het gros van de gasgestookte glastuinbouwbedrijven daarom niet in de gelegenheid is om binnen afzienbare tijd over te schakelen op duurzame alternatieven?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Er moet nu versneld worden doorgepakt op de energie- en klimaattransitie, ook om minder afhankelijk te worden van gas. Duurzame alternatieven als aardwarmte en restwarmte vergen aanzienlijke investeringen in bronnen en soms ook infrastructuur. Dat kan niet van het ene op het andere moment. Dat betekent echter niet dat er niet nu al stappen gezet kunnen en moeten worden. Wij zien dat tuinders dat ook al doen, onder andere door de grote interesse in subsidies voor hernieuwbare opwekking, CO2-reductie en energiebesparende maatregelen.
Hoeveel glastuinbouwbedrijven zullen er bij onveranderde omstandigheden en energiekosten naar schatting failliet gaan of leegstaan de komende winter? Welke gevolgen heeft dat voor de werkgelegenheid?
Dit is niet aan te geven. De gasprijzen fluctueren en de situatie op de gasmarkt is zeer onzeker. De signalen vanuit de sector zijn ook divers, waarbij tuinders creatief zijn in oplossingen waardoor in de winterperiode minder intensief is geteeld. Uiteraard delen wij de zorgen en urgentie, de huidige hoge energieprijzen zorgen voor problemen en wij zijn hierover met de sector en banken in gesprek. Tegelijk kunnen wij niet uitsluiten dat er bedrijven failliet zullen gaan. Wij roepen de sector daarbij op om ook het goede pad in te slaan door te investeren in duurzaamheid en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. Dit is nodig vanuit de klimaatdoelen, maar ook om als Nederland minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen en om de sector bestendiger te maken tegen hoge en volatiele energieprijzen. Daar zal de hele maatschappij een bijdrage aan moeten leveren. Tegelijk is het nodig voor een sector met bedrijfseconomisch perspectief.
Op welke wijze gaat u de betreffende glastuinbouwbedrijven helpen zodat zij, bij aanhoudende hoge energieprijzen, de komende winter en jaren zullen overleven?
Eind april informeren wij u over onze inzet voor de glastuinbouw. Daarbij gaan wij met name in op de uitwerking van het coalitieakkoord, het belang van energiebesparing en een versnelling in de energie- en klimaattransitie. Wij blijven met de sector en banken in gesprek wat nodig is om de klimaat- en energietransitie te versnellen en ook wat daar op korte termijn voor nodig is. Daarbij bespreken we tevens het handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk wordt van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten. Wij kijken wat wij voor bedrijven kunnen betekenen, maar gaan de hoge gasprijzen niet compenseren. De hoge energieprijzen baren ons allemaal zorgen en dat geldt voor heel Nederland. Het versterkt de noodzaak om snel door te pakken op energiebesparing en de klimaattransitie.
Daarbij wil ik ook wijzen op het plan van de Europese Commissie om snel minder afhankelijk te worden van Russisch gas en tegelijk de energietransitie te versnellen (REPowerEU).
Kunt u deze vragen, gezien de acute problematiek in de glastuinbouw, met spoed beantwoorden?
Ja.
De bouw van het Datacentrum Zeewolde. |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat u, mede gelet op de uitkomst van de gemeenteraadsverkiezingen in Zeewolde, alsnog af wilt van het hyperscale datacenter van Meta, moederbedrijf van Facebook, bij Zeewolde?1 2
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen dat hyperscale datacenters bij voorkeur aan de randen van Nederland gebouwd worden, daar waar veel aanbod is van (hernieuwbare) energie, waar een aansluiting op het net kan worden geboden en waar de ruimte minder schaars is. Hier past Zeewolde niet goed in. Omdat het Rijk meer regie wil hebben in zulke ingrijpende ontwikkelingen is in het coalitieakkoord een aanscherping van het beleid aangekondigd. Op 16 februari jl. heb ik daartoe een voorbereidingsbesluit genomen. Dit besluit is gericht op nieuwe aanvragen van hyperscale datacenters. Gezien echter de uitslag van de recente gemeenteraadsverkiezingen in Zeewolde wil ik graag opnieuw in gesprek met de gemeente over de wenselijkheid van het datacenter, het TNO-rapport over door de gemeente geleverde bijstelling van plannen voor het gebied (zie ook antwoord op vraag 2) en eventuele vervolgstappen. Daarbij kan ook een andere ruimtelijke invulling aan de orde komen.
Zou uw uitspraak «niet nog meer Zeewoldes» ook nog betrekking kunnen hebben op het echte Zeewolde, het epicentrum van de hyperscale datacentrum-discussie, en dat het Rijksvastgoedbedrijf de grond -in het omstreden bestemmingsplan bedoeld voor Meta- niet verkoopt aan Zeewolde?3 4
Mijn voorganger, de Staatssecretaris van BZK, heeft in augustus 2021, destijds mede namens de Ministers van BZK en LNV en de Staatssecretaris van EZK – Klimaat en Energie, voorwaarden gesteld aan de verkoop van rijksgronden voor het datacenter in Zeewolde. Dit in de context van het gevestigde voorkeursrecht, op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten en dat de gemeente eventueel kan onteigenen. Met de brief heeft het Rijk toegezegd de gronden te verkopen indien de gemeente Zeewolde voldoet aan de voorwaarden (zie Kamerstuk 32 813, nr. 961). Op deze toezegging kan ik, vanuit het oogpunt van behoorlijk bestuur, niet terugkomen. De gemeente heeft in maart jl. een plan gedeeld waarin zij aangeeft op welke wijze zij aan de voorwaarden wil voldoen. TNO heeft vervolgens getoetst in hoeverre het plan voldoet aan de gestelde voorwaarden. Op basis van de toetsing stelt TNO dat het datacenter voor nu energie-efficiënt is, maar dat niet voldaan wordt aan de eis van maximale duurzaamheid (dit betreft o.a. materiaalselectie, waterbesparing en innovatie). Daarnaast worden daken, gevels en omliggende terreinen niet maximaal gebruikt voor het opwekken van zonne-energie. Op basis van de toetsingsrapportage kan het Rijksvastgoedbedrijf de gronden nu niet aan de gemeente verkopen. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik u naar de toetsingsrapportage die ik vrijdag jl. aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 26 643, nr. 862). Ik ga naar aanleiding van dit rapport in gesprek met de gemeente over de consequenties en mogelijke vervolgstappen.
Deelt u de analyse dat het na de uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen in Zeewolde zeer duidelijk is geworden dat de al aangenomen bestemmingsplanwijziging géén draagvlak heeft onder de inwoners en bent u met het oog hierop bereid om de voorgenomen ministeriële regeling over een aangescherpt kader voor de komst van hyperscale datacenters, te vervroegen, zodat het datacenter van Meta in Zeewolde hieronder valt en de bestemmingsplanwijziging in Zeewolde overruled wordt? Zo nee, waarom niet?
Na de recente gemeenteraadsverkiezingen lijkt een meerderheid van de gemeenteraad in zijn nieuwe samenstelling tegen de komst van het datacentrum. De bestemmingsplanwijziging is echter reeds door de gemeenteraad in zijn vorige samenstelling vastgesteld. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is inmiddels door een aantal partijen beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan. Daarnaast zijn er verschillende vergunningen aangevraagd waarvoor de procedures lopen.
De algemene maatregel van bestuur die ik met het voorbereidingsbesluit heb aangekondigd is primair bedoeld om op nationaal niveau, in overleg met medeoverheden, aangescherpte ruimtelijke keuzes te maken voor de vestiging van nieuwe hyperscale datacenters.
De nieuwe regels die vrijdag jl. aan uw Kamer zijn voorgelegd (Kamerstuk 2022D24259) en waarvoor de internetconsultatie is gestart hebben geen betrekking op hyperscale datacenters die op het moment van inwerkingtreding van dit besluit reeds bestaan of reeds zijn vergund. Ook kunnen vergunningaanvragen die zijn ingediend voor de datum van het voorbereidingsbesluit van 16 februari 2022 doorlopen worden. Dit betekent dat de nieuwe regels geen betrekking hebben op het datacentrum te Zeewolde. In dat kader speelt een aspect als rechtszekerheid een rol.
Wat vindt u ervan dat het vorige college van Zeewolde het besluit van 16 december 2021 over de komst van het datacenter van Meta besloot op verkiezingsdag te publiceren in de Staatscourant en wat kunt u eraan doen? Wat wilt u er nog aan doen?
Het klopt inderdaad dat de gemeenteraad het bestemmingsplan op 16 december 2021 heeft vastgesteld. Pas op 15 maart jl. heeft de gemeenteraad ingestemd met de publicatie van het bestemmingsplan. De gemeente Zeewolde heeft aangegeven dat vanwege wettelijke termijnen het bestemmingplan in maart gepubliceerd moest worden. Zelf heb ik de Landsadvocaat om advies gevraagd over mijn juridische mogelijkheden om alsnog het hyperscale datacenter in Zeewolde tegen te houden. Op basis van dit advies kom ik tot de conclusie dat de instrumenten uit Wet ruimtelijke ordening en de Gemeentewet op dit moment niet kunnen worden ingezet. Dit betekent niet dat de vestiging van het datacenter vaststaat en dat het direct gerealiseerd kan worden. Diverse vergunningen moeten nog worden verleend en door het gebruiksverbod in het voorbereidingsbesluit kunnen de omgevingsvergunningen gedurende de looptijd van het voorbereidingsbesluit niet worden gebruikt. Verder kunnen het bestemmingsplan en de vergunningen nog in juridische procedures aangevochten worden zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Deelt u de analyse dat het beschikbaar houden van goede landbouwgrond voor voedselproductie nóg belangrijker is geworden door de oorlog in Oekraïne, welke een wereldwijde voedselcrisis dreigt te veroorzaken en bent u daarom bereid om de voorgenomen ministeriële regeling over een aangescherpt kader voor de komst van hyperscale datacenters, te vervroegen en deze bij staand beleid van het Rijksvastgoedbedrijf passende notie daarin mee te nemen?
De gevolgen van de ontwikkelingen in Oekraïne tonen voor veel zaken aan dat bezien moet worden in hoeverre we als Nederland zelfvoorzienend zijn of afhankelijk van andere landen, dit speelt bijvoorbeeld bij gas maar ook voor het hebben van goede landbouwgrond voor voedselproductie. Dit onderstreept ook het belang van de transitie naar een duurzaam landbouw- en voedselsysteem, met oog voor de voedselzekerheid. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal uw Kamer voor de zomer nader informeren over de uitwerking van het perspectief voor de landbouw. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de motie-Boswijk (Kamerstuk 33 037, nr. 402) zal ook uitgewerkt worden hoe goede landbouwgrond ruimtelijk beschermd kan worden in bredere belangenafweging, zodat deze benut kan worden bij de noodzakelijke verduurzaming van de landbouw. De algemene maatregel van bestuur die ik met het voorbereidingsbesluit heb aangekondigd is bedoeld om op nationaal niveau aangescherpte ruimtelijke keuzes te maken voor de mogelijke vestigingslocaties van hyperscale datacenters. Voor het opstellen van een dergelijke algemene maatregel van bestuur gelden procedures en is een beleidsmatige onderbouwing nodig. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is mijn inzet om dit traject zo spoedig mogelijk te doorlopen.
Deelt u de analyse dat de oorlog in Oekraïne Nederland dwingt om op korte termijn los te komen van fossiele brandstoffen uit Rusland en sneller te gaan verduurzamen, waardoor er directe schaarste in hernieuwbare energie en ruimte op het elektriciteitsnet ontstaat en bent u daarom bereid om de voorgenomen ministeriële regeling over een aangescherpt kader voor de komst van hyperscale datacenters, te vervroegen en deze notie daarin mee te nemen?
Ik deel de analyse dat de noodzaak toeneemt voor verduurzaming van het energiesysteem en onze afhankelijkheid van Russisch gas te verminderen. Ik heb een voorbereidingsbesluit genomen, waarmee nieuwe vergunningaanvragen voor hyperscale datacenters niet mogen worden verleend (met uitzondering van de gemeente Hollands Kroon en Het Hogeland). Ik werk hard aan de voorgenomen algemene regels om selectief ruimte te bieden aan hyperscale datacenters op plekken waar dat kan in Nederland. Vrijdag jl. stuurde ik uw Kamer de concept Amvb. Het op selectieve locaties ruimte bieden voor hyperscale datacenters draagt ook bij aan het beheersen van de impact op netcapaciteit (zie ook de recente Kamerbrief van 8 juni jl. van de Minister voor Klimaat en Energie over netcongestie, met kenmerk 2022Z11587).
Bent u bereid om, in het licht van de energiecrisis en het toenemende beroep op duurzaam opgewekte stroom en ons electriciteitsnet, het first-come-first-serveprincipe, bij nieuwe aansluitingen op het stroomnet te herzien, prioritering naar nationaal belang in te voeren en hyperscale datacenters de minste prioriteit te geven?
Netbeheerders moeten op basis van Europese en Nederlandse wetgeving non-discriminator opereren jegens eenieder die om een aansluiting en transportcapaciteit vraagt. De first come first serve handelwijze is een uitvloeisel van dit principe. Uit Zweeds onderzoek3 blijkt dat deze handelwijze in veel Europese landen gehanteerd wordt. Er is wel noodzaak en ruimte, zoals ook aangegeven in recente brief (Kamerstuk 29 023, nr. 281) van de Minister voor Klimaat en Energie, om uitbreidingsinvesteringen van netbeheerders meer te sturen op basis van maatschappelijke prioriteiten op nationaal en regionaal niveau. De Minister voor Klimaat en Energie werkt dan ook samen met de ACM en netbeheerders en medeoverheden onder het MIEK aan een prioriteringsrichtlijn om bij uitbreidingsinvesteringen rekening te houden met maatschappelijke prioriteiten en komt daar in de zomer bij uw Kamer op terug (zie ook de recente brief over netcapaciteit van 8 juni jl. met kenmerk 2022Z11587).
Hoe reëel acht u dat gelijk vanaf de ingebruikname van het datacentrum de restwarmte daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verwarming van een woonwijk? Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd?
De reactie van de gemeente op de door het Rijk gestelde voorwaarden, waarin de gemeente aangeeft op welke wijze gebruik gemaakt wordt van restwarmte van het datacenter was onderdeel van de toetsingsrapportage. De uitwerking van het plan om de restwarmte te benutten is echter onvoldoende voor TNO om een oordeel te kunnen vellen. De gemeente Zeewolde heeft aangegeven om dit plan verder uit te werken.
Waarom heeft u in de duurzaamheidseisen, welke in december door het kabinet gesteld zijn aan de verkoop van de grond ten behoeve van de komst van datacenter Meta, gekozen voor bewoordingen als «minimaal energieverbruik», «maximale benutting voor zonnepanelen» en «het tot een minimum beperken van drinkwater» en afgezien van concrete, getalsmatige eisen aan energieverbruik, benutting voor zonnepanelen en drinkwaterbeperking?
Door minimaal energieverbruik, maximale benutting van daken en gevels voor zonnepanelen en minimaal gebruik van drinkwater als voorwaarden te stellen, moet de gemeente dit gedurende de exploitatie afdwingen. Zo blijft het bedrijf gebonden aan innovatieve nieuwe oplossingen. Op basis van de TNO-toetsingsrapportage blijkt dat nu niet voldaan wordt aan de eis van maximale duurzaamheid en worden daken, gevels en omliggende terreinen niet maximaal benut voor het opwekken van zonne-energie.
Deelt u de analyse dat ieder datacenter dat gebruik maakt van de best beschikbare technieken automatisch aan deze voorwaarden gaat voldoen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar komt uw zelfvertrouwen dan vandaan dat het datacenter hier niet aan gaat voldoen?
Op basis van de toetsingsrapportage stelt TNO dat het datacenter nu niet voldoet aan de voorwaarden voor de verkoop van rijksgronden (brief d.d. 10 augustus 2021, referentienummer 4336824). Zie voor een uitgebreide toelichting de brief en toetsingsrapportage die ik vrijdag jl. aan uw Kamer heb gezonden.
Bent u bereid de duurzaamheidseisen aan te passen naar concrete, getalsmatige eisen aan energieverbruik, benutting voor zonnepanelen van gebouwen en beperking van het gebruik van drinkwater, op dusdanige wijze dat een hyperscale datacenter niet zal gaan voldoen aan de gestelde eisen? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden die zijn gesteld door mijn voorganger mede namens de destijds Ministers van BZK en LNV en de Staatssecretaris van EZK – Klimaat en Energie zijn een toezegging om de gronden te verkopen, indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden zijn gesteld wetende dat de gemeente Zeewolde op de rijksgronden een voorkeursrecht in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten heeft gevestigd. Het zou van onbehoorlijk bestuur getuigen nu nog aanvullende voorwaarden te stellen.
Waarom heeft u niet de voorwaarde gesteld om minimaal 80% van de restwarmte te gebruiken voor verwarming van woonwijken, maar heeft u dit aan de gemeente gelaten en bent u bereid alsnog de voorwaarde te stellen dat minimaal 80% van de restwarmte wordt hergebruikt voor woonwijken, in het licht van uw plan om via deze voorwaarden Meta geen kans te laten maken op koop van de grond?
Zie mijn antwoorden op vraag 9, 10 en 11.
Bent u bereid de duurzaamheidseisen (verder) aan te vullen, bijvoorbeeld door er in op te nemen dat schaarse netcapaciteit en mogelijkheid tot duurzamere aanwending van de grond juridische grondslag bieden voor weigering van de verkoop aan Meta, zodat het datacenter in Zeewolde de facto geen kans meer maakt om mee te dingen naar de grond?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Kunt u bevestigen dat er geen uitzonderingen gemaakt gaan worden op de gestelde duurzaamheidseisen, bijvoorbeeld in de vorm van het geven van meer tijd om via «toekomstige innovatie» aan duurzaamheidseisen te mogen voldoen?
De verwachting is dat door de formulering van de gestelde voorwaarden, tijdens de exploitatie van het datacenter gebruik gemaakt zal moeten worden van mogelijke toekomstige innovaties, om zo te blijven voldoen aan de gestelde voorwaarden.
Kunt u bevestigen dat het Didam-arrest, waarbij is bepaald dat bij verkoop van de grond door de overheid aan alle gegadigden een gelijke kans gegeven moet worden, ook van toepassing is op de verkoop van de grond die bedoeld is voor het hyperscale datacentrum van Meta in Zeewolde? Welke risico’s op claims brengt dit arrest met zich mee voor gemeenten, zoals Zeewolde in de casus datacenter Meta?
Zoals eerder aangegeven hanteert het Rijk voor de verkoop van haar gronden een openbare procedure. In dit geval is een voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten gevestigd, waardoor het Rijk verplicht is om bij een eventuele verkoop aan de gemeente te verkopen. De gemeente Zeewolde heeft net als andere overheden rekening te houden met het Didam-arrest.
Bent u bekend met het feit dat coöperatie «Land van Ons» ook geïnteresseerd is in de eerdergenoemde grond en er duurzame landbouw op wil bedrijven en bent u het ermee eens dat de plannen van deze coöperatie veel beter passen binnen het staande beleid van Rijksvastgoedbedrijf, zeker waar het vruchtbare landbouwgrond in Flevoland betreft? Kunt u bevestigen dat, mede gezien het Didam-arrest in combinatie met het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf, een duurzamer gebruiksdoel van de grond, zoals duurzame landbouw, daarom altijd zal prevaleren boven een datacenter?
Ik ben bekend met de interesse van de coöperatie Land van Ons. De gemeente heeft echter een voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten op de gronden gevestigd. Bij verkoop van de rijksgronden zal het Rijk de gronden aan de gemeente moeten aanbieden. De gemeente is daarna verantwoordelijk voor eventuele doorverkoop. Het Rijk heeft dan geen zeggenschap meer over de gronden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Commissiedebat Datacenters, dat op 21 april 2022 gehouden wordt?
Voor een goede beantwoording was meer tijd nodig waardoor eerdere beantwoording niet mogelijk was.
Gaswinning op de Noordzee |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het feit dat de gaswinning in het Nederlandse deel van de Noordzee al jaren terugloopt en dat naar verwachting blijft doen tot 2030?
De afgelopen tien jaar is de productie uit Nederlandse kleine velden gedaald, onder meer door uitputting van bestaande reserves en een lage gasprijs. De verwachting is dat de productie uit Nederlandse kleine velden op Noordzee richting 2030 verder afneemt en dat deze afname niet kan worden voorkomen. Wel kan de afname worden afgevlakt door opsporing en winning van aardgas te stimuleren. In dat kader is per 1 januari 2020 de investeringsaftrek verruimd van 25 naar 40% en is de aftrek generiek gemaakt. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 14 maart 2022 over «gasleveringszekerheid de komende winter en verder» (Kamerstuk 29 023, nr. 283), wil ik voorkomen dat de productie uit Nederlandse kleine velden sneller daalt dan de Nederlandse vraag naar aardgas, want daardoor zou de importafhankelijkheid verder toenemen. Ik werk samen met de sector aan een versnellingsplan om projecten naar voren te halen en extra gaswinning te stimuleren. Dit versnellingsplan zal uiterlijk in juli naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Deelt u de mening dat gaswinning op de Noordzee de komende jaren onze afhankelijkheid van Russisch gas kan verminderen?
Ja, gaswinning uit Nederlandse kleine velden op de Noordzee maakt Nederland en West-Europa minder afhankelijk van import van aardgas uit landen zoals Rusland. Productie in eigen land draagt daarmee bij aan energieleveringszekerheid. Vanwege de hoge gasprijzen wordt er op dit moment door marktpartijen maximaal geproduceerd vanuit de bestaande producerende kleine velden in Nederland. Voor de komende winter is het daardoor niet mogelijk om de productie uit de bestaande producerende velden nog verder te vergroten. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 werk ik samen met de sector aan een versnellingsplan om opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee op (middel)lange termijn te versnellen.
Hoeveel aardgas zit er nog in het Nederlandse deel van de Noordzee?
In het Jaarverslag 2020 Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland1 wordt een beeld gegeven van de Nederlandse aardgasvoorraad per 1 januari 2021. De aardgasvoorraad uit kleine velden op zee is ongeveer 80 miljard m3. De verwachte totale productie uit reserves, voorwaardelijke voorraad en nog te ontdekken voorkomens voor de komende 5 jaar (2022 t/m 2026) voor gaswinning uit Nederlandse kleine velden op de Noordzee komt uit op ongeveer 44 miljard m3. Daarbij is uitgegaan van jaarlijks vier exploratieboringen op zee, gebaseerd op het aantal boringen van afgelopen jaren. De toekomstige winning uit Nederlandse kleine velden is de komende decennia in grote mate afhankelijk van winning uit nog te ontdekken voorkomens. Het aantal exploratieboringen is daarbij van grote invloed. TNO komt op korte termijn met het jaarverslag 2021 waarin een update van de cijfers is opgenomen.
Hoeveel extra aardgas kan er binnen termijnen van een, twee en vijf jaar gewonnen worden op de Noordzee?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is het voor de komende winter niet mogelijk de productie uit de bestaande producerende velden nog verder te vergroten. De branchevereniging NOGEPA heeft aangegeven dat men binnen 2 tot 5 jaar 6 miljard m3 gas zou kunnen produceren. Dit gaat dan om het extra totale volume en niet om jaarlijkse extra productie. Ik ben in gesprek met NOGEPA, EBN en TNO over de mogelijkheden van extra productie. In het versnellingsplan, dat ik uiterlijk in juli naar de Tweede Kamer zal sturen, zal ik ingaan op de mogelijkheden voor extra gaswinning op de middellange en lange termijn.
Hoeveel schoner is de winning van dit aardgas in vergelijking met gaswinning in onder andere Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk, Algerije, Qatar, de Verenigde Staten en Rusland?
In een recent onderzoek van het Oxford Institute for Energy Studies2 is de uitstoot van broeikasgassen door productie van aardgas uit Nederlandse kleine velden vergeleken met de broeikasgassen van een portfolio van Liquified Natural Gas (LNG) en aardgas per pijpleiding geleverd uit Noorwegen en Rusland. Noors aardgas heeft ongeveer dezelfde broeikasgassenemissie-equivalent (CO2 eq) als Nederland, maar Russisch pijpleidinggas en LNG hebben een veel hogere uitstootwaarde. Wanneer 1 miljard m3 in Nederland geproduceerd gas vervangen wordt voor pijpleidinggas uit Rusland, levert dit een hogere uitstoot op van gemiddeld 296.000 ton CO2 eq. Voor LNG is dit verschil gemiddeld 443.100 ton CO2 eq. Bij mij zijn geen specifieke cijfers bekend over broeikasgassen van gaswinning uit het VK, Algerije, Qatar of de VS. Er zit een grote onzekerheidsmarge op de getallen.
Kunt u een vergelijking maken tussen het vestigingsklimaat van bedrijven die aardgas winnen op de Noordzee in Nederland en het Verenigd Koninkrijk? Wat zijn de verschillen qua fiscale regels, regeldruk, (doorlooptijden van) vergunningverlening en andere relevante onderdelen van het vestigingsklimaat voor bedrijven die gas winnen?
In het kader van de wijziging van de Mijnbouwwet (het verwijderen of hergebruiken van mijnbouwwerken en investeringsaftrek) (Kamerstuk 35 462, nr. 2) is het belastingregime voor olie- en gaswinning in Nederland vergeleken met dat van het Verenigd Koninkrijk. Uit deze vergelijking is gebleken dat het karakter van de investering en de prijs een belangrijke rol spelen ten aanzien van het rendement, maar dat in het algemeen het Britse systeem aantrekkelijker was. De belangrijkste verschillen met het Verenigd Koninkrijk waren gelegen in het lagere tarief voor de mijnbouwheffingen (in Nederland 50%, in het Verenigd Koninkrijk 40%) en de directe aftrekbaarheid in het Verenigd Koninkrijk van de CAPEX investeringen in het eerste jaar waarin de investeringen zijn gedaan. Destijds is geconcludeerd dat de verhoging en het generiek maken van de investeringsaftrek van 25 naar 40% Nederland niet op gelijke voet met het Verenigd Koninkrijk zou brengen, maar wel het investeringsklimaat aanzienlijk zou kunnen verbeteren en een te snelle afname van de opsporing en winning van de resterende gas- en oliereserves zou kunnen afremmen. Overigens ligt het aantal exploratieboringen in Nederland hoger dan in het gebied Southern North Sea Basin in het Verenigd Koninkrijk, wat qua oppervlakte en ondergrond het meest vergelijkbaar is met het Nederlandse deel van de Noordzee. De afgelopen 6 jaar zijn er gemiddeld in Nederland jaarlijks drie exploratieputten op zee gerealiseerd tegenover gemiddeld één in het Southern North Sea Basin gebied in het Verenigd Koninkrijk.
Een vergelijking van de systematiek van vergunningenverlening tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland is lastig, omdat ze grotendeels op een andere leest zijn geschoeid. Het Verenigd Koninkrijk werkt met een ronde-systeem, wat betekent dat periodiek (een- tweejaarlijks) de mogelijkheid geboden wordt aanvragen in te dienen voor productievergunningen voor specifieke gebieden. In Nederland hanteren we een open systeem, waarbij het mogelijk is om op elk willekeurig moment een vergunning in te dienen. In het versnellingsplan zal ik kijken naar mogelijkheden om doorlooptijden van vergunningsprocedures te verkorten. Daarbij zal ik ook bezien of de systematiek in het Verenigd Koninkrijk voordelen kan bieden. Ook zal ik in het versnellingsplan breder kijken naar mogelijkheden om de doorlooptijden te verkorten.
Daarnaast zorgt met name een meerjarig stabiel en voorspelbaar vestigingsklimaat voor een zekere rechtspositie voor bedrijven, wat hen comfort biedt voor de investeringen die zij doen op de langere termijn.
Op welke van de in vraag zes benoemde onderdelen denkt u op korte termijn aanpassingen te kunnen doen, zodat de neerwaartse trend van gaswinning op de Noordzee gestopt wordt?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 wil ik opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee op (middel)lange termijn versnellen en zal hiervoor uiterlijk in juli een versnellingsplan naar de Tweede Kamer sturen.
Het bericht ‘Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen’ |
|
Peter de Groot (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gekkenhuis op markt voor zonnepanelen en warmtepompen»?1
Ja.
Welke verdere toename, naast de in het artikel beschreven piek in het aantal aanvragen van zonnepanelen van de afgelopen weken, verwacht u naar aanleiding van de geopolitieke situatie?
De huidige geopolitieke situatie en de stijging van de gas- en elektriciteitsprijzen die mede daaruit voortvloeit, veroorzaken een stijging in de vraag naar onder andere zonnepanelen. Particulieren zien hun energierekening stijgen en proberen daar wat aan te doen. Door de hoge elektriciteitsprijzen, veroorzaakt door de hoge prijzen voor gas, is de businesscase van zonnepanelen verbeterd. Het artikel waar u naar verwijst, signaleert een groei in het aantal aanvragen van zonnepanelen. Ik verwacht dat deze verhoogde vraag zal aanhouden zolang de elektriciteitsprijzen hoger dan gemiddeld zijn. Het verdere verloop van de vraag naar zonnepanelen is lastig te voorspellen, omdat de toekomst van de geopolitieke situatie onzeker is. Naast de stijging van de vraag naar zonnepanelen, stijgt ook de vraag naar (hybride) warmtepompen en isolatiemaatregelen. Deze verduurzamingsopties kunnen ook op relatief korte termijn het energieverbruik verminderen. Mijn beeld is dat op energiegebied de verhoogde vraag naar verduurzamingsopties voorlopig aan zal houden, omdat deze opties op langere termijn gunstig kunnen zijn voor huishoudens.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange levertijden voor zonnepanelen en warmtepompen, als gevolg van een tekort aan grondstoffen en chips, te verminderen?
Het tekort is een gevolg van een wereldwijde verstoring van de markt, veroorzaakt door sterke schommelingen in de vraag en in de transportketen. Deze wereldmarkt is zich nu aan het herstellen, maar het zal nog enige tijd duren voordat grondstoffen en chips weer voldoende beschikbaar zijn. Bij een sterke vraagstijging binnen een korte termijn zijn lange levertijden niet onverwacht. Eventuele oplossingen voor de levertijden van verduurzamingsopties zoals zonnepanelen liggen echter hoofdzakelijk bij de markt. Grondstoffen en benodigde onderdelen, zoals chips, zijn onderhevig aan vraag en aanbod, waarbij op dit moment voor veel producten de vraag hoog is en het aanbod niet altijd toereikend. Daardoor kunnen de levertijden toenemen. Voor de lange termijn onderzoekt de overheid verschillende manieren om meer onafhankelijkheid te creëren op energiegebied. Dit gebeurt tevens in Europese context. Op het gebied van zonnepanelen onderzoekt Nederland in Europees verband de mogelijkheden voor het (opnieuw) opbouwen van Europese productie, teneinde de afhankelijkheid van Azië te verminderen. Verder relevant in dit kader is de aankondiging van Nederlandse zonnepanelenfabrikant Solarge om een nieuwe fabriek op te zetten in Weert, die naar verwachting al in 2023 honderdduizend zonnepanelen kan produceren. Voor hybride warmtepompen heeft de branchevertegenwoordiger van de fabrikanten (De Nederlandse Verwarmingsindustrie) aangekondigd dat er op korte termijn in Nederland nieuwe productiefaciliteiten voor hybride warmtepompen worden gerealiseerd.
Welke concrete acties kan de overheid nemen om de lange wachttijden voor de daadwerkelijke installatie van deze zonnepanelen en warmtepompen door installateurs te versnellen?
De wachttijden voor installatie zijn onder andere afhankelijk van het aantal beschikbare installateurs en de door hen benodigde materialen. Het vergroten van het arbeidsaanbod van installateurs is een kwestie van lange adem. Werkgevers en werknemers zelf spelen een belangrijke rol om te investeren in om- en bijscholing en het zorgen voor banen waar op de arbeidsmarkt vraag naar is. Het Rijk helpt hierbij waar nodig en mogelijk. Een voorbeeld van een maatregel op dit gebied is het Techniekpact, een afspraak van bestuurders uit het onderwijs, bedrijfsleven, van werkgevers en werknemers, de regio’s en het Rijk. De ambitie van het Techniekpact is om door een structurele aanpak zorg te dragen voor een goed opgeleide beroepsbevolking met voldoende vakbekwame technici voor de banen van nu en morgen. Daarnaast is er ook dit jaar budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek». Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio's, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over de inzet van de Minister voor Klimaat en Energie om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Voor welke type woningen zijn hybride warmtepompen het best geschikt? Voor welke woningen werkt een elektrische warmtepomp het beste? Hoe kan de overheid ervoor zorgen dat de warmtepompen terecht komen bij de huishoudens die er het meeste baat van hebben?
De inzet van een hybride warmtepomp is voor de consument in veel gevallen een goede keuze en de eenmalige investering verdient zich in verreweg de meeste gevallen terug. De terugverdientijd is afhankelijk van de hoogte in het gasverbruik, de mate van isolatie en aanwezigheid van het type afgifte systeem. Dit is anders voor de volledig elektrische warmtepomp. Voor deze techniek is er in elke situatie goede isolatie nodig, een laagtemperatuurafgiftesysteem en een goed functionerend ventilatiesysteem om de woning op een betaalbare en robuuste manier te verwarmen. Dit geldt vooral voor woningen die relatief nieuw zijn (bouwjaar na 2000), of bij woningen die zelfstandig hebben geïnvesteerd in isolerende maatregelen in combinatie met de juiste ventilatie en afgiftesysteem. Het kabinet ondersteunt beide ontwikkelingen via de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE). Daarnaast is o.a. op de website Verbeterjehuis.nl, ontwikkeld door Milieu Centraal, informatie te vinden over de inzet van zowel de hybride als de volledige elektrische warmtepomp waarbij huishoudens inzicht krijgen in de baten die de warmtepompen voor hen hebben.
Hoe zorgt de overheid ervoor dat ook woningcoöperaties en particuliere verhuurders hun woningen sneller gaan verduurzamen, de geschikte maatregelen kiezen en dat vóór deze winter nog doen?
De overheid gaat met een programmatische aanpak woningen sneller, slimmer en socialer isoleren. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) zal de Kamer eind mei informeren over het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde Omgeving en heeft de Kamer begin april het Nationaal Isolatie Programma gestuurd. Er zijn reeds afspraken gemaakt met Aedes over het beter isoleren van sociale huurwoningen met een slechte energieprestatie, vanwege de verlaging van de verhuurderheffing met 500 miljoen euro3.
Er zullen aanvullende afspraken worden gemaakt over de afschaffing van de verhuurderheffing, zoals die in het Coalitieakkoord is afgesproken. Een woningrenovatie vereist instemming van huurders en vormt meestal onderdeel van een meerjarig onderhoudsplan. Particuliere verhuurders met gereguleerde huurwoningen kunnen vanaf 1 april 2022 een subsidie krijgen voor energiebesparing, onderhoud en ook energieadvies (zodat zij weten welke maatregelen logisch en geschikt zijn).
Met kleinere bespaarmaatregelen en advies, kunnen huishoudens veelal ook al worden geholpen. Via de gemeenten loopt een aanpak energiearmoede (veelal in samenwerking met corporaties) om voor komende winter zoveel mogelijk kwetsbare huishoudens te bereiken.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De ‘Kamerbrief over stimuleren van hernieuwbare waterstof in jaarverplichting energie vervoer voor periode 2023 en 2024’ en het TNO-rapport ‘Impact ‘fit for 55’ voorstel voor herziening RED op de vraag naar groene waterstof in Nederland’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het TNO-rapport «Impact «fit for 55» voorstel voor herziening RED op de vraag naar groene waterstof in Nederland»? Klopt het dat de RFNBO-verplichting («renewable fuels of non-biological origin», ofwel: groene waterstof) voor de transportsector voor Nederland zich vertaalt naar 29 petajoules (PJ) in 2030?
Ja wij zijn bekend met het TNO-rapport. Daarin staat inderdaad dat de RFNBO-verplichting in transport van 2,6% gelijk staat aan 29 PJ. De percentages uit de herziening van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (RED II) voor transport worden berekend over de totale brandstoffenplas in de lidstaat voor transport, inclusief lucht- en zeevaart. Voor Nederland betekent dat, vanwege de grote bunkermarkt, een significante uitbreiding. In de RED II werden de percentages van de verplichtingen voor transport berekend over de brandstoffenplas van wegvervoer en spoor. De voorgestelde herziening van de Richtlijn, inclusief het RFNBO-percentage, zijn nog in onderhandeling.
Bent u bekend met de prognoses voor directe toepassing van waterstof in de transportsector in 2030, namelijk 1,2 PJ aan synthetische brandstoffen voor de luchtvaart en slechts 0,4 PJ in het wegtransport in 2030? Deelt u de mening dat de raffinageroute noodzakelijk is voor het behalen van de doelstellingen in de herziening van de Richtlijn hernieuwbare enregie (RED) voor de transportsector?
Deze cijfers komen voort uit de KEV2021. De cijfers nemen geen voorgenomen of additionele stimuleringsprogramma’s mee waar nu aan gewerkt wordt. Er zijn verschillende routes die kunnen bijdragen aan de RFNBO-verplichting in transport die wel leiden tot directe verduurzaming van transport, naast de raffinageroute. Hierbij valt te denken aan synthetische brandstoffen voor de luchtvaart of direct gebruik van hernieuwbare waterstof in voertuigen. Het gaat om routes die fossiele energiedragers in transport vervangen door hernieuwbare varianten. TNO voert nu een onderzoek uit naar technische haalbaarheid van alle mogelijkheden om de RFNBO-verplichting in te vullen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) verwacht de resultaten in juni en zal deze dan met uw Kamer delen.
Hoe verhoudt het plafond van 4 PJ (tot 1 januari 2025) zoals voorgesteld in uw brief (Kamerstuk 32 813, nr. 868, d.d. 8 oktober 2021) over het stimuleren van hernieuwbare waterstof in jaarverplichting zich tot deze doelen?
Het plafond van 4 PJ was het resultaat van de destijds geraamde nationale waterstofproductiecapaciteit in 2023 en 2024. Dit plafond staat niet in verhouding tot de voorgestelde RFNBO-verplichtingen voor 2030, die toen nog niet bekend waren, maar achtten het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en IenW in lijn met de waterstofambities van het kabinet voor 2025. Met dit plafond bleef er tevens voldoende ruimte in de systematiek voor producenten van hernieuwbare brandstoffen, zoals HVO (Hydrotreated Vegetable Oils) of geavanceerde biobrandstoffen, die direct bijdragen aan het verduurzamen van mobiliteit.
Deelt u de stelling van TNO dat «de tijd voor inpassing [van de] benodigde capaciteiten […] krap [is]», waarmee gedoeld wordt op zowel de uitrol van Wind-op-Zee als het opbouwen van elektrolysecapaciteit? Deelt u de stelling van TNO dat «definitieve beslissingen voor investeringen in groene waterstof wachten op nadere regelgeving die meer zekerheid moet bieden voor de businesscase (subsidie, vergunningen, certificering etc.)»?
Zoals ook in het BNC-fiche over het Commissievoorstel voor de herziening van de RED II al stond, zijn de voorgestelde RFNBO-verplichtingen zeer ambitieus.1 Het kabinet kijkt voor de lopende onderhandelingen dan ook scherp naar een realistische en voorspelbare invulling van de voorgestelde verplichtingen. Het behalen van de RFNBO-verplichtingen zal veel vragen van het Rijk, netbeheerders en de markt, voor het opschalen van zowel binnenlandse productie als import van hernieuwbare waterstof. Met het besluit in de bijgaande brief zetten IenW en EZK een eerste belangrijke stap hierin.
Bent u bekend met de studie «Doorrekening kosten hernieuwbare waterstof bij inzet raffinage» van Trinomics? Hebt u gelezen dat Trinomics het volgende schrijft: «Zonder HBE («hernieuwbare brandstofeenheden»)-inkomsten is het project niet rendabel, omdat de jaarlijkse kasstroom dan negatief is. In de centrale analyse is de kasstroom (voor belastingen) gemiddeld een verlies van 15 miljoen euro per jaar zonder HBE-inkomsten. [...] Een beperkte openstelling van de raffinageroute – bijvoorbeeld tot 1 januari 2025 – leidt tot onvoldoende HBE-inkomsten (86 miljoen euro in plaats van 1,3 miljard euro) voor een positieve business case.»? Hoe effectief is, tegen die achtergrond, de tijdelijke openstelling om investeringen in groene waterstof mogelijk te maken?
Wij zijn bekend met het rapport van Trinomics.
EZK en IenW hebben in oktober 2021 gezamenlijk, in samenspraak met geïnteresseerde partijen, gekozen voor een tijdelijke openzetting van de raffinageroute in de jaarverplichting. Zoals aan uw Kamer gemeld zou het de kalenderjaren 2023 en 2024 betreffen, terwijl aan passend beleid voor na 2024 kon worden gewerkt. Deze tijdelijke openzetting in combinatie met het uitzicht op aansluitend beleid moest vóór 2025 projecten met een totale omvang van circa 400 MW helpen realiseren. Dit zou een grote bijdrage zijn aan de realisatie van de kabinetsambities van 500 MW elektrolyse in 2025. Het besluit in de bijgaande brief moet het gesignaleerde probleem verhelpen.
Klopt het dat de ambitie in het Klimaatakkoord is om 500 megawatt (MW) elektrolysecapaciteit in 2025 te hebben staan? Klopt het tevens dat het bouwen van een 100 MW electrolyser 2 tot 3 jaar kost, zoals CE Delft schrijft in haar rapport «Doorlooptijden investeringen elektrificatie» (februari 2021)? Verwacht u dat Nederland dit doel gaat halen?
Het klopt dat de ambitie van 500 MW in het Klimaatakkoord staat. Het kabinet heeft die ambitie in de kabinetsvisie waterstof ook onderschreven. De genoemde realisatietermijn lijkt mij een reële inschatting. Op basis van bovenstaande zien wij het volste belang om dit jaar nog duidelijkheid te verschaffen over instrumenten waar elektrolyseprojecten gebruik van kunnen maken, om het doel in 2025 nog te halen.
Deelt u de mening dat de Europese Fit for 55-voorstellen een verdere openstelling van de raffinageroute na 2025 niet in de weg staan? Sterker nog, stuurt de Europese Commissie daar niet juist ook op aan? Is het niet verstandig om gebruik te maken van de instrumenten die Europa ons aanreikt om ons waterstofpotentieel en onze ambities te halen?
Het Fit-for-55 pakket, specifiek de RED III, staat vooralsnog een openstelling niet in de weg voor het meetellen aan de verplichting voor hernieuwbare energie in transport, net als dat nu bij de RED II ook het geval is. Het is en blijft de keuze van de lidstaat of en hoe zij deze route willen stimuleren. In het BNC-fiche pleit Nederland voor de mogelijkheid om de inzet van waterstof in raffinaderijen ook mee te mogen tellen voor de doelstelling van de industrie en niet alleen via de transportroute. Het opnemen van de raffinageroute in de jaarverplichting is dan een optie, net als het ontwikkelen van andere instrumenten om het gebruik van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen te stimuleren.
Klopt het dat het produceren van transportbrandstoffen goed is voor zo’n 35% van de waterstofvraag en klopt het dat de koppeling van windenergie op zee en waterstof de businesscase voor offshore windparken verstevigt? Is het dan niet verstandig deze route (het vergroenen van de productie van transportbrandstoffen) niet af te sluiten?
Het kabinet zet erop in om fossiele brandstoffen te vervangen door hernieuwbare brandstoffen. Er is een voorkeur voor directe inzet van hernieuwbare waterstof in transport, omdat dit bijdraagt aan alle doelstellingen naar zero-emissie, alsook de doelstellingen binnen het Klimaatakkoord. Bijvoorbeeld gasvormige waterstof in zwaar wegtransport en vloeibare brandstoffen op basis van hernieuwbare waterstof.
Richting 2030 zal de RED III leidend zijn voor de stimulans van hernieuwbare waterstof in Nederland. Dit geldt voor de industrie alsook voor transport. Op beide sectoren worden verplichtingen voor hernieuwbare waterstof voorgesteld. De RED III zal op zowel transport als industrie een grote impact hebben. Voor de industrie is EZK bezig met de voorbereiding van een beleidspakket voor de opschaling van binnenlandse productie en import van hernieuwbare waterstof. Voor transport zal met name de integratie van luchtvaart en zeevaart in de verduurzamingssopgave, in samenhang met ReFuel/FuelEU/ESR, een serieuze impact hebben op het huidige beleid energie vervoer met de jaarverplichting grote aanpassingen vragen aan de systematiek vanaf 2025.
In de bijgaande Kamerbrief beschrijf ik de rol van de raffinageroute in het beoogde bredere waterstofbeleid voor industrie en transport.
Acht u het niet wenselijk om de raffinageroute volwaardig om te zetten in beleid en deze raffinageroute ook na 2025 open te stellen?
In de bijgaande Kamerbrief beschrijf ik hoe de raffinageroute vanaf 2025 vorm krijgt, ook al kan het kabinet nog niet alle details vastleggen vooruitlopend op de Europese onderhandelingen over de herziening van de RED II.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden tijdig voor het commissiedebat Waterstof van 13 april 2022?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
De gasopslag in Bergermeer |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Klopt het dat het feit dat het Russische staatsbedrijf Gazprom geen gebruik maakte van zijn 40 prcent gebruiksrecht van de Gasopslag Bergermeer, onze gasleveringszekerheid in gevaar brengt? Klopt het dat door deze samenwerkingsconstructie met Gazprom er mogelijk ook Europees/Nederlands geld via deze opslag naar Poetin stroomt?
Voor zover mij bekend heeft Gazprom in de afgelopen periode niet of nauwelijks gebruik gemaakt van zijn gebruiksrechten op Bergermeer, dit in tegenstelling tot voorgaande jaren. Mede hierdoor, maar ook doordat het vrij beschikbare deel van Bergermeer, net als een groot aantal andere Europese gasopslagen, door de zeer hoge prijzen matig was gevuld aan het begin van winter 2021–2022, was er sprake van een gespannen situatie met betrekking tot vulling van de gasopslagen. Mede als gevolg van de milde winter en het voortduren van de levering van gas uit Rusland zijn er echter geen problemen ontstaan.
Wat betreft de geldstromen geldt dat Gazprom geen inkomsten verwerft uit de exploitatie van de gasopslag Bergermeer. Wel kan Gazprom inkomsten verwerven door in de zomer gas in Bergermeer op te slaan en dat in de winter te verkopen. Omdat Gazprom de afgelopen periode niet of nauwelijks gas in Bergermeer heeft opgeslagen, zijn daar naar verwachting ook niet of nauwelijks inkomsten uit verworven.
Klopt het dat TAQA Energy bv (een energiebedrijf uit Abu Dhabi) samen met Energie Beheer Nederland eigenaar is van de Gasopslag Bergermeer en dat zij in 2009 een overeenkomst sloten met het Russische staatsbedrijf Gazprom, waarbij Gazprom 40 procent van de opslag zou mogen exploiteren in ruil voor het leveren van kussengas voor de Gasopslag Bergermeer?
TAQA Energy B.V. bezit 60% van de belangen in gasopslag Bergermeer. Energie Beheer Nederland (EBN) heeft de overige 40% van de belangen in de gasopslag. TAQA Energy B.V. is de operator voor de opslag- en marketingfaciliteit en gaat dus over het dagelijks beheer van de opslagfaciliteit. Om de totstandkoming van de gasopslag mogelijk te maken is een overeenkomst met Gazprom gesloten voor aanlevering van het kussengas. Dit kussengas is nodig om de druk in de gasopslag op peil te houden zodat gas geïnjecteerd en er uit gehaald kan worden. In ruil daarvoor kan Gazprom 19,6 van de totale 48,2 TWh (Terawattuur) van de opslagcapaciteit gebruiken, tegen betaling van de geldende tarieven. Verder heeft Gazprom bepaalde zeggenschapsrechten over de wijze waarop de berging wordt geopereerd.
Klopt het dat TAQA weliswaar beheerder is van Gasopslag Bergermeer, maar dat het uiteindelijk afhankelijk is van de feitelijke gedragingen van de partijen om te kunnen bepalen welke partij als gasopslagbedrijf beschouwd kan worden, zoals aangegeven in een brief van de Energiekamer aan TAQA (2009)? Kan vandaag de dag Gazprom nog steeds niet als gasopslagbedrijf van Bergermeer beschouwd worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het dagelijks beheer van de gasopslag Bergermeer in handen van TAQA Energy B.V., daarmee is dit bedrijf de opslagbeheerder. De partijen die gebruiksrechten op Bergermeer hebben, inclusief Gazprom, bepalen hoe zij van deze rechten gebruik maken, binnen de door TAQA Energy B.V. bepaalde kaders. Dat maakt deze bedrijven echter nog geen opslagbeheerders.
Klopt het dat Gazprom’s 40 procent gebruiksrecht niet via de Gaswet ontnomen kan worden, gezien Gaswet- Artikel 18g waarin wordt aangegeven dat «alleen gasopslagbedrijven verplicht zijn met degene die daarom verzoekt te onderhandelen over toegang tot de gasopslag»?
Het is juist dat de Gaswet geen grondslag biedt voor het ontnemen van gebruiksrechten van Gazprom in de Gasopslag Bergermeer.
Zo ja, bent u van plan dit gebruiksrecht van Gazprom te ontnemen en/of de Gasopslag Bergermeer te nationaliseren, om enerzijds de betrokkenheid van een Russisch staatsbedrijf bij een van de grootste gasopslagen van Europa te verbreken en anderzijds zekerheid te bieden dat deze gasopslag ten volle wordt benut om gasleveringszekerheid voor de volgende winter te vergroten? Via welke (nood-)wetgeving wilt/kunt u dit doen?
Nee, om de gasopslag Bergermeer voor de winter ’22/23 voldoende te vullen is het kabinet voornemens de volgende twee maatregelen te nemen. Allereerst wil het kabinet een subsidiemaatregel invoeren die marktpartijen voldoende stimulans geeft om Bergermeer alsnog te vullen in lijn met het EU-voorstel om tot verplichte vuldoelen voor gasopslagen te komen.
Daarnaast is het kabinet voor de resterende vulbehoefte, die niet wordt gevuld door marktpartijen, voornemens om EBN aan te wijzen als partij om gas op te slaan in Bergermeer. EBN zal hiervoor eveneens een vergoeding (subsidie) krijgen. Ten behoeve van het realiseren van de beoogde vulgraad zal deels gebruik worden gemaakt van de door Gazprom niet benutte capaciteit, de zogenaamde interruptible space. De tussen Gazprom en de opslagbeheerder gesloten contracten bieden hiervoor voldoende ruimte. Dit is bovendien een voor gasopslagen gebruikelijke werkwijze.
Het kabinet heeft als alternatieve maatregel onder andere gekeken naar vergroting van het aandeel van EBN in het eigendom van de gasopslag Bergermeer. Omdat dit, na nadere analyse, onvoldoende toegevoegde waarde heeft voor vulling van de opslag in de winter van ’22/23 is hiervan afgezien. Voor meer informatie over de maatregelen om gasopslag Bergermeer in aanloop naar de winter van ’22/23 te vullen, verwijs ik u naar de Kamerbrief «Onafhankelijkheid van Russische olie, kolen en gas met behoud leveringszekerheid» van 22 april 2022.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het debat over leveringszekerheid van gas van 22 maart 2022?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
De aanwezigheid van Gazprom in Nederland |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het SOMO-onderzoek «Enabling Putin’s War: The ties between Amsterdam’s financial centre and Gazprom»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Het is bekend dat verschillende Russische bedrijven vennootschappen in Nederland hebben. Voor zover deze bedrijven of de eigenaren van deze bedrijven onder sancties vallen, moeten tegoeden van deze bedrijven worden bevroren. Daarnaast kijkt het kabinet in algemene zin naar Russische geldstromen in Nederland. Het kabinet acht het faciliteren van Russische bedrijven die profiteren van het regime onwenselijk, zeker als het vennootschappen in Nederland betreft die enkel financiële of fiscale doeleinden dienen. In dat verband is van belang dat de ministerraad op 1 april heeft ingestemd met het voorstel van de Minister van Financiën om een wetsvoorstel voor spoedadvies voor te leggen aan de Raad van State waarin dienstverlening door trustkantoren gericht op Russische geldstromen wordt verboden. In het wetsvoorstel is ook een verbod om doorstroomvennootschappen aan te bieden en om trustdiensten te verlenen met betrokkenheid van derde-hoogrisicolanden op witwasgebied of non-coöperatieve landen op belastinggebied opgenomen. Daarnaast is met het laatst ingestelde pakket van EU-sancties van 8 april jl. op voorspraak van Nederland ook een EU-breed verbod op trustdienstverlening aan Russische personen en entiteiten ingesteld, behoudens uitzonderingen voor o.a. maatschappelijk middenveld.
Wat vindt u ervan dat Gazprom in Nederland zo’n 26 miljard aan activa heeft staan en via zestien Nederlandse brievenbusfirma’s, waarvan een deel geen enkele economische activiteit ontplooit, in Nederland actief is?
Zie beantwoording vraag 1.
Bent u ervan op de hoogte dat mede als gevolg hiervan Nederland de op twee na grootste investeerder in Rusland is en de op een na grootste ontvanger van Russische investeringen?
Dat klopt nagenoeg. Op basis van data uit de IMF CDIS database kan gesteld worden dat Nederland inderdaad de op twee na grootse directe investeerder is in Rusland (positie van USD 38,5 mrd per eind 2020). Ditzelfde geldt voor de directe investeringen vanuit Rusland (USD 25,1 mrd per eind 2020). Hiermee staat Rusland overigens niet in de toplanden met een directe investeringsrelatie met Nederland. De totale inkomende directe investeringspositie in Nederland bedroeg in 2020 USD 4.512 mrd, terwijl de uitgaande directe investeringspositie USD 5.877 mrd bedroeg. Wanneer de Nederlandse directe investeringen in Rusland worden afgezet worden tegen de totale uitgaande directe investeringen van Nederland, gaat het om 0,7%; de directe investeringen vanuit Rusland vertegenwoordigen 0,6% van het totaal.
Klopt het volgens u dat de Russische staat meerderheidsaandeelhouder is in Gazprom?
Ja.
Klopt het dat eventuele belastingontwijking door Gazprom inhoudt dat Poetin meer financiële middelen heeft om zijn oorlog tegen Oekraïne te bekostigen, gezien het belang van de Russische staat in Gazprom? Kunt u uitsluiten dat Gazprom via Nederland belasting ontwijkt?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt natuurlijk dat belastingontwijking door een bedrijf uiteindelijk de aandeelhouders van dat bedrijf financieel bevoordeelt. Het kabinet vindt belastingontwijking van iedere belastingplichtige onwenselijk en neemt zowel nationale als internationale maatregelen om belastingontwijking tegen te gaan. In aanvulling hierop wordt nu gewerkt aan een wijziging van artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR. Op deze manier wil de Belastingdienst de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en de verstrekkingsverplichting op basis van de genoemde sanctieregelingen nader wettelijk regelen. Een concept van deze wijziging is op 15 april 2022 ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) voor een spoedadvies.
Wat is het beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die op brute wijze een ander land binnenvallen? Zegt u in een dergelijke situatie de ruling op?
In een «ruling» geeft de Belastingdienst zekerheid vooraf aan een belastingplichtige over de fiscale behandeling van een transactie of structuur op grond van de geldende fiscale wet- en regelgeving. Een ruling geeft een bedrijf dus geen financieel voordeel. Er is geen specifiek beleid omtrent rulings aan staatsbedrijven uit landen die een ander land binnenvallen, maar vanaf juli 2017 is er wel een beëindigingsgrond in de na dat tijdstip afgesloten rulings vastgelegd indien de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst voorkomt. Ingeval de vennootschap of een van haar bestuurders op de EU-sanctielijst is gezet, vervalt de vaststellingsovereenkomst van rechtswege. Dit betekent bijvoorbeeld dat een eventuele ruling aan een vennootschap, waarin een staatsbedrijf uit een land dat een ander land binnenvalt meer dan 50% (direct of indirect) aandeelhouder is of een doorslaggevende zeggenschap heeft, van rechtswege vervalt indien die vennootschap of dat staatsbedrijf op de EU-sanctielijst wordt geplaatst.
Hoe verklaart u dat Nederland slechts 6 miljoen euro aan tegoeden van gesanctioneerde Russen heeft bevroren? Kunt u dit toelichten?
Zoals bij brief van 21 april jl. aan uw Kamer gemeld, hadden op dat moment financiële instellingen en trustkantoren EUR 632,9 miljoen aan tegoeden bevroren en is EUR 274,3 miljoen aan transacties tegengehouden. We zullen uw Kamer periodiek blijven informeren over de stand van zaken van ontvangen meldingen van financiële instellingen en trustkantoren.
Het artikel 'Baanbrekende technologie kan CO2-uitstoot met 99 procent verminderen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Baanbrekende technologie kan CO2-uitstoot met 99 procent verminderen» door Wetenschap in Beeld?1
Ja.
Hoe apprecieert u de nieuwe techniek om door middel van een elektrochemisch systeem op basis van waterstof, CO2 uit de lucht te onttrekken? Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland om aan te sluiten bij dit onderzoek? Bent u ook voornemens om dit te gaan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft een interessant onderzoek naar een nieuwe technologie om CO2 uit de lucht te filteren door het gebruik van waterstof. De technologie legt de CO2 niet definitief vast zodat het niet direct een oplossing biedt voor het klimaatvraagstuk. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 4 loopt er een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van technieken die negatieve emissies veroorzaken. In de kabinetsreactie op dat onderzoek wordt de kabinetsinzet toegelicht.
Wat is het huidige kabinetsbeleid ten opzichte van het onttrekken van CO2 uit de lucht door bijvoorbeeld de toepassing van Carbon capture and utilization (CCU) of andere vormen van negatieve emissies? Welke rol en potentie ziet u hiervoor weggelegd in de energietransitie?
Het huidige beleid richt zich met name op het faciliteren van CCUS voor vermijding van fossiele CO2-uitstoot, zoals via de SDE++, maar het kabinet onderkent de mogelijke bijdrage van CCU op basis van biogene CO2 en atmosferische CO2 (Direct Air Capture (DAC). Met die technieken kan gekomen worden tot negatieve emissies, mits de CO2 daarbij permanent wordt vastgelegd. Negatieve emissies kunnen nodig zijn ter compensatie van lastig te mitigeren emissies. Het kabinet zal hier aandacht aan besteden in de update van de langetermijnstrategie die in 2019 bij het Klimaatplan is aangeboden aan uw Kamer en ingediend bij de Europese Commissie. Het kabinet wil deze visie als onderdeel van het nieuwe Klimaatplan op basis van de Klimaatwet (eind 2023/begin 2024) gereed hebben.
Wat is de huidige stand van zaken in Nederland op het gebied van technieken die bijdragen aan het afvangen en verwijderen van CO2 uit de lucht? Welke technieken zijn er beschikbaar en welk onderzoek loopt er? Wat doet de overheid om dit te stimuleren en wat is hier het afwegingskader?
Naar aanleiding van de motie van 8 juli 2021 van de leden Henri Bontenbal (CDA) en Mustafa Amhaouch (CDA) is een verkennend onderzoek gestart naar de mogelijkheden van technieken die negatieve emissies veroorzaken. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik u voor de zomer met een kabinetsreactie toe te sturen.
Wat is er nodig om technieken voor het afvangen en verwijderen van CO2 uit de lucht verder op te schalen in Nederland? Welke knelpunten ervaren de verschillende technieken en wat kan de overheid hieraan doen?
In de brief waarmee ik het onderzoek, waar in het antwoord op vraag 4 naar verwezen wordt, aan de Tweede Kamer aanbiedt zal ik ook ingaan op het beantwoorden van deze vraag.
Het meest recente IPCC-rapport in relatie tot Bonaire, Statia en Saba |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het IPCC-rapport van werkgroep 2 «Climate Change 2022: impacts, adaptations and vulnerability» (AR6), en dan met name het hoofdstuk en de factsheet over «Small Islands»?1
Ja.
Wat is wat u betreft de betekenis van dit IPCC-rapport voor Bonaire, Statia en Saba? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Het IPCC-rapport bevat voor kleine eilanden zoals Bonaire, Sint Eustatius en Saba zorgwekkende informatie over de klimaateffecten van klimaatverandering, zoals de grotere kans op zware tropische stormen, stormvloeden, verminderde beschikbaarheid van zoet water, aantasting en verlies van kustecosystemen zoals koraalriffen door opwarming van het zeewater en zeespiegelstijging. Een meer specifieke duiding van de betekenis is op basis van de in het IPCC-rapport beschikbare gegevens niet mogelijk; het rapport bevat geen afzonderlijke beoordeling van het Caribisch gebied. De risico’s van klimaatverandering voor kleine eilanden, waaronder Caribisch Nederland, zijn voor het kabinet een belangrijke reden om mondiaal in te zetten op het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad. In de kamerbrief van 22 maart 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1005) heeft het Kabinet zijn ambities verwoord op het gebied van verduurzaming van de energievoorziening voor Caribisch Nederland. De eilanden hebben te maken met vraagstukken op het terrein van klimaat en energie. Het gaat daarbij om verduurzaming van de elektriciteitsproductie, duurzame vormen van koeling van gebouwen, een veilige drinkwatervoorziening en meer zelfstandige voedselproductie. Een aanpak van deze vraagstukken is niet alleen in het belang van het klimaat, maar biedt ook kansen om de leefbaarheid te vergroten, de kosten van nutsvoorzieningen te verlagen en de economieën te vergroenen. Het Kabinet heeft de ambities om met het Koninkrijk een showcase te zijn voor de verduurzaming van kleine eilandstaten (small island states). Hiervoor is een goede samenwerking tussen de verschillende departementen van het Rijk, de besturen van de openbare lichamen van Caribisch Nederland belangrijk.
Heeft u, wellicht in het kader van de vele rapporten die de afgelopen jaren aan de regering zijn aangeboden of in opdracht van de regering zijn uitgevoerd over gevolgen van de klimaatcrisis voor Nederland, inzicht in de gevolgen van de klimaatcrisis voor Bonaire, Statia en Saba tot en met het jaar 2100 en daarna? Zo ja, wat zijn de belangrijkste gevolgen voor natuur en koraal, mens, dier, infrastructuur, economie, veiligheid en cultuur?2
Voor een gedetailleerde beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar hoofdstuk 2 en pagina 25 van het Klimaatsignaal21 van het KNMI waarin de klimaattrends en mogelijke impacts daarvan op Caribisch Nederland worden beschreven. Kort samengevat zijn voor dit gebied vooral veranderingen in temperatuur en neerslag relevant, alsmede de impact van orkanen en de mogelijk daardoor veroorzaakte stormvloeden.
Wat zijn de belangrijkste verschillen in klimaatimpact en adaptatienoodzaak voor de bewoners van Bonaire, Statia en Saba versus de inwoners van Nederlandse gemeenten op het Europese vasteland? Waar lopen de inwoners van Bonaire, Statia en Saba meer risico?
Het belangrijkste verschil is dat Caribisch Nederland meer te maken heeft met orkanen en de mogelijk daardoor veroorzaakte stormvloeden. Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Hebben de burgers van Bonaire, Statia en Saba over het algemeen meer of minder middelen en mogelijkheden om de komende klimaatrisico’s het hoofd te bieden dan Nederlanders op het Europese vasteland?
De klimaatrisico’s waarvoor burgers hun middelen en mogelijkheden moeten inzetten verschillen tussen burgers onderling en in sterke mate tussen burgers in enerzijds Caribisch Nederland en anderzijds Europees Nederland. Dit komt doordat het huidige klimaat en de geografie verschillen, waardoor klimaatverandering en klimaatrisico’s verschillen. Hierdoor is een vergelijking tussen de mogelijkheden van de burgers in Caribisch Nederland en die van de burgers in Europees Nederland niet eenvoudig. De rol van de overheid, zowel van de rijksoverheid als van decentrale overheden, is een zorgplicht voor het welzijn en de veiligheid van alle burgers, onder wie ook toekomstige generaties. Waar nodig komt de overheid burgers dus te hulp wanneer zij het hoofd moeten bieden aan de komende klimaatrisico’s. Klimaatadaptatie is een onderwerp dat van de overheden maar zeker ook van bedrijven en burgers de volle aandacht vraagt.
Kunt u aangeven waarom wat u betreft het beperken van de wereldwijde temperatuur tot maximaal 1,5 graad essentieel is voor Nederland en dan voornamelijk de bijzondere gemeentes in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk, Bonaire, Statia en Saba?
Door het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad (niet van de temperatuur zelf, zoals gesteld in de vraag) voorkomen we grote negatieve effecten op ecosystemen, de economie en de gezondheid voor Caribisch Nederland.
Wat is het CO2-emissiegat tussen de wettelijke CO2-reductiedoelstelling voor 2030 van 55 procent (en het streefcijfer van 60 procent) en de 1,5 graadsambitie van het kabinet?
De 1,5-graadsambitie van het kabinet is vertaald in een aanscherping van het klimaatdoel tot tenminste 55% en zo mogelijk 60% in 2030 ten opzichte van 1990. Dit reductiepercentage is volgens het kabinet in lijn met wat volgens het laatste IPCC-rapport van werkgroep III nodig is voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot maximaal 1,5 graad in 2100. Daarvoor is mondiaal voor alle broeikasgassen samen ongeveer 43% reductie ten opzichte van 2019 nodig. Dat komt overeen met 37% reductie ten opzichte van 2010 en ca. 18% reductie ten opzichte van 1990. Ook het doel van de EU en Nederland om in 2050 netto-nul-uitstoot van broeikasgassen te bereiken, oftewel 100% reductie, gaat aanzienlijk verder dan wat het IPCC aangeeft dat wereldgemiddeld nodig is. Volgens IPCC dienen voor het 1,5-graad-doel de mondiale CO2-emissies rond 2050 een netto-nul-niveau te bereiken, maar geldt voor alle broeikassen samen dat rond 2050 een reductie van 84% ten opzichte van 2019 nodig is, wat neerkomt op ca. 76% ten opzichte van 1990. Zie ook IPCC AR6 WGIII, SPM, tabel SPM.1. De KEV 2022, die dit najaar verschijnt, zal een eerste indicatie geven of het ingezette beleid voldoende is om de doelen van het kabinet te realiseren.
Kunt u dit CO2-emissiegat dat nog rest om in lijn met 1,5 graad te komen uitdrukken in een specifiek CO2-reductiepercentage of een CO2-budget voor relevante jaartallen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 is er geen sprake van een CO2-emissiegat.
Bent u van mening dat de CO2-reductiedoelstellingen van de regering in dienst moeten staan van het beschermen van Nederlanders, zowel op het Europese vasteland als in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk, tegen de ingrijpende gevolgen van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
De CO2-reductiedoelstellingen staan in dienst van het beperken van de mondiale uitstoot en daarmee in dienst van alle mondiale burgers dus inclusief de burgers van het Caribische deel van het Koninkrijk. Daarom werk ik in Europees Nederland met IPO, VNG en de Unie van Waterschappen samen aan de uitvoering van het Klimaatakkoord en met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering, andere bewindspersonen en de bestuurscolleges van de openbare lichamen aan onder andere duurzame energieproductie.
Acht u het wenselijk dat Bonaire, Statia en Saba uitgesloten blijven van de Nederlandse Klimaatwet, het Klimaatplan 2021–2030, de NDC’s onder het Parijsakkoord, de Klimaat- en Energieverkenningen (KEV) en de Regionale Energestrategiën (RES)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, aangezien de genoemde documenten betrekking hebben op de Nederlandse situatie binnen de Europese context. Vanuit het principe van «comply or explain» bekijkt het kabinet hoe maatwerkmaatregelen op het gebied van klimaat en energie kunnen worden getroffen in Caribisch Nederland. Met de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering en de bestuurscolleges van de openbare lichamen ben ik reeds actief in gesprek om te komen tot aanvullende investeringen op energiegebied in overeenstemming met het advies van TNO (Kamerstuk 32 813, nr. 1005). Het kabinet zet zich samen met de eilandsbesturen en de nutsbedrijven in om op korte termijn forse stappen te zetten in de verduurzaming van de elektriciteitsproductie op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Indien het volgens u terecht is dat Bonaire, Statia en Saba uitgesloten blijven van de Nederlandse Klimaatwet, het Klimaatplan 2021–2030, de NDC’s onder het Parijsakkoord, de Klimaat- en Energieverkenningen (KEV) en de Regionale Energestrategiën (RES), welke doelstellingen zijn er dan wel op het gebied van klimaat-, biodiversiteit- en energie?
Er zijn geen specifieke klimaatdoelen, maar op het gebied van energie komt het kabinet voor het zomerreces met een Kamerbrief over de routekaart naar een 100% duurzame elektriciteitsproductie.
Klopt het dat de enige generieke maatregel die zowel in Europees als Caribisch Nederland geldt, de Demonstratieregeling Energie-innovatie (DEI) is?
Nee, ook andere generieke maatregelen staan open voor aanvragen uit heel Nederland, zoals het Groeifonds. Een uitdaging bij een generieke maatregel van het Rijk is dat deze op activiteiten is gericht die veelal de schaal van Caribisch Nederland te boven gaan, net zoals zo’n maatregel veelal de schaal van een Europees Nederlandse gemeente met 1.900 inwoners (zoals het kleinste openbare lichaam van Caribisch Nederland) à 19.000 inwoners (zoals het grootste openbare lichaam van Caribisch Nederland) te boven gaat. Hierom zijn er ook maatwerkmaatregelen voor Caribisch Nederland, zoals de steun voor de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening op Saba en Sint Eustatius in de periode 2014–2019.
Welke toegang tot financiële middelen lopen Bonaire, Statia en Saba mis omdat ze uitgesloten zijn van deze kaders en maatregelen? Wat is het verschil in kennisniveau binnen de rijksoverheid over de gevolgen van de klimaatcrisis (klimaatscenario’s, klimaatimpact en adaptatienoodzaak) voor Bonaire, Statia en Saba versus gemeenten op het Nederlandse Europese vasteland?
In het kader van het Deltaprogramma hebben de gemeenten in Europees Nederland een klimaatstresstest uitgevoerd waarin potentiële kwetsbaarheden voor verschillende klimaatthema’s kunnen worden geïdentificeerd. De rijksoverheid en verschillende internationale organisaties bieden hiervoor verschillende ondersteunende methodieken aan. Europees Nederlandse gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van klimaatstresstesten en het opstellen van een klimaatadaptatieplan. Vanuit het Deltafonds draagt het Rijk 200 miljoen euro bij aan een impulsregeling voor de gemeenten op het Europese vasteland, met als doel om eenmalig een versnelling van de uitvoering van maatregelen te bereiken. Daarnaast investeren Rijk en regio in het robuuster maken van de zoetwatervoorziening en in het waterveiligheidsprogramma. De meeste kaders en wetten waarop deze geldstromen zijn gebaseerd gelden niet voor Caribisch Nederland. Zie voorts het antwoord op vraag 3 en op vraag 12.
Zijn er (naast het Deltaprogramma, het Waterprogramma, het Nationaal Waterplan, de Nationale Klimaatadaptatiestrategie en het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie) water en/of klimaatbeschermingsprogramma’s waarbij de rijksoverheid een coördinerende rol speelt, en waar Bonaire, Statia en Saba van zijn uitgesloten? Zo ja, welke?
Er zijn geen andere waterprogramma’s waarin het Rijk een coördinerende rol speelt dan de bovengenoemde.
Waarom zijn Bonaire, Statia en Saba, in tegenstelling tot andere gemeenten, uitgesloten van deze programma’s? En wat is de appreciatie van het kabinet hiervan?
De Nationale Klimaatadaptatiestrategie, het Nationaal Waterprogramma en het Deltaprogramma zijn de basis voor een samenhangende aanpak van klimaatadaptatie in Nederland binnen de Europese context. Het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie is specifiek tot stand gekomen voor de uitwerking van Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie. De Europees Nederlandse gemeenten hebben een grote eigen verantwoordelijkheid voor het klimaatbestendig maken van de ruimtelijke inrichting in hun gebieden. Het Nationaal Waterprogramma en het Deltaprogramma gelden op grond van de bepalingen van de Waterwet, niet in Caribisch Nederland. In de Nationale Klimaatadaptatiestrategie wordt de mogelijkheid genoemd dat het Rijk ondersteuning biedt aan Caribisch Nederland. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzoekt in het kader van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP-CN) momenteel samen met Caribisch Nederland hoe Caribisch Nederland kan komen tot een klimaatadaptatiestrategie. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat deelt kennis en expertise, zoals ook gebeurt voor gemeenten in Europees verband.
Is het basisbeschermingsniveau van 0,001 pocent in 2050 (dat wil zeggen dat de kans op overlijden door een overstroming voor iedereen achter de dijken uiterlijk in 2050 niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar zoals besloten ligt in de Deltabeslissing Waterveiligheid) ook van toepassing op de burgers van Bonaire, Statia en Saba? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Waterwet is in beginsel niet van toepassing op Caribisch Nederland, met uitzondering van artikel 5.32 waarin een specifieke verantwoordelijkheid in het geval van een (dreigende) watersnoodramp is vastgelegd. Deze wet is gemaakt voor de situatie in Europees Nederland en daarmee niet geschikt om een op een toe te passen in Caribisch Nederland. Dat betekent echter niet dat er in Caribisch Nederland geen wetgeving van toepassing is op water in brede zin van het woord. Ik wil u dit kader dan ook wijzen op de onderstaande wetten:
Zo kent het NMBP-CN, dat als grondslag zowel de Wet Vrom BES als ook de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES heeft, ook aspecten als het omgaan met klimaatverandering. Daarnaast kan de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES de openbare lichamen handvatten bieden voor het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzoekt momenteel op welke wijze de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES ter ondersteuning en versterking van het NMBP-CN en lokale ruimtelijke ordeningsplannen kan dienen. In mijn antwoord op vraag 18 ga ik in op de mogelijkheden die ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden.
Welke andere waterveiligheidsnormen of klimaatadaptatieveiligheidsnormen gelden voor inwoners van gemeenten in Nederland?
In Europees Nederland zijn de volgende normen van toepassing:
Kunt u per waterveiligheidsnorm aangeven of deze zowel gelden voor de inwoners van gemeenten op Europees Nederland als voor de inwoners van Bonaire, Statia en Saba?
De openbare lichamen van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kennen geen systeem van waterveiligheidsnormen. Dit hangt samen met het gegeven dat Caribisch Nederland boven de zeespiegel is gelegen en geen dichtbevolkte en diep gelegen polders kennen zoals in het laaggelegen Europees Nederland. Daar waar in Europees Nederland de nadruk ligt op bescherming tegen overstromingen, ligt het handelingsperspectief in Caribisch Nederland in het tijdig waarschuwen van de bewoners en het inzetten van de crisisorganisatie. Ruimtelijke inrichting en ruimtelijke ordening bieden handvatten voor de lokale overheden om de waterveiligheid in Caribisch Nederland op orde te houden. Tenslotte heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat een verantwoordelijkheid bij een (dreigende) watersnood op grond van artikel 5.32 van de Waterwet.
Kunt u een overzicht geven van de beleidsinitiatieven vanuit de rijksoverheid op klimaatadaptatie en waterveiligheid op Bonaire, Statia en Saba sinds de toetreding van deze eilanden als gemeentes van Nederland op 10 oktober 2010?
De invoering van het huidige waterveiligheidsbeleid in 2017 was voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een logisch moment om een quickscan uit te voeren naar onder meer de kansen en gevolgen van overstromingen vanuit zee. Door middel van bronnenonderzoek en interviews met experts zowel in Europees Nederland als in Caribisch Nederland is een beeld van de waterveiligheidssituatie geconstrueerd. De quickscan is gedeeld met de vertegenwoordigers van Caribisch Nederland. Vervolgens is om aan de wens van de vertegenwoordigers van Caribisch Nederland tegemoet te komen door het KNMI extra geïnvesteerd in de verbetering van het inzicht in het golfsysteem in het gebied. Hiermee kunnen betere voorspellingen ten aanzien van golfopzet worden gedaan.
Recent heeft het KNMI de quick scan «Past and future sea level around the BES-Islands» gepubliceerd. In een Klimaatbericht is aan de uitkomsten een artikel gewijd. Het KNMI verwacht voor Caribisch Nederland in de toekomst een iets snellere stijging van de zeespiegel in vergelijking met het wereldgemiddelde.
Kunt u een overzicht geven van eventuele beleidsinitiatieven die nu in de maak zijn op het gebied van klimaatadaptatie en waterveiligheid met betrekking tot Bonaire, Statia en Saba?
In het kader van de uitvoering van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 zal in 2022 een overzicht opgesteld worden van de impacts van en kwetsbaarheid voor klimaatverandering op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Op basis hiervan zal in nauwe samenwerking met Bonaire, Sint Eustatius en Saba een strategie ontwikkeld worden voor aanpassing aan klimaatverandering. Veel van de maatregelen en activiteiten met betrekking tot het NMBP dragen zowel bij aan adaptatie aan klimaatverandering en het herstel van biodiversiteit zoals: herbebossing, revegetatie, voorkomen van erosie en versterken kustzone door mangrove. Voor de uitvoering van het NMBP is in het kader van het Coalitieakkoord 35 mln. euro gereserveerd voor de uitvoering in de periode 2022–2025.
Momenteel werkt het KNMI aan «light-klimaatscenario’s» voor Caribisch Nederland, waarbij bijvoorbeeld gekeken wordt naar zeespiegelstijging en het effect van stormen in het zuidelijk deel van de Caribische Zee. Met deze informatie kan de impact van de opwarming van de aarde op bijvoorbeeld de landbouw en de natuur beter in kaart gebracht kan worden. Bonaire, Sint Eustatius en Saba kunnen de uitkomsten ook als bouwsteen gebruiken bij besluitvorming in het kader van ruimtelijke ordening en ruimtelijke inrichting. De uitkomsten worden eind 2023 verwacht.
Kunt u aangeven hoe de verdeling van verantwoordelijkheden is tussen de verschillende departementen met betrekking tot klimaatadaptatiebeleid en waterveiligheid binnen de rijksoverheid met betrekking tot Bonaire, Statia en Saba?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de Minister voor Natuur en Stikstof en de Minister voor Volkshuisvestiging en Ruimtelijke Ordening hebben bevoegdheden in de Wet maritiem beheer BES, de Wet VROM BES, de Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES, de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES en artikel 5.32 van de Waterwet. Dit artikel in de Waterwet stelt dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de bevoegdheid heeft om maatregelen in Caribisch Nederland te treffen in het geval van een (dreigende) watersnood.
Kunt u aangeven hoe volgens de rijksoverheid de beleidsverantwoordelijkheden verdeeld zijn tussen de rijksoverheid enerzijds, en de Openbare Lichamen op de eilanden anderzijds, met betrekking tot klimaatadaptatie op Bonaire, Statia en Saba?
Voor Caribisch Nederland geldt in beginsel dezelfde verantwoordelijkheidsverdeling als voor Europees Nederland. De openbare lichamen zijn primair zelf verantwoordelijk voor klimaatadaptatie. Zoals ook voor andere verantwoordelijkheden van de openbare lichamen geldt, kan een openbaar lichaam het Rijk om hulp vragen als het niet zelfstandig in staat is de verantwoordelijkheid te dragen. Zie voor de rol van het Rijk het antwoord op vraag 20 en de antwoorden op vraag 15, 16 en 21.
Deelt u de mening dat energiearmoede goed te bestrijden is door de energietransitie te versnellen en te investeren in duurzame energie-infrastructuur, in plaats van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen tegen volatiele prijzen te verlengen door in te zetten op fossiele energie-infrastructuur? Zo nee, op welke manier bent u van mening dat afhankelijkheid van volatiele fossiele energie prijzen, bijdraagt aan het verlagen van de energie-armoede?
De energierekening van huishoudens kan dalen door een lager tarief voor elektriciteit. Dit tarief hangt af van de kosten. De kosten bestaan deels uit de volatiele inkoopkosten voor brandstof. Deze brandstofkosten kunnen dalen door een groter deel van de elektriciteit op te wekken met duurzame productiemiddelen. De kosten van de voorziening stijgen echter anderzijds weer door de kosten (grotendeel afschrijving en financieringskosten) van deze middelen voor duurzame productie. Het hangt dan ook van het verschil tussen de besparing op brandstofkosten en de kosten van duurzame productiemiddelen af, of investering in duurzame energie-infrastructuur effectief is in de bestrijding van energiearmoede.
In Caribisch Nederland liggen – mede door de overvloed van wind en zon – kansen voor duurzame elektriciteit. Dit is niet alleen belangrijk voor de natuur, maar verduurzaming betekent ook minder afhankelijkheid van volatiele olieprijzen, waardoor in Caribisch Nederland de tarieven stabiliseren en op termijn kunnen dalen. Naast de kosten van energie zet het Kabinet zich ook in om de kosten van drinkwater ten opzichte van de kostprijs te verlagen, alsook om de kosten van andere basisbehoeften te verlagen.
Bent u bekend met het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland: de ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening», waaruit blijkt dat er manieren zijn om de energieopwekking voor de eilanden tot 80 of zelfs 100 procent te verduurzamen? Was dit ook het streven de afgelopen jaren? Is dat nu het streven? Is het beleid hier ook op gericht, welke termijn is eraan verbonden en zijn hier voldoende financiële middelen voor beschikbaar waardoor de doelstellingen kunnen worden gehaald? Zo ja, kunt u dan ook deze garantie geven dat de percentages duurzame energieopwekking uit het rapport gehaald kunnen worden? Zo nee, wat is er voor nodig om deze percentages wel te halen en bent u bereid die maatregelen te treffen?3
De afgelopen jaren is er conform het rapport «Duurzame en betaalbare energie in Caribisch Nederland: de ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening» gewerkt aan de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening. Hierbij is het aandeel duurzame elektriciteit op Saba en Sint Eustatius gestegen van 0% in 2015 tot respectievelijk 40% (2019) en 46% (2018). Uw Kamer heeft op 22 april 2021 de motie-Boucke c.s. (Kamerstuk 35 632, nr. 15) aangenomen waarin de regering verzocht wordt om met de openbare lichamen een routekaart met bijbehorende financiële middelen op te stellen hoe Caribisch Nederland stappen kan zetten naar een klimaatneutrale energievoorziening. Ik heb onderzoeksbureau TNO opdracht gegeven om de mogelijkheden voor verdere verduurzaming in kaart te brengen. Ik heb het rapport met de onderzoeksresultaten aan uw Kamer gestuurd, (Kamerstuk 32 813, nr. 1005). Ik beoog voor het zomerreces de routekaarten aan uw Kamer te sturen.
Het kabinet heeft de ambitie om met het Koninkrijk een showcase te zijn voor de verduurzaming van kleine eilandstaten (small island states).Hiervoor is een goede samenwerking tussen de verschillende departementen van het Rijk en de besturen van de openbare lichamen van Caribisch Nederland belangrijk. De komende jaren draag ik hier als Minister voor Klimaat en Energie onder de coördinerende rol van Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering graag aan bij.
Kunt u garanderen dat de 10 miljoen euro die ter beschikking is gesteld aan Bonaire Brandstof Terminals B.V. (BBT), voldoende is om Bonaire tot 100 procent te verduurzamen? Zo ja, op welke manier en welke termijn is daaraan verbonden? Zo nee, bent u het ermee eens dat er dan in elk geval gekeken moet worden of een samenwerking met het Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB), die concrete verduurzamingsplannen heeft, wel kan leiden tot maximale percentages op het gebied van duurzame energie-opwekking?
Bonaire Brandstof Terminals B.V. kan op basis van 10 mln. euro meer financiering voor verduurzaming aantrekken en tegen lagere financieringskosten dan veel andere bedrijven. Dit volstaat niet om de elektriciteitsproductie op Bonaire tot 100% te verduurzamen, zoals beschreven in het rapport van TNO (Kamerstuk 32 813, nr. 1005). De elektriciteitsproducent van Bonaire (ContourGlobal), WEB en BBT werken samen aan de verduurzamingsplannen van Bonaire. Hier lopen momenteel ook ambtelijke gesprekken over met mijn ministerie en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Wanneer kan de Kamer de «routekaart naar een duurzame energievoorziening» voor Bonaire, Statia en Saba verwachten?
Voor het zomerreces van 2022.
Zou u deze vragen kunnen beantwoorden voor het verzamel-commissiedebat BES van 23 maart 2022?
Dit is vanwege de complexiteit en breedte van de vragen, de uitvoering van werkzaamheden voor Caribisch Nederland en de interdepartementale afstemming niet gelukt.
Zou u ook de vragen van de leden Boucke, Wuite (beiden D66), Van Raan en Wassenberg (beiden PvdD) aan de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de uitzending van Zembla «Bedreigd Nederlands Koraal» van 17 februari 2022, ingezonden op 3 maart 2022, voor dit verzamel-commissiedebat BES kunnen beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen heeft uw Kamer voorafgaand aan dit verzamel-commissiedebat BES bereikt (Aanhangsel van de Handelingen 2021/2022, nr. 2197).
Klimaatbanen |
|
Senna Maatoug (GL), Bouchallikh , Suzanne Kröger (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het manifest van GroenLinks Eindhoven «Groene Banen, Gouden Toekomst»?1
Ja.
Erkent u dat het klimaatprobleem en sociale ongelijkheid direct aan elkaar gekoppeld zijn, en de energietransitie alleen kan slagen als deze sociaal gebeurt?
Het kabinet onderschrijft het belang van een eerlijke transitie met aandacht voor de sociaaleconomische gevolgen en het behoud van breed maatschappelijk draagvlak. Het kabinet houdt dan ook rekening met de uitvoerbaarheid, de gevolgen voor koopkracht van huishoudens en de lasten voor verschillende bedrijven en maatschappelijke organisaties. Om te zorgen dat zoveel mogelijk bedrijven, maatschappelijke organisaties en huishoudens de nodige investeringen kunnen doen, wordt er daarnaast vanuit het Rijk op verschillende wijzen ondersteuning geboden.
Zou een klimaatbanencoalitie, zoals voorgesteld in Eindhoven, ook landelijk opgezet kunnen worden als onderdeel van het Actieplan Groene Banen? Bent u bereid landelijke meetbare doelstellingen te formuleren waar bedrijven, opleidingen en overheden zich aan committeren?
Het idee voor een klimaatbanencoalitie zoals voorgesteld in Eindhoven gaat uit van een gezamenlijke inspanning van bedrijven, opleidingen, overheden en maatschappelijke partners. Dit sluit goed aan bij het kabinetsbeleid om samen met alle relevante partijen actie te ondernemen tegen krapte op de arbeidsmarkt. De komende tijd brengt het kabinet in kaart welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen het tekort aan technische vakmensen kunnen terug te dringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de verschillende opties uit het veld, waaronder het idee van een klimaatbanencoalitie.
Het Actieplan Groene Banen wordt geïntegreerd met het aanvalsplan dat het kabinet ontwikkelt in reactie op motie Amhaouch.2 De ambitie van het aanvalsplan is om de huidige ruim 100.000 openstaande vacatures in de technieksector substantieel terug te dringen. Het kabinet wil meer datagedreven en resultaatgericht werken. Het is daarom belangrijk om de acties die vanuit de overheid worden ingezet meetbaar te maken. Dit betekent dat het kabinet zo concreet mogelijke doelstellingen formuleert, zodat gemeten kan worden of de doelstellingen zijn behaald. In overleg met stakeholders wordt bekeken wat de doelstellingen kunnen zijn.
Bent u bereid werkzoekenden actief te ondersteunen in de omscholing naar een baan in de energietransitie, bijvoorbeeld in de vorm van extra begeleidingsbudget aan gemeenten?
Vanuit het kabinet worden werkenden en werkzoekenden gestimuleerd om eigen regie te voeren en zelf keuzes te maken in hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers daartoe investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen.
De overheid ondersteunt dat, met regelingen vanuit het Rijk en door ondersteuning – voor werkzoekenden – vanuit UWV en gemeenten. Voor wie wil bijscholen of omscholen zijn diverse subsidies beschikbaar, zoals het STAP-budget, de tijdelijke subsidieregeling NL leert door met inzet van scholing, en de omscholingsregeling naar kansrijke beroepen in de ict en techniek. Via de SLIM-regeling stimuleert de overheid daarnaast bedrijven om te investeren in een sterke leercultuur op het werk. Gemeenten hebben reguliere middelen in het kader van het Participatiebudget om mensen te ondersteunen richting werk. Deze middelen kunnen zij inzetten voor begeleiding en omscholing richting de banen in de energietransitie. Voor 2022 is door het kabinet € 60 miljoen extra beschikbaar gesteld aan gemeenten voor ondersteuning naar werk in het kader van het aanvullend sociaal pakket.
Ook is er aanvullende ondersteuning mogelijk via de Regionale Mobiliteitsteams (RMT), onder andere via praktijkleren in het mbo. Vooral een combinatie van werken en leren kan helpen om de overstap te maken naar banen in tekortberoepen, onder andere in de energiesector. Hierbij speelt ook de vraag of en in hoeverre de kwaliteiten van de werkzoekende aansluiten bij de gevraagde competenties, dan wel dat om- en bijscholing mogelijk is, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de constatering dat het een belemmering is voor werkzoekenden en de energietransitie dat scholing nu vanuit verschillende potten (gemeente, STAP-budget, UWV) gefinancierd wordt? Bent u bereid in het kader van het Actieplan Groene Banen deze belemmeringen in kaart te brengen en de rijksoverheid een sturende rol te geven, gezien het belang van deze transitie?
Dat scholing via verscheidene wegen gefinancierd wordt, beschouwt het kabinet op zichzelf niet als een belemmering. Achter deze financieringsroutes gaan verschillende private en publieke eigenaren en verschillende doelen schuil. Dit vraagt echter wel om samenhangende en vindbare («no-wrong-door»-)dienstverlening voor zowel werkenden als werkzoekenden, zodat zij snel inzicht krijgen in de verschillende regelingen waar zij gebruik van kunnen maken. Omdat niet iedereen altijd toegang heeft tot de budgetten die aansluiten bij hun persoonlijke situatie is daarnaast ontschotting van belang. Met de RMT’s en de Leerwerkloketten bestaat er een aanpak die hierin voorziet. In het coalitieakkoord is aangekondigd de arbeidsmarktinfrastructuur uit te breiden. Het kabinet komt hier later uitgebreider op terug.
Krapte op de arbeidsmarkt kan impact hebben op grote maatschappelijke opgaven van deze tijd. Er is goed opgeleid en genoeg personeel nodig om te werken aan de energie- en klimaattransitie. Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Op verzoek van uw Kamer3 werkt het kabinet samen aan een aanvalsplan waarbij wordt ingezet om mogelijke belemmeringen weg te nemen.
Welke initiatieven lopen op dit moment om aspirant-mbo-studenten te stimuleren om een techniekopleiding te doen? Wat zijn de meetbare doelen van deze initiatieven, en hoe wordt ervoor gezorgd dat deze doelen ook worden gehaald?
Mbo-technici zijn hard nodig in onze maatschappij en hebben een centrale rol binnen de energietransitie. Om aspirant mbo-studenten te stimuleren om een techniekopleiding te doen zijn er diverse initiatieven. In de regio lopen initiatieven die passen bij de regionale uitdagingen en de instellingen, met eigen doelen, streefcijfers en monitoring. Naast initiële studenten zijn deze initiatieven ook regelmatig gericht op om- en bijscholing zoals het Transitiehuis Gelderland.4 Daarin werken werkgevers uit de bouw, elektrotechniek en installatiebranche, brancheorganisaties werkgevers- en werknemersorganisaties, kennisinstellingen, onderwijs, provincie en gemeente samen aan skills-ontwikkeling voor zijinstroom voor woningen en gebouwen, met aandacht voor maatwerk. Vanuit het Techniekpact worden good practices vanuit de regio gedeeld.
Daarnaast wordt er met het programma Sterk Techniekonderwijs gewerkt aan duurzaam, dekkend en kwalitatief sterk technisch onderwijs. Middelen zijn beschikbaar gesteld voor de regionale plannen van vmbo-scholen, mbo-instellingen, het bedrijfsleven en regionale overheid. Binnen Sterk Techniekonderwijs is er aandacht voor het kiezen voor techniek. Sterk Techniekonderwijs wordt actief gemonitord.5
Landelijke initiatieven zijn bijvoorbeeld de Girls Day van de VHTO, die zich inzet in voor meer meisjes en vrouwen in de techniek. Jet-Net & TechNet is een groot landelijk netwerk waarbinnen bedrijven en scholen samenwerken om jongeren in het onderwijs zelf de wereld van techniek te laten ervaren. Verder is er op nationaal niveau de Techniekpactmonitor. Daarin worden instroomcijfers binnen technische opleidingen in het mbo, alsmede het vo en ho, gemonitord worden en wordt gemeten of de doelen uit het Techniekpact worden behaald.
Worden met de bestaande initiatieven, waaronder het Techniekpact, alle sectoren en tekortberoepen gedekt die nodig zijn voor de energietransitie? Zo nee, voor welke klimaatbanen is nog geen beleid ontwikkeld en is dat in de maak?
De bestaande initiatieven zoals het Techniekpact en de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing dekken de sectoren en de bij het kabinet bekende klimaatbanen die nodig zijn voor de energietransitie.6 Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat door innovatie en keuzes in de transitie banen verloren kunnen gaan of juist nieuwe banen gecreëerd kunnen worden. De arbeidsmarkt is continu in beweging. Daarom worden de arbeidsmarktontwikkelingen nauw gevolgd om te bezien wat benodigd is.
Kunt u een overzicht geven van de initiatieven om hbo-studenten te stimuleren een techniekopleiding te doen? Wat zijn de meetbare doelen van deze initiatieven?
Ook hbo-technici hebben een belangrijke rol binnen de klimaatopgave. Door het land zijn er uiteenlopende regionale initiatieven met eigen doelen en monitoring die passen bij de unieke situatie van de regio en instelling. Zo zijn er vo-ho netwerken die op het gebied van bèta en techniek verschillende activiteiten door heel Nederland organiseren voor leerlingen, docenten en schoolleiders. Dit met het doel om te zorgen voor een betere aansluiting tussen het voortgezet onderwijs en hoger onderwijs. Een voorbeeld hiervan zijn masterclasses en pre-university colleges.
Daarnaast worden door het bedrijfsleven verschillende evenementen georganiseerd om jongeren te interesseren voor de techniek. Een voorbeeld zijn de Career Days die in samenwerking met het voortgezet onderwijs georganiseerd waarin leerlingen in het voortgezet onderwijs de grote variatie aan technische beroepen en bedrijven ontdekken. Ook zijn er initiatieven van hogescholen zoals het zogenoemde Tech-plein van de Hogeschool Rotterdam. Daar kunnen studiekiezers zien aan welke maatschappelijke vraagstukken ze kunnen meewerken en welke techniekopleidingen hierin een rol (kunnen) spelen. Vanuit het Techniekpact worden good practices uit de regio gedeeld.
Een voorbeeld van een landelijk initiatief is Fastswitch; een landelijk platform dat de hogescholen hebben opgericht voor innovatieve omscholingstrajecten. Elke publieke hogeschool kan deelnemen aan de co-creatie «werkplaatsen» om tot nieuwe FastSwitch omscholingstrajecten te komen. Daarnaast wordt actief gezocht naar samenwerking en co-creatie met werkgevers, de overheid en andere relevante partners. Het FastSwitch label staat voor flexibele, hbo omscholingsprogramma’s met een Match & Go ketenaanpak, waarbij zowel de switcher, de opleider als de werkgever nauw zijn betrokken. Voor technisch talent is er het omscholingstraject «Be an Engineer».
OCW subsidieert de samenwerkende technische hogescholen (verenigd in het Expertise Centrum Professionalisering Beroepsonderwijs) om hun opleidingen beter op elkaar, hun studenten, de arbeidsmarkt en het aanleverend (en afnemend) onderwijs af te stemmen. Hiervoor ontvangt het ECPB tussen 2020 en 2023 € 3,8 miljoen.
Daarnaast bestaat op nationaal niveau het Techniekpact. Middels de Techniekpactmonitor wordt gemeten of de doelen uit het Techniekpact worden behaald.
Zijn de bestaande initiatieven volgens u voldoende om het tekort aan technische vakmensen op te lossen? Zo nee, welke aanvullende middelen bent u voornemens in te zetten?
Het tekort aan technische vakmensen is urgent terwijl technische vakmensen essentieel zijn voor het slagen van de klimaatambities. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Het valt op dat afzonderlijke initiatieven veel impact kunnen hebben, maar opgeteld niet de slagkracht hebben die nodig is voor de omvang van het probleem. Mede op verzoek van uw Kamer werkt het kabinet in reactie op de motie Amhaouch7 daarom aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Voor de zomer ontvangt u een brief met de inhoudelijke uitwerking van het aanvalsplan. Hoe reeds succesvolle initiatieven verder kunnen worden opgeschaald zal daarin een belangrijk aandachtspunt zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de oproep van de voorzitter van Techniek Nederland om een actieplan techniekonderwijs op te zetten?2 Wat vindt u van de oproep van de voorzitter van de MBO Raad om een nationaal noodplan in te richten?3 Hoe wordt er samengewerkt met deze en andere betrokken partijen uit het veld?
Het kabinet deelt met de voorzitter van Techniek Nederland dat het oplopende tekort aan technisch personeel zorgelijk is. De opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van klimaat vragen om voldoende en goed opgeleide vakmensen.
Het oplossen van dit tekort op de arbeidsmarkt vraagt om actie van veel verschillende partijen: van de overheid, technische bedrijven en branches, en het onderwijs samen. Op dit moment wordt er al samengewerkt in het Techniekpact en is er met het programma Sterk Techniekonderwijs structureel geld beschikbaar voor het versterken van het techniekonderwijs. Daarnaast zijn er verschillende regionale actieplannen.
De MBO Raad heeft eerder gereageerd op het artikel in Het Financieel Dagblad met de correctie dat zij geen nationaal noodplan voor het mbo hebben bedoeld. Wel vindt de MBO Raad het nodig om te komen tot een nationale aanpak voor de maatschappelijke transities in onder andere de techniek. Het mbo kan hier een belangrijke bijdrage aan leveren.
De urgentie wordt sterk gevoeld en daarom wil het kabinet de uitdagingen op de arbeidsmarkt samen met betrokken partijen uit het veld actiever oppakken. De mbo-sector en Techniek Nederland zijn belangrijke partijen, die vanuit hun rol en kennis kunnen bijdragen aan het te ontwikkelen aanvalsplan voor de techniek ten behoeve van de klimaat- en energietransitie en digitale transitie.10 Voor de zomer zal het kabinet de contouren van het aanvalsplan aan de Kamer sturen.
Kunt u in kaart brengen op welke wijze en bij welke initiatieven de drie ministeries op dit moment samenwerken om de tekorten voor de energietransitie op te lossen? Bij welk ministerie ligt op dit moment de regie?
Het oplossen van de tekorten voor de energietransitie is complex. Door de energietransitie loopt de vraag naar technici verder op, bovenop de breed gevoelde krapte. Dit komt bovenop de breed gevoelde krapte in uiteenlopende sectoren. De opgave vereist samenwerking vanuit verschillende perspectieven.
De Ministeries van EZK, SZW en OCW werken al langer samen bij verschillende initiatieven zoals het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. Ook relevant is de samenwerking op het terrein van leven lang ontwikkelen en de brede aanpak van krapte op de arbeidsmarkt in reactie motie Paternotte/Heerma.11
Het Ministerie van EZK heeft de regie voor de klimaat- en energietransitie en digitale transitie. Om de tekorten voor de energietransitie effectief aan te pakken is meer actie benodigd. De departementen kijken ieder vanuit hun rol wat zij kunnen betekenen binnen een actieplan voor de techniek gericht op de klimaat- en digitale transitie in reactie op de motie Amhaouch.12
Hoe kijkt u aan tegen maatregelen, zoals extra geld voor beroepsopleidingen in een tekortsector, lager collegegeld en/of een afstudeerbonus voor techniekopleidingen?
Het kabinet ziet de grote tekorten aan personeel in de technieksector. Dit vraagt om actie van veel verschillende partijen; werkgevers, werknemers, onderwijsinstellingen en overheid. Alleen gezamenlijk lukt het om een antwoord te geven op deze tekorten. Gezien de grote tekorten op de arbeidsmarkt verkent het kabinet welke maatregelen eventueel extra nodig zijn om te werken aan beroepsonderwijs dat zo goed mogelijk aansluit bij de behoeftes op de arbeidsmarkt. Uiteraard betrekt het kabinet hierbij ook ervaringen met eerdere maatregelen. Conform de motie Paternotte/Heerma,13 aangenomen bij het debat over de regeringsverklaring, wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd over de generiek aanpak van arbeidsmarkttekorten. In reactie op de motie Amhaouch14 zal de Kamer specifiek geïnformeerd worden over de maatregelen die genomen worden voor de technische sector door werkgevers, overheid en het onderwijs. Het kabinet kijkt met een open blik kijken naar de verschillende opties die bijdragen aan het oplossen van tekorten in de technieksector, met oog voor de klimaatopgave.
Op welke wijze kunt u studenten meer ruimte geven voor het herzien van een initiële studiekeuze naar een opleiding in de technieksector?
Het herzien van een studiekeuze is altijd aan de student. Het is aan de onderwijsinstelling om te bepalen in hoeverre zij studenten willen faciliteren om na aanvang van een opleiding te switchen. Het switchen van opleiding vraagt om maatwerk: de instelling beoordeelt welke deficiënties de student nog heeft en of het realistisch is dat deze in korte termijn weggewerkt kunnen worden (zoals nadere vooropleidingseisen). Dit hangt sterk samen of de student switcht vanuit een verwante opleiding of uit een geheel andere sector komt. Zo dient bepaald te worden welk deel van het onderwijsprogramma nog gevolgd moet worden en of instroom gedurende het studiejaar mogelijk is.
Specifiek voor het mbo is er na de initiële opleidingskeuze de mogelijkheid tot drie maanden heroriëntatie voor studenten die van opleiding willen wisselen. Op dit moment zijn we daarnaast de mogelijkheden van een experiment gericht op een oriëntatieprogramma in het mbo aan het verkennen voor studenten die behoefte hebben aan een bredere opleidingsoriëntatie voorafgaand aan de definitieve studiekeuze. Een oriëntatieprogramma kan een verkeerde initiële studiekeuze wellicht voorkomen. Bij de verkenning naar het experiment wordt ook bekeken hoe de bestaande mogelijkheid van heroriëntatie kan worden gekoppeld aan een dergelijk oriëntatieprogramma, waarbij ook aandacht is voor opleidingen in de techniek.
Daarnaast wordt in het hoger onderwijs door OCW ingezet op het behoud van studenten voor de technieksector middels het financieren van initiatieven rondom wisselstroom. Deze initiatieven hebben onder andere tot doel om het voor studenten die net gestart zijn met een (techniek)opleiding en niet op de juiste plek zitten het gemakkelijker te maken om binnen dezelfde sector te wisselen van een wo-opleiding naar een hbo-opleiding.
Hoe staat het met de uitvoering van motie van het lid Westerveld waarin wordt gevraagd naar het ontwikkelen van een langetermijnvisie voor het vervolgonderwijs, met meer waardering voor het beroepsonderwijs en praktische vaardigheden?4
Over de uitwerking van de motie Westerveld wordt u geïnformeerd via de Kamerbrief met de visie op de doorstroom in de beroepskolom beginnend bij het primair onderwijs, via het voortgezet onderwijs tot aan het mbo en het hbo. Uw Kamer ontvangt deze brief na de zomer.
De zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de berichten, van onder andere het Internationaal Atoomenergie Agentschap en de autoriteiten in Oekraïne, over de zeer zorgelijke situatie bij de voormalige kerncentrale in Tsjernobyl, waar 200 personeelsleden nu al twee weken zonder aflossing bivakkeren, de stroomvoorziening is uitgevallen en er ook geen extern toezicht meer is op stralingsniveaus?1
Ja.
Welke mogelijkheden ziet het kabinet om al dan niet via multilaterale organisaties met spoed te zorgen dat de bemensing van de centrale, de stroomvoorziening en de controle op stralingsniveaus weer op een adequaat niveau worden gebracht?
Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) houdt de situatie nauwlettend in de gaten en is ook de aangewezen partij om het mitigeren van risico’s ter plaatse te coördineren. DG IAEA Rafael Mariano Grossi heeft voorstellen gedaan over beveiliging van alle locaties in Oekraïne waar zich nucleair en/of radioactief materiaal bevindt incl. de kerncentrales. Deze heeft hij op 10 maart jongstleden in het Turkse Antalya besproken met de ministers van buitenlandse zaken van Oekraïne en Rusland. Verdere gesprekken tussen beide partijen en het IAEA lopen nog.
Nederland steunt de inspanningen van het IAEA in deze kwestie. Het IAEA is de ter zake bevoegde technische internationale organisatie, waarbij zowel Oekraïne en Rusland zijn aangesloten.
Welke organisatie kan het beste de diplomatieke inspanningen coördineren om hierop snel afspraken te maken met vooral de Russische autoriteiten, bijvoorbeeld als het gaat om het toelaten van additionele noodapparatuur en reparatiewerkzaamheden aan stroomvoorziening?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe lang kunnen de noodgeneratoren de stroomvoorziening gaande houden en zijn er maatregelen mogelijk om die leveringsduur te verlengen, zolang de structurele stroomvoorziening niet hersteld is?
De noodgeneratoren kunnen een aantal dagen de stroomvoorziening gaande houden. Daarna zullen mensen en middelen beschikbaar moeten zijn om de generatoren van brandstof te voorzien en klein onderhoud uit te voeren.
Overigens is de aansluiting van Tsjernobyl op het Oekraïense elektriciteitsnet per 14 maart hersteld.
Wat is er nodig en/of mogelijk om een nieuwe shift van personeelsleden toegang tot te centrale te laten verkrijgen?
Het afwisselen van personeelsleden is alleen mogelijk wanneer veilige toegang tot de centrale verkregen kan worden. Gezien de zeer onoverzichtelijke situatie op de grond op dit moment, is het onmogelijk om in te schatten of en, zo ja, wanneer dit mogelijk is. Dat geldt ook voor de eventuele inzet van alternatieve deskundige medewerkers.
Dit vormt onderdeel van de gesprekken die de DG van het IAEA, voert met Rusland en Oekraïne om afspraken te maken over veiligheid.
Op 21 maart heeft het IAEA bekend gemaakt dat een deel van de staf in Tsjernobyl is gewisseld.
Zijn er alternatieve deskundige medewerkers beschikbaar (desnoods uit andere landen) die eventueel ingezet kunnen worden als Rusland onverhoopt weigert om het huidige personeel te laten vervangen door andere Oekraïense collega’s?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kan bij een worstcasescenario de schade zijn aan de volksgezondheid – binnen en buiten Oekraïne – als de stroomvoorziening definitief wegvalt of uitgeputte personeelsleden op een gegeven moment benodigde werkzaamheden niet meer top tijd kunnen verrichten?
Op korte termijn is de veiligheid op de Tsjernobyl site gewaarborgd en zijn er vanuit radiologisch oogpunt geen schadelijke gevolgen te verwachten voor mens en milieu, zowel binnen als buiten Oekraïne. Dit wordt bevestigd door het IAEA en de Western European Nuclear Regulators Association (WENRA).
Ook een worstcasescenario leidt volgens experts vanuit radiologisch oogpunt hoogstwaarschijnlijk niet tot ernstige gevolgen, omdat stroomvoorziening niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de aanwezige splijtstof. De op de Tsjernobyl site aanwezige splijtstof bestaat uit twee delen. Een klein deel van de aanwezige splijtstof is in droge opslag kluizen opgeslagen. Deze behoeven geen actieve koeling en daarmee is dus geen stroomvoorziening noodzakelijk om de veilige opslag van dit materiaal te garanderen. Het grootste deel van de verbruikte splijtstof is opgeslagen in een waterbassin voor nakoeling. Deze splijtstof is inmiddels zodanig afgekoeld dat het in het bassin aanwezige water voldoende koelcapaciteit heeft. Er wordt stroom gebruikt voor actieve koeling om de conditie van de verbruikte splijtstof optimaal te houden, dat wil zeggen, om corrosie van de splijtstofelementen op lange termijn te voorkomen. Op korte termijn vormt het uitvallen van de stroom ook voor deze splijtstof geen risico, op langere termijn zal het risico zeer beperkt zijn.
Personeel op de Tsjernobyl site houdt zich vooral bezig met het uitvoeren van metingen, herstellen van defecten en het onderhoud plegen aan de installaties. Indien deze werkzaamheden in het gedrang komen, leidt dit op de korte termijn niet direct tot serieuze veiligheidsconsequenties. Desalniettemin dient het personeel zijn werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren. Dit is een van de principes voor waarborgen van veiligheid van het IAEA
Bent u bereid al het mogelijke te doen om een nieuwe ramp bij Tsjernobyl te voorkomen en deze vragen met spoed te beantwoorden?
Ja.
De Nederlandse gasopslagen. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat voor 1 april 2022 geregeld moet zijn wie de Nederlandse gasopslagen vult en onder welke voorwaarden?
In de brief van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder (kamerstuk 29 023, nr. 283) zijn de Staatssecretaris Mijnbouw en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die er onder meer voor moeten zorgen dat de gasopslagen aan het begin van de winter adequaat zijn gevuld. Momenteel wordt daaraan de laatste hand gelegd waarbij de focus, zoals aangegeven in voornoemde brief, ligt op de gasopslag Bergermeer. Ik verwacht uw Kamer hierover op korte termijn te kunnen informeren.
Welke partijen voorziet u de gasopslagen te kunnen laten vullen? Wat zijn de voor- en nadelen per partij?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 wordt dit voor de gasopslag Bergermeer momenteel nader uitgewerkt. De gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk worden door NAM en GasTerra gevuld op grond van de daarover in het Norg Akkoord met Shell en Exxon Mobil gemaakte afspraken.
Bent u bereid om dit voor de komende winter te beleggen in een crisisteam waarbij alle relevante partijen aansluiten en om parallel de beste structurele borging verder te onderzoeken?
De wijze waarop invulling zal worden gegeven aan de structurele borging zal voor een belangrijk deel worden bepaald door het voorstel van de Europese Commissie COM(2022)135 van 23 maart 2022: «Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) 2017/1938 of the European Parliament and of the Council concerning measures to safeguard the security of gas supply and Regulation (EC) 715/2009 of the European Parliament and of the Council on conditions for access to natural gas transmission networks». In dit wetgevende voorstel geeft de Commissie aan hoe naar haar mening tijdige en adequate vulling van de opslagen kan en moet worden geborgd. Het kabinet is dit voorstel thans aan het bestuderen en zal uw Kamer daarover op korte termijn informeren via een BNC-fiche.
Hoe hebben buurlanden de vulling van gasopslagen geregeld? Welke partij is daar verantwoordelijk voor het laten vullen en hoe is het risico afgedekt?
Het vullen van de opslagen is momenteel in elk land anders geregeld. In Duitsland (opslagvolume 230 TWh (ca. 25% van het binnenlands verbruik)) is het tot op heden volledig aan de markt om dit regelen. Per 1 mei treedt er echter naar verwachting wetgeving in werking die voorschrijft dat de opslagen per 1 december voor 90% moeten zijn gevuld.
In België (opslagcapaciteit 9 TWh (ca. 5% van het binnenlands verbruik)) wordt de enige opslag gevuld door gasinfrastructuurbedrijf Fluxys. Frankrijk (opslagcapaciteit 128 TWh (ca. 30% van het binnenlandse verbruik)) kent wetgeving die leveranciers aan beschermde afnemers verplicht voorafgaand aan de winter gas op te slaan.
In Nederland (opslagvolume 144 TWh (ca. 35% van het binnenlandse verbruik)) kennen we verschillende regimes zoals uiteengezet in voornoemde brief over gasleveringszekerheid en in het antwoord op vraag 2.
Overigens zal het in het antwoord op vraag 3 genoemde wetgevende voorstel van de Europese Commissie hier voor vergaande harmonisatie gaan zorgen.
Wat is de rol van de overheid in het eigenaarschap van de gasopslagen in onze buurlanden? Hoe ziet u dat in Nederland?
In Duitsland zijn alle opslagen in handen van private partijen. De Belgische opslag is in handen van Fluxys, een gasinfrastructuurbedrijf waarin ook de Belgische overheid een belang heeft. In Frankrijk is het merendeel van de opslagen in handen van Storengy, een dochteronderneming van Engie, een bedrijf waarin ook de Franse overheid een belang heeft.
In Nederland zijn de opslagen Bergermeer en Alkmaar eigendom van Taqa en Energie Beheer Nederland (EBN). De opslagen Norg en Grijpskerk zijn eigendom van NAM en EnergyStock is een dochteronderneming van Gasunie.
Hoe is de vulling van strategische oliereserves geregeld? Hoe is daar de vulling geregeld? Wie betalen mee? Welke partijen dragen het risico?
De Nederlandse voorraadplicht is gebaseerd op de netto import-methode, gehanteerd door het Internationaal Energie Agentschap en de EU, en de consumptiemethode gehanteerd door de EU. De netto import-methode is het verschil tussen olie-import (in Nederland zowel ruwe olie als olieproducten) en olie-export (in Nederland hoofdzakelijk doorgevoerde en geproduceerde olieproducten). De omvang van de nationale strategische olievoorraad wordt jaarlijks vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK). Dit gebeurt op basis van in de Wet voorraadvorming aardolieproducten vastgelegde rekenmethoden.
De stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA, een EZK-agentschap) is verantwoordelijk voor ongeveer 80% van de nationale voorraadplicht. De COVA-verplichting bestaat uit het verschil tussen de totaal berekende nationale plicht en die van het bedrijfsleven. De voorraadplicht van het bedrijfsleven is ongeveer 20% van de nationale voorraadplicht en wordt berekend aan de hand van hun binnenlandse verkopen.
COVA is een stichting zonder winstoogmerk. De staat is aansprakelijk voor schulden van COVA die overblijven na haar eventuele liquidatie als rechtspersoon. De exploitatiekosten van COVA worden gefinancierd door een voorraadheffing op olieproducten. Deze bedraagt € 8 per 1.000 liter zoals vastgelegd in Artikel 27 Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012.
COVA maakt als rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT) gebruik van schatkistbankieren bij de rijksoverheid, en heeft geen credit rating. De jaarrekening wordt ter goedkeuring aan de Minister van EZK voorgelegd.
In hoeverre is de methode van de strategische oliereserves toe te passen op de gasopslagen? Hoe voorkomen we hiermee (grote) financiële risico’s?
Bij het uitwerken van de maatregelen die op korte termijn zullen worden genomen om de gasopslag Bergermeer tijdig en adequaat te vullen, wordt dit aspect ook bezien. Tevens komt dit aan de orde in het voornoemde wetgevende voorstel van de Commissie.
Overigens is het kabinet geen voorstander van het verplicht aanleggen van een strategische gasreserve. Voor de korte termijn kan dit alleen door bestaande opslagcapaciteit aan de markt te onttrekken, hetgeen leidt tot schaarste. Voor de lange(re) termijn zou kunnen worden overwogen om hiervoor een nieuwe opslag aan te leggen, maar dat kan alleen tegen zeer hoge kosten vanwege onder meer het aan te schaffen kussengas (het gas dat de opslag op druk houdt), het aan te schaffen werkgas en de benodigde installaties, kosten die snel in de miljarden lopen. Daarnaast kent de aanleg van een nieuwe opslag een doorlooptijd van zeker vier jaar.
Welke andere modellen ziet u om financiële risico’s voor de staat verder te beperken?
Ook dit maakt onderdeel uit van het uitwerken van de maatregelen om de gasopslag Bergermeer te vullen en het wetgevende voorstel van de Commissie. Er zijn daarbij verschillende modellen voorhanden zoals ook blijkt uit de praktijk in andere landen. Gedacht kan worden aan een taak voor de netbeheerder(s) waarbij de kosten deels via de transporttarieven worden verhaald. Een ander model is het opleggen van een opslagverplichting aan leveranciers aan beschermde afnemers (voornamelijk de gebouwde omgeving) die hun kosten vervolgens doorberekenen aan hun afnemers.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Al 20 jaar geregeld tekort aan isotopen voor kankerbestraling: waarom het probleem maar niet wordt opgelost' |
|
Judith Tielen (VVD), Eelco Heinen (VVD), Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kuipers , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag gepubliceerd op 4 februari 2022?1
Ja.
In Petten wordt gebouwd aan de nieuwe isotopenreactor PALLAS, kunt u een update geven van de status van de bouw? Wanneer wordt verwacht dat deze reactor klaar zal zijn en welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over het kabinetsbesluit om middelen te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. Met dit voornemen zet het kabinet in op het borgen van de toekomstige voorzieningszekerheid voor de patiënt.
Het kabinet zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 een definitief besluit nemen over de investering in het PALLAS-project. Daarbij moet worden voldaan aan enkele belangrijke voorwaarden, namelijk:
Het Ministerie van VWS reserveert € 1,29 miljard beschikbaar uit de opbrengst van de vitamine D maatregel2 (€ 129 miljoen euro per jaar tot en met 2032) en € 30 miljoen vanuit de eigen begroting voor een mogelijke investering in PALLAS. Van deze middelen wordt € 129 miljoen in 2023 beschikbaar gesteld op de begroting van het Ministerie van VWS om, zonder onomkeerbare stappen, het investeringstraject te starten zodat de voorbereidingen voor de bouw voortgezet kunnen worden en het project op tijd en binnen budget opgeleverd wordt. Hiermee wordt geborgd dat PALLAS op tijd de rol van de bestaande reactor kan overnemen.
Zoals door de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport aangekondigd in haar Kamerbrief3, zijn in de tussentijd al een aantal voorbereidingen in gang gezet waarbij geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet, zolang er nog geen positief besluit ligt van het kabinet. Stichting voorbereiding PALLAS-reactor (verder PALLAS) heeft in 2021 het basisontwerp van de PALLAS-reactor afgerond. Ook heeft PALLAS in juni 2022 een aanvraag voor het verkrijgen van de Kernenergiewetvergunning voor het oprichten (bouwen) van de reactor ingediend bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Als het kabinet volgend jaar definitief besluit om het PALLAS-project voort te zetten, dan moeten de volgende stappen zijn doorlopen om met de bouw van de PALLAS-reactor te kunnen starten:
Na het afronden van de bouwfase zal een programma van testen doorlopen moet worden in het kader van het in bedrijf nemen van de reactor. Om te kunnen starten met dit programma dient PALLAS de volgende stappen succesvol te nemen:
Na het succesvol afronden van het programma van testen is de reactor gereed voor commercieel gebruik. Indien alle bovengenoemde stappen succesvol zijn doorlopen, is de verwachting dat PALLAS de productie van isotopen rond 2030 kan starten.
Vindt u ook dat de Nederlandse isotopenreactor een belangrijke bijdrage levert aan de gezondheidszorg in Nederland, maar ook wereldwijd? Deelt u de mening dat het voor Nederland goed is om een leidende positie na te streven op het gebied van innovatieve nucleaire geneeskunde en dat deze reactor daaraan bijdraagt?
Nederland heeft met de aanwezigheid van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten en partners zoals Curium en Urenco, een leidende positie op de wereldmarkt voor medische isotopen. Dagelijks zijn vele duizenden patiënten binnen en buiten Nederland voor hun diagnose of behandeling afhankelijk van medische isotopen die geproduceerd worden in Petten. Het gaat om patiënten met vaak ernstige aandoeningen, zoals verschillende vormen van kanker, hart- en vaatziekten en andere chronische aandoeningen.
Als gevolg van deze leidende positie, kunnen Nederlandse patiënten profiteren van de excellente nucleair geneeskundige zorg en het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar nieuwe kankerbehandelingen, ook als het gaat om commercieel minder aantrekkelijke behandelingen.
Hoe apprecieert u dat verschillende projecten met een positieve business case en die bijdragen aan maatschappelijke transities, (in de beginfase) niet altijd private financiering kunnen aantrekken vanwege risico’s die niet door de markt kunnen worden beïnvloed? Denk bijvoorbeeld aan projecten, als PALLAS, met lange terugverdientijden of risico’s die afhangen van vergunningsverlening of wet- en regelgeving van de overheid. Wat doet u om deze projecten van de grond te laten komen?
Het PALLAS-project is een voorbeeld van een project dat maatschappelijke relevantie heeft maar vanwege de risico’s rondom dit project niet wordt opgepakt door de markt. Deze financiële risico’s bij grote nucleaire productiefaciliteiten voor medische isotopen worden ook geconstateerd in twee omvangrijke Europese studies die in 2021 zijn gepubliceerd en met uw Kamer zijn gedeeld4 , 5. Dit is de reden dat het kabinet substantiële middelen heeft gereserveerd voor een mogelijke investering in het PALLAS-project.
Wat vindt u van het verstrekken van voorfinanciering vanuit de overheid voor deze projecten? Welke andere mogelijkheden ziet u voor projecten die bijdragen aan maatschappelijke transities, een positieve business case hebben, maar geen private financiering kunnen aantrekken in de beginfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in bovengenoemde antwoorden beschreven en aangekondigd in de Kamerbrief over PALLAS die op Prinsjesdag naar de Kamer is gestuurd, heeft het kabinet besloten om middelen op de VWS begroting te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. In het voorjaar van 2023 zal worden besloten over de resterende dekkingsopgave van € 330 miljoen. Het kabinet kijkt hierbij ook naar de mogelijkheden in het kader van het Nationaal Groeifonds. Onder andere de Ministers van VWS en EZK trekken hierin nauw samen op.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor projecten die zichzelf kunnen terugverdienen, logischer is om te kiezen voor voorfinanciering in plaats van subsidies? Kunt u uw mening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Een first loss facility kan als instrument worden gebruikt om vanuit de overheid voorfinanciering te verstrekken voor rendabele, maar risicovolle activiteiten; welke mogelijkheden ziet u om een first loss facility te creëren voor de bovenstaande projecten?
Zie antwoord vraag 5.
De facility zou als doel hebben om projecten te financieren die bijdragen aan vraagstukken op het gebied van klimaat, duurzaamheid, gezondheidszorg etc; ziet u daarom mogelijkheid om een deel van de hiervoor gereserveerde middelen in te zetten voor het buffervermogen van de facility? Ziet u mogelijkheden voor Invest NL om hier een rol bij te spelen? Wat is er volgens u nodig om Invest NL deze rol te laten vervullen en kan u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Investeringen bij Tata naar aanleiding van het plan Groen Staal van FNV en andere plannen voor waterstof |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke afspraken topambtenaren en ministers het afgelopen jaar met Tata steel (Raad van Bestuur en Raad van commissarissen van zowel Tata Steel Nederland, Tata Steel Europe en natuurlijk Tata steel) gehad hebben? Wat was het onderwerp van die overleggen? Kunt u daarvan een overzicht geven?
In 2021 en 2022 hebben verschillende topambtenaren en bewindspersonen gesprekken gevoerd met de Raad van Bestuur van Tata Steel Limited (TSL, India), Raad van Bestuur van Tata Steel Europe (TSE), Raad van Bestuur van Tata Steel Nederland (TSN) en de Raad van Commissarissen van Tata Steel Nederland (RvC TSN). In onderstaand tabel is een overzicht van deze overleggen gepresenteerd. In aanvulling op dit overzicht vindt er regulier contact plaatsgevonden op laag- en soms op hoog-ambtelijk niveau vanuit EZK en IenW met TSN over onder andere de verduurzaming en milieuaanpak van het bedrijf en/of ter voorbereiding van onderstaande overleggen. Alleen in de formele gesprekken (de gesprekken die hieronder zijn weergegeven) zijn afspraken met het bedrijf gemaakt.
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
25/02/2021
Expression of Principles (EoP), verduurzaming staalfabriek IJmuiden
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, voorzitter RvC TSN
15/06/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties over CCS/DRI
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
05/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN over CCS/DRI
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, Voorzitter RvC TSn
14/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
15/09/2021
Keuze voor DRI-route i.p.v. grootschalige CCS
Toenmalig Minister EZK + Toenmalig Staatssecretaris IenW + ambtenaren EZK en IenW
CEO TSN, gedeputeerde provincie Noord-Holland
15/09/2021
RIVM rapport stofdepositie IJmond, Roadmap+ maatregelen, tussenrapportage Roland Berger, omgeving
Toenmalig Minister EZK+ Toenmalig Staatssecretaris IenW + topambtenaren EZK en IenW
CEO TSN, gedeputeerden Provincie Noord-Holland, Wethouders Beverwijk en Velsen
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roland Berger rapport, Roadmap+ maatregelen
Toenmalig Minister EZK + topambtenaren EZK
CEO TSN
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roadmap+ en het Roland Berger rapport
Staatssecretaris I&W
CEO TSN, Gedeputeerde Provincie Noord-Holland, vertegenwoordigers provincie en OD, wethouder gemeente Velsen
14/02/2022
Kennismaking, Roadmap+, milieu en omgeving, verduurzaming
Minister EZK + Minister KE + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
28/03/2022
Investeringscommitment en vervolgstappen verduurzamingstraject
Ambtenaren EZK & IenW
CEO TSN, ambtenaren van Provincie Noord-Holland en omliggende gemeenten
maandelijks
Voortgang van de verduurzamingsactiviteiten en implementatie van de Roadmap+ projecten
Zijn er bij die bijeenkomsten plannen op tafel gelegd voor verduurzaming (bv: groene waterstof of minder vervuiling)? Zo ja, kunt u die plannen dan aan de Kamer doen toekomen?
Ja, in 2020 en 2021 zijn in eerste instantie de plannen voor verduurzaming door middel van grootschalig CO2-afvang en opslag (CCS) en daarna de Direct Reduced Iron (DRI)-route besproken. Beide rapporten zijn al eerder openbaar gemaakt. (https://www.fnv.nl/getmedia/91110cd9-b455-4025-96e6-5387dbb8f98d/Eindrapport-klimaatneutrale-paden-Tata-Steel-Nederland-211118.pdf) en (https://www.metaalnieuws.nl/wp-content/uploads/2021/09/tata-steel-rapport-fnv.pdf).
Momenteel werkt TSN het DRI-verduurzamingstraject nader uit. Hierover zal de komende periode bedrijfsvertrouwelijk gesproken worden met TSN door RVO en EZK. Op 23 maart jl. heeft TSN tijdens een technische briefing aan de Kamer een toelichting gegeven op de huidige stand van zaken in het uitwerken van de DRI-verduurzamingsroute en het Roland Berger rapport.
Over de verduurzamingsplannen van TSN en het op korte termijn verminderen van de overlast voor de leefomgeving van de staalfabriek in IJmuiden is uw Kamer de afgelopen periode op de hoogte gebracht in de volgende brieven:
Om zo transparant mogelijk te zijn zal ik eind Q2 2022, conform aangegeven in de Kamerbrief van 1 december 2021, uw Kamer weer op de hoogte stellen van de stand van zaken in het verduurzamingstraject van TSN.
Zijn er bij de overleggen verwachtingen gewekt of toezeggingen gedaan over subsidies om over te stappen op groene waterstof?
Er zijn geen specifieke toezeggingen gedaan aan TSN over subsidies om over te stappen op groene waterstof. Er is toegezegd om de mogelijkheden te onderzoeken om ondersteuning te bieden voor de verduurzaming, ook bij het overstappen op groene waterstof. Ik ben hiertoe ook opgeroepen door uw Kamer.1 In de Kamerbrief van december 2021 is aangegeven aan welke voorwaarden TSN zou moeten voldoen om voor financiële ondersteuning in aanmerking te komen.
Kunt u aangeven met welke bedrijven bewindspersonen en/of topambtenaren in de afgelopen negen maanden gesproken hebben over grote investeringen in (groene) waterstof?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is er door bewindspersonen en/of topambtenaren gesproken met de volgende bedrijven: Air Products, BP, DOW, Exxon Mobil, Gasunie, Nobian, Onyx, Ørsted, RWE, Shell, TSN, Total, Uniper en Yara. Daarnaast zijn er gesprekken gevoerd met verschillende provincies en havenautoriteiten, zoals het Havenbedrijf Rotterdam en Groningen Seaports.
Zijn er reeds overeenkomsten of afspraken gemaakt vanuit de Minister en/of de Minister-President met Tata Steel naar aanleiding van het plan Groen Staal van FNV – of andere vergelijkbare plannen -? Zo ja, wanneer zijn deze afspraken gemaakt, wat houden ze in en tot welke (nieuwe) investeringen/subsidies vanuit de Staat leidt dit?
Er is toegezegd aan uw Kamer dat het kabinet de mogelijkheden zal onderzoeken om de verduurzaming van de staalfabriek in IJmuiden te ondersteunen. Deze toezegging is door de toenmalig Minister van Economische Zaken en Klimaat op 9 september 2021 gedaan tijdens het Commissiedebat over de toekomst van TSN (Kamerstuk 32 813, nr. 865). Over de stand van zaken ten aanzien van de aangenomen moties is in december 2021 een Kamerbrief gestuurd (Kamerstuk 32 813, nr. 969). Of er financiële ondersteuning komt en hoe hoog dit bedrag zal zijn en hoe dit gedekt zal moeten worden is op dit moment nog niet duidelijk. Hiervoor is concrete financiële informatie over de projecten nodig en Tata Steel is momenteel nog druk bezig met het verder concretiseren van de DRI-plannen en de business case. Ook dient TSN aan te tonen dat de business case bijdraagt aan klimaat en milieudoelstellingen. Dit is vervolgens ook zo uitgesproken richting TSN.
Wilt u toelichten of bestaande en/of toekomstige investeringen specifiek voor waterstof ontwikkeling binnen Tata Steel wordt gebruikt of ook nog het gebruik van aardgas faciliteert? Indien er afspraken liggen met betrekking tot toekomstig investeringen in waterstof, hoelang zal de fase van aardgas dat nog duren?
De investeringen zijn bedoeld om de huidige twee hoogovens met de daarbij behorende installaties zoals o.a. de kooksgasfabrieken en het merendeel van de sinterlijnen te vervangen door Direct Reduced Iron (DRI)-installaties met elektrische ovens. Deze installaties kunnen zowel op aardgas als waterstof draaien. Het gebruik van kolen zal daarmee uitgefaseerd worden. De inzet van TSN is om bij uitfasering van de eerste hoogoven, de DRI-installatie gelijk te laten beginnen met waterstof maar dat zal afhankelijk zijn van de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van waterstof. Er ligt hierbij ook een belangrijke rol voor de overheid weggelegd om ervoor te zorgen dat een waterstofinfrastructuur in Nederland opgezet wordt, niet specifiek voor TSN alleen maar voor de gehele industrie die op basis van waterstof wil verduurzamen. De intentie vanuit de overheid en ook TSN is om zo snel mogelijk over te gaan op maximaal waterstofgebruik, maar aardgas zal zeker in het begin nog wel nodig zijn.
Het plan Groen Staal geeft aan dat de nodige investering van 3 miljard enkel een tijdelijke oplossing is, aangezien er uiteindelijk toch over gestapt moet worden naar volledig CO2-vrije manier van staal produceren1. Zou het verantwoord zijn om zonder bindende voorwaarden vanuit Tata om subsidie te gebruiken om langdurige vergroening te faciliteren?
De 3 miljard euro waar de FNV het over heeft in het plan Groen Staal betreft het CCS-project Everest. Aangezien TSN vorig jaar september definitief gekozen heeft voor verduurzaming op basis van de DRI-route, zoals ook voorgesteld door FNV, is het Everest project direct stopgezet. Van subsidiëring van dit project is dan ook geen sprake.
Momenteel onderzoekt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat hoe het de Direct Reduced Iron (DRI)-route voor vergroening van het staalbedrijf in IJmuiden kan ondersteunen.
Er wordt onderzocht of EZK door middel van wederkerige bindende maatwerkafspraken deze verduurzamingsplannen kan ondersteunen. Mogelijke onderdelen van deze afspraken zijn het faciliteren van infrastructuur voor duurzame energiedragers, financiële ondersteuning van de verduurzamingsplannen en facilitering van vergunningverlening. In ruil voor deze ondersteuning zullen we dan afspraken maken met het bedrijf over o.a. CO2-reductie, verbetering van de leefomgeving, maatschappelijk verantwoord ondernemen en investeringen in opleiding van mensen. Er kunnen wel andere subsidies worden verstrekt (generiek).
In lijn met aangenomen motie van de leden Van der Lee en Thijssen (Kamerstuk 32 813, nr. 829) wordt de regering verzocht geen subsidiebeschikking af te geven die kan leiden tot een bestendiging of verslechtering van ernstige stade aan de volksgezondheid. Welke voorwaarden voor gezondheid, milieu en leefomgeving worden er gesteld aan het beschikbare bedrag die de regering beschikbaar heeft voor Tata steel?
TSN kan financieel ondersteund worden via generieke ondersteunings- instrumenten of via een financiële maatwerkregeling, bestaande uit bijvoorbeeld leningen en garanties. Voor beide routes geldt dat TSN aan de geldende milieueisen moet voldoen, zoals opgenomen in de bestaande vergunningsvoorwaarden, voordat financiële steun verleend kan worden.
Op het moment dat de overheid besluit via maatwerk steun te verlenen aan een individueel bedrijf, kunnen additionele voorwaarden gesteld worden. Bijvoorbeeld: verbetering van gezondheid, milieu, klimaat, het behoud van economische activiteiten in Nederland en zoveel mogelijk van de bijhorende werkgelegenheid. TSN dient nu eerst de verduurzamingsroute in detail verder uit te werken voordat er überhaupt sprake kan zijn van financiële ondersteuning. Er is momenteel geen bedrag beschikbaar gesteld aan TSN. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 5.
Wanneer Tata Steel opnieuw haar hand ophoudt voor subsidies voor CO2 opslag op het moment dat de waterstof infrastructuur niet op tijd beschikbaar is, bent u van plan deze subsidie toe te kennen. Zo ja, onder welke voorwaarden?
Subsidies voor CO2-opslag worden verleend door middel van het generiek instrument SDE++. Alle bedrijven, dus ook TSN, die voor deze subsidie in aanmerking willen komen zullen moeten voldoen aan de subsidievoorwaarden die bij dit instrument hoort. Het is niet mogelijk om aan TSN extra voorwaarden op te leggen waar andere bedrijven niet aan hoeven te voldoen of hen zelfs helemaal uitsluiten. Kortom, mocht TSN een aanvraag doen dan zal deze via de reguliere route voor de SDE-aanvragen in behandeling worden genomen.
Meerdere deskundigen uiten twijfel of het Tata Steel zal lukken om in 2030 compleet te runnen op waterstof, en er is ook twijfel of de huidige eigenaar deze investering wil doen2. Acht de regering het haalbaar dat er genoeg groene stroom in Nederland beschikbaar is om überhaupt Tata Steel volledig «groen» te maken? Zo ja, op basis van welke plannen is dat dan haalbaar of tot op welke hoogte is het wel haalbaar?
Het compleet op waterstof draaien van de DRI-installaties in 2030 is technologisch waarschijnlijk nog niet haalbaar op commerciële schaal. Deze technologie wordt nog ontwikkeld en is slechts op pilot-schaal (Hybritt, in Zweden) gedemonstreerd. Een mix van 80% waterstof en 20% aardgas is technisch haalbaar maar ook dat behoeft de import van grote hoeveelheden groene waterstof, waarvoor ook de groene stroom wel verkrijgbaar moet zijn. De installaties kunnen echter ook geopereerd worden op basis van aardgas. De flexibiliteit van de installaties in de keuze van aardgas en waterstof geeft kansen voor optimalisatie voor TSN én voor de opschaling van een duurzame waterstofindustrie in Nederland.
Op weg naar CO2-neutraliteit in 2050 zal de waterstofconsumptie van TSN verder toenemen. Volledig «groen» is hier reëel zoals ook in de rapporten van Ronald Berger wordt aangegeven. De verhoudingen van de oorsprong van de waterstof (productie op site, in de regio, elders in Nederland op land of ter zee, of via import) kan nog niet met zekerheid worden ingevuld. Juist over de tijdigheid van het op groene waterstof opereren van de DRI-installaties en de aanleg van de infrastructuur hiertoe, is TSN met EZK in gesprek.
De verhouding tussen import en productie wordt mede bepaald door mogelijkheden van nog meer aanlanding in het NZKG en/of elders in NL, hoeveel ruimte er is op terrein van TSN in IJmuiden of in het NZKG voor elektrolysers, en/of de productie van waterstof op zee.
Zijn grote investeringen in «vergroening» van Tata Steel uitvoerbaar en haalbaar?
Op dit moment is TSN nog volop bezig met het vaststellen van het ontwerp en het ontwikkelen van hun business case. Hieruit zal moeten blijken of de verduurzaming van de staalfabriek in IJmuiden uitvoerbaar en haalbaar is.
Voor de vergroening is ook nodig dat een faciliterende infrastructuur op orde dient te zijn. Daar wordt nu hard aan gewerkt door de betrokken overheden om bijvoorbeeld een waterstof backbone op te zetten, om te faciliteren dat er meer groene stroom opgewekt en aangeland wordt en dat er voldoende aardgas beschikbaar komt. De overheid zal zich ook inspannen ten behoeve van het tijdig verlenen van alle benodigde vergunningen voor de bouw van de DRI-installaties.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Conform gevraagd, zijn de vragen een voor een beantwoord. Helaas is dit niet binnen de reactietermijn van drie weken gelukt.
De uitzending van Zembla 'Bedreigd Nederlands Koraal' van 17 februari 222 |
|
Raoul Boucke (D66), Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Zembla over het verdwijnen van het Nederlandse koraalrif in Bonaire?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bouw van een nieuwe havenpier in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat in de zee bij Bonaire om stookolie in te voeren, desastreus zou zijn voor dit koraalrif en dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, op welke bronnen baseert u zich?
De bouw van een nieuwe steiger in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat is onwenselijk.
Kunt u bevestigen dat de pier in of nabij het Koning Willem Alexander Natuurreservaat voorgoed van de baan is, zoals Bonaire Brandstof Terminals (BBT) aangeeft2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wie heeft besloten dat de pier er niet komt en wat is de reden voor het afblazen van de bouw van de pier?
Ja. Het eilandsbestuur van Bonaire heeft in 2017 het Rijk om hulp gevraagd bij de problemen van de brandstofvoorziening aan Bonaire. Een stuurgroep onder leiding van de gezaghebber van Bonaire heeft de opties geïnventariseerd. Een van de opties betrof de bouw van een nieuwe overslag met een nieuwe steiger aan de kust tussen de elektriciteitscentrale en het Koning Willem Alexander Natuurreservaat. De gezaghebber heeft in zijn rol als voorzitter van bovengenoemde stuurgroep in de periode 2017–2021 geen bezwaren tegen deze steiger gemaakt. In de bovengenoemde uitzending van Zembla zei hij dat zolang hij gezaghebber is, deze steiger er niet komt. Deze verandering van inzicht komt doordat er intussen een goede kans is dat de levering van brandstof aan de centrale vanuit het voormalige Bopec-terrein hervat kan worden. Een alternatief is om vanuit het zuiden met een tankauto de brandstof aan te voeren. Deze opties zijn reden om geen nieuwe steiger te hoeven bouwen.
Klopt het dat de mogelijke bouw van een nieuwe havenpier in het zuiden ook niet meer doorgaat? Zo ja,kunt u bevestigen dat er helemaal geen plannen meer zijn voor een nieuw te bouwen (stookolie)pier?
Bij het vliegveld is er een steiger voor de aanvoer van kerosine. Waarschijnlijk volstaat een uitgebreid onderhoud aan deze steiger om in de toekomst kerosine, benzine, diesel en een noodvoorraad stookolie aan te kunnen voeren. Dan is er geen nieuwe steiger nodig. Er is geen plan een brandstofoverslag in de haven te bouwen.
Klopt het dat de infrastructuur voor brandstofopslag gebouwd gaat worden op het vliegveld?
De meest kansrijke optie bestaat uit een overslag direct ten zuiden van het vliegveld.
Kunt u toezeggen dat ook een dergelijke pier in het zuiden met als doel het transport van fossiele brandstoffen voor Bonaire Brandstof Terminals (BBT) er niet gaat komen, wat in lijn is met de motie-Boucke c.s. over natuurbescherming waarborgen en koraalvernietiging voorkomen (Kamersrtuk 35 632, nr. 12)? Zo, nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, is er nu geen plan voor de bouw van een steiger. Als de huidige steiger (ook na uitgebreid onderhoud) niet volstaat om voldoende brandstof aan te voeren, is een nieuwe steiger nodig op de plaats van de huidige, of in de buurt ervan. Zonder fossiele brandstof dreigt maatschappelijke ontwrichting, omdat dan zowel de elektriciteits- als de drinkwatervoorziening stil komt te vallen. Een beoordeling van de gevolgen van concrete projectvoorstellen op koraal vindt plaats in de daarvoor bestemde vergunningsprocedures op basis van nationale en eilandelijke regelgeving. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Binnenlandse zaken en Koninkrijkrelaties en de Staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat in de reactie op de motie Boucke (Kamerstuk 33 576, nr. 254).
Wist u dat er al sinds 2020 een subsidieaanvraag ligt voor een plan om de energiesituatie op Bonaire in één keer tot 80% te verduurzamen3 4? Zo ja, hoe kan het dat er ondanks herhaalde verzoeken vanuit het Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) nooit officieel op dat plan is gereageerd?
Het Rijk heeft de plannen van WEB en het voorstel van de elektriciteitsproducent van Bonaire, ContourGlobal, om de plannen daadwerkelijk uit te voeren, serieus bekeken. Het is de vraag – even los van het WEB verzoek – of een subsidie voor de verduurzaming het meest rendabele instrument is om tot verduurzaming te komen. Wat het Ministerie van EZK in ieder geval heeft gedaan is 10 miljoen euro aan BBT verleend om te participeren in het verduurzamingsplan voor Bonaire. Met de euro 10 mln. eigen vermogen kan BBT meer, relatief goedkoop kapitaal aantrekken, zodat BBT voor 50% kan participeren in het plan van ContourGlobal dat op USD 58 mln. (ongeveer euro 53 mln.) is begroot. Mijn ministerie zal in de komende maanden met het Ministerie van BZK, het eilandsbestuur, ContourGlobal, WEB en BBT een gezamenlijk beeld opstellen van het transitieplan naar verduurzaming. De opties en varianten worden hierin uitgewerkt waarbij er aandacht is voor verduurzaming en het reduceren van de tarieven. Bij de uitwerking van de opties worden ook de mogelijke financieringsinstrumenten uiteengezet. Voor de zomer informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van BZK, over de vervolgstappen op de korte termijn en het perspectief voor de lange termijn.
Wat is uw mening over de wijze waarop BBT recht doet aan de duurzaamheidsopdracht die opgenomen is in de oprichtingsakte, conform de motie-Boucke c.s. over niet alleen brandstofopslag maar ook hernieuwbare energie noemen in de oprichtingsakte (Kamerstuk 35 632, nr. 13)? Kunt u hierbij ook aangeven hoe BBT in de toekomst deze duurzaamheidsopdracht wil uitvoeren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten op basis van welke argumenten het besluit is genomen om de gevraagde investering van 40 miljoen voor verduurzaming op Bonaire vanuit WEB niet toe te zeggen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toezeggen dat u alsnog de plannen van WEB voor verduurzaming serieus gaat bekijken en waar nodig voorlegt ter besluitvorming?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten waarom het besluit is genomen om 10 miljoen uit te besteden aan BBT voor de realisatie van verduurzaming op Bonaire? Op basis van welke berekeningen wordt dit als voldoende geacht om te verduurzamen? Kunt u specifiek toelichten waarom juist een bedrijf dat fossiele brandstoffen importeert is uitgekozen om verduurzaming op Bonaire te realiseren?
De 10 miljoen voor de realisatie van verduurzaming op Bonaire is bij BBT belegd op basis van de motie-Boucke c.s. Naar aanleiding van de motie is aan de doelstellingen in de oprichtingsakte van BBT hernieuwbare energie toegevoegd (Kamerstuk 35 632, nr. 13). Met euro 10 mln. eigen vermogen kan BBT het restant lenen zodat BBT voor 50% kan participeren in het plan van ContourGlobal dat op USD 58 mln. (ongeveer euro 53 mln.) is begroot. ContourGlobal wil zelf ten minste 50% deelnemen. Hiermee worden de financieringskosten lager en de kans op realisatie groter.
Welke werking heeft verduurzaming van de energievoorziening op Bonaire op de business case van BBT?
BBT is een 100% beleidsdeelneming van het Rijk en wordt ingezet om de leveringszekerheid van brandstof en (daarmee indirect) elektriciteit te waarborgen. BBT krijgt een monopoliepositie in de brandstofoverslag en zal tarieven rekenen die volstaan om de kosten te dekken. Het Rijk heeft euro 20 mln. (euro 10 mln. voor brandstofoverslag en euro 10 mln. voor verduurzaming) in BBT gestort, vooralsnog zonder duidelijkheid over de datum waarop BBT inkomsten gaat krijgen. Er is (reeds) sprake van verduurzaming, omdat BBT geen extra overslag in het noorden naast de elektriciteitscentrale hoeft te bouwen, een investering waarvan nog maar bezien zou moeten worden of deze zich terug zou betalen. In die zin is verduurzaming ook gunstig voor de business case van BBT.
Deelt u de mening dat de investeringen in een energie-infrastructuur, gebaseerd op fossiele brandstoffen, in strijd zijn met duurzaamheidsdoelstellingen voor Bonaire? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om de duurzaamheidsdoelstellingen toch te waarborgen?
Ik zend uw Kamer op korte termijn een brief met ambities op het gebied van de verduurzaming van de elektriciteitsvoorziening in Caribisch Nederland. De opslag van brandstof is vooral nodig voor de mobiliteit, met name het intercontinentale vliegverkeer, maar ook het transport op Bonaire. Voor de elektriciteitsproductie beoogt BBT te participeren in de verduurzaming waarmee het aandeel duurzaam stijgt van 25 naar 75 à 80%.
Bent u van mening dat de BBT een tijdelijke rol heeft om de energievoorziening op Bonaire veilig te stellen, of ziet u een permanente rol voor de BBT? Kunt u aangeven wat u «tijdelijk» noemt, over hoeveel maanden spreekt u?
BBT is voornemens meerjarige verhuurcontracten te sluiten voor de overslag. Wanneer Bonaire geen brandstof meer nodig heeft, komt deze rol van BBT ten einde. Het is ook mogelijk dat op de langere termijn de overslag van BBT voor duurzame brandstof (bijvoorbeeld voor biodiesel) wordt ingezet. Hiernaast heeft BBT naar aanleiding van bovengenoemde motie een statutair doel in de duurzame elektriciteitsproductie.
Kunt u toelichten of ook na een volledige energietransitie een rol is weggelegd voor BBT? Zo ja, welke rol is dat?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u toelichten wat de verwachte impact van de geplande investering van 10 miljoen aan BBT zal zijn? Hoe zorgt u ervoor dat deze 10 miljoen ten volste benut wordt voor verduurzaming?
Zie het antwoord op de vragen 7, 8 en 9.
Kunt u toelichten wat u verder gaat doen om het aandeel duurzame energievoorziening op Bonaire omhoog te krijgen, in lijn met de motie-Boucke c.s. over een routekaart naar klimaatneutrale energievoorziening in Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 632, nr. 14) en het coalitieakkoord?
Zoals beschreven in het antwoord op vragen 7, 8 en 9 kan de verduurzaming van 25% tot 75 à 80% duurzame elektriciteit subsidieloos plaatsvinden. Het belangrijkste is dat het eilandsbestuur tot verduurzaming bereid is. Over de verdere route voor de verduurzaming wordt uw Kamer op korte termijn per brief in meer detail geïnformeerd.
Hoe gaat u voorkomen dat Bonaire tientallen jaren vast komt te zitten aan fossiele energie door investeringen in de energie-infrastructuur? Hoe borgt u hierbij de leveringszekerheid van elektriciteit?
Het bestuur van het openbare lichaam Bonaire heeft het Rijk verzocht de leveringszekerheid van brandstof te borgen. Om hier aan tegemoet te komen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de beleidsdeelneming BBT opgericht. Zodra Bonaire geen fossiele brandstof meer nodig heeft, stopt BBT met de overslag van fossiele brandstof. Het borgen van de leveringszekerheid van elektriciteit is op basis van de wet elektriciteit en drinkwater BES een taak van de producent, ContourGlobal Bonaire, waarop de Autoriteit Consument en Markt toeziet. In noodsituaties zoals bij het staken van de olielevering aan de elektriciteitscentrale in april 2020, schiet het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat te hulp, financieel en anderszins.
Kunt u, nu u het besluit over BBT heeft genomen, alsnog de business case openbaar maken (of delen daarvan)? Zo nee, welke concurrentie overwegingen spelen volgens u dan nu nog een rol?
De vertrouwelijke gegevens betreffen onder andere de verwachte kosten van de bouw van de overslagtanks en aanverwante infrastructuur. Daarbij bevat de business case concurrentiegevoelige informatie voor wat betreft de exploitatie. Om de aanbesteding van de bouw niet te beïnvloeden, blijven sommige gegevens vertrouwelijk.
Kunt u concreet uiteenzetten wat de impact van deze ontwikkelingen is op Bonaire en haar inwoners?
Zonder concreet plan voor verbetering zoals BBT biedt, zou de Inspectie Leefomgeving en Transport de bestaande overslagen hebben gesloten. Het bestuur van het openbaar lichaam Bonaire had de gegronde vrees voor een staken van de brandstoflevering aan het eiland, waardoor gemotoriseerd wegtransport en vliegverkeer niet meer mogelijk zijn. Hiermee zouden bijvoorbeeld het toerisme en de voedselimport volledig stil zijn gevallen. Er zou geen elektriciteit meer zijn en daarmee zou ook de drinkwatervoorziening zijn gestagneerd. De impact van deze ontwikkelingen op Bonaire en haar inwoners is dan ook dat er geen maatschappelijke ontwrichting voor onbepaalde tijd plaatsheeft.
Hoe denkt u de omstandigheden van de lokale bewoners op Bonaire verder te verbeteren? Deelt u de mening dat meer investeringen in zon en windenergie kan leiden tot een significante vermindering van het elektriciteitstarief van deze bewoners? Zo nee, waarom niet?
Door verduurzaming wordt bespaard op fossiele brandstof. De vermindering op het elektriciteitstarief is het verschil tussen de besparing op fossiele brandstof en de kosten van verduurzaming. De levensomstandigheden van de bewoners van Bonaire worden niet alleen beïnvloed door de elektriciteitsprijs. Het Rijk zet breed in op het verbeteren van de omstandigheden van de lokale bewoners door het versterken van de arbeidsmarkt, het verbeteren van de basisvoorzieningen en de levensstandaard van de inwoners van Caribisch Nederland.
Hoe gaat u de klimaattransitie op de BES-eilanden verder bevorderen, en welke concrete voorstellen heeft u hiervoor?
Ik heb TNO de opties op een rij laten zetten naar aanleiding van de motie-Boucke c.s. over een routekaart naar klimaatneutrale energievoorziening in Caribisch Nederland (Kamerstuk 35 632, nr. 14). Ik zal uw Kamer bij Voorjaarsnota voor de zomer informeren over de routekaarten en de uitwerking van de verduurzamingsstrategie inclusief de financiering hiervan.
De energieleveringszekerheid voor aankomende winter |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe apprecieert u het feit dat de Title Transfer Facility (TTF)-gasprijzen van nu, komende zomer en het derde kwartaal 2022 nagenoeg gelijk blijven? Wat betekent dat voor de vulling van de gasopslagen voor komende winter, waarvan het vulseizoen rond 1 april begint?
De prijzen voor gas worden bepaald op de interne gasmarkt van de Europese Unie, waarbij de Nederlandse marktplaats (de TTF) een belangrijke rol speelt. Ik kan verder geen oordeel geven over de prijsvorming als zodanig die eerst en vooral is ingegeven door aanbod en vraag naar gas, en verwachtingen daaromtrent.
Wat de huidige gasprijzen betekenen voor het vullen van de gasopslagen is benoemd in de brief over gasleveringszekerheid die de Staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat en ik op 14 maart jl. aan de Tweede Kamer hebben toegestuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 283). In de brief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302) hebben de Staatssecretaris en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de maatregelen die worden genomen om de gasopslagen voor de komende winter te vullen.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om de productie van aardgas op de Noordzee te vergroten? Hoe snel kan dat? Om hoeveel gaswinning zou dat gaan?
De afgelopen tien jaar is de productie uit Nederlandse kleine velden gedaald, onder meer door uitputting van bestaande reserves en een lage gasprijs. De verwachting is dat de productie uit Nederlandse kleine velden op de Noordzee richting 2030 verder afneemt. Om opsporing en winning van aardgas op de Noordzee te stimuleren is per 1 januari 2020 de investeringsaftrek verruimd van 25 naar 40%. Zoals beschreven in voornoemde Kamerbrieven van 14 maart en 22 april jl. wil ik voorkomen dat de productie uit Nederlandse kleine velden sneller daalt dan de Nederlandse vraag naar aardgas, want daardoor zou de importafhankelijkheid verder toenemen. Ik werk samen met de sector aan een versnellingsplan om projecten naar voren te halen en extra gaswinning te stimuleren. Dit versnellingsplan zal uiterlijk in juli 2022 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Hoe ver bent u met het invulling geven aan de afspraak in het coalitieakkoord dat er verplichte vulgraden voor onze gasopslagen komen? Welke methoden ziet u om tot de verplichte vulgraden te komen? Bent u bereid om vóór 1 april via een aanwijzing de gasopslagen te gaan laten vullen?
In voornoemde brieven van 14 maart jl. over gasleveringszekerheid komende winter en verder, en van 22 april jl. zijn de Staatssecretaris van Economische Zaken en ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die er onder meer voor moeten zorgen dat de gasopslagen aan het begin van de winter adequaat zijn gevuld. In de brief van 22 april jl. is bovendien concreet beschreven welke maatregelen worden genomen om te verzekeren dat de gasopslag Bergermeer wordt gevuld.
Welke opties ziet u om langetermijncontracten voor Liquid Natural Gas (LNG) af te sluiten voor komende winter? Deelt u daarbij de mening dat langetermijncontracten het risico op mogelijke schaarste en extreme prijspieken voor de volgende winter verminderen?
Zie wat betreft de acties om LNG-importcapaciteit te vergroten voornoemde brieven van 14 maart en 22 april jl. Daarnaast heeft de Europese Raad op 25 maart jl. geconcludeerd dat er binnen de EU gewerkt moet worden aan samenwerking voor de vrijwillige gemeenschappelijke aankoop van gas, LNG en waterstof. De Europese Commissie werkt in samenwerking met de lidstaten de opties uit. Het zijn uiteindelijk primair de marktpartijen, en niet overheden, die gas inkopen. Inkoopcontracten kunnen daarbij voor meerdere jaren worden afgesloten.
Hoe staat het met de concrete invulling van het Bescherm- en Herstelplan Gas? Wanneer denkt u de Kamer daarover te kunnen informeren?
De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief over gasleveringszekerheid van 14 maart jl.
Ziet u nog ruimte om een of meerdere grootverbruikers van gas per direct op een duurzame optie over te laten schakelen?
Ik zie geen ruimte om meerdere grootverbruikers van gas per direct over te laten schakelen op duurzame alternatieven. Het volledige overschakelen van gas naar een duurzame optie is veelal een zeer ingrijpend proces dat zorgvuldig moet worden voorbereid en uitgevoerd. Daarbij kan de overheid een dergelijk overschakeling naar duurzame opties bij een of meerdere grootverbruikers niet zomaar juridisch afdwingen. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich inzet voor energiebesparing en verduurzaming. Dit is uitgebreid toegelicht in de brief aan de uw Kamer van 22 april jl.
Hoeveel ruimte is al gebruikt in relatie tot de 35%-limiet die nu tijdelijk ingesteld is voor Nederlandse kolencentrales? Hoeveel ruimte resteert er naar uw inschatting voor de komende winter?
De productiebeperking is erop gericht de CO2-uitstoot van kolencentrales op jaarbasis te beperken. Het staat de eigenaren van de centrales daarbij vrij om zelf te beslissen hoe zij hun eenheden inzetten over het jaar. Het is dus mogelijk dat de exploitanten soms op een hoog vermogen draaien en soms op een laag vermogen, zolang zij op jaarbasis maar onder het maximum blijven. De centrale van Uniper heeft minder vrijheid bij het bepalen van de inzet, doordat zij contractuele verplichtingen heeft om het hele jaar door reststromen te verbranden. De centrales van Onyx en RWE verbranden geen reststromen en zijn daarmee flexibeler in te zetten.
Op basis van openbare bronnen1 is te zien dat de centrale van Onyx dit jaar relatief veel heeft gedraaid, waardoor zij relatief veel ruimte heeft gebruikt in relatie tot het maximum onder de productiebeperking. De centrale van RWE op de Eemshaven en de centrale van Uniper hebben ten opzichte van Onyx minder gedraaid, waardoor zij meer ruimte hebben in relatie tot het maximum onder de productiebeperking. De Amercentrale van RWE draait ook relatief veel, maar deze centrale wordt niet door de productiebeperking geraakt omdat deze centrale relatief veel biomassa verbrandt en relatief weinig kolenstook heeft.
Hoe snel denkt u te kunnen beginnen met de opschaling van het isoleren van huizen en het installeren van hybride warmtepompen? Bent u bereid daar een concreet doel voor komende winter aan te koppelen, gericht op de huizen waar de maatregelen het meeste effect hebben? Bent u bereid hiertoe een maximale inspanning te leveren, samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en dat tot uitdrukking te brengen in het aangescherpte en opgeschaalde Nationaal Isolatieprogramma, dat conform de motie-Grinwis c.s. (Kamerstuk 35 925-VII, nr. 121) binnenkort naar de Kamer komt?
Zie wat dit betreft de brief van 14 maart jl. Wat betreft de vraagreductie in de gebouwde omgeving heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer op 4 april jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 787) geïnformeerd over het nationaal isolatieprogramma.
Hoe apprecieert u het actieplan van de VVD en ChristenUnie voor thuis- en buurtbatterijen? Wanneer denkt u met de uitvoering daarvan te kunnen beginnen?
Ik waardeer het initiatief van de VVD en de ChristenUnie om opslag door middel van thuis- en buurtbatterijen onder de aandacht te brengen. Het actieplan past bij de ambities van het kabinet voor opslag door batterijen; waar mogelijk grijp ik de aanknopingspunten uit het plan aan om deze ambities verder uit te werken. Over het gebruik van thuis- en buurtbatterijen en hoe de inzet hiervan bij kan dragen aan een efficiënt energiesysteem bestaat echter nog veel onduidelijkheid. Ik ben daarom in het proces van analyseren van de mogelijke toegevoegde waarde van deze batterijen en de eventuele wenselijkheid en mogelijkheden van stimulering hiervan. Ik neem hierbij de voorgestelde actiepunten van VVD en ChristenUnie mee.
Welke andere manieren ziet u nog om snel het gasverbruik in Nederland naar beneden te brengen, bijvoorbeeld door besparing en handhaving daarvan in de industrie, het bevorderen van het beter inregelen van installaties en duurzame opwek in de elektriciteitssector?
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 11 maart 2022 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.