Het artikel in de Volkskrant ‘Vijf jaarsalarissen als nabestaandenpensioen’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u dit artikel uit de Volkskrant?1
Ja.
Klopt de inhoud van dit artikel dat een van de varianten die werkgevers en vakbonden uitwerken, bestaat uit een nabestaandenpensioen, dat vijf jaarsalarissen omvat die uitgekeerd worden na overlijden van de deelnemer voor de partner?
Naar aanleiding van mijn adviesaanvraag omtrent de wenselijke dekking van het nabestaandenpensioen in de tweede pijler heb ik begrepen dat de Stichting van de Arbeid samen met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars aan de slag is gegaan met de adviesaanvraag. Er worden verschillende varianten uitgewerkt en op zijn merites beoordeeld. Op dit moment liggen er nog geen concrete voorstellen. De verwachting is dat het advies in het vroege najaar gereed zal zijn.
Is dit inclusief of exclusief uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw)?
Zie antwoord op vraag 2.
Van wie van de deelnemende partijen, werkgevers, vakbonden of het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, kwam dit voorstel?
De Stichting van de Arbeid werkt samen met de sector, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars aan een advies omtrent de wenselijke dekking van het nabestaandenpensioen in de tweede pijler. Het is van groot belang dat deze partijen hier gezamenlijk naar kijken, omdat pensioen een arbeidsvoorwaarde is waarbij de vormgeving van het nabestaandenpensioen ook grote gevolgen heeft voor de uitvoering.
Op welke gegevens is de stelling in het artikel gebaseerd dat bij overlijden van de gepensioneerde deelnemer, de echtgenote van 75 jaar doorgaans levenslang 70% van het pensioen ontvangt?
Mij is niet bekend op welke gegevens de betreffende stelling is gebaseerd.
Hoeveel van de 75-jarige echtgenoten van gepensioneerde deelnemers hebben in 2018 70% van het pensioen ontvangen met daarbij de garantie dat dit levenslang zal zijn? Hoeveel hebben minder dan 70% ontvangen en hoeveel meer?
De gegevens die gevraagd worden zijn bij mij of mijn ministerie niet bekend. Ik heb navraag gedaan bij DNB, de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars. De betreffende partijen hebben aangegeven eveneens niet over deze gegevens te beschikken.
Bij hoeveel pensioenregelingen (liefst als percentage) kan een werknemer kiezen voor een Anw-hiaatverzekering?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel pensioenregelingen (liefst als percentage) maakt een Anw-hiaatverzekering automatisch deel uit van de nabestaandenregeling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel pensioenregelingen hebben de laatste 10 jaar afscheid genomen van de Anw-hiaatverzekering als onderdeel van de nabestaandenpensioenregeling?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer we 2017 en 2018 nemen, hoeveel jaarsalarissen zouden de partners ontvangen aan nabestaandenpensioen, als ervan uitgegaan wordt dat de weduwen en weduwnaars komen te overlijden op een gemiddelde leeftijd voor een man of vrouw?
Zie antwoord vraag 6.
Is bovenstaande som meer of minder dan het voorstel van vijf jaarsalarissen dat nu door sociale partners wordt uitgewerkt?
Zie antwoord op vraag 10.
Klopt het dat een ander voorstel is om het nabestaandenpensioen te beperken tot een maximum van een jaarsalaris?
Zie antwoord op vraag 2
Vindt u het logisch dat er twee varianten worden uitgewerkt die een versobering van het nabestaandenpensioen inhouden, terwijl de voorbeelden in het artikel laten zien dat er groepen zijn die juist te maken krijgen met een enorme inkomensterugval door het overlijden van de partner?
Ik denk dat het verstandig is om eerst het advies van de Stichting van de Arbeid samen met de Pensioenfederatie en het Verbond af te wachten. Het advies wordt in de vroege najaar verwacht. Ik zal het advies bestuderen en voorzien van een kabinetsreactie.
Wilt u indachtig de motie-Slootweg (34 996, nr.10) en het regeerakkoord, zoals ook door u is benadrukt in het notaoverleg van 27 mei jl., ervoor zorgen dat er een adequate regeling voor nabestaandenpensioen komt in plaats van een nog verder versoberde regeling?
De Stichting van de Arbeid werkt samen met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars constructief en intensief aan een advies omtrent de wenselijke dekking van het nabestaandenpensioen in de tweede pijler. Ik heb er vertrouwen in en verwacht dan ook een gedegen advies in het vroege najaar. De periode daarna zal ik gebruiken om het advies te bestuderen en te voorzien van een kabinetsreactie.
De import van tweedehands elektrische auto’s voor een lagere bijtelling |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat zeer jonge tweedehands elektrische auto’s naar Nederland geïmporteerd worden, omdat ze nog net een iets ouder bouwjaar hebben en dus onder een gunstiger bijtellingsregime vallen?1
Ik heb kennis genomen van het betreffende artikel. Het vaststellen van het van toepassing zijnde bijtellingspercentage voor een voor privédoeleinden ter beschikking gestelde auto van de zaak gebeurt aan de hand van de datum eerste toelating (DET). De DET is de datum waarop het voertuig (waar ook ter wereld) voor het eerst op de weg is toegelaten. De DET geldt zowel voor het van toepassing zijnde algemene bijtellingspercentage2 als voor de milieu gerelateerde korting hierop.
Dat betekent bijvoorbeeld dat voor een auto die in 2019 in Nederland wordt geïmporteerd maar die vóór 2017 in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten na de invoer valt onder het algemene bijtellingspercentage van 25% en niet het bijtellingspercentage van 22% dat geldt voor auto’s die na 1 januari 2017 voor het eerst op de weg zijn toegelaten. Dat betekent ook dat het algemene bijtellingspercentage van hetzij 25%, hetzij 22% het uitgangspunt is voor de te verlenen milieu gerelateerde korting voor emissievrije auto’s.
Zoals gezegd wordt ook de milieu gerelateerde korting op de bijtelling voor emissievrije auto’s gebaseerd op de datum waarop het voertuig in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten. Voor een emissievrije auto die in 2018 in het buitenland voor het eerst op de weg is toegelaten geldt na de invoer in Nederland in bijvoorbeeld 2020 de korting op de bijtelling die in 2018 voor dat voertuig van toepassing was. Deze korting blijft van toepassing gedurende 60 maanden na de maand waarin die auto voor het eerst op de weg is toegelaten.
Daarmee geldt voor een emissievrije auto die in (stel) 2018 voor het eerst op de weg is toegelaten altijd dezelfde korting op de bijtelling, ongeacht of de eerste toelating heeft plaatsgevonden in Nederland of in het buitenland. Voor een Nederlandse emissievrije auto en een geïmporteerde emissievrije auto met dezelfde DET, geldt zodoende dezelfde milieu gerelateerde korting en blijft deze ook voor de zelfde periode van toepassing.
Bent u bekend met het feit dat in andere landen auto’s vaker geregistreerd worden op het moment van eerste import en niet wanneer ze verkocht worden en dat dus de registratie relatief eerder plaatsvindt?
Binnen Europa zijn in Richtlijn 1999/37/EG3 afspraken gemaakt over het registreren (inschrijven) van voertuigen en de vermelding daarvan op het kentekenbewijs. Op het kentekenbewijs dient (onder code B) de datum van eerste inschrijving van het voertuig te worden vermeld.
In Nederland valt de datum van eerste inschrijving op het moment van de tenaamstellingsdatum, met andere woorden de datum dat er een eigenaar/houder wordt vastgelegd. Deze datum krijgt de communautaire code (B) en is als zodanig ook terug te vinden op de kentekencard van het betreffende voertuig. Dit is ook de datum die in Nederland als DET wordt gehanteerd.
Op het moment dat een voertuig wordt geïmporteerd uit een ander land binnen Europa zal de datum onder code B op het buitenlandse kentekenbewijs worden overgenomen van het buitenlandse kentekenbewijs en ook gelden als DET voor bijvoorbeeld de vaststelling van de bijtelling voor dat voertuig.
Of en in welke andere lidstaten de datum van eerste inschrijving op een andere manier wordt gedefinieerd zou nader onderzocht moeten worden.
Ziet u, net als de indieners van deze vragen, de mogelijkheid dat er de komende jaren een bloeiende en fiscaal ongewenste import van jonge tweedehands elektrische auto’s gaat ontstaan, omdat de bijtelling stapsgewijs verhoogd gaat worden?
De vraag in hoeverre de import van emissievrije auto’s zal toenemen is afhankelijk van de vraag en het aanbod op de binnenlandse en buitenlandse automarkt. In dat kader is het van belang dat het voor de eerste (buitenlandse) eigenaar waarschijnlijk niet gunstig is om een emissievrije auto al na (zeer) korte tijd van de hand te doen. Daarbij komt dat het aanbod in de tweedehands markt nog laag is omdat van de totale Europese personenauto vloot nog geen 0,2% elektrisch is.4 Kortom, het gaat naar verwachting om de import van een hele kleine groep tweedehands elektrische auto’s. Bovendien gaat het om een relatief beperkt voordeel: de eigenaren kunnen maximaal 60 maanden vanaf de oorspronkelijke DET profiteren van de korting op de bijtelling. Voor een auto uit (stel) juli 2017 geldt de korting van 2017 nog tot 1 augustus 2022, na import in Nederland in bijvoorbeeld september 2019 dus nog minder dan 3 jaar. Na die periode wordt bepaald wat op dat moment de geldende bijtellingspercentages zijn. De dan geldende percentages worden dan vanaf de eerste dag van de volgende maand van toepassing op het voertuig, een bijtelling die vervolgens elk jaar wordt aangepast naar het dan geldende kortingspercentage. Dit kan het voordeel zelfs doen omslaan in een nadeel. Tot slot merk ik op dat deze relatief beperkte import bijdraagt aan de door het kabinet gewenste emissievrije Nederlandse autovloot.
Ziet u mogelijkheden om het bijtellingspercentage van elektrische auto’s afhankelijk te maken van het moment van eerste gebruik in Nederland (het moment dat ze op een Nederlands kenteken gezet worden)?
Ik zie geen mogelijkheden om bij import van een emissievrije auto het bijtellingspercentage afhankelijk te stellen van het moment dat ze in Nederland op kenteken worden gezet. Daarmee zou er een onderscheid ontstaan tussen enerzijds emissievrije auto’s die in Nederland voor het eerst op de weg worden toegelaten en anderzijds emissievrije auto’s die in het buitenland voor de eerste maal op de weg zijn toegelaten. Voor emissievrije auto’s die uit een andere EU-lidstaat worden geïmporteerd, zou een dergelijk afwijkend regime worden beschouwd als een belemmering voor het vrije verkeer van goederen en daarom in strijd zijn met het EU-recht.
Ziet u andere mogelijkheden om dit probleem te tackelen? Bent u bereid stappen te ondernemen in het komende Belastingplan?
Zie antwoord vraag 4.
De kinderopvangtoeslag-affaire en alle aspecten daarvan |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u oordeel Kamer gaf op twee moties, die constateerden dat dat deze moties met algemene stemmen zijn aangenomen en dat dus nu vaststaat dat de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft?
Ik ben op de hoogte van de moties. Ik heb deze moties oordeel Kamer gegeven voor wat betreft de in de moties opgenomen verzoeken aan de regering. De Raad van State heeft geoordeeld dat het stopzetten van kinderopvangtoeslag voordat het onderzoek naar het recht op toeslag was afgerond, niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is.
Eerder heb ik aangegeven dat de beslistermijnen ernstig overschreden zijn en dat door Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) incomplete dossiers zijn aangeleverd. Dit vind ik onzorgvuldig en niet behoorlijk. De Adviescommissie uitvoering toeslagen (hierna: de Adviescommissie) en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Klopt het dat het onrechtmatig handelen van de Belastingdienst ten minste geduurd heeft van 2013/2014 tot en met 2016 en dat dit gebeurd is op een groot aantal Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-dossiers? Zo nee, van wanneer tot wanneer heeft het onrechtmatig handelen geduurd en op welke dossiers heeft dit plaatsgevonden?
In 2016 is de werkwijze van Toeslagen gewijzigd. Vanaf dat moment zijn voorschotten kinderopvangtoeslag niet meer op vergelijkbare wijze stopgezet als in de CAF 11-zaak.
Zoals bekend, onderzoekt de ADR in welke andere toeslaggerelateerde CAF-zaken sprake is geweest van vergelijkbaar handelen als in de CAF 11-zaak. Ik wil niet op de uitkomsten van dit onderzoek vooruitlopen.
Heeft het CAF-team zelf besloten tot deze onrechtmatige handelingen? Is het managementteam van de Belastingdienst waar CAF onder viel betrokken bij deze illegale beslissing? Wanneer is de Directeur-Generaal (DG) Belastingdienst hierover geïnformeerd of bij betrokken? Is de politieke leiding (vooraf) geïnformeerd over deze onrechtmatige aanpak? Wanneer, hoe? Zo nee, waarom niet? Wilt u de onderliggende nota’s openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Wanneer, op welk moment, werd u persoonlijk duidelijk dat hier niet alleen sprake was van onbehoorlijk en onzorgvuldig bestuur, maar van onrechtmatig overheidshandelen? Welke consequenties heeft u daar wanneer aan verbonden? Wilt u dit een precieze tijdlijn beschrijven? Welke actie is door u wanneer ondernomen tegen deze onrechtmatigheid?
Na de uitspraak van de Raad van State in maart 2017 werd duidelijk dat het stopzetten van het voorschot kinderopvangtoeslag voordat het onderzoek naar het recht op toeslag was afgerond, niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. In november van dat jaar heb ik ook gereageerd op het rapport van de Nationale ombudsman («geen powerplay, maar fair play»), waarin ik onder meer heb aangegeven dat de nadruk teveel heeft gelegen op het tegengaan van misbruik en dat daarbij onvoldoende oog is geweest voor burgerperspectief. Ook zijn toen alle lopende beroepszaken nogmaals beoordeeld en getoetst aan de uitspraak van de Raad van State. Daarnaast heb ik toen excuses gemaakt aan ouders die overlast hebben ondervonden van de handelwijze van de Belastingdienst.
In mijn brief van 11 oktober 2018 heb ik maatregelen aangekondigd naar aanleiding van het CAF 11-dossier.3 Ook heb ik in die brief aangegeven dat de behandeling van de bezwaren te lang heeft geduurd en dat ouders niet goed geïnformeerd zijn over het aanleveren van bewijsstukken. Zoals ik eerder heb aangegeven, heb ik de consequenties van deze handelwijze van de Belastingdienst lange tijd onvoldoende onderkend. Eerder heb ik dat een tunnelvisie genoemd. Op 11 juni 2019 heb ik gesproken met diverse getroffen ouders. Ik heb toen onder meer aangekondigd de invordering in de CAF 11-zaak met onmiddellijke ingang op te schorten. Ook heb ik aangekondigd een passende oplossing te zoeken voor alle getroffen ouders. Daarvoor heb ik zoals bekend de Adviescommissie om advies gevraagd.
In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is. De Adviescommissie en de ADR heb ik gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken.
Acht u het acceptabel dat de Belastingdienst onrechtmatig handelt en dat jarenlang?
Ik vind het van belang dat de Belastingdienst handelt volgens geldende wet- en regelgeving.
Indien een rijksdienst jarenlang onrechtmatig handelt jegens waarschijnlijk duizenden burgers, laat u dan onderzoek doen, wie daartoe opdracht gegeven heeft en hoe het foutieve beleid tot stand gekomen is?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Nadat de onderzoeken gereed zijn, zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Wat vindt u van het feit dat de Belastingdienst (en de DG van de Belastingdienst) het wel nodig vond om een grondig onderzoek te doen naar de klokkenluider, die illegaal handelen van de Belastingdienst blootlegde en geen onderzoek te doen naar het jarenlang illegaal handelen van de Belastingdienst, waardoor vele burgers zwaar in de problemen gekomen zijn?
Ik heb de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Verder doe ik geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Vanaf welk moment tot welk moment was er beleid en waren er werkinstructies om de kinderopvangtoeslag stop te zetten? Kunt u dat beleid en die werkinstructies openbaar maken?
In 2016 heeft Toeslagen de werkwijze aangepast. In 2017 heeft de Raad van State geoordeeld dat het stopzetten van kinderopvangtoeslag voordat het onderzoek naar het recht op toeslag was afgerond, niet in overeenstemming is met de systematiek van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.4 In het debat met uw Kamer van 4 juli jl. is aan de orde gekomen dat deze wijze van stopzetten van lopende toeslagvoorschotten in de CAF 11-zaak onrechtmatig is. Zoals bekend onderzoeken de ADR en de Adviescommissie het handelen van Toeslagen. In deze onderzoeken zal ook worden gekeken naar beleid en werkinstructies die betrekking hebben op die stopzetting. Nadat de onderzoeken gereed zijn, zal ik de uitkomsten ervan met uw Kamer delen.
Op hoeveel mensen zijn die werkinstructies en dat beleid – dat illegaal was – bij benadering toegepast?
Zoals bekend, onderzoekt de ADR in welke toeslaggerelateerde CAF-zaken sprake is geweest van vergelijkbaar handelen als in de CAF 11-zaak. Nadat het onderzoek gereed is zal ik dit met uw Kamer delen.
Herinnert u zich uw antwoorden van 11 september 20183 waarin u sprak van collegiale handreikingen en een conceptleidraad voor afhandeling van april 2016 en juni 2016? Zijn er vóór die data ook handreikingen en leidraden? Welke? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Dat herinner ik mij. Ik heb ook aangegeven dat dit interne communicatie op operationeel niveau is. Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Kunt u aangeven wat de status is van een conceptleidraad? Is dat een leidraad die gevolgd wordt bij behandelingen maar die door de concept-status niet bij Wob-procedures en andere uitvragen boven tafel komt?
De conceptstatus wordt in de regel gevolgd door een definitieve leidraad. De conceptstatus is niet bedoeld om te voorkomen dat de leidraad bij Wob-verzoeken en andere uitvragen boven tafel komt. Het bevestigt voor mij vooral dat de informatiehuishouding bij Toeslagen onvoldoende op orde was.
Welke versies van het «Handboek Toeslagen» bestonden er in 2013, 2014, 2015 en 2016? Welke instructies werden hierin opgenomen? Staan hier regels in omtrent het stopzetten van toeslagen?
In 2013 en 2014 zijn de wijzigingen in het Handboek Toeslagen niet via versiebeheer bijgehouden. Over 2015 bestaat één versie van het Handboek Toeslagen, over het jaar 2016 zijn dit er zes. In het Handboek Toeslagen staat een uitleg van de voor Toeslagen relevante wet- en regelgeving, jurisprudentie en processen. In het handboek staan regels omtrent het herzien, niet-continueren en opschorten van toeslagen.
Hoeveel van de CAF-projecten waren aan de kinderopvangtoeslag gerelateerd? Hoeveel gastouderbureaus, vraagouders en gastouders hebben te maken gekregen met maatregelen?
In totaal gaat het om circa 170 toeslaggerelateerde CAF-zaken. Daarbij gaat het niet uitsluitend om kinderopvangtoeslag. Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de onderzoeken van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Hoeveel gastouderbureaus, vraagouders en hoeveel gastouders zijn in de CAF-zaken uiteindelijk veroordeeld voor fraude door de rechter? Kunt u aangeven om wat voor een soort straffen het hier gaat?
Alle relevante informatie over de zaken wordt op dit moment geïnventariseerd ten behoeve van de onderzoeken van de Adviescommissie en de ADR. Nadat deze onderzoeken zijn afgerond zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Zijn alleen in de CAF 11-zaak stukken proactief aan dossiers toegevoegd, nadat de Hoge Raad en de Kamer daarom hadden gevraagd? Of heeft u ook opdracht gegeven om in andere CAF-zaken dossier compleet te maken? Zo ja, wanneer is dat gebeurd en bij hoeveel dossiers zijn extra stukken ingebracht?
In procedures van vraagouders worden de stukken ingebracht volgens de regels die daarvoor gelden. Alle zaken met lopende (hoger) beroep procedures waarin nog geen zitting was geweest zijn ruimhartig doorgenomen op het waar nodig inbrengen van aanvullende stukken. In de zomer 2018 is dit proces in gang gezet. Het is niet vastgelegd bij hoeveel dossiers er extra stukken zijn ingebracht.
Hoeveel dossiers waren incompleet door toedoen van de Belastingdienst?
Er is niet vastgelegd bij hoeveel dossiers er extra stukken zijn ingebracht.
Hoe wordt recht gedaan aan een burger, wiens dossier incompleet was in de bezwaar-en beroepsfase – omdat de Belastingdienst stukken weg hield uit het dossier – en wiens bezwaar en/of beroep is afgewezen?
De vraag suggereert het opzettelijk weghouden van stukken uit dossiers van klanten die bezwaar of beroep hebben aangetekend. Ik heb geen aanwijzingen dat dit is gebeurd. De Adviescommissie onderzoekt dossiers in de CAF 11-zaak en aanverwante zaken en de praktische rechtsbescherming van toeslaggerechtigden in zijn algemeen. Ik wil niet op de uitkomsten van dit onderzoek vooruitlopen.
Bent u bekend met jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waaruit volgt dat de uitkomsten van ondeugdelijk onderzoek kan worden aangemerkt als «verboden vrucht», waarmee de juridische basis van handelen van de staat tegen burgers kan komen te vervallen?
Ik ben bekend met de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake bewijsuitsluiting («verboden vruchten»).6
Welke onderzoeken of disciplinaire maatregelen zijn gevolgd tegen degenen die verantwoordelijk waren voor de onrechtmatige stopzettingen en voor de reeks onrechtmatige en onzorgvuldige handelingen daarna, waaronder burgers niet informeren over hun rechten, hen in bezwaarfases niet informeren over wat van hen werd verlangd, het achterhouden van stukken tegenover rechters et cetera?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Indien u geen onderzoek kunt noemen, hoe kijkt u dan aan dat u wel bereid was in te gaan op het onderzoek tegen de klokkenluider?
Ik verwijs u naar wat hierover is gewisseld in het debat van 4 juli jl. Ik doe verder geen uitspraken over individuen of individuele casussen.
Zijn er naar uw opvatting ambtsdelicten of ambtsovertredingen begaan?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Heeft u onderzocht of er ambtsdelicten of ambtsovertredingen begaan zijn? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Zo ja, wat was de uitkomst van het onderzoek?
Ik hecht eraan uw Kamer een zo volledig mogelijk beeld te geven. Zoals ik ook heb aangegeven in de begeleidende brief bij deze antwoorden, heb ik de Adviescommissie en de ADR gevraagd het handelen van Toeslagen te onderzoeken. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens een onderzoek gestart en is een Wob-verzoek ingediend over een zeer groot aantal documenten. De analyse van alle documenten en informatie is een enorme klus, die noodzakelijk is voor een volledig en juist beeld, zodat ook overgegaan kan worden tot oordeelsvorming. Omdat deze werkzaamheden nog niet zijn afgerond, kan ik uw vraag op dit moment nog niet beantwoorden.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Rotterdam, die een paar dagen na het laatste debat in een CAF-zaak oordeelde dat: «het besluit van de Belastingdienst om de toeslag van de vrouw stop te zetten onrechtmatig is. De Belastingdienst moet niet alleen toeslagen alsnog uitbetalen maar ook schade aan de vrouw vergoeden. Daar het mislopen van de toeslagen zijn bij de vrouw schulden ontstaan en heeft zij langer over haar studie gedaan. De rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst alvast een voorschot op de schadevergoeding moet betalen. Het exacte schadebedrag moet nog worden vastgesteld. Daarnaast heeft de rechtbank beslist dat de vrouw en haar advocaat inzage krijgen in het dossier van de Belastingdienst dat betrekking heeft op het onderzoek naar het door de vrouw ingeschakelde gastouderbureau. De vrouw hoopt hiermee meer duidelijkheid te krijgen over de gang van zaken.»?4
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 jul 2019 in een kinderopvangtoeslagprocedure.8
Bent u bereid dit vonnis gewoon uit te voeren of gaat de Belastingdienst weer in hoger beroep in een poging om documenten geheim te houden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief van 23 augustus 2019 aan uw Kamer over de uitspraak van rechtbank Rotterdam inzake kinderopvangtoeslag.9
Kunt u de documenten van deze zaak niet alleen aan de vrouw en de advocaat ter inzage geven maar deze ook openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ik doe geen uitspraken over individuele gevallen. Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures. Om die reden kan ik uw Kamer de documenten uit een individuele zaak niet doen toekomen.
Kunt u op basis van deze uitspraak onmiddellijk beginnen met het verlenen van een voorschot in deze zaak voor geleden schade en hetzelfde doen in andere zaken, conform de aangenomen motie5 die echt niet vraagt om tot oktober of het advies van de commissie-Donner te wachten?
Toeslagen stelt in deze zaak geen hoger beroep in op het punt van de toegekende vergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn en het voorschot op de vergoeding van nog nader te bepalen schade. Verder acht ik het niet zorgvuldig vooruit te lopen op de Adviescommissie.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fiscus frustreert informatieverzoeken van gedupeerden in toeslagaffaire»?6
Ja.
Bent u bereid, nu de Belastingdienst onrechtmatig gehandeld heeft bij elk van de stopzettingen, bij de gigantische termijnoverschrijdingen en bij het onrechtmatig aanleveren van incomplete dossiers in de bezwaar-en beroepsfase, om het complete onderzoeksdossier van de Belastingdienst en alle achterliggende stukken aan de ouders, de instelling en de Kamer te sturen?
In procedures met vraagouders worden de stukken ingebracht volgens de regels die daarvoor gelden. Alle CAF 11-zaken met lopende (hoger) beroep procedures waarin nog geen zitting was geweest zijn alsnog ruimhartig doorgenomen op het aanvullen van het dossier. Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures en de stukken geven geen extra inzicht in de gang van zaken «in den brede» binnen het CAF 11-project.
Indien het antwoord op de vorige vraag nee is, welke voor de Belastingdienst onwelgevallige informatie probeert u dan nog steeds achter te houden?
Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures en de stukken geven geen extra inzicht in de gang van zaken «in den brede» binnen het CAF 11-project. Daarom stuur ik uw Kamer het onderzoeksdossier niet toe.
Herinnert u zich dat u (en uw ambtsvoorganger) eerdere vragen in algemene termen beantwoord hebben zonder voldoende onderzoek te doen en zonder de gevraagde documenten aan de Kamer te doen toekomen en dat dit een bepaald onvolledig beeld van de zaak gaf, bijvoorbeeld in de antwoorden:
Ik herinner mij de antwoorden van mijn ambtsvoorganger en mijzelf.
Kunt u de volgende documenten – waar eerder om verzocht is – aan de Kamer doen toekomen:
In uw vraag verzoekt u om een omvangrijk aantal specifieke documenten. Een deel van de relevante informatie uit de aangeduide documenten is reeds opgenomen in mijn eerdere brieven over dit onderwerp en in de beantwoording van de vragen die uw Kamer daarover heeft gesteld. Voor de vervolgopdracht aan de EDP-auditors van 2 oktober geldt dat deze onderdeel uit maakte van een Wob-verzoek waar op 13 september 2019 op besloten is en welke ik op dezelfde dag met uw kamer heb gedeeld.
De Adviescommissie en de ADR betrekken deze stukken bij hun onderzoek. Daarnaast maak ik u er op attent dat mijn departement parallel met deze vragen en onderzoeken een omvangrijk Wob-verzoek heeft ontvangen dat ziet op een groot deel van de gevraagde documenten. Met het verzamelen en het beoordelen van die documenten is men reeds begonnen. Omdat dit de nodige inspanningen vergt, zal het vermoedelijk nog enige tijd vergen voordat ik de documenten aan uw Kamer kan verstrekken.
Herinnert u zich dat de regering aan de Kamer verklaarde: «De notitie onderscheidt dit soort gevallen van de situatie waarin een bewindspersoon in eerste instantie een document niet verstrekt, zonder daarbij een uitdrukkelijke weigering uit te spreken, of zich te beroepen op het belang van de staat. De Kamer kan in dit niet-verstrekken (eventueel na overleg) berusten. Maar als de Kamer volhardt in haar verzoek, zal de bewindspersoon het document alsnog moeten verstrekken, of definitief moeten weigeren met een beroep op het belang van de staat.»?9
Ja.
Wilt u deze vragen zien als een volharding van mijn eerdere verzoeken en dus per document een van beide handelingen verrichten
Er zijn door mij geen inlichtingen aan uw Kamer geweigerd met een beroep op het belang van de staat. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 31.
Wilt u voor de zaken waarop u een belang doet op het belang van de staat, dit belang toetsen met uw collega’s in het kabinet en aangeven of zij – per document – het beroep op het belang van de staat kunnen dragen? Kunt u aangeven in welke kabinetsvergadering u dit aan de orde gesteld heeft en met welke documenten het kabinet instemt dat het in het belang van de staat is dat zij niet openbaar worden?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 33.
Herinnert u zich uw toezegging uit het algemeen overleg van 4 juli 2019, waarin u beloofde de Kamer te zullen informeren over alle documenten waar de landsadvocaat de beschikking over had bij het opstellen van de Conclusie van Antwoord van juni 2018? Kunt u precies, per document aangeven, over welk stuk de landsadvocaat wel beschikte, welke documenten (nadien) zijn aangetroffen door de EDP-auditoren of bij het nader onderzoek van Toeslagen, en welke documenten de Kamer onthouden zijn?
In het Algemeen Overleg van 4 juli 2019 is onder andere de toezegging gedaan dat ik de Kamer zal informeren over het mogelijke verschil tussen het aantal stukken waar de Landsadvocaat over beschikte en het aantal stukken dat deel uitmaakte van de WOB-procedure in juni 2018. Hierbij doe ik deze toezegging gestand.
In maart 2018 heeft de advocaat van het gastouderbureau in het kader van de civiele schadevergoedingsprocedure tegen Toeslagen (de Staat) onder meer verzocht om informatie over CAF-11. Daarbij heeft de advocaat opgemerkt dat dit verzoek te beschouwen was als een Wob-verzoek. Door Toeslagen is nagegaan welke documenten betrekking hadden op het verzoek. Dit heeft toen geleid tot zes documenten, zoals vermeld in de inventarislijst van het primaire Wob-besluit van 12 juni 2018. De advocaat van het gastouderbureau beschikte al over het document «Rapport Vpb bij het GOB», daarom is dat document niet meegenomen in de primaire Wob-beslissing. Tijdens de bezwaarfase naar aanleiding van het Wob-besluit van 12 juni 2018 zijn ook tien documenten aan de Tweede Kamer ter vertrouwelijke inzage verstrekt; bij de beslissing op bezwaar zijn in de inventarislijst deze documenten ook opgenomen. Onder deze documenten bevond zich ook het document «Rapport Vpb bij het GOB».
Voor het overige verwijs ik naar mijn beantwoording van de vragen 19 tot en met 22 van de vaste commissie voor Financiën van 28 juni jl.15
Herinnert u zich uw toezegging dat documenten «ruimhartig» zouden worden ingebracht in procedures en dat de landsadvocaat aan de zijde van burgers zou gaan staan? Kunt u in dit licht (per document) toelichten waarom de 14 door u genoemde documenten in de brief van 20 november niet zijn ingebracht in individuele procedures?
In mijn antwoord van 28 juni op vraag 24 van de vaste commissie voor Financiën heb ik het volgende geantwoord: «Aan de Landsadvocaat is een aantal door de EDP-auditors gevonden stukken verstrekt die mogelijk relevant zouden kunnen zijn voor een lopende beroepsprocedure. Het gaat daarbij om stukken die steeds betrekking hebben op een specifieke procedure. Aan de Landsadvocaat is gevraagd om ook deze stukken tegen de achtergrond van de betreffende lopende procedure te beoordelen. Uw Kamer is geen partij in de lopende procedures en de stukken geven geen extra inzicht in de gang van zaken «in den brede» binnen het CAF 11-project. Om die reden doe ik uw Kamer de afschriften van de aan de Landsadvocaat verstrekte stukken niet toekomen.»
In aanvulling daarop merk ik in algemene zin op dat de Landsadvocaat de veertien stukken in oktober 2018 heeft beoordeeld en dat de uitkomst daarvan was dat de stukken niet aan de betreffende dossiers toegevoegd behoefde te worden omdat ze ofwel reeds deel uitmaakten van het dossier dat was overgelegd of omdat ze op dat moment niet als op de zaak betrekking hebbende stukken kwalificeerden omdat de stukken niet relevant waren in het licht van de geschilpunten zoals die op dat moment bestonden.
Worden de documenten die de grondslag vormden voor de onrechtmatige stopzetting van toeslagen in CAF-11 door de landsadvocaat proactief ingebracht in alle procedures van vraagouders, gastouders en gastouderbureau, zodat zij hiertegen verweer kunnen voeren? Zo nee, waarom niet? Wilt u de landsadvocaat hiertoe alsnog opdracht geven?
In de procedures van vraagouders worden in elke individuele procedure de op die zaak betrekking de hebbende stukken ingebracht. In de zaak van het gastouderbureau zijn conform de regels van het civiele recht de benodigde producties ingediend. Procedures van gastouders zijn mij niet bekend.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat ook in de overige 170 CAF-zaken de onderliggende onderzoekinformatie en bijbehorende documenten op grond van art 8:42 Algemene wet bestuursrecht (Awb) actief worden overlegd? Zo nee, waarom overtreedt u dan artikel 8:42 van de Awb?
In alle procedures worden de stukken ingebracht volgens de regels die daarvoor gelden. Alle zaken met lopende (hoger) beroep procedures waarin nog geen zitting is geweest worden door Toeslagen ruimhartig doorgenomen op het waar nodig aanvullen van het dossier.
Krijgen de commissie-Donner en de Auditdienst Rijk (ADR) de beschikking over deze onderliggende documenten en alle documenten over CAF-zaken die bij de Belastingdienst, FIOD, Belastingdienst/Toeslagen en landsadvocaat beschikbaar zijn over CAF-zaken?
Zowel de Adviescommissie als de ADR krijgen de beschikking over alle documenten die zij relevant achten voor hun onderzoeken.
Kunt u deze vragen zeer zorgvuldig en nauwkeuring, een voor een (zonder verwijzingen naar vorige vragen) en binnen vijf weken beantwoorden?
Uw vragen zijn zorgvuldig, één voor één en tezamen met andere Kamervragen over CAF-zaken beantwoord.
Meer dan 100.000 ouders die de komende maanden meer dan 1000 euro kindgebonden budget krijgen nabetaald en mogelijk geen enkele band meer hebben met hun kind(eren) |
|
René Peters (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u aan het parlement gemeld heeft (meer dan 12 weken nadat de vragen gesteld werden) dat in 2019 en 2020
Ja, er zal in totaal ongeveer 420 miljoen euro uitbetaald worden.
Klopt het dat het kindgebonden budget als overweging heeft dat het bedoeld is om gezinnen te ondersteunen in de kosten van kinderen, namelijk: «Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat personen voor wie de kosten van kinderen in verhouding tot hun inkomen een te zware last vormen, een financiële bijdrage in die kosten ontvangen»?1
Ja.
Krijgt alleen de ouder die recht heeft op de nabetaling (de ouder die in het betreffende jaar de kinderbijslag ontving) een beschikking over de nabetaling of krijgt ook de andere ouder die beschikking? En kan de andere ouder dan bezwaar maken tegen uitbetaling?
Alleen de ouder die recht heeft op de nabetaling (dat is volgens artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget de ouder wiens recht op kinderbijslag werd uitbetaald conform het gestelde in artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet, zie ook het antwoord op de vragen 5 en 6) ontvangt een beschikking. Als de andere ouder de toeslagpartner is van de ouder die de nabetaling ontvangt, dan kan de andere ouder indien zij een gezamenlijke huishouding hebben bezwaar maken tegen uitbetaling bij de Belastingdienst.
Indien de ouders ondertussen gescheiden zijn, heeft dan de niet-ontvangende ouder recht op de helft van het bedrag? Zo ja, hoe kan hij/zij dat dan opeisen?
De ouder die op grond van het uitbetaalde recht op kinderbijslag in de betreffende periode aanspraak had op het kindgebonden budget, is ook de ouder die het volledige bedrag van de nabetaling van kindgebonden budget over de desbetreffende periode ontvangt. Het kindgebonden budget kan niet gesplitst worden uitbetaald. Dat geldt ook voor deze nabetaling.
Is het mogelijk dat een ouder, die ondertussen uit de ouderlijke macht ontzet is, de nabetaling krijgt? Zo ja, deelt u dan de mening dat het wenselijk is dat het bedrag uitbetaald wordt aan de ouder die niet ontzet is uit de ouderlijke macht?
Ja, beide situaties kunnen voorkomen. Vanaf de introductie is de verstrekking van het kindgebonden budget en zijn voorloper de kindertoeslag gekoppeld aan de uitbetaling van de kinderbijslag. De kinderbijslag is gekoppeld aan een verzekerde ouder, dat houdt in dat een persoon verzekerd is als diegene ingezetene is van Nederland of loonbelasting betaalt (of in het geval van een zelfstandige inkomstenbelasting). Daarmee is de verzekerde ouder in principe rechthebbende voor de kinderbijslag. Om echter dubbele uitbetaling te voorkomen, is in de AKW in artikel 18 bepaald dat het ouderpaar – als sprake is van een gezamenlijke huishouding – één ouder aanwijst wiens recht wordt uitbetaald. Als het kind tot het huishouden behoort van één ouder wordt diens recht uitbetaald. Ook als het kind niet thuis woont, zijn er regels voor de uitbetaling. Het kindgebonden budget wordt (overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget) uitbetaald aan de ouder die in de betreffende periode het recht op de kinderbijslag kreeg uitbetaald. Omdat de uitbetaling van kindgebonden budget ziet op de nabetaling van een recht over een eerdere periode, wordt in lijn met de reguliere werkwijze bezien welke ouder op dat moment recht had op kinderbijslag. Dat is de ouder aan wie het kindgebonden budget wordt nabetaald.
Is het mogelijk dat een ouder, die ondertussen veroordeeld is voor een delict tegen het kind zoals mishandeling of verwaarlozing of een ander misdrijf, de nabetaling krijgt? Zo ja, deelt u dan de mening dat het wenselijk is dat het bedrag uitbetaald wordt aan de ouder die niet veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Indien een ouder overleden is en de kinderen leven met de (nieuwe) partner van de overleden ouder, krijgt dan de overlevende biologisch ouder de nabetaling of de nieuwe partner van de overleden ouder? Is de uitkomst in dit geval rechtvaardig?
In situaties dat de ouder die aanspraak maakt op de nabetaling van het kindgebonden budget is overleden dan zal de nabetaling (zoals gebruikelijk conform de regels die gelden bij erfrecht) uitbetaald worden aan de erven van de overleden ouder.
Hoeveel mensen die nu in het buitenland wonen, hebben recht op nabetaling? Kunt u de top tien van landen geven waar mensen wonen aan wie nabetaald wordt en de aantallen en bedragen waarom het gaat?
Polen
5.000
15,2 mln
Bondsrepubliek Duitsland
1.500
6,6 mln
België
1.500
6,9 mln
Verenigd Koninkrijk
300
0,7 mln
Turkije
300
0,3 mln
Spanje
300
0,8 mln
Curaçao
200
0,3 mln
Roemenië
200
0,5 mln
Verenigde Staten van Amerika
200
0,3 mln
Frankrijk
150
0,4 mln
Aantallen (en bedragen) afgerond op honderdtallen, omdat het een raming betreft. Zie voor de factoren die spelen bij deze raming ook het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de anti-cumulatiebepaling (met buitenlandse kindregelingen) wordt nageleefd?
Anticumulatie gaat over het voorkomen van meervoudige rechten voor hetzelfde kind uit verschillende landen en via al of niet verschillende rechthebbenden. Over de werkwijze voor de gevallen waarin sprake is van anticumulatie tussen Nederlandse kindregelingen en kindregelingen in het buitenland, worden nog afspraken gemaakt tussen de Belastingdienst en de SVB. De uitwisseling van informatie over de rechten op gezinsuitkeringen in het buitenland, gezinsuitkeringen in het verleden en de herstelactie kindgebonden budget is complex vanwege de noodzaak om samen te werken tussen de SVB, de Belastingdienst/Toeslagen en de verschillende zusterorganen in het buitenland. Daar bovenop kunnen wettelijk gezien nabetalingen in Nederland tot vorderingen in het buitenland leiden. De praktische aanpak zal in overleg met de uitvoerders Belastingdienst/Toeslagen en de SVB bepaald worden.
Er kan geen beslag gelegd worden op het kindgebonden budget; kan er ook geen beslag gelegd worden op een nabetaling van het kindgebonden budget?
Het beslagverbod geldt ook voor nabetalingen van het kindgebonden budget.
Wat gebeurt er met de nabetaling bij mensen die in de schuldsanering zitten? Komt de nabetaling bij hen ten goede aan de kinderen?
In situaties dat de ouder die de nabetaling ontvangt in de wettelijke schuldsanering zit, geldt de reguliere wet- en regelgeving omtrent schuldsanering. Dat betekent dat de nabetaling in de boedel valt. Bij de berekening van het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) zal met de nabetaling rekening worden gehouden of is al rekening gehouden met het recht op kindgebonden budget. Alle leden van de NVVK, branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, volgen bij een minnelijke schuldregeling ook de methodiek van het VTLB.
Kunt u deze vragen een voor en binnen tien dagen beantwoorden, omdat er nu allerlei voorbereidingen getroffen worden voor de uitbetaling?
Op 11 juli heeft de Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer een uitstelbrief gestuurd. Wel hebben wij deze vragen beantwoord voordat de Belastingdienst/Toeslagen start met uitbetaling in het kader van de hersteloperatie. Deze zal starten op 9 september met de eerste beschikkingen en de eerste uitbetalingen starten eind september.
Gedetineerdenbegeleiding Buitenland |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, juridische bijstand moeten kunnen krijgen vanuit Nederland?
Bij de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland in het kader van consulaire bijstand, gaat het Nederlandse beleid uit van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden om te voorzien in hun verdediging. Dit in combinatie met de plicht van het land van detentie om een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Die uitgangspunten zijn vastgelegd in de «Staat van het Consulaire 2018».
Directe juridische bijstand in een strafzaak in het buitenland vindt zelden vanuit Nederland plaats. In de regel zijn alleen lokale advocaten bevoegd en toegelaten om op te treden voor een rechtbank in het buitenland. Een verdachte kan wel de hulp van een buitenlandse advocaat, die niet voor de rechtbank kan optreden, inroepen voor advisering en ondersteuning op de achtergrond.
Op grond van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland» geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie voor onder meer aanvullende juridische ondersteuning ten behoeve van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Het gaat hier om het verschaffen van algemene juridische ondersteuning ten behoeve van een eerlijke en goede rechtsgang, bijvoorbeeld door aan gedetineerden informatie te verlenen over de lokale rechtsgang in het buitenland, de inzet van een lokale advocaat en verzoeken onder de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (Wots). Aanvullend betekent dat juridische ondersteuning wordt gegeven bovenop hetgeen de eigen lokale advocaat van de gedetineerde doet of over aspecten die niet tot de verdediging en de primaire taak van de lokale advocaat behoren.
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, niet de dupe mogen worden van het feit dat de subsidiesamenwerking tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 juli 2019 is beëindigd?
Op verzoek van Stichting PrisonLAW zelf ontvangt deze organisatie sinds 1 juli 2019 geen subsidie meer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uw kamer is hierover uitvoerig schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 30 010, nr. 40, 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650, Kamerstuk 30 010, nr. 41, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1568). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was door de opzegging van de subsidierelatie door Stichting PrisonLAW genoodzaakt per 2019 subsidie te verstrekken aan een andere organisatie voor het verlenen van aanvullende juridische ondersteuning aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Voor een goede overgang heeft het ministerie in de eerste helft van 2019 zowel de oude als de nieuwe organisatie subsidie verstrekt voor dezelfde activiteit. Het ministerie heeft hierbij het voorstel gevolgd van Stichting PrisonLAW ten aanzien van onder meer de afbouw en overdracht.
Klopt het dat DutchAdvocates in 2019 530.000 euro subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt om Nederlandse gedetineerden in het buitenland juridisch te ondersteunen?1 Aan welke eisen moet DutchAdvocates voldoen om een dergelijke subsidie in ontvangst te mogen nemen?
Nee, het aan de Stichting DutchAdvocates voor het jaar 2019 toegekende subsidiebedrag bedraagt € 352.196,36 en niet, zoals de vraag suggereert, € 530.000. Het bedrag van € 352.196,36 komt grotendeels overeen met het subsidiebedrag van € 325.000 dat Stichting PrisonLAW in 2017 en 2018 voor dezelfde activiteit en een zelfde periode ontving, waarbij het subsidiebedrag aan de Stichting DutchAdvocates voor 2019 is vermeerderd met een eenmalig bedrag aan investerings- en oprichtingskosten.
De eisen voor de subsidieontvanger staan vermeld in het subsidiekader en de subsidiebeschikking. De algemene eisen vloeien voort uit het subsidiekader, zoals gepubliceerd in de Staatscourant, en de subsidiekavel en zijn gelijk voor alle subsidieontvangende organisaties onder een gelijke kavel.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie er verleend is en aan wie voor gedetineerdenbegeleiding in 2016, 2017, 2018 en 2019 en hoeveel er de komende jaren verleend zal worden en aan wie in elk van die jaren?
De Kamer is bij eerdere gelegenheden verscheidene malen geinformeerd over de omvang en ontvangers van subsidieverlening. Hieronder volgt voor de gevraagde jaren een gedetailleerd overzicht.
In de periode 1 april 2015 – 31 december 2016 werden ten behoeve van de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland navolgende subsidies toegekend:
Onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Stcrt. nr. 42301 van 11 augustus 2016; nr. 44085 van 2 augustus 2017 en nr. 214 van 3 januari 2019) zijn vanaf 2017 navolgende subsidies toegekend:
Naast hogergenoemde subsidies is aan de Stichting Epafras voor de periode 1 april 2015 tot en met 31 december 2017 een subsidie toegekend ter hoogte van € 476.875 voor de financiering van vaste kosten en voor investeringen voor een aanpassing naar een nieuwe organisatorische vorm die moest passen in de Nederlandse vorm van gedetineerdenbegeleiding per 2015.
De inschrijving onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» moet nog worden geopend; er zijn per 2020 derhalve nog geen subsidies toegekend.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig zaken van Nederlandse gedetineerden in het buitenland weigert? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Stichting DutchAdvocates hanteert een ruim en transparant acceptatiebeleid. DutchAdvocates vraagt geen eigen financiële bijdrage van gedetineerden en sluit geen landen en gedetineerden op voorhand uit. De subsidierelatie vereist dat de subsidieontvanger zelfstandig en onafhankelijk is in het beoordelen en aannemen van individuele zaken. Zo kan DutchAdvocates in voorkomende gevallen van oordeel zijn dat aanvullende ondersteuning door DutchAdvocates geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de gedetineerde al een (andere) Nederlandse advocaat heeft.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig ex-cliënten van PrisonLaw terugverwijst naar PrisonLaw omdat DutchAdvocates hun zaken niet in behandeling wil nemen? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Op voorstel van Stichting PrisonLAW golden afspraken over de overdracht van actieve individuele zaken. Stichting PrisonLAW gaf in 2018 in haar afbouwvoorstel aan in de laatste weken voor beëindiging van de subsidierelatie op 1 juli 2019 alleen de zaken te zullen behandelen die PrisonLAW voortzet, dat de overige zaken zullen zijn afgesloten en dat de dossiers worden gefinaliseerd voor mogelijke overdracht of archivering bij PrisonLAW.
Stichting DutchAdvocates was beschikbaar voor overdracht vanaf 1 januari 2019 en kon zaken van Stichting PrisonLAW op haar verzoek overnemen als PrisonLAW het schriftelijke dossier overdroeg voorzien van onder meer een machtiging van de gedetineerde, de relevante correspondentie en een overdrachtsnotitie. Dit komt overeen met de gangbare praktijk bij overdracht van zaken in de reguliere advocatuur. In enkele dossiers was de aangeboden informatie te summier voor een verantwoorde overname.
Indien DutchAdvocates terugverwijst, bent u dan bereid om deze gedetineerden de mogelijkheid te geven ondersteund te blijven door PrisonLaw en wel tegen het tarief dat DutchAdvocates betaald krijgt?
Gedetineerden zijn vrij in hun eventuele keus om juridische bijstand te willen blijven ontvangen van Stichting PrisonLAW. Op eigen verzoek ontvangt Stichting PrisonLAW hiervoor sinds 1 juli 2019 echter geen subsidie meer van de rijksoverheid. Sinds 1 januari 2019 kunnen Nederlandse gedetineerden in het buitenland voor aanvullende juridische ondersteuning, die wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, terecht bij Stichting DutchAdvocates.
Indien de beweringen kloppen dat de nieuwe subsidiepartner (DutchAdvocates) consequent zaken afwijst en terugstuurt naar PrisonLaw, hoe valt dit te rijmen met uw standpunt dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland recht hebben op gepaste en kwalitatief goede juridische bijstand?2
Zie mijn antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 6.
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken cliënten van PrisonLaw onder druk zetten om over te stappen naar DutchAdvocates? Welke verklaring heeft u hiervoor? Bent u het eens dat dit in strijd is met het gedragsrecht en het recht op een vrije keuze van advocaat?
De keuze van Nederlandse gedetineerden in het buitenland om aanvullende juridische ondersteuning uit Nederland in te roepen van Stichting PrisonLAW, Stichting DutchAdvocates of welke advocaat dan ook, is volledig vrij. Uiteraard, en op aansporing van de Kamer, informeert het Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse gedetineerden in het buitenland, geheel vrijblijvend en transparant, over de aanvullende juridische ondersteuning die mogelijk wordt gemaakt door de subsidie van de Nederlandse rijksoverheid.
Hoe bent u van plan deze misstanden op te lossen en de juridische bijstand aan de in het buitenland gedetineerde Nederlanders op korte termijn te verbeteren?
Op basis van hetgeen ik uw Kamer hierboven heb meegedeeld, ben ik van mening dat er geen misstanden zijn.
Op welke datum wordt de subsidietender voor 2020 openbaar gemaakt?
De publicatie in de Staatscourant van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» staat gepland op 18 juli 2019.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De CAF 11-zaak |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat pas nadat de Kamer en u de echte documenten van de CAF 11-zaak onder ogen kregen, duidelijk werd hoe ongelooflijk de Belastingdienst ouders in deze zaak in de steek gelaten heeft?
Mede in voorbereiding op de adviescommissie uitvoering toeslagen heb ik Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen) gevraagd dieper onderzoek te doen naar het stopzetten van de kinderopvangtoeslag van deze groep ouders. Uit dit diepere onderzoek is informatie naar voren gekomen, waardoor ik tot de overtuiging ben gekomen dat er een te grote focus lag op het bestrijden van misbruik, dat de wetgeving deels te rigide is, er op sommige punten sprake was van een trage en onzorgvuldige uitvoering door Toeslagen en er in het gehele proces te weinig oog was voor de menselijke maat. Hiervoor verwijs ik u ook naar mijn brief van 11 juni jl.1
Wanneer en naar aanleiding waarvan heeft u een eigen diepgravende analyse laten uitvoeren? Kunt u het resultaat hiervan aan de Kamer doen toekomen?1
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 1.
Herinnert u zich dat in de casusbeschrijving Hawaii versie 0.9 (waarop het hele onderzoek en de stopzetting later gebaseerd zouden worden) gesteld is dat de signalen uit 2013 kwamen, terwijl na heel lang doorvragen van de Kamer en journalisten duidelijk werd dat de signalen uit 2011 kwamen en in 2013 al helemaal opgelost waren?
Het is correct dat mede naar aanleiding van Kamervragen deze omissie aan het licht is gekomen. Ik heb echter in de brief van 28 juni jl. aangegeven dat er naast de GGD-documenten uit 2011 ook een GGD-signaal uit 2013 als relevant kwalificeert.3 Deze e-mail is, samen met het GGD-bevindingenverslag en de twee e-mails uit 2011, mede aanleiding geweest voor het starten van de CAF 11-zaak.
Kunt u aangeven van welke datum de twee interne versies 0.1 en 0.2 van de casusbeschrijving zijn? Wanneer zijn deze stukken aangemaakt?
Beide versies van de casusbeschrijving zijn aangemaakt op dezelfde dag, te weten 7 oktober 2013.
Staan in de twee interne versies de signalen uit 2011 benoemd? Zo ja, met welk jaartal?
In de interne versies staat een signaal uit 2011 benoemd. Het document bevat echter een aantal inconsistenties, waaronder dat er abusievelijk 2013 in plaats van 2011 wordt vermeld met betrekking tot een signaal uit 2011.
Kunt u de twee interne versies aan de Kamer doen toekomen?
Het is staand beleid van het kabinet om documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad geen onderwerp van politiek debat te maken.
Kunt u aangeven waarom de kinderopvangtoeslag van meer dan 300 gezinnen is stopgezet op basis van 16 actualiteitsbezoeken bij gastouders, terwijl u nu plompverloren toegeeft: «er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders»?2
Mijn ambtsvoorganger heeft in mei 2013 een reeks aan maatregelen aangekondigd om toeslagfraude te bestrijden.5 Een van de maatregelen betrof bijvoorbeeld de introductie van risicoprofielen, waarmee aanvragen met een mogelijk verhoogd frauderisico werden gedetecteerd en extra gecontroleerd. Dit leidde ertoe dat betrokken aanvragers langer op een voorschot (toeslag) moesten wachten en/of werden uitgenodigd bij de balies van de Belastingdienst. Als een aanvrager zich niet bij de balie meldde gold het adagium «no show, no money». In de Kamerbrief van mei 2013 werd al het spanningsveld benoemd «tussen dienstverlening enerzijds en fraudebestrijding anderzijds.»
De bezoeken bij de gastouders waren gericht op het verzamelen van actuele informatie over de kinderopvang. Van de bevindingen van de actualiteitsbezoeken bij de zestien gastouders is geen algemeen beeld te schetsen, omdat er bij diverse gastouders verschillende constateringen zijn gedaan. De constateringen betreffen bijvoorbeeld gebreken in de administratie, afwezigheid van opvangkinderen en hoge opvanguren. Deze constateringen waren aanleiding om vervolgonderzoek bij het gastouderbureau in te stellen, waarbij urenstaten van de betreffende gastouders zijn opgevraagd. Dit onderzoek gaf aanleiding om het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders te beoordelen. Daartoe is de zaak overgedragen naar de reguliere toezichtsbehandeling bij Toeslagen. Vervolgens is de hele populatie van vraagouders gerelateerd aan het betreffende gastouderbureau gecontroleerd. Daarbij ontbrak het aan een gestructureerd werkproces. Uiteindelijk gaf het totaal van de constateringen onvoldoende aanleiding om een fraudeonderzoek te starten bij het gastouderbureau. Het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders kon op basis van de beoordeling niet in alle gevallen worden vastgesteld.
Sinds wanneer weet u dat er bij de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude en misbruik is vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders?
De Belastingdienst heeft in 2015 vastgesteld dat er onvoldoende onderbouwing was voor een strafzaak tegen het betrokken gastouderbureau. Er is naar aanleiding van de actualiteitsbezoeken geen bewijs van fraude of misbruik vastgesteld bij een van de zestien bezochte gastouders. De bevindingen bij de zestien bezochte gastouders gaven wel aanleiding tot onderzoek naar het recht op kinderopvangtoeslag van de vraagouders.
Kunt u de volgende stukken aan de Kamer doen toekomen?
De voorbereidingen van Toeslagen ten behoeve van het onderzoek van de ADR zijn in gang gezet. De onderzoeksopdracht aan de Auditdienst Rijk (ADR) is nagenoeg afgerond. Deze opdracht zal zo spoedig mogelijk aan uw Kamer worden toegezonden. Het is staand beleid van het kabinet om interne documenten niet te verstrekken. Dat geldt dus ook voor de inventarisatielijsten. De stukken uit 2011 hebben geen rol gespeeld in de CAF 11-zaak. De informatie over de actualiteitsbezoeken is op 2 juli jl. in geobjectiveerde vorm met uw Kamer gedeeld.6
Indien het antwoord op de voorgaande vraag nee luidt, beseft u dan dat deze twee documenten (en andere in deze vragen gevraagde documenten) gewoon onder de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vallen en dat u ze dus aan elke burger beschikbaar dient te stellen indien gevraagd?
De Wet openbaarheid van bestuur bevat een reeks verplichte en facultatieve weigeringsgronden die bij verzoeken om openbaarmaking van documenten bepalen of en in hoeverre een document openbaar gemaakt wordt.
Beseft u dat het kabinet zelf van mening is dat het informatierecht van een Kamerlid (artikel 68 van de Grondwet) verder gaat dan de Wob, maar dat u in deze casus stelselmatig documenten niet aan de Kamer verschaft?
In de brief van 25 april 2016 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is een beschouwing gegeven over de verschillen tussen het inlichtingenrecht van het parlement op grond van artikel 68 Grondwet en het regime van de Wet openbaarheid van bestuur, dat ziet op informatie die in documenten is neergelegd.7
Indien u ook maar een document in deze Kamervragen niet wilt verstrekken, wilt u die weigering dan aan het kabinet voorleggen, alwaar u alleen met een beroep op «het belang van de staat» een document kunt weigeren aan een Kamerlid? Kunt u vervolgens aan de Kamer mededelen voor welke documenten (en op welke datum) het kabinet besloten heeft om deze documenten niet aan de Kamer te verschaffen?
In de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 januari 2002 aan uw Kamer is uitgebreid ingegaan op de gang van zaken indien een beroep wordt gedaan op het belang van de staat om bepaalde inlichtingen niet aan het parlement te verstrekken.8 Zoals ik al eerder heb aangegeven, ben ik altijd bereid inlichtingen te verstrekken.
Kunt u aangeven hoe het komt dat de dossiers in CAF 11 zo ongelooflijk incompleet zijn? Waren ze compleet genoeg voor het intrekken van de toeslagen?
Deze vraag ziet op twee verschillende typen dossiers.
Het dossier van de individuele vraagouder bevat informatie om het recht op kinderopvangtoeslag te kunnen vaststellen. Bij de initiële beoordeling in 2014 bleek dat de verstrekte informatie door de vraagouder veelal als incompleet werd beoordeeld. In circa de helft van de gevallen is na het indienen van bezwaar het dossier door de vraagouder voldoende aangevuld, waardoor het recht op kinderopvangtoeslag alsnog kon worden vastgesteld.
Dit staat los van de helaas ongestructureerde informatiehuishouding bij CAF/Toeslagen gedurende deze periode, waardoor het lastig is om ruim vijf jaar na het starten van CAF 11 alle informatie uit het CAF 11-dossier te achterhalen. Daar heb ik uw Kamer eerder over geïnformeerd. Tevens worden momenteel voor de herbeoordeling de dossiers van alle betrokken ouders gestructureerd voorbereid.
Zitten alle verslagen van de actualiteitsbezoeken in de individuele dossiers van de ouders?
De auditors hebben in hun onderzoek naar de documenten enkele verslagen van actualiteitsonderzoeken aangetroffen. Het gaat daarbij om op een individuele zaak betrekking hebbende documenten. Het vaststellen of alle verslagen van actualiteitsbezoeken zijn opgenomen in de individuele dossiers vergt meer tijd dan beschikbaar is voor de beantwoording van deze vraag.
Welke acties gaat u binnen twee weken nemen richting de getroffen ouders (gastouders en vraagouders)? Of bent u van plan weer een half jaar te wachten, terwijl u er zelf kennis van genomen heeft in de individuele gesprekken dat het handelen van de Belastingdienst geleid heeft tot echtscheidingen, baanverlies, schulden en veel meer?
In mijn brief van 11 juni jl. (Kamerstuk 31 066, nr. 490.) heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om de situatie voor de betrokken ouders recht te zetten. Ik heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen, en daarbij de gerechtvaardigde belangen van de toeslaggerechtigden voorop te stellen. Ook heb ik de adviescommissie gevraagd advies uit te brengen over de mogelijkheden voor Toeslagen om binnen de wettelijke kaders en de grenzen van de uitvoerbaarheid – waar nodig – maatwerk te bieden. Meer in het algemeen gaat de adviescommissie bezien hoe ouders anderszins tegemoet kunnen worden gekomen. Gelet op de maatschappelijke urgentie heb ik de adviescommissie gevraagd om zo snel mogelijk, rekening houdend met het zomerreces, met een deeladvies te komen over de vraag welke beleids- en beoordelingsruimte Toeslagen naar het oordeel van de adviescommissie heeft in de verdere afhandeling van de zogenoemde CAF 11-zaken en in aanverwante zaken. Het eindrapport van de adviescommissie wordt eind 2019 verwacht.
Om te voorkomen dat ouders in deze CAF 11-zaak (verder) in problemen zouden komen, heb ik de invordering (inclusief verrekening met lopende toeslagen) van de betreffende terugvorderingen kinderopvangtoeslag opgeschort. Dit in afwachting van de adviezen van de adviescommissie uitvoering toeslagen. Tot die tijd zal geen invorderingsrente in rekening worden gebracht. In aanvulling daarop heb ik met mijn brief van 28 juni jl. die opschorting uitgebreid tot andere toeslag- en/of belastingschulden van de betreffende ouders.
Mijn belangrijkste zorg ligt bij de vraagouders. Met dat perspectief zal de adviescommissie uitvoering toeslagen haar werkzaamheden uitvoeren.
Bent u bereid de klokkenluider onmiddellijk en volledig te rehabiliteren?
Ik doe geen uitspraken over individuen of individuele casussen. Wel ben ik bij de brief van 28 juni jl. ingegaan op de ruimte voor medewerkers van de Belastingdienst om misstanden aan de kaak te stellen. Het is cruciaal dat iedere ambtenaar dit kan doen zonder daarbij op enigerlei wijze te worden benadeeld. Uiteraard is daarbij wel van belang dat vertrouwelijke gegevens van burgers en bedrijven bij de dienst veilig zijn en er zorgvuldig wordt omgegaan met informatie. Mede met dit doel heeft iedere ambtenaar een geheimhoudingsplicht. Verder wil ik een ieder die vermoedens heeft van schendingen of misstanden bij de Belastingdienst oproepen zich te melden bij de daarvoor geëigende plekken binnen de Belastingdienst of bij de onafhankelijke en buiten de Belastingdienst gepositioneerde commissie integriteit via commissieintegriteitbelastingdienst@rijksoverheid.nl.
Ik vind sociale veiligheid in de Belastingdienst van groot belang: mijn ambitie is een open cultuur waarbinnen medewerkers vermoedens van integriteitschendingen en misstanden vrijelijk kunnen melden. Bij de behandeling van casuïstiek worden kaders in de regelgeving gerespecteerd en belangen zorgvuldig gewogen. Daarbij verwijs ik ook naar de eerste voortgangsrapportage over de Belastingdienst, waar ik een vierde pijler «cultuur» wil toevoegen aan het Beheerst Vernieuwen programma.
Heeft u signalen dat er bij andere CAF-projecten zaken zijn misgegaan, zoals het stopzetten (i.p.v. opschorten) van kinderopvangtoeslagen – wat wettelijk niet mag –, het niet op tijd behandelen van bezwaarschriften en het handelen op basis van onvolledige signalen? Zo ja, welke en hoeveel signalen heeft u en wat gaat u daarmee doen?
Tijdens het debat van 21 maart jl. heb ik aan uw Kamer een onderzoek toegezegd naar het handelen van Toeslagen in andere CAF-zaken door de Auditdienst Rijk (ADR). Op dit moment heb ik geen concrete aanwijzingen dat sprake is geweest van onzorgvuldig handelen bij andere CAF-zaken op de wijze zoals dat in CAF-11 is gebeurd. Naar verwachting komt de ADR eind 2019 met de bevindingen. Ik heb aan de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd naar een oordeel in meer algemene zin over het handelen van Toeslagen in andere zaken waarin vermoedens van georganiseerde fraude aan de orde zijn en of de positie van de toeslaggerechtigden hierbij voldoende is gewaarborgd.
Bent u bereid de opdracht aan de commissie-Donner zodanig te veranderen dat de hele periode vanaf 2013 onderzocht wordt? Kunt u de nieuwe onderzoeksopdracht aan de Kamer doen toekomen?
Voor mij staan de betrokken ouders voorop. Ik ben vastberaden dit zo snel als mogelijk recht te zetten en heb de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd mij daarbij te helpen. Daarin staat de commissie niets in de weg.
Bent u van mening dat burgers die door de Belastingdienst benadeeld zijn via een normale weg hun recht konden halen?
Bezwaar en beroep bij een onafhankelijke rechter stond voor iedereen open. De burgers konden dus via de normale weg hun recht halen. Wel is er, zoals ik eerder heb gemeld, in het proces veel misgegaan: termijnen zijn overschreden, niet alle stukken zijn in lopende procedures ingebracht en de vaktechnische lijn met juridische waarborgen ontbrak. Dat wil ik recht te zetten. In algemene zin heb ik voor de toekomst de adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd advies te geven of de praktische rechtsbescherming van burgers in toeslagzaken verbetering behoeft, naar aanleiding van de motie Omtzigt. Aanvullend zal de motie Leijten worden meegenomen in het traject «Maatwerk in Dienstverlening» zoals ook beschreven in de brief van 11 juni jl.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat burgers bewust niet te horen kregen welke bewijsstukken ze moesten insturen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuen of eventuele individuele casussen. Tijdens het Algemeen Overleg Belastingdienst van 19 juni jongstleden heb ik aangekondigd uw Kamer in de nieuwe voortgangsrapportage over de Belastingdienst te informeren over de opvolging van de aanbevelingen van de commissie onderzoek Belastingdienst – commissie Joustra-Borstlap – over met name de cultuur bij de Belastingdienst. Deze brief heeft uw Kamer op 2 juli jl. ontvangen. In deze brief heb ik aangegeven dat ik bij de invulling van de toezegging verder wil kijken dan de aanbevelingen van de commissie. Daarom kies ik voor een brede aanpak van de cultuur binnen de Belastingdienst. Ik laat dit traject uitvoeren door een extern onderzoeksbureau, dat gespecialiseerd moet zijn in cultuurvraagstukken en dat tevens ruime expertise heeft om de benodigde gedragsveranderingen te ondersteunen.
In het verlengde daarvan is het belangrijk dat de Belastingdienst leert van deze casus en zo snel mogelijk en binnen de gehele Belastingdienst zorgt voor een open en veilig werkklimaat. Deze casus laat zien dat de wens om te voldoen aan de maatschappelijke roep om fraudebestrijding samen met strikte regelgeving naar mijn opvatting heeft geleid tot het ontstaan van een «tunnelvisie». Het was een combinatie van beleid en uitvoering, waarbij in het spanningsveld tussen fraudebestrijding en dienstverlening de eerste de overhand heeft gekregen. In dit klimaat is het belangrijk dat fouten op het juiste niveau worden gemeld, nadrukkelijk van die fouten wordt geleerd, dilemma’s worden besproken en moreel leiderschap en rechtstatelijk handelen de mores zijn. En waarbij in de relatie met burgers en bedrijven oog is voor de menselijke maat.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat grote aantallen bezwaarschriften meer dan een jaar zijn blijven liggen?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de datum van de aanleiding verkeerd is weergegeven in de documenten?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat de dossiers volstrekt onvolledig geweest zijn?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Is er een ook maar een Belastingdienstmedewerker op de vingers getikt (of meer) voor het feit dat stukken van burgers zijn achtergehouden tot en met de Hoge Raad?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 20.
Kunt u deze vragen een voor een en zeer zorgvuldig beantwoorden en wel vóór woensdag 3 juli, 12.00 uur, in verband met het algemeen overleg «Stopzetten kinderopvangtoeslag» op donderdag 4 juli 2019?​
Ik heb uw vragen zo zorgvuldig mogelijk beantwoord.
De uitspraak van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing |
|
Helma Lodders (VVD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Hoge Raad over de onterechte en oneerlijke fictieve vermogensrendementsheffing?1
Ja.
Kunt u een reflectie geven op de uitspraak van de Hoge Raad dat een gehanteerd fictief rendement van 4% onterecht was en dat in 2013 en 2014 een rendement van 4% niet haalbaar was zonder dat belastingplichtigen daar (veel) risico voor hoefden te nemen? Wat betekent dit voor de mensen bij wie via box 3 vermogensrendementsheffing wordt geïnd op het spaargeld?
Op vrijdag 14 juni 2019 heeft de Hoge Raad arrest gewezen in de massaalbezwaarprocedure aangaande de box 3 heffing voor de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest dat voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau het eertijds door de wetgever in het forfaitaire stelsel van box 3 voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% niet meer haalbaar was voor belastingplichtigen zonder daar (veel) risico voor te hoeven nemen. Vervolgens oordeelt de Hoge Raad dat de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 EP vormt als het nominaal in box 3 te behalen rendement voor de jaren 2013 en 2014 gemiddeld lager is dan 1,2% (4% van 30%). Voor de gevolgen van een dergelijke schending op stelselniveau kan de Hoge Raad in beginsel geen oplossing bieden. De Belastingdienst zal op de massaalbezwaarschriften een collectieve uitspraak doen over de rechtsvraag die wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen.
Bent u bereid om wetgevende actie te ondernemen, zoals de Hoge Raad eigenlijk van u verlangt, of wacht u een jaar af, waarin de Hoge Raad miljoenen individuele bezwaren gaat toewijzen, voordat u wetgevende actie onderneemt?
De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. In zoverre verlangt de Hoge Raad geen wetgevende actie. Toch realiseert het kabinet zich dat een brede maatschappelijke wens bestaat om de heffing over inkomen uit sparen beter te laten aansluiten bij het werkelijke rendement van een individuele belastingplichtige. In het regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» heeft dit kabinet ook opgenomen dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van het werkelijk rendement zal worden uitgewerkt. Deze brede wens onderschrijf ik en daarom heb ik in de brief «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel»2en in de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement»3 toegezegd om op twee sporen nader onderzoek te doen op het gebied van box 3. Op de langere termijn worden in het bouwstenenonderzoek meer fundamentele beleidsopties uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik in het voorjaar van 2020 naar Uw Kamer te sturen.
Op korte termijn werk ik nader uit of we tegemoet kunnen komen aan belastingplichtigen met spaargeld in box 3. Concreet betekent dit dat ik onderzoek of het spaargeld tegen werkelijk rendement kan worden belast, of tegen een rendement dat daarbij in de buurt komt. De resultaten van dit onderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Hoe wordt de uitspraak meegenomen in het onderzoek naar een vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, wordt er momenteel op twee sporen nader onderzoek gedaan op het gebied van box 3, waarbij beleidsopties worden uitgewerkt voor het belasten van vermogen en vermogensinkomsten. In deze onderzoeken zullen de overwegingen van de Hoge Raad worden meegenomen.
Wat betekent de uitspraak voor de fictieve rendementen na de jaren 2013, 2014, toen de rentes nog lager waren?
De massaalbezwaarprocedure box 3 waarin de Hoge Raad op 14 juni 2019 een arrest heeft gewezen, is van belang voor het stelsel van de box 3-heffing (en het forfaitaire rendement) zoals dat gold voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016.4 De Hoge Raad verbindt in het arrest geen gevolgen aan een mogelijke schending op stelselniveau en laat de aanslagen in stand. Het arrest van de Hoge Raad geeft dan ook geen aanleiding om de aanslagen voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 aan te passen. De Belastingdienst zal het massaal bezwaar voor deze jaren afwijzen met een collectieve uitspraak. Vanaf 2017 is een nieuw stelsel ingevoerd en het arrest van de Hoge Raad is hierop niet van toepassing. Bezwaarschriften tegen aanslagen voor de belastingjaren 2017 en 2018 maken onderdeel uit van aparte massaalbezwaarprocedures.5
Wat betekent de uitspraak voor het fictieve rendement in de jaren na 2017?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is met ingang van 1 januari 2017 de vermogensrendementsheffing in box 3 herzien. Deze herziening was erop gericht om het forfaitaire rendement dichter te laten aansluiten bij het gemiddelde werkelijke rendement. Voor aanslagen over het belastingjaar 2017 en 2018 op basis van het nieuwe stelsel lopen nog aparte massaalbezwaarprocedures waar de Hoge Raad uitspraak over zal doen.
Op welke manier bent u voornemens de bezwaren af te handelen in overeenstemming met de uitspraak van de Hoge Raad?
Zoals in voorgaande antwoorden is aangegeven, zal de Belastingdienst het massaal bezwaar voor de jaren tot en met het belastingjaar 2016 afwijzen met een collectieve uitspraak waarin de aanslagen voor die jaren worden gehandhaafd. De collectieve uitspraak zal worden gepubliceerd in de Staatscourant.
Hoe valt deze uitspraak te implementeren in de eerder genoemde uitgangspunten van uitvoerbaarheid, administratieve lasten, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht2?
In de «Kabinetsreactie box 3 op basis van werkelijk rendement» geef ik aan dat de vermogensrendementsheffing zoveel mogelijk aan de uitgangspunten van uitvoerbaarheid, robuuste en brede heffingsgrondslag, geen hoge administratieve lasten voor burgers, gevoel van rechtvaardigheid en draagkracht moet voldoen. Op basis van de Voortgangsrapportage en het Keuzedocument box 3 komt het kabinet tot de conclusie dat een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement niet kan voldoen aan alle hiervoor genoemde uitgangspunten. Een overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is daarom op korte of middellange termijn alleen denkbaar als er concessies worden gedaan op een of meerdere van de uitgangspunten. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 3 is aangegeven worden momenteel fundamentele beleidsopties uitgewerkt en de mogelijkheden voor het belasten van spaargeld tegen werkelijk rendement onderzocht waarbij deze uitgangspunten wederom aan bod zullen komen. De resultaten van het spaargeldonderzoek stuur ik met Prinsjesdag naar Uw Kamer.
Is nog steeds de verwachting dat het eerste (versnelde) deelonderzoek naar opties om specifiek belastingplichtigen met vooral of uitsluitend spaargeld tegemoet te komen op Prinsjesdag naar de Kamer wordt gestuurd3? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u de vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De btw plicht voor toezichthouders in het licht van een recente uitspraak van het Europees Hof |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 13 juni 2019 over de btw-plicht voor toezichthouders?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van het arrest die luidt: «De artikelen 9 en 10 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat een lid van de raad van commissarissen van een stichting, zoals verzoeker in het hoofdgeding – die wat de uitoefening van zijn werkzaamheden als lid van die raad betreft weliswaar op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt is ten aanzien van het bestuursorgaan of de raad van commissarissen van die stichting, doch noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt, maar handelt voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad, en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt, aangezien hij een vaste vergoeding ontvangt die niet afhankelijk is van zijn deelname aan vergaderingen of van zijn feitelijk gewerkte uren –, niet zelfstandig een economische activiteit verricht»?
Ja.
Kunt u aangeven welke toezichthouders in Nederland dus niet btw-plichtig zijn en kunt u dit in een beleidsbesluit vastleggen?
De vaststelling van de belastingplicht voor de btw is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. De beoordeling hiervan is voorbehouden aan de inspecteur. Bij die beoordeling zal de inspecteur rekening houden met het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO).Echter, het arrest biedt naar mijn mening onvoldoende duidelijkheid om een algemene, voor iedere toezichthouder geldende, beleidslijn in een beleidsbesluit vast te leggen.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de Hoge Raad binnenkort arrest wijst in een zaak over de btw-belastbaarheid van vacatiegelden.2 Na het wijzen van dit arrest zal ik opnieuw bezien of het mogelijk is om de btw-plicht van toezichthouders te verduidelijken in een beleidsbesluit.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met een 'Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige», waarin de Belastingdienst in het verleden aangegeven heeft dat iemand btw-plichtige is en dat volgens EU-recht toch niet blijkt te zijn? Wordt die met terugwerkende kracht ingetrokken of hersteld?
Aan de «Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige» ligt een beoordeling van feiten en omstandigheden ten grondslag op het moment van afgifte. Deze beoordeling maakt de inspecteur op grond van het op dat moment geldende toetsingskader. De verklaringen vervallen wanneer niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van dat kader; hetzij doordat het feitencomplex verandert, hetzij doordat dit toetsingskader zelf verandert. De verklaringen worden niet met terugwerkende kracht ingetrokken of anderszins aangepast.
Klopt het dat het arrest de facto terugwerkende kracht heeft omdat het een uitleg van EU-recht geeft die ook voor de uitspraak van toepassing was?
Als de werking van een arrest niet door het Hof van Justitie zelf wordt beperkt in de tijd, heeft het arrest een werking ex tunc3. Dit betekent dat de uitleg van het Hof van Justitie terugwerkt tot het moment waarop de in het arrest beoordeelde artikel van de btw-richtlijn in werking is getreden. De terugwerkende kracht geldt echter niet voor onherroepelijk vaststaande beschikkingen, zoals teruggaafbeschikkingen of (naheffings-)aanslagen omzetbelasting.
Wat moeten mensen doen die sinds 2012 btw in rekening gebracht hebben en nu niet btw-plichtig blijken te zijn onder Europees recht?
Toezichthouders die twijfelen of zij na het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO) nog belastingplichtig zijn voor de btw, kunnen deze vraag voorleggen aan hun btw-inspecteur. Voor de voldoening op aangifte van btw over tijdvakken die in het verleden liggen geldt het volgende. Als de toezichthouder niet tijdig bezwaar maakt of heeft gemaakt tegen de voldoening van btw op aangifte, staan deze tijdvakken onherroepelijk vast en bestaat naar aanleiding van het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18 (IO) geen recht op ambtshalve teruggaaf van btw. Dit volgt uit de punten 8 en 12 tot en met 14 van paragraaf 23 van het besluit van 9 mei 2017 nr. 2017–1209 (Besluit Fiscaal Bestuursrecht).
Kunt u aangeven op welke gronden Nederland in 2012 besloten heeft dat het juist uit EU-recht volgde dat er wel een btw-plicht voor toezichthouders was? Kunt u de juridische adviezen en correspondentie met de commissie aan de Kamer doen toekomen?
Commissarissen die niet meer dan vier commissariaten vervulden werden tot 1 januari 2013 niet aangemerkt als btw-ondernemer op grond van een goedkeurend besluit.4 De Europese Commissie was van mening dat Nederland de BTW-richtlijn hiermee niet correct toepaste en startte een formele inbreukprocedure, waarbij de Europese Commissie een ingebrekestelling stuurde, gevolgd door een met redenen omkleed advies. Hierin werd Nederland verzocht om de goedkeuring in te trekken. De Europese Commissie was namelijk van oordeel dat niet slechts op grond van een aantal commissariaten kon worden bepaald of een commissaris voor btw-doeleinden als belastingplichtige moest worden aangemerkt. Dat diende volgens de Europese Commissie per geval te worden bepaald, rekening houdende met alle relevante elementen. Ter voorkoming van een inbreukprocedure voor het Hof van Justitie EU heeft Nederland de goedkeuring per 1 januari 2013 ingetrokken. Het btw-ondernemerschap van commissarissen wordt sindsdien van geval tot geval beoordeeld.
Gevraagd naar de juridische adviezen en correspondentie met de Europese Commissie deel ik u mee dat ik nog onderzoek in hoeverre deze stukken mogen worden verstrekt nu het communicatie van/aan derden betreft. Als blijkt dat deze stukken kunnen worden gedeeld ontvangt uw Kamer die zo spoedig mogelijk van mij.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Herinnert u zich dat er op 30 april Kamervragen aan u zijn voorgelegd over een ouder die tot de Raad van State moest doorprocederen om de kinderopvangtoeslag van 2013 en 2014 te krijgen, en nog lopende zaken van ouders en dat u verzocht werd deze vragen spoedig te beantwoorden, nog voor het eerste gesprek met de ouders?1
Ja, dat herinner ik mij.
Herinnert u zich dat u op 29 mei 2019 aan de Kamer schreef: «Tevens krijgt uw Kamer op dezelfde korte termijn de antwoorden op de vragen van het lid Omtzigt n.a.v. de uitspraak van de Raad van State en de antwoorden op de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Financiën»?
Ja, dat herinner ik mij.
Klopt dat de Belastingdienst deze gesprekken met ouders gevoerd heeft en dat u op dinsdag 11 juni zelf in gesprek gaat? Kunt u dus de genoemde vragen een voor een beantwoorden voor 11 juni 12.00 uur, zoals gevraagd in de Kamervragen die meer dan zes weken geleden zijn ingediend?
Dat klopt. Ik werk ernaar toe dat u vandaag de beantwoording ontvangt op de vragen van lid Omtzigt van 30 april jl. en de beantwoording op de feitelijke vragen van uw Kamer van 29 mei jl.
Begrijpt u dat het van belang is om een antwoord op vraag 14 (mogen de ouders iemand meenemen die hen kan bijstaan?) te verkrijgen voordat het gesprek plaatsvindt?
Dat begrijp ik. Ouders zijn uiteraard volledig welkom om iemand mee te nemen naar het gesprek. Dat gold voor de ouderbijeenkomsten met de directeur Toeslagen en ook het met het gesprek met mij vandaag en de individuele gesprekken waar een aantal ouders om heeft verzocht.
Kunt u de gespreksverslagen van de gesprekken aan de Kamer doen toekomen zoals u heeft toegezegd tijdens het plenaire debat van 21 maart 2019 («Die gesprekken kunnen we prima doen. Ik zal daarna de Kamer vertellen hoe dat ging»)?
Gezien het persoonlijke karakter van de gesprekken vind ik het niet gepast om de woordelijke notities met uw Kamer te delen. Wel zal ik de strekking en uitkomsten van de gesprekken aan uw Kamer doen toekomen. Ik zal dit doen door middel van een samenvattend verslag dat u voor het debat over dit onderwerp ontvangt.
Welke conclusies heeft u getrokken uit de gesprekken met de ouders?
Ik ga vandaag zelf met de ouders in gesprek. Van de directeur Toeslagen begrijp ik dat de gesprekken met haar zeer open en emotioneel waren. Ouders hebben hun teleurstelling en boosheid gedeeld en gaven daarbij aan dat hun vertrouwen in de Belastingdienst is geschonden. Dat raakt mij zeer.
Klopt het dat de Belastingdienst nu ouders uitnodigt voor individuele gesprekken om problemen op te lossen?
De ouders die tijdens de bijeenkomsten hebben verzocht om een individueel gesprek, hebben een uitnodiging gekregen of zullen die op korte termijn ontvangen. De directeur Toeslagen heeft tijdens de ouderbijeenkomsten aangegeven dat in die gesprekken uitleg kan worden gegeven over hun persoonlijke situatie en dat niet zal worden gesproken over specifieke oplossingen in individuele zaken. Morgen vinden de eerste individuele gesprekken met ouders plaats. Tijdens deze gesprekken krijgen ouders in ieder geval inzage in documenten die inzicht geven in de situatie. Van specifieke documenten kunnen ouders een kopie maken en deze meenemen. Daar waar nodig zullen documenten worden nagezonden. Het staat ouders uiteraard vrij om zich te laten bijstaan door hun gemachtigde of een naaste. De betrokken ouders zijn hierover bericht per e-mail van 7 juni jl.
Voor de onderdelen c en d heb ik de Adviescommissie uitvoering toeslagen gevraagd om hiervoor een advies uit te brengen, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van toeslaggerechtigden.
Kunt u ervoor zorgen dat, indien deze gesprekken gepland worden, die op een nette manier plaatsvinden en dat:
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat individuele gesprekken plaatsvinden?
Gezien de gelijke strekking van de vragen 7 en 8 heb ik deze gezamenlijk beantwoord. Verder zijn alle vragen voorafgaand aan de gesprekken met de ouders apart beantwoord.
Teveel betaalde belasting en Zvw-premie door oud-gevangenispersoneel, dat met SBF-verlof gegaan is |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de teveel betaalde belasting over de Substantieel Bezwarende Functie (SBF)-verlofuitkering door oud-gevangenispersoneel?1
Ja.
Is het u bekend, dat sinds 1 januari 2013 de Wet op de loonbelasting 1964 artikel 22a, lid 3, sub a als volgt luidt:«Met loon uit tegenwoordige arbeid wordt gelijkgesteld: loon genoten wegens tijdelijke inactiviteit als bedoeld in artikel 628 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede hetgeen door de werknemer met een publiekrechtelijke dienstbetrekking wordt genoten op grond van naar aard en strekking overeenkomstige regelingen, voor een tijdvak van maximaal 104 weken»?
Ja.
Kunt u aangeven of deze maximaal 104 weken gaan over de eerste 104 weken na de ingangsdatum van het SBF-verlof of de eerste 104 weken na ingang van deze wetswijziging? Kunt u aangeven waar dat staat of hoe dat uit de wetgevingsgeschiedenis volgt?
Het tijdvak van maximaal 104 weken vangt aan bij de ingangsdatum van het SBF-verlof. Dit volgt uit de wet in combinatie met de wetsgeschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2010/11, 32 131, nr. 3, p. 34–35) staat:
«Hiermee komt een einde aan een vorm van discoördinatie in het loonbegrip die ontstaat bij langdurige loondoorbetaling tijdens non actiefstelling, meestal vanwege een arbeidsconflict. Doordat de loondoorbetaling niet meer staat tegenover de verplichting tot het verrichten van arbeid is sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking. Daardoor zou de werknemer geen recht hebben op arbeidsgerelateerde heffingskortingen, hetgeen met deze wijziging wordt voorkomen.
Door de periode af te bakenen tot ten hoogste 104 weken wordt een duidelijke begrenzing gegeven voor de uitvoering. Voor het maximum van twee jaar is aansluiting gezocht bij andere vormen van loondoorbetaling tijdens perioden waarin niet wordt gewerkt, zoals uitkeringen wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid (ziekte). Verwacht mag worden dat de aanleiding voor de non actiefstelling binnen een dergelijke termijn weggenomen is, of het dienstverband definitief is verbroken.
De verplichte loondoorbetaling blijft in de periode van twee jaar aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. Gedurende maximaal twee jaar, of zoveel eerder als de dienstbetrekking wordt verbroken, behoudt de werknemer zijn arbeidsgerelateerde heffingskortingen en rechten op grond van de werknemersverzekeringen. Na de periode van twee jaar hoeven geen premies werknemersverzekeringen meer te worden betaald. Met deze, meer technisch gerichte, aanpassing verdwijnt een vorm van discoördinatie in het loonbegrip.»
Tot aan de wetswijziging met ingang van 1 januari 2013 heeft de werkgever op de SBF-verlofuitkeringen terecht de groene loonheffingstabel toegepast omdat de uitkering kwalificeert als een langdurige doorbetaling van loon zonder de verplichting tot het verrichten van arbeid. Belanghebbenden die in de loop van 2011 of 2012 met SBF-verlof zijn gegaan profiteren van de wettelijke uniformering op dit punt indien zij na 2012 nog loon ontvingen over SBF-verlof tijdens de eerdergenoemde termijn van 104 weken.
Deelt u de mening dat in dit wetsartikel nergens staat dat het om de eerste 104 weken dient te gaan en dat dus de ruimere toepassing de juiste is? Zo nee, waar staat dit dan wel volgens u? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs naar mijn hiervoor bij vraag 3 gegeven antwoord.
Kunt u aangeven welke overleggen er tussen het Ministerie van Veiligheid en Justitie/Justitie en Veiligheid en de Belastingdienst allemaal zijn geweest over de toepassing van dit artikel voor mensen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) die al met SBF-verlof waren?
Eerst na diverse vragen en opmerkingen van medewerkers in overheidsdienst met SBF/FLO-functies in 2016 is het overleg met de Belastingdienst opgestart. In de periode eind 2016 tot eind 2018 heeft DJI aan een viertal overleggen met de inspecteur van de Belastingdienst deelgenomen over de uitleg van het desbetreffende wetsartikel en de tabeltoepassing voor de loonheffing met ingang van 1 januari 2013. DJI en andere overheidswerkgevers met SBF/FLO-functies en de Belastingdienst hebben, ondanks intensief overleg, geen overeenstemming bereikt over de juridische duiding van de kwestie. Om echter langdurige juridische procedures, en hierdoor blijvende onzekerheid voor medewerkers, te voorkomen is gekozen voor het opstellen van een vaststellingsovereenkomst. Deze is uiteindelijk eind 2018 met spoed tot stand gekomen omdat het fiscale jaar 2013 eind 2018 wordt afgesloten. In de vaststellingsovereenkomst is geregeld hoe, ondanks het slepende verschil van mening, invulling gegeven wordt aan de uitwerking van de wetswijziging voor de mensen die op de datum van 1 januari 2013 reeds een SBF-verlofuitkering genoten. Dienaangaande is in onderdeel 3.5 van de vaststellingsovereenkomst het volgende opgenomen:
«3.5 Voor op 1 januari 2013 reeds lopende SBF-/FLO-uitkeringen is op die datum inmiddels een deel van het tijdvak van 104 weken verstreken (onder toepassing van de groene tabel conform de voorheen geldende regelgeving).
De correctie genoemd onder onderdeel 3.4 beperkt zich tot het per 1 januari 2013 resterende deel van het tijdvak van 104 weken.».
Daarmee is vastgelegd dat op het per 1 januari 2013 resterende deel van het tijdvak van 104 weken de witte tabel wordt toegepast.
Als de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 met zich meebrengt dat (vanaf 1 januari 2013) voor een periode van maximaal 104 weken loon dat wordt genoten wegens inactiviteit als loon uit tegenwoordige dienstbetrekking wordt aangemerkt, waarom wordt er dan in de uitwerking voor gekozen om slechts de eerste 104 weken te compenseren waardoor mensen die bijvoorbeeld in 2010 met SBF-verlof zijn gegaan in het geheel niet gecompenseerd worden voor de teveel betaalde belasting en premie?
Allereerst verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor tijdvakken vanaf 1 januari 2013 hebben betrokkenen recht op de arbeidskorting tot maximaal 104 weken na aanvang van de tijdelijke inactiviteit. Voor de SBF-uitkeringen waarbij de werkgever toch ook na 1 januari 2013 de groene tabel heeft toegepast terwijl volgens de Belastingdienst wel recht bestond op de arbeidskorting heeft de inspecteur de werkgever erop gewezen dat dit niet juist is geweest. In zoverre hebben de betrokkenen eind 2018 alsnog de van hen teveel ingehouden bedragen aan loonheffing en de inkomensafhankelijke bijdragen Zvw via hun werkgever terugbetaald gekregen. Van een compensatie vanaf 1 januari 2013 is geen sprake. Voor die datum was geen sprake van teveel betaalde belasting en premie.
Verzet de wetstekst (artikel 22a lid 3 sub a. van de Wet op de loonbelasting 1964), waarin expliciet wordt gesproken over «een tijdvak van maximaal 104 weken», zich tegen de interpretatie dat ook compensatie moet worden geboden voor teveel betaalde belasting en premie ingeval van SBF-verlof vanaf 1 januari 2013, ook als dat niet de eerste 104 weken zijn? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, welk gevolg verbindt u hieraan?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 3 en 6 hiervoor.
Deelt u de mening dat, rekening houdend met de inwerkingtredingsdatum van de wetswijziging en de daaruit voortvloeiende terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2013, ongerechtvaardigd onderscheid moet worden voorkomen tussen de mensen die op verschillende data met SBF-verlof zijn gegaan en dat het gevolg hiervan zou moeten zijn, dat de teveel betaalde belasting en premie vanaf 1 januari 2013 gecompenseerd zouden moeten worden (met het maximum van 104 weken)?
De wetswijziging per 1 januari 2013 heeft geen terugwerkende kracht. Het doel van deze wijziging is om vanaf de inwerkingstredingsdatum een einde te maken een vorm van discoördinatie in het loonbegrip die ontstond bij langdurige loondoorbetalingen tijdens non-actiefstelling. De wetswijziging heeft niet alleen betrekking op mensen die met SBF-verlof zijn gegaan.
Er is geen ongerechtvaardigd onderscheid tussen mensen bij wie het loon wegens tijdelijke inactiviteit voor het eerst wordt genoten voor of vanaf 1 januari 2013.
Wel is in dit dossier komen vast te staan dat de werkgever vanaf 1 januari 2013 de groene tabel is blijven toepassen in gevallen waarin volgens de Belastingdienst wel recht bestond op de arbeidskorting. De daaruit voortvloeiende te hoge inhoudingsbedragen aan loonheffing en bijdragen Zvw zijn door de werkgever aan betrokkenen in december 2018 terugbetaald.
Welke nadelen zijn ontstaan voor de betrokkenen vanwege het feit dat de werkgever (DJI) niet vanaf het moment dat het moest (de wetswijziging) de witte tabel heeft toegepast? Zijn deze nadelen nadien volledig en zorgvuldig gecompenseerd?
De inspecteur heeft de te hoge inhoudingen aan de werkgever terugbetaald, de werkgever heeft de betrokken personen over de periode 2013–2017 in december 2018 de teveel ingehouden heffingen terugbetaald en daarover de wettelijke rente uitbetaald. De betrokkenen hebben daarmee gekregen waar zij recht op hebben.
Bent u bekend met het feit dat de directeur-generaal van de Belastingdienst schrijft: «de werkgever is ondanks de wetswijziging inzake de toepassing van de arbeidskorting, eigener beweging de groene loonheffingstabel blijven toepassen. Daar heeft de belastingdienst bij eerste gelegenheid op gewezen» (brief JHV/GJG/18122018/01)? Wanneer en hoe heeft de Belastingdienst de DJI hierop gewezen en wat heeft de DJI met dat signaal gedaan?
Zie hiervoor beantwoording bij vraag 5
De DJI en de andere overheidswerkgevers met SBF/FLO-functies hebben vanaf enig moment deelgenomen aan het overleg met de Belastingdienst over de tabeltoepassing en hebben in december 2018 allen de vaststellingsovereenkomst getekend waarna zij zijn overgegaan tot het uitbetalen aan de SBF-verlofgangers van de te hoog ingehouden heffingsbedragen in december 2018.
Aangezien in dezelfde brief staat dat herstel niet voor iedereen heeft kunnen plaatsvinden, unt u precies aangeven voor welke groep herstel niet heeft kunnen plaatsvinden, hoeveel mensen het betreft en hoe groot hun financieel nadeel is?
Zie hiervoor beantwoording bij vraag 6.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft mij geïnformeerd dat het 151 mensen betreft. Terugbetaling van belasting en premie is niet aan de orde omdat er bij hen geen sprake is van teveel betaalde belasting en premie.
Ziet u reden om de mensen, voor wie herstel niet heeft kunnen plaatsvinden, alsnog te compenseren, aangezien de DJI toch op de hoogte had moeten zijn van de wetten en zelfs door de Belastingdienst gewaarschuwd was?
Zie hiervoor beantwoording bij vraag 5. Het gaat hierbij niet om compensatie maar om de correcte uitvoering van de wet. DJI en de andere overheidswerkgevers met SBF/FLO-functies hebben van de Belastingdienst de opdracht gekregen de heffing van de te veel ingehouden loonbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet te corrigeren. Hieraan is in december 2018 uitvoering gegeven.
Klopt het dat er mensen zijn geweest die compensatie voor teveel betaalde belasting en premie hebben ontvangen, maar dit later weer gedeeltelijk of geheel terug hebben moeten betalen omdat er fouten zijn gemaakt? Zo ja, hoe komt dat? Om hoeveel gevallen gaat dit? Waarom is niet bij iedereen de compensatie meteen gespecificeerd?
Ja, dat klopt. De Minister voor Rechtsbescherming heeft mij geïnformeerd dat het 19 personen betreft die een bedrag moeten terugbetalen.
Bij de correctie mutaties in de maand december 2018 zijn er helaas onjuiste tijdvakken gemuteerd.
Het ontvangen netto bedrag is gespecificeerd op de salarisstrook. Hetgeen ontbreekt zijn de bedragen per maand. Echter, dit is gelijk de specificaties bij alle ambtenaren en overige medewerkers bij nabetalingen van salaris en/of toelagen. Indien behoefte bestaat aan een verdere specificatie per maand dan kan de (ex) uitkeringsgerechtigde deze opvragen bij P-Direkt.
Klopt het, dat het de werkgever (DJI) vrij staat om compensatie te bieden vanwege deze samenloop van omstandigheden (zoals de wijziging in de belastingregels) en de gevolgen die dit heeft voor de betrokken SBF'ers?
De formele ingangsdatum van de wetswijziging, 1 januari 2013, is geen reden deze medewerkers alsnog in aanmerking te laten komen voor een correctie over de maanden SBF-verlofuitkering gelegen voor 1 januari 2013.
De wetswijziging is met ingang van 1 januari 2013 in werking getreden en aan deze wetswijziging is geen terugwerkende kracht toegekend. Het gevolg voor de medewerkers met de toenmalige SBF-verlofregeling is dat sommige medewerkers niet en sommige medewerkers gedeeltelijk in aanmerking komen voor een correctie op de ingehouden heffingsbedragen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn helaas niet binnen de aangegeven tijd beantwoord.
De oprichting van een tribunaal om IS-strijders te vervolgen |
|
Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u met de Zweedse regering een gesprek gehad over de oprichting van een tribunaal om IS-strijders te vervolgen?1
Ja. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zijn Zweedse ambtgenoot op 14 mei jl. gesproken. In dat gesprek is de berechting van ISIS-strijders aan de orde gekomen, een internationaal tribunaal is een van de opties die daarbij is benoemd. Ook in andere gesprekken bespreekt het kabinet het belang van vervolging en berechting van ISIS-strijders. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken dit onlangs aan de orde gesteld in gesprekken met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, de heer Guterres, de hoge vertegenwoordiger voor mensenrechten van de Verenigde Naties, mevrouw Bachelet, en bijvoorbeeld zijn Noorse collega, mevrouw Soreide. Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie.
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord staat dat Nederland zich inzet om een tribunaal op te zetten?
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is opgenomen dat Nederland zich in de VN-Veiligheidsraad actief inzet voor de bestrijding van ISIS en de berechting van ISIS-strijders. Het regeerakkoord spreekt zich er niet over uit hoe deze berechting precies vorm zou moeten krijgen.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering uitgesproken heeft dat IS-strijders (inclusief Nederlanders) zich hoogstwaarschijnlijk schuldig gemaakt hebben aan genocide en misdaden tegen de menselijkheid?
Het kabinet heeft aangeven van oordeel te zijn dat ISIS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige internationale misdrijven, waaronder genocide en misdrijven tegen de menselijkheid (zie Kamerbrief van 22 december 2017 over het «advies over het gebruik van de term genocide door politici», Kamerstuk 34 775 V, nr. 44). Het kabinet heeft de VN-veiligheidsraad meerdere malen opgeroepen vast te stellen dat ISIS genocide heeft gepleegd, onlangs nog door de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei 2019 in de VN veiligheidsraad (ook indachtig de motie-Voordewind c.s. over de erkenning van genocide door ISIS (Kamerstuk 32 623, nr. 193) en de motie-Van Helvert c.s. over de bestrijding van ISIS (Kamerstuk 34 775, nr. 20).
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat IS-strijders, die zich immers willens en wetens hebben aangesloten bij een organisatie waarvan uit haar publieke uitingen duidelijk was dat zij zich schuldig maakte aan misdaden tegen de menselijkheid en genocide, bestraft worden wegens (medeplichtigheid aan) die misdaden?
Ja. Het kabinet deelt de mening dat het van groot belang is dat ISIS-strijders strafrechtelijk worden vervolgd voor (medeplichtigheid) aan internationale misdrijven. De bewijslast voor (medeplichtigheid aan) internationale misdrijven, zoals genocide en oorlogsmisdrijven is in vergelijking met andere misdrijven bijzonder hoog. Het aansluiten bij ISIS is daarvoor niet voldoende. Ook voor een veroordeling voor misdrijven tegen de menselijkheid dienen specifieke delictsbestanddelen te worden bewezen die niet gelden voor commune (terroristische) misdrijven.
Herinnert u zich dat leden van de Nederlandse delegatie in de Assemblee van de Raad van Europa voorstellen gedaan hebben om een tribunaal op te zetten?
Ja.
Bent u bereid om deel te nemen aan de conferentie over een internationaal tribunaal waarvoor Zweden Nederland heeft uitgenodigd?
Ja. Zweden heeft Nederland uitgenodigd deel te nemen aan een expertbijeenkomst over de uitdagingen van nationale berechting en mogelijkheden van internationale berechting van ISIS-strijders. Deze bijeenkomst vond plaats op 3 juni jl. in Stockholm. Nederlandse experts van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken hebben deelgenomen aan deze bijeenkomst.
Bent u bereid om in de komende twee weken een position paper te schrijven (mogelijk samen met andere landen) waarin Nederland duidelijk maakt hoe zij IS-strijders in internationaal verband wil vervolgen?
De vervolging en berechting van ISIS-strijders in de regio wordt weliswaar door veel landen gesteund, maar overeenstemming over de precieze vorm waarin dit moet gebeuren is nog niet bereikt. Het is mede daarom dat Nederland, samen met gelijkgezinde partners en de VN, een discussie voert over het vinden van een breed gesteunde oplossing voor de berechting van ISIS-strijders.
Over de mogelijke internationale berechting van ISIS-strijders heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) om advies gevraagd, met het verzoek om dit advies uiterlijk 8 juli 2019 uit te brengen.
Tegelijkertijd is het kabinet in nauw contact met andere landen om de mogelijke politieke complicaties van dergelijke berechting te bespreken. Zo heeft de Minister van Buitenlandse zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De gesprekken die Nederland met andere landen voert en het uiteindelijke advies van de extern volkenrechtelijk adviseur zullen worden meegenomen in een bijeenkomst die Nederland zal organiseren tijdens de Algemene Vergadering van de VN in september. Hierbij worden alle landen en organisaties met wie we nauw samenwerken, zoals UNITAD, de bewijzenbank Syrië en UNAMI, bij elkaar gebracht om concreet te maken hoe ISIS-strijders kunnen worden vervolgd.
Is er in Nederland al een officier van justitie aangesteld die IS-strijder kan vervolgen voor genocide?
De opsporing en vervolging van internationale misdrijven (te weten genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering, gedwongen verdwijning en het misdrijf agressie) is binnen het OM bij het cluster internationale misdrijven van het Landelijk Parket (LP) belegd. Binnen dit cluster zijn er gespecialiseerde Officieren van Justitie werkzaam die IS-strijders kunnen vervolgen voor deelname aan internationale misdrijven, waaronder genocide. Het OM zal het kabinet naar verwachting voor het reces nog informeren of daarnaast een speciale officier van justitie specifiek voor de vervolging van ISIS-strijders voor genocide van toegevoegde waarde is.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Onbeantwoorde vragen over artikel 68 van de grondwet, de inlichtingenplicht van de regering |
|
Harry van der Molen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u op 2 mei, na meer dan 13 weken wachten, de Kamervragen beantwoordde over de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet en dat u op 22 vragen slechts 5 antwoorden gaf?
Op 29 april heb ik mede namens de Staatssecretaris van Financiën de antwoorden op de Kamervragen aan de Kamer gestuurd. Vanwege interdepartementale afstemming vergde het opstellen van de antwoorden enige tijd. Daarover bent u bij brief van 21 februari jl. geïnformeerd. Kamervragen worden wel vaker in clusters beantwoord. In dit geval zijn de vragen in vijf clusters beantwoord vanwege de samenhang tussen en de leesbaarheid van de antwoorden.
Erkent u dat u een fors aantal vragen, zoals u bijvoorbeeld de vragen over staatgeheimen of de vragen over het bewust vertragen van WOB- verzoeken, het belang van de staat, in het geheel niet beantwoord is?
Alle vragen zijn zo goed mogelijk beantwoord.
Wilt u onderstaande vragen dus een voor een – en echt een voor een – en uitgebreid beantwoorden?
De vragen worden hierna een voor een beantwoord.
Hoe vaak gaat een Wob-verzoek over een onderwerp waarover door een of meerdere Kamerleden al specifiek is gevraagd in een debat of in Kamervragen?
Er wordt niet bijgehouden hoe vaak een Wob-verzoek een onderwerp betreft waarnaar door een of meerdere Kamerleden is gevraagd. Het beleid van het kabinet is dat de Kamer gelijktijdig wordt geïnformeerd over het Wob-besluit als de informatie die daardoor openbaar wordt, relevant wordt geacht voor de Kamer.
Kunt u de sinds uw aantreden gemaakte afwegingen over het al dan niet actief informeren van de Kamer over de besluitvorming over Wob-verzoeken op de beleidsterreinen van u en van de Minister van Financiën naar de Kamer sturen?
Er wordt niet bijgehouden wat de afwegingen zijn omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van Wob-verzoeken. Elke bewindspersoon maakt van geval tot geval daarover een eigen afweging. Het feit dat een onderwerp de belangstelling heeft van de Kamer, blijkend uit bijvoorbeeld vragen daarover, zal daarin in ieder geval een rol spelen.
Kunt u een overzicht geven, met betrekking tot alle ministeries, van de keren in de afgelopen vijf jaar dat de desbetreffende Minister via een Wob-verzoek informatie openbaar maakte, waarom de Kamer eerder had gevraagd, maar die de Kamer toen niet (of niet volledig) gekregen had?
Zoals gezegd maakt elke bewindspersoon van geval tot geval een eigen afweging omtrent het al dan niet actief informeren van de Kamer over de afdoening van een Wob-verzoek. Zoals bij het antwoord op vraag 5 is aangegeven, zijn de gegevens voor het gevraagde overzicht niet beschikbaar. Wel is van belang op te merken dat de verschillen in de regimes van de Wob en de inlichtingenplicht leiden tot een andere wijze van informatieverstrekking. Naar aanleiding van een Wob-verzoek worden vaak tientallen en soms honderden documenten verstrekt. Daardoor kunnen er verschillen ontstaan in (de gedetailleerdheid van) de verstrekte informatie aan de Wob-verzoeker en de Kamer.1 Het is niet de bedoeling dat de Kamer pas wordt geïnformeerd over voor haar relevante informatie of details naar aanleiding van een Wob-verzoek, terwijl zij al eerder daarom heeft gevraagd. Het streven en de inzet van het kabinet is er daarom immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren, wanneer zij vragen stelt over een bepaald onderwerp of wanneer (een lid van) het kabinet van mening is dat informatie relevant is voor de Kamer.
Wilt u bij de vorige vraag in elk geval betrekken de volgende voorvallen, waarin, via de Wob, informatie naar boven kwam die de Kamer niet gekregen had: de business case over investeren in het toezicht van de Belastingdienst, die de toenmalige Staatssecretaris Wiebes weigerde te sturen aan de Kamer; de non lethal assistance (NLA-steun) en andere steun aan Syrische «rebellen»; de naheffing van de EU, die destijds al lang bekend was bij de toenmalige Minister Dijsselbloem; en zeker tien andere voorbeelden, die u bekend zijn?
Over de genoemde voorbeelden bent u destijds geïnformeerd door de betreffende bewindspersonen. Deze hebben daarbij elk hun eigen afwegingen gemaakt over het informeren van de Kamer. Mocht het dus onverhoopt zo zijn dat in een van de vele Wob-verzoeken die worden gedaan, voor de Kamer relevante zaken naar voren komen, dan is het uiteraard aan de betreffende bewindspersoon om de Kamer daarover te informeren. Zoals gezegd is het streven en de inzet van het kabinet er immer op gericht de Kamer zo snel mogelijk te informeren.
Wat kan een parlement doen, indien de regering een jaar na een vraag informatie blijkt achter te houden?
Indien dit zou blijken, dan is het aan de Kamer of zij daaraan gevolgen wil verbinden. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over artikel 68 Grondwet.2
Bij welke gelegenheden is de afgelopen vijf jaar informatie aan de Kamer geweigerd op grond van het belang van de staat en kunt u daarvan een uitputtende lijst geven?
Hier wordt geen overzicht van bijgehouden. Ik wil voorop stellen dat het kabinet hecht aan een transparante en open overheid. Zo wordt er door overheden en netwerkpartners uitvoering gegeven aan de actiepunten die zijn geformuleerd in het Nationaal Actieplan Open Overheid.3 Ook wijs ik erop dat Nederland hoog scoort op internationale metingen over Open Overheid. Zo staan we in de top 10 van de Transparency International Index.4 Het kabinet is dan ook van mening dat het inroepen van het belang van de staat een uitzondering behoort te zijn. Inlichtingen worden dan ook slechts sporadisch geweigerd met een beroep op het belang van de staat.5
Bij welke gelegenheden heeft het kabinet het besluit om een document niet te verschaffen achteraf getoetst (omdat het kabinet persisteerde bij niet-openbaarmaking)? Kunt u een lijst geven van die gelegenheden en de uitkomst van elk van de besluiten?
Een voornemen een beroep te doen op het belang van de staat dient vooraf te worden getoetst. Indien een bewindspersoon voornemens is daarop een beroep te doen, moet dit eerst worden besproken in de ministerraad.6 In welke gevallen dit gebeurt wordt niet bijgehouden.
Hoe kan een Kamerlid controleren of iets ook echt staatsgeheim is, wanneer de bewindspersoon zegt dat het staatgeheim is?
Rubricering van informatie als staatsgeheim dient weloverwogen plaats te vinden, mede vanwege de daaraan verbonden gevolgen bij compromittering (vgl. artikel 98 e.v. WvSr). Voor de wijze waarop informatie wordt gerubriceerd zijn Rijksbrede voorschriften opgenomen in het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013).7 Als een bewindspersoon zich erop beroept dat informatie als staatsgeheim is gerubriceerd, dan moet een Kamerlid erop kunnen vertrouwen dat dat ook zo is. Indien een Kamerlid het niet eens is met het oordeel van de bewindspersoon en de daarvoor gegeven argumentatie, lost zich dat uiteindelijk op in toepassing van de vertrouwensregel. Overigens komt dit vraagstuk periodiek op, zo ook in 2002. Toen heeft de voormalig vicePresident van de Raad van State uw Kamer geadviseerd naar aanleiding van een suggestie die was gedaan in de Kamerstukken, namelijk om een externe instantie te laten beslissen over een geschil tussen de Tweede Kamer en een bewindspersoon over de nakoming van de inlichtingenplicht. Naar aanleiding daarvan schreef ook de vicePresident: «In ons parlementaire stelsel is (...), als het gaat om de beoordeling van het optreden van bewindslieden, niet zijnde strafrechtelijke gedragingen, geen andere instantie dan de Kamer zelf competent. In een geschil tussen de Kamer en een bewindspersoon zijn er maar twee mogelijkheden: òf de Kamer laat zich door de bewindspersoon overtuigen, òf de bewindspersoon legt zich bij de wens van de Kamer neer. Dat geldt ook als een individueel lid van de Kamer of een Kamerminderheid ex artikel 68 van de Grondwet om inlichtingen verzoekt. Het is de essentie van de vertrouwensregel (...).»8 Voor een nadere toelichting wordt ook verwezen naar de eerdere kabinetsnota’s over dit onderwerp.9
Op welke wijze kan de Kamer inzage krijgen in staatsgeheimen?
Over het algemeen zal een bewindspersoon staatsgeheime informatie niet kunnen verstrekken en daarbij een beroep doen op het belang van de staat. Voor wat betreft het functioneren van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan staatsgeheime informatie aan de Commissie voor de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CIVD) worden verstrekt. Hiertoe opent de Wiv 2017 expliciet de mogelijkheid. Verder constateer ik dat in uitzonderlijke gevallen onder voorwaarde van strikte geheimhouding aan Kamercommissies de mogelijkheid tot inzage is geboden in staatsgeheime informatie.
Op welke wijze kan de Kamer vragen stellen over staatsgeheimen?
Het staat de Kamer vrij om daarover vragen te stellen. Het is aan de Kamer om te bepalen op welke wijze zij dit doet.
Hoeveel documenten die staatsgeheim verklaard zijn, zijn vervolgens in de afgelopen vier jaar gedeclassificeerd naar niet-staatsgeheim? Kunt u een overzicht van die documenten aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen informatie bekend over het aantal documenten dat de laatste vier jaar is gedeclassificeerd van staatsgeheim naar niet-staatsgeheim. Rubriceringen worden verbonden aan een maximum tijdsverloop of aan een bepaalde gebeurtenis. Na die periode of na die gebeurtenis wordt opnieuw gewogen of herziening, dan wel beëindiging van de rubricering, aan de orde is. Dit hoeft alleen niet wanneer de rubricering betrekking heeft op bijzondere informatie die krachtens een internationaal verdrag of overeenkomst is verkregen of als het gaat om staatsgeheimen die door de wet als zodanig zijn aangewezen.10 Tevens kan worden vermeld dat bij overbrenging van bijzondere informatie naar het nationaal archief, de rubricering vervalt tenzij de zorgdrager, na advies van de algemene rijksarchivaris, bepaalt dat deze gehandhaafd dan wel herzien moet worden.11
Hoe vaak krijgen journalisten een besluit op Wob-verzoeken van ministeries binnen de normale wettelijke termijn (in percentage van alle Wob-verzoeken van journalisten)?
Over de snelheid van afhandeling van Wob-verzoeken van journalisten zijn geen gegevens bekend. Overigens wordt een substantieel deel van de vragen om informatie van journalisten zeer snel afgehandeld zonder dat deze als formeel Wob-verzoek in behandeling wordt genomen.
Worden Wob-verzoeken wel eens bewust vertraagd door ministeries?
De Wob stelt termijnen voor het afhandelen van een verzoek. Het beleid is dat verzoeken zo snel mogelijk worden afgehandeld.
Kunt u voorbeelden geven van Wob-verzoeken, die bewust vertraagd zijn door de regering?
Nee. De beantwoordingstermijn van een concreet Wob-verzoek is afhankelijk van de bestuurlijke aangelegenheid in kwestie, de reikwijdte van het verzoek, de omvang van de hoeveelheid informatie en de mogelijkheden dergelijke informatie snel te verwerken.
Heeft een enkel Kamerlid gewoon recht op alle documenten die een normale burger via de Wob kan vragen? Indien het antwoord niet eenduidig ja luidt, wilt u dan precies aangeven in welke gevallen het Kamerlid dat recht niet heeft?
De inlichtingenplicht is een verplichting die geldt in de constitutionele en politieke verhouding tussen regering en Staten-Generaal. De Wob is niet op die verhouding van toepassing, maar geldt tussen bestuursorganen en burgers. In algemene zin geldt dat de inlichtingenplicht aan de Kamer verder reikt dan informatie die op grond van de Wob wordt verstrekt. Informatie die aan burgers kan worden verstrekt kan uiteraard niet aan de Kamer worden onthouden op grond van artikel 68 Grondwet. Het belang van een goed geïnformeerd Kamerlid is immers van een andere orde dan het belang van de openbaarheid van bestuur jegens de burger. Het recht op inlichtingen van de Kamer is in een aantal opzichten ook breder dan het recht op openbaarheid onder de Wob. Een Minister kan op verzoek van de Kamer en voor zover redelijkerwijs mogelijk,12 nieuwe informatie op tafel krijgen en deze informatie met de Kamer delen. De Wob kent deze mogelijkheid niet. De Wob heeft immers betrekking op in bestaande documenten neergelegde informatie. Wob-verzoeken worden afgewezen als het bestuursorgaan geen documenten heeft waarin de gevraagde informatie is opgenomen. Het inlichtingenrecht kan ook op wijzen worden geëffectueerd die niet in de Wob zijn geregeld, zoals mondelinge informatieverstrekking in een besloten vergadering, beantwoording van schriftelijke vragen, technische briefings door ambtenaren of vertrouwelijke inzage van documenten. Dit kan allemaal niet in het kader van de Wob.
Wilt u deze vragen binnen 3 weken beantwoorden, wat hier een royale termijn is, aangezien de vragen al in januari zijn ingediend?
Deze termijn is niet gehaald omdat ik mij heb bezonnen op een reactie. Zie hiervoor de aanbiedingsbrief.
De doorrekeningen van de subsidie op elektrische auto’s |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Eppo Bruins (CU), Helma Lodders (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich dat de directeur van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) tijdens de hoorzitting in de Kamer over elektrisch rijden en het CArbonTAX-model op 16 april 2019 beloofde om de vier reviews van professoren op de doorrekening van het ontwerp van het Klimaatakkoord binnen 24 uur naar de Kamer te sturen en dat hij dit pas na een aantal rappels en na twee weken deed?
Het PBL heeft tijdens de hoorzitting aangegeven bereid te zijn de documenten te delen indien de hoogleraren daar mee akkoord gingen. Nadat dit akkoord er was, zijn de documenten naar de Tweede Kamer gezonden.
Bent u bekend met feit dat reviewer professor het volgende Gert Jan Kramer aangaf: «Ik denk dat het PBL er goed aan doet om de achtergronddocumenten te publiceren. We hebben de stukken voor Gebouwde Omgeving, Landbouw en Industrie gezien, maar niet die van Mobiliteit en Elektriciteit»?
Ja. Het PBL heeft de hoogleraren gevraagd de concept-analyse van 28 februari en achtergrond-documentatie voor zover deze op dat moment beschikbaar was te reviewen. De concepten van de achtergronddocumenten Mobiliteit en Elektriciteit waren toen nog niet geschreven. De reden daarvoor is dat ook het PBL qua personele capaciteit begrensd is in de mogelijkheden om binnen de beschikbare tijd het onderzoek uit te voeren en dergelijke rapporten en achtergrondrapporten gereed te maken voor review. Inmiddels heeft het PBL voor alle sectoren de achtergronddocumenten gepubliceerd.
Klopt het dus dat de professoren een oordeel moesten uitspreken over de berekeningen van de CO2-reductie door de mobiliteitsmaatregelen en de maatregelen rondom elektriciteit zonder dat zij de berekeningen in de achtergronddocumenten konden inzien?
De hoogleraren hebben inderdaad de berekeningen en de achtergronddocumenten voor mobiliteit en elektriciteit op dat moment niet in kunnen zien. De aanbeveling van een van de hoogleraren was om de achtergronddocumenten alsnog te publiceren. Inmiddels heeft het PBL voor alle sectoren de achtergronddocumenten gepubliceerd.
Zou u het PBL willen verzoeken de reviewers inzicht te geven in de achtergronddocumenten over mobiliteit en hen daar een oordeel over te laten geven?
Het PBL werkt voortdurend aan het verbeteren van modellen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten. De inschakeling van reviewers maakt onderdeel uit van de eigen processen om de kwaliteit van publicaties van het PBL te borgen. Voor de analyse van het ontwerp-Klimaatakkoord heeft een aantal externe reviewers op verzoek van het PBL het concept-rapport becommentarieerd.
Het PBL heeft de input van de reviewers benut om dat rapport te verbeteren en definitief af te ronden. Voor de achtergronddocumenten per tafel (die een technische beschrijving van de uitgevoerde analyses bevatten) hebben, zoals gebruikelijk, geen afzonderlijke reviews plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze documenten op korte termijn (een week) beschikbaar komen, aangezien ze al in maart zijn aangeleverd? Wilt u bewerkstelligen dat ze beschikbaar komen?
Het is wenselijk dat achtergronddocumenten zo snel mogelijk beschikbaar komen. Inmiddels heeft het PBL voor alle sectoren de achtergronddocumenten gepubliceerd. Tevens heeft PBL eerdere ramingen van het aantal elektrische auto’s herhaald met invoer van de daadwerkelijke gegevens voor beleid, autoaanbod, batterijprijs en economische groei («backcasting»). De notitie hieromtrent vindt u bijgevoegd bij deze antwoorden.
Heeft het kabinet (of de ministeries) de doorrekening (door Revnext) ontvangen en de doorrekeningen van de gevraagde varianten? Zo ja, wanneer?
De mobiliteitstafel heeft ten behoeve van het ontwerp-Klimaatakkoord voorstellen gedaan ter stimulering van elektrisch vervoer. Dit op basis van voorstellen van het Formule E-Team (FET) dat de rijksoverheid adviseert over het beleid voor elektrisch rijden. Het Ministerie van IenW is agendalid van het FET. Het ministerie heeft in dit kader Revnext gevraagd om de benodigde doorrekeningen voor het FET ten behoeve van het (ontwerp) Klimaatakkoord door te voeren. Het Ministerie van IenW heeft inzicht gehad in de verschillende doorrekeningen die aan de FET tafel werden besproken (data van deze onderzoeken, zie hieronder). Daarnaast voert het kabinet nu nog naar aanleiding van het ontwerp-Klimaatakkoord en de PBL-analyses berekeningen door voor de eigen positiebepaling. Deze doorrekeningen zijn niet gedeeld met externe partijen (zoals het FET).
Indien het kabinet (of de ministeries) doorrekeningen gehad hebben, kunt u die stukken dan zelf aan de Kamer doen toekomen?
Ja, alle doorrekeningen van Revnext die het Ministerie van IenW voor de doorrekenging van het ontwerp-Klimaatakkoord heeft gehad, laat ik uw Kamer toekomen. De doorrekeningen die sinds dat moment zijn gedaan ten behoeve van de eigen positiebepaling van het kabinet stuur ik u zodra het Klimaatakkoord gereed is.
Kunt u een overzicht geven van alle doorrekeningen die gemaakt zijn door RevNext onder de contracten die I&W (2018/19, Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (29.222 euro en 487.500 euro)) is aangegaan?
Tot 13 maart zijn de volgende doorrekeningen gevraagd die in het Formule-E-team (FET) zijn besproken. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de presentaties niet als zelfstandig leesbare stukken zijn opgeleverd. Deze diende ter ondersteuning van een presentatie in het FET. Het gaat om de volgende tussenproducten ten behoeven van de besprekingen over het Klimaatakkoord:
Fiscaal beleid personenauto’s
27 augustus 2018
Fiscaal beleid personenauto’s
28 oktober 2018
Fiscaal beleid personenauto’s
19 november 2018
Fiscaal beleid personenauto’s
23 november 2018
Fiscaal beleid personenauto’s (opcenten)
28 november 2018
Fiscaal beleid personenauto’s (bijlage OKA)
December 2018
Handelingsperspectief (vergelijking)
Februari 2019
Technische achtergrondrapportage Revnext Definitief (in opdracht van PBL)
13 maart 2019
Kunt u alle doorrekeningen die Revnext onder het contract van I&W heeft uitgevoerd aan de Kamer doen toekomen?
De onderzoeken die voor het ontwerp-Klimaatakkoord zijn gebruikt, zijn als bijlage bij deze brief meegestuurd1. Tevens vindt u bijgevoegd de achtergrondrapportage die als bijlage van de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord aan u is toegezonden2. Het onderzoek naar het handelingsperspectief (uit februari jl.) is nog onderdeel van de beleidsvorming. U ontvangt na afronding van het Klimaatakkoord de overige onderzoeken die onderdeel uitmaken van de beleidsvorming.
Kunt u aangeven wat het verschil is tussen nationale kosten per ton CO2-besparing en kosten per ton CO2-besparing (gebruikt in rapporten van de Algemene Rekenkamer)?
Het PBL heeft in haar analyse van het ontwerp-Klimaatakkoord de nationale kosten berekend. De nationale kosten zijn de kosten voor de Nederlandse samenleving als geheel, en betreffen bij elektrisch rijden de hogere afschrijving van elektrische auto’s vanwege de hogere aanschafprijs, de kosten voor de laadinfrastructuur minus de besparingen vanwege de lagere onderhoudskosten en de lagere energiekosten. Subsidies en belastingen zijn transfers tussen overheid en consumenten en tellen niet in mee in de nationale kosten. Voor 2030 zijn de nationale kosten van elektrisch rijden ongeveer nul. De hogere afschrijving en de kosten voor de laadinfrastructuur worden gecompenseerd doordat de onderhouds- en energiekosten lager zijn. Voor 2020 zijn de nationale kosten niet berekend, maar eerdere ramingen geven aan dat op de korte termijn de besparingen van elektrisch rijden lager uitvallen dan de kosten.
Het is mogelijk om kosten te bezien vanuit andere perspectieven, zoals het perspectief van de overheid of een bepaalde groep eindgebruikers. In de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord zijn door het CPB op basis van het geformuleerde beleid de lasten, inkomenseffecten en budgettaire effecten in kaart gebracht om zo een goede inschatting te krijgen van de effecten van beleid voor burgers, bedrijven en overheid.
De Algemene Rekenkamer heeft in twee eerder uitgevoerde verantwoordingsonderzoeken gekeken naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de fiscale stimuleringsmaatregelen ten behoeve van CO2-zuinige nieuwverkochte auto’s:
In de verantwoordingsonderzoeken van de Algemene Rekenkamer in 2013 en 2014 wordt voor de kosten per vermeden ton CO2 verwezen naar respectievelijk het Ecorys rapport uit 2011 en het PRC rapport uit 2014. In het PRC rapport worden de misgelopen belastinginkomsten (inkomsten uit BPM, MRB, bijtelling en de MIA/Vamil) als gevolg van de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s gerelateerd aan het aantal vermeden ton CO2 als gevolg van de fiscale stimulering van (zeer) zuinige auto’s en wordt daarmee dus het overheidsperspectief gehanteerd.
Op 23 mei jl. heeft de Algemene Rekenkamer de voorzitter van de Tweede Kamer per brief laten weten dat zij gaat voldoen aan het verzoek van de Tweede Kamer om onderzoek te verrichten naar de doelmatigheid van de fiscale stimulering van elektrische auto’s.
Is ook berekend wat de totale kosten zijn per ton CO2-besparing bij de voorgestelde stimulering van elektrisch rijden?
In de doorrekening van het ontwerp-Klimaatakkoord is een berekening gemaakt van de nationale kosten van de transitie naar emissievrij rijden (voor 2030 geraamd op 140 tot–120 miljoen euro). Daarnaast is de totale CO2-reductie van het pakket van voorgestelde EV-stimuleringsmaatregelen berekend. De besparing is in 2030 2,2 tot 2,5 Mton. De nationale kosten beschrijven overigens de kosten voor Nederland als geheel (burgers, bedrijven en overheid samen). De verdelingseffecten tussen elektrisch rijders, automobilisten met een benzine- of dieselauto en overheid (zoals belastingen en subsidies) tellen hier dus niet in mee.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Een Brits rapport inzake geloofsvervolging waarin grote zorgen worden geuit over de wereldwijde christenvervolging |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Christian persecution «at near genocide levels» van BBC naar aanleiding van het rapport opgesteld in opdracht van de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Jeremy Hunt?1
Ja.
Kunt u uw reactie op dit rapport van Philip Mounstephen in een brief aan de Kamer doen toekomen, samen met de antwoorden op deze vragen? Kunt u reageren op de conclusies van het interimrapport?
De reactie van het kabinet op het tussentijdse rapport van Philip Mountstephen, opgesteld voor het Britse Foreign and Commonwealth Office, ontvangt u met de antwoorden op deze vragen.
De heer Mountstephen concludeert dat, enkele meer positieve ontwikkelingen daargelaten, er wereldwijd sprake is van toenemende schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging, en van discriminatie en geweld jegens christenen in het bijzonder. De opsteller stelt voorts onder verwijzing naar artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat implementatie in plaats van vernieuwing van het bestaande mensenrechtenraamwerk de grootste uitdaging vormt. Deze conclusie deelt het kabinet.
Zoals in het geactualiseerde mensenrechtenbeleid (Kamerstuk 32 735, nr. 198) opgenomen zet Nederland zich in voor universele mensenrechten, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de zes prioriteiten van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland. Nederland zet zich in, en zal zich blijven inzetten, voor naleving van de Universele Verklaring, met inbegrip van artikel 18. Conform de moties Voordewind c.s. (Kamerstuk 33 694, nr. 13 en 34 775 V, nr. 29) intensiveert Nederland deze inzet de komende jaren, zoals nader uitgewerkt in mijn brief aan uw Kamer van 30 oktober jl. (Kamerstuk 32 735, nr. 227).
Herkent u de uitspraak van uw Britse collega dat politieke correctheid heeft bijgedragen aan het relativeren van wereldwijde christenvervolging?
Deze uitspraak is aan mijn Britse collega; het kabinet doet daar geen uitspraak over. Dit kabinet zet zich in zijn mensenrechtenbeleid in het bijzonder in voor kwetsbare groepen zoals christenen.
In welke mate herkent u de constatering van uw Britse collega dat «in sommige regio's het niveau en de aard van vervolging aantoonbaar dicht in de buurt komt van het voldoen aan de internationale definitie van genocide, volgens die van de VN»?
De bevinding door Philip Mountstephen in het rapport dat in sommige regio’s de schaal en aard van vervolging misschien wel in de buurt komen van het voldoen aan de internationale definitie van genocide, zoals aangenomen door de VN, is zorgelijk. Het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide, dat het kabinet onderschrijft, verplicht de staten die partij zijn bij het verdrag om genocide te voorkomen en te bestraffen. De verplichting om genocide te voorkomen houdt in dat een staat alle maatregelen moet nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide zo veel mogelijk te voorkomen. Deze verplichting richt zich primair op de territoriale staat – de staat waar de misdrijven worden gepleegd – maar is niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting om te voorkomen voor andere staten hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. De verplichting om genocide te bestraffen houdt in dat staten genocide strafbaar moeten stellen en verdachten op hun eigen grondgebied moeten vervolgen. In Nederland is de Wet internationale misdrijven van toepassing, op basis waarvan verdachten van genocide kunnen worden vervolgd indien het OM daartoe besluit. Op basis van deze wet geldt universele rechtsmacht voor deze misdrijven.
Welke conclusie moet getrokken worden uit bovenstaande constatering aan de ene zijde en aan de andere zijde artikel 1 uit het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide, aangenomen in de Algemene Vergadering van de VN op 1 december 1948, waarin staat dat alle ondertekende leden genocide moeten voorkomen en bestraffen?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft het kabinet het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide nog steeds? Welke actie neemt Nederland, bijvoorbeeld als gevolg van het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide, tegen christenvervolging?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het kabinet bereid om de vervolging omwille van geloof hard tegen te gaan?
Nederland zet zich samen met gelijkgezinde landen ervoor in dat mensenrechtenschendingen ook via sancties kunnen worden aangepakt. Zowel in VN- als EU-verband is in verschillende geografisch afgebakende sanctieregimes een criterium voor ernstige mensenrechtenschendingen opgenomen, waar ook schendingen tegen religieuze minderheden onder geschaard kunnen worden. Deze regimes bieden de mogelijkheid voor persoonsgerichte sancties, in beginsel ook jegens hen die hiervoor politieke verantwoordelijkheid dragen.
Daarnaast pleit het kabinet zoals bekend voor een EU-mensenrechtensanctieregime waarmee wereldwijd persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders kunnen worden ingesteld. Ook ernstige mensenrechtenschendingen ten opzichte van religieuze minderheden zouden onder de reikwijdte van dit sanctieregime kunnen vallen. Uw kamer zal periodiek via de gebruikelijke weg over de voortgang van de discussies in EU-verband over dit sanctieregime geïnformeerd blijven worden.
Wanneer wordt de nieuwe Speciaal Gezant voor Vrijheid van Geloof en Levensovertuiging in Nederland aangesteld en krijgt deze dezelfde status als de Ambassadeur voor de Rechten van de Mens?
Gezien het belang dat het kabinet en uw Kamer hechten aan vrijheid van religie en levensovertuiging is de positie voor een Speciaal Gezant voor dit thema gecreëerd. Het streven is dat de Gezant in de zomer van 2019 aantreedt. De gezant krijgt niet de titel van ambassadeur. De Mensenrechtenambassadeur is het boegbeeld van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland, waarbinnen de vrijheid van religie en levensovertuiging één van de zes prioriteiten is. Ook zij zal daarom aandacht aan vrijheid van religie en levensovertuiging blijven besteden in haar werk. Vanzelfsprekend zullen de Speciaal Gezant en de Mensenrechtenambassadeur nauw samenwerken.
In hoeverre is het kabinet bereid om samen met andere landen deze vervolging tegen te gaan met sancties tegen landen die christenen vervolgen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre kunnen persoonlijke sancties worden ingezet tegen leiders in landen die christenen vervolgen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre bent u bereid om, samen met de Kamer, en samen met andere landen een «artikel 18 Top» te organiseren, waarbij geen politieke correctheid voorop staat, maar de wens om vervolgde christenen en andere gelovigen te helpen en vervolging te voorkomen?
Gezien het belang dat Nederland hecht aan het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, zoals onder meer neergelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en het voornemen van het kabinet om de inzet hierop te intensiveren, heb ik besloten om op 18 november 2019 een internationale conferentie te organiseren in Nederland over de bestrijding van religieuze intolerantie. Deze conferentie zal plaatsvinden in het kader van het «Istanboel Proces»: het mechanisme voor dialoog over de toepassing van resolutie 16/18 van de VN-Mensenrechtenraad over dit onderwerp. Met deze conferentie geeft Nederland een vervolg en hernieuwde energie aan dit proces. In lijn met de aanbeveling van de VN Speciaal Rapporteur voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Dr. Ahmed Shaheed, zal de bijeenkomst qua thema en deelnemersveld gericht zijn op dialoog en een praktijkgerichte uitwisseling van best practices.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap meer actie moet ondernemen dan tot nu toe werd gedaan, omdat de vervolging van christenen in de wereld verergert in plaats van afneemt?
Zie antwoord vraag 11.
Welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd als land dat de stad van vrede en recht herbergt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om het thema religieuze intolerantie, godsdienstvrijheid en christenvervolging te agenderen voor een speciale sessie van de Raad Buitenlandse Zaken en daar een voorstel te doen voor een gezamenlijke strategie richting landen die religieuze minderheden vervolgen?
Ook binnen de EU heeft de vrijheid van religie en levensovertuiging de aandacht. Nederland zet zoals bekend in op versterking en verlenging van het mandaat van de EU Speciaal Gezant voor dit thema. Het kabinet is voorts bereid zich in te spannen om in Raadskader op een opportuun moment het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging op te brengen.
De kosten van pensioenen en de mogelijkheden van het in rekening brengen van te hoge kosten bij individuele rekeningen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de commissie-Hayne in Australië, die onderzoek gedaan heeft naar misstanden in de financiële sector en waarbij aan het licht kwam dat de financiële industrie zeer forse kosten in rekening bracht bij individuele pensioenrekeningen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de kosten van pensioenen in Australië fors zijn opgelopen en dat «superannuation funds» [pensioenfondsen met individuele rekeningen], die onderdeel waren van banken, allerlei manieren gevonden hadden om verborgen kosten in rekening te brengen en er zelfs niet voor terugschrokken om kosten in rekening te brengen bij mensen die al overleden waren of kosten in rekening te brengen waar geen dienstverlening tegenover stond?1
Ja, dat heb ik begrepen uit dit rapport.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Australische pensioendeelnemers meer dan 30 miljard Australische dollars (20 miljard euro) per jaar aan kosten betaalden bij een totaal vermogen dat ongeveer net zo groot is als het totale Nederlandse stelsel?
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Is het u opgevallen dat dit soort schandalen na hervormingen naar individuele rekeningen vaker zijn voorgekomen, zeker wanneer het in combinatie gebeurde met een beweging naar meer professionalisering (zoals in het Verenigd Koninkrijk met «misselling»)?
Ik heb niet onderzocht of er in het buitenland schandalen zijn opgetreden na een hervorming van een pensioenstelsel naar individuele rekeningen, in combinatie met een beweging naar meer professionalisering.
Bent u bereid om een onafhankelijk, extern en gezaghebbend advies in te winnen hoe voorkomen kan worden dat, nu Nederland de beweging maakt naar meer premieregelingen en meer aanbieders waarbij er potentiële belangenverstrengeling plaatsvindt, dit soort schandalen voorkomen?
Ik begrijp en deel de zorgen over kosten. Zoals ik uw Kamer al eerder schreef: «Elke euro, die opgaat aan kosten, is niet beschikbaar om rendement mee te genereren.»2 Die zorgen begrijp ik des te meer nu er een principe-akkoord ligt over de vernieuwing van het pensioenstel, waarvan de transitie van uitkerings- naar premieregelingen een belangrijk onderdeel uitmaakt. Naarmate het risico van de resultaten uit beleggingen directer en individueler voor rekening en risico komen van deelnemers wordt beheersing van kosten belangrijker.
In mijn brief van 1 februari jl. heb ik u in dit verband het volgende geschreven. Het kabinet heeft bij de vernieuwing van het pensioenstelsel, in lijn met het Regeerakkoord, expliciet aandacht voor transparantie en beheersing. Datzelfde geldt waar mogelijk voor verlaging van uitvoeringskosten.»3
Zoals ik heb toegezegd in het debat van 19 juni jl. over het pensioenakkoord zal ik, ter uitvoering van de motie4 terzake, onderzoek laten doen naar uitvoeringskosten. Ik zal ook nagaan welke waarborgen er kunnen komen voor lage kosten in het nieuwe stelsel, en daarbij ook buitenlandse ervaringen laten meenemen. Ik verwacht uw Kamer uiterlijk eind dit jaar te kunnen informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Alle betrokkenen moeten ondertussen primair zelf hun verantwoordelijkheid nemen om onnodige kosten voor of benadeling van deelnemers te vermijden. De pensioenwetgeving eist van pensioenuitvoerders aandacht voor kosten. En eist dat informatie beschikbaar is over kosten. De financiële toezichtwetgeving en de invulling daarvan door de AFM eisen dat een adviseur, die een werkgever adviseert over een premieregeling voor diens werknemers, onder andere (beleggings)kosten betrekt bij zijn advies.5
Ik voeg daaraan toe dat De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) al geruime tijd aandacht hebben voor kosten bij pensioenen. Mandaat daartoe hebben DNB en de AFM op grond van diverse wettelijke bepalingen inzake kosten.6 Beide toezichthouders hebben de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar en gepubliceerd over kosten.7
Bent u bereid om een reactie te geven op de conclusies van het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) naar de invulling van de Wet verbeterde premieregeling (Wvp), die een variabele pensioenuitkering mogelijk maakt?2
Ik heb kennisgenomen van het Jaarverslag 2018 van de AFM en van de bevindingen van de AFM uit onderzoeken naar premieregelingen. Ik heb mij op 8 april jl. tijdens een werkbezoek aan de AFM specifiek hierover laten informeren. Premieregelingen hebben mijn aandacht en die van de AFM. En terecht, gezien de risico’s die deelnemers aan premieregelingen lopen. Die risico’s verdienen zorgvuldige aandacht voor rendement, risico en kosten, die op elkaar inwerken en onmiddellijker effect hebben op het pensioen dan bij uitkeringsregelingen.
Sommige conclusies van de AFM richten zich tot verzekeraars:
«Bij vijf verzekeraars is onderzocht hoe de variabele uitkeringsproducten waar deelnemers op pensioengerechtigde leeftijd voor kunnen kiezen, zijn ontwikkeld. Dit is nog onvoldoende zorgvuldig gebeurd. De AFM heeft de verzekeraars hierop aangesproken. Zij hebben aangegeven zich hierin te herkennen en zijn gestart met het doorvoeren van verbeteringen.»
Andere conclusies zien op pensioenfondsen:
Het doel van de Wet verbeterde premieregeling is dat een variabele uitkering een meerwaarde kan hebben ten opzichte van een vaste uitkering. Wie kans wil kunnen maken op een hogere uitkering kan kiezen voor doorbeleggen en een variabele uitkering. En om een kans te maken op dat beoogde hogere rendement moeten deelnemers beleggingsrisico nemen.
Het is dan wel belangrijk dat deelnemers tenminste evenwichtige en keuze-ondersteunende informatie krijgen. Deze informatie moet hen in staat stellen een weloverwogen keuze te maken tussen vast en zekerder of variabel en onzekerder. Dat de AFM snel na de invoering van de Wvp onderzoek heeft gedaan bij verzekeraars en pensioenfondsen naar (de informatie over en keuzebegeleiding bij) premieregelingen en uitkeringen vind ik een goede zaak.9Aanpassingen bleken nodig. Die heeft de AFM afgedwongen.
Wat vindt u van deze conclusie van de AFM over variabele uitkeringen: «Zo ziet de AFM dat verzekeraars niet zeker stellen dat variabele uitkeringen alleen terechtkomen bij deelnemers die de risico’s willen en kunnen dragen. Dit is belangrijk, omdat een uitkering in één jaar met wel 15% kan stijgen, maar ook dalen. Ook lijkt het erop dat deelnemers worden verleid, bijvoorbeeld door een zo hoog mogelijke uitkering in het eerste jaar aan te bieden»?
Met u vind ik deze conclusie relevant en belangrijk. Deze vraag ziet op respectievelijk verkoop en inrichting van variabele pensioenuitkeringen.
De normen wat betreft verkoop (distributie) zijn helder. De verzekeraar moet ervoor zorgen dat zij beschikt over adequate procedures en maatregelen. Deze moeten onder andere waarborgen dat de doelgroep van het financieel product is afgebakend, waarbij is geanalyseerd en omschreven wat de beoogde doelstelling van de doelgroep is. Ook moet de distributie van het financieel product zijn afgestemd op de doelgroep.10
De AFM concludeert dat een of meerdere van de 5 onderzochte verzekeraars, die een variabele uitkering aanbieden, deze norm niet of onvoldoende heeft/hebben geïmplementeerd. Waar nodig zijn aanpassingen aan de orde. Het doet mij deugd dat het Verbond van Verzekeraars heeft toegezegd verbeteringen door te voeren, in verband met de onderzoeken van de AFM.11
Ik hecht er wel aan te vermelden dat de AFM tot deze conclusie kòn komen en de betreffende verzekeraars hierop formeel mòcht aanspreken. De financiële toezichtwetgeving kent de AFM namelijk de bevoegdheid toe om toezicht te houden op het zogeheten productontwikkelingsproces van verzekeraars en premiepensioeninstellingen.
In haar recente wetgevingsbrief heeft de AFM aandacht gevraagd voor het ontbreken in de pensioenwetgeving van een vergelijkbare bevoegdheid jegens pensioenfondsen die premieregelingen uitvoeren. Ik het licht van de uitkomsten van de onderzoeken van de AFM begrijp ik, zoals ik uw Kamer eerder berichtte, het belang van deze wetgevingswens van de AFM, reden waarom ik het verzoek van de AFM nader zal verkennen.12
Het tweede deel van de vraag ziet op de keuze van de aanbieder voor het verloop in de hoogte van de variabele uitkering. De wet staat variatie in het verloop van de variabele uitkering toe, zij het gelimiteerd.13 Binnen die limieten heeft de aanbieder de vrijheid om de variabiliteit vorm te geven. Een hoge aanvangsuitkering kan voorzien in de behoefte van de pensioengerechtigde. De aanbieder moet inventariseren of de variabele uitkering, met eventueel een hoge aanvangsuitkering, past bij de financiële positie, doelstelling, risicobereidheid, kennis en ervaring van de pensioengerechtigde. Ten opzichte van een vaste kan een variabele uitkering, zelfs met een hoge aanvangsuitkering, meerwaarde hebben als deze vorm voorziet in de geïnventariseerde behoefte en wensen van de pensioengerechtigde.
De keuze is uiteindelijk aan de pensioengerechtigde. Deze moet een keuze kunnen maken op basis van eerlijke en evenwichtige informatie. Deze keuze moet de pensioengerechtigde vooral kunnen maken in een neutrale keuze-omgeving. Het eenzijdige benadrukken van de voordelen van een hoge aanvangsuitkering, zonder vermelding van de nadelen van de latere, navenante daling in de hoogte, past daar niet bij en acht ik niet getuigen van het handelen in het belang van de pensioengerechtigde.
Ik roep aanbieders van deze soort uitkeringen dan ook op deze normen ter harte te nemen. Voor zover nodig is er onafhankelijk en extern toezicht van DNB en de AFM, als stok achter de deur. Mocht, tot slot, uit de evaluatie van de Wet verbeterde premieregeling en mijn aangekondigd nader onderzoek blijken dat aanpassingen aan de orde zijn, dan zal ik wettelijke maatregelen overwegen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Het bericht 'Nederland stuurt Yezidi’s terug naar de tentenkampen en dat is tegen eigen regels zeggen advocaten' |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland stuurt Yezidi’s terug naar de tentenkampen en dat is tegen eigen regels zeggen advocaten»?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Minister voor Buitenlandse Handel recent in de Kamer aangaf naar aanleiding van het onderzoek van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) naar het gebruik van de term genocide door politici: «De onderzoekscommissie [International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic van mevr. Carla del Ponte] heeft in juli 2016 geconcludeerd dat «IS had committed crimes of genocide as well as multiple crimes against humanity, war crimes against the Yazidis, thousands of whom were held captive in the Syrian Arab Republic, where they are subjected to almost unimaginable horrors.» Het geeft dus een zeer ingrijpend beeld van de gruwelheden jegens jezidi’s en ook andere minderheden, maar jezidi’s in het bijzonder. Met dit onderzoek staat voor de regering voldoende feitelijk vast dat IS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide en misdrijven tegen de menselijkheid»? (Kamerstuk 34 775 V, nr. 71 herdruk)
Ja. Het kabinet heeft meerdere malen gesteld dat IS hoogstwaarschijnlijk verantwoordelijk is voor zeer ernstige misdrijven, zoals genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. De Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft dit standpunt herhaald.
Krijgen slachtoffers van de IS-genocide nu erkenning en bescherming als genocide slachtoffers of moet op die bescherming gewacht worden totdat een internationaal hof genocide heeft vastgesteld, dan wel dat de VN veiligheidsraad het formeel heeft vastgesteld?
Indien u bedoelt of slachtoffers van de IS-genocide erkend zijn als slachtoffer, dat klopt. Er bestaat echter niet zoiets als bescherming als genocideslachtoffer onder het VN-Vluchtelingenverdrag dan wel onder Europeesrechtelijke of Nederlandse wet- en regelgeving.
Dat laat onverlet dat bij de behandeling van het asielverzoek natuurlijk wordt gekeken hoe de situatie nu in het land van herkomst is voor de persoon die asiel heeft aangevraagd. De asielaanvraag zal worden afgewezen als er geen gronden voor vluchtelingschap aanwezig zijn of terugkeer naar het land van herkomst geen reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 3 EVRM betekent.
Kunt u precies aangeven of Yezidi’s teruggestuurd worden naar kampen in Noord Irak?
In de afgelopen periode heb ik gezien dat zich in Nederland jezidi’s hebben gemeld die recent uit de Koerdisch Autonome Regio zijn vertrokken en hier asiel aanvragen. Deze personen hebben gedurende langere tijd in de Koerdisch Autonome Regio verbleven, nadat zij uit een ander gebied van Irak zijn gevlucht. Bij zo’n aanvraag wordt altijd individueel gekeken wat de persoonlijke omstandigheden zijn, of er familie in Irak is, wat de duur van het verblijf in de Koerdisch Autonome Regio was, wat de verblijfsomstandigheden waren en tot slot wordt gekeken of iemand problemen heeft ondervonden in de Koerdische Autonome Regio en sprake kan zijn van een reëel risico bij terugkeer waartegen de Koerdische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
Voor iedere aanvraag wordt een individuele afweging gemaakt of iemand recht heeft op bescherming van Nederland en of er sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer.
Het kan voorkomen dat na een langdurig verblijf in een ontheemdenkamp waar iemand een »naar lokale maatstaven normaal leven» leidde wordt aangenomen dat het ontheemdenkamp de normale woon- of verblijfplaats was.
Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de Koerdisch Autonome Regio zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de Koerdisch Autonome Regio.
Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de Koerdisch Autonome Regio niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats. Dat heeft tevens tot gevolg dat voor hen het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing is.
Het enkel behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is in zichzelf onvoldoende om als jezidi een verblijfsvergunning te krijgen. Er moet sprake zijn van geloofwaardige individualiseerbare verklaringen, waaruit beperkte indicaties naar voren komen die duiden op een risico op ernstige schade als persoon.
De vreemdeling zal de individuele elementen die moeten worden gewogen zelf moeten aandragen en aannemelijk maken, maar de bewijslast die dan op een jezidi als kwetsbare minderheid ligt, is relatief licht.
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd bij het komende algemeen ambtsbericht over Irak, dat ik begin volgend jaar verwacht, extra aandacht te besteden aan de jezidi’s, zodat het beleid in overeenstemming blijft met hun positie in Irak. Eventuele belangrijke ontwikkelingen in de tussentijd worden uiteraard ook gevolgd.
Klopt het, dat mensen die voor IS gevlucht of ontsnapt zijn en in kampen leven, teruggestuurd worden naar die kampen omdat dat gezien wordt als hun thuis?
Zie antwoord vraag 4.
Indien Nederland mensen terugstuurt, kunt u dan aangeven welke andere landen in West Europa dat ook doen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het beleid aangaande Yezidi’s recent veranderd? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel en welke slachtoffers van de zeer waarschijnlijk IS/Da’esh-genocide hebben in Nederland bescherming gevonden?
Nederland registreert niet op de soort grond waarop een vergunning wordt aangevraagd of tot welke groep men behoort.
De door u gevraagde cijfers zijn derhalve helaas niet beschikbaar.
Hoeveel mensen worden in Nederland vervolgd voor deelname of medeplichtigheid aan de genocide door IS/Da’esh?
Ik doe geen uitspraken over lopende onderzoeken over internationale misdrijven, omdat dit het onderzoek mogelijk kan schaden.
Voor internationale misdrijf-zaken die de afgelopen jaren onder de rechter waren attendeer ik u op de jaarlijkse rapportagebrief internationale misdrijven die op 27 maart jl. aan de Kamer is gestuurd.
Doet u voldoende teneinde de daders van de IS-genocide te vervolgen?
Het kabinet hecht grote waarde aan het berechten van IS-strijders. Straffeloosheid kan niet het antwoord zijn op hun misdaden. Het opsporen en vervolgen van misdrijven die door IS-strijders zijn gepleegd is een zeer complexe aangelegenheid en vergt uitgebreid onderzoek. Dit onderzoek wordt vaak bemoeilijkt door het feit dat bewijsvergaring moet plaatsvinden in een conflictgebied of op het grondgebied van een partij waarmee niet kan worden samengewerkt. Zowel het OM als de politie heeft gespecialiseerde teams die zich uitsluitend bezighouden met de opsporing en vervolging van internationale misdrijven (genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, gedwongen verdwijningen, foltering en het misdrijf agressie).
In Nederland zijn internationale misdrijven strafbaar gesteld in de Wet Internationale Misdrijven (WIM). Nederland kan, ongeacht de nationaliteit van de verdachte of waar deze misdrijven hebben plaatsgevonden, rechtsmacht uitoefenen, mits de verdachte zich op Nederlands grondgebied bevindt.
Op het moment dat (voormalig) IS leden zich in Nederland bevinden en er aanwijzingen zijn dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan internationale misdrijven, zullen de gespecialiseerde internationale misdrijven Officieren van Justitie, indien zij daartoe voldoende aanleiding zien, niet nalaten om vervolging in te stellen op basis van de WIM. Naast de WIM biedt het commune strafrecht ook mogelijkheden om IS-strijders strafrechtelijk te vervolgen. Daarbij kan worden gedacht aan terrorisme-delicten en ontvoering, moord en doodslag, Voor een uitgebreide beschouwing van de Nederlandse aanpak van internationale misdrijven verwijs ik u naar de jaarlijkse rapportagebrief internationale misdrijven.
Naast deze nationale aanpak blijft Nederland internationaal leidend bij het opzetten en financieren van internationale bewijsvergarings-mechanismen, zoals de bewijzenbank voor Syrië (IIIM), de VN-missie in Irak (UNAMI) en het VN Onderzoeksteam voor misdrijven gepleegd door ISIS in Irak (UNITAD). Deze mechanismen voldoen aan internationale standaarden die Nederland belangrijk vindt bij het ter verantwoording roepen van daders.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van 24 april 2019, waarin de Raad van State de besluiten van de Belastingdienst om de kinderopvangtoeslag stop te zetten en op nul te zetten voor 2013 en 2014 vernietigt, de ouder de facto kinderopvangtoeslag toekent over die jaren, de ouder immateriële schadevergoeding toekent en de Belastingdienst veroordeelt tot het betalen van griffierecht en proceskosten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in deze CAF 11-zaak, waarover zo vaak gesproken is en waarover toegezegd is opnieuw naar de dossiers te kijken, deze ouder helemaal tot de Raad van State diende te procederen, tegen nota bene de landsadvocaat, om kinderopvangtoeslag te krijgen?
De uitvoering van de regeling inzake de kinderopvangtoeslag is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: Toeslagen). Toeslagen is belast met het toekennen, uitbetalen en terugvorderen van de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst is daarbij gehouden aan wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie.
De juridische beoordeling kan ingewikkeld zijn, dat blijkt ook uit deze zaak. De rechtbank stelde voor beide in geschil zijnde jaren Toeslagen in het gelijk. In uitspraak op het hoger beroep door belanghebbende tegen de rechtbankuitspraak gaf de Raad van State het gelijk voor beide jaren aan belanghebbende. De Raad van State heeft hierbij eerder toegepaste rechtsregels genuanceerd. Waaronder dat een verschil tussen de totale kosten en de betaalde kosten dusdanig klein kan zijn dat het niet in de weg staat aan het recht op kinderopvangtoeslag. Daarbij is de omvang van en de regelmaat waarmee de betalingen maandelijks plaatsvonden van belang en het feit dat maandelijks naar aanleiding van de factuur werd betaald.
In de Kamerbrief die u vandaag eveneens heeft ontvangen (hierna: Kamerbrief) wordt uitgebreid stilgestaan bij het verdere proces rondom CAF 11 en handelen van Toeslagen.
Is het u ook opgevallen dat deze zaak behandeld is op 9 oktober 2018 (toen hierover meerdere Kamervragen gesteld waren) en de Belastingdienst bij de behandeling toezegde om over 2013 nog een keer naar de bankafschriften te kijken, en als daaruit zou blijken dat voldoende is betaald, consequenties te trekken? Herinnert u zich dat de staatsraad concludeerde dat dat binnen twee weken kan en dat de Belastingdienst vanwege een relatief klein verschil persisteert in volledige afwijzing van de hele kinderopvangtoeslag over 2013?
Uit de uitspraak van de Raad van State blijkt dat de zaak ter zitting is behandeld op 9 oktober 2018. Met name over het jaar 2013 was de rechter kritisch omdat uit bankafschriften uit het dossier zou blijken dat de facturen wel waren voldaan en er dus wel een recht op toeslag zou bestaan. Over het jaar 2013 had Toeslagen een verschil geconstateerd van tussen de € 115 en € 215, afhankelijk welke overzichten als uitgangspunt werden genomen. Ter zitting is door de Landsadvocaat aan de rechter voorgesteld dat Toeslagen nogmaals naar de bankafschriften kijkt en beoordeelt of de berekening van de rechter – waaruit blijkt dat er voldoende aan de kinderopvang is betaald – juist is en de rechter daarover binnen twee weken te berichten. Dit is gebeurd en vervolgens heeft de Landsadvocaat tijdig aan de rechter laten weten dat er een verschil blijft van € 115. Gelet op de toenmalige stand van de jurisprudentie leidde een dergelijk verschil tot de constatering dat er geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. In mijn Kamerbrief ga ik nader in op de vervolgacties die in gang zijn en of worden gezet.
Hoe beoordeelt u de houding van de Belastingdienst en van de landsadvocaat in deze zaak?
De Landsadvocaat heeft als procesvertegenwoordiger van Toeslagen in het hoger beroep bij de Raad van State geopereerd conform de stand van de jurisprudentie. Voor het handelen van Toeslagen in de CAF 11 zaak wordt verwezen naar de Kamerbrief.
Heeft de Belastingdienst begrepen wat de Ombudsman bedoelde met de titel «geen powerplay, maar fairplay» in zijn vernietigende rapport2 dat hij over deze zaak schreef in 2017?
Ik ben mij heel bewust wat de Ombudsman bedoelt in zijn rapport. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief.
Herinnert u zich de volgende aanbeveling uit het rapport van de Ombudsman en heeft de Belastingdienst deze netjes uitgevoerd: «Toeslagen heeft een groot aantal gezinnen door zijn onevenredig harde aanpak in financiële problemen gebracht en hun vertrouwen geschonden. Het is aan Toeslagen om het geschonden vertrouwen te herstellen. De Nationale ombudsman beveelt Toeslagen aan om de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed»?
Het in vraagstelling opgenomen citaat uit het rapport van de Nationale ombudsman is neergeslagen in aanbeveling drie van het rapport. Het antwoord op vraag zeven gaat in op alle aanbevelingen.
Kunt u de conclusies en aanbevelingen van de Ombudsman een voor een nalopen en aangeven of u van mening bent dat er voldoende uitvoering aan gegeven is?
De Nationale ombudsman heeft op 7 augustus 2017 het rapport «Geen powerplay maar fair play» uitgebracht over de CAF 11-zaak, waarin op basis van twee conclusies vier aanbevelingen worden gedaan. Kort gezegd concludeert de Nationale ombudsman dat Toeslagen bij het opsporen en bestrijden van misbruik het burgerperspectief uit het oog heeft verloren, daarnaast wordt Toeslagen de trage behandeling van de bezwaarschriften verweten. Hieronder benoem ik de vier aanbeveling, met mijn reactie daarop.
De Nationale ombudsman beveelt Toeslagen aan om:
1: voortaan – als hij de rechtmatigheid van een lopende kinderopvangtoeslag wil onderzoeken en de lopende toeslag wil opschorten of beëindigen – de procedure te volgen zoals de wetgever deze voor ogen had en ook overigens te voldoen aan het behoorlijkheidsvereiste van «fair play».
De kinderopvangtoeslag behoorde niet te worden gestopt, maar opgeschort. Pas als uit het onderzoek blijkt dat er geen recht bestaat, kan de toeslag worden gestopt.
Reeds in 2016 is de praktijk van stopzetting tijdens de uitvraag van bewijs gestopt. Een van de door mij aangekondigde maatregelen van 11 oktober jl.3 ziet op de verbetering van de vaktechnische lijn, deze maatregel draagt bij aan het op de juiste wijze volgen van de procedure zoals deze uit het beleid volgt.
2: als deze een toeslag(aanvraag) afwijst of beëindigt omdat de aanvrager onvoldoende gegevens of bewijsstukken heeft aangeleverd – in de beschikking duidelijk aan te geven welke informatie en / of bewijsstukken ontbreken of niet voldoen aan de eisen.
In de communicatie naar de aanvragers wordt duidelijker aangegeven waarom er geen recht op de toeslag bestaat. Wanneer de reden ligt in het niet overleggen van alle benodigde stukken, wordt duidelijker aangegeven welke stukken ontbreken of niet voldoen.
3: de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen excuses aan te bieden en een tegemoetkoming te bieden voor het aangedane leed.
Aan de vraagouders die overlast hebben ondervonden door de aanpak van Toeslagen zijn excuses aangeboden en bij overschrijding van termijnen is tegemoetkoming toegekend.
4: de voorheen afgewezen bezwaarschriften en de lopende beroepszaken binnen een termijn van drie maanden ambtshalve te toetsen aan de uitspraak van de Raad van State d.d. 8 maart 2017. In die uitspraak oordeelde de Raad van State dat Toeslagen bij de beëindiging van het kinderopvangtoeslag-voorschot niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en in strijd met de voor opschorting geldende regels heeft gehandeld. Deze aanbeveling geldt alleen voor de dossiers waarin betrokkenen voldaan hebben aan hun informatieplicht en alle benodigde gegevens en bewijsstukken aan Toeslagen hebben verstrekt. De Nationale ombudsman verzoekt Toeslagen om hem over drie maanden te informeren over de voortgang en de uitkomsten van deze herbeoordeling.
In 2017 is door Toeslagen gekeken of de uitspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 ruimte bood om voor meer ouders de Kinderopvangtoeslag alsnog toe te kennen. Hiertoe is ook contact geweest met de gemachtigde in veel beroepszaken. Ouders zouden toeslag ontvangen voor de periode dat zij de bewijzen konden overleggen en daarmee hun recht konden aantonen. Helaas leidde dat niet tot een afronding van de zaken.
Hoeveel kosten heeft de Belastingdienst gemaakt in alleen al deze zaak (onder andere eigen kosten, kosten eigen advocaat, kosten landsadvocaat)?
In de brief aan uw Kamer van 29 maart jl.4 zijn de kosten tot februari 2019 in de CAF 11-zaak opgenomen. Het gaat om het totaal van inzet van de Landsadvocaat bij de verschillende afgesloten en nog lopende bestuursrechtelijke procedures, de lopende procedure rondom de civiele schadeclaim en algemene advisering in het kader van CAF 11. De in de brief genoemde kosten zijn € 282.000. Dit is afgerond op duizenden euro’s en omvat honoraria, kantoorkosten, verschotten en BTW.
Kunt u aangeven hoe u aankijkt tegen de zaken die nog lopen in de CAF 11-zaak en hoe u ervoor gaat zorgen dat ouders niet onnodig rechtszaken tegen de overheid moeten blijven voeren?
Volledigheidshalve verwijs ik naar de Kamerbrief waarin ik uitgebreid ben ingegaan op de rol die de overheid in dit dossier heeft gespeeld en de nu ingezette acties.
Ziet u aanleiding om zaken van ouders die niet hebben doorgeprocedeerd tot de Raad van State en nog lopende zaken opnieuw te bestuderen en te beoordelen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe vaak is in de CAF 11-zaak iemand (vraagouder, gastouder of bureau) veroordeeld?
Er hebben geen veroordelingen plaatsgevonden in de CAF-11 zaak.
Hoe vaak heeft de rechter de Belastingdienst (gedeeltelijk) in het ongelijk gesteld in CAF 11-zaken?
Bij de rechtbank zijn 146 beroepen ingediend door de vraagouders waarvan er nu nog vier beroepen aanhangig zijn. In achttien zaken is belanghebbende in het gelijk gesteld, waarvan in zes zaken dit zonder rechtsgevolg bleef. In één zaak is belanghebbende deels in het gelijk gesteld. In 70 zaken is het beroep ongegrond verklaard, in één zaak is een voorlopige voorziening afgewezen en de overige zaken zijn ingetrokken of niet-ontvankelijk verklaard.
Bij de Raad van State is in 47 zaken hoger beroep ingesteld. 43 zaken hiervan zijn door de vraagouder ingesteld. Hiervan is in vier zaken belanghebbende in het gelijk gesteld. 23 zaken, waaronder een verzet en een herzieningsverzoek, zijn ongegrond verklaard. Er lopen nog zeven hoger beroepszaken. De overige zaken zijn ingetrokken of niet-ontvankelijk verklaard. Vier zaken zijn door Toeslagen ingesteld. Hiervan is in twee gevallen Toeslagen in het gelijk gesteld. Eén zaak is ongegrond verklaard en één zaak is ingetrokken.
Gaat u persoonlijk om de tafel zitten met de ouders die jarenlang hebben moeten wachten en daardoor niet veel vertrouwen hebben in de Belastingdienst/Toeslagen en/of de landsadvocaat? Zo ja, wanneer?
In het debat van 21 maart 2019 met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik samen met de directeur Toeslagen contact laat opnemen met de ouders om het gesprek aan te gaan. De gesprekken met de directeur Toeslagen hebben plaatsgevonden op 15, 17 en 22 mei. Vandaag, op 11 juni 2019, heb ik een gesprek gehad met een delegatie van de betrokken ouders, om hen persoonlijk te kunnen spreken. De ouders mochten iemand meenemen om hen bij te staan.
Mogen de ouders iemand meenemen die hen kan bijstaan?
Zie antwoord vraag 13.
Herinnert u zich dat u in het debat op 21 maart 2019 3 het volgende heeft gezegd: «In ieder geval trof de dienst bij het gastouderbureau blijkbaar een hoop gevallen aan, waarschijnlijk van gastouders die ervoor werkten, waarin de papieren niet in orde waren, waarin uren werden gedeclareerd die er niet waren en nepfacturen werden geschreven. Er waren overzijds dingen. Er was echt veel aan de hand. Dat is geen lichtzinnig moment geweest. Op dat moment besluit zo'n team: hier lijkt er sprake van een facilitator. Dit is geen individueel geval dat vragen oproept, maar hier lijkt erop dat iemand, een bureau, echt bezig is om dingen te organiseren»?3
Ja.
Kunt u de uitspraken in de vorige paragraaf helder en een voor een onderbouwen?
Ik constateer dat de CAF 11-zaak op basis van een bevindingenoverzicht van de GGD, dat zag op een aantal gastouders die bij het gastouderbureau waren aangesloten, is gestart, alsmede op basis van twee e-mails. Het CAF 11-team verzamelde naar aanleiding van deze signalen nadere informatie uit de systemen van Toeslagen. Uit deze gegevens, in combinatie met de informatie van de GGD, kwamen zaken naar boven die zouden kunnen duiden op georganiseerd misbruik. Dit betrof bijvoorbeeld hoge opvanguren door gastouders en veel ouder-kindrelaties tussen gast- en vraagouders. In het kader van het verdere onderzoek hebben vervolgens bij zestien gastouderbezoeken plaatsgevonden. Bij deze bezoeken werd geconstateerd dat een deel van de kinderen niet aanwezig was en dat bij sommige gastouders de administratie niet op orde was. Bij een vervolgonderzoek aan het gastouderbureau werden bij een steekproef bij alle onderzochte dossiers van gastouders bijzonderheden geconstateerd die mogelijk op fraude duidden, zoals vooringevulde urenstaten. De vervolgstappen in deze CAF 11-zaak zijn in de Kamerbrief opgenomen.
Kunt u deze vragen zorgvuldig beantwoorden en wel voordat u het eerste gesprek met de ouders aangaat?
Ik probeer Kamervragen altijd zo zorgvuldig mogelijk te beantwoorden. Zoals ook in de Kamerbrief is opgenomen heeft dit gesprek vandaag plaatsgevonden.
De opvatting van het financieel stabiliteitscomite over het klimaatakkoord en over de niet gepubliceerde achtergronddocumenten van het klimaatakkoord |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de notulen van het financieel stabiliteitscomité (FSC) van 5 maart 2019 waarin staat: «Daarnaast is van belang dat hypothecaire leennormen in elk geval niet worden verruimd. In dit kader vraagt het FSC aandacht voor de gevolgen voor de financiële stabiliteit van nieuwe financieringsmogelijkheden ten behoeve van de verduurzaming van woningen. Financiering van verduurzaming dient consistent te zijn met de geldende hypothecaire leennormen en dient gepaard te gaan met voldoende waarborgen ten aanzien van de gerealiseerde energiebesparing. Ook kan, naast de bestaande mogelijkheid om extra te lenen voor zeer energiezuinige woningen, aanpassing van de leennormen worden overwogen voor woningen die juist erg onzuinig zijn»?1
Ja.
In hoeverre is het waar dat ook de Ministeries van BZK en Financien vertegenwoordigd waren in het FSC dat dit opschreef?
In het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) overleggen vertegenwoordigers van De Nederlandsche Bank (DNB), de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het Ministerie van Financiën over onderwerpen inzake de financiële stabiliteit. Het is van belang dat het comité een duidelijke focus op stabiliteitsproblematiek heeft, zonder dat deze focus verminderd wordt door andere afwegingen zoals bredere inkomenspolitieke vraagstukken, vraagstukken van marktordening en van economische groei, die tot de verantwoordelijkheid van de regering behoren. Voor de deelnemers namens het Ministerie van Financiën geldt daarom dat zij niet deelnemen aan de besluitvorming over waarschuwingen en aanbevelingen. Dit geldt ook voor het Centraal Plan Bureau, dat momenteel als extern deskundige deelneemt aan de vergaderingen. Zoals in het verslag van het FSC van 5 maart jl. is aangegeven, was bij dit overleg ook een expert van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwezig voor het gedeelte van de bespreking over de Nederlandse huizenmarkt.2
Welke dialoog is hierbij gaande over dit standpunt en is er overeenstemming met het FSC over de betreffende maatregelen in het ontwerpklimaatakkoord? Zo nee, welke gevolgen heeft dat dan?
In het ontwerpKlimaatakkoord zijn maatregelen opgenomen ten behoeve van de financiering van de verduurzaming van woningen van particuliere eigenaren. Het is belangrijk dat alle woningeigenaren in staat zijn hun woning te verduurzamen. Daarom is het van belang dat er een breed palet aan toegankelijke en verantwoorde financieringsmogelijkheden beschikbaar is voor alle doelgroepen zodat zij afhankelijk van hun persoonlijke situatie en wensen hun woning kunnen verduurzamen. In het ontwerpKlimaatakkoord is afgesproken dat voor 2022 het Burgerlijk Wetboek zal worden aangepast om gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. Dit wetsvoorstel is in voorbereiding.
Met de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) wordt regelmatig gesproken over de financiering van verduurzaming van woningen door particuliere woningeigenaren en de maatregelen uit het ontwerpklimaatakkoord. AFM en DNB uiten in die gesprekken hun zorgen over kredietrisico’s voor woningeigenaren. Zij wijzen op de risico’s van een hogere schuldenlast van huishoudens. Daarnaast wijzen zij op mogelijke onderbenutting van bestaande hypothecaire financieringsmogelijkheden voor verduurzaming en hebben zij vragen bij het nut en de noodzaak van aanvullende financieringsmogelijkheden. Juist bij deze nieuwe mogelijkheden zien zij een risico op overkreditering.
Ik ben het eens met de toezichthouders dat overkreditering van consumenten moet worden voorkomen. Voor alle financieringsmogelijkheden (hypothecair krediet of consumptief krediet) geldt dat de financiële positie van de consument in kaart dient te worden gebracht om te kunnen beoordelen of een krediet verantwoord is voor de consument. Ook deel ik de mening van de toezichthouders dat het voor de financiering van energiebesparende maatregelen van belang is dat de verwachte besparing op de energiekosten daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wat het kabinet betreft zijn dit belangrijke randvoorwaarden bij de nadere uitwerking van nieuwe financieringsmogelijkheden. Het kabinet betrekt AFM en DNB graag bij deze nadere uitwerking.
Heeft u kennisgenomen van de zinssnede in de doorrekening van het klimaatakkoord: «Het is onzeker of iedereen kan financieren met een looptijd van 30 jaar. Gezien de bezwaren van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is het onzeker of de Gebouw Gebonden Financiering (GGF) er in de voorgestelde vorm komt.» (blz. 76 van de doorrekening van het ontwerp klimaatakkoord van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)) en hoe leest u deze uitspraak?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Zowel in het Regeerakkoord als in het ontwerpKlimaatakkoord is aangegeven dat gebouwgebonden financiering voor de verduurzaming van woningen door particulieren nader zal worden uitgewerkt. De verwachting is dat gebouwgebonden financiering voor bepaalde woningeigenaren in een behoefte kan voorzien. Daarom werk ik aan een wetsvoorstel waarmee het Burgerlijk Wetboek gewijzigd wordt om deze gebouwgebonden financiering mogelijk te maken. De financiële sector heeft in het ontwerpKlimaatakkoord aangegeven aantrekkelijke gebouwgebonden financieringsproducten te zullen ontwikkelen die ook zonder fiscale facilitering voldoende aantrekkelijk zijn voor woningeigenaren. Aangezien het kredieten betreft zullen normen voor kredietverlening van toepassing zijn. Ook bij gebouwgebonden financiering dient kredietverlening verantwoord te zijn.
Kunt u aangeven welke brieven, mails en andere signalen van de DNB en de AFM over de gebouwgebonden financiering (GGF) geschreven/afgegeven zijn en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Zowel AFM als DNB hebben in diverse overleggen hun zorgen geuit over gebouwgebonden financiering. Hierover zijn voor zover mij bekend geen separate brieven of mails gestuurd door de AFM en DNB. In een overleg met de Minister van Financiën van 4 februari jl. hebben AFM en DNB hun standpunt over gebouwgebonden financiering ook onder de aandacht gebracht.
Kunt u aangeven op welke wijze financieringsnormen gehanteerd worden bij de pilotprojecten om individuele verduurzamingsmaatregelen via baatbelasting (gemeente Bergen en Dalfsen) verantwoord te financieren?
Het is afhankelijk van de vormgeving en kenmerken van de pilotprojecten welk wettelijk kader van toepassing is op de financiering van duurzaamheids-investeringen die worden gedaan. Indien sprake is van een krediet in de zin van de Wet op het financieel toezicht dient te worden voldaan aan de vereisten voor verantwoorde kredietverlening en dient een kredietwaardigheidstoets te worden uitgevoerd.
Kunt u aangeven op welke wijze het financieel toezicht plaatsvindt op deze pilots (o.a. hoe wordt voldaan aan de zorgplicht zoals banken die ook kennen)?
Ook hier geldt dat het afhankelijk is van de vormgeving en kenmerken van de pilot. Indien sprake is van een financieel product in de zin van Wet op het financieel toezicht (Wft) dient de aanbieder van het financieel product te voldoen aan de wet en regelgeving omtrent verantwoorde kredietverlening inclusief de zorgplicht. De AFM houdt toezicht op de naleving van de Wft, partijen kunnen in overleg treden met de AFM over de vraag hoe hun pilot zich verhoudt tot de Wft. Het is de verantwoordelijkheid van de aanbieder van een financieel product om aan de Wft te voldoen.
Kunt u een indicatie geven hoeveel kosten gemaakt dienen te worden om de hele Nederlandse woningvoorraad aardgasvrij te maken? Hoeveel GGF zou hiervoor nodig zijn? En hoeveel subsidie is daarvoor nodig? Kunt u hierbij 95% betrouwbaarheidsintervallen geven?
Een indicatie van de kosten voor het aardgasvrij maken van de gehele Nederlandse woningvoorraad kan nog niet worden gegeven. Deze kosten zijn sterk afhankelijk van de alternatieve warmtevoorziening die per wijk zal worden gekozen. Gemeenten stellen hiertoe warmtetransitieplannen op. Zij worden daarbij ondersteund met een leidraad die inzichtelijk maakt welke alternatieve warmtevoorzieningen per wijk de laagste maatschappelijke kosten met zich mee brengen. Omdat de totale kosten niet bekend zijn, is ook de financieringsbehoefte (via gebouwgebonden financiering en/of andere financieringsinstrumenten) of de mate waarin subsidies nodig zijn niet inzichtelijk.
Heeft u gezien dat prof. Kramer in zijn review, die hij op verzoek van het PBL over de doorrekening van het ontwerpklimaatakkoord schreef, opmerkt: «Ik denk dat het PBL er goed aan doet om de achtergronddocumenten te publiceren. We hebben de stukken voor Gebouwde Omgeving, Landbouw en Industrie gezien, maar niet die van Mobiliteit en Elektriciteit. Het karakter van het Industrie-document was schetsmatig van opzet.»?
Ja.
Waarom hebben de reviewers de achtergronddocumenten (lees: de berekeningen) van mobiliteit en elektriciteit niet gekregen?
Het PBL heeft de hoogleraren gevraagd de concept-analyse van 28 februari en achtergrond-documentatie voor zover deze op dat moment beschikbaar was te reviewen. De concepten van de achtergronddocumenten Mobiliteit en Elektriciteit waren nog niet geschreven. De reden daarvoor is dat ook het PBL qua personele capaciteit begrensd is in de mogelijkheden om binnen de beschikbare tijd het onderzoek uit te voeren en dergelijke rapporten en achtergrondrapporten gereed te maken voor review.
Hoe konden de reviewers een review doen zonder deze achtergronddocumenten, waardoor zij geen enkel inzicht hadden in de berekeningen?
Het is niet juist om te stellen dat de hoogleraren geen enkel inzicht zouden hebben gehad in de methodiek. Voor drie sectoren waren immers, naast het hoofdrapport zelf, concepten van achtergronddocumenten beschikbaar. Voor de sectoren Elektriciteit en Mobiliteit was dat niet het geval, maar de methodiek bij deze sectoren was op hoofdlijnen gelijk aan die zoals toegepast bij de analyse van het voorstel voor hoofdlijnen van het Klimaatakkoord. Eén van de hoofdlijnen van het commentaar van de hoogleraren, zoals weergegeven door PBL in zijn publicatie, was dat «zolang achtergronddocumenten niet beschikbaar zijn het niet altijd mogelijk [is] om alle uitgangspunten te controleren. Het is belangrijk deze te publiceren en essentiële informatie eruit in het hoofddocument op te nemen.» PBL heeft deze aanbeveling opgevolgd. Drie achtergronddocumenten, waaronder Elektriciteit, zijn inmiddels op de website gepubliceerd. PBL werkt momenteel nog aan de achtergronddocumenten voor de sectoren Mobiliteit en Industrie.
Bent u bereid om het PBL te vragen twee experts te vragen om alsnog een review te doen van het hoofdstuk mobiliteit nadat zij kennis hebben kunnen nemen van alle achtergronddocumenten?
De inschakeling van reviewers maakt onderdeel uit van de eigen processen om de kwaliteit van publicaties van het PBL te borgen. Het PBL heeft de input van de reviewers dan ook benut om het rapport definitief af te ronden. Het PBL werkt voortdurend aan het verbeteren van hun modellen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Waarom heeft het planbureau de opmerking dat zij simpelweg de stukken niet ter beschikking stelde, niet in de samenvatting van de commentaren opgenomen?
Het PBL heeft alle beschikbare stukken ter beschikking gesteld. Er is dus geen sprake van het niet ter beschikking stellen van stukken.
Kunt u de suggestie van prof. Kramer uitvoeren, namelijk openbaarmaking van de achtergronddocumenten op de website van het PBL of door verzending van deze documenten naar de Kamer?
Het is aan PBL om de achtergronddocumenten openbaar te maken. Inmiddels heeft PBL dat voor drie sectoren, waaronder Elektriciteit, gedaan. De resterende twee achtergronddocumenten worden op een later moment door het PBL gepubliceerd.
Heeft het PBL de regering wel alle achtergronddocumenten ter beschikking gesteld? Zijn er achtergronddocumenten die de regering niet ter beschikking heeft?
Het kabinet beschikt niet over achtergronddocumenten die niet openbaar zijn gemaakt.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 10 dagen beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De samenwerking met Armenië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u als Minister-President van Nederland voor het eerst in enige decennia de nieuwe Minister-President van Armenië van harte heeft gefeliciteerd bij zijn benoeming na de fluwelen revolutie en vrije en eerlijke verkiezingen?
Ja. Het is goed gebruik felicitatiebrieven te sturen bij het aantreden van staatshoofden en regeringsleiders van landen waarmee Nederland diplomatieke betrekkingen onderhoudt. Het kabinet stuurde ook in 2016 een felicitatiebrief bij het aantreden van Karen Karapetyan als Minister-President van Armenië.
Bent u bereid om deze samenwerking op zowel economisch terrein als ontwikkeling van een democratische rechtsorde en van een democratisch land in onze gezamenlijke kiesgroepen in het IMF en de Wereldbank vorm te geven door een ambassade in Armenië te openen?
Het kabinet is bereid om de samenwerking met Armenië op de genoemde terreinen verder vorm te geven. Het openen van een ambassade in Jerevan is op dit moment niet aan de orde.
In het regeerakkoord zijn middelen opgenomen voor de uitbreiding en versterking van het postennet (EUR 10 miljoen in 2018 en oplopend tot EUR 40 miljoen structureel vanaf 2021). Deze extra middelen volgen op een inkrimping van het postennet als gevolg van eerdere taakstellingen. Het kabinet heeft besloten posten te versterken dan wel te openen die uitvoering geven aan de volgende prioriteiten in het regeerakkoord: economische groeikansen, veiligheid, stabiliteit en armoedebestrijding, migratie en versterkte inzet op Europa. Op basis van deze prioriteiten en gezien de beperkte middelen is destijds voorrang gegeven aan het versterken dan wel openen van posten elders ter wereld. Uw Kamer is hierover op 8 oktober 2018 geïnformeerd middels de brief over de uitbreiding en versterking van het postennet in 2019–2021 (Kamerstuk 32 734, nr. 32).
Dit neemt niet weg dat het kabinet zich zal inzetten om de positieve dynamiek na de politieke transitie in Armenië verder te ondersteunen. Armenië komt in aanmerking voor verschillende bilaterale programma’s. Deze programma’s zijn grotendeels vraag gestuurd. Dat maakt daadwerkelijke steun ook afhankelijk van concrete plannen van Armeense zijde en belangstelling van zowel Nederlandse als Armeense betrokkenen. Nederland bekijkt zowel in EU-verband als bilateraal en in nauwe samenwerking met de Armeense autoriteiten of, en zo ja waar, steun kan worden geïntensiveerd. Om de extra inspanningen in goede banen te leiden heeft het kabinet besloten de capaciteit van de Nederlandse ambassade in Georgië (mede geaccrediteerd voor Armenië) te versterken met een lokale medewerker.
Tot slot is het van belang op te merken dat NL al op verschillende manieren steun biedt aan Armenië. Op economisch terrein is er een omvangrijke FMO portefeuille van EUR 173 miljoen en er lopen verschillende RVO projecten ten behoeve van private sector ontwikkeling. Armenië maakt deel uit van de Nederlandse kiesgroep in de Wereldbank, IMF en EBRD. Mede in het kader van deze kiesgroeprelatie financieren de ministeries van Financiën en van Buitenlandse Zaken aanzienlijke technische steun die wordt verleend door het IMF, de Nederlandsche Bank en deskundigen van het Ministerie van Financiën. Verder zet Nederland zich via Matra en het Mensenrechtenfonds in op de bevordering van mensenrechten en rechtsstatelijkheid. Zo is er in Armenië sinds 2014 een project ter bevordering van vrijheid van godsdienst, dat regionaal belangstelling geniet en wordt nauw samenwerkt met het Armeense Ministerie van Justitie en de Ombudsman bij bevordering van antidiscriminatie. Tot slot draagt Nederland bij aan de steun die Armenië ontvangt vanuit de Europese Unie en de internationale financiële instellingen.
Herinnert u zich dat u schreef dat u de samenwerking waardeert in het kader van het EU-Armenia Comprehensive and Enhanced Partnership Agreement (CEPA), dat in november 2017 getekend is?
Ja.
Wanneer wordt het wetsvoorstel ter goedkeuring van dit verdrag voorgelegd aan de Staten-Generaal? Is het wetsvoorstel al naar de Raad van State gestuurd? Zo nee, wat is de reden van de vertraging?
Het kabinet werkt met voorrang aan het opstellen van een memorie van toelichting (MvT) bij de Brede en versterkte Partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Armenië. Het kabinet hecht zeer aan een zorgvuldig wetgevingstraject. De MvT zal in de eerste helft van dit jaar aan de Raad van State worden voorgelegd.
Klopt het dat Nederland een fysieke diplomatieke vertegenwoordiging heeft in alle lidstaten van de Raad van Europa, behalve Armenië en Montenegro (en een paar microstaatjes)?
Van de 47 landen die lid zijn van de Raad van Europa heeft Nederland in zes landen geen fysieke diplomatieke vertegenwoordiging. Armenië, Montenegro en IJsland horen daarbij. Deze landen vallen evenwel onder het resort van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in nabije landen.
De totstandkoming van de bizar lage raming van de kosten voor verlaagde bijtelling in het ontwerp-Klimaatakkoord |
|
Bart Snels (GL), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Heeft het Ministerie van Financiën (bijvoorbeeld AFEP of AFP) de ramingen op pagina 68 van het ontwerp-Klimaatakkoord1 gecontroleerd of nagerekend?
Dit zijn ramingen die gemaakt zijn met het CARbonTAX-model. Zowel het Ministerie van Financiën als het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat achten de uitkomsten van model plausibel.
Heeft het Ministerie van Financiën de plausibiliteit van de cijfers van de tabel op pagina 68 van het ontwerp-Klimaatakkoord gecheckt?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van het feit dat in het ontwerp-Klimaatakkoord
Op pagina 84 van «Effecten ontwerp-Klimaatakkoord» staat: «Ruim de helft van de 1,1 miljoen zakelijke auto’s is elektrisch in 2030.» Dit betreft ca. 590.000 auto’s, maar niet alle zakelijke leaseauto’s vallen onder de bijtelling.4 In het ontwerp-Klimaatakkoord vallen ca. 400.000 elektrische auto’s onder de bijtelling.
Op pagina 66 van «Ontwerp van het Klimaatakkoord» staan de bijtellingspercentages weergeven die in het ontwerp-Klimaatakkoord zijn meegenomen. Voor auto’s die in 2030 onder de bijtelling vallen, geldt gemiddeld een bijtelling van 19,4%, ofwel een korting van 2,6%-punt. Het betreft namelijk met name auto’s die tussen 2027 en 2030 op naam worden gezet, waarbij het aandeel in de latere jaren groter is dan in de eerste jaren.
Wat is op basis van deze cijfers de plausibiliteit dat de korting op de bijtelling slechts 16 miljoen euro kost in 2030?
De berekende € 16 miljoen voor de kosten van de korting op de bijtelling in 2030 is plausibel. De genoemde cijfers in vraag 3 zijn niet de enige basis voor deze berekening. Wat berekend is, is het verschil tussen de opbrengst van de bijtelling in het basispad (geen beleid vanaf 2021) en de opbrengst van de bijtelling in het pad inclusief het effect van alle maatregelen uit het ontwerp-Klimaatakkoord. Daarbij spelen allerlei gedragseffecten een rol. Deze effecten leiden tot een verschil t.o.v. het basispad in: de gemiddelde prijs van leaseauto’s EV vs niet-EV, de samenstelling van het wagenpark naar verschillende typen auto’s, het aantal leaseauto’s onder de bijtelling etc. Door te werken met een model is het mogelijk om rekening te houden met dit soort gedragseffecten. Het per saldo effect op de bijtelling komt daardoor lager uit dan de € 211 mln. die kan worden berekend door alleen het verschil in het gemiddeld bijtellingspercentage in 2030 te nemen. Zie voor meer uitleg de presentatie van Revnext ten behoeve van de hoorzitting van dinsdag 16 april 2019.
Is het niet veel waarschijnlijker dat de korting in de bijtelling bij deze uitkomsten vele honderden miljoenen euro’s kost in 2030?
Zoals in vraag 4 gemeld, spelen ook gedragseffecten een rol in de berekening. Daardoor komt het bedrag van de bijtelling in 2030 lager uit dan het effect bij gelijkblijvend gedrag.
Herinnert u zich dat de budgettaire drama’s met de Mitsubishi Outlander (en vergelijkbare modellen) en met de Tesla S (en vergelijkbare modellen) veroorzaakt zijn door een totale onderschatting van de ramingen van de kortingen in de bijtelling?
Door een stapeling van fiscale prikkels in de BPM, MRB, bijtelling, MIA en VAMIL was de ingroei van plug-in hybride auto’s in Nederland in de periode 2013–2016 sterk gestegen. Het ging hier voor een belangrijk deel om een sterke gedragsreactie: meer dan op voorhand werd verwacht hebben deze fiscale prikkels ertoe geleid dat consumenten en bedrijven plug-in hybride auto’s zijn gaan rijden. Dit heeft geleid tot budgettaire derving. Het aantal nieuw verkochte EV’s was tot en met 2017 iets lager dan op voorhand verwacht. In 2018 was het aantal nieuw verkochte EV’s daarentegen sterker gestegen dan verwacht. Door de versobering van de korting op de bijtelling voor elektrische auto’s met een catalogusprijs hoger dan € 50.000 per 1 januari 2019 was hier echter ook sprake van een anticipatie-effect, waardoor een deel van de verkopen van 2019 naar voren zijn gehaald. In zijn algemeenheid is het zeer lastig om op voorhand inschattingen te maken van veranderend consumentengedrag als gevolg van fiscale prikkels voor nieuwe technieken als elektrisch rijden. Hier spelen immers ook niet-financiële overstapdrempels een rol zoals accubereik, laadinfrastructuur, aanbod van voertuigen en persoonlijke smaak een rol.
Kunt u een realistische raming geven van de kosten van de korting in de bijtelling in 2030 en in eerdere jaren?
De ramingen van het ontwerp-Klimaatakkoord voor 2030 zijn plausibel, en eveneens met flinke onzekerheid omgeven. Dat geldt voor alle ramingen die voor een periode van 10 jaar vooruit worden gemaakt maar in het bijzonder voor een markt die pas net bestaat en zich nog moet ontwikkelen.
Het kabinet acht het van essentieel belang om jaarlijks te monitoren zodat tijdig kan worden bijgestuurd bij signalen van overstimulering, onevenwichtige lastenverdeling en een te beperkt handelingsperspectief voor de Nederlandse automobilist (hand aan de kraan). Daarnaast wordt in het ontwerp-Klimaatakkoord een meer fundamentele evaluatie van het stelsel van autobelastingen voorgesteld die in 2023 moet plaatsvinden. Op deze wijze worden de zorgen over de houdbaarheid van de in het ontwerp-Klimaatakkoord voorgestelde fiscale stimulering nadrukkelijk onderkend en ondervangen.
Kunt u zoveel mogelijk vragen voor de hoorzitting over elektrisch rijden op 16 april 2019 beantwoorden, omdat wij vergelijkbare vragen hebben voorgelegd aan de partijen die gehoord worden?
We hebben de vragen op 16 april beantwoord. Helaas lukte het door de afstemming niet dit voor de start van de hoorzitting aan uw Kamer te doen toekomen.