Angstcultuur bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van de voorzitters van de politievakbonden NPB, ACP, ANPV en VMHP over de angstcultuur binnen de politieorganisatie?1
Ja.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat agenten de mond wordt gesnoerd, er disciplinaire onderzoeken worden ingesteld en agenten te horen krijgen dat ze over knelpunten geen contact mogen opnemen met de vakbonden en medezeggenschapsorganen?
Ik herken het geschetste beeld van de voorzitters van de vakbonden niet. De politie is een professionele organisatie waarin ruimte voor medewerkers is om eventuele klachten en problemen te uiten. Signaleert een medewerker knelpunten, dan ligt het in de rede dat in eerste instantie de eigen leidinggevende wordt aangesproken.
Zou een medewerker het gevoel hebben niet bij zijn of haar leidinggevende terecht te kunnen, dan kan de medewerker zich wenden tot vertrouwenspersonen binnen hun eigen organisatieonderdeel. Er is een landelijke procedure en landelijk meldpunt ingericht voor het melden van knelpunten. Hiermee wordt beoogd de toegankelijkheid te vergroten en is geborgd dat knelpunten veilig kunnen worden gemeld. Ook kunnen medewerkers terecht bij medezeggenschap. Het staat medewerkers verder vrij om zich te verenigen in een vakbond en de activiteiten die daarbij horen te verrichten.
Gaat het om het melden van een vermoeden van een misstand, dan is het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie van toepassing. De Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) is dan het onafhankelijk onderzoeksorgaan dat de melding van integriteitsschending nader onderzoekt. Wordt de in dit besluit vastgelegde procedure gevolgd, dan kan een medewerker geen nadelige rechtspositionele gevolgen ondervinden van zijn melding. Ik verwijs u ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228).
Wat is volgens u de oorzaak van het ontstaan van deze angstcultuur binnen de politieorganisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de door de Tweede Kamer breed ondersteunde doelstelling dat met de komst van de Nationale Politie niet alleen een structuurverandering in gang zou worden gezet, maar met name ook een cultuurverandering?
Bij de vorming van de nationale politie is ingezet op een cultuurverandering die onder meer gericht is op het vergroten van de professionele ruimte van de individuele medewerkers. De in het realisatieplan nationale politie beschreven, beoogde cultuurverandering ziet ook op verbindend en vertrouwen wekkend leiderschap. Tevens wordt ingezet op een cultuur die mogelijk maakt dat politiemedewerkers ruimte hebben tot het nemen van initiatieven, maar ook de bereidwilligheid om te leren van anderen en fouten uit het verleden.
Zoals beschreven in het realisatieplan kan een cultuurverandering niet top down worden opgelegd, en zal deze ontwikkeling de nodige jaren vergen. De aanstelling van de volgende groep leidinggevenden als onderdeel van de personele reorganisatie zal hieraan een belangrijke bijdrage zijn. Van het nieuwe leiderschap wordt gevraagd om in goede verbinding met de medewerkers de dialoog aan te gaan over verbetering van het politiewerk en de prestaties. Dit zal uiteindelijk leiden tot veranderingen in de cultuur. Om deze verandering te kunnen volgen is een cultuurmonitor ontwikkeld welke periodiek door de Inspectie Veiligheid en Justitie wordt uitgevoerd. Uw kamer wordt over de resultaten van deze monitor geïnformeerd.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot uw uitspraken dat er meer vertrouwen moet komen in de kennis en kunde van de individuele medewerkers?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat een gezond functionerende organisatie baat heeft bij mondige medewerkers en dat er dus ruimte moet zijn voor gefundeerde kritiek en inbreng van de kant van de medewerkers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom valt dan juist een tegenovergestelde ontwikkeling waar te nemen binnen de politieorganisatie?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om deze zorgelijke ontwikkeling van een angstcultuur een halt toe te roepen? Hoe gaat u zorgen dat werknemers weer de ruimte krijgen om hun mening te geven, zonder hiervoor afgerekend te worden binnen de politieorganisatie?
Zie antwoord vraag 2.
Het boek ‘naar één nationale politie’ |
|
Nine Kooiman , Ronald van Raak |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het boek «Naar één nationale politie»?1
Ja.
Ligt er een opdracht vanuit het ministerie of de nationale politieorganisatie onder de totstandkoming van dit boek? Zo ja, hoe luidde deze opdracht?
Dit boek is een initiatief en uitgave van Uitgeverij Kerckebosch en auteur Louis Cornelisse. Cornelisse sprak onder meer met (oud-)medewerkers, vakbonden en samenwerkingspartners en tekende hun verhalen op over de vorming van de nationale politie.
Wat is het achterliggend doel van dit boek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bijdrage heeft de Nationale Politie, zowel financieel als materieel, geleverd bij de totstandkoming van dit boek?
De bijdrage van de politie bestond uit het geven van interviews, het aanleveren van aanvullend fotomateriaal en de begeleiding van de teksten.
Klopt het dat alle agenten in het land een exemplaar hebben gekregen? Wat waren de totale kosten hiervan?
Alle medewerkers die in vaste dienst zijn bij de politie ontvangen – ter markering van de start van de nationale politie – het boek «Naar één nationale politie». De totale kosten, betaald door de politie, zijn: € 415.000 inclusief btw. Dat is € 6,38 inclusief btw per boek.
De dreigende sluiting van brandweerpost Diever |
|
Nine Kooiman , Ronald van Raak |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het feit dat de gemeente Westerveld voornemens is brandweerpost Diever te sluiten?1
Op dit moment is besluitvorming over het al dan niet sluiten van de brandweerpost Diever de verantwoordelijkheid van de gemeente Westerveld. Na de regionalisering van de brandweer in Drenthe (voorzien per 1 januari 2014) ligt de verantwoordelijkheid voor dergelijke besluitvorming bij het bestuur van de veiligheidsregio Drenthe.
Wat zouden de gevolgen van deze sluiting zijn voor de brandveiligheid en opkomsttijden van Diever en omgeving? Blijven deze binnen de wettelijke norm, zoals vastgelegd in de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s?
In 2008 hebben alle Drentse gemeenten eigen normen vastgesteld betreffende de opkomsttijden van de brandweer, namelijk zo spoedig mogelijk en in 80% van de gevallen binnen de 15 minuten. Deze norm is ook leidend in het dekkingsplan van de veiligheidsregio Drenthe, vastgesteld in oktober 2011 en herbevestigd bij de vaststelling van het geactualiseerde dekkingsplan in juni 2013. Volgens de veiligheidsregio zal ook bij sluiting van de post Diever aan deze eigen norm worden voldaan. De veiligheidsregio voegt hieraan toe dat de brandweerzorg ter plaatse efficiënter kan worden ingericht, doordat in het betreffende gebied sprake is van overlappende verzorgingsgebieden. Tenslotte meldt de veiligheidsregio dat de gemeente Westerveld compenserende preventieve maatregelen treft om de veiligheid van de burgers te borgen.
De Inspectie Veiligheid en Justitie (Inspectie VenJ) constateert in het rapport «Dekkingsplannen 2013» dat het dekkingsplan van de veiligheidsregio Drenthe niet voldoet aan de wettelijke vereisten (ijkmoment is 30 april 2013).
Op 19 juni 2013 heeft het bestuur van de veiligheidsregio Drenthe een aanvulling op het dekkingsplan vastgesteld. Ik heb deze aanvulling voorgelegd aan de Inspectie VenJ. De Inspectie VenJ constateert dat het dekkingsplan door deze aanvulling is verbeterd. De Inspectie VenJ constateert echter ook dat de veiligheidsregio Drenthe nog steeds een tijdnorm, namelijk «zo snel als mogelijk maar in 80% van de gevallen binnen 15 minuten», hanteert die generiek afwijkt van de tijdnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s. In de «Handreiking opkomsttijden registratie van afwijkingen en motivatie in dekkingsplannen», die ik op 28 november 2012 aan de veiligheidsregio’s beschikbaar heb gesteld, heb ik herhaald dat generiek afwijken niet is toegestaan. De veiligheidsregio Drenthe beschikt volgens de Inspectie VenJ momenteel nog niet over een dekkingsplan waarin de afwijkende opkomsttijden voor de diverse objecten gemotiveerd zijn weergegeven, al dan niet voorzien van aanvullende maatregelen. Daarom voldoet het dekkingsplan van de veiligheidsregio Drenthe nog niet aan de wettelijke vereisten en aan de gestelde voorwaarden in de motie Kooiman. Volgens de Inspectie VenJ is de noodzakelijke aanpassing van het dekkingsplan, zodat het voldoet aan de wettelijke vereisten en het gestelde in de motie Kooiman, beperkt van aard en vergt dit geen enorme operatie.
Heeft u geconstateerd dat in het rapport van de inspectie Veiligheid en Justitie naar de dekkingsplannen 2013 de veiligheidsregio Drenthe niet voldoet aan de wettelijke eisen, met name daar waar het gaat om de tijdnorm conform het Besluit veiligheidsregio’s?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de motie-Kooiman die de regering oproept geen brandweerposten te sluiten voordat een veiligheidsregio een dekkingsplan heeft waar de locaties met afwijkende normtijden gemotiveerd zijn vastgesteld?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat in de veiligheidsregio Drenthe niet voldaan wordt aan de eisen in de wet, noch aan de voorwaarden als gesteld in genoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat sluiting van brandweerpost Diever op dit moment op grond van bovenstaande niet aan de orde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vóór 15 oktober 2013 de veiligheidsregio Drenthe en de burgemeester van Westerveld er op gewezen dat het dekkingsplan – ondanks de aanvulling – nog niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Ik heb de veiligheidsregio verzocht op zo kort mogelijke termijn het dekkingsplan zodanig te verbeteren dat het voldoet aan de wettelijke vereisten. Uitgangspunt daarbij dienen de tijdnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s te zijn. Afwijkingen daarop zijn toegestaan, mits aangegeven waar en in welke mate deze plaats vinden en mits deze afdoende zijn gemotiveerd. Tevens heb ik de veiligheidsregio Drenthe en de burgemeester van Westerveld gewezen op het gestelde in de motie Kooiman. De plaatsvervangend (en tevens waarnemend) voorzitter van de veiligheidsregio Drenthe heeft gemeld dat hij zich ervoor zal inzetten dat de aanpassing van het dekkingsplan Drenthe uiterlijk eind 2013 is gerealiseerd, zodat het voldoet aan de wettelijke vereisten en dat het sluiten van de brandweerkazerne Diever bij de aanpassing van het dekkingsplan wordt betrokken. Hij meldt dat hij hierover daarom op korte termijn een voorstel indient bij het Algemeen Bestuur van de veiligheidsregio Drenthe.
Bent u bereid in te grijpen op grond van het feit dat niet wordt voldaan aan de wet, noch aan de voorwaarden zoals gesteld in de genoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u geconstateerd dat door sluiting van brandweerpost Diever onder andere 243 logiesfuncties boven de harde wettelijke grens van 18 minuten uit zullen komen? Zo ja, hoe gaat u deze wettelijke grens handhaven? Zo nee, wat zijn uw bevindingen?
Volgens de veiligheidsregio Drenthe zijn deze cijfers niet correct. De sluiting van de post Diever zal volgens de veiligheidsregio niet leiden tot een toename van objecten waarbij de 18 minuten grens wordt overschreden. Na sluiting van de post Diever zullen volgens de veiligheidsregio 145 objecten extra niet binnen de 15-minuten, maar binnen de 18 minuten worden bereikt. Hiervan bevinden zich 71 objecten met een logiesfunctie op hetzelfde bungalowpark.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg op 9 oktober 2013? Mocht dat niet mogelijk zijn, kunt u deze vragen dan in ieder geval vóór 15 oktober 2013 antwoorden, omdat de gemeenteraad van Westerveld dan een besluit neemt over de voorgenomen sluiting van de brandweerkazerne?
Zie antwoord vraag 6.
Wanbetalende diplomaten |
|
Harry van Bommel , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich de vele eerdere vragen die zijn gesteld over het niet betalen van (verkeers)boetes door diplomaten en de (on)mogelijkheden om wettelijke dwangmiddelen toe te passen om betaling af te dwingen?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat ook diplomaten zich aan de wet moeten houden en dat zij gewoon, net als ieder ander, de aan hen opgelegde boetes moeten betalen? Zo ja, op welke manieren zorgt u er tot nu toe voor dat deze boetes ook daadwerkelijk betaald worden nu artikel 41, eerste lid, van het Verdrag van Wenen inzake diplomatieke betrekkingen hier zo duidelijk over is?
Ja.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stuurt ieder kwartaal een overzicht van openstaande verkeersboetes naar ambassades. Daarnaast kunnen ambassades uitgenodigd worden voor een gesprek over dit onderwerp, waarbij zij worden gewezen op de bepalingen in het Verdrag van Wenen volgens welke ook diplomaten gehouden zijn de wetten en regels van Nederland te eerbiedigen. Beide maatregelen zijn overigens voor het overgrote deel van de ambassades effectief.
Bent u tevreden over het effect van uw eerdere pogingen om betalingen af te dwingen, zoals het aanschrijven van ambassades over onbetaalde boetes en het zo nodig zelfs ontbieden van een vertegenwoordiger van een ambassade?
Het Kabinet benadrukt dat het overgrote deel van de in Nederland aanwezige diplomaten zich houdt aan de Nederlandse verkeersregels. Het Kabinet is echter teleurgesteld dat een klein aantal diplomaten en/of ambassades ongevoelig lijkt te zijn voor ons nadrukkelijke verzoek om verkeersboetes te voldoen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal dit onderwerp stelselmatig blijven opbrengen in contacten met de desbetreffende ambassades.
Welke acties onderneemt u naar de landen die in een openbare top tien staan met de ambassades die het hoogste bedrag aan onbetaalde boetes hadden uitstaan? Kunt u de Kamer te zijner tijd berichten over de reactie van deze landen en indien zij niet bereid zijn te betalen, wat de reden hiervan is en welke vervolgstappen u hieraan verbindt?
Medio oktober worden opnieuw alle ambassades opnieuw aangeschreven over dit onderwerp, waarbij zij (zoals elk kwartaal) een overzicht ontvangen van de nog uitstaande verkeersboetes. Publicatie van de openbare top tien heeft effect gehad; enkele ambassades hebben aangegeven dat zij de uitstaande boetes willen betalen. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u zo nodig bereid om andere (creatieve) middelen te gebruiken om betaling af te dwingen, zoals het weigeren van kentekens aan ambassades met openstaande boetes of het niet verstrekken van parkeervergunningen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is gehouden aan het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer en heeft daardoor te handelen binnen de grenzen van dit verdrag, ook ter bescherming van Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland.
Het sociaal beleid en de personele gevolgen van het sluiten van gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de sluiting van de penitentiaire inrichtingen die in het kader van het Masterplan DJI 2013–2018 (Kamerstuk 24 587, nr. 535) gesloten gaan worden allerminst soepel verloopt, dat de communicatie naar het personeel gebrekkig is en dat dit grote onzekerheid voor het personeel met zich meebrengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De sluiting van penitentiaire inrichtingen waartoe in het kader van het Masterplan DJI is besloten, wordt zorgvuldig voorbereid. Over de personele gevolgen van de krimp of sluitingen van penitentiaire inrichtingen dient uiteraard afstemming plaats te vinden met de vakbonden en de betrokken medezeggenschapsorganen. Voor de onderdelen waarvan sluiting of krimp in 2014 is voorzien, is dit overleg op dit moment in volle gang.
De arbeidsvoorwaarden die gelden zijn op zichzelf duidelijk, maar de overgang van het last in first out-beginsel naar het afspiegelingsbeginsel is een systeemwijziging waar alle betrokkenen aan moeten wennen. Over de toepassing van het sociaal beleid voor de betrokken medewerkers van DJI wordt op verschillende niveaus met de ondernemingsraden en vakbonden gesproken. Gespreksthema’s zijn met name de status van betrokkenen gedurende de verschillende fases van het «van-werk-naar-werk» beleid en welke arbeidsvoorwaarden hierbij gelden. Met de medezeggenschap is de afspraak gemaakt om vanuit de werkgeverrol naast de formele communicatie ook via intranet en internet medewerkers te informeren over het sociaal beleid «van-werk-naar-werk», de verschillende relevante onderwerpen en meest gestelde vragen en antwoorden.
In het mondelinge vragenuur van 8 oktober 2013 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven nader te zullen ingaan op de onzekerheid bij het personeel van de penitentiaire inrichting in Tilburg. Dit aspect zal worden meegenomen in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Helder van de PVV over dit onderwerp (2013Z17855), die zo spoedig mogelijk zal worden verzonden.
Bent u er eveneens van op de hoogte dat het personeel in deze penitentiaire inrichtingen reeds ruim voor de datum van sluiting in grote onzekerheid zit over onder andere het sociaal beleid dat van toepassing zal zijn, welke status er geldt in het kader van het «van-werk-naar-werk-beleid», de geldende arbeidsvoorwaarden indien (al dan niet tijdelijk) elders gewerkt wordt? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Welke afdelingen en inrichtingen zijn reeds (eerder dan gepland) gesloten of zullen eerder worden gesloten dan gepland? Met welke reden vindt soms eerder sluiting plaats dan in het Masterplan DJI 2013–2018 besloten ligt en wat gebeurt er met het personeel dat daar werkzaam was? Tot welke rechtspositie leidt dit?
Er worden geen afdelingen of inrichtingen eerder dan gepland gesloten. Dat betekent dat de in het Masterplan DJI vermelde inrichtingen, of locaties daarvan, niet eerder zullen sluiten dan op 1 januari van het in het Masterplan DJI aangegeven jaar. De daarmee gepaard gaande gevolgen voor de rechtspositie van het personeel worden dus niet naar voren getrokken. Wel wordt de leegstand, als gevolg van het geringere aanbod van gedetineerden, op een aantal plaatsen geconcentreerd. Dit gaat in goed overleg met en vaak op initiatief van de vestigingsdirecteuren van de op basis van het Masterplan DJI te sluiten locaties. Hierdoor wordt personeel zoveel als mogelijk al in de gelegenheid gesteld om mobiel te worden. Hierbij wordt ook geprobeerd om het personeel tijdelijk bij andere DJI-onderdelen werkzaamheden te laten verrichten. Dit laatste heeft voor hen uiteraard geen rechtspositionele gevolgen.
Hoeveel mensen zijn inmiddels van werk naar werk begeleid? Zijn zij in soortgelijke banen terecht gekomen en zo nee, in wat voor banen dan wel?
Binnen DJI kan een groep medewerkers per 1 oktober 2013 in het kader van het Masterplan DJI er voor kiezen vrijwillig VWNW-kandidaat te worden. Dit betreft personeel van een aantal in 2014 te sluiten inrichtingen (o.a. de PI Hoogeveen en de locatie Havenstraat van de PI Amsterdam). Inmiddels geldt dit ook voor de PI Limburg Zuid en de PI Veenhuizen. Wellicht volgt voor meer medewerkers de mogelijkheid om te kiezen vrijwillig VWNW-kandidaat te worden.
Zoals vermeld in het Masterplan DJI van 19 juni 2013 kunnen naar verwachting 1.350 van de 2.600 medewerkers van DJI die getroffen worden door de maatregelen in het Masterplan herplaatst worden op passende vacante plekken binnen DJI. Voor 1.250 medewerkers zijn zwaardere mobiliteitsinspanningen nodig. Ik kan u in dit verband melden dat door DJI eerder dit jaar een convenant is afgesloten met de Douane. Als gevolg hiervan zijn inmiddels ongeveer 60 medewerkers van DJI werkzaam bij de Douane. Zij volgen daar opleidingstrajecten die, na een succesvolle afronding, zullen leiden tot een definitieve overgang. Op dit moment loopt een wervingstraject bij de Douane voor een locatie op de Tweede Maasvlakte. Ook hiervoor hebben DJI-medewerkers hun belangstelling kenbaar gemaakt.
Daarnaast worden er gesprekken gevoerd met de op te zetten RijksBeveiligingsOrganisatie (RBO) over de mogelijke overgang van circa 550 DJI medewerkers. Over dit thema zal waarschijnlijk in dit najaar besluitvorming plaatsvinden.
Tot slot worden er op dit moment verkennende gesprekken gevoerd over plaatsingsmogelijkheden van DJI-medewerkers bij de politie.
Wat kunt u doen om de onzekerheid voor dit personeel tot het minimum te beperken en zo snel mogelijk duidelijkheid te bieden over de personele gevolgen en het sociaal beleid voor het personeel dat door deze sluitingen getroffen wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kan de Kamer de uitwerkingsplannen van het Masterplan DJI 2013–2018 verwachten?
Op dit moment wordt een reactie aan uw Kamer voorbereid naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van 13 september jl. (met kenmerk 2013Z16392/2013D35712) over de implementatie van de beleidsvoornemens uit het Masterplan DJI. Ik verwacht deze reactie voor de behandeling van de begroting 2014 van mijn departement aan uw Kamer te verzenden.
Wat is de stand van zaken met de uitvoering van de motie over de Substantieel Bezwarende Functies voor personeel van de Dienst Justitiële inrichtingen (Kamerstuk 24 587, nr. 470)?
Zoals gemeld in de brief van 2 juli jl. (Vergaderjaar 2012–2013 Kamerstuk 31 490 nr. 130) is de minister voor Wonen en Rijksdienst met de bonden in gesprek over een aanpassing van de SBF-regeling. Hierbij wordt nu ook betrokken de motie van het lid Toorenburg c.s. van 6 juni jl. (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 24 587 nr. 517), waarin de regering verzocht wordt het sociaal plan ten behoeve van het personeel uit het gevangeniswezen te verlengen. Overigens heeft de minister van Binnenlandse Zaken in het mondelinge vragenuur van 8 oktober jl. toegezegd uw Kamer over dit overleg nader te doen informeren. Vanzelfsprekend voldoe ik graag aan dit verzoek en ik kan u melden dat op 27 juni jl. de minister voor Wonen en Rijksdienst de bonden hierover een formeel bod heeft gedaan. De bonden hebben zich beraden op de inhoud daarvan. In het voortgezette overleg op 19 september jl. is geconcludeerd dat dit bod onvoldoende aanknopingspunten biedt. Daarom wordt nu bezien welke alternatieven wel tot een oplossing kunnen leiden. Over de inhoud daarvan kan lopende het overleg geen mededeling worden gedaan.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken te beantwoorden?
Ja.
Tekort wijkagenten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat in Overijssel niet voldaan wordt aan het wettelijke criterium van 1 wijkagent op 5.000 inwoners? Zo ja, hoe groot is het tekort op dit moment precies? Zo nee, wat is de stand van zaken?1
Momenteel heeft de eenheid Oost 415 wijkagenten. Dat aantal stijgt als de reorganisatie is afgerond tot 629 fte, verdeeld over de 27 basisteams en voldoet dan aan de norm van één wijkagent op 5.000 inwoners.
Hoe komt het dat in deze regio negen maanden na invoering van de Nationale Politie het aantal wijkaganten nog niet op peil is?
De nieuwe norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners is per 1 januari 2013 in werking getreden. In de oude situatie van het voormalige politiebestel gold nog geen landelijke norm, en lag de verantwoordelijkheid voor een voldoende aantal wijkagenten bij de korpsbeheerders en het regionaal college van burgemeesters. Het tempo waarmee aan de nieuwe norm kan worden voldaan, hangt derhalve in de eerste plaats af van de startsituatie per eenheid.
De nationale politie heeft in het inrichtingsplan (waarin de organisatiestructuur en de formatie van de nationale politie is beschreven) 3.413 wijkagenten opgenomen. Het inrichtingsplan voldoet derhalve aan de wettelijke norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners gemiddeld per eenheid.
Het landelijke aantal wijkagenten is op dit moment 3.456. Hiermee wordt de norm op dit moment, landelijk gezien, dus gehaald. De spreiding van het aantal wijkagenten is evenwel nog niet zodanig, dat in elke eenheid aan de norm wordt voldaan. Drie eenheden voldoen reeds ruim aan de norm, 3 eenheden voldoen daaraan vrijwel (meer dan 0,9 wijkagent per 5.000 inwoners). In vier eenheden, waaronder Oost, wordt de norm op dit moment nog niet gehaald.
Uiteraard dient zo snel mogelijk toegewerkt te worden naar de norm uit de wet. De realisatie van de nieuwe aantallen wijkagenten, conform de nieuwe organisatie en de daarbij geldende formatie, is onderdeel van het proces van de personele reorganisatie van de politie. Het aanstellen van extra wijkagenten betekent overigens niet dat er extra politiecapaciteit komt. Wijkagenten maken onderdeel uit van de vastgestelde formatie van een basisteam.
De basisteams – waar de wijkagenten onderdeel vanuit maken – worden eind 2014 inwerking gebracht. Het streven is dat daardoor eind 2014 elke eenheid van de nationale politie voldoen aan de norm van één wijkagent op de 5.000 inwoners. Dat geldt dus ook voor de eenheid Oost.
Deelt u de mening dat op dit punt in de wet niet afgeweken dient te worden en dat er zo snel mogelijk naar gewerkt moet worden om de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners te halen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze regio hier snel naar toe werkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met bovengenoemde norm in de andere regio’s? Wordt deze norm daar wel gehaald? Hoeveel regio’s voldoen op dit punt aan de wet en hoeveel regio’s moeten hier nog aan werken? Kunt u garanderen dat een jaar na invoering, dus op 1 januari 2014, alle regio’s aan dit wettelijke vereiste voldoen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de analyse dat de aanwas van nieuwe wijkagenten hapert omdat er tussen korpsleiding, vakbonden en u onenigheid is over de nieuwe functie-indeling? Zo nee, wat is volgens u dan de oorzaak van het uitblijven van groei in het aantal wijkagenten?
Om in alle eenheden te voldoen aan de norm van 1 wijkagent op 5.000 inwoners gemiddeld in de eenheid is afronding van de personele reorganisatie nodig. De Tweede Kamer wordt op korte termijn nader geïnformeerd over het overleg met de bonden hierover.
Wat is de laatste stand van zaken in de discussie over de nieuwe functie-indeling? Is er inmiddels zicht op het weer aan tafel krijgen van de bonden en het bereiken van overeenstemming dat op instemming kan rekenen van zowel de werknemers als de werkgever? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wethouders alarm slaan over de budgetten jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat wethouders de noodklok luiden over de bezuinigingen op de jeugdzorg?1
Ik vind het belangrijk dat dit soort signalen mij vroegtijdig bereiken zodat ik, indien nodig, kan ondersteunen in het zoeken naar oplossingen. Gemeenten zijn hard bezig met het opstellen van de regionale transitiearrangementen. Bij het opstellen van de regionale transitiearrangementen hebben veel regio’s een uitvraag gedaan naar de omzetcijfers van aanbieders voor de jongeren in de regio. Een aantal regio’s geeft aan dat de omzetcijfers van aanbieders en de cijfers van verzekeraars hoger zijn dan de opgetelde (indicatieve) budgetten uit de meicirculaire 2013 van de regiogemeenten. Ik ben met de betreffende regio’s in gesprek over de mogelijke verklaringen van de verschillen.
Hoeveel gemeenten overwegen hun plannen niet in te dienen, omdat zij geen duidelijkheid krijgen over de verwachte budgetten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben er niet van op de hoogte dat er gemeente zijn die hun plannen niet gaan indienen vanwege onduidelijkheid over de te verwachte budgetten. Begin oktober zal de Transitiecommissie Jeugd met een tussenrapport komen over de totstandkoming van de regionale transitiearrangementen. Ik zal u dit rapport toezenden.
Wat is uw reactie op de zorgen van Zuid-Hollandse gemeenten die meer dan 10% korting krijgen op het budget jeugdzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn ambtenaren zijn naar aanleiding van hun recente signalen weer in gesprek gegaan met de Zuid-Hollandse gemeenten. Momenteel analyseren zij, samen met enkele aanbieders uit de regio, de verschillen tussen het (indicatieve) budget gepubliceerd in de meicirculaire 2013 en het budget dat is berekend door gemeenten op basis van cijfers van de aanbieders en verzekeraars. Daarbij wordt bezien hoe het (indicatieve) budget uit de meicirculaire 2013 tot stand is gekomen en hoe de gemeenten, zorgaanbieders en verzekeraars de regionale budgetten hebben berekend. Deze verschillenanalyse zal uitgevoerd worden voor meerdere regio’s. Zodra deze verschillenanalyses zijn uitgevoerd zullen we over de conclusies communiceren. Op www.voordejeugd.nl zullen nieuwsberichten en FAQ’s verschijnen zodat ook andere gemeenten de verschillen in de budgetten beter kunnen verklaren.
Kunt u verklaren waarom gemeenten minder budget krijgen dan u eerder liet weten? Wilt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten gaan uit van het budget zoals gepubliceerd in de meicirculaire van 2013. Dit is een indicatief budget. Nadere besluitvorming en het gebruik van recentere en verbeterde informatie kunnen leiden tot wijziging van het macrobudget. In de meicirculaire van 2014 wordt het definitieve budget gepubliceerd. In de meicirculaire is geen extra korting toegepast dan is toegelicht in de meicirculaire 2013 en in het rapport van de Algemene Rekenkamer2. Zij heeft op de berekening van het Rijk van het macrobudget voor de meicirculaire van 2013 een toets uitgevoerd.
Wanneer gaat u in gesprek met de Zuid-Hollandse gemeenten? Bent u bereid om het verslag hiervan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoeveel andere gemeenten luiden ook de noodklok over hogere kortingen op het budget jeugdzorg dan verwacht werd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wanneer denkt u meer duidelijkheid te kunnen geven over de budgetten jeugdzorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord bij vraag 3. In de meicirculaire van 2014 zullen de definitieve budgetten voor gemeenten staan.
De politieverklikker |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pownews waarin blijkt dat criminelen handig gebruik maken van hulpdienst alert Target Blu Eye?1
Klopt het dat Target Blu Eye legaal verkocht mag worden in Nederland en voldoet aan alle wet- en regelgeving, zoals het bedrijf zelf stelt op de bedrijfswebsite?2
Klopt het dat Target Blu Eye makkelijk omgebouwd kan worden om op die manier misbruikt te worden door criminelen, omdat het systeem waarschuwt als de politie eraan komt,ook wanneer het gaat om onopvallende voertuigen? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Deelt u de mening van onder anderen de voorzitter van politievakbond ACP dat de verkoop van een dergelijk apparaat op de Nederlandse markt en het gebruik ervan onwenselijk is, in achtgenomen dat het schijnbaar een koud kunstje is om het apparaat zo om te bouwen dat er misbruik kan worden gemaakt van de functionaliteiten? Zo nee, waarom niet?
Ziet u mogelijkheden om de verkoop en het gebruik van een dergelijk apparaat strafbaar te stellen, ten minste tot het moment dat het apparaat dusdanig kan worden aangeboden dat misbruik niet meer mogelijk is? Zo ja, bent u bereid hiertoe stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er betere oplossingen zijn om deelnemers aan het verkeer te waarschuwen voor naderend verkeer, zoals het experiment in het Noorden van Nederland met het Flistersysteem, omdat hiermee grotere groepen verkeersdeelnemers worden gewaarschuwd dan enkel de bezitters van Target Blu Eye?3 Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat tot op heden de resultaten zijn van het experiment met het hierboven genoemde Flistersysteem?
De aanwezigheid van mobiele telefoons en drugs in een justitiële jeugdinrichting |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pownews waarin schokkende beelden, gemaakt met een mobiele telefoon, te zien zijn van gedetineerde jongeren in een justitiële jeugdinrichting?1
Het klopt dat de betrokken jeugdige in het bezit is geweest van een mobiele telefoon en drugs. Ik acht dat zeer kwalijk. Zoals ik bij verschillende gelegenheden2 heb uiteengezet, is het bezit en gebruik van mobiele telefoons en drugs absoluut verboden in de JJI’s. Maar zoals eerder aangegeven is zelfs met strenge controles (onder meer via kamer- en urinecontroles, inzet van drugshonden en van een zogenaamde Mobifinder) helaas niet uit te sluiten dat jeugdigen in de JJI’s aan dergelijke verboden middelen komen. Thans wordt bezien hoe andere systemen kunnen worden ingezet om dit te voorkomen.
Dat betrokken jeugdige zich met behulp van een sleutel vrij door de inrichting kan bewegen, klopt niet. Een zogenaamde druppel is persoonsgebonden (op naam van een medewerker) en wordt bij vermissing direct gedeactiveerd. Bovendien geeft enkel een druppel geen vrije doorgang door de inrichting. Alleen de combinatie van een druppel, sleutels en het openen van deuren door de Centrale Post maakt het bewegen tussen verschillende ruimten in een JJI mogelijk.
De druppel die in de uitzending van PowNews is getoond, betreft waarschijnlijk een druppel die in juni direct na verlies als vermist is opgegeven. Deze druppel is destijds direct geblokkeerd en was derhalve niet meer te gebruiken om toegang te krijgen tot ruimten in de inrichting.
Naar aanleiding van de uitzending van PowNews heeft de directie van Teylingereind direct een intern onderzoek ingesteld naar het waarheidsgehalte van de bewering over seksueel contact. Voor zover nu bekend, is er geen enkele aanleiding om aan te nemen dat er sprake is (geweest) van seksueel contact tussen medewerkers en jeugdigen.
Is het waar dat een van de gedetineerde jongeren de beschikking had over een mobiele telefoon, hasj en een sleutel van een beveiliger? Zo nee, wat is er dan wel aan de hand? Op welke wijze is dit onderzocht?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn er reeds sancties opgelegd aan betrokkene(n)? Zo ja, welke?
Van één van de drie jeugdigen is de justitiële titel onlangs afgerond en ben ik derhalve niet meer bevoegd hem te sanctioneren. De andere twee jongens zijn direct na de uitzending geconfronteerd met de ernst van hun gedrag. Eén van deze jeugdigen is direct in afzondering van zijn groepsgenoten geplaatst. Van de andere jeugdige is zijn verlofmachtiging tijdelijk ingetrokken.
Herinnert u zich de eerdere vragen over signalen van misstanden in justitiële jeugdinrichtingen?2 Hebben de aangescherpte controles en het standaard gebruik van de zogeheten «mobifinder» resultaat? Zijn er redenen voor aanvullende maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Mijns inziens is iedere keer dat de inrichtingen er – mede door een intensivering van de controle – in slagen om verboden middelen te onderscheppen van belang.
Door de inrichting wordt met behulp van diverse methoden gecontroleerd op het bezit van mobiele telefoons:
Genoemde controlemiddelen zullen onverkort en blijvend worden ingezet. Extra maatregelen zijn mijns inziens niet nodig. Door toepassing van bovenstaande controlemethoden wordt de invoer van verboden middelen zoveel mogelijk geminimaliseerd. Ik heb de sectordirectie JJI van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) nadrukkelijk verzocht hier blijvend alert op te zijn en hen de opdracht gegeven om sectorbreed te inventariseren hoe de illegale invoer en het gebruik van mobiele telefoons nog verder kan worden teruggedrongen. Daartoe wordt ook bezien of andere systemen kunnen worden ingezet om dit te voorkomen.
De dood van een 19-jarig meisje |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een 19-jarig meisje om het leven is gebracht, ondanks het feit dat er aangifte is gedaan van bedreiging bij de politie?1
Ik betreur het overlijden van betrokkene ten zeerste.
Klopt het dat de aangifte is doorgestuurd naar de recherche en dat deze daar op een stapel andere aangiftes terecht is gekomen? Waarom is er na de aangifte geen actie ondernomen vanuit de politie of de recherche?
Allereerst benadruk ik dat het hier gaat om een zaak van het lokale gezag en dat deze zich primair buigt over de prioriteit die op lokaal niveau aan zaken dient te worden gegeven.
De aangifte van betrokkene is op 15 augustus 2013 opgenomen en op 16 augustus 2013 doorgezet naar het betreffende basisteam. Het basisteam heeft de aangifte op 16 augustus 2013 overgedragen aan de districtelijke opsporing en deze werd daar op 26 augustus 2013 inhoudelijk beoordeeld. Besloten werd dat de aangifte, in verband met daderindicatie, opgepakt diende te worden.
Klopt het dat deze stapel aangiftes meer zware zaken bevat, zoals overvallen met fors geweld en zware mishandelingen? Zo ja, om hoeveel zaken gaat het? Zo nee, waarom niet? Hoe staat het in de rest van het land? Is daar ook sprake van stapeling en zo ja, om hoeveel zaken gaat het daar? Kunt u een landelijk overzicht geven?
Jaarlijks worden ruim 1 miljoen aangiftes opgenomen. Hieronder bevinden zich aangiftes van relatief lichte, zwaardere en zware zaken. Aangiftes van overvallen met fors geweld en zware mishandelingen worden door de politie altijd opgepakt. In het gehele land worden zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit geprioriteerd op basis van criteria waaronder de aard en ernst van de zaak en de aanwezigheid van daderindicatie.
Waarom blijven der matig ernstige zaken op een stapel liggen en wordt er niet direct werk van gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vind u van de uitspraak van de woordvoerder van de politie dat met de mankracht die de politie nu heeft, de procedure die wordt gehanteerd gewoon de harde realiteit is? Hoe ziet die procedure er precies uit? Hoe worden de keuzes gemaakt en de prioriteiten gesteld?
De gebruikelijke procedure voor aangiftes van bedreiging is dat de politiemedewerker die de aangifte opneemt zelf een eerste beoordeling doet, waarna de aangifte wordt doorgestuurd aan het Districtelijk Informatie Knooppunt. Daar wordt door een medewerker die gespecialiseerd is in bedreigingszaken de aangifte opnieuw beoordeeld, waarna hij via het basisteam wordt doorgezet naar de districtelijke opsporing. De aangiftes worden daar beoordeeld om de inzet van opsporingsmiddelen te kunnen prioriteren. In het onderhavige geval zijn deze stappen doorlopen. De procedure is dat de prioritering in overleg met het OM als gezagdrager wordt vastgesteld.
Klopt het dat er te weinig mankracht is om ernstige zaken op te pakken? Zo nee, wat is er dan misgegaan in deze zaak? Zo ja, kunt u dit tekort specificeren?
De politie in Den Bosch is in staat om dit soort aangiftes met de nodige prioriteit in behandeling te nemen. Aangezien de vraag naar politiecapaciteit groot is, moeten altijd keuzes worden gemaakt. Het is evident dat niet alle zaken gelijktijdig opgepakt kunnen worden. Dit geldt ook voor minder ernstige zaken. Binnen de politieorganisatie wordt continue gewerkt aan een verbetering van de werkprocessen waarmee de effectiviteit van het politiewerk kan verbeteren. De vorming van de nationale politie helpt om hierin snellere en betere stappen te zetten.
Als zelfs ernstige zaken blijven liggen, wat betekent dat voor minder ernstige zaken? Hoe hoog is deze stapel? Hoe staat het met de aanpak van die zaken in de regionale eenheid Oost-Brabant?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het absoluut onwenselijk is dat dit soort zaken niet met prioriteit opgepakt kan worden? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat hier snel verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Aangiftes van bedreiging dienen met prioriteit en adequaat opgepakt te worden. Ik verwijs u naar de verbeteringen van de behandeling van de aangiften die politie en OM op dit moment doorvoeren, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli 2013, kenmerk 29 628 nr. 404, heb aangegeven. Eerdere en betere casescreening maken hiervan onderdeel uit.
Ik omarm het besluit van de burgemeester van 's-Hertogenbosch, de heer Rombouts, om in dit soort zaken de wijkagent te laten interveniëren richting bedreiger. Wijkagenten vervullen een effectieve rol door bijvoorbeeld aan de bedreiger kenbaar te maken dat hij bij de politie bekend is.
De korpschef zal de interventiemogelijkheden bij bedreigingen verder verbreden.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste teken aan de wand is dat de politie beschikt over te weinig capaciteit en dat dit ten koste gaat van de veiligheid? Zo ja, bent u bereid met de grootst mogelijke spoed de capaciteit en de werkdruk bij de politie opnieuw tegen het licht te houden en de maatregelen te nemen die nodig zijn, ook al zou dat ten koste gaan van de door u gewenste bezuinigingen? Zo nee, hoeveel meer van dergelijke incidenten zijn daarvoor nodig?
Nee, er is voldoende capaciteit beschikbaar om ernstige zaken op te pakken. De opsporingscapaciteit is in de afgelopen 10 jaar sterk gestegen: van ruim 8.500 fte in 2002 naar bijna 14.000 fte in 2012. De vraag naar politiecapaciteit is echter breed en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit worden geprioriteerd op basis van criteria waaronder de aard en ernst van de zaak. Daarnaast is het niet alleen de vraag óf een zaak kan worden opgepakt binnen de huidige capaciteit, maar vooral op welke wijze en vanuit welke expertise binnen de politieorganisatie. Samenwerking met partners blijft hierin ook een cruciale succesfactor.
De harde kritiek van een rechter op de geautomatiseerde werkwijze van het CJIB en de toepassing van het dwangmiddel gijzeling |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in Bergen op Zoom die felle kritiek levert op de werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) die standaard overgaat tot toepassing van het dwangmiddel gijzeling?1
Ja, ik ben bekend met genoemde uitspraak.
Voorop staat dat (verkeers)boetes betaald moeten worden. De inspanningen van het CJIB zijn en blijven gericht op het, zoveel mogelijk zonder inzet van dwangmiddelen, tijdig laten betalen van boetes. Daarvoor bestaat een heel pakket aan maatregelen en instrumenten oplopend van aanmaning(en), het inschakelen van een deurwaarder tot de inzet van diverse dwangmiddelen. De gijzeling is het laatste instrument dat kan worden ingezet om iemand een opgelegde (verkeers)boete te laten betalen. Het toepassen van dit instrument is overigens geen standaardhandeling. Door tussenkomst van het Openbaar Ministerie wordt een vordering tot gijzeling bij de rechter ingediend. De rechter beoordeelt vervolgens per individuele zaak of tot gijzeling mag worden overgegaan. In de praktijk wordt verreweg het grootste deel van de zaken afgedaan zonder inzet van dit middel. Daarnaast blijkt, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn antwoorden van 2 september jl. op de schriftelijke vragen van het lid Kooiman al aangaf3, dat in de praktijk van een voorgenomen inzet van de gijzeling een zodanig dreigende werking uitgaat dat in ruim 40% van de gevallen waarvoor een opdracht tot gijzeling is afgegeven alsnog de boete wordt betaald waardoor dit instrument in die gevallen feitelijk niet hoeft te worden toegepast.
Om zowel effectief als efficiënt te zijn verloopt het proces van de inning van verkeersboetes grotendeels geautomatiseerd. Het systeem handelt de boetes conform de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften zaakgericht af, waardoor het voor kan komen dat meerdere verzoeken tot gijzeling met betrekking tot één persoon gefaseerd bij de kantonrechter aangeboden worden. Ik ben het met u eens dat deze situatie gezien de toename van het aantal schrijnende gevallen verbetering behoeft.
Op dit moment bundelt het CJIB zaken wanneer sprake is van een schuldhulpverleningstraject. Het CJIB heeft zich ten doel gesteld deze gebundelde aanpak van zaken in de toekomst breder toe te passen. Daarbij zal ingezet worden op het eerder herkennen van en handelen naar bijzondere omstandigheden, zodat het toepassen van dwangmiddelen in deze gevallen zoveel mogelijk kan worden beperkt. Het CJIB is gestart met het ontwikkelen van een plan van aanpak hiervoor.
Het Openbaar Ministerie zorgt in samenspraak met het CJIB voor een verbeterde inzet van het dwangmiddel gijzeling om op deze manier tegemoet te komen aan de kritiek van de rechtspraak.
Wat de kantonrechter niet begrijpt, is dat het CJIB (en de bevoegde officier van justitie) kennelijk niet in staat is om een probleem «in zijn totaal aan te pakken» en in overleg op te lossen. Zelfs niet als een advocaat van een betrokkene zich schriftelijk meldt met een daartoe strekkend verzoek en ook niet als er al eerdere betalingsregelingen door die advocaat namens zijn cliënt getroffen zijn. Het CJIB gaat in dat geval gewoon door met in iedere individuele zaak (geautomatiseerd) het totale pakket aan verhaalsmogelijkheden en dwangmiddelen af te werken met alle bijkomende kosten van dien. Dit betekent dat deze kantonrechter op 25 juli 2013 de onderhavige 3 zaken heeft mogen behandelen en dat hij op 12 september 2013 3 andere zaken krijgt voorgelegd, welke hij ook weer zal gaan afwijzen. Dit kennelijk onder het motto «Hoe houd ik de rechtbank/de kantonrechter aan het werk».
Wat is uw reactie op de verzuchting van deze rechter dat het CJIB niet in staat is het probleem aan te pakken, zelfs niet als er reeds betalingsregelingen zijn getroffen, dat het CJIB gewoon doorgaat met dwangmiddelen met alle bijkomende kosten van dien en dat het CJIB op deze manier de kantonrechter aan het werk houdt?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat het CJIB doen met deze snoeiharde kritiek? Bent u bereid er voor te zorgen dat deze werkwijze op korte termijn wordt aangepast? Zo ja, tot welke aanpassingen bent u bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat ambtenaren een 6-daagse cursus krijgen tot jeugdpsychiater |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ambtenaar wordt jeugdpsychiater»?1
In het betreffende bericht wordt een onjuist beeld geschetst. De betreffende cursus is bedoeld om beleidsmedewerkers van gemeenten inzicht te verschaffen in de jeugd-ggz en de jeugd-lvb. Voor beleidsmedewerkers en loketmedewerkers die zich gaan bezighouden met de jeugdhulp, is het belangrijk dat zij deze wereld goed leren kennen en daarom volgen zij nu verschillende cursussen. Dat wil nog niet zeggen dat zij daarmee bevoegd zijn om straks te kunnen gaan diagnosticeren. Diagnostiek en toeleiding tot de jeugd-ggz zal ook in het nieuwe stelsel gebeuren door artsen of andere deskundigen. Veel gemeenten richten daarvoor zorgteams in. Daarnaast blijft jeugdhulp ook toegankelijk via een verwijzing door de huisarts, jeugdarts of medisch specialist.
Is deze basiscursus jeugdpsychiatrie voor ambtenaren in lijn met uw visie op de overheveling van jeugdzorg naar de gemeenten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeenten om te bepalen welke opleidingen zij noodzakelijk achten om per januari 2015 goed toegerust te zijn. Ik kan me goed voorstellen dat het zinvol is als bepaalde medewerkers van gemeenten een goed beeld hebben van de jeugd-ggz en jeugd- lvb als onderdeel van de gehele jeugdhulp.
Is dit de «transitie die moet leiden naar een transformatie van de jeugdzorg» die u voor ogen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van gemeenten om hun beleidsambtenaren en loketmedewerkers inzicht te verschaffen in de verschillende aspecten van jeugdhulp, is een positieve bijdrage aan de transformatie die gemeenten in de jeugdhulp moeten realiseren. Immers, de doelstellingen van de jeugdwet kunnen alleen gerealiseerd worden als gemeenten met kennis van zaken tot een integraal aanbod van jeugdhulp komen.
Bent u van mening dat het een goed idee is dat ambtenaren op de stoel van deskundigen gaan zitten en psychiatrische problemen moeten beoordelen en de inzet van professionele zorg moeten inzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beoordelen en diagnosticeren van psychiatrische problemen moet altijd door deskundigen worden gedaan. Op grond van de Jeugdwet kan dit een deskundige in dienst van de gemeente of als lid van een wijkteam zijn, maar ook een huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Zij kunnen doorverwijzen naar alle vormen van jeugdhulp, waaronder jeugd-ggz.
Erkent u dat ambtenaren die de toegang tot zorg moeten beoordelen beïnvloed kunnen of zullen worden door de financiële gevolgen die hun keuzes voor zorgtoewijzing hebben voor de gemeente waarvoor zij tevens werken? Hoe garandeert u onafhankelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het nieuwe stelsel is het aan gemeenten om toeleiding naar passende ondersteuning, hulp en zorg te organiseren. Daarbij zullen zij in algemene zin ook oog hebben voor de schaarste die er is wat betreft het aanbod en de financiële middelen op dezelfde wijze als budgettaire beperkingen een rol spelen in het huidige zorgstelsel. Financiële overwegingen spelen niet mee bij het bepalen van de noodzaak van een individuele voorziening, maar zij kunnen wel een rol spelen bij het bepalen van de vorm van de voorziening en de jeugdhulpaanbieder door wie deze wordt uitgevoerd. Gemeenten zijn hierbij wel gehouden aan wettelijke randvoorwaarden. Zo hebben gemeenten een jeugdhulpplicht en moeten zij tijdig passende jeugdhulp inschakelen. Hierbij moeten zij de juiste deskundigheid inzetten om te kunnen bepalen welke jeugdhulp een jeugdige nodig heeft.
Kortom, een gemeente zal verstandig om moeten gaan met gemeenschapsgeld maar dat mag er niet toe leiden dat een kind geen adequate zorg krijgt.
Kunt u een vergelijking maken van de opleiding tot jeugdpsychiater en de basiscursus jeugdpsychiatrie voor ambtenaren? Zijn de opleidingen inhoudelijk te vergelijken waardoor een ambtenaar het werk van een jeugdpsychiater kan overnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, deze opleidingen zijn niet te vergelijken. Zie verder antwoord vraag 1.
Is het wenselijk dat jongeren die een trauma hebben opgelopen door huiselijk geweld of seksueel misbruik niet de juiste zorg krijgen, omdat problemen onvoldoende worden onderkend? Acht u het risico hierop groter of kleiner wanneer ambtenaren beslissen welke zorg nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is zeer onwenselijk. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het wenselijk dat jongeren met een eetstoornis doorverwezen worden naar verkeerde zorg of zorg onthouden wordt? Acht u het risico hierop groter of kleiner wanneer ambtenaren beslissen welke zorg nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is zeer onwenselijk. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Is het wenselijk dat jongeren met suïcidale problemen verkeerd gediagnosticeerd worden? Acht u het risico hierop groter of kleiner wanneer ambtenaren beslissen welke zorg nodig is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is zeer onwenselijk. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Hoe verhoudt het bericht dat ambtenaren moeten beoordelen of jongeren in aanmerking komen voor psychiatrische hulp, zich met de verplichting aan gemeenten die afspraken dienen te maken met huisartsen, medisch specialisten en jeugdartsen over de verwijzing naar jeugdzorg?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 4.
Hoeveel en welke gemeenten bieden deze cursus aan hun ambtenaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij hun ambtenaren opleiden.
Zijn er meer cursussen op het gebied van jeugdzorg die gegeven worden aan ambtenaren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij hun ambtenaren opleiden. Ter voorbereiding op de overheveling van jeugdhulp worden in elk geval speciale workshops en kennisateliers aangeboden door het Transitiebureau Jeugd (een samenwerking tussen de ministeries van VWS en VenJ en de VNG), om gemeenteambtenaren extra inzicht te verschaffen in onder andere de verschillende vormen van jeugdhulp.
Vindt u het wenselijk dat professionele zorg en deskundigheid wordt verdrongen door de financiële afweging die gemeenten maken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Nee. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Acht u het mogelijk dat gemeenten – net als in de huishoudelijke verzorging en de nieuwe delen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) – mensen met een bijstandsuitkering tewerkstellen in de jeugdzorg met behoud van uitkering?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn op grond van de jeugdhulpplicht eraan gehouden tijdig, passende hulp te bieden. Deze hulp moet geboden worden door professionals. Iemand moet dus over de juiste papieren beschikken om dergelijke hulp te bieden, of hij/zij een bijstandsuitkering heeft of niet.
Uitbetaling van overuren bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er bij de politie regionale eenheden zijn waar men geen overuren meer krijgt uitbetaald? Zo ja, kunt u aangeven om welke regio’s het gaat?
Ja. De korpsleiding heeft binnen de politieorganisatie gecommuniceerd dat met ingang van 1 juli 2013 de afspraak is dat indien het budget bij een eenheid is uitgeput, de vergoeding voor de rest van het jaar van overuren in principe plaatsvindt in «tijd voor tijd», tenzij hier met de medewerker andere afspraken over zijn gemaakt.
Klopt het dat dit beleid niet geldt voor alle regionale eenheden in het land? Zo ja, kunt u uitleggen hoe dit strookt met het begrip Nationale Politie en uw streven om de arbeidsomstandigheden en -voorwaarden zoveel mogelijk gelijk te trekken voor iedereen werkzaam bij de politie?
Nee, dat klopt niet. De hierboven genoemde afspraak geldt voor de gehele nationale politie.
Hoe komt het dat bij sommige eenheden overuren niet meer uitbetaald (kunnen) worden?
Bij die eenheden waar het budget voor overuren (bijna) is uitgeput, worden overuren zo veel mogelijk vergoed in tijd.
Klopt het dat de gelden hiervoor halverwege het jaar al op waren?
Bij enkele eenheden is het budget voor overuren voor 2013 uitgeput. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5.
Indien het antwoord op de voorgaande vraag bevestigend is, is er dan sprake van te weinig beschikbare middelen waardoor het budget al is uitgeput, of is er sprake van te weinig mankracht voor de hoeveelheid werk die gedaan moet worden, waardoor een beroep moet worden gedaan op het maken van overuren door het zittende personeel?
Zoals ik ook in de beantwoording op de vragen van het Kamerlid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229) heb aangegeven, is de politie een organisatie die 7x24 uur moet kunnen inspelen op elke denkbare situatie. Dit vraagt van medewerkers en leidinggevenden een zekere flexibiliteit. In het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2012–2014 is opgenomen dat van de organisatie wordt verwacht dat het zo veel mogelijk vooruit kijkt naar de te verrichten werkzaamheden, om tijdig de inzet van het personeel af te stemmen op de vraag naar politiediensten.
Per eenheid is er budget voor de uitbetaling van overuren. Door de korpsleiding is aangegeven dat, indien dit budget bij een eenheid is uitgeput, vanaf 1 juli jl. de vergoeding van overuren in principe plaatsvindt in «tijd voor tijd», tenzij hier met de medewerker andere afspraken over zijn gemaakt.
Binnen de begroting van de nationale politie zal voor eventuele overschrijdingen elders budget worden gevonden. Zoals aangegeven, stuurt de nationale politie op een sluitend jaarresultaat voor het korps.
Deelt u de zorg dat bij deze eenheden de werkdruk straks nog hoger wordt als agenten hun overuren in tijd op moeten nemen en dus vaker afwezig zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Die zorg deel ik niet. Planning en operationele sturing zijn instrumenten om politiezorg te bieden waar dat nodig is. Daarbij is het een gegeven dat de korpsleiding rekening dient te houden met de beschikbaarheid en inzetbaarheid van medewerkers. In het arbeidsvoorwaardenakkoord Sector Politie 2012–2014 zijn bovendien in het kader van de omgang met werktijden en vergoedingen, uitgangspunten opgenomen. Zo wordt de werklast afgestemd op de beschikbare capaciteit en vindt er prioriteitstelling door de lijn plaats binnen de opgedragen werklast versus de beschikbare capaciteit. Indien overuren desondanks niet zijn te voorkomen, worden deze uren als afgesproken vergoed in geld of in tijd.
Wat gaat u doen met dit signaal? Bent u bereid om deze rem op het uitbetalen van overuren weer terug te draaien, zodat agenten die overuren maken deze weer gewoon krijgen uitbetaald, conform uw toezegging aan de Nederlandse Politiebond tijdens het maandelijks overleg?1 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er binnen de Nationale Politie daadwerkelijk geen verschillen meer zijn in arbeidsvoorwaarden, of je nu in Groningen, Amsterdam of Maastricht werkt?
Voor iedere politiemedewerker gelden dezelfde arbeidsvoorwaarden. Met de komst van de nationale politie is er sprake van één landelijk bevoegd gezag (de korpschef) en daarmee ook één interpretatie van de arbeidsvoorwaarden.
Deelt u de analyse dat het gewijzigde beleid rond overuren is ingegeven door de wens om te bezuinigen op personeelskosten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke bezuinigingen vinden er op dit moment nog meer plaats binnen de Nationale Politie die gevolgen hebben voor arbeidsomstandigheden en inkomens van agenten?
Nee. Uitgangspunt is om de politieorganisatie zo snel, efficiënt en effectief mogelijk in te zetten. Om die reden zijn afspraken gemaakt met de vakorganisaties over het beter sturen op arbeidstijden.
Klopt het dat er eenheden zijn waar agenten met een nachtdienst van negen uur niet meer van 22.00 uur tot 7.00 uur worden ingepland maar van 23.00 uur tot 8.00 uur, omdat de uren tussen 21.00 uur en 7.00 uur een nachttoeslag kennen en men op deze manier een uur kan besparen op die toeslag? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Kent u de praktijk van de werkvloer en dus de aanslag op de energie van agenten die een nachtdienst moeten draaien? Bent u op de hoogte van de gevaren voor de verkeersveiligheid wanneer agenten ‘s ochtends na zo’n nieuwe nachtdienst een uur langer wakker moeten blijven, waarna zij vaak nog naar huis moeten rijden met hun auto?
Nachtdiensten zijn een onlosmakelijk deel van het politiewerk. Het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in bredere zin, waaronder ook de nachtdienst, hebben de voortdurende aandacht van mij en van de korpsleiding.
Deelt u de mening dat het bezuinigingsvoordeel van een uurtje op de nachttoeslag niet opweegt tegen de risico’s? Zo ja, bent u bereid hierover duidelijke afspraken te maken met de regionale eenheden en kunt u de Kamer op de hoogte houden van de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politiemedewerkers wordt niet ingegeven door een mogelijk bezuinigingsvoordeel. De politie is een organisatie die kiest voor een efficiënte inzet van capaciteit in combinatie met een gezonde balans tussen werk en privé voor betrokken medewerkers.
Agenten met een trauma |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat agenten met een Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS) nog steeds niet de zorg en ondersteuning lijken te krijgen die ze nodig hebben?1
Ik betreur de berichten in de media. De politie en ik willen op een goede manier invulling geven aan het werkgeverschap. Daar hoort bij dat zorg geboden wordt aan diegenen die het nodig hebben, en dat gebeurt ook. Hierbij is het van ondergeschikt belang of de problematiek werkgebonden is. Ik merk wel op, dat de inrichting van het HRM-domein en de zorglijn binnen de nationale politie nog gaande is. Ondertussen wordt er hard gewerkt om de belangen van alle betrokkenen zo goed mogelijk te behartigen.
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het algemeen overleg over politieonderwerpen dat er altijd hulp komt voor deze mensen, of het nu werk gerelateerd is of niet, en dat de best mogelijke zorg wordt geboden?2 Hoe verhoudt deze berichtgeving zich tot uw uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat er volgens u mis bij de aanpak van deze dossiers? Waarom is het door u geschetste beeld van de gewenste wijze van handelen en de uitgangspunten in de Circulaire PTSS Politie niet terug te vinden in de praktijk?
Ik constateer dat de politie deze dossiers zo goed mogelijk probeert aan te pakken en dat daarbij de gewenste handelwijze en de uitgangspunten uit de Circulaire worden gehanteerd. Het gaat hier vaak om lang slepende zaken, met hun oorsprong nog in het oude bestel, toen de aanpak niet eenduidig was.
Inmiddels heeft een nieuw opgerichte beoordelingscommissie een beoordelingsprotocol en een instellingsbesluit in concept opgeleverd. De commissie moet nog formeel worden ingesteld door het Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) en het protocol moet worden vastgesteld door het CGOP. Beiden zullen op korte termijn aan het CGOP worden aangeboden.
Ik heb de overtuiging dat het protocol de eenduidigheid in de omgang met de dossiers zal intensiveren.
Klopt het dat dienders tegen de afspraken in voor een herkeuring naar het UWV worden gestuurd? Hoe kan dit gebeuren als de afspraken daarover helder zijn? Hoe gaat u voorkomen dat dit in de toekomst opnieuw kan gebeuren?
De herkeuring door het UWV valt binnen de kaders van de reguliere sociale zekerheidswetgeving en kan voor iedere werknemer c.q. ambtenaar die langere tijd arbeidsongeschikt is aan de orde zijn. Politiemedewerkers vormen hierop geen uitzondering.
Deze herkeuring heeft niets van doen met het traject waarin door een erkend instituut in het kader van de Circulaire bij een politiemedewerker PTSS wordt vastgesteld, dat voor de gehele procedure leidend is.
Herkent u zich in de uitspraak van de voorzitter van de ondernemingsraad van de Nationale Politie dat leidinggevenden het door u gewenste beleid weer ter discussie stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat uw beleid door deze leidinggevenden ter discussie wordt gesteld? Wat gaat u doen boven op de door u aangekondigde verbeteringen om dit te veranderen?
Het beleid en de Circulaire zijn duidelijk. De korpsleiding staat hier achter. Het spreekt voor zich dat zij ook de handelswijze uitdraagt dat leidinggevenden medewerkers die het beleid rond PTSS niet conform de afspraken uitvoeren daarop aanspreken.
Bent u bereid verantwoordelijk leidinggevenden die niet handelen conform het vastgelegde beleid hierop persoonlijk aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid te kijken naar de 25 dossiers die bij het Meldpunt PTSS liggen, om te zorgen dat de daar geconstateerde problemen zo snel mogelijk worden aangepakt? Zo ja, bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen? Zo nee, waarom niet?
De Stichting Hulp voor Hulpverleners heeft 7 van de 25 dossiers die zij in bezit heeft inmiddels overgedragen aan het Meldpunt PTSS Politie. De overige 18 zijn om onbekende redenen (nog) niet overgedragen. Zoals alle meldingen die bij het Meldpunt PTSS worden gedaan, zijn deze dossiers zorgvuldig beoordeeld en is een advies aan de korpsleiding gegeven welke maatregelen er, binnen de bestaande regels, kunnen worden genomen. Elk dossier dat het Meldpunt PTSS Politie ontvangt wordt in behandeling genomen. Het is daarom van het grootste belang dat (oud-)medewerkers met PTSS-klachten zich melden bij het Meldpunt PTTS, zodat deze medewerkers geholpen kunnen worden. Net als u is het ook mij ernst dat er duidelijkheid komt voor politiemensen met PTSS. Vanzelfsprekend zal ik u op de hoogte houden over de voortgang van de werkzaamheden en resultaten in dit belangrijke dossier.
Het bericht dat er problemen zijn met de site Werk.nl |
|
Nine Kooiman |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Werk.nl niet goed bereikbaar»?1
De berichtgeving is correct. Werk.nl is van 29 juli tot 8 augustus niet goed bereikbaar geweest voor klanten van UWV. Vanaf 8 augustus is Werk.nl stabiel en laat het weer een goede performance zien.
Wat is de reden dat Werk.nl al meer dan een week niet of nauwelijks bereikbaar is? Wilt u een uitvoerige (technische) beschrijving geven van de storing? Wat krijgen bezoekers van werk.nl op hun beeldscherm te zien?
De instabiliteit van de afgelopen weken heeft zich voorgedaan na de release van Werk.nl in het weekend van 26 t/m 28 juli, gericht op onder meer het verbeteren van de klantgerichtheid van de digitale dienstverlening. Onderdeel van de release was het aanpassen van de menustructuur van Werk.nl. In de nieuwe menustructuur werd mogelijk gemaakt dat bepaalde doelgroepen (bijvoorbeeld WW-klanten) meer informatie op maat krijgen aangeboden op Werk.nl. Na doorvoering van de release bleek dat het ICT-platform onvoldoende kon omgaan met de belasting ten gevolge van de aanpassingen in de menustructuur. Gevolg was dat Werk.nl te zwaar werd belast hetgeen de instabiliteit heeft veroorzaakt. Dit deel van de release is daarop teruggedraaid. Klanten zijn door UWV via Werk.nl en uwv.nl gedurende de hele periode van instabiliteit van Werk.nl via een storingspagina geïnformeerd. Werk.nl was maandag 29 juli en dinsdag 30 juli onbereikbaar. Vanaf dinsdagavond 30 augustus was de site minder goed bereikbaar. Sinds donderdag 8 augustus is Werk.nl weer goed bereikbaar. De klanten zijn hierover geïnformeerd. Er vindt een evaluatie plaats van de release. Op basis daarvan zal UWV bezien hoe het risico van herhaling van de problemen die zich hebben voorgedaan kan worden verkleind.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze problemen in de toekomst niet meer voorkomen?
Het verbeteren van de website heeft de hoogste prioriteit. Verstoringen in de digitale dienstverlening zijn helaas nooit volledig te vermijden. De dienstverlening van UWV is voor een groot deel gedigitaliseerd. Dit brengt zowel voor de klant als voor UWV voordelen met zich mee, maar in geval van verstoringen ook nadelen. Digitalisering van de dienstverlening zal steeds verder toenemen, daarom acht ik het van groot belang dat het functioneert en dat klanten zo min mogelijk hinder ondervinden wanneer zich verstoringen voordoen.
Bij verstoringen stelt UWV een crisisteam in. Dit crisisteam stelt de Raad van Bestuur van UWV dagelijks op de hoogte van de ontwikkelingen. Een crisisteam wordt pas opgeheven als er zich gedurende vijf opeenvolgende werkdagen geen storingen hebben voorgedaan.
Gezien het tempo van de ontwikkeling is in 2011 bij aanvang van het traject van overgang op digitale dienstverlening in de uitvoeringstoets van UWV onderkend dat deze ontwikkeling risico’s en onzekerheden met zich mee zou brengen. Tot in 2015 is UWV bezig met het ontwikkelen van de digitale dienstverlening. De website Werk.nl wordt «verbouwd terwijl de winkel open is». Gedurende het proces wordt tegen technische fouten aangelopen. De ontwikkelingen gaan gepaard met storingen. Gelet op de omvang en complexiteit van de transitie houd ik er rekening mee dat deze zich tot in 2015 zullen blijven voordoen. Verbetering van de digitale dienstverlening is overigens een continu proces, dat ook na 2015 nog zal doorgaan. Uiteraard wordt al het mogelijke gedaan om problemen te voorkomen. De Raad van Bestuur van UWV heeft besloten het ICT-platform waarop Werk.nl draait te migreren naar een nieuw ICT-platform.
In geval van storingen wordt ervoor gezorgd dat alternatieve dienstverlening beschikbaar is vanuit het klantcontactcentrum en de werkpleinvestigingen. Klanten van UWV kunnen dan hun uitkeringsaanvraag op papier doen en wijzigingen schriftelijk melden. De termijnen van uitvoering van taken kan dan worden opgeschort. Klanten ondervinden er geen financieel nadeel van als zij als gevolg van de storingen of instabiliteit hun verplichtingen niet tijdig kunnen nakomen.
Kunt u de vragen over het onderzoek van FNV naar Werk.nl voor 14 augustus a.s. beantwoorden?2 Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn op 22 augustus jongstleden beantwoord. Vanwege de vakantieperiode was het niet mogelijk de vragen voor 14 augustus te beantwoorden.
Wilt u een mail sturen aan alle gebruikers van Werk.nl dat zij tot nader order geen pogingen hoeven te doen om in te loggen en een mail sturen aan de gebruikers als Werk.nl weer functioneert? Zo nee, waarom niet?
Klanten zijn door UWV via Werk.nl en uwv.nl gedurende de gehele periode van de instabiliteit van Werk.nl via een storingspagina geïnformeerd. Vanaf woensdag 31 juli zijn klanten geïnformeerd over de mogelijkheden voor contact via het telefonie- of vestigingskanaal, al naargelang de behoefte van de klant.
Op zaterdag 3 augustus 2013 hebben de werkmapgebruikers van UWV een e-mail ontvangen waarin is benoemd dat UWV rekening houdt met het feit dat het voor klanten niet altijd mogelijk is geweest om tijdig verantwoording af te leggen over hun taken. Ook is in deze e-mail aangegeven dat (verlopen) taken zo snel mogelijk worden verlengd, zodat de klant deze alsnog op tijd kan doorgeven en dat geen maatregel of boete opgelegd wordt als gevolg van het niet tijdig hebben kunnen afleggen van verantwoording.
Dinsdag 13 augustus is opnieuw aan alle werkmapgebruikers een e-mail verzonden. Hierin is aangegeven dat vanaf 13 augustus de problemen met betrekking tot de bereikbaarheid van Werk.nl waren opgelost, waardoor de werkzoekende weer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Ook is benoemd dat UWV in dezelfde week de einddata voor taken en sollicitatieactiviteiten zal verlengen, zodat de werkzoekende voldoende tijd heeft om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. Werkzoekenden zullen met betrekking tot deze verplichtingen geen financieel nadeel ondervinden. Vanaf 8 augustus is de website weer volledig in de lucht. Vóór 8 augustus bleef het voor vrijwel alle werkmapgebruikers, ondanks de instabiliteit waarvan overdag vaak sprake was, mogelijk om de aanvragen WW-uitkering digitaal te blijven doen en sollicitatieactiviteiten te melden.
De reden dat werkmapgebruikers op 13 augustus (en niet op 8 augustus) een bericht kregen over de bereikbaarheid van Werk.nl is gelegen in het feit dat UWV pas na vijf storingsvrije dagen een storing formeel als opgelost aanmerkt.
Hoeveel mensen zijn bezig om de problemen met Werk.nl op te lossen? Zijn daar ook externen bij betrokken? Zo ja, wie en wat zijn de kosten daarvan?
Zowel bij UWV als bij de vaste leveranciers voor ontwikkeling en exploitatie van Werk.nl zijn mensen bezig geweest de problemen op te lossen. In totaal gaat het om enkele tientallen mensen.
De activiteiten van de leveranciers zijn uitgevoerd binnen bestaande raamcontracten. Een deel van de activiteiten die van belang waren voor het oplossen van de verstoringen, zijn reguliere activiteiten die onder basisdienstverlening vallen. Een deel betreft extra inzet van mensen en middelen die specifiek gefactureerd worden. De facturering vindt maandelijks plaats. De betreffende facturen zijn op dit moment nog niet ontvangen.
Het bericht dat zorginstelling Aafje uit voorzorg ontslag heeft aangevraagd voor honderden thuiszorgmedewerkers |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat zorginstelling Aafje uit «voorzorg» ontslag heeft aangevraagd voor 350 vaste thuiszorgmedewerkers, en het contract van 200 tijdelijke medewerkers niet zal verlengen?1
Inmiddels heb ik begrepen dat de ontslagaanvraag er – in ieder geval voorlopig – niet gaat komen.
Hoeveel mensen dreigen hierdoor hun vertrouwde thuishulp te verliezen? Is dit naar uw mening acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat dit ontslag voorbarig is, gezien het feit dat het geld en werk volgend jaar volledig beschikbaar blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst wil ik ingaan op de terminologie «voorbarig ontslag». Ik versta onder «voorbarig ontslag» de situatie waarin een werknemer voor ontslag wordt voorgedragen omdat er voor een thuiszorginstelling onzekerheid bestaat over de uitkomst van een nieuwe aanbestedingsronde. In dat geval is de beleidslijn, op basis van de huidige regelgeving, dat UWV geen ontslagvergunning verleent omdat er geen zekerheid bestaat over het structureel vervallen van arbeidsplaatsen. Het gaat dan om gevallen waarin de thuiszorginstelling meedoet aan een aanbesteding. In het verlengde daarvan geldt dat evenmin een ontslagvergunning wordt verleend wanneer een thuiszorginstelling aangeeft het voornemen te hebben met een nieuwe aanbesteding mee te gaan doen of daarover geen duidelijkheid geeft in de ontslagprocedure. Ook in die gevallen kan (nog) niet geconcludeerd worden dat er sprake zal zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen. Deze situaties moeten wel worden onderscheiden van een situatie waarbij een nieuwe aanbesteding bijvoorbeeld beperkter is in omvang dan het huidige contract en de thuiszorginstelling daardoor het personeelsbestand zal moeten inkrimpen (werkvermindering). In dat geval zal er wel sprake zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen en kan een ontslagvergunning (voor de overtollige werknemers) worden verleend. De hiervoor geschetste lijn benadrukt het belang van een tijdige aanbesteding door gemeenten om daarmee thuiszorginstellingen en hun medewerkers niet onnodig in onzekerheid te laten. Daar waar een tijdige aanbesteding uitblijft en er geen zicht is op de inhoud daarvan kan het een legitieme aanleiding zijn voor een thuiszorginstelling om toch maatregelen te willen nemen als de financiële risico’s als te hoog worden ingeschat. In dat geval zal UWV bij de toetsing van een ontslagaanvraag mede betrekken of van het voorgaande sprake is in het licht van de afspraken die zijn gemaakt als het gaat om het overnemen van personeel en de beschikbare middelen voor de thuiszorg. Het budgettaire kader voor de huishoudelijke verzorging blijft in 2014 nagenoeg gelijk.
Het kan ook voorkomen dat een thuiszorginstelling besluit te stoppen met de bedrijfsactiviteiten en niet meedoet aan een nieuwe aanbesteding. Het stoppen met bepaalde bedrijfsactiviteiten is een keuze van de werkgever waar UWV niet in treedt. Er kunnen bij een gestelde bedrijfsbeëindiging echter aanwijzingen zijn dat de werkgever – al dan niet via een derde – de bedrijfsactiviteiten toch zal voortzetten. Als dat het geval is, zal UWV nadere vragen stellen en bij ontbreken van een bevredigend antwoord, de vergunning weigeren.
Is het waar dat wanneer een nieuwe partij de zorg gegund krijgt deze verplicht is het personeel over te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vervalt daarmee de grond voor ontslag bij Aafje? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het overnemen van personeel dat zich – in opdracht van een college van B&W – bezig houdt met huishoudelijke verzorging, staat op een aantal plekken het nodige geregeld:
Zie ook het antwoord op vraag 1.
Mag ervan worden uitgegaan dat het UWV geen vergunning zal afgeven voor dit ontslag? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke lering heeft u getrokken uit de situatie bij zorgaanbieder Sensire waar het UWV wel een ontslagvergunning heeft afgegeven? Betekent dit dat u gaat voorkomen dat in dit geval een ontslagvergunning wordt afgegeven?
Zie het antwoord op vraag 3.
De casus bij Sensire is uitgebreid aan de orde geweest in de antwoorden op de Kamervragen van zowel de SP (over het bericht dat thuiszorgmedewerkers massaal ontslagen worden) als van de PvdA (over het bericht dat het UWV een ontslagvergunning heeft verleend aan thuiszorgorganisatie Sensire om 1.100 thuiszorgmedewerkers te ontslaan), resp. Aanhangsel van de Handelingen 2012–2013, 2929 en 2030. Kortheidshalve verwijs ik naar die antwoorden.
Constateert u ook dat het uit voorzorg ontslaan van thuiszorgmedewerkers een trend lijkt te worden? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Wat gaat u doen om die trend te doorbreken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die trend heb ik (nog) niet geconstateerd. Gezien de hiervoor geduide lijn (onder 3), als het gaat om de beoordeling van ontslagaanvragen in de thuiszorg, verwacht ik niet dat thuiszorginstellingen over zullen gaan tot voorbarige ontslagaanvragen, zoals daar gedefinieerd. Het is overigens de verantwoordelijkheid van de betrokken werkgevers zelf om met de talloze omgevingsfactoren rekening te houden en daar naar eigen inzicht zo goed mogelijk naar te handelen.
Bent u tevreden dat de thuiszorgbranche zo voortvarend te werk gaat met het preventief ruimen van personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het antwoord op vraag 3 en 7 blijkt dat er geen vergunning wordt verleend voor preventieve ontslagaanvragen als daar gedefinieerd.
Voor het overige verwijs ik kortheidshalve naar de antwoorden op uw eerdere Kamervragen en die van de PvdA, genoemd in het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk van plan zijn mensen die thuiszorg nodig hebben via een veilingsysteem aan te bieden aan de laagste bieder? Staat u hier ook afwijzend tegenover? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
De betreffende gemeenten hebben mij laten weten dat dit niet het geval is.
Wordt door de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk de Wet basistarieven gehanteerd? Zo nee, wat gaat u daartegen ondernemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De colleges van de gemeenten Barendrecht, Albrandswaard en Ridderkerk hebben het voornemen om een voorstel tot het vaststellen van basistarieven, zoals genoemd in artikel 21a Wmo, voor te leggen aan de onderscheiden gemeenteraden. Dit met als doel de basistarieven vast te stellen voordat de aanbesteding van huishoudelijke verzorging start.
Kunt u garanderen dat alle gemeenten die op dit moment aanbesteden de Wet basistarieven hanteren? Zo nee, welke gemeenten niet, en wat gaat u hiertegen ondernemen?
In de Wmo is het lokale niveau als primair verantwoordelijke aangewezen. Het college van B&W legt over de uitvoering van de Wmo verantwoording af aan de gemeenteraad. Ook vindt horizontale verantwoording plaats doordat ingezetenen worden betrokken bij de voorbereiding van het beleid op het terrein van de maatschappelijke ondersteuning en het opstellen van de verordening. Vanzelfsprekend ga ik er vanuit dat de colleges zich bij de uitvoering van de Wmo aan de wet houden en dat de gemeenteraden daar op toezien.
De recordopbrengst aan boetes en onduidelijkheid rond 130 km/u-wegen |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de vragen van het lid Kooiman (SP) van 13 juni 2013 m.b.t. de recordopbrengst aan boetes nog?1
Ja.
bent u van mening dat er alleen geconstateerd kan worden of er verwarring is over 130 km/u wanneer er gekeken wordt naar de snelheidsovertredingen op 100 of 120 km/u-wegen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, op basis van het aantal snelheidsovertredingen op welke weg dan ook valt lastig te constateren dat een mogelijke onduidelijkheid over de maximumsnelheid daar de oorzaak van is. Als er sprake zou zijn van onduidelijkheid kan dat zowel leiden tot een lagere snelheid en minder overtredingen, als tot een hogere snelheid en meer overtredingen.
Wat is de reden dat het ministerie van Infrastructuur en Milieu een voorlichtingscampagne is gestart na verwarring over de maximumsnelheid op de A2, terwijl u nu aangeeft dat de maximumsnelheid rond 130 km/u-wegen niet voor onduidelijkheid zou hebben gezorgd?
Kunt u toelichten op welke wegvakken op de autosnelwegen er de meeste bekeuringen worden uitgeschreven voor snelheidsovertredingen? Kunt u een analyse hiervan naar de Kamer sturen?
Het CJIB heeft mij meegedeeld dat het in zijn registratiesysteem geen onderscheid maakt naar wegvakken. Ik beschik daardoor niet over dergelijke gegevens.
Bent u bereid om een onderzoek onder weggebruikers in te stellen naar de eventuele onduidelijkheid over de borden die de maximumsnelheid aangeven op de autosnelwegen? Zo ja, op welke termijn kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
In de komende publieksrapportage van Rijkswaterstaat zal aandacht worden besteed aan ervaringen en waardering van weggebruikers naar aanleiding van de invoering van de landelijke snelheidsverhoging. In het periodieke onderzoek hiervoor zijn ook vragen meegenomen ten aanzien van de bebording. Ik verwacht dat deze rapportage in september 2013 verschijnt.
Bent u van mening dat het duidelijker zou zijn voor de automobilist wanneer de maximumsnelheid wordt aangegeven middels de matrixborden en/of kantelwalsborden in plaats van door onderborden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens de proef met 130 km/u op de A6 (Almere – Joure) heeft RWS onderzoek gedaan naar het begrip van de weggebruiker voor de onderborden met het tijdsvenster 19 – 6 uur. Uit dit onderzoek is gebleken dat weggebruikers de aanduiding van de variabele limiet met een onderbord goed begrijpen. Rijkswaterstaat volgt de lijn dat min of meer vaste maximumsnelheden steeds door vaste borden worden aangegeven. Matrixborden zijn er in eerste instantie voor bedoeld om bijzondere situaties aan te geven (files, werk in uitvoering of dynamische snelheden).
Bovendien zijn op lang niet alle wegen die zijn voorzien van verkeerssignalering (en waar een variabele limiet geldt), de signaalgevers technisch geschikt voor het aanduiden van de maximumsnelheid. Het uitrusten van alle wegen met geschikte signaalgevers vind ik gelet op de uitkomsten van de proef op de A6 niet nodig. Tevens wordt de investering, die op miljoenen euro’s wordt geschat, niet kosteneffectief geacht. Bij spitsstroken zijn kantelwalsborden geplaatst, zodat de snelheid in elke situatie duidelijk is.
Waarom is er tot op heden niet voor gekozen om de matrixborden te gebruiken om de maximumsnelheid aan te geven op plekken waar deze toch al aanwezig zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met diverse onderzoeken uit het buitenland die aantonen dat verhoging van boetes niet of nauwelijks effect heeft op de verkeersveiligheid, en dat met name het aanspreken van mensen op het gedrag het meest effectief is? Hoe verhouden deze uitkomsten zich tot uw conclusie dat er toch een opvoedend effect uitgaat van automatische boetes?2
In mijn brief aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 9 oktober 20123 heb ik aangegeven dat uit onderzoek van het WODC4 blijkt dat de pakkans in combinatie met boetes van een bepaalde hoogte van invloed is op de naleving van verkeersregels. Daarbij heb ik ook toegelicht dat het WODC is gebleken dat boeteverhogingen leiden tot een afname van snelheidsovertredingen. Ik verwijs kortheidshalve naar deze brief. Het WODC beschrijft in het onderzoek ook de resultaten van literatuurstudie waarin onder andere werk van de in de vraag aangehaalde onderzoekers is betrokken.
Kansspelen op het internet |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in de Volkskrant waaruit blijkt hoe eenvoudig het (nog steeds) is om online te gokken, terwijl dit (nog steeds) verboden is?1
Online kansspelen (zoals online poker, casinospelen of sportweddenschappen) zijn op dit moment nog verboden, terwijl honderdduizenden Nederlanders nu wel al online spelen. Zij spelen bij aanbieders zonder vergunning, op wie nu geen toezicht mogelijk is. De doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid om spelers te beschermen worden op deze wijze niet gerealiseerd. Ik acht het daarom van groot belang kansspelen op afstand zo spoedig mogelijk te reguleren om een einde te maken aan deze situatie.
Hoe gaat het wetsvoorstel, dat online kansspelen reguleert, ervoor zorgen dat niet gespeeld kan worden bij aanbieders zonder vergunning? Waarom zal dat dan wel gehandhaafd kunnen worden, terwijl de handhaving nu ook tekort schiet?
Uitgangspunt van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is Nederlandse spelers, door middel van kanalisatie van het aanbod, zoveel mogelijk richting de legale markt te leiden. Voor een effectieve handhaving is een gereguleerd aanbod noodzakelijk. Hierbij is het van belang dat de legale markt een voldoende attractief alternatief is ten opzichte van de illegale markt. Legale aanbieders krijgen daarom de mogelijkheid spelers te wijzen op de door hen legaal aangeboden diensten.
De kansspelautoriteit heeft tevens een taak om spelers te informeren over het legale aanbod. Daarnaast treedt de kansspelautoriteit handhavend op tegen illegaal aanbod van kansspelen op afstand. Zo zijn eerder dit jaar, in samenwerking tussen de politie en de kansspelautoriteit, zeven illegale kansspelwebsites buiten gebruik gesteld en heeft de kansspelautoriteit recent een boete van 100.000 euro opgelegd aan een bedrijf dat op internet onder meer bingo en roulette aanbiedt.
Bovendien ben ik voornemens in het wetsvoorstel kansspelen op afstand enkele aanvullende handhavingsinstrumenten op te nemen om de handhavingsmogelijkheden van de kansspelautoriteit om illegale online kansspelen aan te pakken verder te versterken. Een daarvan is de bevoegdheid om partijen die illegale kansspelen op afstand bevorderen of daartoe middelen verschaffen, zoals betaaldienstverleners en internet-dienstverleners, een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te staken. Daarnaast worden door de kansspelautoriteit Memoranda of Understanding afgesloten met kansspelautoriteiten in andere landen om de handhavingsmogelijkheden in het buitenland te versterken.
Wat is uw reactie op de constatering dat aanbieders van kansspelen op internet wel erg eenvoudig de boterzachte gedoogcriteria te omzeilen, namelijk dat niet geadverteerd mag worden op radio en televisie en in gedrukte media, dat de website niet mag eindigen op.nl en niet in de Nederlands taal mag worden aangeboden? Zijn deze criteria bewust zo opgesteld om de aanbieders van online kansspelen niet tegen het hoofd te stoten?2 Zo nee, waarom dan wel?
Vooropgesteld moet worden dat geen sprake is van gedoogcriteria. Gezien het grote aanbod van kansspelen op internet is de kansspelautoriteit genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Ze heeft daartoe prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. Deze criteria zijn ontleend aan vaste rechtspraak. De aandacht van de kansspelautoriteit richt zich dan ook primair op aanbieders die aan één of meer van de prioriteringscriteria voldoen, waaronder aanbieders die reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. Het feit dat aanbieders niet aan de prioriteringscriteria voldoen, betekent echter niet dat deze aanbieders per definitie vrijgesteld zijn van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Daarnaast heeft de Kansspelautoriteit bijvoorbeeld afspraken gemaakt met Facebook en Hyves ten aanzien van reclame voor kansspelen via deze websites.
Hoe wordt omgegaan met aanbieders die door directe e-mailberichten aan internetspelers en door advertenties op andere (Nederlandse) websites («affiliates») volop reclame blijven maken en Nederlandse spelers blijven lokken? Waarom wordt hier niet tegen opgetreden? Deelt u de mening dat het omzeilen van deze criteria niet getuigt van veel goede wil om zich aan de Nederlandse regels te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt zich dit tot de door de Kamer aangenomen motie die de regering verzoekt te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden?3 Hoe wordt deze motie uitgevoerd?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 20124 heb geïnformeerd, ben ik voornemens aanbieders die persisteren in het aanbieden van kansspelen gericht op Nederland te zijner tijd uit te sluiten voor een vergunning voor kansspelen in Nederland.
Bent u bereid de gedoogcriteria aan te scherpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is geen sprake van gedoogcriteria. De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Wet op de kansspelen en bevoegd tot het aanpassen van de prioriteringscriteria.
Bent u van mening dat toekomstige vergunningaanvragers op zijn minst ook duidelijkheid moeten scheppen over wie de «ultimate beneficial owner» is, met het doel criminaliteit en witwassen tegen te gaan?
Ja.
Wat is uw reactie op het advies bedrijven, die zich tot nu toe aan de regels hebben gehouden en dus geen online kasspelen hebben aangeboden, bij de regulering van het online gokken een voorsprong te geven in de vorm van een «fast-lane», «pre-launch» of een experiment om een gelijk speelveld te creëren?4
Het «gelijk speelveld» wordt zowel door landbased vergunninghouders, online aanbieders en mogelijke nieuwe toetreders als media en uitgevers op verschillende wijzen als argument gebruikt om hun eigen belangen te onderstrepen.
Een gelijk speelveld houdt in dat de regels gelijk zijn voor alle partijen. Een gelijk speelveld houdt derhalve niet per definitie in dat partijen allemaal dezelfde uitgangspositie hebben of dezelfde verwachte uitkomst (bijvoorbeeld verwachte winst). Er zijn altijd partijen die een bepaald voordeel hebben t.o.v. anderen: de ene partij kan bijvoorbeeld gemakkelijker lenen, de ander heeft meer naamsbekendheid, een betere reputatie of heeft al investeringen gedaan of kennis opgebouwd. Alleen als de huidige voorsprong of achterstand dermate groot is dat die ervoor zou zorgen dat geen concurrentie op gang komt, kan dat een reden zijn om te overwegen iets aan deze uitgangssituatie te doen (bijvoorbeeld als daardoor overwinsten, hoge prijzen en slechte kwaliteit ontstaan).
Aan het geven van voorsprong aan partijen die zich tot nu toe aan de regels hebben gehouden en geen online kansspelen hebben aangeboden kleven derhalve aanzienlijke risico’s (strijd met het gelijkheidsbeginsel en het vrije dienstenverkeer) waardoor hiertoe niet eenvoudig kan worden besloten.
Gezien het feit dat veel partijen in de consultatie opmerkingen over een «fast-lane» en «pre-launch» hebben gemaakt, onderzoek ik de mogelijkheden daartoe. Hierbij moet wel al worden opgemerkt dat de mogelijkheden hiertoe zeer beperkt lijken te zijn. Ook zou een door partijen bepleite «pre-launch» vooruit lopen op parlementaire behandeling van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand.
Hoe ziet u de rol van Ideal, banken en creditcardmaatschappijen die zaken blijven doen met aanbieders van kansspelen op het internet wetende dat dit niet is toegestaan? Hoe staat het met de uitvoering van de door de Kamer aangenomen motie die de regering verzoekt ervoor te zorgen dat geen zaken worden gedaan met partijen die kansspelen aanbieden op internet?5
De Wet op de kansspelen (Wok) verbiedt het bevorderen van deelname aan kansspelen zonder vergunning. Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 mei 2012 heb geïnformeerd7, zijn afspraken gemaakt met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over het gebruiken van een zwarte lijst. De kansspelautoriteit is in dialoog met de NVB en betaaldienstverleners om tot adequate betalingsblokkeringen te komen. De NVB en betaaldienstverleners hebben daarbij aangegeven behoefte te hebben aan een duidelijke bepaling in de Wok om mogelijke claims te voorkomen. In het in consultatie gegeven wetsvoorstel heb ik daarom een regeling voorgesteld die ertoe strekt buiten twijfel te stellen dat het begrip «bevorderen» van deelname aan illegale kansspelen zich ook uitstrekt tot het aanbieden van betaal- en internetdiensten die dat mogelijk maken. Daarnaast heb ik een regeling voorgesteld die de kansspelautoriteit, na constatering dat dergelijke dienstverlening een onmisbare schakel in illegaal kansspelaanbod vormt, de bevoegdheid geeft deze dienstverleners een bindende aanwijzing te geven om die dienstverlening te beëindigen.
Het betalen van zorgverzekeringspremie voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom blijven Nederlanders, die in het buitenland gedetineerd zijn, premie voor de zorgverzekering verschuldigd, terwijl zij geen aanspraak kunnen maken op medische zorg vanuit de zorgverzekering?
Personen die op grond van ingezetenschap verzekerd zijn voor de volksverzekeringen en in het buitenland zijn gedetineerd blijven in de regel gedurende drie jaar verzekerd.
Een uitvoerige uiteenzetting van de achtergrond van deze regel is opgenomen in de toelichting bij de voorgestelde wijziging van artikel 24 van de Zvw van het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met verbetering van de maatregelen bij niet-betalen van de premie en de bestuursrechtelijke premie en enkele andere wijzigingen (verbetering wanbetalersmaatregelen)1. Dit wetsvoorstel heb ik op 28 juni 2013 bij uw kamer ingediend.
In Artikel I, onderdeel F is een wijziging opgenomen van artikel 24 van de Zvw waarmee wordt beoogd om voor in Nederland verzekerde personen die in het buitenland gedetineerd zijn, op dezelfde wijze als de in Nederland gedetineerde personen de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de Zvw op te schorten.
Bent u ervan op de hoogte dat hierdoor mensen in de schulden terecht kunnen komen, hetgeen een nieuwe start na detentie in de weg staat?
Ja, dat is mij bekend. Het gesignaleerde probleem is mij bij brief van 6 februari 2012 onder de aandacht gebracht door Bureau Buitenland van Reclassering Nederland. Vervolgens heb ik in nauw overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Reclassering Nederland de hierboven vermelde wijziging van artikel 24 van de Zvw opgenomen in het wetsvoorstel.
Weet u eveneens dat ouders van een kind, dat in het buitenland in de fout is gegaan, soms jarenlang premie betalen voor hun kind om nieuwe schulden te voorkomen? Wat vindt u hiervan?
In het wetsvoorstel is geregeld dat de opschorting van rechten en plichten uit de zorgverzekering -ook voor gedetineerden in het buitenland- afhankelijk is van de melding door betrokkene, een vertegenwoordiger of een familielid. Hoewel formeel de rechten en plichten van rechtswege zijn opgeschort, wordt dit in de praktijk alleen geëffectueerd wanneer een melding daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Immers, de detentie is zonder feitelijke melding bij de zorgverzekeraar niet bekend. Deze consequentie is indertijd bij het tot stand komen van artikel 24 van de Zvw onderkend.
Ook in buitenlandsituaties kan deze praktische consequentie (door het doelbewust nalaten van de melding) gewenst zijn, zodat de betrokken persoon in het land van detentie toch zorg ten laste van de Zvw kan ontvangen.
Met het voorstel tot wijziging van artikel 24 van de Zvw is het gesignaleerde probleem naar mijn mening afdoende opgelost. Vrijstelling van betaling van de nominale premie is niet aan de orde en ook niet nodig. Als de detentie door betrokkene, een vertegenwoordiger of een familielid wordt gemeld aan de zorgverzekeraar, wordt de verplichting tot premiebetaling opgeschort.
Bent u bereid het mogelijk te maken dat de verzekering kan worden stopgezet of opgeschort, zoals bijvoorbeeld voor gedetineerden in Nederland geldt, maar dat mensen verzekerd blijven doch geen recht hebben op zorg vanuit de reguliere basisverzekering en geen premie hoeven te betalen? Bent u bereid deze wijziging voor te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u bereid bent hiervoor een oplossing voor te stellen, bent u dan ook bereid te bezien of (ouders van) gedetineerde Nederlanders in het buitenland tijdelijk vrijgesteld kunnen worden van zorgverzekeringspremie in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat steeds meer gezinnen op straat belanden door de crisis |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat steeds meer gezinnen op straat belanden door de crisis? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Wanneer een gezin op straat zou komen te staan door (noodgedwongen) weigering van een opvanginstelling is dit natuurlijk een onwenselijke situatie. Navraag bij de betrokken centrumgemeenten leert dat zij de signalen van een stijgend aantal aanmeldingen herkennen en dat zij dit monitoren. Zij geven aan in te zetten op preventie in nauwe samenwerking met betrokken hulporganisaties en woningcorporaties. Wanneer een gezin toch op straat dreigt komen te staan wordt met deze partners altijd een noodoplossing gezocht en gevonden. De betrokken centrumgemeenten geven aan geen signalen te hebben dat gezinnen noodgedwongen op straat slapen. Navraag die de Federatie Opvang bij de betrokken opvanginstellingen deed, geeft eenzelfde beeld.
Wat vindt u ervan dat in Groningen, Drenthe en Friesland elke maand 16 gezinnen worden afgewezen voor opvang, omdat de opvanginstelling vol zit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel gezinnen zijn momenteel dakloos? Wat is de ontwikkeling hierin geweest de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van signalen over een vermeende toename van dakloze gezinnen heb ik het Trimbos instituut gevraagd hier nader onderzoek naar te doen bij de centrumgemeenten. Uit de Monitor Stedelijk Kompas 2012 blijkt dat er geen goed beeld is van hoeveel gezinnen in Nederland op dit moment dakloos zijn en wat de ontwikkeling hierin is geweest de afgelopen jaren. De reden hiervoor is dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in operationele definities en wijzen van registreren. Er wordt door de meeste centrumgemeenten wel een stijgende trend gesignaleerd.
Wat zijn de voornaamste redenen dat deze gezinnen op straat belanden? Kunt u uw antwoord uitgebreid beantwoorden?
Uit de bovengenoemde monitor blijkt dat bij de overgrote meerderheid van gezinnen die zich aanmelden bij de opvang sprake is van multiproblematiek en schulden / huurachterstand. Ook het hebben van onvoldoende basisvaardigheden en een grote afstand tot de arbeidsmarkt speelt vaak een rol. Dit beeld wordt bevestigd door een inventarisatie die de Federatie Opvang heeft gedaan.
Hoeveel gezinnen worden maandelijks afgewezen, doordat opvanginstellingen vol zitten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de Monitor Stedelijk Kompas is centrumgemeenten gevraagd hoe vaak het voorkomt dat gezinnen worden geweigerd bij de opvang omdat er geen plek voor hen is. In de drieëntwintig centrumgemeenten die hier zicht op hebben werden in 2012 per jaar gemiddeld zes gezinnen per centrumgemeente geweigerd omdat er geen plek was. Ik heb de Federatie Opvang gevraagd of er aanvullende gegevens beschikbaar zijn. Deze zijn niet beschikbaar.
Hoeveel gezinnen worden gedwongen buiten te slapen, omdat er geen plek voor hen is in opvanginstellingen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ten behoeve van bovengenoemde monitor is centrumgemeenten gevraagd wat er gebeurt met de gezinnen die zich aanmelden bij de maatschappelijke opvang, maar daar niet terecht kunnen wegens plaatsgebrek. Dit wordt niet altijd geregistreerd.
Het is overigens niet zo dat centrumgemeenten verder geen inspanningen leveren om een oplossing te vinden wanneer er geen plek is in de opvang. Uit de bovengenoemde monitor blijkt dat veel centrumgemeenten gezinnen waarvoor geen plek is vooral helpen door te verwijzen naar het eigen netwerk of hulp te bieden bij het vinden van een plek in een andere regio. Andere alternatieven die regelmatig worden ingezet zijn een tijdelijke opvangplek in een hotel of vakantiehuisje op kosten van de gemeente of een tijdelijke plek in de maatschappelijke opvang zonder gezinsunits. Navraag leert dat wanneer een gezin echt op straat dreigt te moeten slapen veel moeite wordt gedaan om dit te voorkomen, hierbij wordt ook wel wordt opgeschaald naar het niveau van wethouder of burgemeester om een noodoplossing te vinden. Met behulp van verschillende organisaties lukt dat meestal volgens de Federatie Opvang. Mij zijn geen gevallen bekend van rechthebbende gezinnen die noodgedwongen op straat moeten slapen.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat gezinnen op straat belanden en dat gezinnen, die nu dakloos zijn, zo spoedig mogelijk geholpen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De preventiemogelijkheden liggen zowel op mijn beleidsterrein als op dat van de minister voor WenR en de staatssecretaris van SZW. Er wordt al sterk op ingezet.
Zo ben ik samen met de minister van WenR partner in het meerjarige landelijke project Achter de Voordeur-aanpak / Multiprobleemgezinnen. Daarnaast ben ik via ZonMW medefinancier van een onderzoek naar voorspellers van huisuitzetting wegens huurachterstand. Ook het voorkomen van schulden en schuldhulpverlening is een belangrijk middel om te voorkomen dat men op straat komt te staan. Gemeenten zijn bij de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (2012) ondersteund door het programma «Op weg naar effectieve schuldhulp», een samenwerking tussen het ministerie van SZW, Divosa, MOgroep, Nibud, NVVK, VNG en Wijzer in Geldzaken. Dit programma wordt in een lichtere vorm voortgezet.
In de voortgangsbrief maatschappelijke opvang en zwerfjongeren ga ik uitgebreid in op de preventie van het op straat komen staan van gezinnen. Wanneer gezinnen toch hun woning verliezen en zij nergens anders terecht kunnen, zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor de opvang.