Assistentiehonden |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Erkent u het belang van keuzevrijheid van gebruikers van assistentiehonden en de toegankelijkheid van deze vorm van zorg?
Ja
Klopt het volgens u dat het therapeutische en praktische effect van hulphonden, die relatief goedkoop zijn als ze een langere periode meegaan, voor heel veel mensen voorkomt dat zij andere dure zorgkosten maken?
Op grond van de Zorgverzekeringswet en daar aan aanverwante wet- en regelgeving hebben mensen aanspraak op een functionerend hulpmiddel, als ze daarop redelijkerwijs zijn aangewezen. Dat kan in sommige gevallen een hulphond zijn. Een hulphond is een hond die een substantiële bijdrage levert aan de mobiliteit en de algemene of huishoudelijke dagelijkse
levensverrichtingen (ADL) van een verzekerde die volledig doof is; of die als gevolg van blijvende, ernstige lichamelijke functiebeperkingen, aangewezen is op hulp bij die mobiliteit of bij ADL, en waarbij een hulphond de zelfstandigheid van de verzekerde vergroot en het beroep op zorgondersteuning (bijvoorbeeld thuiszorg) wordt verminderd. Bij het bepalen of een hulphond het meest passende hulpmiddel is, wordt onder meer ook gekeken naar welke zorg (bijvoorbeeld thuiszorg) door de hulphond kan worden voorkomen.
Deelt u de mening dat er in de samenleving nog stappen te zetten zijn wat betreft de erkenning van assistentiehonden?
Ja
Erkent u dat een assistentiehond in de praktijk voor gebruikers veel meer is dan een medisch hulpmiddel?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de wijziging in het inkoopbeleid van CZ waarbij zij voortaan enkel hulphonden vergoeden die in eigendom van de hulphondenschool zijn, terwijl er hulphondenscholen zijn die bewust voor een andere werkwijze kiezen waar de hulphond altijd eigendom is van de patiënt, en enkel de status van de hond in het eigendom van de school is?
Ja, en ik heb hierover contact gehad met zorgverzekeraar CZ. CZ geeft aan deze eis vanaf 2019 te stellen om de kwaliteit van de hulphond voor de kwetsbare groep verzekerden die daar gebruik van maakt beter te kunnen waarborgen. Een hondenschool zal doorgaans beter kunnen beoordelen of een hond geschikt is als hulphond. Doordat de hulphond in bruikleen wordt verstrekt en de hondenschool eigenaar blijft van de hulphond, kan de zorgverzekeraar nadere afspraken maken over kwaliteit van training, begeleiding, dierenartszorg, verzekering etc. Tot slot benadrukt CZ dat bij hun verzekerden zich nog nooit een situatie heeft voorgedaan waarin het voorkwam dat een hulphond is afgenomen.
Erkent u dat deze wijziging onwenselijk is, aangezien scholen die op deze manier werken nu niet meer in zee gaan met CZ, omdat zij willen vasthouden aan hun unieke werkwijze waarbij de gebruiker van de assistentiehond zich minder bezwaard voelt om eventuele problemen aan te kaarten, omdat de angst dat de hond hem/haar wordt afgenomen dan niet bestaat, aangezien enkel de status van de hond kan worden ontnomen en niet de hond zelf?
Nee, het is aan de zorgverzekeraars om te bepalen op welke wijze zij bepaalde zorg (wat dus in de vorm van een hulphond kan zijn) bij welke zorgaanbieder willen contracteren. Zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders zijn echter niet verplicht om overeenkomsten met elkaar aan te gaan.
Verder kan juist het feit dat een hond in eigendom is van een hondenschool ervoor zorgen dat een verzekerde eventuele problemen kan melden, omdat dan de mogelijkheid open staat dat voor een andere hulphond gekozen kan worden bij dezelfde hondenschool, mocht dat nodig zijn.
Acht u het wenselijk dat sommige zorgverzekeraars verplichten dat de hulphonden rashonden zijn?
Ik heb daar geen oordeel over, omdat het aan de zorgverzekeraars is om te bepalen op welke wijze zij bepaalde zorg bij welke zorgaanbieder willen contracteren om aan hun zorgplicht te voldoen.
Overigens heeft CZ mij laten weten dat zij een dergelijke eis in haar inkoopbeleid 2019 had opgenomen, maar dat deze eis inmiddels is komen te vervallen, na een nadere toelichting door de hondenscholen over de selectie van een eventuele hulphond. De selectie van de hulphond vindt plaats onder de goede regie van de hondenscholen.
Is er volgens u sprake van willekeur in de vergoeding van assistentiehonden?
Zie mijn antwoorden op vraag 6 en 7
Wat vindt u ervan dat gebruikers van assistentiehonden moeite ondervinden bij het overstappen van zorgverzekeraar, bijvoorbeeld dat terwijl beide zorgverzekeraars onderhandelen over het restbedrag van de assistentiehond de hond tijdelijk wordt afgenomen, en zelfs definitief als de zorgverzekeraars hierover geen overeenkomst bereiken?
Op basis van mijn inzichten heb ik de indruk dat zorgverzekeraars hun taak om te zorgen voor continuïteit van zorg bij overstappen serieus nemen. Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland (ZN) leert dat waar dit niet goed loopt, zorgverzekeraars dit met elkaar oplossen in het belang van de verzekerde. Wel heb ik begrepen dat de betaling van de onkostenvergoeding voor verzorging van de hulphond aan de verzekerde wel eens laat kan plaatsvinden. Zorgverzekeraars hebben, aldus ZN, onderling contact om deze situaties te voorkomen.
De presentatie van het RIVM over het Rijksvaccinatieprogramma van de toekomst |
|
Maarten Hijink |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u de presentatie die het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 26 november 2018 aan verschillende Tweede Kamerleden gaf over het Rijksvaccinatieprogramma van de toekomst?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Deze presentatie heeft de programmamanager van het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) gehouden om de aanwezige Kamerleden op hun verzoek te informeren over verschillende ontwikkelingen ten aanzien van het RVP.
Deelt u de mening dat voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma een centrale registratie een belangrijk uitgangspunt is?
Ja, centrale registratie is belangrijk voor een optimale uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma.
Is het waar dat het voor ouders een optie is om geen toestemming te geven voor het uitwisselen van gegevens tussen de jeugdgezondheidszorg en het RIVM in het kader van het Rijksvaccinatieprogramma?
Ouders en jongeren vanaf 12 jaar moeten inderdaad toestemming geven aan de jeugdgezondheidszorg om hun vaccinatiegegevens door te geven aan het RIVM. Het gaat immers om persoonsgegevens. Toestemming was al nodig volgens de geldende privacywetgeving, zoals de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP), maar met de invoering van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is dat nog meer expliciet geworden.
Tijdens een consult krijgen ouders of wettelijke vertegenwoordigers voorlichting op maat van een jeugdgezondheidszorgprofessional over het RVP en de deelname daaraan. In dit consult wordt instemming voor deelname gevraagd, en toestemming voor de registratie en het bewaren van de vaccinatiegegevens bij het RIVM ten behoeve van de individuele gezondheidsbewaking en de volksgezondheid.
Dit is conform de laatste wijziging van de Wet publieke gezondheid zoals door uw Kamer is aangenomen en per 1 januari 2019 in werking is getreden.
Tot nu toe wordt deze toestemming niet vastgelegd in de ICT-systemen van de jeugdgezondheidszorginstelling en het RIVM maar dit is nu wel in voorbereiding. Er zijn daarvoor aanpassingen nodig van deze systemen. Omdat de gemeenten vanaf 2019 verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het RVP zal de VNG de JGZ-instellingen en hun ICT-leveranciers hiermee ondersteunen.
Is het vervolgens waar dat in die gevallen alsnog geanonimiseerde gegevens kunnen worden uitgewisseld maar dat voor de berekening van de vaccinatiegraad onder andere de geboortedatum en postcode nodig zijn, oftewel herleidbare gegevens en dat het pseudonimiseren dus niet kan?
Persoonsgegevens zijn nodig om de vaccinatiegraad goed te berekenen. Voor het precieze niveau waarop nu de vaccinatiegraad wordt berekend, moet per individu worden bepaald of een volledige serie vaccinaties gegeven is. Als er geen toestemming wordt gegeven voor het uitwisselen van de vaccinatiegegevens met het RIVM, ontbreken deze gegevens bij het bepalen van de vaccinatiegraad.
Is het dan ten slotte waar dat gegevens over de vaccinatiegraad niet langer gedeeld worden met het RIVM?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op deze mogelijkheid die ouders nu hebben om hun kind wel te laten vaccineren maar dit gegeven niet te delen met het RIVM? Betekent dit dat een strenge toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) het zicht op de vaccinatiegraad in Nederland kan beperken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de uitvoering van de AVG niet leidt tot minder zicht op de vaccinatiegraad? Zo nee, waarom niet?
In het gesprek over het Rijksvaccinatieprogramma zal, als onderdeel van de informed consentprocedure, ook de toestemming voor het delen van de gegevens met het RIVM explicieter aan de orde komen. Die toestemming mag conform de AVG, maar eerder al conform de Wbp, niet impliciet worden aangenomen. Dit zou tot gevolg kunnen hebben dat een deel van de ouders die toestemming niet geeft. Dat zou jammer zijn, want centrale registratie bij het RIVM dient zowel het belang van het kind zelf als het collectieve belang.
Omdat we in Nederland die gegevens al heel lang vastleggen hebben we onder andere een heel precies inzicht in de vaccinatiegraad. Het belang van deze centrale registratie, dat ook in de folders rond het Rijksvaccinatieprogramma is opgenomen, zal ook in het gesprek duidelijk worden benoemd. Er is een landelijke richtlijn ontwikkeld (https://rijksvaccinatieprogramma.nl/informed-consent) om de jeugdgezondheidszorg te ondersteunen bij het goede gesprek, het zou immers jammer zijn als het inzicht in de vaccinatiestatus van kinderen in Nederland minder goed zou worden. Het RIVM zal monitoren welk deel van de ouders geen toestemming geeft voor het delen van de vaccinatiegegevens.
Jarenlange misstanden bij Herstelcentrum C&S |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de jarenlange misstanden met betrekking tot uitbuiting, verwaarlozing, manipulatie, hardhandigheid, opsluiting en een tekort aan zorgverlening die heeft plaatsgevonden bij locaties van Herstelcentrum C&S?1
Ik ben erg geschrokken van het artikel in het NRC van 24 november jl. over de misstanden in zorginstelling C & S. Ik vind dat nooit op deze manier met mensen mag worden om gegaan. Zeker niet als het kwetsbare volwassenen en kinderen betreft die sterk afhankelijk zijn van zorg en ondersteuning. Gelukkig zijn alle voormalige bewoners overgeplaatst naar andere instellingen. Aanleiding hiervoor waren de alarmerende rapporten die zijn geschreven door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Wmo-toezichthouder. Op basis van het oordeel van de gemeente over de rapporten is gezamenlijk besloten om de bewoners over te plaatsen.
Hoe oordeelt u over de over de vernietigende rapporten die de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd en het WMO-toezicht GGD Gelderland-Zuid hebben uitgebracht over deze organisatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de reacties van oud-bewoners, familieleden en oud-medewerkers die aangaven dat de ernstige misstanden veel verder terug zouden gaan dan uit de inspectierapporten blijkt?
Ik betreur het om te horen dat de oud-bewoners, familieleden en oud-medewerkers aangeven dat de misstanden al eerder speelden dan in de periode die IGJ en de Wmo-toezichthouder onderzochten. Een omstandigheid die hierbij speelt is dat het herstelcentrum tot 2016 niet in beeld was bij de voormalige Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en Inspectie Jeugdzorg. Dat komt omdat er geen meldplicht is voor nieuwe zorgaanbieders en omdat de IGZ en Inspectie Jeugdzorg tot 2016 geen meldingen of signalen hebben ontvangen over de kwaliteit van de hulp door Herstelcentrum C & S.
De toezichthouders zijn dus ook afhankelijk van de signalen en meldingen uit de samenleving om een aanbieder in beeld te krijgen en zo nodig nader onderzoek te kunnen doen. Daarom roep ik ook cliënten, hun naasten en medewerkers op om, als er zorgen zijn over de kwaliteit van de zorg en ondersteuning, dit te melden bij de IGJ of de Wmo-toezichthouder.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg van 2007 tot in 2016 überhaupt niet op de hoogte was van problemen bij C&S?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat de organisatie besloot om cliënten in verouderde stacaravans te plaatsen? Getuigt dit in uw ogen van goede zorgverlening?
Een verouderde stacaravan acht ik geen passende leefomgeving. Het is belangrijk dat cliënten verblijven in een schone, passende en veilige leefomgeving en dat het leefklimaat past bij hun leeftijd en hun ontwikkelingsfase. Dit is een belangrijk onderdeel van goede zorg.
Hoe is het mogelijk dat de gemeente Buren vanaf 2010 wist dat Herstelcentrum C&S cliënten in stacaravans plaatste, maar het 6 jaar duurde voordat toezichthoudende ambtenaren er gingen kijken?
De gemeente Buren heeft mij desgevraagd laten weten dat zij tussen 2010 en 2016 niet op de hoogte was dat er mensen met een zorgbehoefte in de caravans woonden. Want de cliënten die in de stacaravans gingen wonen kregen tot
1 januari 2015 zorg via de AWBZ voornamelijk op basis van een pgb. Tot 1 januari 2015 was de IGZ verantwoordelijk voor het toezicht hierop. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft IGZ geen meldingen of signalen hierover ontvangen.
Voor de gemeente Buren was 2015 een overgangsjaar waarin de AWBZ indicaties voor beschermd wonen voor alle cliënten ongewijzigd zijn gebleven. Toen begin 2016 er signalen over ondermaatse kwaliteit van de ondersteuning binnenkwamen is gelijk toezicht gestart.
Hoe oordeelt u over de handelwijze van Herstelcentrum C&S die hun cliënten dwong om pgb-declaraties te tekenen, vaak voor zorg die zij niet ontvingen en hen tevens bedreigden dit te ondertekenen? Wat zegt dit over de kwetsbaarheid van pgb-gebruik in situaties van begeleid wonen?
Ik vind dat pgb houders nooit gedwongen mogen worden om declaraties te ondertekenen. Indien er signalen zijn dat dit wel gebeurt dient de verstrekker of de toezichthouder hier direct onderzoek naar te doen en indien nodig op te treden.
Het is belangrijk dat pgb’s alleen verstrekt worden aan mensen die goed in staat zijn om zelf zorg en ondersteuning van goede kwaliteit in te kopen, regie te hebben en te houden en de zorgverleners aan te sturen. Indien iemand dat niet kan, dan kan iemand een vertegenwoordiger aanwijzen. Ook deze vertegenwoordiger moet pgb-vaardig zijn en de belangen van de cliënt voorop stellen. In de praktijk is dat nog niet altijd het geval. Ik ben daarom in samenwerking met organisaties van pgb-houders en verstrekkers bezig met het opstellen van een uniform kader voor taken, kennis en vaardigheden zodat verstrekkers makkelijker en eenduidig kunnen toetsen of de budgethouder en eventueel zijn vertegenwoordiger een pgb kan beheren.
Zijn de vermoedens waar dat de eigenaar van Herstelcentrum C&S een doorstart wil maken? Zo ja, vindt u dit wenselijk en hoe gaat u dit voorkomen?
De Wmo-toezichthouder en de IGJ volgen de activiteiten van deze aanbieder nauwgezet. Indien op enige wijze blijkt dat er weer zorgactiviteiten worden verricht door Herstelcentrum C & S of door de eigenaar in een vergelijkbare constellatie, zal worden ingegrepen als dat nodig is.
Welke lessen trekt u uit deze verhalen over de jarenlange misstanden bij Herstelcentrum C&S en het toezicht dat jarenlang niet plaatsvond? Volhardt u in uw stellingname dat het Wmo-toezicht door gemeenten op orde is of denkt u dat een grotere rol van de IGJ en de GGD op het gemeentelijk toezicht zou kunnen bijdragen een meer kwaliteit van zorg?
Zoals ook aangegeven in de antwoorden op vraag 3, 4 en 6 zijn er voor 2016 geen signalen binnen gekomen bij de IGZ, Inspectie Jeugdzorg of de Wmo-toezichthouder over deze aanbieder. Ik vind dat de gemeenten na en op basis van de alarmerende rapporten van de Wmo-toezichthouder en de IGJ adequaat hebben gereageerd en samen gewerkt om de kinderen en volwassen ergens anders te plaatsen. Desgevraagd hebben de gemeenten Nijmegen en Buren en de GGD Gelderland Zuid mij aangegeven dat zij bezig zijn met een intensieve evaluatie. Hierbij wordt er ook gekeken naar de rol van de gemeenten als opdrachtgever vanaf 2016 voor het uitvoeren van beschermd wonen. Ook wordt gekeken naar de samenwerking tussen de Wmo-toezichthouder en de IGJ. Ik zal deze evaluatie, die voor het begin van 2019 staat gepland, intensief volgen en in overleg met de GGD Gelderland Zuid, VNG en IGJ bekijken welke lessen uit deze casus kunnen worden door vertaald naar het landelijke afsprakenkader en draaiboeken gericht op de samenwerking Wmo-toezichthouders en andere toezichthouders in het sociaal domein zoals de IGJ.
Ik ben verder van mening dat gemeenten hard werken aan het vormgeven en ontwikkelen van Wmo-toezicht zoals de IGJ in de jaarrapportage over 2017 heeft bevestigd. Het handelen van de Wmo-toezichthouder in deze casus toont aan dat toezicht gemeenten helpt om de kwaliteit van zorg te verbeteren. Het is van belang dat gemeenten in overleg met de VNG en IGJ blijven investeren in de ontwikkeling van het Wmo-toezicht. De acties hiervoor zijn uiteengezet in brief «Gezond vertrouwen in ontwikkeling van het Wmo-toezicht» die ik u 15 oktober jl. heb toegestuurd2. Het blijft van belang dat de IGJ in de praktijk samen werkt met de Wmo-toezichthouders en dat de IGJ mij door middel van de jaarrapportage blijft adviseren over de ontwikkeling van het Wmo-toezicht.
Op welke wijze gaan het wetsvoorstel Wet toetreding zorgaanbieders (34 767) en het wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders (34 768) ervoor zorgen dat dergelijke misstanden niet meer kunnen voor komen?
Indien het wetsvoorstel3 Wet toetreding zorgaanbieders in werking is getreden, gaat op grond van dat wetsvoorstel gelden dat nieuwe aanbieders van zorg op grond van de Wlz met meer dan 10 zorgverleners over een toelatingsvergunning moeten beschikken, voordat men als aanbieder mag opereren. Binnen de Wmo 2015 bestaat deze eis niet. Ik wil afspraken maken met gemeenten op welke manier deze controle bij toetreding ook binnen de Wmo 2015 kan worden gerealiseerd en met de zorgkantoren wat betreft de kleinschalige instellingen (waarbij er minder dan 10 zorgmedewerkers werken).
Structurele problemen bij het CAK |
|
Michiel van Nispen , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom heeft u in uw reactie in de uitzending van Radar over een 93-jarige mevrouw die door een fout in de administratie van het Centrale Administratiekantoor (CAK) een rekening kreeg van ruim 27.000 euro aan schuld die zij moet terugbetalen, niet gepleit voor kwijtschelding van de schuld in deze kwestie? Wanneer zal deze kwestie op een nette manier opgelost zijn?1 2
In mijn reactie heb ik het volgende verwoord:
Hieraan is ondertussen uitvoering gegeven (zie volgende vragen).
Herinnert u zich het ontwerpbesluit tijdige facturering van de bijdrage in de kosten van zorg of maatschappelijke ondersteuning, dat ervoor zorgt dat het aanleveren van cliënt- en zorggegevens door gemeenten en aanbieders tijdig gebeurt, zodat cliënten niet met stapelfacturen worden geconfronteerd? Vindt u het ook niet vreemd dat dit geregeld is aan de kant van gemeenten en aanbieders, maar ondertussen het CAK vrij uit gaat als zij cliënten confronteren met stapelfacturen door fouten in hun eigen administratie? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4
In het ontwerpbesluit waaraan gerefereerd wordt in de vraag is ook de termijn waarbinnen het CAK de eigen bijdrage moet vaststellen geregeld. Met de inwerkingtreding van dit besluit is het CAK verplicht de eigen bijdrage direct na het aanleveren van de cliënt- en zorggegevens door gemeenten of aanbieders vast te stellen. Er is voor het CAK geen ruimte hiervan af te wijken, waardoor cliënten zo snel mogelijk de eigen bijdrage opgelegd krijgen en stapelfacturen tot een minimum worden beperkt.
Omdat ik naheffingen als het gevolg van een ernstige tekortkoming of ernstige vertraging aan de kant van het CAK zijnde, zeer onwenselijk vind, wordt de termijn waarover een naheffing als gevolg van een herziening mag worden opgelegd verkort naar twaalf maanden. Daarnaast creëer ik meer ruimte voor het CAK om in zeer specifieke gevallen maatwerk te leveren. Dit vereist een algemene maatregel van bestuur. Het kost enige tijd voordat deze in werking treedt. Daarom stuur ik het CAK een brief met de vraag alvast hiernaar te handelen vooruitlopend op toekomstige regelgeving.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het CAK haar beleid wijzigt om te voorkomen dat cliënten geconfronteerd worden met stapelfacturen die de oorzaak zijn van de handelwijze van het CAK zelf? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de informatievoorziening van de website van het CAK te herzien en te kijken waar dit volledig kan worden aangepast, gezien de meldingen die de SP al jarenlang krijgt dat de informatievoorziening op de website van het CAK niet volledig is waardoor mensen in de problemen komen, omdat ze niet weten wat precies de regels zijn bij diverse aanvragen? Zo nee, waarom niet?
De website van het CAK is opgezet vanuit de behoeftes en vragen van de klanten van het CAK. Het CAK ziet het verbeteren van de website op basis van signalen als een continu proces. Zo worden nieuwe functionaliteiten toegevoegd, zoals de ontwikkeling van «Mijn CAK» en een vernieuwde rekenhulp voor het berekenen van de eigen bijdrage, informatie toegankelijker gemaakt en videoanimaties ingezet. Daarnaast is het CAK steeds op zoek naar feedback. Gebruikers kunnen dit snel en eenvoudig via iedere pagina doorgeven. Het CAK maakt periodiek gebruik van een klantenpanel en heeft een cliëntenraad opgericht.
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld moet geven als het gaat om goed contact met mensen en het waar mogelijk voorkomen van geschillen en procedures? Wat gaat u er aan doen om er voor te zorgen dat het CAK in dit soort gevallen, bij geschillen over betalingen en achterstanden, op een menselijke wijze communiceert met mensen en er aan bij gaat dragen dat geschillen snel en redelijk worden opgelost naar tevredenheid van alle partijen?
Mijn motto is dat de zorg merkbaar, tastbaar en voelbaar beter wordt voor de cliënt. Dat betekent ook dat ik vind dat zorg zoveel als mogelijk persoonsgericht moet zijn. Ik weet dat het CAK deze lijn onderschrijft. In geval van een stapelfactuur belt het CAK met de cliënten om de factuur aan te kondigen en de mogelijkheden van een betalingsregeling te bespreken. Ook biedt het CAK de cliënt de mogelijkheid om in gesprek te gaan om oplossingsrichtingen te bespreken. Dit stimuleer ik ook van harte.
Het bericht ‘Is digitale overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen wel gegarandeerd? Neen!’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Is digitale overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen wel gegarandeerd? Neen!»?1
Ik vind het van groot belang dat de overdracht van de patiënten, inclusief hun zorgdata, ordentelijk verloopt.
Kunt u toelichten hoe data van het ene ziekenhuis omgezet wordt in data van het ontvangende ziekenhuis in het geval van verschillende informatiesystemen?
Het geautomatiseerd kunnen opnemen van elektronisch ontvangen data in eigen systemen is afhankelijk van de taal waarin deze verstuurd is en de techniek waarmee verzonden (hoe en via welke infrastructuur). Een aantal gegevens waarvoor afspraken rondom taal en techniek zijn gemaakt, kunnen geautomatiseerd verzonden en uitgelezen worden, bijvoorbeeld medicatiegegevens. Een betrekkelijk recente ontwikkeling is ook de deling van radiologische beelden en verslagen in een aantal regionale netwerken. Er is dus beperkt sprake van elektronische uitwisseling en veel uitwisseling vindt nog op papier of CD-ROM plaats.
Blijven de (informatie)systemen van ziekenhuizen beschikbaar na een faillissement? Is (digitale) overdracht van zorgdata bij failliete ziekenhuizen gegarandeerd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat zijn hiervan de gevolgen en de risico’s en welke acties zijn nodig om de overdracht van zorgdata in dergelijke gevallen te garanderen?
De informatie die is opgenomen in medische dossiers en vervolgens in informatiesystemen staat, moet beschikbaar blijven. Op grond van artikel 7:454 van het Burgerlijk wetboek (onderdeel van Wet op de geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)) hebben hulpverleners (waaronder ook zorgaanbieders worden verstaan) de verplichting om medische dossiers bij te houden en gedurende 15 jaar te bewaren. Deze wettelijke verplichting is, naar haar aard en strekking, niet gekoppeld aan het behoud van de status van hulpverlener. De bewaarplicht eindigt dus niet met het faillissement van de zorginstelling. Het is de verantwoordelijkheid van de hulpverlener om in die gevallen de dossiers zorgvuldig over te dragen. Als de hulpverlener ziet aankomen dat hij de zorg zal moeten staken, dan ligt het op zijn weg om vooraf
maatregelen te nemen om de dossiers ordelijk te kunnen overdragen. Degene die de zorg voor de patiënten overneemt, zal in beginsel ook de bewaarplicht overnemen. Dat hoeft niet via hetzelfde informatiesysteem als de oorspronkelijk hulpverlener.
Mochten er door de hulpverlener geen maatregelen zijn genomen om de medische dossiers over te dragen, bijvoorbeeld om dat hij daartoe niet tijdig in staat was, dan speelt de curator die bij de faillietverklaring door de rechter wordt aangesteld om het faillissement af te wikkelen, een rol. De curator zal zich in het faillissement in de eerste plaats naar de belangen van de gezamenlijke schuldeisers moeten richten, maar hij dient bij zijn taakvervulling ook de verschillende maatschappelijke belangen in aanmerking te nemen.2 Zo heeft de Hoge Raad dit uitgesproken. Dit brengt mee dat hij binnen de grenzen van zijn bevoegdheden die maatregelen zal dienen te nemen die nodig zijn om te voorkomen dat er door een faillissement onverantwoorde situaties ontstaan. Hieronder valt ook de ordelijke overdracht van medische dossiers. Ik heb begrepen dat de curatoren in de recente faillissementen van de ziekenhuizen zich daar ook nadrukkelijk voor inspannen. Overigens heeft de curator, gezien het medisch beroepsgeheim, geen inzage in de medisch dossiers.
Voor ziekenhuislocaties waar na een doorstart de zorgverlening wordt voorgezet, geldt dat de medische dossiers beschikbaar blijven. Ook nu hoeft dit niet per se via hetzelfde informatiesysteem als het oorspronkelijke ziekenhuis. Het is mogelijk dat een doorstart leidt tot veranderingen in de manier waarop de zorg wordt verleend. Als dit betekent dat behandelingen worden overgenomen, dan zullen de medische dossiers worden overgedragen.
Wat is uw reactie op de constatering dat doordat informatiesystemen van ziekenhuizen niet op elkaar aansluiten gegevens via cd-rom moeten worden overgedragen?
Elektronische uitwisseling van gegevens is lastig omdat zorgverleners gegevens op verschillende manieren vastleggen en er nog grote verscheidenheid is in techniek van de systemen die worden gebruikt. Daarnaast zijn niet alle zorgverleners aangesloten op een infrastructuur om dit te kunnen. Er zijn zowel regionaal als landelijk initiatieven die (gaan) leiden tot betere gegevensuitwisseling (zie het antwoord op vraag 2 en vraag 5).
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van open standaarden voor de ziekenhuizen zodat gegevens makkelijk (doch veilig) kunnen worden uitgewisseld?
Er zijn steeds meer standaarden beschikbaar. Waar nodig en ontbrekend zullen deze standaarden ontwikkeld worden. Overleg hierover vindt plaats in het Informatieberaad Zorg. Naast standaarden zijn ook landelijk dekkende uitwisselingsinfrastructuren nodig. In de brief over hoe gegevensuitwisseling kan worden versneld zal ik op deze onderwerpen terugkomen.
Hebben alle patiënten die binnen enkele dagen uit het Slotervaartziekenhuis in Amsterdam zijn ontslagen een ordentelijke ontslagbrief ontvangen? Zo nee, hoe wordt voorkomen dat dit risico’s oplevert voor de betreffende patiënt indien hij of zij opnieuw opgenomen moet worden?
Een patiëntveilige en beheerste overdracht van zorgverlening en medische dossiers is van groot belang. Daarover heb ik u in mijn brief van 30 november over de stand van zaken in MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen het volgende gemeld. Voor sommige (groepen) patiënten is de overdracht inmiddels daadwerkelijk geregeld. Voor de andere (groepen) patiënten is afgesproken op welke momenten patiënten nadere informatie ontvangen. Vorige week is een brief verzonden waarin wordt verwezen naar de verdeling van de specialismen over andere ziekenhuizen in de omgeving en waarin een telefoonnummer is opgenomen waar patiënten desgewenst nadere informatie in kunnen winnen. Ook wordt in deze brief aangegeven dat patiënten uiterlijk rond de jaarwisseling een tweede brief ontvangen met aanvullende, nog meer op hun specifieke situatie toegesneden informatie. Voor een aantal patiënten(groepen) is voor deze informatievoorziening in twee delen gekozen omdat het praktisch gezien op deze termijn niet mogelijk bleek, en ook niet patiëntveilig was, om alles in een keer te communiceren. Het kan bijvoorbeeld in een individuele situatie wel duidelijk zijn dat een patiënt op de afdeling urologie werd behandeld, maar het zou kunnen zijn dat vanwege het ziektebeeld deze patiënt toch beter verwezen kan worden naar het ziekenhuis waar de oncologie landt. Bij brief van 27 november 2018 zijn de patiënten van de afdeling geriatrie geïnformeerd over de verhuizing van de afdeling naar OLVG West. In de brief is aangegeven dat de patiënten vanaf 1 december 2018 terecht kunnen bij OLVG West en is ook een telefoonnummer van de poli geriatrie van OLVG West in de brief opgenomen. De patiënten is overigens de keuze gelaten aan te geven dat men de behandeling door een ander ziekenhuis wenst te laten voortzetten.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat we minder afhankelijk worden van commerciële ICT-bedrijven die veel geld verdienen aan zorg-ict? Waarom ontwikkelt u niet een open variant in samenwerking met de sector?
(ICT) leveranciers zijn private bedrijven. Concurrentie tussen ICT-bedrijven draagt bij aan de betaalbaarheid van zorg-ict en aan innovatie. Openheid en transparantie in de IT-markt (level playing field) zijn hiervoor een voorwaarde. Om zoveel mogelijk openheid te creëren zoeken wij de oplossing in open standaarden aangevuld met open koppelingen tussen EPD’s. Hierdoor kunnen nieuwe ICT-bedrijven producten ontwikkelen voor de zorgmarkt.
Wie is nu de eigenaar van het ziekenhuis-informatiesysteem van de failliete ziekenhuizen en de daarin vastgelegde zorgdata? Is dat juridisch gezien de curator? Wat is de positie van de grote crediteuren in deze?
Voorop staat dat het in alle gevallen belangrijk is dat het medisch dossier beschikbaar is en blijft. De overdracht van zorgverlening en bijbehorende medische dossiers heeft momenteel de hoogste prioriteit (zie antwoord vragen 6 en 11).
De activa van het ziekenhuis, waar bijvoorbeeld hardware waarop medische informatie is verzameld onder kunnen vallen, behoren toe aan de faillissementsboedel. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat de in het informatiesysteem opgenomen persoonsgegevens geen eigendom zijn van het ziekenhuis en dan ook geen onderdeel uitmaken van de faillissementsboedel.
Wie is op dit moment medisch gezien verantwoordelijk voor de gegevens in de ziekenhuis-informatiesystemen aangezien de informatie erin onder het medisch beroepsgeheim valt?
Zie antwoord op vraag 3.
Is de informatie/zijn de informatiesystemen op dit moment toegankelijk? Hoe is dit geregeld indien eind november alle arbeidscontracten van de zorgverleners uit betreffende ziekenhuizen verlopen?
De overdracht van zorgverlening en bijbehorende medische dossiers heeft momenteel prioriteit. In het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wie hier verantwoordelijk voor is. Daarnaast heb ik u in mijn brief van 30 november medegedeeld dat de IGJ en NZa de regie op het proces van overdracht van patiënten versterken. Zij maken afspraken met partijen om een ordentelijke overdracht te faciliteren. Deze afspraken zien op alle faciliteiten die hiervoor nodig zijn, dus ook de ICT-faciliteiten die zien op overdracht van medische dossiers. Ik blijf er, in nauw overleg met IGJ en NZa, op toezien dat er zorgvuldig wordt omgegaan met de medische dossiers van alle patiënten.
Zijn er voorzieningen getroffen om deze informatie toegankelijk te houden? Zal daarbij ICT-ondersteuning beschikbaar zijn/blijven?
Zie antwoord vraag 10.
Is er momenteel nog sprake van ondersteuning door de leveranciers van de systemen?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt nu en na ontslag welke informatie aan andere zorgaanbieders overgedragen wordt?
De oorspronkelijke hulpverlener kan informatie uit een medisch dossier aan een hulpverlener die optreedt als vervanger, direct doorsturen. Het mag alleen gaan om informatie die noodzakelijk is voor die vervangende hulpverlener.
Doorgaans zal de curator zich na de faillietverklaring genoodzaakt zien om de arbeidsovereenkomsten met het personeel direct op te zeggen om de loongarantieregeling van het UWV in werking te stellen en ervoor te zorgen dat de boedelschulden niet nodeloos nog verder oplopen. Voordat de arbeidsovereenkomst definitief eindigt, dient een opzegtermijn van maximaal zes weken in acht te worden genomen. Zolang de opzegtermijn duurt, kan de curator werknemers vragen om te komen werken. Hij kan ze dan ook vragen hun medewerking te verlenen aan de overdracht van de medische dossiers.
Wanneer de oorspronkelijke hulpverlener niet meer in beeld is, kan informatie uit een medisch dossier in beginsel alleen aan een andere zorgaanbieder worden overgedragen door degene die de medische dossiers in beheer heeft, als de patiënt hier zijn toestemming voor heeft gegeven. Voor de verantwoordelijkheden omtrent de voorzieningen die getroffen moeten worden voor beheer en overdracht van dossiers, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Welke partij wordt verantwoordelijk voor de informatie en de systemen bij definitief faillissement?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Dit zijn de beste ziekenhuizen van Nederland, ziekenhuis top 100’ |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u alle 36 factoren op basis waarvan de top 100 beste ziekenhuizen tot stand is gekomen, weergeven en daarbij aangegeven de bronnen van de gegevens en de wijze van beoordeling van die gegevens?1
Ik wil benadrukken dat de selectie van factoren en de weging ervan door het AD heeft plaatsgevonden en niet door het ministerie of de IGJ. Het AD heeft VWS hierover in 2018 het volgende bericht. De indicatoren die het AD gebruikt zijn een combinatie van veelvoorkomende aandoeningen/ingrepen (bijv. heupoperaties, galblaasverwijdering) en heel specialistische/complexe (operaties bij verschillende soorten kanker, het verhelpen van een vernauwing in de halsslagader of een verwijde buikaorta). Daarnaast gaat het om zaken die voor elke patiënt van belang zijn (controle op medicatie, controle op ondervoeding, delier, sepsis, pijn) en vier patiëntenkeurmerken. Ze zijn deels afkomstig uit de Basisset Kwaliteitsindicatoren Medisch Specialistische zorg die de IGJ jaarlijks met veldpartijen vaststelt en deels van transparantie-informatie van het Zorginstituut2. Het AD selecteert daar 36 indicatoren uit en voorziet die van een gewicht (welke indicatoren vindt het AD het belangrijkste) en een score (op basis van een medische norm, bijvoorbeeld minimumaantal operaties dat voor een bepaalde ingreep is vastgesteld of op basis van de 10 procent laagst scorende ziekenhuizen). Die scores telt het AD bij elkaar op en die som is de basis voor hun ranglijst.
Hoe heeft precies de selectie van 36 factoren op basis waarvan de top 100 beste ziekenhuizen tot stand is gekomen, plaatsgevonden? Waarom zijn precies die 36 factoren geselecteerd en wie heeft de selectie gemaakt? Zijn er verschillen ten opzichte van de in 2017 voor de top 100 gehanteerde factoren?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan de ziekenhuis top 100? Bent u van mening dat een top 100 gebaseerd op de 36 factoren een goed beeld van de kwaliteit van ziekenhuizen geeft?
De AD top 100 is een initiatief van het AD om tot een uitspraak over de kwaliteit van ziekenhuizen te komen. Het AD baseert de Top 100 beste ziekenhuizen onder meer op indicatoren die jaarlijks vastgesteld worden door de IGJ na overleg met de organisaties van de instellingen en professionals waar de IGJ direct toezicht op houdt en op de indicatoren die zorginstellingen bij het ZIN aanleveren voor de Transparantiekalender.
Ik ben van mening dat deze publieke indicatoren een relevante bijdrage leveren aan het transparant maken van de zorg. Aan de samenstelling van de Basisset Kwaliteitsindicatoren gaat een zorgvuldig voorbereidingstraject vooraf waarbij onder meer gekeken wordt naar relevantie en meetbaarheid. Een indicator is een onderdeel van kwaliteit van zorg. Ik kan geen uitspraak doen over de vraag of met de AD top 100 de kwaliteit van zorg representatief gemeten wordt.
Bent u van mening dat met de gebruikte indicatoren de kwaliteit van zorg representatief wordt gemeten?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat zegt de indicator «controle op pijn na een operatie» precies? Dat pijn gemeten zegt toch niet zoveel, er kan bijvoorbeeld geen bestrijding van gemeten pijn plaatsvinden? Hoe verhoudt de conclusie dat het Jeroen Bosch Ziekenhuis punten heeft «misgelopen» op het aspect van «controle op pijn na een operatie» zich tot het als administratieve last ervaren meerdere malen moeten registreren van pijnscores? Kan het verminderen van administratieve lasten leiden tot lagere scores?3
Ik ben van mening dat controle op pijn na een operatie een essentieel onderdeel is van goede zorg, net als adequate pijnbestrijding als de controle daar aanleiding toe geeft. Het meten en registreren van pijn is daarvoor essentieel. Het gaat over meer dan het bestrijden van de pijn. Pijn is een belangrijk symptoom van een verslechterende situatie van de patiënt. Het niet signaleren van pijn is veel ernstiger dan het niet behandelen van pijn. Ziekenhuizen moeten zelf beleid opstellen om te zorgen dat de tijd die het meten en registreren van pijn kost in relatie staat tot het belang van goede zorg, bijvoorbeeld door de frequentie van de pijnmeting af te stemmen op de aard van de zorg en de ernst van de pijn. Met een goed EPD en een goede analysemodule is de belasting gering. Met goed beleid en ondersteuning kunnen de administratieve lasten van het registreren worden beheerst.
Kunt u toelichten hoe een ziekenhuis al dan niet punten kan krijgen op het gebied van complicaties zonder daarbij informatie over de behandelde doelgroep te betrekken? Is het niet mogelijk dat een ziekenhuis met een hoger dan gemiddeld percentage aan complicaties na een operatie een ingewikkeldere doelgroep heeft geholpen? Zou het voor ziekenhuizen gunstig kunnen zijn om complexe patiënten, waarbij de kans op complicaties groter is, te weigeren omdat een eventuele complicatie slecht kan zijn voor de ranking van het ziekenhuis in de top 100 van beste ziekenhuizen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 al heb aangegeven, bepaalt het AD welke scores het toekent aan de geselecteerde indicatoren. Ik kan geen toelichting geven op de door AD gehanteerde scoringsmethodiek. Ik heb geen aanwijzingen dat ziekenhuizen hun patiëntenpopulatie selecteren om hun positie op de AD-lijst te beïnvloeden.
Duidelijk wordt dat ziekenhuizen tussen jaren flink kunnen stijgen of dalen in de ziekenhuis top 100, is het volgens u realistisch dat de kwaliteit van ziekenhuizen zo variabel is? Welke waarde kunnen patiënten hechten aan de top 100?
De positie van ziekenhuizen op de AD top 100 is de resultante van de beschikbare gegevens en de daarop door het AD toegepaste bewerkingen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 heb aangegeven, kan ik geen uitspraak doen over de vraag of met de AD top 100 de kwaliteit van zorg representatief gemeten wordt en dus kan ik ook geen uitspraak doen over de betekenis van de variatie in die uitkomsten.
Zorgondernemer, de heer Winter |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Eindelijk accepteren we faillissementen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de bewering van zorgondernemer, de heer Winter, dat «hij het goedkoopste ziekenhuis in Nederland is, maar daarvoor niet voldoende bekostiging kreeg van de verzekeraars»?
Deze uitspraak laat ik voor rekening van de heer Winter. De curatoren zullen onderzoek doen naar de oorzaak van de faillissementen.
Gaat u gehoor geven aan de oproep dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) onderzoek moet doen naar de besteding van de balanssteun, de interne vergoedingen binnen de bedrijven van de heer Winter en de wijze waarop de bekostiging door de verzekeraars besteed werd aan de primaire zorg?
Ja, zoals toegezegd zal ik de IGJ en de NZa vragen om onderzoek te doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Was er volgens u sprake van wanbeleid bij het Slotervaart en de IJsselmeerziekenhuizen na de overname door MC Groep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de curator om grondig onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of partijen rechtmatig hebben gehandeld. Mochten er concrete aanknopingspunten zijn voor een mogelijk verdenking van wanbestuur, dan zal de curator hier passende maatregelen voor in gang zetten.
Wat vindt u van het feit dat de heren Winter en De Boer beiden zowel eigenaar als aandeelhouder van het Slotervaartziekenhuis waren? Ziet u dit als belangenverstrengeling?2
Ik ben tegen ongewenste belangenverstrengeling. Daarvan is sprake als deelbelangen indruisen tegen de maatschappelijke doelstelling van een zorgaanbieder. Of daarvan sprake was bij de ziekenhuizen die nu failliet zijn gegaan kan ik niet beantwoorden. Die vraag wordt betrokken bij het door mij aangekondigde onderzoek naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen.
Wat vindt u van het feit dat de ziekenhuizen zaken deden met andere bedrijven van de eigenaren of managers van de ziekenhuizen? Ziet u dit als belangenverstrengeling?3
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de beschuldigingen jegens de heer Winter dat hij dankzij schimmige vastgoedconstructies geld verdiende aan zorginstelling De Seizoenen en de Thomashuizen?4
Op verzoek van de centrale cliëntenraad van DeSeizoenen heeft de Ondernemingskamer onderzoek bevolen naar het beleid en de gang van zaken van DeSeizoenen over de periode vanaf 10 januari 2012 tot 15 maart 2016. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af. In het artikel waarnaar u verwijst wordt niets gezegd over de Thomashuizen.
Welke conclusies trekt u naar aanleiding van de faillissementen van het Slotervaartziekenhuis en de IJsselmeerziekenhuizen over het effect van de liberalisering van zorgvastgoed? Hebben winstuitkeringen in zorgvastgoed er volgens u voor gezorgd dat er minder geld naar de zorg gaat?
Naar mijn mening is het niet mogelijk om op basis van deze faillissementen een algemene uitspraak te doen over het effect van liberalisering van zorgvastgoed. Voor uw vraag over winstuitkering verwijs ik naar de brief van 13 juli jl. waarin mijn collega-bewindslieden van VWS en ik hebben aangekondigd nader onderzoek te doen. Wij streven ernaar u hier begin volgend jaar over te informeren.
Heeft de heer Winter volgens u in strijd met de Wet normering topinkomens (WNt) en/of de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) gehandeld?
Het CIBG (toezichthouder op de WNT) heeft mij laten weten dat er in het verleden geen overtreding is geweest van de WNT. Wel was er in 2014 door een rekenfout een onverschuldigde betaling van € 223,38. Dit is na constatering terugbetaald door de heer Winter. MC Slotervaart heeft tot op heden de WNT verantwoording over 2017 niet gepubliceerd. Ik heb het CIBG (de WNT-toezichthouder in de zorg) gevraagd de stukken op te vragen bij het MC Slotervaart. Dit heeft het CIBG inmiddels gedaan en eind deze maand zal de curator de stukken naar het CIBG sturen. Op basis van die stukken kan er opgemaakt worden of in 2017 de WNT is nageleefd.
Of er sprake is van overtreding van de WTZi zal moeten blijken uit het onderzoek dat de IGJ en de NZa gaan doen naar de financiële constructies bij de ziekenhuizen. Ik informeer u eind november nader over de opzet van dit onderzoek.
Hoe reageert u op het feit dat de heer Winter een belang van 22,4% in CCN heeft5 en het feit dat DC Klinieken en Cardiologie Centra Nederland (CCN) een samenwerkingsverband hebben6, in het licht van het feit dat CCN geïnteresseerd is in het mogelijk maken van een doorstart voor de IJsselmeerziekenhuizen?
Het lijkt mij niet wenselijk als de aandeelhouders van de failliete ziekenhuizen na een doorstart opnieuw een financieel belang zouden hebben in de IJsselmeerziekenhuizen. De curator van MC IJsselmeerziekenhuizen is momenteel in gesprek met partijen over een doorstart. Hierbij spelen de aandeelhouders van MC Slotervaart of MC IJsselmeerziekenhuizen geen rol.
Wat vindt u van het toekomstbeeld van de heer Winter van een «medical mall», een medische supermarkt waar ziekenhuizen zich beperken tot specifieke kernspecialismen?7 Wat voor effecten zal een dergelijk model volgens u hebben op het voortbestaan van de fysieke ziekenhuizen die Nederland nu kent?
Ik denk dat het zorglandschap over 20 jaar substantieel zal verschillen van het zorglandschap van vandaag. Dat is ook nodig. Grote demografische en maatschappelijke ontwikkelingen komen op ons af: zoals vergrijzing, het toenemende aantal mensen met één of meer chronische ziekten, de behoefte aan personeel in de zorg en technologische ontwikkelingen. Ook de veranderende wensen die de samenleving aan zorg en ondersteuning stelt, vergt vergaande aanpassingen in de wijze waarop zorg en ondersteuning wordt geboden.
Of het toekomstig zorglandschap overeen komt met het beeld van de heer Winter weet ik niet; dit is zijn visie, en die laat ik graag voor zijn rekening. Wat voor mij centraal staat is dat, zoals afgesproken in de Hoofdlijnenakkoorden, de juiste zorg op de juiste plek, door de juiste professional, op het juiste moment en tegen de juiste prijs moet worden geleverd. Daarbij moeten de behoeften van de patiënt centraal staan, en niet het bestaande zorgaanbod. Met als uitgangspunt dat de patiënt even goede of zelfs betere zorg zal ontvangen. In het ziekenhuis als dat moet, maar meer zorg zal in de toekomst ook in de eerste lijn, door de huisarts, door de wijkverpleging, of via e-health thuis kunnen worden geleverd. Uiteraard dus dichtbij waar dat kan, maar ook verder weg als dat beter is voor de kwaliteit, bijvoorbeeld in gespecialiseerde centra.
Het bericht dat ziekenhuispersoneel inschrijft op obligaties van het Bernhoven ziekenhuis |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat artsen en verpleegkundigen van het Bernhoven ziekenhuis in hun eigen ziekenhuis investeren middels de uitgifte van obligaties?1
Ja.
Ziet u de uitgifte van obligaties door het Bernhoven ziekenhuis ook als een poging van ziekenhuizen om goedkope leningen te vinden?
Ik vind het niet de rol van de overheid om zorginstellingen te financieren. Zorginstellingen hebben diverse mogelijkheden om financiering aan te trekken, waaronder bijvoorbeeld het aangaan van een lening bij een bank of de uitgifte van obligaties. In dit geval heeft het Bernhovenziekenhuis ervoor gekozen om medewerkers de mogelijkheid te geven om via obligaties te participeren in hun ziekenhuis. Hiermee wil het ziekenhuis de betrokkenheid van medewerkers vergroten. Zolang medewerkers vrij zijn in hun keuze om wel of geen obligaties te kopen heb ik hier geen bezwaar tegen. In algemene zin vind ik het goed als de betrokkenheid van medewerkers wordt vergroot, dit versterkt de gelijkgerichtheid binnen een organisatie.
Vindt u dat de uitgifte van obligaties om een ziekenhuis te financieren zorgt voor rust in de sector zorg?2
Naar mijn indruk leidt de uitgifte van obligaties niet tot onrust in de zorgsector.
Is het volgens u de rol van het personeel van een ziekenhuis om via obligaties ziekenhuizen te financieren, of zou de overheid dit moeten doen op grond van een regionaal bepaalde zorgbehoefte op basis van aantal inwoners en hun te verwachten ziektelast zonder tussenkomst van zorgverzekeraars en banken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat het ziekenhuis via een obligatie goedkoper geld kan lenen dan via een bank, waar er 5 tot 6 procent rente betaald moet worden?
Het Bernhovenziekenhuis is als uitgever van de obligaties vrij om de hoogte van de rentevergoeding te bepalen. Zolang medewerkers vrij zijn in hun keuze om wel of geen obligaties te kopen heb ik hier geen oordeel over.
Is u bekend of er meer zorginstellingen zijn waar obligaties worden uitgegeven?
Het gebeurt vaker dat zorginstellingen obligaties uitgeven. Een voorbeeld is het Prinses Máxima Centrum dat in 2015 obligaties uitgaf, maar ook kleinere instellingen maken gebruik van deze mogelijkheid.
Zijn er volgens u risico’s verbonden aan de uitgifte van obligaties door een ziekenhuis? Kunt u dit toelichten? In hoeverre lopen artsen en verpleegkundigen het risico geld te verliezen in het geval van wanbeleid?
Het kopen van een obligatie brengt altijd enig risico met zich mee. Zo is er het risico dat de obligatie minder waard wordt als de marktrente stijgt (renterisico). Daarnaast is er risico dat de instelling niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen (kredietrisico). In het uiterste geval raakt de koper van de obligatie dan zijn inleg kwijt.
Wat vindt u ervan dat via de obligatie elk jaar 4% rente wordt uitgekeerd en hiermee geld voor de zorg uit de zorg vloeit? Kunt u dit toelichten?
Om investeringen te kunnen doen moeten zorginstellingen geld aantrekken, bijvoorbeeld in de vorm van een bancaire lening of in dit geval een obligatie. Het is gebruikelijk dat degene die deze middelen beschikbaar stelt hier een vergoeding voor ontvangt.
Hoeveel geld wordt er opgeteld aan rente en rendement in totaal aan de zorg onttrokken, nu de overheid niet langer garant staat voor de financiering van ziekenhuizen en de zorginstellingen moeten voldoen aan hoge solvabiliteitseisen?
Ik beschik niet over de precieze cijfers waarnaar gevraagd wordt. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedroegen de financiële lasten (de rentelasten, het verlies op deelnemingen, de kosten van leningen en het verlies op beleggingen) van middelgrote en grote zorginstellingen in 2016 in totaal € 940 miljoen.3
Bent u voornemens het verbod op winstuitkering voor zorginstellingen af te schaffen? Denkt u dat er draagvlak in ons land is voor het maken van winst op zorg voor mensen die ziek zijn?
Zoals de Minister van VWS, de staatsecretaris van VWS en ik in onze brief van 13 juli jl. hebben toegelicht, wordt op dit moment nader onderzoek verricht naar de praktijk rondom winstuitkering in de zorg en de gevolgen daarvan voor de betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid van zorg (Kamerstuk 34 775, nr. 150). Wij streven ernaar uw Kamer begin 2019 over de uitkomsten en onze conclusies te informeren.
Wat vindt u ervan dat de obligaties van het Bernhoven ziekenhuis worden omgezet naar aandelen wanneer het verbod op winstuitkering voor zorginstellingen wordt afgeschaft?
Ik verwacht van alle zorginstellingen dat zij zich houden aan geldende wet- en regelgeving. Zie verder het antwoord op vraag 10.
De schijn van belangenverstrengeling met de totstandkoming van de Wmo 2015 |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving over de schijn van belangenverstrengeling die is gewekt doordat een VVD-senator in de Eerste Kamer via haar eigen bedrijf – en in opdracht van het ministerie – heeft meegeschreven aan de totstandkoming van de Wmo 2015?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, deze berichtgeving ken ik.
Bureau Duthler Associates (Bureau DA) heeft het Ministerie van VWS in de zomer 2013 geadviseerd in het proces van totstandkoming van de Wmo 2015. De regering had in deze fase behoefte aan gespecialiseerde kennis op het terrein van gegevensverwerking en privacyregelgeving. Hieraan vooraf ging een advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP, tegenwoordig Autoriteit Persoonsgegevens) van 29 juli 20132. Het CBP kon zich nog «geen volledig beeld vormen van alle afwegingen inzake de bescherming van persoonsgegevens» omdat het wetsvoorstel en de memorie van toelichting ten tijde van de advisering nog in bewerking waren. Het CBP adviseerde om het wetsvoorstel niet aldus in te dienen en achtte aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk. Tevens achtte het CBP een privacy impact assessment (pia) noodzakelijk «waarmee in kaart wordt gebracht welke gegevens, voor welk doel, zullen worden verwerkt en welke waarborgen moeten worden getroffen om deze verwerking(en) in overeenstemming te brengen met de eisen van de Wbp».
Het doen van een pia voor wetsontwerpen waarbij sprake is van een beperking op het grondrecht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer was tevens als uitgangspunt opgenomen in het Regeerakkoord van het vorige kabinet.3
In de zomer 2013 werd gewerkt aan de totstandkoming van de Wmo 2015; er was tijdsdruk om het wetsvoorstel 2015 op planning te houden en gemeenten – bij aanvaarding van het wetsvoorstel – de benodigde tijd voor implementatie te kunnen verschaffen. Bureau DA stond bekend als een in de Wet bescherming persoonsgegevens gespecialiseerd bureau en was in de gelegenheid in de zomermaanden door te werken aan de pia. Bureau Duthler is aangezocht om deze pia te doen. De pia heeft bijgedragen aan het opstellen van een gedegen toelichting op de in het wetsvoorstel gemaakte keuzes aangaande gegevensverwerking. Het wetsvoorstel Wmo 2015 is vervolgens, in november 2013, voor advies naar de Raad van State gezonden.
Gedurende het proces van gunning en uitvoering van de opdracht is er geen contact geweest met mevrouw Duthler; de contacten verliepen via twee andere medewerkers van het bureau. Voor zover mij bekend en zichtbaar is mevrouw Duthler zelf niet betrokken geweest bij de uitvoering van de opdracht.
Ik vind het primair een zaak van senatoren zelf om een afweging te maken of betrokkenheid bij een opdracht kan leiden tot belangenverstrengeling. Ik heb begrepen dat de leden van de Eerste Kamer in deze zaak aanleiding hebben gezien de eigen gedragsregels voor nevenfuncties en belangenverstrengeling nader tegen het licht te houden. Dat lijkt mij een juiste gang van zaken.
Wilt u de adviezen die Duthler Associates, het bedrijf van de senator, leverde in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaande de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het advies is destijds aan de Kamer toegezonden en integraal, als bijlage bij de memorie van toelichting op het voorstel van wet Wmo 2015, op 15 januari 2014 gepubliceerd; het is derhalve een openbaar document.4 De memorie van toelichting verwijst er zelf ook naar: «(...) een privacy impact assessment (PIA) over mogelijke gegevensverwerking tussen partijen is uitgevoerd (Gegevensuitwisseling en gegevensbescherming rond de Wmo en AWBZ, Duthler Associates, 2013)».5
Welke wijzigingen in de Wmo 2015 zijn doorgevoerd op advies van dit bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het advies is gegeven in het stadium waarin de wet en de toelichting nog in de ontwerpfase waren en voorafgaand aan advisering door de Raad van State. Het advies doet voornamelijk voorstellen voor aanpassing van de memorie van toelichting. Die voorstellen zijn gedeeltelijk overgenomen.
Wat vindt u ervan dat financiële belangen van een volksvertegenwoordiger en het maken en controleren van beleid in deze zaak door elkaar lopen? Is hier sprake van belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het ministerie destijds juist heeft gehandeld door een bedrijf van een senator van één van de coalitiepartijen in te schakelen voor betaald advies voor wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de kosten voor bijzondere tandheelkunde vaak niet vergoed worden door de zorgverzekeraar |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar, waarin wordt aangekaart dat de vergoeding voor bijzondere tandheelkunde vaak niet vergoed wordt door de zorgverzekeraar?1
Ja, ik ben bekend met de Radar uitzending. Uit het NFK onderzoek blijkt dat bij 38 procent van de respondenten deels de kosten zijn vergoed en bij 37 procent alle kosten. Daarbij heeft een kleine groep aangegeven zeker te weten dat de vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde is betaald. Dit betekent niet dat andere verzekerden geen vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde zouden hebben gehad. Het is dan ook onjuist om te stellen dat slechts 6% de behandeling vergoed heeft gekregen. Uit het NFK onderzoek volgt dat 75% deels of volledig de behandeling vergoed heeft gekregen.
Vindt u het ook merkwaardig dat twee derde van de kankerpatiënten mond- of gebitsproblemen ervaart, maar slechts zes procent van de mensen een behandeling voor deze problemen vergoed heeft gekregen?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat uit onderzoek van de Nederlandse Federatie voor Kankerpatiëntenorganisaties (NFK) blijkt dat slechts zes procent van de mensen die een tandheelkundige behandeling heeft ondergaan vanwege de behandeling tegen kanker, de behandeling vergoed heeft gekregen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat 85 procent van de deelnemers van het NFK onderzoek niet te horen heeft gekregen dat ze bij gebitsproblemen na een kankerbehandeling een beroep kunnen doen op de regeling voor vergoeding? Wat gaat u hieraan doen?4
Naar aanleiding van de signalen van het NFK en de Radar uitzending heeft het Zorginstituut Nederland direct een brief gestuurd aan alle betrokken partijen, waaronder Zorgverzekeraars Nederland, Associatie Nederlandse Tandartsen, Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde en de Nederlandse Vereniging van Mondhygiënisten. Daarnaast is de brief ook naar de verenigingen van huisartsen (NHG) en oncologen(NVMO) gezonden. In deze brief is uitgelegd wanneer verzekerden recht hebben op vergoeding vanuit de bijzondere tandheelkunde en is aan de beroepsgroepen meegegeven om patiënten hierover te informeren.
Hoe stellen verzekeraars de relatie tussen de behandeling voor kanker en gebitsproblemen vast?
Bij elke verzekeraar wordt op dezelfde wijze de aanvraag voor bijzondere tandheelkunde in behandeling genomen. Een verzekerde hoort zelf of via zijn zorgverlener een aanvraag tot machtiging voor vergoeding vanuit de basisverzekering in te dienen, samen met een verwijzing van de tandarts of kaakchirurg met behandelplan en eventuele kostenbegroting. Dit dossier wordt vervolgens beoordeeld door de tandheelkundig adviseur van de zorgverzekeraar (adviserend tandarts). Om uniformiteit te krijgen in de beoordelingen zijn door het College van Adviserend Tandartsen (hierna: CAT) toetsingsrichtlijnen voor adviserend tandartsen opgesteld. Deze richtlijnen zijn terug te vinden op de website van het College. Elk adviserend tandarts van een verzekeraar dient aan de hand van deze richtlijnen te bepalen of een verzekerde in aanmerking komt voor vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde. Op dit moment worden nog een aantal toetsingsrichtlijnen opgesteld die op korte termijn worden gepubliceerd. Door deze toetsingsrichtlijnen is voor de zorgverlener duidelijk op welke gronden de verzekerde wel of geen vergoeding krijgt en kan hij dat aan de verzekerde uitleggen.
Specifiek voor kanker geldt dat afhankelijk van het type kanker de relatie met de mondproblemen zeer duidelijk of minder duidelijk kunnen zijn. Voor mondkanker en kanker in het hoofd/hals gebied geldt dat dit directe effecten heeft op de werking van de speekselklieren. De tandheelkundig adviseur van Zorgverzekeraars Nederland heeft bevestigd dat in deze gevallen geen discussie is over de vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde. Bij behandeling van kanker niet in het hoofd/halsgebied kunnen de chemo- en radiotherapie een rol spelen. De tandheelkundig adviseur van de verzekeraar zal in die gevallen aan de hand van het dossier moeten beoordelen of aanspraak bestaat op vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde indien daadwerkelijk gebitsproblemen ontstaan. Bij behandeling met chemotherapie kan een bijwerking zijn het ontstaan van een xerostomie (droge mond), waardoor verzekerden meer risico lopen op cariës. Bij twijfel over aanspraak op vergoeding van de behandeling van de tandheelkundige problemen vanuit bijzondere tandheelkunde, kan een speekselonderzoek worden uitgevoerd op kosten van de zorgverzekeraar. De uitslag van dit onderzoek is bepalend of een verzekerde recht heeft op vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde.
Hoe kan het dat zelfs wanneer het ontstaan van gebitsproblemen door een ziekte wetenschappelijk bewezen is, patiënten vaak nog niet de vergoeding krijgen voor bijzondere tandheelkunde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Volwassen en jeugdige verzekerden hebben op grond van artikel 2.7, eerste lid van het Besluit zorgverzekering (hierna: Bzv) recht op bijzondere tandheelkundige hulp wanneer dit noodzakelijk is. Deze noodzaak kan bestaan wanneer een verzekerde voldoet aan één van de drie in het Bzv genoemde criteria.
Daarbij is opgenomen dat tandheelkundige behandeling alleen leidt tot een niveau van mondgezondheid, zoals deze was voor het ontstaan van de medische aandoening. Het zogeheten maatmanbeginsel. Deze schade wordt in het kader van de bijzondere tandheelkunde hersteld en vergoed. Door de functionele omschrijving van de vergoeding van bijzondere tandheelkunde en de individuele beoordeling van een patiënt, is het niet mogelijk om in algemene zin te bepalen welke verzekerde aanspraak heeft op deze bijzondere tandheelkundige hulp. Of een verzekerde in aanmerking komt voor vergoeding vanuit bijzondere tandheelkunde moet per individueel geval worden vastgesteld.
Het Zorginstituut Nederland heeft in het standpunt «Tandheelkundige zorg voor medisch gecompromitteerden» van 23 maart 2010 een aantal aandoeningen gespecificeerd, waarbij tandheelkundige problemen kunnen ontstaan. Onder andere worden in dit standpunt, hartaandoeningen, diabetes, chemotherapie en radiotherapie in het hoofd-halsgebied aangeduid. Deze lijst is niet limitatief en geeft enkel een indicatie in welke gevallen mogelijk bijzondere tandheelkundige zorg nodig kan zijn. Indien een verzekerde kan aantonen dat hij een lichamelijke aandoening heeft en zijn gebit is verslechterd ten opzichte van voor de aandoening, dan kan een verzekerde een beroep doen op bijzondere tandheelkunde.
Wel is het zo dat vergoeding per verzekerde kan verschillen, ook al heeft degene dezelfde aandoening. De reden hiervoor is het hiervoor genoemde maatmanbeginsel. Een verzekerde heeft alleen recht op een tandheelkundige behandeling die leidt tot dezelfde mondgezondheid als dat diegene had, voordat hij een medische aandoening kreeg. Om die reden kan de vergoeding dus verschillen. Elke situatie is anders en dient dan ook onafhankelijk te worden beoordeeld aan de hand van de toetsingsrichtlijnen.
Wat vindt u ervan dat uit de praktijk blijkt dat iedere verzekeraar zijn eigen beleid hanteert ten aanzien van de vergoeding van bijzondere tandheelkunde en hierdoor onderlinge verschillen ontstaan? Kunt u dit toelichten?5
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is het mogelijk dat bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen signalen bekend zijn van problemen omtrent de vergoeding van bijzondere tandheelkunde, terwijl uit onderzoek van NFK iets heel anders blijkt?6
Uit het onderzoek van het NFK blijkt vooral dat verzekerden niet goed genoeg op de hoogte zijn van de tandheelkundige problemen die kunnen ontstaan bij onder andere kankerpatiënten en de mogelijkheid van vergoeding op grond van de aanspraak bijzondere tandheelkunde. Zowel het Zorginstituut als VWS hebben voor het onderzoek van NFK en de Radar uitzending geen signalen ontvangen over de onduidelijkheid die zou bestaan over de vergoeding van bijzondere tandheelkunde. Nu is gebleken dat in het veld enige signalen zijn over de onduidelijkheid van de aanspraak op bijzondere tandheelkunde, heeft het Zorginstituut aan de beroepsgroepen een brief gestuurd, waarin wordt uitgelegd wanneer een verzekerde in aanmerking zou kunnen komen voor bijzondere tandheelkunde, zie ook mijn antwoord op vraag 4. Ik ga ervan uit dat met deze brief en de aandacht die aan dit onderwerp is besteed, verzekerden en tandartsen beter op de hoogte zijn van de mogelijkheid om een beroep te doen op bijzondere tandheelkunde.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat mensen die aanspraak kunnen maken op de vergoeding van kosten voor bijzondere tandheelkunde deze vergoed krijgen?7
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het veel eerlijker en logischer zou zijn wanneer mondzorg weer voor iedereen in het basispakket zit? Kunt u dit toelichten?
Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in juni 2016 berekend dat het opnemen van de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder jaarlijks leidt tot 1,2 miljard hogere Zvw kosten. In het Regeerakkoord is geen afspraak gemaakt om tot een dergelijke forse uitbreiding van het basispakket over te gaan. Ik zal de mondzorg voor volwassenen dan ook niet in het Zvw-pakket opnemen. Voor mensen met lage inkomens bieden de gemeentelijke collectieve contracten met een uitgebreide aanvullende verzekering voor o.a. mondzorg een mogelijkheid om de mondzorg financieel toegankelijk te maken.
Informatiereizen in de zorg |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Met welke reden heeft u de handreiking (informatie)reizen in de zorg laten ontwikkelen? Was dit om de lachspieren van de medewerkers op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) te trainen of is deze handreiking een serieuze poging om de zorg te verbeteren?1
Ik vind werkplezier inderdaad belangrijk, maar daar was dit niet voor bedoeld. Ik vind het met u van het grootste belang dat patiënten en zorgverleners worden betrokken bij zorgverlening en bij het maken van beleid. Ook als het gaat om het realiseren van informatievoorziening die is toegesneden op artsen, verpleegkundigen, cliënten, patiënten en alle andere betrokkenen. Het is nodig dat vanuit mensen wordt gedacht. Om het denken vanuit mensen te bevorderen wordt directe betrokkenheid, net zoals in allerlei andere disciplines, aangevuld met persona’s. Zodat iedereen die werkt aan betere informatievoorziening voor betere zorg denkt vanuit mensen. Bij de ontwikkeling van de persona’s is intensief samengewerkt met patiënten en cliënten.
De zorg kan niet meer zonder informatievoorziening en iedereen die zorg nodig heeft merkt dat. Bijvoorbeeld in de overdracht van informatie tussen huisarts en apotheek of tussen huisarts en ziekenhuis. Mensen gaan er vaak vanuit dat zorgverleners alle gezondheidsinformatie over hen al hebben. Dat blijkt nog lang niet altijd het geval. Ik vind het belangrijk dat bij de digitaliseringsslag die in de zorg gaande is, iedereen zich bewust is van het belang om de informatievoorziening vanuit het cliëntperspectief vorm te geven. Deze handreiking is daarbij een hulpmiddel dat de directe betrokkenheid van patiënten en cliënten aanvult.
Heeft u zelf als klant al de informatiereis gemaakt door het zorglandschap? Zo ja, hoe heeft u dit ervaren? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die ooit een zorgvraag heeft gehad, maakt een informatiereis door de zorg
Is het gebruik van zes «persona’s» voor zorgverleners die zich willen «verplaatsen in het leven van mensen met een zorgvraag» niet een stevige belediging aan het adres van zorgverleners, die juist dagelijks hun best doen om voor hun patiënten en cliënten te zorgen?
Ik twijfel geenszins aan het doorgaans uitstekende inlevingsvermogen van zorgverleners. Elke zorgverlener maakt een deel van de «reis» van de cliënt van nabij mee en is op dat stukje het best geïnformeerd. Om ook de volgende in lijn van de juiste informatie te voorzien is het belangrijk de informatieoverdracht goed in te richten. Daarbij helpt het als je inzicht hebt in hoe de hele reis van mensen met een zorgvraag eruit zou kunnen zien. Deze handreiking is daarbij een hulpmiddel dat de directe betrokkenheid van patiënten en cliënten aanvult.
Deelt u de mening dat men klant is in een supermarkt, maar niet in de zorg? Schrikt dergelijk jargon en het gebruik van stereotypen – zoals Teun uit Rotterdam die van de Febo en Feyenoord houdt – mensen niet juist af om in de zorg te gaan werken?
Voor de zorg is het woord «klant» wellicht een minder gebruikelijke term, want daar wordt doorgaans gesproken over «cliënt» of «patiënt». Het feit dat in deze handreiking het synoniem «klant» wordt gebruikt kwalificeer ik niet als bezwaarlijk.
Wat wordt met deze handreiking bereikt en onder wie wordt deze handleiding verstrekt?
Wat heeft deze handreiking gekost? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het realiseren van de handreiking heeft € 7.529 euro gekost.
Het bericht ‘Drugshandel en pooiers: jongere niet veilig in jeugdzorg-instelling Heldring’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Drugshandel en pooiers: jongere niet veilig in jeugdzorginstelling Heldring»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Jongeren die gesloten geplaatst worden om te voorkomen dat zij zich aan de zorg onttrekken of onttrokken worden, verdienen een veilige woon- en leefomgeving. De berichten in de Gelderlander2 en in het AD3 zijn ernstig. Dergelijke signalen van oud-bewoners neem ik serieus en vragen om een nadere analyse.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van de in jeugdzorginstelling Heldring verblijvende jongeren nu deze zorgwekkende verhalen naar buiten komen? Zo ja, bent u bereid de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) opdracht te geven om onderzoek te laten doen naar de veiligheid van jongeren in jeugdzorginstelling Heldring? Zo ja, wanneer gaat dit onderzoek starten? Zo nee, waarom bent u hiertoe niet bereid?
Zoals ik bij het antwoord van vraag 1 heb aangegeven, neem ik de signalen serieus. Onderzoek zal moeten uitwijzen hoe het staat met de veiligheidsituatie van de jongeren die verblijven bij de OG Heldringstichting. In de antwoorden op de vragen van Kamerleden Kuiken en van den Hul4 heb ik aangegeven dat ik naar aanleiding van de berichten over de Heldringstichting contact heb gehad met de IGJ. De inspectie en de Heldringstichting hebben gezamenlijk afgesproken dat de Heldringstichting een diepgravende analyse van de veiligheidssituatie laat uitvoeren. De IGJ ziet toe op de kwaliteit en de onafhankelijkheid van dit onderzoek. Op basis van dit onderzoek bepaalt de IGJ of en welke verdere vervolgstappen nodig zijn.
Deelt u de mening dat het essentieel is dat de werknemers van jeugdzorginstellingen voldoende tijd hebben voor contact met de jongeren en het uitvoeren van controles om zo onder andere de drugs buiten de deur van de jeugdzorginstelling te kunnen houden? Bent u van mening dat de werknemers daar momenteel voldoende mogelijkheden toe hebben, gezien de hoge werkdruk en de personeelstekorten in de jeugdzorg?
Ik onderschrijf uw stelling: ook ik vind het essentieel dat professionals in de jeugdhulp voldoende tijd hebben voor contact met de jongeren voor wie zij de dagelijkse zorg hebben. Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgevers in de jeugdhulp om ervoor te zorgen dat hun werknemers voldoende ruimte hebben om die zorg kwalitatief goed te kunnen verlenen. Professionals in de jeugdhulp geven echter aan dat zij een hoge werkdruk ervaren. Daarom hebben werkgevers en werknemers in de jeugdzorg in de cao 2017–2018 opgenomen dat werkgevers en ondernemingsraden in elke organisatie beleid en normen ontwikkelen en afspraken maken om de werkdruk aan te pakken. Als de oorzaken van een hoge werkdruk kunnen worden weggenomen door bijvoorbeeld onnodige regels te schrappen of regels te vereenvoudigen, zal dit ook bijdragen aan meer tijd voor de professionals voor het eigenlijke werk. Samen met onder andere gemeenten werk ik aan het verlagen van administratieve lasten. Voldoende personeel is een andere belangrijke voorwaarde. Op veel terreinen is momenteel sprake van krapte op de arbeidsmarkt. Om te beoordelen of dit ook geldt voor de jeugdhulp moet er eerst inzicht komen in de totale arbeidsmarktsituatie in de sector jeugdhulp in relatie tot de vraag. De arbeidsmarkt in het jeugddomein wordt momenteel door middel van een verkennend onderzoek in kaart gebracht.
Hoe kan het dat bij een (jeugdzorg)instelling als deze het niet lukt om de veiligheid van de daar verblijvende jongeren te waarborgen, dat moet toch de eerste prioriteit zijn? Hoe kan het bijvoorbeeld dat loverboys zo makkelijk het terrein op kunnen komen?
Het onafhankelijke onderzoek dat nu wordt uitgevoerd, zal inzicht moeten geven in de veiligheidssituatie van jongeren die verblijven bij de Heldringstichting en of en zo ja, hoe het kan dat loverboys het terrein op kunnen komen.
Zoals ik eerder aangaf in mijn antwoorden op de vragen van de leden Kuiken en van den Hul, weten we uit ervaringen met de werkwijzen van mensenhandelaren/loverboys dat het signaleren van deze problematiek heel moeilijk is. Mensenhandelaren zijn veelal gericht op zoek naar de meest kwetsbare jongeren en ronselen op plekken waar kwetsbare jongeren zijn, zoals op jeugdhulpinstellingen, maar ook op scholen en op het internet. De werkwijzen van de loverboys/mensenhandelaren zijn zo geraffineerd dat niet altijd direct duidelijk is of het gaat om een uitbuitingssituatie. Loverboys/mensenhandelaren doen er alles aan om contact op te nemen of te onderhouden met (potentiële) slachtoffers en om niet opgemerkt te worden. Professionals in instellingen moeten dus heel alert zijn.
Hoe kan het dat de IGJ tot op heden geen signalen over Heldring heeft opgepakt?
De inspectie heeft op verzoek van de voormalige Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 2017 onderzoek gedaan bij 13 jeugdhulpaanbieders die gespecialiseerde hulp bieden aan minderjarige (vermoedelijke) meisjesslachtoffers van loverboys. De IGJ oordeelde toen dat Heldringstichting in staat was om gespecialiseerde jeugdhulp te bieden aan (vermoedelijke) slachtoffers van loverboys/ mensenhandel. In haar rapport benoemde de inspectie dat Heldringstichting alert moet blijven dat meisjes met vermoedens van loverboyproblematiek, die bij de Heldringstichting geplaatst worden, niet in aanraking kunnen komen met andere jeugdigen bij wie (mogelijk) sprake is van seksueel daderschap.
Verder zijn jeugdhulpaanbieders zoals de Heldringstichting wettelijk verplicht calamiteiten en geweld te melden. De inspectie of de jeugdhulpaanbieder zelf onderzoekt een dergelijke melding. De inspectie heeft in het afgelopen jaar enkele meldingen van de Heldringstichting ontvangen, die naar het weten van de inspectie niet te maken hebben met de strafzaak genoemd in het bericht in het AD. De instelling heeft na deze meldingen de benodigde verbetermaatregelen getroffen. Via het Landelijk Meldpunt Zorg is de afgelopen tijd één signaal binnengekomen over de Heldringstichting, dat niet direct gerelateerd was aan de kwaliteit van de hulp aan slachtoffers van loverboys, zo geeft de Inspectie aan.
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de veiligheid van de in Heldring verblijvende jongeren te garanderen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, laat de Heldringstichting de veiligheidssituatie in de instelling onafhankelijk onderzoeken, onder toezicht van de inspectie.
Het bericht ‘Rechtbank geeft Nijmegen tik op vingers; zorgfraude niet aangetoond’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten dat de rechtbank Gelderland de gemeente Nijmegen een tik op de vingers geeft omdat zorgfraude niet is aangetoond en dat de gemeente Nijmegen de kans krijgt vermeende fraude in 4 dossiers van de zorginstelling R2 B.V., onderdeel van de Rigtergroep, verder toe te lichten? Wat is uw reactie hierop?1 2
Ja daar ben ik mee bekend. Ik laat het beoordelen van de zaak aan de rechter.
Hoeveel grip en hoeveel controlemogelijkheden heeft een gemeente eigenlijk op de zorginstellingen die zorg via persoonsgebonden budget (pgb)-gelden leveren aan haar inwoners? Vindt u dat gemeenten meer mogelijkheden moeten krijgen om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden?
Na toekenning van een pgb-budget sluit een budgethouder een zorgovereenkomst met een zorgverlener. In de zorgovereenkomst staan de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding. Het is aan de budgethouder om te controleren of de afspraken over de zorg, de werktijden en de vergoeding ook worden nagekomen. De gemeente is geen partij in de overeenkomst de toekenningsbeschikking en uiteraard de wettelijke voorwaarden voor die toekenning. Dit laat onverlet dat de gemeente kan controleren bij de budgethouder of het budget dat de gemeente heeft toegekend wordt besteed overeenkomstig het zorgplan. Mocht blijken uit de controle bij de budgethouder dat er onregelmatigheden zijn dan kan de gemeente de budgethouder en vervolgens ook de zorgverlener aanspreken. Dit is vanaf 1 april 2017 makkelijker gemaakt met het zogenaamde derdenbeding. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet.
Zoals ik u eerder heb geïnformeerd ben ik bezig met een beleidsverkenning pgb3. De maatregelen die volgen uit de beleidsverkenning kunnen leiden tot meer of andere mogelijkheden om toe te zien op de juiste besteding van pgb-gelden. De beleidsverkenning zal in het najaar aan de Tweede Kamer worden verzonden.
Is deze uitspraak voor u een bevestiging dat alleen cliënten die zelf regie kunnen voeren over besteding van hun pgb voor een pgb in aanmerking zouden moeten komen? Waren de betreffende cliënten van R2 B.V. hiertoe volgens u voldoende in staat?
Het uitgangspunt is dat mensen de zorg krijgen die nodig is, in een vorm die bij hen past. Het pgb is een mooi instrument voor mensen die er goed mee om kunnen gaan, maar het is niet voor iedereen geschikt. Voor budgethouders moet het aan de voorkant helder zijn welke voorwaarden en verantwoordelijkheden verbonden zijn aan de keuze voor een pgb. Verstrekkers kunnen budgethouders informeren en ondersteunen bij het maken van de juiste afweging, maar moeten tegelijkertijd beoordelen wie voor een pgb geschikt is en wie niet. Uit het onderzoek naar regie en vertegenwoordiging bij pgb blijkt dat het voor verstrekkers ingewikkeld is om aan de voorkant te beoordelen of een budgethouder in staat is om de verplichtingen en verantwoordelijkheden rondom het pgb na te komen. Het ontbreekt hen aan een helder beoordelingskader om pgb aanvragers aan te toetsen. In het kader van de aangekondigde beleidsverkenning naar het pgb gaan we bekijken hoe we de toegang tot een pgb kunnen verbeteren. Daarbij kijken we ook of de weigeringsgronden die nu in de wet- en regelgeving zijn opgenomen toereikend zijn. Het tweede aandachtsgebied in de beleidsverkenning is de kwaliteit van de met een pgb ingekochte zorg en ondersteuning. Of de cliënten van R2 B.V. hiertoe in staat waren is ter beoordeling aan de verstrekker.
Wat is uw mening over de door R2 B.V. gehanteerde constructie aangaande de combinatie van huur en zorg? Vindt u het een nette manier van handelen als de organisatie cliënten huur laat betalen via hun uitkering en vervolgens een deel van de pgb-gelden als servicekosten in rekening brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik laat het oordeel over de gehanteerde constructie aan de rechter.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie die de regering verzocht het openbaar ministerie te vragen zoveel mogelijk informatie over de omvang van de pgb-fraude te delen met de Kamer én om op basis van deze informatie met voorstellen te komen over hoe fraude met het pgb kan worden ingedamd?3
In het programmaplan rechtmatige zorg dat op 19 april 2018 naar de Tweede Kamer5 is gestuurd heb ik deze motie als volgt beantwoord: De Kamer heeft recent gevraagd om de bij het OM beschikbare informatie over de omvang van pgb fraude beschikbaar te stellen. De meest recente cijfers gaan over de resultaten van de strafrechtelijke opsporings- en ontnemingsonderzoeken die de Inspectie SZW in 2017 heeft uitgevoerd. Op basis van deze onderzoeken heeft de Inspectie SZW circa € 1,1 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel berekend. Daarvan heeft € 0,1 miljoen betrekking op fraude met het pgb. Ter vergelijking, in 2016 ging het om een totaalcijfer van € 5 miljoen aan wederrechtelijk verkregen voordeel, waarvan € 1,9 miljoen fraude met het pgb (in de Wlz/ AWBZ) betrof. Voor de maatregelen die ik neem voor het pgb verwijs ik u ook naar het programmaplan.
In hoeverre moeten zorginstellingen die via een pgb zorg verlenen aan kunnen tonen dat de afgesproken uren zorg ook daadwerkelijk worden geleverd? Is het alleen aan de budgethouder om hier op toe te zien?
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de besteding van zijn / haar pgb-budget en daarmee voor de controle op de afgesproken en geleverde uren door een zorginstelling. Een zorginstelling maakt via facturen de geleverde zorg inzichtelijk. Of deze zorg ook daadwerkelijk geleverd is, is ter beoordeling aan de budgethouder (zie ook het antwoord op vraag6. Ik verwacht van de gemeenten dat zij bij twijfels over de rechtmatige besteding hun toezichtstaak uitvoeren.
Het bericht ‘Duizenden minima dreigen voordelige zorgverzekering kwijt te raken’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat duizenden minima hun voordelige zorgverzekering dreigen kwijt te raken?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ken het bericht. Het is primair een verantwoordelijkheid van gemeenten en verzekeraars zelf om samenwerking voor specifieke doelgroepen vorm te geven. Bij het voornemen van Menzis om het aanbod van collectieve zorgverzekeringen terug te brengen tot het kernwerkgebied hecht ik aan een ordentelijk proces. Het feit dat Menzis in die gemeenten waar geen alternatieve gemeentepolis van een andere verzekeraar voorhanden is, het contract met een jaar heeft verlengd (tot 1-1-2020) draagt daaraan bij. Menzis beëindigt de contracten daar waar ze zelf niet de grootste verzekeraar zijn.
Ik hecht uiteraard aan een goede samenwerking tussen gemeenten en verzekeraars en zie de gemeentelijke collectiviteit als een middel en geen doel op zich. Hierbij is van belang dat een gemeentepolis niet per se voor iedereen een voordelige polis is. Meestal biedt de gemeentepolis zeer uitgebreide aanvullende verzekeringen. Daarnaast wordt vaak het eigen risico herverzekerd. Dit is prettig voor sociale minima omdat de financiële onzekerheid wordt weggenomen en financiële problemen worden voorkomen. Maar ook hier hangt een prijskaartje aan (soms meer dan 300 euro per jaar). Hoe aantrekkelijk de gemeentepolis is hangt sterk af van de aangeboden polis, de gemeentelijke bijdrage en of het aanbod past bij de verzekerde.
Gemeenten kunnen natuurlijk kijken naar alternatieven voor de gemeentepolis zoals betalingsregelingen buiten de gemeentepolis of bijv. het aanbieden van de voorzieningenwijzer, die burgers ook adviseert over andere verzekeringen, voorzieningen en toeslagen. Meer in algemeen is het voor alle verzekerden verstandig om goed te kijken of andere polissen voordeliger of beter passend zijn bij de zorgvraag.
Zie ook het antwoord op vraag 2 van leden Kerstens (PvdA) en Gijs van Dijk (PvdA), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3169.
Kunt u inzicht geven in de precieze omvang van het besluit van de zorgverzekeraars om gebieden waar de voordelige zorgverzekering niet rendabel is af te stoten? Hoeveel mensen en uit welke gemeenten zijn precies de dupe van dit besluit?
Menzis gaat in 30 gemeenten, die zij niet tot hun kernregio’s rekenen, collectieve contracten beëindigen.2 Het betreft ongeveer 41.000 verzekerden. In die gemeenten waar een andere verzekeraar de gemeentepolis aanbiedt (10 gemeenten) worden de contracten per 1 januari 2019 opgezegd. De overige gemeenten krijgen verlenging tot 1 januari 2020 om tot een alternatief te komen voor verzekerden.
Steunt u het gezamenlijke protest van de getroffen gemeenten? Zo ja, gaat u actie ondernemen richting de zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Hoewel het in eerste instantie aan verzekeraars en gemeenten zelf is om de samenwerking ook voor specifieke doelgroepen vorm te geven, vind ik een goede verbinding tussen het medische en sociale domein van groot belang. Hierover vindt regelmatig overleg plaats met gemeenten en zorgverzekeraars. Een gemeentepolis is één van de instrumenten dat hierbij een goede rol kan vervullen.
Het advies van de Taskforce de Juiste zorg op de juiste plek is dat partijen gezamenlijk een gedeeld beeld maken van de regio: wat gaat goed, wat kan beter? Wie moet meer met wie samenwerken? De bevolking is daarbij het uitgangspunt: hoe houden we hen gezond, hoe helpen we zorggebruikers en kwetsbare groepen het best. Gemeenten en verzekeraars werken hier in samen en krijgen daarmee ook in beeld hoe zij kwetsbare groepen het beste kunnen ondersteunen. Dat kan via een collectieve zorgverzekering voor minima, dat kan op andere manieren; dat bepalen de lokale partijen met elkaar in de regio. De uitgangspunten van de Taskforce zijn onderschreven in de Hoofdlijnenakkoorden.
Zie ook het antwoord op vraag 7 van leden Kerstens (PvdA) en Gijs van Dijk (PvdA), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3169.
Wat is uw reactie op de constatering dat de mensen met lage inkomens de dupe zijn van de drang van zorgverzekeraars naar meer winst? Gaan winst maken en zorg volgens u goed samen?
In die gemeenten waar nog een andere aanbieder van gemeentepolissen is, kunnen verzekerden een gemeentelijke collectiviteit behouden. De overige gemeenten krijgen van Menzis nog een jaar uitstel om met andere verzekeraars in gesprek te gaan over het aanbieden en inrichten van de gemeentepolis of tot andere alternatieven te komen.
In alle gevallen blijven mensen verzekerd, als ze willen ook bij Menzis, aangezien elke verzekeraar acceptatieplicht heeft. Daarnaast ontvangen lage inkomens zorgtoeslag om de premie voor hen betaalbaar te houden. Ook bieden verzekeraars steeds meer mogelijkheden tot betalingsregelingen, ook buiten de gemeentelijke collectiviteiten om. Tot slot kunnen gemeenten maatwerk bieden in (financiële) ondersteuning.
Menzis heeft, net als alle andere zorgverzekeraars, geen winstoogmerk. De verzekeraar geeft aan dat ze de contracten beëindigen omdat ze onvoldoende meerwaarde kunnen bieden buiten de kernregio’s. Ze hebben daar immers weinig verzekerden en een minder breed netwerk van zorgaanbieders.
Is het volgens u geen tijd voor een ander stelsel als de zorgverzekering voor mensen met lage inkomens in gevaar komt omdat daar onvoldoende winst op te maken is door de zorgverzekeraars?
Zie het antwoord op vraag 4.
Tzorg dat gedurende de zomerperiode het aantal uren huishoudelijke verzorging halveert |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op Tzorg, dat gedurende de zomerperiode in tenminste Breda, het aantal uren huishoudelijke hulp halveert?
Van het eenzijdig (tijdelijk) terugbrengen van de omvang van de ondersteuning, met als gevolg dat deze niet langer als passend kan worden aangemerkt, mag geen sprake zijn.
Een ieder die daarop is aangewezen, dient de zorg en ondersteuning te krijgen die passend is. Dit stevig in de wet verankerde uitgangspunt geldt voor het gehele jaar, dus ook in de zomerperiode. Gemeenten zijn op basis van de Wmo 2015 verantwoordelijk om zorg te dragen voor de maatschappelijke ondersteuning van hun inwoners ter bevordering van hun zelfredzaamheid en participatie. Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit, waaronder te rekenen de continuïteit van de voorzieningen. Deze kwaliteitseisen dienen adequaat te worden doorvertaald in afspraken met de betrokken aanbieders. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Ik vind het daarbij erg belangrijk dat de communicatie met cliënten over hun ondersteuning in de zomerperiode zorgvuldig verloopt. Het komt voor dat cliënten zelf aangeven geen vervanging te wensen tijden de vakantie van hun vaste hulp. Deze wens wordt als regel gerespecteerd. Daar waar dit niet zo is dient sprake te zijn van een goede afstemming over vervanging. Gemeenten kunnen in een goed gesprek met cliënten een beroep doen op hun flexibiliteit en afspreken dat er een vervangende hulp wordt ingezet en/of dat de ondersteuning tijdelijk op een ander moment wordt geboden.
Met het oog op de door u gestelde vraag heb ik contact opgenomen met de gemeente Breda. De gemeente heeft mij desgevraagd laten weten het signaal van de cliënten en medewerkers van Tzorg uit het artikel van de omroep Brabant zeer serieus te nemen. Er zijn over dit bericht ook vragen aan het college van B&W gesteld door de gemeenteraad van Breda. In de begeleidende tekst bij het antwoord op de raadsvragen geeft het college aan dat voor hun ook voorop staat dat de cliënten de zorg en ondersteuning moeten ontvangen die zij nodig hebben, ook in de zomermaanden. Het college stelt in haar beantwoording dat de suggestie in de berichtgeving, dat het aantal uren huishoudelijke hulp in de zomerperiode gehalveerd zou zijn, feitelijk onjuist is. Tzorg zou in alle gevallen getracht hebben de zorg te continueren op de vastgestelde momenten. Bij 130 van de 1140 cliënten is het voorgekomen dat een enkel zorgmoment niet heeft plaatsgevonden. Bij 23 cliënten zou Tzorg er niet in geslaagd zijn om vooraf het goede gesprek over de ondersteuning tijdens de zomerperiode te voeren. Tzorg zou in alle gevallen bij deze cliënten en de betrokken vaste hulpen hebben getoetst of het resultaat (schoon huis) behaald wordt.
Specifiek met het oog op de zomerperiode vinden voorafgaand extra overleggen plaats gericht op de continuïteit van de zorg en ondersteuning aan huis. Ondanks alle inspanningen, is gebleken dat de communicatie over de inzet tijdens de zomerperiode met cliënten niet altijd goed is verlopen. Daarom is er door de gemeente Breda een overleg ingepland met de gecontracteerde aanbieders op welke manier de gewenste vorm van proactieve communicatie kan worden gewaarborgd. In de beantwoording geeft het college verder aan dat Tzorg en andere zorgaanbieders in Breda kampen met de gevolgen van de arbeidsmarktkrapte. Om het arbeidsmarktprobleem aan te pakken is in de regio van Breda onlangs een Zorgpact gesloten.
Op grond van mij door de gemeente Breda aangereikte informatie en de beantwoording door het college van de vragen van de gemeenteraad concludeer ik dat het gewenste gesprek over de uitvoering van de Wmo 2015 op lokaal niveau op dit moment op een goede manier plaats vindt.
Is het voor u acceptabel dat cliënten gedurende de zomerperiode niet het aantal uren huishoudelijke hulp krijgen waar zij recht op hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid uit te zoeken of Tzorg, landelijk actief in circa 300 gemeenten, ook in andere plaatsen dan Breda uren huishoudelijke zorg heeft geschrapt in de zomerperiode?
Ik zie geen aanleiding om hiertoe zelf landelijk onderzoek te doen.
Het is daarnaast de verantwoordelijkheid van de gemeente om in te staan voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, inclusief de continuïteit van voorzieningen tijdens de zomerperiode. Het is primair aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en wethouders te controleren op de adequate uitvoering van de wet en het gemeentelijk beleid.
Zijn er ook andere thuiszorgorganisaties die in deze en voorgaande zomerperiodes hebben geschrapt in het aantal uren huishoudelijke hulp of verzorging?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u een inschatting maken hoeveel thuiszorgorganisaties onterecht belastinggeld hebben ontvangen voor niet geleverde huishoudelijke hulp of verzorging in de zomerperiode?
Het is de verantwoordelijkheid van individuele gemeenten om toe te zien op een goede naleving van gemaakte afspraken over levering van huishoudelijke hulp of verzorging door de betrokken aanbieders. Het is daarbij aan de gemeenten om in gesprek te gaan met de aanbieder indien zij tot de conclusie komen dat de contractuele afspraken niet of niet in voldoende mate zouden worden nagekomen.
Bent u ook van mening dat indien huishoudelijke hulp of verzorging niet is geleverd in de zomerperiode, gemeenten dit geld ook terug moeten eisen van de thuiszorgorganisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken meer oog te hebben voor de huishoudelijke hulp of verzorging die mensen ontvangen in de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 2. Ik heb geen aanleiding om de veronderstellen dat onhelderheid bestaat over de wettelijke opdracht oor gemeenten. Dit doet niets af aan het grote belang van continuïteit van (passende) zorg en ondersteuning, ook tijdens de zomerperiode.
Hoe gaat u er voor zorgen dat in de toekomst mensen met recht op huishoudelijke hulp of verzorging, die ook gedurende de zomerperiode ontvangen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Te weinig personeel bij zorgcentra van Liante’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat zorggroep Liante door middel van een brief de hulp van familieleden van zorgcentrumbewoners inroept om het tekort aan personeel op te vangen?1 Wat is uw reatie daarop?
De brief van Zorggroep Liante aan familieleden is mij bekend. Navraag bij Liante leert dat men deze oproep heeft gedaan, omdat op enkele locaties de roosters niet helemaal volledig ingevuld konden worden. Dit had te maken met een samenloop van een tijdelijk verhoogd ziekteverzuim en het vertrek van een aantal medewerkers vlak voor de zomervakantie, waarvoor nog geen vervangers aangesteld konden worden.
Waar de roosters niet volledig ingevuld konden worden, wordt door Liante allereerst gekeken naar de extra inzet van de huidige medewerkers en uitzendkrachten. Mocht dat onvoldoende soelaas bieden, dan kunnen familieleden eventueel ingeschakeld worden. Niet voor de zorgtaken die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals, maar voor de meer ondersteunende werkzaamheden.
Er lijkt hier sprake te zijn van overmacht. De inzet van familieleden, evenals die van vrijwilligers, kan alsdan een bijdrage leveren aan het oplossen van een dergelijk (tijdelijk) probleem. Wel is daarbij belangrijk dat snel een structurele oplossing wordt gevonden en de (zorg)handelingen die voorbehouden zijn aan zorgprofessionals ook daadwerkelijk door zorgprofessionals uitgevoerd worden. Liante heeft mij verzekerd dat dit ook haar uitgangpunt is geweest bij het verzoek dat men aan de familieleden heeft gedaan. Daarover is evenwel niet heel duidelijk gecommuniceerd.
Wat vindt u ervan dat een beroep gedaan wordt op familieleden waar eigenlijk professionele hulp geboden is? Is wat hier gebeurt niet een brug te ver?
De instelling dient te allen tijde te voldoen aan de verplichtingen van de Wet kwaliteit klachten geschillen zorg (Wkkgz). De Wkkgz bepaalt dat de zorginstelling goede zorg moet leveren. De zorginstelling dient de zorgverlening op dusdanige wijze te organiseren, ook de inzet van het personeel, dat een en ander redelijkerwijze leidt tot goede zorg.
Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, worden de familieleden bij Liante niet ingezet voor het verlenen van professionele hulp. Zij worden tijdelijk gevraagd voor de niet-zorgtaken. De zorgprofessionals worden daarmee zoveel mogelijk ontlast, waardoor zij voldoende tijd houden voor de noodzakelijke zorgtaken. De inzet van familieleden leidt er onder andere toe dat de dagbesteding van de bewoners zoveel mogelijk ingevuld kan worden op de wijze die de bewoners gewend zijn.
Wie is eindverantwoordelijk indien tijdens de ondersteuning door familieleden iets mis gaat?
De zorginstelling is altijd eindverantwoordelijk voor het verblijf van en de zorg voor de bewoners die in de zorginstelling verblijven. De inzet van familieleden en/of vrijwilligers doet daar niets aan af. Ook dit is geregeld in de Wkkgz.
Wat is de oorzaak van het grotere personeelstekort deze zomer in vergelijking met eerdere jaren? Wordt het niet van kwaad tot erger? Waar eindigt dit?
Of een probleem met de invulling van de roosters in de verpleeghuizen deze vakantieperiode groter zijn dan in eerdere jaren is niet vast te stellen. Wel is sprake van een algemene krapte op de arbeidsmarkt, ook in de zorg. Daardoor kunnen de problemen met de personele bezetting tijdens vakantieperiodes pregnanter worden. Samen met betrokkenen in de sector wordt hard gewerkt om de vacatureproblemen in de zorg zoveel mogelijk te beperken. In het voorjaar is daartoe het actieprogramma «Werken in de Zorg» van start gegaan. En ook in het programma «Thuis in het Verpleeghuis» wordt ingezet op voldoende personeel voor de verpleeghuizen.
De inspanningen van de verpleeghuizen, ondersteund door landelijke en regionale partijen, om meer personeel beschikbaar te krijgen voor de verpleeghuiszorg beginnen ook vruchten af te werpen. Er wordt meer opgeleid in de verpleeghuizen en er komt meer personeel in dienst.
Met betrekking tot de bezetting in de vakantieperiode heb ik onlangs aan Actiz gevraagd om de leden te stimuleren met de opleidingen voor verpleegkundigen en verzorgenden in gesprek te gaan over de inzet van studenten in de verpleeghuizen gedurende de zomerperiode. Actiz heeft daar positief op gereageerd. Overigens geldt ook bij de inzet van studenten, evenals bij de inzet van familieleden, dat zij geen handelingen mogen verrichten waarvoor zij niet bekwaam en/of bevoegd zijn.
Hoe wordt voorkomen dat in komende zomers wederom zo’n groot personeelstekort ontstaat dat een beroep op familieleden gedaan moet worden? Welke stappen gaat u daartoe ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Het beleid van pappen en nathouden van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd bij inspecties in thuiszorginstellingen |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek van de Consumentenbond naar het beleid van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), waarbij uit inspecties blijkt dat thuiszorginstellingen niet voldoen aan de regels om veilige en goede zorg te garanderen, maar de IGJ haar mogelijkheden om op te treden daarentegen niet benut?1
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) stelt vast dat de meeste nieuwe zorgaanbieders bij een eerste inspectiebezoek niet aan de kwaliteitseisen voldoen. De IGJ constateert dat veel van deze zorgaanbieders de regels vaak niet kennen en niet weten hoe zij die regels moeten toepassen. Door het inspectiebezoek worden zij hierover geïnformeerd. De IGJ gaat uit van de verbetercapaciteit van de zorgaanbieder en geeft de zorgaanbieder opdracht om tekortkomingen aan te pakken. Binnen twee maanden voert de IGJ een hertoetsing uit. Dan is al veel verbetering zichtbaar. Echter ook blijkt dan dat een groot aantal zorgaanbieders dan nog niet aan alle eisen voldoet. De IGJ eist daarom verdere verbetering bij die zorgaanbieders. Voor een deel betreft het administratieve zaken die niet onmiddellijk van invloed zijn op de kwaliteit van zorg. Waar dat wel het geval is, komt de IGJ langs voor een herbezoek. Het aanspreken van de zorgaanbieder, het opleggen van verbetermaatregelen en het publiceren van de rapportages is allemaal onderdeel van inspectieoptreden. De IGJ weegt daarbij steeds af welke maatregel het meeste effect heeft en hoe de benodigde verbetering het beste gerealiseerd wordt. Wanneer de IGJ ziet dat de zorgaanbieder echt niet kan of wil verbeteren, of de risico’s zo groot zijn dat zwaardere handhaving nodig is, dan zet zij die ook in. Bijvoorbeeld door het geven van een aanwijzing. Door deze groep zorgaanbieders eerst te wijzen op de regelgeving, die vaak onbekend is, kan al veel verbetering gerealiseerd worden en is zwaardere handhaving gelukkig niet nodig. Wel is het van belang dat de IGJ deze groep zorgaanbieders in de thuiszorg goed blijft volgen, om zeker te zijn dat de verbetering de goede kant op blijft gaan.
Onderschrijft u de conclusie van de Consumentenbond dat de IGJ onvoldoende optreedt wanneer de veiligheid en kwaliteit van zorg in het geding is en een onacceptabel beleid van pappen en nathouden voert?
Zie antwoord vraag 1.
Is door de handelwijze van de IGJ de veiligheid en kwaliteit van zorg bij thuiszorginstellingen in het geding?
Nee. Het is aan de zorgaanbieders zelf om te zorgen voor veiligheid en kwaliteit en te voldoen aan alle regelgeving en normen die in deze sector van toepassing zijn. Het is dan ook van belang dat nieuwe zorgaanbieders zich voorafgaand aan het starten van hun organisatie goed informeren. Dat kan door zich te melden via de website www.nieuwezorgaanbieders.nl maar ook door zich bij de brancheorganisaties aan te sluiten. Het is vervolgens aan de IGJ om zo snel mogelijk na de start van een nieuwe organisatie hier goed op toe te zien en eventuele tekortkomingen zo snel mogelijk aan te laten pakken.
Dient de IGJ naar uw mening niet een meer actieve houding aan te nemen om de kwaliteit en veiligheid bij thuiszorginstellingen te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Kan uit het onderzoek van de Consumentenbond en de IGJ de conclusie worden getrokken dat er aan de tekortkomingen bij de thuiszorginstellingen structurele oorzaken ten grondslag liggen, denk bijvoorbeeld aan een tekort aan (gekwalificeerd) personeel? Kunt u dit toelichten?
Wat in ieder geval uit dit onderzoek blijkt en wat bij mij en de IGJ ook al bekend was, is dat nieuwe zorgaanbieders niet goed op de hoogte zijn van alle regels en eisen waaraan zorgorganisaties moeten voldoen. Dat is ook de reden waarom er een wetsvoorstel (Wet toetreding nieuwe zorgaanbieders, Wtza) bij uw Kamer is ingediend.
Voor de hele zorg en welzijn is sprake van een personele opgave, deze beperkt zich niet tot de thuiszorg. Met het Actieprogramma Werken in de Zorg werkt VWS met SZW en OCW en relevante landelijke en regionale partijen in zorg, welzijn en onderwijs daarom aan een zorgbrede aanpak met alle betrokken landelijke en regionale partijen. Langs de actielijnen meer kiezen voor de zorg, beter opleiden voor de zorg en anders werken in de zorg wordt gewerkt aan het terugdringen van het personeelstekort. In elke regio wordt een regionaal actieplan aanpak tekorten opgesteld, op basis van regionale analyses en ambities. Zorginstellingen, onderwijs, medewerkers, inkopers en overheden werken in de regio aan het oplossen van hun knelpunten op de arbeidsmarkt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van het onderzoek en de bevindingen van de Consumentenbond?
In de afgelopen jaren maakte de thuiszorg een grote ontwikkeling door, met veel nieuwe toetreders en organisatievormen. Zulke ingrijpende veranderingen gaan vaak gepaard met risico’s voor de kwaliteit van zorg. De IGJ vindt dat risico’s in de thuiszorg meer aandacht verdienen. Daarom gaat de IGJ nog dit jaar – en ook komende jaren – meer toezicht houden op de thuiszorg. Ik onderschrijf dit belang.
Met het wetsvoorstel Wtza (Wet toetreding zorgaanbieders), dat momenteel ter behandeling voorligt bij uw Kamer, worden nieuwe aanbieders verplicht zich vooraf te melden. Bij de melding ontvangt de zorgaanbieder vanuit het Ministerie van VWS de belangrijkste informatie over wet- en regelgeving. De introductie van een meldplicht moet ertoe leiden dat nieuwe zorgaanbieders tijdig in beeld komen en zich eerder bewust zijn van de wettelijke eisen en het kwaliteitskader van de eigen sector, vóórdat ze met de zorgverlening gaan beginnen.
Contractering is ook een belangrijk middel om kwaliteitsafspraken met (nieuwe) zorgaanbieders te maken zodat zij daarmee ook kunnen voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen en aan het eigen kwaliteitskader van de sector. Om de eerder geconstateerde groei van niet-gecontracteerde zorg terug te dringen, heb ik in het hoofdlijnenakkoord wijkverpleging 2019–2022 met partijen, waaronder zorgaanbieders en zorgverzekeraars, afspraken gemaakt over het verbeteren van het contracteerproces en het terugdringen van niet-gecontracteerde zorg.
De opleiding sportgeneeskunde |
|
Maarten Hijink |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen op welke wijze bij de Stichting Beroepsopleiding tot Sportarts (SBOS) een financieel tekort is ontstaan door niet nagekomen afspraken van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Er is geen sprake van niet nagekomen afspraken van het Ministerie van VWS.
Wat is de reden dat de SBOS een bedrag per opleidingsplaats ontvangt, dat eenderde lager is dan het bedrag per opleidingsplaats van alle andere medisch specialisten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de SBOS is in goed overleg een kostendekkende vergoeding vastgesteld per opleidingsplaats op basis van een begrotingsvoorstel van SBOS met het oog op de bekostiging vanaf 2016 via de beschikbaarheidbijdrage. De SBOS is in staat om de opleiding tot sportarts tegen lagere kosten te realiseren dan de kosten die ziekenhuizen dragen voor andere medisch specialistische vervolgopleidingen.
Deelt u de mening dat bij een besluit om de sportgeneeskunde als medisch specialisme te erkennen, ook de financiering van de opleiding op orde moet zijn? Waarom is hier destijds niet voor gekozen? Kunt u dat nader toelichten?
Ik deel de mening dat de bekostiging van medische vervolgopleidingen op orde moet zijn. De bekostiging van het opleiden is steeds op orde geweest. Eerst (tot 2016) via de meerjarige VWS subsidie en vanaf 2016 via de beschikbaarheidbijdrage. De hoogte van de kostendekkende vergoeding per opleidingsplaats is in goed overleg met de SBOS vastgesteld. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Overigens speelt, bij de mogelijke erkenning van een specialisme, de bekostiging van de opleiding tot dat specialisme geen rol.
Deelt u de mening dat vier jaar geleden, toen sportartsen werden erkend als medisch specialisten, het beginsel «gelijke monniken, gelijke kappen» had moeten worden gehanteerd om te voorkomen dat de SBOS in de financiële problemen zou komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het beginsel is gehanteerd in die zin dat zowel voor de opleiding tot sportarts als overige medische specialistische opleidingen die beschikbaarheidbijdragen ontvangen, deze kostendekkend moet zijn. Als voor de opleiding tot sportarts de vergoedingsbedragen zouden zijn gehanteerd, die voor overige medische specialistische opleidingen gelden, dan zou er sprake zijn geweest van een meer dan kostendekkende vergoeding. De bijdrage mag in verband met de Europese staatssteunregels niet meer vergoeden dan nodig is om de betreffende activiteit beschikbaar te houden en een normale exploitatie mogelijk te maken.
Deelt u de mening dat het model dat de SBOS hanteert om sportartsen op te leiden, goedkoper is dan het model dat gehanteerd wordt voor de opleiding van andere medisch specialisten? Kunt u uw visie hierop gegeven?
Niet alle elementen van de opleiding tot sportarts dienen in de ziekenhuisomgeving plaats te vinden. Dat is veel vaker wel het geval voor overige medisch specialistische vervolgopleidingen, die specifiek voor ziekenhuiszorg opleiden. Door andere kostencomponenten is de opleiding tot sportarts niet vergelijkbaar met de bedoelde andere medisch specialistische vervolgopleidingen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de kosten per opleidingsplaats bij Sportgeneeskunde en per opleidingsplaats bij andere medisch specialismen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse Zorgautoriteit is van plan in 2019 onderzoek te doen naar de kosten van opleidingen in de medisch specialistische zorg.
Kunt u uitgebreid aangeven wat de handelwijze van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is geweest toen de financiële problemen werden aangekaart door de SBOS bij het ministerie? Kunt u een overzicht geven hoe het ministerie, stap voor stap, heeft gehandeld in deze kwestie? Zo nee, waarom niet?
Voor VWS is het borgen van de continuïteit van het opleiden leidend (geweest). Daarom en daartoe is de afgelopen maanden met alle betrokkenen intensief overleg gevoerd om tot een oplossing te komen.
Met genoegen heb ik geconstateerd dat het dreigende faillissement van de SBOS is afgewend. Een lening van de stichting SBOH, werkgever van zo’n 2.500 artsen in opleiding tot huisarts, specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicaptenzorg en financier van hun opleiding, heeft dit mogelijk gemaakt. Aan de verstrekte lening is een aantal voorwaarden verbonden dat gericht is op het waarborgen van de continuïteit en kwaliteit van de opleiding sportgeneeskunde.
Vindt u het wenselijk dat op initiatief van een tweetal ziekenhuizen, ondersteund door de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, het faillissement van de SBOS zal worden aangevraagd? Deelt u de mening dat dit in het nadeel is van ziekenhuizen die een vordering op de stichting hebben, omdat zij een afbetalingsregeling met de stichting zijn overeengekomen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om het dreigende faillissement af te wenden, te komen tot goede afspraken met de SBOS en andere betrokken partijen, zodat het model dat de SBOS hanteert haar vervolg kan krijgen en hiermee de opleiding Sportgeneeskunde gewaarborgd kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid komt opnieuw miljoenen tekort’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Jeugdzorg Zuid-Holland Zuid komt opnieuw miljoenen tekort?1
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht. Ik heb regelmatig overleg met de VNG en gemeenten over de jeugdhulp. Hieruit voortvloeiend is, parallel aan de ondertekening van het IBP, onder meer de afspraak gemaakt om te komen tot een voorziening voor tekortgemeenten, in het nieuwsbericht aangeduid met de term stroppenpot. Ik heb uw Kamer hier over geïnformeerd in de brief «financiën sociaal domein» (Kamerstuk 34 477, nr. 37).
Kunt u een overzicht geven van de criteria die worden gehanteerd bij het besluit of een gemeente al dan niet in aanmerking komt voor de extra beschikbare middelen (de «stroppenpot»)?
De criteria voor de verdeling van de voorziening voor tekortgemeenten (door de VNG omgedoopt tot Fonds Tekortgemeenten) zijn door de VNG, in samenspraak met gemeenten, opgesteld. In de Algemene Ledenvergadering (ALV) van 27 juni 2018 is door gemeenten ingestemd met zowel de criteria, het instellen van een onafhankelijke commissie ter beoordeling van de aanvragen als met een bijdrage van € 100 miljoen vanuit het gemeentefonds ter vulling van de voorziening.
Vanuit het Rijk was eerder al € 100 miljoen beschikbaar gesteld.
In de bijlage2 treft u de criteria voor het Fonds Tekortgemeenten aan. Belangrijkste criteria zijn:
Waarom komt Zuid-Holland Zuid ondanks de (opnieuw) fikse tekorten op de jeugdzorg niet in aanmerking voor de extra beschikbare budgetten voor gemeenten die in de problemen zitten?
Het indienen van een aanvraag voor het Fonds Tekortgemeenten kan nog tot en met 15 september 2018. De VNG streeft er naar om gemeenten (informeel) in november uitsluitsel te geven of zij al dan niet in aanmerking komen voor compensatie.
De gemeenten in de regio Zuid-Holland Zuid kunnen dan ook nog steeds een aanvraag indienen voor het Fonds Tekortgemeenten. Ik maak uit het artikel op dat de gemeenten in Zuid-Holland Zuid al een analyse hebben gemaakt en geen aanvraag zullen gaan indienen, omdat zij niet voldoen aan de criteria.
Hoeveel gemeenten met tekorten op de jeugdzorg hebben reeds gebruik gemaakt van de extra beschikbare middelen?
Er zijn nog geen gemeenten die compensatie hebben ontvangen vanuit het Fonds Tekortgemeenten. Tot 15 september kunnen aanvragen worden ingediend. Bij decembercirculaire 2018 is pas definitief bekend welke gemeenten compensatie ontvangen.
Bij hoeveel gemeenten die een aanvraag hebben gedaan voor de extra beschikbare middelen, is de aanvraag afgewezen? Kunt u een overzicht geven van de redenen die er waren voor het afwijzen van die aanvragen?
Zie ook het antwoord op vraag 4. Sinds kort kunnen gemeenten een aanvraag voor het Fonds Tekortgemeenten indienen. Sluitingsdatum is 15 september.
In deze fase zijn er dus nog geen aanvragen goedgekeurd of afgewezen.
Deelt u de mening van wethouder De Witte dat «de criteria voor de verdeling van die pot niet kloppen»? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De criteria voor het Fonds Tekortgemeenten zijn door gemeenten opgesteld. In de ALV van 27 juni 2018 heeft 82,15% van de gemeenten voor de inrichting (incl. criteria) van het Fonds Tekortgemeenten gestemd.
Het bericht ‘ZGT hangt aan het infuus bij de bank’ |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ZiekenhuisGroep Twente (ZGT) in grote financiële problemen verkeert omdat zij zich in 2016 9,5 miljoen euro te rijk rekende?1
Het is al langer bekend dat ZGT in financieel zwaar weer verkeert. Zie ook mijn eerdere antwoorden op vragen van uw Kamer2. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur om in goed overleg met alle betrokken stakeholders de noodzakelijke maatregelen te nemen en de organisatie weer financieel gezond te krijgen. Desgevraagd heeft ZGT mij laten weten dat het in 2017 is gestart met een financieel herstelplan. Dat moet er in resulteren dat in 2020 weer sprake is van een financieel stabiele basis bij het ziekenhuis. Uitgangspunt is en blijft dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg aan de patiënt tijdens het herstelplan niet in het geding komt. De onvoorziene posten uit oude jaren waren in het najaar van 2017 bij het ziekenhuis bekend en beïnvloeden het eigen vermogen eenmalig negatief, aldus ZGT. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd volgt de ontwikkelingen bij ZGT in het kader van haar toezicht op de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars 20 miljoen euro claimen bij ZGT?2
Zorgverzekeraar Menzis heeft mij desgevraagd laten weten dat dit in overeenstemming is met de afspraken die gemaakt zijn tussen ZGT en de diverse zorgverzekeraars over voorgaande jaren. Het genoemde bedrag is de technische uitkomst is van de zogenaamde afrekening van oude jaren en de optelsom van vorderingen over achterliggende jaren t/m 2016 die de gezamenlijke zorgverzekeraars hebben op ZGT. Het heeft vrij lang geduurd voordat de definitieve afrekening over een jaar kan worden opgemaakt. Het bedrag van 20 miljoen euro geeft aan dat door ZGT over die jaren meer aan declaraties aan zorgverzekeraars is ingediend (en door deze is betaald) dan de optelsom van de budgetbedragen die tussen ZGT en de diverse zorgverzekeraars is overeengekomen voor de zorg voor het betreffende jaar. Het opleggen van deze vorderingen en de definitieve verrekening ervan corrigeert dit verschil en is de financiële afsluiting van die oude jaren, aldus Menzis. ZGT bevestigt ook dat zij dit bedrag moeten terugbetalen.
Was het voor het ziekenhuis duidelijk dat het een lening betrof en dat zij deze 20 miljoen euro dus terug moest betalen?
ZGT heeft mij laten weten dat het sinds 2016 bekend was dat de doorbetaalde zorgdeclaraties, boven de maximale bedragen van de plafondafspraken, terugbetaald moesten worden. Het gaat overigens niet om een lening van de zorgverzekeraars aan het ziekenhuis, maar om bevoorschotting die deels moet worden terugbetaald. Zie ook antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat een ziekenhuis gestraft wordt door de zorgverzekeraar voor het leveren van noodzakelijke zorg en voor de hoge prijzen van geneesmiddelen?
Het ziekenhuis wordt niet gestraft. Er is meer betaald aan het ziekenhuis, dan afgesproken was. Het is gebruikelijk dat zorgverzekeraars afspraken maken met ziekenhuizen, waarbij bevoorschotting plaats vindt van verleende zorg, die later terugbetaald moet worden (indien er bijvoorbeeld sprake is van plafondoverschrijding). Als er geld teveel betaald is, is het logisch dat dit terugbetaald wordt.
Wat vindt u ervan dat ZGT, dat naar nu blijkt moeilijke jaren doormaakt, nu geconfronteerd wordt met deze claim van 20 miljoen euro? Hebben deze claim en de financiële problemen gevolgen voor het voortbestaan van het ziekenhuis, dan wel het kunnen leveren van zorg voor de komende tijd?3
ZGT heeft mij laten weten dat de vordering van de zorgverzekeraars in lijn is met de gemaakte omzetafspraken. Het is voor het ziekenhuis dan ook geen nieuwe situatie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 werkt ZGT aan een financieel herstelplan. Dit herstelplan moet erin resulteren dat in 2020 weer sprake is van een financieel stabiel ziekenhuis. ZGT geeft aan op schema te liggen, wetende dat er nog veel moet gebeuren.
Wat vindt u van deze claim van met name de zorgverzekeraar Menzis, die in haar jaarverslag over 2017 bekend maakte dat ze vorig jaar een positief resultaat van 45 miljoen euro kon schrijven, voornamelijk door meevallers: «Het positieve resultaat komt door meevallende zorgkosten uit voorgaande jaren en hogere bijdragen uit het vereveningssysteem»?4
Het positieve resultaat van Menzis in 2017 en de technische afrekening die zij met ziekenhuizen – in dit geval ZGT – over eerdere jaren maakt, kunnen niet met elkaar worden vergeleken. Hoe het resultaat van Menzis ook is, de terugbetaling door ZGT is onderdeel van een afspraak die gemaakt is. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Welke ziekenhuizen hebben over 2017 hun zogenoemde budgetplafond overschreden en aan welke ziekenhuizen hebben zorgverzekeraars vervolgens geld geleend en later teruggeclaimd? Om welke bedragen gaat het?
Ik heb geen overzicht van de ziekenhuizen die over 2017 hun afgesproken budget- of omzetplafonds hebben overschreden en als gevolg hiervan een bedrag moeten terugbetalen aan de zorgverzekeraars. Het al dan niet afspreken van een omzetplafond is de uitkomst van onderhandelingen door twee private partijen, de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder. Ik ben daarin geen partij.
Welke gevolgen hebben de claim van 20 miljoen euro en de financiële problemen voor het personeel van ZGT in de komende jaren, ook gezien er al veel mensen zijn vertrokken en nog moeten vertrekken?5
De vordering van de zorgverzekeraars was bekend bij het ziekenhuis en resulteerde niet in een nieuwe situatie. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 5. ZGT heeft mij laten weten dat het in 2017 gestarte herstelplan voorziet in een personeelsreductie van 150 fte. Die taakstelling is inmiddels gehaald door middel van natuurlijk verloop, aldus ZGT.
Wat is uw reactie op de constatering dat de Raad van Toezicht van ZGT de jaarrekening goedkeurde, terwijl de accountant geen goedkeuring kon geven? Kan dit zomaar?
ZGT heeft mij desgevraagd laten weten dat de accountant van het ziekenhuis voor de jaarrekeningen 2016 en 2017 een goedkeurende verklaring heeft afgegeven met een toelichtende paragraaf over de continuïteit. Vervolgens heeft de Raad van Toezicht haar goedkeuring gegeven.
Wat vindt u ervan dat de Raad van Toezicht heeft uitgesproken dat de Raad van Bestuur niet aansprakelijk is voor problemen die kunnen voortvloeien uit het gevoerde beleid? Wat vindt u van deze uitspraak, net nadat de Raad van Toezicht een jaarrekening met fikse tekorten goedkeurde die geen goedkeuring kreeg van een accountant en nadat er fouten zijn gemaakt in de jaarrekening van 2016? Is hier volgens u sprake van wanbeleid? Wie is volgens de Raad van Toezicht dan verantwoordelijk?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 zijn ziekenhuizen zelf verantwoordelijk voor hun financiële bedrijfsvoering. Het is aan een Raad van Toezicht om vanuit zijn (werkgevers)rol te oordelen over het functioneren van het bestuur. De aansprakelijkheid van bestuurders is geregeld in het Burgerlijk Wetboek7.
ZGT heeft mij in dit verband laten weten dat in het boekjaar 2017 een correctie nodig bleek als gevolg van onvoorziene posten uit voorgaande jaren. De Raad van Toezicht heeft het ontstaan van deze onvoorziene posten onderzocht en met diverse personen en partijen gesproken, waaronder de Raad van Bestuur, de vorige voorzitter van de Raad van Bestuur, de externe accountant en de banken (ING en ABN AMRO). De Raad van Toezicht heeft hieruit geconcludeerd dat op dit punt geen vervolgstappen nodig zijn in aanvulling op de inspanningen van de Raad van Bestuur. Beide jaarrekeningen over 2016 en 2017 zijn door de accountant goedgekeurd met daarbij een toelichtende paragraaf over de continuïteit, aldus ZGT.
Geeft dit volgens u aanleiding tot een nader onderzoek naar het functioneren en het, al dan niet, verantwoord besturen en toezicht houden van Raad van Bestuur en Raad van Toezicht van ZGT?
Nee, ik zie daarvoor geen aanleiding. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.