De mogelijkheid dat de Nederlandse overheid toegang heeft of had tot portals voor het aangeven van desinformatie bij sociale media |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u op de vraag of de Nederlandse regering, net zoals de regeringen van Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten, toegang heeft tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die door grote online platforms zoals Twitter worden aangeboden het antwoord gaf: «het Ministerie van BZK geen toegang tot een portal van Meta of Twitter waarin direct desinformatie gemeld kan worden. Wel heeft het Ministerie van BZK sinds 2019 de status van «trusted flagger» bij Facebook (later Meta) en Twitter, en sinds 2021 bij Google, TikTok en Snapchat.»?1
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, zbo’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?
Binnen de rijksoverheid zijn er verschillende onderdelen met toegang tot een speciale status om meldingen te doen over verschillende vormen van content bij sociale media platformen. Dit kan gaan over onrechtmatige, strafbare of ongewenste content.
Waar het gaat om meldingen over desinformatie, een vorm van mogelijk schadelijke en ongewenste maar legale content, heeft het team bij BZK dat zich bezighoudt met de aanpak van desinformatie rondom verkiezingen de status van «trusted flagger» bij verschillende online platformen. Dit is ook gemeld in de beantwoording van de Kamervragen over de «escalatie kanalen» en het «desinformatieteam BZK» en in de brief wij op 23 december 2023 aan uw Kamer hebben verzonden. Omdat deze brief gericht was op de vraag of de rijksoverheid toegang had tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die van grote online platformen, werd hierin alleen de trusted flagger status van het Ministerie van BZK besproken. Voor meer informatie over het gebruik van deze status en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status heeft gekregen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
De vraag die nu wordt gesteld is breder. «Bepaalde content» is meer dan alleen desinformatie. In de beantwoording van deze vragen benoemen we daarom ook alle organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze een «trusted flagger» status hebben voor het melden van alle vormen van content, zoals strafbare en illegale content, de politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hebben ook een speciale status bij Meta. De politie heeft dit ook bij andere online platformen. De NVWA krijgt dit binnenkort waarschijnlijk ook bij TikTok. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kreeg in 2019 de status van trusted flagger bij Meta.
Deze statussen zijn tot stand gekomen in overleg tussen platformen en deze organisaties, en dienen ter ondersteuning van de uitvoering van vastgestelde verantwoordelijkheden en taken van deze organisaties. De taak van deze organisaties en hun wettelijke grondslagen zijn daarbij het uitgangspunt geweest. De invulling van deze status is dus afhankelijk van de taken van de organisaties en wettelijke grondslagen.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
De overige instanties waar in deze vraag verder aan wordt gerefereerd, zoals het Ministerie van Defensie, de NCTV, of andere ZBO’s dan hierboven genoemd, hebben of hadden voor zover bekend geen status van «trusted flagger». Er is geen uitvraag gedaan bij alle individuele ZBO’s.
Naast deze speciale statussen kan het voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.
Indien het antwoord op vraag 2 luidt, dat zulk soort toegang bestond, kunt u dan aangeven wie die toegang had, over welke periode, bij welk bedrijf, op welke wijze daar gebruik van gemaakt is en toezicht op gehouden is en wat de wettelijke grondslag van het handelen was?
Bij betreffende organisaties zijn enkele medewerkers aangewezen om een melding te kunnen doen via de verschillende speciale statussen. Toezicht valt onder de verantwoordelijkheid van betreffende organisaties.
In het kort:
Organisatie
Vanaf
Bedrijven
Gemelde content
Wettelijke grondslag
BZK
2019
Twitter
Mogelijke desinformatie rond verkiezingen.
Meldingen gemeentes die rondom verkiezingen geen contact kregen met bedrijven.1
Niet nodig.
Het betreft namelijk geen opdracht tot verwijdering maar verzoek tot controle o.b.v. gebruikersvoorwaarden bedrijf.
2019
Meta
2021
Google
2021
TikTok
2021
Snapchat
NVWA
Enkele jaren
Meta
Reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houd
Uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten
Binnenkort
TikTok
AFM
2019
Meta
Malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders
het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht
KSA
2020
Meta
Ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram
Algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen
Zie voor de afschriften van deze meldingen: Bijlage van Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 914.
In het geval van BZK is de toegang tot de trusted flagger status per social media platform verschillend geregeld. Voor meer informatie over de periode waarin deze status is gebruikt, bij welk bedrijf en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status gebruikt, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.3
Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.4 Het Ministerie van BZK heeft dat ook gedaan rondom de verkiezingen, zie daarvoor de beantwoording van eerdergenoemde set Kamervragen.5 Daarnaast houdt deze trusted flagger status van het Ministerie van BZK slechts in dat online platformen een melding met prioriteit oppakken en beoordelen. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is. Het Ministerie van BZK heeft via deze kanalen geen bevoegdheid deze bedrijven te dwingen bepaalde content te laten verwijderen of andere acties te ondernemen. Dit is dan ook niet gebeurd. Van een wettelijke grondslag is daarom geen sprake. Hetzelfde geldt voor andere vragen of meldingen van ministeries zonder speciale status. Zij doen net als eenieder die gebruiker is op een online platform, een melding. Daarbij blijft het aan het platform om te bepalen of zij daarop handelen.
De NVWA heeft sinds enkele jaren de status van trusted flagger bij Meta om melding te kunnen doen van reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houdt. Waarschijnlijk krijgt de NVWA deze status binnenkort ook bij TikTok. De uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten geeft toezichthouders de bevoegdheid om platforms te gelasten content te laten verwijderen en bepaalde websites te verwijderen of anderszins onbereikbaar te maken.
De AFM kreeg in 2019 de status van Trusted Flagger bij Meta. De AFM deed op deze wijze melding van malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders. Op dit moment maakt de AFM hier geen gebruik meer van. Door de werking van algoritme op het platform m.b.t. zoekacties, werd het al vanaf eind 2019 steeds lastiger dergelijke advertenties te vinden. Hierdoor bleek het uiteindelijk van onvoldoende toegevoegde waarde om dit nog voort te zetten. Het feit dat hier geen gebruik meer van wordt gemaakt belemmert de AFM niet in haar werkzaamheden. Deze rapportages zijn gedaan in het kader van het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht.
De Ksa heeft sinds oktober 2020 de status van trusted flagger bij Meta, vanwege ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram. De Ksa onderzoekt binnengekomen meldingen. Indien er een overtreding van de Wet op de kansspelen wordt vastgesteld, wordt dit gemeld bij Meta via The Gambling Regulatory Channel (escalatiekanaal). De grondslag voor de meldingen is gelegen in de algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen. Daaronder valt het bestrijden van niet toegestaan kansspelaanbod, het toezicht op de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de vergunningen en de handhaving daarvan.
De politie kan, net als ieder ander, wanneer zij uitingen tegenkomt die strijdig zijn met de gebruikersvoorwaarden of hier meldingen over ontvangt, deze doorgeven aan de provider en platformen, zodat zij op grond van de gebruikersvoorwaarden deze uitingen kunnen beoordelen. Het is vervolgens aan een platform zelf of en zo ja welke actie wordt ondernomen.
Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering. De politie kan in deze specifieke, bij wet bepaalde gevallen, de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan sociale media platformen. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (het eerdergenoemde artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering).
Kunt u aangeven wie van de Nederlandse overheid (in de breedste zin: zie vraag2 in de afgelopen vier jaar de status van trusted flagger had, bij welke sociale media over welke periode en hoe vaak en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet?
De enkele meldingen die het Ministerie van BZK bij online platformen heeft gedaan, zijn reeds met uw kamer gedeeld.7
Sinds 2020 zijn er door de Ksa 73 meldingen gedaan met betrekking tot illegaal kansspelaanbod. De AFM heeft in totaal 134 meldingen gedaan, alle in 2019. Bij de NVWA en de politie wordt niet centraal bijgehouden hoeveel meldingen er gedaan zijn.
Zie het antwoord op vraag 3 voor informatie bij welke sociale media meldingen zijn gedaan, over welke periode en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is een complete lijst van dergelijke meldingen samen te stellen.
Kunt u de richtlijnen/werkinstructies (of vergelijkbare documenten) op basis waarvan mensen die werkzaam waren bij de Nederlandse overheid, posts op sociale media geflagd hebben, openbaar maken (voor alle mensen die de status hadden: zie vorige vraag)?
Er bestaan geen rijksbrede richtlijnen of werkinstructies voor het doen van meldingen bij sociale media platformen. Het kabinet werkt momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content aan platformen in het kader van de Digital Services Act. In de ontwikkeling van dit kader worden ook meldingen vanuit overheden meegenomen. Uw Kamer zal in de voorgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van Desinformatie verder worden geïnformeerd over de mogelijkheid Rijksbrede werkinstructies voor de rijksoverheid op te stellen.
Het Ministerie van BZK gebruikt de trusted flagger status met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen. Wel houdt men zich eraan dat er alleen meldingen worden gedaan wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor sociale media platformen en zelf geen gehoor kreeg. Eventuele meldingen via de trusted flagger status van het Ministerie van BZK rondom de aankomende provinciale staten en Waterschapsverkiezingen van 2023 zullen worden benoemd in, en meegezonden met, de evaluatie van de verkiezingen.
De politie werkt aan een eenduidige werkprocedure. In beginsel is het zo dat als een opsporingsambtenaar content aantreft in strijd met de gebruikersovereenkomst van het desbetreffende sociale media platform, melding hiervan gemaakt kan worden. De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie – zoals eerder beschreven – gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering.
Overige werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking wegens mogelijks risico’s tot misbruik hiervan.
De NVWA heeft een werkinstructie voor inspecteurs hoe zij content moeten melden bij Meta. Hierin wordt onder andere beschreven hoe zij het Meta formulier8 goed kunnen invullen.
De Ksa heeft interne werkinstructies opgesteld voor het melden van overtredingen van de Wet op de kansspelen bij Meta. Deze werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking. Illegale kansspelaanbieders zouden deze instructies kunnen gebruiken om handhaving van de Ksa te ontwijken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is, zoals genoemd in het uitstelbericht van 13 januari jl.9, helaas niet gelukt.
Vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u kennisgenomen van de onlangs vrijgegeven informatie rondom de bezigheden en de werkwijze van de Denktank Desinformatie ter ondersteuning van het coronabeleid?1
Uiteraard heb ik hier kennis van genomen, de denktank desinformatie valt in mijn portefeuille als Staatssecretaris van VWS. Om die reden heb ik ook op uw verzoek de vrijgegeven documenten aan de Tweede Kamer toegezonden.
Wat vindt u van het grote aantal prominente organisaties dat betrokken was bij de Denktank Desinformatie? Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid van verschillende van deze instituten, die door de directe betrokkenheid bij de Denktank Desinformatie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wellicht in het geding is gekomen?
Ik ben blij dat mensen van verschillende organisaties deelnemer zijn van de denktank, omdat ik mij hard maak voor het weerspreken van onjuiste informatie over vaccinaties en het vindbaar maken van de juiste informatie. De deelnemers van denktank dragen hieraan bij vanuit hun verschillende achtergronden en ik vind dit van belang. Deelnemers van de denktank maken een eigen afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarmee is de onafhankelijk geborgd.
Was het wat u betreft geoorloofd dat leden van de denktank opdrachten gaven aan sociale mediaplatforms/BigTech bedrijven om bepaalde pagina’s/groepen/berichten te verwijderen, omdat de content het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Op basis van welke bevoegdheid en/of afspraken werden deze opdrachten gegeven? Hoe raakt dit wat u betreft aan de vrijheid van meningsuiting van burgers?
Bedrijven die een melding ontvangen, maken hun eigen onafhankelijke afweging over of sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en of verwijdering, labelen of een andere actie gerechtvaardigd is. Het staat eenieder vrij een bericht te rapporteren bij een vermoeden van desinformatie. Het ministerie en de denktank hebben via deze kanalen geen bevoegdheid bepaalde content te laten verwijderen en geven ook geen opdracht daartoe.
Vindt u het geoorloofd dat leden van de denktank opdrachten gaven aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om bepaalde personen, zoals kritische huisartsen, te benaderen/blokkeren/censureren, omdat de informatie die zij deelden het coronabeleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Op basis waarvan waren de leden van de denktank bevoegd om dit te doen?
De inspectie baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. Een belangrijk doel van de denktank is het over en weer delen van signalen over desinformatie. Zo heeft IGJ signalen uit de denktank gedeeld binnen haar organisatie. Indien het vermoeden bestond dat mogelijk wetgeving werd overtreden, adviseerde IGJ dit formeel te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg of het Meldpunt IGJ. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bijvoorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.2 Ook heeft de inspectie zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
Wat vindt u van de duidelijke verstrengeling tussen de leden van de Denktank Desinformatie en de pers en daarmee indirect dus ook met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Is het wat u betreft geoorloofd dat beide entiteiten elkaar actief voeden, uitingen toesturen en laten checken en een innige samenwerking onderhouden teneinde het coronabeleid en het narratief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te faciliteren? Hoe reflecteert u op de gewenste onafhankelijkheid van de journalistiek, als die vanuit een samenwerking met een aan de overheid gelieerde organisatie betrokken is bij het beïnvloeden van de publieke opinie?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden (persvragen), informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten. Deze informatievoorziening geeft geen enkele verplichting voor de pers om op bepaalde wijze of bepaalde inhoud te publiceren.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering hiervan is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u uitleggen waarom het concurrerende Russische Sputnik-vaccin op sociale media niet mocht worden «aangeprezen» door gebruikers en waarom de denktank actief werk maakte van het censureren van dergelijke berichten, terwijl er wel «reclame» gemaakt mocht worden voor andere vaccins?
Er is geen sprake van een concurrerend vaccin, gezien het Sputnik-vaccin niet is geregistreerd bij het Europees Medicijn Agentschap (EMA) en derhalve nooit is toegelaten op de Nederlandse markt. Of en hoe deelnemers van de denktank hebben gereageerd is aan hen geweest. Tevens wil ik duidelijk weergeven dat ik nadrukkelijk afstand neem van termen als «censureren».
Klopt het dat de denktank actief contact opnam met journalisten voor rectificaties/herzieningen als er informatie in de media was verschenen die de denktank en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport onwelgevallig was? Zo ja, hoe reflecteert u dan op uw eerdere uitspraken, onder andere in de beantwoording op Kamervragen van de Groep Van Haga, dat de media in Nederland onafhankelijk zijn en de politiek daar dus geen invloed op uitoefent? Is er nou wel of geen (indirecte) beïnvloeding vanuit het kabinet geweest op de berichtgeving rondom het coronavirus in de pers en het classificeren van «desinformatie»?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat er actief werk is gemaakt van het positioneren van leden van de denktank in de media, bijvoorbeeld door deelname aan televisieprogramma’s? Kunt u uitleggen wat hiervoor de strategie was? Zijn er afspraken gemaakt met programma’s voor het «leveren» van prominenten, bijvoorbeeld voor talkshows en actualiteitenprogramma’s? Wat was hierbij de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Dit klopt niet. De denktank desinformatie heeft geen communicatiestrategie. Deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren op desinformatie en wat deze reactie inhoudt.
Kunt u aangeven of de leden van de Denktank Desinformatie allemaal adequaat onderlegd waren om feitelijk en wetenschappelijk juiste informatie rondom het coronavirus, vaccins, maatregelen, et cetera te verstrekken aan het publiek? Hoe zijn de leden van de denktank geselecteerd? Op basis van welke criteria is dit gebeurd?
In mijn beantwoording van 29 augustus 20223 heb ik beschreven hoe de denktank tot stand is gekomen. De deelnemers van de denktank hebben zich aangemeld naar aanleiding van een oproep van mijn voorganger bij een bijeenkomst van de Vaccinatiealliantie. De denktank is opgericht vóór het uitbreken van COVID-19 en dit heeft dan ook geen rol gespeeld toen de deelnemers zich aanmeldden.
Klopt het dat de leden van de Denktank Desinformatie zich naar eigen inzicht in het publieke debat mochten mengen om het gewenste narratief uit te dragen en daarbij dus onder andere medisch advies verschaften? Zo ja, werden al hun uitlatingen getoetst op feitelijke juistheid? Zo ja, door wie?
Zoals beschreven in mijn beantwoording van 29 augustus 2022 richt de denktank zich op het weerspreken van desinformatie op sociale media en het beschikbaar en vindbaar maken van de juiste en betrouwbare informatie. Deelnemers van de denktank reageren op persoonlijke titel en vanuit eigen expertise op basis van de meest recent beschikbare wetenschappelijk kennis. Er is geen toetsingsproces ingericht hiervoor, deelnemers van de denktank maken zelf, op basis van hun expertise, de afweging of zij reageren en wat deze reactie inhoudt.
Wat houdt de zogenaamde «faciliterende rol» van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport precies in? Vindt u het gerechtvaardigd dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport actief burgers en informatie «aangeeft» die door de denktank in de gaten gehouden en/of gecensureerd moesten worden?
Het Ministerie van VWS zit de live-bijeenkomsten van de denktank voor en kan signalen die naar VWS worden gestuurd, doorzetten naar de andere deelnemers van de denktank. Er is absoluut geen sprake van «aangeven» en zoals al benoemd in mijn antwoord op vraag 6, neem ik afstand van dergelijke beweringen.
Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en/of de Denktank Desinformatie actief de algoritmes van de verschillende sociale media platforms heeft proberen te beïnvloeden, teneinde bepaalde berichtgeving van gebruikers de kop in te drukken? Bent u het met de vragenstellers eens dat burgers daarmee actief een eerlijk en onafhankelijk informatie-aanbod is onthouden, wat onder andere de vrije gedachtevorming, het recht op informed consent en het recht op lichamelijke integriteit schendt?
Dit klopt niet. Er is sprake van informatie-uitwisseling met de online platformen. In het kader van de contractvrijheid staat het aanbieders van online platformen vrij om grenzen te stellen aan het soort content op hun platform en de manier waarop hun platform wordt gebruikt. Ook staat het hen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Gebruikers hebben de vrijheid te kiezen of ze met deze voorwaarden akkoord gaan.4
Klopt het dat de Denktank Desinformatie ook actief is ingezet om niet alleen burgers, maar ook zorgverleners zelf mee te krijgen in het narratief van het coronabeleid van het kabinet? Klopt het dat actief is ingezet op het sussen van de vele zorgen en vragen, onder andere over de coronavaccins, die ook bij zorgpersoneel leefden?
Dit klopt niet.
Heeft de Denktank Desinformatie actief geprobeerd zorgverleners, zoals bijvoorbeeld verzorgenden en wijkverpleegkundigen een communicatielijn richting kritische/bezorgde patiënten/cliënten op te leggen? Kunt u uitleggen of en op welke manier de denktank beschikte over meer expertise dan deze zorgverleners zelf?
Er is geen sprake van een vastgestelde communicatielijn vanuit de denktank desinformatie.
Wat vindt u van de zogenaamde «Twitter files» die duidelijk zouden maken dat de Amerikaanse overheid op grote schaal sociale media hebben ingezet om onwelgevallige meningen rondom Covid-19 en de pandemiebestrijding de kop in te drukken en kritische mensen monddood te maken? Kunt u aangeven of en op welke schaal dat in Nederland ook is gebeurd?
In Nederland is geen sprake geweest van hetgeen wordt beschreven.
Op basis van welke criteria/overwegingen is informatie door de Denktank Desinformatie en/of het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangemerkt als zijnde desinformatie? Zijn deze criteria gedurende de coronacrisis gewijzigd/herzien/aangepast? Zo ja, hoe en waarom?
Zoals ook benoemd in mijn beantwoording van 29 augustus 2022 is hier geen toetsingsproces voor ingericht.
Wat is het EU Rapid Alert System? Wat is hiervan het doel? Hoe wordt het ingezet? Op welke manier is er door de Nederlandse overheid en/of de Denktank Desinformatie gebruik van gemaakt? Wat is de functie van Twitter Reporting Portal? Kunt u de betrokkenheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toelichten met betrekking tot het bestrijden van desinformatie over Covid-19? Kunt u aangeven of er overleggen zijn geweest tussen verschillende Nederlandse ministeries en techbedrijven met betrekking tot het uitwisselen van strategieën voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, wat zijn de uitkomsten geweest van deze overleggen? Zijn hier afspraken gemaakt en/of samenwerkingen aangegaan?
In aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement hebben de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) in 2019 het Rapid Alert System (RAS) opgezet. Dit systeem heeft als doel snel meldingen over desinformatiecampagnes te kunnen delen tussen de Europese Commissie, EDEO en de lidstaten. In de praktijk blijkt het RAS vooral een systeem om onderling kennis en goede voorbeelden uit te wisselen. De denktank desinformatie heeft geen toegang tot het Rapid Alert System.
Zoals aangegeven in eerdere Kamervragen heeft het Ministerie van BZK bij twitter de status van «trusted flagger». Bij het ontbreken van een duidelijke naam hiervoor is hier door ambtenaren van BZK per e-mail aan Twitter wel eens naar verwezen als «Twitter reporting portal». Trusted flaggers» meldingen worden door de genoemde sociale media platformen met prioriteit behandeld. Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen.5
In verband met de coördinerende taak van de Minister van BZK op het beleid tegen desinformatie is het Ministerie van BZK betrokken geweest bij het bestrijden van desinformatie over COVID-19. Hier is uw Kamer op verschillende momenten over geïnformeerd.6
In 2020 hebben verschillende overleggen plaatsgevonden tussen Nederlandse ministeries en techbedrijven over het bestrijden van COVID-19 gerelateerde desinformatie. Doel van deze overleggen was om meer inzicht te krijgen in de maatregelen die platformen namen om schadelijke content en misinformatie over COVID-19 aan te pakken. Daarbij was en is het voor het kabinet van belang dat bij deze acties de grondrechten van burgers gewaarborgd waren en zijn. Informatie over de communicatie tussen het Ministerie van BZK en techbedrijven gedurende de covid-19 crisis is recentelijk vrijgegeven in een besluit op een Woo-verzoek.7
In hoeverre is de Denktank Desinformatie op dit moment nog actief en zal dit orgaan in de toekomst worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie, al naar gelang u daartoe aanleiding ziet? Zo ja, is hiervoor al een plan, welke maatschappelijke taak en invloed zal de Denktank hebben en wie zullen er deel van uit (blijven) maken?
De afgelopen periode is er geringe activiteit geweest binnen de denktank. De komende periode zal ik me bezinnen op wat voor rol er in de toekomst voor de denktank is weggelegd.
Voor meer informatie over het beleid tegen desinformatie van de rijksoverheid voor de komende jaren verwijs ik u graag naar de meest recente Kamerbrief hierover.8
Zal de internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van desinformatie en de infrastructuur die daarvoor tijdens de coronacrisis is opgebouwd in de toekomst verder worden uitgebouwd? Zo ja, op welke manier? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de plannen en initiatieven die er op dit moment zijn en de bedrijven/personen die hierbij betrokken zijn?
Tijdens de coronacrisis is internationale samenwerking versterkt door samenwerking en informatie-uitwisseling binnen bestaande instituten en mechanismen zoals het Rapid Alert System en de Hybrid Fusion Cell te versterken. Over de plannen die er op dit moment zijn binnen de EU om samenwerking op het gebied van de bestrijding van desinformatie te versterken bent u recentelijk geïnformeerd in de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.9
Een naderend ‘medicijninfarct’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving van het Algemeen Dagblad met betrekking tot een dreigend «medicijninfarct»?1
Ja.
Hoe is het naar uw mening mogelijk dat Nederland sinds 2007 het grootste geneesmiddelentekort heeft gemeld van alle Europese landen?
Het is helaas niet mogelijk om conclusies te trekken over hoe het aantal geneesmiddelentekorten in Nederland zich verhoudt tot het aantal tekorten in andere Europese landen. De studie van de Europese Commissie, waarnaar verwezen wordt in het artikel, heeft getracht de beschikbare data van alle lidstaten met elkaar te vergelijken. Echter bleek dat de huidige wijze van dataverzameling binnen Europa te sterk verschilt om conclusies te kunnen trekken. Zo verschilt hetgeen wat gemeld moet worden in landen (bijvoorbeeld alle tekorten of alleen tekorten van kritische producten) en voor hoeveel jaren er data beschikbaar was. Voor Nederland geldt daarnaast dat alleen data van meldingen van mogelijke leveringsonderbrekingen konden worden doorgegeven en niet het daadwerkelijke aantal tekorten. Daarbij worden in Nederland zeer regelmatig zekerheidshalve meldingen gedaan die vaak niet leiden tot een tekort. Deze studie kan dus niet gebruikt worden voor een dergelijke conclusie. Voor een volledige appreciatie van de studie verwijs ik u naar mijn brief van 2 juni 20222.
Hoe is het mogelijk dat deze situatie al jarenlang bestaat? Wat is er de afgelopen jaren vanuit uw ministerie gebeurd om het geneesmiddelentekort te verhelpen? Kunt inzichtelijk maken wat uw departement heeft ondernomen om perverse prikkels bij zorgverzekeraars aan banden te leggen?
Uw Kamer is meerdere malen geïnformeerd over de aanpak rondom geneesmiddelentekorten en het versterken van de leveringszekerheid van medische producten3, 4, 5. Er wordt langs verschillende beleidslijnen gewerkt om de leveringszekerheid te versterken en (dreigende) geneesmiddelentekorten zo goed als mogelijk te ondervangen. Denk hierbij aan de werkzaamheden van het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten (hierna: het Meldpunt) om geneesmiddelentekorten tijdig te signaleren en waar mogelijk te mitigeren, het voorraadbeleid en Europese inzet om strategische afhankelijkheden te verminderen. Hierbij geldt echter dat de overheid helaas geen invloed heeft op alle (complexe) factoren die bijdragen aan het ontstaan van tekorten en dat het borgen van de beschikbaarheid van geneesmiddelen een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van vele partijen in de internationale en nationale keten.
Onderschrijft u de conclusie van directeur Lucas Wiardi van InnoGenerics, dat Nederland inmiddels afstevent op een «medicijninfarct»?
Ik deel niet de conclusie dat een «medicijninfarct», al dan niet als (direct) gevolg van het faillissement van Innogenerics, dreigt. Gelukkig was er in de afgelopen jaren voor 99% van de geneesmiddelentekorten een oplossing voor de patiënt6. Zo kon in veel gevallen een patiënt worden overgezet op een ander merk. Ik realiseer me wel dat dit extra werk oplevert voor zorgverleners, waaronder apothekers, die op zoek gaan naar een passend alternatief voor hun patiënt. Verder erken ik dat het in specifieke gevallen vervelend kan zijn als een patiënt moet wisselen of hierdoor een tijd in onzekerheid verkeert over diens behandeling.
In de 1% van de gevallen dat er geen oplossing voorhanden was voor een tekort, worden de beroepsgroepen door het Meldpunt gevraagd om met een advies te komen over hoe de schaarse voorraad ingezet moet worden, bijvoorbeeld bij de patiënten die het geneesmiddel het hardst nodig hebben en niet kunnen wisselen. De patiënt wordt dan via diens zorgverleners geïnformeerd over wat dit betekent voor diens specifieke situatie.
Wat zullen de gevolgen van een dergelijk «medicijninfarct» voor Nederland zijn en vindt u het dan realistisch om te zeggen dat patiënten die in problemen komen maar moeten «overleggen met hun arts»? Kunt u uitleggen wat patiënten dienen te doen wanneer er na overleg met hun arts geen, of niet de juiste, medicijnen voor hen beschikbaar zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom, voor de miljoenen patiënten die ervan afhankelijk zijn, de prijs van medicijnen prevaleert boven de leveringszekerheid? Waarom staat de overheid zorgverzekeraars al jaren toe te werken via het «preferentiemodel onder couvert», terwijl er al jaren een nijpend geneesmiddelentekort is?
Ik onderschrijf niet dat de prijs van een geneesmiddel prevaleert boven de leveringszekerheid. Zowel de beschikbaarheid als betaalbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten zijn belangrijke pijlers in mijn beleid. Geneesmiddelentekorten ontstaan door diverse oorzaken, zoals productieproblemen bij de fabrikant of (onverwachte) fluctuaties aan de vraagzijde. Preferentiebeleid speelt daarbij niet altijd een rol; tekorten ontstaan ook bij geneesmiddelen die niet in het preferentiebeleid zitten, alsmede in landen waar hele andere inkoopmodellen voor geneesmiddelen gelden. Voor mijn inzet rondom het inkoopbeleid van geneesmiddelen, waaronder het preferentiebeleid, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u voornemens om deze manier van werken van zorgverzekeraars aan te pakken, nu er een «medicijninfarct» dreigt? Zo ja, heeft u hiervoor een plan van aanpak? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met de meest betrokken partijen om gezamenlijk te komen tot verbetermogelijkheden binnen de huidige inrichting van het inkoopbeleid, waaronder het preferentiebeleid ten behoeve van de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten.
Gezien de complexiteit van geneesmiddelentekorten en de mondiale invloeden die een rol spelen (zie het antwoord op vraag 6), is het inkoopbeleid van zorgverzekeraars niet dé oorzaak van, en dé oplossing voor, alle geneesmiddelentekorten. Er zijn immers ook leveringsproblemen bij niet-preferente middelen en ook het voorkeursbeleid van groothandels en de keuze van apothekers voor bepaalde geneesmiddelen heeft invloed op de markt. Dit neemt niet weg dat we, samen met alle betrokken partijen, kijken waar we wel tot verbeteringen kunnen komen.
Weet u hoe snel er een probleem ontstaat wanneer de aanvoerstructuur van geneesmiddelen vanuit Azië onverhoopt stokt? Is er hierop een impactanalyse gemaakt? Zo ja, kunt u deze delen? Bent u voornemens noodvoorraden aan te leggen?
Het is niet mogelijk om een impactanalyse uit te voeren op dergelijk scenario’s omdat de benodigde aanpak sterk zal afhangen van de exacte ontwikkelingen.
Sinds 1 januari 2023 zijn de beleidsregels aangaande de veiligheidsvoorraad geneesmiddelen ingegaan7. Hiermee wordt de reeds geldende voorraadverplichting voor groothandelaren en handelsvergunninghouders verder verduidelijkt. Groothandelaren en handelsvergunninghouders moeten uiteindelijk gezamenlijk voorraden aanhouden van in totaal 2,5 maand. Ik ben niet voornemens om extra noodvoorraden aan te leggen. Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan zal allereerst teruggevallen worden op de reeds bestaande structuren. Handelsvergunninghouders van geneesmiddelen zijn wettelijk verplicht verwachte leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt. Niet al deze mogelijke leveringsonderbrekingen leiden daadwerkelijk tot tekorten. Of er daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Er wordt ook bekeken welke oplossingsrichtingen eventueel nodig zijn om de tekorten te mitigeren, zoals het vragen aan andere bedrijven of zij kunnen opschalen of het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd laten nemen van een tekortenbesluit. Met een tekortenbesluit mogen fabrikanten, groothandelaren en apotheekhoudenden een vergelijkbaar geneesmiddel uit andere lidstaten halen, zonder dat ze van tevoren toestemming aan IGJ hoeven te vragen.
Bij het eventueel dreigen van een bredere crisissituatie wordt bekeken of de nieuwe Europese crisisstructuren die zijn opgericht om de beschikbaarheid van geneesmiddelen te borgen, zoals de uitbreiding van het EMA-mandaat, geactiveerd zouden moeten worden voor Europese coördinatie en samenwerking. Hetzelfde geldt voor mogelijke aanvullende nationale crisisstructuren waar tijdens de Covid-19 crisis goede ervaring mee is opgedaan, zoals de inzet van het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen en een intensief ketenoverleg om signalen tijdig te verzamelen en uit te wisselen.8
Wat gaat u doen op het moment dat er daadwerkelijk sprake is van een «medicijninfarct»? Is er hiervoor een plan van aanpak, of bent u voornemens een crisisaanpak vorm te geven?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u inzichtelijk maken wat een «medicijninfarct» gaat betekenen voor de druk op de zorg in Nederland, zowel op de korte als de lange termijn? Hoe veel meer patiënten zullen dan extra/complexe/langdurige/structurele zorg nodig hebben, om welke aandoeningen gaat het dan naar alle waarschijnlijkheid en hoeveel mensen zullen er als gevolg van dat infarct bij benadering komen te overlijden?
Nee, dat kan ik niet. Het is onduidelijk wat precies wordt bedoeld met een «medicijninfarct» en de reikwijdte hiervan. De gevolgen zullen sterk afhangen van deze concrete omstandigheden.
Gaat u naar aanleiding van deze berichtgeving werk maken van een meer autonome medicijnproductie voor Nederland, zo nodig in Europees verband? Hoe gaat u proberen te realiseren? Bent u in gesprek met de Europese Unie (EU) omtrent deze problematiek?
Zoals vermeld in vraag 4, heeft de actualiteit rondom de berichtgeving waar u naar verwijst zich inmiddels verder ontwikkeld. Ik verwijs u naar mijn brief van vrijdag 20 januari jl. waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over de doorstart van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics.9 Hierin verwijs ik ook naar mijn acties om te werken aan de leveringszekerheid van medische producten. Het is niet mogelijk om alles zelf te produceren in Nederland. Daarom zet ik binnen de EU in op het vergroten van de productiecapaciteit en de open strategische autonomie. Ik ben hierover in Europees verband in gesprek met andere lidstaten, maar ook bijvoorbeeld binnen HERA.10
Bent u voornemens in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over dit dreigende medicijninfarct en gaat u een beleidslijn opstellen om ervoor te zorgen dat financiële overwegingen niet langer leidend zijn bij de vergoeding van geneesmiddelen en dat variabelen zoals voorkeur/noodzaak van patiënten voor een bepaald geneesmiddel, productie dichtbij huis en duurzaamheid een prominente rol gaan spelen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u het eens dat het niet alleen voor patiënten, maar ook voor zorgverleners, waaronder apothekers, van belang is dat dit medicijninfarct wordt afgewend, aangezien de agressie richting professionals in de zorg groeiende is en het gebrek aan (de juiste) medicijnen hier onderdeel van uitmaakt?
Ja, ik ben het met u eens dat een «medicijninfarct» onwenselijk is. Het is belangrijk om (dreigende) geneesmiddelentekorten tijdig op te sporen, waar mogelijk te voorkomen of in ieder geval goed te ondervangen met zo min mogelijk gevolgen voor zorgverleners en patiënten. Dit is reeds staand beleid.
Hoe reflecteert u op de groeiende onvrede over en het toenemende wantrouwen jegens ons zorgsysteem, in het licht van de geneesmiddelenvoorziening in Nederland en de grote invloed van zorgverzekeraars op de toegankelijkheid, beschikbaarheid, het aanbod en de vergoeding van zorg? Bent u het eens dat het verregaande belang van zorgverzekeraars en het verdienmodel dat ons zorgstelsel is geworden in hoge mate heeft geleid tot verschraling van de zorg en daarmee gepaard gaande polarisatie en toename van gezondheidsproblemen in ons land?
In Nederland hebben we een solidair zorgstelsel waarbij iedereen bijdraagt aan de zorgkosten. De inrichting van ons zorgstelsel beoogt evenwichtige verhoudingen tussen alle betrokken partijen (zorgverzekeraars/Wlz-uitvoerders, zorgverleners en mensen die zorg nodig hebben). Met dat doel is de marktwerking in de zorg gereguleerd en hebben zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht op basis waarvan zij, samen met zorgverleners, inzetten op toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van zorg. Het is aan zorgverzekeraars om samen met zorgaanbieders alles in het werk te stellen om problemen in de toegankelijkheid van zorg te voorkomen.
Toezichthouders in de zorg toetsen doorlopend of aan de wettelijke normen wordt voldaan en delen hun bevindingen ter (verdere) verbetering van de uitvoering. De houdbaarheid van de zorg staat met name onder druk door factoren zoals bevolkingsgroei, vergrijzing, personeelstekorten en andere maatschappelijke en politieke ontwikkelingen. Dat vergt naar de toekomst toe een omslag in denken en doen van alle betrokken partijen. Daarom zetten we met diverse recent afgesloten akkoorden en programma’s in op het toegankelijk houden van de zorg voor iedereen die het nodig heeft, nu en in de toekomst11.
Het artikel 'Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Systeemfout in de financiering is een belangrijke oorzaak van dodelijke ggz-wachtlijsten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het artikel en verschillende experts dat de oorzaak van lange wachtlijsten voor mensen met zware ggz-zorg in het systeem van risicoverevening ligt? Bent u het met deze conclusie eens?
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) is vastgelegd dat zorgverzekeraars een zorgplicht hebben. Zij moeten borgen dat al hun verzekerden – dus ook mensen die zware ggz-zorg nodig hebben – tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben. Dat staat voorop. Daar waar de verzekeraars het signaal hebben afgegeven dat in de risicoverevening maatregelen nodig zouden zijn om hen beter te faciliteren in het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, zijn die maatregelen na onderzoek en in overleg genomen. Zoals wij in antwoord 5 toelichten, is gekozen om zorgverzekeraars bij uitzondering beduidend minder risico te laten lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. Bij uitzondering, omdat het uitgangspunt van de risicoverevening immers volledige risicodragendheid (ook wel «ex-ante» genoemd) door zorgverzekeraars is. Verminderde risicodragendheid verbetert weliswaar enerzijds de compensatie voor de groep in kwestie, maar gaat anderzijds ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars (en daarmee van de prikkels voor zorgverzekeraars om de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler te borgen). Er is hier sprake van een te bewaken balans.
Deelt u ook de conclusie uit het artikel dat risicoverevening minder goed werkt voor ggz-zorg dan bij andere types zorg, omdat nauwelijks te voorspellen is welke verzekerden ggz-kosten gaan maken en of dat hoge of lage kosten zullen zijn?
De risicoverevening is in beginsel een ex-ante systeem waarbij de bijdrage die een verzekeraar van de overheid ontvangt voorafgaand aan een jaar wordt bepaald op basis van de voorspelbare zorgkosten van zijn verzekerden. Er zijn aparte risicovereveningsmodellen voor ggz-kosten en voor overige Zvw-kosten. Het klopt dat de voorspelkracht van het ggz-model kleiner is dan die van het somatische model. Dat heeft ook meegespeeld bij de keuze om binnen de risicoverevening een uitzondering op het uitgangspunt van ex-ante te maken ten aanzien van zware ggz-patiënten. Het gaat hierbij om een ex-post maatregel waardoor de risicovereveningsbijdragen niet meer alleen afhangen van voorspelde zorgkosten, maar in het geval van zware ggz-patiënten voor een aanmerkelijk deel ook van daadwerkelijk gerealiseerde zorgkosten.
Wat gaat u doen om dit probleem rondom risicoverevening bij ggz-zorg aan te pakken? In hoeverre wordt het aanpakken van de problemen van risicoverevening in de ggz meegenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA), aangezien daarin forse ambities staan over het verkorten van de wachtlijsten in de ggz en voldoende aanbod van (zeer) complexe psychische zorg?
Omdat er per vereveningsjaar 2020 en vervolgens per vereveningsjaar 2021 al gerichte maatregelen zijn genomen, zien wij geen aanleiding tot verdere stappen binnen de risicoverevening die direct aangrijpen op de compensaties voor mensen die zware ggz-zorg nodig hebben. Wij hebben van de zorgverzekeraars zelf ook geen wensen in die richting ontvangen. Er is dan ook niets over opgenomen in het Integraal Zorgakkoord (IZA).
In het IZA zijn wel afspraken gemaakt over het verder blijven verbeteren van de risicoverevening, ter vermindering van over- en ondercompensaties voor groepen gezonde respectievelijk ongezonde verzekerden. Daarvan is de ggz uiteraard niet uitgesloten. Wij verwijzen naar de Kamerbrief «Definitieve besluitvorming risicoverevening 2023» van 13 september 2022 (Kamerstuk 29 689, nr. 1166) voor de onderzoeksagenda 2022/2023. Specifiek voor het ggz-model voorzien wij in voorbereiding op het vereveningsjaar 2025 (onderzoeksjaar 2023/2024) nog een onderzoek naar eventuele noodzakelijke aanpassingen van het ex-ante vereveningscriterium «Psychische diagnosekostengroepen» (DKG-G) omdat onder het Zorgprestatiemodel (ZPM) bepaalde data die nu gebruikt worden op termijn niet meer worden gegenereerd (terwijl er ook nieuwe data beschikbaar zijn die mogelijk benut kunnen worden). Tevens voorzien wij in de toekomst een breed onderzoek naar het ggz-model. Het is echter pas zinvol om nader onderzoek te doen naar mogelijke verbeteringen van het ggz-model als er daartoe voldoende data op grond van het ZPM beschikbaar is. Op zijn vroegst is dit in het onderzoeksjaar 2024/2025 het geval.
Kent u het onderzoek naar risicoverevening van PricewaterhouseCoopers uit 2019, waarin wordt becijferd dat verzekeraars voor de zwaarste ggz-patiënten structureel te weinig geld ontvangen? Zo ja, wat is er bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gedaan met de conclusies uit dit onderzoek? Kunt u in het antwoord ook reflecteren op de analyse uit het rapport dat de ingevoerde hogekostencompensatie de structurele tekorten voor verzekeraars op de zwaarste ggz-patiënten slechts zeer beperkt vermindert?2
Ja. Dit onderzoek heeft PricewaterhouseCoopers (PwC) in opdracht van het Ministerie van VWS uitgevoerd. Naar aanleiding ervan is in 2020 de hogekostencompensatie voor de ggz (HKC-ggz) ingevoerd. Dit is een ex-post maatregel binnen de risicoverevening, op basis waarvan zorgverzekeraars bij uitzondering op het ex-ante uitgangspunt beduidend minder risico zijn gaan lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten. De HKC-ggz werkt zo dat een verzekeraar na afloop van een jaar gecompenseerd wordt voor X% van de gerealiseerde ggz-kosten van verzekerden wiens ggz-kosten boven een drempelwaarde liggen, voor zover die kosten de drempelwaarde overschrijden. De drempelwaarde is daarbij zo vastgesteld dat voor Y% van de mensen met ggz-kosten de HKC-ggz van toepassing is. Hoe hoger de X en de Y, hoe minder risico zorgverzekeraars lopen over de kosten van de duurste ggz-patiënten.
PwC heeft vier mogelijke varianten voor de HKC-ggz onderzocht:
één met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde zodat de maatregel voor 0,5% van de verzekerden met ggz-kosten van toepassing is;
compensatiepercentage 90%, reikwijdte 0,5% verzekerden met ggz-kosten;
75%, 1%;
90%, 1%.
PwC stelt vast dat de varianten in oplopende mate de verevenende werking verbeteren ten opzichte van een situatie zonder HKC-ggz (waarbij zoals verwacht met name effect wordt gesorteerd op de compensaties voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten), en maakt tegelijkertijd het punt dat beter compenseren gepaard gaat met slechtere doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. PwC geeft aan dat niet met statistisch en kwalitatief onderzoek kan worden onderbouwd welke variant de voorkeur verdient. Dit vergt volgens PwC een keuze, waarbij een afweging gemaakt moet worden tussen de genoemde voor- en nadelen. PwC beveelt wel aan om ieder geval een compensatiepercentage onder de 100% te kiezen.
In overleg met de zorgverzekeraars heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport voor 2020 besloten om een HKC-ggz in te voeren met een compensatiepercentage van 75% en een drempelwaarde die jaarlijks zo vastgesteld wordt dat de maatregel voor 0,5% van de mensen met ggz-kosten van toepassing is. Per 2021 heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport besloten het compensatiepercentage te verhogen naar 90% op basis van nieuwe inzichten en signalen uit de praktijk. Dit was onderdeel van de totstandkoming van het «Plan van aanpak toegankelijkheid en beschikbaarheid hoogcomplexe ggz», dat in 2020 op verzoek van de toenmalig Staatssecretaris van VWS is opgesteld door Zorgverzekeraars Nederland en de Nederlandse ggz, met als doel een betere toegang tot de ggz voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag.
Kent u het artikel «Het spook risicoselectie; ggz onverzekerbaar in het huidig stelsel», uit het Tijdschrift voor Psychiatrie van mei dit jaar? Zo ja, wat is er bij uw ministerie gedaan met de conclusies van dit artikel?3
Ja. Wij herkennen de geschetste problematiek en de daarbij gebruikte cijfers, als onderdeel van de beleidsdiscussie die al heeft geleid tot invoering en verhoging van de HKC-ggz. Hoe wij zijn omgegaan met de oplossingsrichting die naar aanleiding van de probleemanalyse is voorgesteld, beschrijven wij in antwoord 14.
Bent u het eens dat het onacceptabel is dat er een sterke financiële prikkel bestaat om zware ggz-patiënten te vermijden, zoals experts aangeven?
Zorgverzekeraars mogen zware ggz-patiënten niet weren (acceptatieplicht op grond van de Zvw) en zij moeten borgen dat deze mensen tijdig de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben (zorgplicht). De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de zorgplicht en is in haar toezicht op de zorgverzekeringsmarkt bovendien scherp op het weren van verzekerden door zorgverzekeraars.
Voor zover de zorgverzekeraars concreet het signaal hebben afgegeven vanuit de risicoverevening belemmeringen te ervaren bij het dragen van hun verantwoordelijkheden voor zware ggz-patiënten, is daar op basis van onderzoek en overleg naar gehandeld met het creëren van de genoemde uitzondering in de risicoverevening voor ggz-patiënten met zeer hoge kosten.
Hierbij is het van belang dat een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de desbetreffende groep, en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
Hoe kijkt u naar de uitspraak in het artikel van DSW bestuursvoorzitter Aad de Groot dat «het daarom voor de portemonnee van de verzekeraar slecht is om een goede naam te hebben op ggz-gebied» en de uitspraak van voormalig VvAA-directeur Edwin Brugman dat «verzekeraars daarom stiekem selecteren»?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u nader toelichten waarop de schatting over de verliezen voor verzekeraars van zorgeconoom Richard van Kleef is gebaseerd? Kunnen zij verklaren waarom deze schatting zo ver ligt van de schattingen gemaakt door andere deskundigen, die de verliezen vele malen hoger inschatten? Bent u bereid nader onderzoek te doen om helderheid te scheppen over hoe groot de verliezen voor verzekeraars zijn?
In het onderzoek van PwC is inzichtelijk gemaakt in hoeverre groepen verzekerden werden ondergecompenseerd in 2019, dus vóór invoering van de HKC-ggz. Daaruit blijkt dat de gemiddelde ondercompensatie voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten ongeveer € 100.000 bedraagt. PwC stelt dat de inzet van de HKC-ggz per definitie zorgt voor een sterke verbetering van dit beeld. Dat is gezien het doel en werking van de ex-post maatregel ook logisch. De cijfers waarop PwC zich in dezen baseert, zijn niet in het onderzoeksrapport opgenomen.
Let wel: het gaat hierboven om een vergelijking tussen voorspelde zorgkosten (op basis waarvan verzekeraars een risicovereveningsbijdrage ontvangen) en gerealiseerde zorgkosten, voor de mensen wiens ggz-kosten het hoogst zijn gebleken. Zo wordt deels een beschrijving gegeven van een regulier verzekeraarsrisico, namelijk het risico dat een verzekerde (veel) meer en/of zwaardere zorg nodig heeft dan voorzien. Hier staat tegenover dat er verzekerden zijn die (veel) minder en/of lichtere zorg nodig hebben dan voorzien. Zeer grote onvoorziene afwijkingen zijn daarbij vaak niet structureel van aard. PwC heeft in dat kader bijvoorbeeld inzichtelijk gemaakt dat van de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2016, in 2017 nog 14% tot die topklasse behoorde. In 2018 was daar 3,3% van over, in 2019 nog slechts 0,8%. In het verlengde heeft PwC in beeld gebracht wat in 2019 de gemiddelde ondercompensatie was voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018. Die bedroeg zonder HKC-ggz ongeveer € 7.000 (mét de HKC-ggz € 6.000). Dat dit cijfer een stuk lager is dan de eerdere € 100.000 komt omdat de desbetreffende groep niet alleen mensen bevat die ten opzichte van hun kostenvoorspelling hogere ggz-kosten bleken te hebben, maar ook mensen die lage Zvw-kosten blijken te hebben gehad ondanks dat voor hen relatief veel en/of zware ggz-zorg werd voorspeld. Dit in tegenstelling tot de groep waarvoor de € 100.000 van toepassing is, waarin enkel mensen van het eerste type zitten, juist doordat er gekeken wordt naar de verzekerden wiens ggz-kosten over 2019 het hoogst zijn gebleken. Dat voor de top 0,5% verzekerden met ggz-kosten in 2018 per saldo voor 2019 een gemiddelde ondercompensatie overblijft, benadrukt natuurlijk wel dat er – naast toepassing van de HKC-ggz – gezocht moet blijven worden naar mogelijke verdere verbeteringen van het ex-ante risicovereveningsmodel voor ggz-kosten. Dat is deel van onze beleidsagenda.
Het wegnemen van (regulier) verzekeraarsrisico is geen doel van de risicoverevening. Het zou impliceren dat er ex-post wordt verevend op basis van gerealiseerde kosten. In antwoord 15 komen wij hierop terug.
Klopt het dat verzekeraars prijsafspraken maken om de verliezen op zware ggz-zorg te beperken? Wat vindt u hiervan? Bent u bereid hier onderzoek naar te laten uitvoeren?
In het huidige zorgstelsel kunnen zorgverzekeraars en ggz-aanbieders als private partijen zelfstandig afspraken met elkaar maken. Hier zijn wij niet direct bij betrokken. Het is ons wel bekend, onder meer door monitoring van de NZa, dat zorgverzekeraars afspraken maken met zorgaanbieders over omzetplafonds en hierbij soms ook een gemiddelde prijs per cliënt of behandeltraject hanteren om de zorgkosten (en daarmee de premie) betaalbaar te kunnen houden. Een afspraak over een gemiddelde prijs per cliënt is meestal gebaseerd op de historie van de aanbieder en geeft de aanbieder een prikkel om overbehandeling te voorkomen. Veel zorgverzekeraars hebben daarom in hun contracten met ggz-aanbieders (in onderlinge overeenstemming) een dergelijke bepaling opgenomen. Bij afspraken over een gemiddelde prijs per cliënt houden zorgaanbieders de ruimte om de ene cliënt langer en/of intensiever te behandelen dan de andere cliënt.
Daarnaast hebben verzekeraars de mogelijkheid om hogere prijzen per cliënt af te spreken met zorgaanbieders die kunnen laten zien dat zij gemiddeld zwaardere cliënten behandelen dan andere zorgaanbieders. Verzekeraars hebben immers vanuit hun zorgplicht een verantwoordelijkheid om te zorgen dat ook cliënten met hoge zorgkosten de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben.
Wij starten om bovenstaande redenen dan ook geen apart onderzoek naar deze afspraken, maar houden een vinger aan de pols bij het contracteerproces tussen aanbieders en verzekeraars. Tot slot is het belangrijk om te vermelden dat er ook zorgaanbieders zijn die geen contracten afsluiten. In die gevallen worden er dus ook geen aanvullende (prijs)afspraken gemaakt.
Hoeveel verzekeraars hebben hun restitutiepolissen voor ggz-zorg aangepast naar natura polissen? Hoeveel verzekeraars zijn gestopt met het aanbieden van restitutiepolissen voor de ggz? Kunt u een overzicht geven van de afgelopen vijf jaar?
Een restitutiepolis is een polis waarbij voor alle zorgsoorten een verzekering op basis van restitutie geldt. We spreken van een combinatiepolis als voor bepaalde zorgsoorten verzekering in natura geboden wordt en voor andere zorgsoorten verzekering op basis van restitutie.
Er zijn twee verzekeraars die in 2022 gezamenlijk vijf polissen aanboden waar ggz-zorg op basis van restitutie verzekerd was, en die deze polis in 2023 hebben omgezet naar een combinatiepolis waarbij de ggz-zorg vanaf 2023 in natura wordt geboden en dus niet meer verzekerd is op basis van restitutie. Er is ook een verzekeraar die in 2023 een nieuwe restitutiepolis heeft geïntroduceerd (de «bewust verzekerd» restitutiepolis van Care4Life/Eucare). In totaal worden door verzekeraars in 2023 zeven restitutiepolissen aangeboden.
De volgende tabel geeft een overzicht over de afgelopen vijf jaar van het aantal restitutiepolissen dat verzekeraars aanboden.
Jaar
2018
2019
2020
2021
2022
Aantal restitutiepolissen
20
21
17
15
11
Totaal aantal polissen
55
59
55
57
60
Voor een inhoudelijke reactie hierop verwijzen wij u naar de brief van 14 november 2022 naar aanleiding van het verzoek van uw Kamer om een reactie op signalen dat zorgverzekeraars brieven aan verzekerden sturen over het terugschroeven van tarieven van niet-gecontracteerde aanbieders van wijkverpleging en geestelijke gezondheidszorg naar 75% per 1 januari 2023 (Kamerstuk 29 689, nr. 1172).
Kunt u als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nader toelichten welke concrete veranderingen u aan het model van risicoverevening heeft toegepast voor de ggz, op basis van het werk wat op jaarlijkse basis wordt verricht in samenwerking met onderzoeksbureaus, wetenschappers, zorgverzekeraars en het Zorginstituut Nederland?
Hiervoor verwijzen wij u naar de volgende eerder aan uw Kamer verzonden brieven, welke de besluitvorming ten aanzien van de risicoverevening 2019 tot en met 2023 weergeven:
Kamerstuk 29 689, nr. 918;
Kamerstuk 29 689, nr. 937;
Kamerstuk 29 689, nr. 1016;
Kamerstuk 29 689, nr. 1023;
Kamerstuk 29 689, nr. 1067;
Kamerstuk 29 689, nr. 1078;
Kamerstuk 29 689, nr. 1123;
Kamerstuk 29 689, nr. 1126;
Kamerstuk 29 689, nr. 1150;
Kamerstuk 29 689, nr. 1166.
Hoe kijkt u naar het artikel van Follow the Money waarin verschillende alternatieven worden genoemd om het probleem van risicoverevening in de ggz te vervangen – zo pleit sectiehoofd gezondheidseconomie Xander Koolman ervoor om de zware ggz uit de zorgverzekeringswet te halen en terug te brengen naar de Wet langdurige zorg (waar het eerder onder viel)? Wat zijn de voor- en nadelen?
De Wlz is sinds 2015 toegankelijk voor mensen die langer dan drie jaar ggz vanuit de Zvw krijgen en die in aanmerking komen voor voortgezet verblijf vanuit de Wlz (ggz-b). Na drie jaar voortgezet verblijf in de Wlz wordt met de cliënt opnieuw gekeken welk wettelijk kader aansluit bij de zorgbehoefte. Daarnaast is sinds 2021 de Wlz verruimd en is toegang mogelijk voor mensen met een psychische stoornis die 24 uurs zorg in de nabijheid nodig hebben. Het gaat hierbij om de meest intensieve zorg waarbij het perspectief op herstel en participatie voor de mensen die het betreft beperkt is. Ondanks de zwaarte van de zorg die nodig is, kan er nog steeds voldoende perspectief zijn op herstel. In de de Zvw, maar ook in de Wmo wordt anders dan in de Wlz uitgegaan van dit perspectief richting herstel en wordt de zorg zoveel mogelijk in de eigen omgeving van mensen ingericht.
Gelet op de financieringssystematiek, zou het overhevelen van zware ggz naar de Wlz betekenen dat zorgkantoren hier verantwoordelijk voor worden. Zorgkantoren zijn, in tegenstelling tot verzekeraars in de Zvw, niet-risicodragend. Een nadeel daarvan is dat het minder sterke doelmatigheidsprikkels geeft. Een ander nadelig effect is dat een zogenoemd schot ontstaat tussen lichtere ggz in de Zvw en zwaardere ggz in de Wlz. Dat zorgt voor coördinatieproblemen tussen zorgkantoren en verzekeraars en mogelijk ook afwentelproblematiek, mede omdat niet altijd duidelijk is of iemand zwaardere ggz nodig heeft, of dat lichtere ggz nog volstaat.
Tegenover dit nadeel staat wel het verdwijnen van schotten tussen zware ggz – nu in de Zvw – en langdurige ggz in de Wlz.
Hoe kijkt u naar het voorstel van onderzoeker Arnold van der Lee, die een alternatief vereveningsmodel voorstelt en dat voorstel besproken en onder de aandacht heeft gebracht van ambtenaren van uw ministerie en de deskundigen in de Werkgroep Risicoverevening (WOR) van uw ministerie?4
Er zijn zoals eerder gesteld al maatregelen genomen, waarbij een evenwichtige balans wordt bewaakt tussen enerzijds een zo goed mogelijke compensatie voor de duurste ggz-patiënten en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor verzekeraars. Wij hebben bedenkingen bij de betekenis van het betreffende voorstel voor onder meer de doelmatigheidsprikkels. Dat heeft ons doen besluiten om er geen nader onderzoek naar te doen. Hieronder lichten wij onze bedenkingen toe.
Het voorstel houdt in dat het huidige risicovereveningsmodel voor ggz-kosten verdwijnt, en dat de ggz-kosten uit de reguliere risicoverevening worden gehaald. In de plaats komt een systeem waarbij een verzekeraar voor een bepaald jaar (jaar t) per verzekerde een compensatie ontvangt die gebaseerd is op de ggz-kosten die in het jaar daarvoor (jaar t-1) gemiddeld genomen zijn gemaakt voor verzekerden van de verzekeraar waar de betreffende verzekerde in jaar t-1 een polis had (er wordt via opschaling gecorrigeerd voor de stijging van de totale ggz-kosten tussen jaar t-1 en jaar t). Deze systematiek brengt met zich mee dat de ggz-kosten die een zorgverzekeraar in jaar t-1 maakt, grotendeels bepalen hoe hoog zijn bijdrage voor jaar t zal uitkomen.
Jaarlijks kiezen immers veel verzekerden ervoor om bij hun verzekeraar te blijven. Afgelopen overstapseizoen was het overstappercentage ongeveer 8%. Zorgverzekeraars worden in die zin afgestraft als zij actief en effectief zijn in het beheersen van prijzen en volumes in de ggz en in het stimuleren van de juiste zorg op de juiste plek. Wij voorzien daarmee dus een vermindering van de doelmatigheidsprikkels ten opzichte van de huidige situatie.
Zou het ook een oplossing zijn om de verevening achteraf te doen, wanneer de kosten al bekend zijn? Kunt u een schets maken van de voor- en nadelen?
Als de verevening ten aanzien van zware ggz-patiënten na afloop van het jaar zou gebeuren, op basis van de gerealiseerde kosten van die patiënten, dan betekent dit dat zorgverzekeraars geen risico lopen over de betreffende kosten. Een dergelijke risicoloosstelling is mogelijk, maar gaat ten koste van de doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars. Dat heeft negatieve gevolgen voor de beheersing van de zorguitgaven (en daarmee voor de betaalbaarheid van de zorg voor de premiebetaler). Naar ons inzicht is er in zo’n situatie geen evenwichtige balans meer tussen enerzijds een zo goed mogelijke verevenende werking en anderzijds het behoud van voldoende doelmatigheidsprikkels voor zorgverzekeraars.
Het mogelijk faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics |
|
Julian Bushoff (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Hoe verhoudt de kamerbrief van 13 december over het faillissement van geneesmiddelenfabriek InnoGenerics zich tot het nieuws van gisteren dat u de medicijnenfabriek nog even overeind houdt? Was uw brief van vorige week te voorbarig?1, 2
Op 13 december 2022 heb ik uw Kamer direct geïnformeerd over de inspanningen van de Ministeries van VWS en EZK voorafgaand aan het faillissement van de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics.3 Deze fabriek was verantwoordelijk voor het produceren en verpakken van geneesmiddelen in tabletvorm.
Het maatschappelijk belang waar deze inspanningen op waren gericht is het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen voor de patiënt. Mijn brief van 13 december was gebaseerd op het beeld en de informatie die de Ministeries van VWS en EZK op dat moment hadden. Op basis daarvan heb ik geconcludeerd dat een aanvullende bijdrage enkel vanuit de overheid niet was gerechtvaardigd, omdat het risico op tekorten van geneesmiddelen niet zou worden weggenomen en dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd.
Ik heb ook aan uw Kamer gemeld dat de rechtbank een curator zou aanwijzen. De benoemde curator heeft op 14 december 2022 contact met mij gezocht en het Ministerie van VWS gevraagd om een boedelkrediet om de mogelijkheden van een doorstart «going concern» te onderzoeken. Volgens de curator zou zonder die bijdrage de fabriek stil komen te staan waardoor de kans op een doorstart aanzienlijk zou worden verkleind. Inmiddels is bekend geworden dat een doorstart niet mogelijk is en dat 17 januari 2023 de laatste productiedag zal zijn. Ik informeer uw Kamer zodra er meer duidelijkheid is over de consequenties van de sluiting van de fabriek.
Wat houdt het maatschappelijk belang, dat uw woordvoerder aanhaalt voor de tijdelijke steun, in?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe heeft u dit maatschappelijk belang meegenomen in het besluit om InnoGenerics in eerste instantie niet te hulp te schieten?
Om het maatschappelijke belang te bewaken, heb ik steeds meerdere sporen gevolgd. VWS en EZK hebben geprobeerd om de fabriek open te houden, maar we hebben ook gekeken hoe we de leveringszekerheid bij een onverhoopt faillissement zoveel mogelijk zouden kunnen garanderen. Het openhouden van de fabriek was voor VWS onlosmakelijk verbonden met het zo veel mogelijk voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt.
Dit heeft steeds centraal gestaan in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Ik heb uw Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd.
Voorafgaand aan het faillissement van InnoGenerics waren de Ministeries van EZK en VWS alsook het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) intensief betrokken bij het verkennen van de mogelijkheden om de fabriek open te houden en een faillissement te voorkomen. Ook is er nauw contact onderhouden met de handelsvergunninghouders van de geneesmiddelen die door InnoGenerics werden geproduceerd om in het geval van een faillissement te kunnen handelen indien er tekorten zouden ontstaan.
Heeft het eerdere besluit om InnoGenerics niet te steunen de leveringszekerheid van bepaalde medicijnen onder druk gezet? Zo ja, heeft dit bijgedragen aan uw keuze voor tijdelijke steun? Zo nee, wat is dan uw lezing van het maatschappelijk belang?
Eind vorig jaar werd ik geconfronteerd met een bedrijf in financiële nood. Deze situatie bracht de leveringszekerheid van de door InnoGenerics geproduceerde geneesmiddelen in eerste instantie onder druk. Strikt genomen heeft daarbij mijn uiteindelijke besluit om InnoGenerics geen aanvullende financiële steun te bieden op korte termijn ook een impact op de leveringszekerheid van bepaalde geneesmiddelen. Door het wegvallen van de productie door InnoGenerics moeten handelsvergunninghouders immers op zoek naar een andere producent. In de periode totdat er nieuwe productie naar de markt komt is er daardoor een risico op tekorten van bepaalde geneesmiddelen, met name die geneesmiddelen waar geen andere handelsvergunninghouders voor in Nederland zijn.
Het is hierbij van belang te realiseren dat het risico op tekorten ook met een aanvullende financiële overheidsbijdrage niet zou kunnen worden weggenomen. Op basis van diverse informatie, waaronder ook die van InnoGenerics zelf, bleek dat ook met een nieuwe investering continuering van de bedrijfsvoering, zoals deze er was voorafgaand aan het faillissement, niet kon worden gewaarborgd. Ik heb uw Kamer geïnformeerd hoe ik vanuit het maatschappelijke belang diverse oplossingen heb overwogen en onderzocht en uiteindelijk heb geconcludeerd dat een aanvullende financiële overheidsbijdrage – als enige partij – met als doel continuïteit voor InnoGenerics in dit geval niet te verantwoorden was. Er bleek geen enkele andere partij mee te willen investeren.
Op dit moment is niet te zeggen of en zo ja, voor welke geneesmiddelen, er tekorten zullen ontstaan. Het CBG en de IGJ monitoren daarom de voorraden, zodat ze bij dreigende tekorten de nodige maatregelen kunnen treffen.
Het voorkomen van tekorten van geneesmiddelen en het zoveel mogelijk borgen van de beschikbaarheid daarvan voor de patiënt stond centraal in al mijn inspanningen rondom de geneesmiddelenfabriek InnoGenerics. Daarnaast is er de bredere en continue inspanning vanuit de overheid om geneesmiddelen, waar mogelijk, beschikbaar te houden. Het CBG en de IGJ spelen (met het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten) daarbij een belangrijke coördinerende rol in het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het zo goed als mogelijk (laten) opvangen of mitigeren van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen. Op basis van de concrete dreiging bekijken zij welke oplossingsrichtingen verkend kunnen worden.
Hoe rijmt de uitspraak: «Het behoud van de grootste generieke geneesmiddelenfabriek van Nederland achten wij van groot belang voor de leveringszekerheid van generieke medicijnen», uit de Kamerbrief van 18 december 2022, met de uitspraak «Uitgangspunt is dat mijn beleid ten aanzien van leveringszekerheid niet gericht is op slechts één bedrijf», uit de Kamerbrief van 13 december 2022? Impliceert de eerste uitspraak niet wel degelijk dat de leveringszekerheid van medicijnen kan afhangen van één bedrijf?3
Het klopt dat mijn brede beleid rondom leveringszekerheid van medische producten niet gericht is op één individueel bedrijf, zoals ik eerder heb toegelicht in mijn brief over het faillissement van InnoGenerics5, maar op een nationale, Europese en Internationale aanpak om te werken aan de open strategische autonomie van Nederland en de EU. Destijds is echter tijdens de pandemische crisis besloten om de toenmalige Apotex-fabriek van het Indiase Aurobindo over te nemen en in Nederland te behouden. Een bedrijf als InnoGenerics kan immers bijdragen aan leveringszekerheid, omdat aanwezigheid van productie op Nederlandse bodem bijdraagt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de patiënt en de zorg. Het belang van het borgen van de leveringszekerheid was in de speciale context van corona daarmee nog groter vanwege de maatschappelijke onrust die toen speelde. De sluiting van één fabriek is toen voorkomen, ondanks dat dit geen staand beleid is. Uw Kamer is toen in 2020 ook geïnformeerd dat het een eenmalige en specifiek voor die casus situatie betrof.6
Welke rol vindt u bij de overheid passen in het verzekeren van leveringszekerheid van medicijnen?
Zoals vermeld in mijn recente brief over de onderzoeken ten aanzien van de leveringszekerheid van medische producten7 zie ik het versterken van de leveringszekerheid als een belangrijke opgave. Het doel is het werken aan de beschikbaarheid van voldoende en goede medische producten voor de patiënt en de zorg. Dit doe ik zowel voor geneesmiddelen, waaronder vaccins, als voor medische hulpmiddelen, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waarvan de zorg afhankelijk is. Hierbij zijn internationaal opererende marktspelers verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en levering van geneesmiddelen. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor een gezonde en levensvatbare businesscase. De overheid kan dat niet overnemen.
De rol van de overheid is het scheppen van de juiste condities, zoals het verbeteren van het Nederlands vestigingsklimaat voor de ontwikkeling en productie van medische producten en daarnaast het monitoren van leveringsonderbrekingen van geneesmiddelen en het voorkomen van de gevolgen voor de patiënt bij (dreigende) tekorten van geneesmiddelen.
De overheid is ook verantwoordelijk voor het wettelijke kader waarbinnen handelsvergunninghouders en groothandelaren moeten opereren. Bijvoorbeeld de regels rondom de voorraden die zij moeten aanhouden (uw Kamer is recent geïnformeerd over de beleidsregel die afgelopen zomer is gepubliceerd8) en de verplichting voor vergunninghouders om leveringsonderbrekingen tijdig te melden bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Voortvloeiend uit de wettelijke verplichting van handelsvergunninghouders om leveringsonderbrekingen te melden, speelt de overheid (via CBG en IGJ) een rol bij het beoordelen van deze meldingen en het, samen met het veld, verkennen van diverse oplossingsrichtingen om (dreigende) tekorten zo goed als mogelijk te ondervangen of de gevolgen te mitigeren.
Op Europees niveau wordt de komende tijd bekeken in hoeverre het huidige Europese wettelijke kader voldoende is. Aanvullende Europese wetsvoorstellen om de beschikbaarheid van geneesmiddelen beter te borgen worden (vooralsnog) in het eerste kwartaal van dit jaar verwacht.
Wat zou het faillissement van InnoGenerics betekenen voor de afgeronde onderzoeken op nationaal niveau over de kwetsbaarheden in de productie- en distributieketen?4
Mijn indruk is dat de belangrijkste conclusies voor mij van het onderzoeksrapport «Productie- en toeleveringsketens medische producten» hetzelfde blijven. Immers, bij de productie van generieke geneesmiddelen is er daarbij in het algemeen een grote mate van afhankelijkheid van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen van werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen die zich buiten kunnen Europa bevinden. API’s en hulpstoffen zijn nodig in de vaak langere en complexe productieketen van het eindproduct, zoals een geneesmiddel in tabletvorm. Ook InnoGenerics betrok API’s en hulpstoffen uit onder andere Azië en fabriceerde in Nederland de eindproducten in tabletvorm van generieke geneesmiddelen. Dus om te werken aan het verminderen van ongewenste afhankelijkheden in Nederland en de EU, bijvoorbeeld door het vergroten van de productiecapaciteit, moeten we blijven kijken naar alle stappen van de veelal complexe en internationale productieketens van geneesmiddelen.
Kunt u een overzicht geven van de geneesmiddelenfabrieken binnen de Europese Unie (EU) die medicijnen, vergelijkbaar met die van InnoGenerics, leveren?
We weten dat veel producenten van generieke geneesmiddelen de eindproducten in Europa produceren. Hier is echter geen volledig overzicht van beschikbaar. Zoals eerder aan uw Kamer toegezegd breng ik de bestaande productiecapaciteit in Nederland in kaart.
Kunt u uitgebreid uiteenzetten wat het mogelijk faillissement van InnoGenerics zou betekenen voor de strategische afhankelijkheid van Nederland van landen buiten de EU, specifiek van China en India, voor de levering van generieke medicijnen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 beschrijf, was InnoGenerics in de productie van geneesmiddelen ook afhankelijk van werkzame stoffen en hulpstoffen uit derde landen waaronder uit Azië. Deze werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten van InnoGenerics. Enkel door productie van eindproducten van generieke geneesmiddelen kan de strategische afhankelijkheid niet wezenlijk worden verminderd. Het is nu nog te vroeg om verdere conclusies te trekken.
Welke concrete doelstellingen heeft u op het gebied van het verminderen van buitenlandse afhankelijkheden voor medicijnen? Hoe beïnvloedt het faillissement van InnoGenerics het behalen van deze doelstellingen?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn recente brief10 betreffende de leveringszekerheid van medische producten en specifiek mijn handelingsopties voor 2023. Het komende jaar bouwen we nationaal, Europees en internationaal verder aan het versterken van deze leveringszekerheid van medische producten en voldoende beschikbaarheid voor de patiënt en de zorg.
Bij deze brief heb ik ook een aantal onderzoeken toegevoegd, waaronder het onderzoek van KPMG «Study on security of supply of medical products production close to home» met als belangrijke conclusie dat we als Nederland het meest effectief zijn als we met andere EU landen Europees samen optrekken. Daarnaast wil ik inzicht krijgen in welke producten specifiek voor Nederland belangrijk zijn. Daarom ga ik dit jaar verkennen of we kunnen identificeren welke medische producten specifiek voor Nederland kritisch en/of kwetsbaar zijn. Criteria hiervoor zijn in de eerste plaats dat deze essentieel moeten zijn voor de zorg en in de tweede plaats dat er sprake is van ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen of als deze afhankelijkheid geopolitiek ongewenst is.
Welke stappen gaat u zetten om de leveringszekerheid van geneesmiddelen in Nederland nu en in de toekomst te borgen?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst nog steeds een deel van de medicijnen in Nederland geproduceerd wordt?
Zie antwoord vraag 10.
De druk van de zorgverzekeraar op de huisarts voor het gebruik van een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje |
|
Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws dat zorgverzekeraar VGZ huisartsen heeft proberen op te leggen om een nieuw, onbekend en goedkoper spiraaltje te gaan gebruiken?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de soort spiraal en bijbehorende methode van inbrengen waar een huisarts mee moet werken, afhankelijk is van de voorkeur van individuele verzekeraars? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zou hier eenduidig landelijk beleid op gevoerd kunnen worden?
Allereerst vind ik het belangrijk dat de patiënt kwalitatief goede zorg ontvangt.
De voorkeur van de zorgverzekeraar voor de Levosert spiraal betreft een toepassing van het preferentiebeleid. Het preferentiebeleid geldt voor een aantal onderdelen binnen de Zorgverzekeringswet. Het houdt in dat een individuele zorgverzekeraar kan bepalen welke vorm van zorg aangewezen wordt. Deze keuze mag echter niet ten koste gaan van de te leveren kwaliteit of beschikbaarheid van zorg. De gevolgen voor kwaliteit en beschikbaarheid van zorg moeten de verzekeraars ook meenemen in hun beleid. Het preferentiebeleid levert een bijdrage aan de betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen. Ik sta dan ook achter het preferentiebeleid en vind niet dat hier een eenduidig landelijk beleid gevoerd moet worden. Wel ben ik van mening dat de uitvoering van het preferentiebeleid zorgvuldig dient te gebeuren en de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg voor de patiënt daarbij goed geborgd wordt.
In het geval van hormoonspiraaltjes is goede afstemming met de beroepsgroep die de spiraaltjes moet plaatsen van belang. Dat is in deze specifieke casus in eerste instantie niet goed gegaan; inmiddels heeft VGZ het voorkeursbeleid voor de hormoonspiraal herzien.
Wat vindt u ervan dat een zorgverzekeraar uit kostenoverweging in dit geval een spiraal en in algemeenheid iets oplegt aan huisartsen/zorgverleners terwijl het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) uit zorgvuldigheid dit juist niet opneemt in praktijkrichtlijnen?
Zoals eerder aangeven in mijn antwoord op vraag 2, mag de keuze voor een preferent middel niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg.
Het NHG heeft aangegeven dat het niet helemaal juist is dat zij de Levosert niet heeft opgenomen in de NHG-Standaard Anticonceptie. Het NHG heeft voor deze spiraal nog geen plaats bepaald in de standaard, omdat deze nog niet beschikbaar was bij de vorige herziening van de standaard. Het NHG heeft in nieuwsberichten al wel aangegeven dat ze deze spiraal niet zonder meer aanbevelen, omdat bij de plaatsbepaling van spiralen niet alleen werkzame stof en dosering, maar ook het inbrengmechanisme meeweegt. De NHG-Standaard Anticonceptie beveelt aan dat de huisarts die de spiraal inbrengt, bepaalt welke spiraal hij/zij inbrengt, vanwege de verschillen die er zijn in inbrengmechanismen. De huisarts kiest voor de spiraal waar hij of zij ervaring mee heeft. Het NHG pleitte daarom in deze specifieke casus, vanwege de onbekendheid van veel huisartsen met het inbrengmechanisme van de Levosert, voor zorgvuldige introductie op kleine schaal, op basis van vrijwillige keuze door de huisarts2.
VGZ heeft aangegeven dat zij in eerste instantie op 4 november 2022 de nieuwe hormoonspiraal als preferent middel hadden aangewezen, omdat het dezelfde werking en hetzelfde kwaliteitsniveau heeft als het bestaande middel. Om de huisartsen zo goed mogelijk te informeren en te ondersteunen heeft VGZ afspraken gemaakt met de leverancier ter ondersteuning van de implementatie bij huisartsen. VGZ heeft een uitleg opgesteld en beschikbaar gemaakt via een instructievideo, er is gelegenheid geboden tot het stellen van vragen bij de leverancier en indien gewenst is het mogelijk om een demo pakket of hands-on training te krijgen. Dit past binnen het preferentiebeleid dat zorgverzekeraars mogen voeren.
Naar aanleiding van het bericht van 4 november ontving VGZ echter veel klachten en vragen van huisartsen over de bekendheid van de spiraal en plaatsing ervan bij patiënten. VGZ heeft deze signalen serieus genomen en vindt het belangrijk dat huisartsen vertrouwd zijn met de hormoonspiraal. Op basis van deze signalen en na overleg met huisartsen, de LHV en het NHG, heeft VGZ vervolgens besloten het voorkeursbeleid per 1 januari 2023 regionaal en gefaseerd te implementeren op basis van gezamenlijke ervaringen en afspraken3. Dit houdt in dat VGZ een project is gestart waarin een groep huisartsen kan ervaren en leren wat er nodig is om vertrouwd te raken met de nieuwe hormoonspiraal. Tijdens dit project wordt onder andere onderzocht welke scholing huisartsen nodig hebben en worden de ervaringen van huisartsen in de praktijk onderzocht. Totdat het project is afgerond vergoedt VGZ tijdelijk hormoonspiraaltjes van andere merken. En VGZ heeft toegezegd de huisartsen tijdig over deze vergoeding te informeren.
Hoe worden zorgverleners, zoals huisartsen, in positie gesteld om met zorgverzekeraars een gelijkwaardig gesprek te voeren over niet alleen de kosten, maar ook de kwaliteit van de te leveren zorg?
Zorgverzekeraars kunnen eigenstandig een afweging maken hoe zij de vergoedingsvoorwaarden van verzekerden invullen. Om doelmatigheidsredenen begrijp ik heel goed dat zorgverzekeraars keuzes maken ten aanzien van het preferentiebeleid. Maar ik vind het ook belangrijk dat zorgverzekeraars daarbij aandacht hebben voor de werkwijze van huisartsen (voorschrijvers) en apothekers. Indien het beleid van een zorgverzekeraar invloed heeft op de werkwijze van de behandelaar zou ik graag zien dat dit vooraf met de zorgverleners wordt besproken. Ik heb van VGZ begrepen dat zij de gang van zaken betreuren en hier in de toekomst rekening mee zullen houden.
Deelt u de mening dat deze casus laat zien dat te vaak een lage prijs leidend is boven kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u dit voorbeeld?
Zorgverzekeraars hebben de wettelijke taak om betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg voor hun verzekerden te borgen. Voorkeurskeuzes die zorgverzekeraars binnen het preferentiebeleid maken, moeten altijd aan de gestelde kwaliteitskaders voldoen. Ik verwacht ook van zorgverzekeraars dat zij hun preferentiebeleid vormgeven met de hele zorgketen in gedachten; de rol van de behandelaar en de voorschrijver is immers ook relevant om betaalbaarheid, kwaliteit en toegankelijkheid te garanderen. In deze casus ging VGZ er in eerste instantie vanuit dat de nieuwe hormoonspiraal gelijkwaardig was aan de bestaande hormonspiraal voor wat betreft werkzame stof, dosering en afgiftepatroon. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Vindt u dat er voldoende waarborgen in het huidige systeem zijn om veiligheid en kwaliteit in plaats van prijs leidend te laten zijn? Zo ja, welke waarborgen zijn dat en werken deze voldoende? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat er beter op kwaliteit gestuurd wordt?
Ja, ik ben van mening dat deze waarborgen voor veiligheid en kwaliteit er in het stelsel zijn. Zorgaanbieders zijn op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg verplicht om zorg van goede kwaliteit en van goed niveau aan te bieden. Zorg die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig wordt verleend en is afgestemd op de reële behoefte van cliënt.
Voor zorgverzekeraars geldt dat zij bij de inkoop van zorg op de kosten letten, zodat de premie betaalbaar blijft. Maar zij zijn in het kader van zorgplicht ook verplicht om er op te letten dat de ingekochte zorg van voldoende kwaliteit is en voldoende beschikbaar is. Dit geldt ook voor de inzet van het preferentiebeleid.
Om de kwaliteit en betaalbaarheid op langere termijn te garanderen, heb ik ook het Integraal Zorgakkoord afgesloten4. Hierin zijn afspraken gemaakt om ook in de toekomst er voor te zorgen dat er beter op kwaliteit wordt gestuurd.
Het bericht ‘ETZ verhoogt zorgdrempel, ziekenhuis is geen supermarkt’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ETZ verhoogt zorgdrempel, ziekenhuis is geen supermarkt»?1
Ja.
Wat vindt u van het voornemen van het Elisabeth-TweeSteden Ziekenhuis (ETZ) om de zorgdrempel te verhogen? Steunt u deze nieuwe beleidslijn? Zo ja, kunt u hiervoor uw overwegingen geven?
Mijn inschatting is dat het ETZ een drempel wil opwerpen voor het verlenen van niet medisch noodzakelijke zorg. Dat vind ik vanuit het perspectief van toegankelijkheid en betaalbaarheid een verstandig initiatief. Daarbij wil ik de indruk wegnemen dat met dit interview een nieuwe weg wordt ingeslagen. De verschillende veldpartijen waarmee ik in het kader van het Integraal Zorgakkoord (IZA) in gesprek ben zijn allen doordrongen van de noodzaak ervan.
Kunt u reflecteren op het «probleem» van «zelfredzame en veeleisende» zorgvragers, waaraan door het ETZ gerefereerd wordt? Wat is, naar uw mening, de reden dat steeds meer mensen het heft in eigen handen nemen en zorg «eisen»?
Er is niet één oorzaak aan te wijzen voor deze ontwikkeling. Recent is een signalement uitgebracht over «wensgeneeskunde».2 Een nieuw fenomeen is het zeker niet. In 1964 werd er in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde reeds melding gemaakt van veeleisende patiënten.3
Denkt u niet dat de stelselmatige bezuinigingen op de Nederlandse zorg en de uitholling van het zorgstelsel die daarmee gepaard is gegaan mede heeft geleid tot een populatie die in toenemende mate gefrustreerd is over dat zorgstelsel en over het feit dat zij vaak lang moeten wachten op zorg, moeten vechten voor een verwijzing, en/of niet de zorg krijgen die zij nodig hebben?
Nee dat denk ik niet. Er is immers geen sprake van stelselmatige bezuinigingen.
Is het niet onrealistisch om van burgers te verwachten dat zij zelf een inschatting kunnen maken op basis van de symptomen die zij ervaren, aan de hand waarvan zij medische zorg verzoeken? Hoe moet een leek weten of diegene slechts «gewoon rugpijn» heeft die vanzelf over gaat, of een MRI-scan nodig heeft voor nader onderzoek?
Huisartsen of medisch specialisten kunnen patiënten, wanneer daar een indicatie voor bestaat, (door)verwijzen naar een ziekenhuis. Burgers hoeven dus geen eigen afweging te maken.
Hoe verantwoord is het om patiënten zorg te ontzeggen, zonder dat duidelijk is of hun klachten ernstig zijn en/of nader onderzoek behoeven? Hoe groot is het risico dat hierdoor (ernstige) diagnoses worden misgelopen?
Het is aan de verwijzende huisarts of medisch specialist om die risico’s te vermijden door de medische noodzaak tot verwijzing zo scherp mogelijk te bepalen.
Hoe reflecteert u op de grote druk op de huisartsen, die daardoor vaak maar weinig tijd hebben om patiënten te zien en aan goede diagnostiek te kunnen doen, ten opzichte van de voorgenomen verhoging van de drempel voor onderzoek/behandeling in het ziekenhuis? Ontstaat hierdoor niet een nog grotere, noodgedwongen, prikkel bij huisartsen om patiënten dus maar niet door te verwijzen en daarmee mogelijk (te lang) te laten rondlopen met potentieel zorgwekkende symptomen?
Ik herken het vraagstuk van de grote werkdruk van huisartsen en ben daarover met hen in gesprek. Huisartsen hebben geen eigen belang bij niet, later of juist versneld doorverwijzen van hun patiënt.4
Heeft u cijfers met betrekking tot de hoeveelheid medisch niet-noodzakelijke handelingen die nu in ziekenhuizen worden verricht? Hoe wordt bepaald of een handeling «niet-noodzakelijk» is/was?
Ik beschik niet over kwantitatieve gegevens. Zie mijn antwoord op vraag 11 voor mijn reactie op het onderscheid tussen noodzakelijk versus niet noodzakelijk.
Aangezien preventie een belangrijke pijler is voor goede, efficiënte en zuinige gezondheidszorg, is het dan niet juist van belang om triage aan de voorkant van het zorgtraject zo gedegen mogelijk te maken, teneinde meer invasieve en kostbaarder medische handelingen in een later stadium te voorkomen, ook als dat betekent dat wellicht een percentage handelingen uiteindelijk onnodig zal blijken te zijn geweest?
Ik vind de term preventie hier ongelukkig gekozen. Maar als ik in plaats daarvan «het terugdringen van medisch niet noodzakelijke verwijzingen» mag lezen, onderschrijf ik het belang daarvan.
Weet u in hoeverre zorgverzekeraars een rol spelen in het opwerpen van een hogere zorgdrempel, aangezien het resultaat daarvan ook zal zijn dat zij minder hoeven te vergoeden?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht jegens hun verzekerden. Om daaraan te voldoen zullen zij vanuit hun rol als zorginkopers in gesprek gaan met zorgaanbieders om de daarvoor noodzakelijke zorg te contracteren. Met het oog op de (toekomstige) toegankelijkheid van noodzakelijke zorg voor hun verzekerden hebben zij hier een rol in te spelen.
Is er een afwegingskader waarbinnen zorgvragen in de toekomst worden geclassificeerd als «medisch niet-noodzakelijk» en wat zijn hiervoor de criteria? Wordt hiervoor bij alle zorgverleners een uniforme aanpak uitgerold en zo ja, op welke manier gaat dat gebeuren?
Ja, zo’n kader is er namelijk de richtlijnen van huisartsen5 en medisch specialisten6. Juist met het oog op de niet-noodzakelijke zorg zijn er daarnaast ook «beter-niet-doen» lijsten voor huisartsen7 en medisch specialisten8 gekomen.
Spelen financiële overwegingen mee bij het honoreren van bepaalde zorgvragen en/of diagnostiek, in zowel negatieve, als positieve zin? Worden zorgvragen voor mogelijke aandoeningen waar zorgorganisaties/verleners/verzekeraars potentieel aan kunnen verdienen sneller gehonoreerd dan zorgenvragen die geen geld opleveren? Zo ja, hoe verantwoordt u dat en op basis van welke criteria zal dit worden gedaan? Zo nee, kunt aantonen dat financiële belangen geen rol spelen?
Bij het bepalen van het behandelbeleid bij zorgvragen is de medische noodzaak en wat er medisch kan en (door de patiënt) gewenst is bepalend. Uiteraard spelen financiële overwegingen een rol als het gaat om de keuze uit medisch gelijkwaardige behandelmodaliteiten. Dan is in principe het goedkoopste alternatief preferent. Ik lees in het interview echter vooral het streven om door juiste keuzes de toegankelijkheid van noodzakelijke zorg te borgen.
Het bericht ‘Covid raast door Peking: uitgestorven straten en volle crematoria’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u er kennis van genomen dat in China van diverse medicijnen en pijnstillers tekorten lijken te zijn ontstaan als gevolg van de huidige coronagolf?1
Ja.
Heeft u inzicht in welke medicatietekorten zijn ontstaan in China?
Ik heb geen gedetailleerd inzicht in alle specifieke geneesmiddelentekorten in China. Dit geldt overigens voor veel landen, dit type informatie wordt in de regel niet breed gedeeld. Uit signalen leid ik af dat er met name tekorten lijken te zijn (geweest) aan koortsverlagende- en pijnstillende medicatie zoals ibuprofen en paracetamol vanwege een verhoogd gebruik. Ook heb ik signalen ontvangen dat er tijdelijk tekorten waren van bepaalde geneesmiddelen die in China worden gebruikt bij de behandeling van Covid-19 patiënten.
Weet u of dit medicijnen zijn waarbij Nederland en/of de EU (grotendeels) afhankelijk is van de import uit China? Zo ja, welke medicijnen zijn dit? Zo nee, zou u hier een inventarisatie van kunnen laten maken?
Ik heb geen inzicht in de specifieke medicijntekorten in China en daarmee ook niet in de exacte afhankelijkheden van Nederland en/of de EU van de geneesmiddelen die daar in tekort zijn.
In algemene zin geldt dat Nederland en ook andere landen binnen de Europese Unie voor bepaalde producten afhankelijk kunnen zijn van een beperkt aantal toeleveranciers en producerende landen voor werkzame stoffen (zogenaamde active pharmaceutical ingredients, API’s) en hulpstoffen, zie ook mijn onlangs aan u toegezonden Kamerbrief² en bijbehorende onderzoeksrapporten hierover. Deze landen en toeleveranciers kunnen zich buiten Europa bevinden, zoals in China. Desbetreffende werkzame stoffen en hulpstoffen zijn nodig voor de productie van de eindproducten, het uiteindelijke geneesmiddel. Zoals ik uw Kamer heb geïnformeerd verken ik dit jaar of ik kan identificeren voor welke medische producten Nederland specifiek kwetsbaar is2. In dit kader zal ik ongewenste afhankelijkheid, bijvoorbeeld als grondstoffen afkomstig zijn uit een zeer beperkt aantal landen, zoals China en India, als criterium meenemen.
Is Nederland voorbereid op een eventueel Chinees exportverbod van medicatie? Zo ja, op welke wijze?
Ik heb op dit moment geen signalen dat er in China sprake zou zijn van een (gepland) exportverbod van geneesmiddelen. Op het gebied van tekorten wordt er op Europees niveau in diverse gremia overlegd en samengewerkt, waaronder in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG3). In de MSSG van 11 januari jl. is de situatie in China besproken en daaruit volgde de conclusie dat er geen sprake lijkt te zijn van exportrestricties. Ook werd geconcludeerd dat de situatie in China voor nu geen kritische impact lijkt te hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen in Europa. Afgesproken is dat de MSSG de situatie nauw blijft monitoren, onder andere door middel van overleggen met lidstaten, derde landen en industrie. Eventuele nieuwe bevindingen worden in de toekomstige MSSG ‘s besproken, waarbij dan besproken wordt of aanvullende acties nodig zijn.
Ook in Europa zijn er, los van de situatie in China, signalen van een verhoogde vraag naar koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen, zoals paracetamol en ibuprofen. In Nederland is er geen sprake van kritische tekorten aan koortsverlagende- en pijnstillende geneesmiddelen.
Mochten er concrete geneesmiddelentekorten dreigen, dan gelden de reguliere procedures rondom het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten. Handelsvergunninghouders zijn verplicht verwachte leveringsonderbrekingen hier van te voren te melden. Of er vervolgens daadwerkelijke tekorten optreden met impact voor patiënten wordt nauwlettend gevolgd door het CBG. Indien nodig worden oplossingsrichtingen verkend om deze tekorten te mitigeren.
Is het volgens u verstandig om van bepaalde medicijnen tijdelijk grotere voorraden aan te leggen als voorbereiding op een eventueel Chinees exportverbod van bepaalde medicijnen? Zo nee, waarom is dat volgens u niet nodig?
Zoals aangegeven in vraag 4 zijn er op dit moment geen signalen van een (gepland) exportverbod. Ik zie geen noodzaak om, aanvullend op het reeds geldende voorraadbeleid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd4, op dit moment aanvullende noodvoorraden aan te gaan leggen. Hierbij wil ik ook benadrukken dat het nu plots gaan aanleggen van noodvoorraden ook juist voor onrust op de markt kan zorgen en eventuele beschikbaarheidsproblemen in andere landen kan veroorzaken.
Op welke termijn zou eigen productie van geneesmiddelen binnen Nederland of de EU opgeschaald kunnen worden in het geval dat China (tijdelijk) stopt met exporteren van medicijnen?
Dit is sterk afhankelijk van het type geneesmiddel waar een mogelijk tekort aan zou ontstaan. Daarbij is het niet realistisch om voor alles in Nederland en Europa volledig zelfvoorzienend te zijn. Op het moment dat er sprake zou zijn van (dreigende) tekorten zijn er primair andere oplossingsrichtingen die verkend worden en die naar verwachting ook sneller realiseerbaar zijn. Zoals het extra leveren door een ander bedrijf, het uitwijken naar een alternatief geneesmiddel of het nemen van een tekortenbesluit.
Ziet u mogelijkheden om – analoog aan artikel 12bis van de Belgische Wet op de geneesmiddelen – de mogelijkheden te verruimen voor apothekers om aan patiënten een apotheekbereiding ter hand te stellen als die apotheker niet zelf meer het middel kan bereiden? Zo ja, zou een dergelijke verruiming met spoed doorgevoerd kunnen worden om eventuele medicijntekorten op korte termijn tegen te kunnen gaan?
Ik heb uw Kamer naar aanleiding van het plenair debat Verzamelwet 2022 op 18 januari 2023 hierover een brief doen toekomen5. Hierin staat toegelicht waarom een dergelijke uitbreiding op basis van artikel 3 lid 1 en 2 van de Europese richtlijn 2001/83/EG niet mogelijk is. Het doorleveren van apotheekbereidingen van een bereidende apotheek naar een andere apotheek is – voor geneesmiddelen waarvoor geen geregistreerd alternatief beschikbaar is – op dit moment geborgd door middel van gedoogbeleid. Zo is er onder voorwaarden ook toegang voor patiënten die niet bij een bereidende apotheek zitten. Op dit moment verken ik, samen met de IGJ, of deze inrichting nog passend en toekomstbestendig is. Hier kan ik op dit moment niet op vooruitlopen.
De studie 'Autopsy-based histopathological characterization of myocarditis after anti-SARS-CoV-2-vaccination' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de vorige maand in «Clinical Research in Cardiology» verschenen studie (van Schwab e.a.), getiteld «Autopsy-based histopathological characterization of myocarditis after anti-SARS-CoV-2-vaccination»?
Ik ben bekend met de betreffende studie. Ik ben in het commissiedebat van 15 december jl. op deze studie ingegaan naar aanleiding van vragen van het lid Van Houwelingen (FvD).
Is wat u betreft de «Google Translate vertaling» van de volgende Engelse zin uit de abstract van dit artikel «Thus, myocarditis can be a potentially lethal complication following mRNA-based anti-SARS-CoV-2 vaccination.» correct: «Myocarditis kan dus een potentieel dodelijke complicatie zijn na op mRNA gebaseerde anti-SARS-CoV-2-vaccinatie»? Indien u zich niet in deze vertaling kunt vinden, zou u dan een in uw ogen betere vertaling van deze Engelse zin kunnen voorstellen?
Dit lijkt mij een passende vertaling.
Bent u het wel of niet eens met de bovenstaande (op autopsies gebaseerde) conclusie van deze Heidelbergse onderzoekers, dat wil zeggen, erkent of ontkent u de conclusie van deze wetenschappers dat myocarditis als gevolg van een op mRNA-gebaseerde vaccinatie in sommige gevallen mogelijk een dodelijke complicatie (bijwerking) van het vaccin kan zijn? Indien u deze conclusie niet erkent, waarom niet? Welk bewijs heeft u dat myocarditis als gevolg van een mRNA-vaccinatie nooit een dodelijke complicatie kan zijn?
Het onderzoek laat zien dat uit autopsie-onderzoeken bij vier van de onderzochte personen is gebleken dat myocarditis de meest waarschijnlijke doodsoorzaak is en dat het waarschijnlijk is dat myocarditis is veroorzaakt door vaccinatie. De onderzoekers vermelden hierbij echter expliciet dat het niet mogelijk is te bewijzen of hier sprake is van een causaal verband. De onderzoekers stellen ook dat het niet mogelijk is om aan hun onderzoek epidemiologische conclusies te verbinden en benoemen expliciet dat het onderzoek niets zegt over de frequentie waarmee myocarditis na vaccinatie tegen COVID-19 voorkomt en wat de ernst van deze gevallen is. Ook benadrukken de onderzoekers dat uit eerder wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de incidentie van myocarditis na vaccinatie erg laag is en dat het risico op ernstige ziekte en sterfte na COVID-19 groter is dan de risico’s van COVID-19-vaccinatie. Internationaal wordt namelijk veel onderzoek gedaan naar mogelijke bijwerkingen van de COVID-19 vaccinaties. Hierdoor weten we dat er een zeer kleine kans op myocarditis en pericarditis na vaccinatie met een mRNA-vaccin bestaat. Myocarditis en pericarditis zijn dan ook opgenomen als mogelijke, zeer zeldzame bijwerkingen in de bijsluiters van de COVID-19-vaccins. In de meeste gevallen gaat myocarditis vanzelf over of is behandeling met medicatie mogelijk. De meeste mensen bij wie myocarditis of pericarditis optreedt herstellen ook binnen enkele dagen tot weken na behandeling en houden hier geen blijvende schade aan over. Het is echter ook bekend dat patiënten met myocarditis in sommige gevallen, als er geen tijdige signalering en behandeling plaatsvindt, komen te overlijden. De onderzoekers geven daarom aan dat hun onderzoek kan bijdragen aan de vroegtijdige signalering, monitoring en behandeling van dergelijke gevallen van myocarditis.
De vaccinatiestrategie van het kabinet is tot stand gekomen op basis van wetenschappelijke advisering door onder meer de Gezondheidsraad en het OMT-Vaccinaties (OMT-V). Wetenschappelijk onderzoek naar myocarditis en pericarditis maakt onderdeel van de deskundige afweging die deze gremia maken in hun adviezen. De consensus in de beschikbare wetenschappelijke literatuur, waar de onderzoekers in het genoemde artikel ook naar verwijzen, is dat de kans op myocarditis aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2 dan na een vaccinatie. Bijwerkingencentrum Lareb stelt dat het risico op myocarditis na een SARS-CoV-2-infectie 19 keer groter is na een infectie dan na een vaccinatie.1 De gezondheidswinst van een vaccinatie is groter dan het risico op eventuele bijwerkingen na vaccinatie. Er is echter ook in de uitvoering van het vaccinatieprogramma nog steeds nadrukkelijk aandacht voor het (kleine) risico op myocarditis en pericarditis. Zo is op advies van de Gezondheidsraad besloten om mensen jonger dan 45 jaar een herhaalprik te geven met het vaccin van BioNTech/Pfizer, omdat uit onderzoek bleek dat na er vaccinatie met het Moderna-vaccin een net iets grotere kans bestond dat myocarditis zou optreden bij jongere personen dan bij vaccinatie met het vaccin van BioNTech/Pfizer, zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen.2 Ik hecht daarnaast veel waarde aan de zorgvuldige monitoring van eventuele bijwerkingen en ik vertrouw daarbij op de deskundigheid van Lareb en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Ook internationaal worden mogelijke bijwerkingen zorgvuldig gemonitord.3
Een correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met studies, zoals die van professor Schetters en professor Meester, waaruit blijkt dat er een (significant positieve) wiskundige correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?1, 2
De bronnen waarnaar verwezen wordt zijn blogposts en YouTube-video’s. Het betreft geen wetenschappelijke publicaties. Ik heb kennisgenomen van de betreffende uitlatingen over de genoemde correlatie. Ik ben onder meer in mijn beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 31 augustus jl. en 11 oktober jl. en in het debat met uw Kamer van 15 december jl. reeds ingegaan op deze en vergelijkbare suggesties. Daarbij benadruk ik nogmaals dat het vanuit wetenschappelijk oogpunt bij het doen van onderzoek belangrijk is om zorgvuldig onderscheid te maken tussen correlatie en causaliteit. Pas wanneer een causaal verband is aangetoond kan men spreken van een oorzaak-gevolg relatie.
Er is wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBS, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek nauwlettend in de gaten. Ik zie geen enkele aanleiding om hieraan te twijfelen. Uit meerdere onderzoeken in binnen- en buitenland is gebleken dat het risico op overlijden na vaccinaties klein is. Binnen het vorig jaar uitgevoerde oversterfteonderzoek door het CBS en het RIVM, is gekeken naar het risico op overlijden binnen acht weken na COVID-19-vaccinatie. Uit dit onderzoek blijkt voor geen enkele leeftijdsgroep of vaccindosis een verhoogd risico op overlijden. Ook monitort bijwerkingencentrum Lareb de mogelijke bijwerkingen van de COVID-19-vaccins. Ook meldingen van overlijden na vaccinatie worden door Lareb onderzocht. Hierbij wordt benadrukt dat een melding van overlijden na vaccinatie niet betekent dat het vaccin de oorzaak is van het overlijden. Lareb geeft aan dat bij een groot deel van de meldingen een reeds bestaand gezondheidsprobleem de meest voor de hand liggende verklaring voor het overlijden is. Bij een aantal meldingen hebben bijwerkingen mogelijk bijgedragen aan het verslechteren van een al kwetsbare gezondheidssituatie of sluimerende onderliggende conditie, al dan niet door hoge leeftijd. Het gaat om bekende bijwerkingen van de COVID-19-vaccins, zoals koorts, misselijkheid en algemene malaise. In een aantal gevallen was COVID-19 de oorzaak van het overlijden. Het betrof vaak mensen van boven de 80 jaar die al voor de vaccinatie besmet waren geraakt met het coronavirus.
Zoals eerder aangegeven, vind ik het van belang om de redenen en oorzaken van oversterfte goed te onderzoeken. Ik ben blij met de ontwikkelingen van het onderzoek naar oversterfte dat via de begeleidingscommissie via ZonMw wordt uitgevoerd en het beschikbaar komen van gepseudonimiseerde vaccinatiegegevens binnen de beveiligde onderzoeksomgeving van het CBS. Naar verwachting zullen onafhankelijke onderzoekers, die niet gelieerd zijn aan het CBS en het RIVM, in maart starten met de vervolgfase van het oversterfteonderzoek. Hierbij krijgen onderzoekers de mogelijkheid om vaccinatiegegevens te koppelen aan onder andere doodsoorzakengegevens, de sterftecijfers en andere gegevens die binnen het CBS beschikbaar zijn. Ook kunnen onderzoekers onder strikte voorwaarden eigen data inbrengen en meenemen in hun onderzoek. De keuze voor de vraagstellingen en de gebruikte data ligt bij de onderzoekers zelf. De begeleidingscommissie die wordt gefaciliteerd via ZonMw ziet hierop toe.
Erkent u dat er een (significant positieve) correlatie bestaat tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en inmiddels ook in verschillende landen) gevonden (wiskundige) correlatie ontkent, bent u dan misschien ook in staat hier een onderbouwing voor te geven? Waarom zijn de correlaties gevonden door professor Schetters en professor Meester niet correct? Kloppen de data die zij gebruiken wellicht niet? Als dit zo is, waarom dan niet? Of erkent u de gebruikte analysemethode door de beide hoogleraren misschien niet? Als dit zo is, waarom dan niet? En wat is in dat geval volgens de mathematische analyse van uzélf, wél de correcte wiskundige correlatie tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u deze door verschillende hoogleraren (en in verschillende landen) gevonden (wiskundige) positieve correlatie erkent, geeft dit bij u wellicht dan misschien ook een «niet pluis gevoel»? Dat wil zeggen, bent u misschien ook bezorgd dat correlatie wellicht in dit geval ook zou kunnen betekenen dat er een causale relatie is tussen vaccinatiecampagnes en oversterfte?
Zie antwoord vraag 1.
Indien u niet bezorgd bent, waarom dan niet? Indien u wel bezorgd bent, wat gaat u, als Minister die primair verantwoordelijk is voor de volksgezondheid, dan doen met dit «niet pluis gevoel»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Vanwege de samenhang van de beantwoording heb ik hier niet voor gekozen.
De reportage ‘Euthanasie én orgaandonatie: deze artsen maken het mogelijk’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de inhoud van de reportage «Euthanasie én orgaandonatie: deze artsen maken het mogelijk»?1
Ja.
Bent u het eens dat we ons tot het uiterste moeten inspannen om aan deze, vaak laatste, wens van mensen tegemoet te komen, gezien het feit dat in deze reportage, maar ook uit een reportage van EenVandaag uit 2017, blijkt dat het voor zowel ernstig zieke patiënten als hun nabestaanden erg belangrijk kan zijn om orgaandonor te zijn?2
Ik vind het een mooi gegeven dat mensen in hun laatste levensfase oog hebben voor de mogelijkheid andere patiënten te helpen. Daarom vind ik het een goede zaak dat het in Nederland sinds 2012 mogelijk is voor patiënten orgaandonor te worden na euthanasie. Hierbij moet steeds in ogenschouw worden genomen dat het gaat om een combinatie van twee complexe procedures, die beide zeer zorgvuldig uitgevoerd moeten worden.
Is de bewering in de reportage waarbij wordt aangegeven dat nog veel ziekenhuizen niet meewerken aan orgaandonatie na euthanasie (ODE) juist?
Deze bewering herken ik niet. De mogelijkheid van orgaandonatie na euthanasie wordt in veel ziekenhuizen in Nederland gefaciliteerd. Sinds 2012 is deze procedure 98 keer uitgevoerd.
Wat is de oorzaak van het ontbreken van de bereidheid om mee te werken aan ODE?
In individuele gevallen is het voorgekomen dat een ziekenhuis geen medewerking wilde verlenen aan een ODE procedure. Begin 2020 gebeurde dit bijvoorbeeld bij een patiënt met psychisch lijden. Er was toen nog weinig ervaring met ODE procedures bij deze groep patiënten. De richtlijn orgaandonatie na euthanasie zal binnenkort op dit punt aangepast worden. Deze zal uitgaan van de gedachte dat elke euthanasiepatiënt met een donatiewens gelijk behandeld wordt.
Op welke manier wordt de bekostiging voor ODE of orgaandonatie na euthanasie vanuit huis (ODEH) geregeld? Klopt het dat er voor de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) geen apart tarief is voor ODE of ODEH?
De bekostiging is geregeld via de reguliere financiering van respectievelijk euthanasie- en orgaandonatieprocedures. De NTS vergoedt donatie-gerelateerde kosten die een ziekenhuis maakt. Het klopt dat de NTS geen apart tarief heeft voor ODE(H), het ziekenhuis ontvangt een standaard tarief net zoals bij andere orgaandonatieprocedures. Ik heb geen aanwijzingen dat bekostiging een belemmering is geweest voor het doorgaan van een procedure.
Deelt u de mening dat het gegeven dat artsen in de reportage een protocol hebben ontwikkeld voor ODEH een goede handreiking is voor patiënten en artsen in deze specifieke situaties?
Ik heb begrepen dat het gaat om een regionaal protocol dat nog niet is opgenomen in de landelijke richtlijn orgaandonatie na euthanasie, aangezien er nog te weinig ervaring bestaat met ODEH procedures (in totaal 4 procedures in Nederland tot nu toe). Er is een landelijke werkgroep van medische professionals actief voor het beheren en aanpassen van de richtlijn. Deze werkgroep zal ook een handreiking maken voor ODEH aan de hand van de tot nu toe opgedane ervaringen. Deze zal in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn.
Bent u bereid om kennis en expertise omtrent ODE en ODEH te bundelen en beter vindbaar te maken?
Ik vind het belangrijk dat kennis en expertise beschikbaar zijn. Om die reden is de bestaande kennis en expertise omtrent ODE al gebundeld in de landelijke richtlijn. Deze is voor alle zorgprofessionals toegankelijk gemaakt3. De werkgroep achter de richtlijn zal tevens op korte termijn met een handreiking komen voor ODEH (zie antwoord 6).
Bent u het eens dat, gezien het tekort aan orgaandonoren, deze mogelijkheid voor orgaandonatie na euthanasie (zowel in het ziekenhuis als vanuit de thuissituatie) een aanvulling kan zijn op de andere mogelijkheden voor donatie?
Ik vind het ten eerste belangrijk dat de donatie-wens van een patiënt zorgvuldig besproken en uitgevoerd wordt, waarbij het uitgangspunt is dat beide trajecten onafhankelijk zijn van elkaar (geen euthanasie omwille van donatie). Als dit zorgvuldige proces vervolgens leidt tot de mogelijkheid meer patiënten te helpen met een transplantatie, is dat vanzelfsprekend een mooi gegeven.
Bent u bereid om via de geëigende kanalen (websites et cetera) de mogelijkheden voor ODE veel nadrukkelijker onder de aandacht te brengen en als optie te vermelden?
Omdat het gaat om een kleine groep patiënten die in aanmerking komt voor ODE(H), is het effectiever om informatie te verspreiden via hun patiëntverenigingen. In mei 2020 is een brochure gemaakt over de mogelijkheid van ODE en hoe het proces eruit ziet. Deze is verspreid via de MS Vereniging Nederland, Spierziekten Nederland, en ALS Patients Connected.
Discrepanties bij het Lareb en EMA mbt registraties van Case Safety Reports voor coronavaccinatie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot het verdwijnen van meldingen uit Eudravigilance en de discrepantie tussen registraties van meldingen bij het Lareb en het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA)?1, 2
Ik heb kennisgenomen van deze berichten op Twitter.
Kunt u verklaren waarom het aantal Case Safety Reports voor Nederland, voor de vier coronavaccins van Pfizer, Moderna, AstraZenca en Jansen, bij het EMA op 10 december 2022 228,473 bedroeg en bij het Lareb op 11 december 2022 voor zes vaccins van bovengenoemde farmaceuten 233,378? Waar komt dit verschil vandaan?
De aantallen die op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) worden getoond komen om diverse redenen niet exact overeen met de registratie van Bijwerkingencentrum Lareb. Alle door Lareb ontvangen meldingen van patiënten en medisch beroepsbeoefenaren worden, na verwerking, dagelijks doorgestuurd aan het EMA. De cijfers van het EMA worden iedere maandag bijgewerkt met de meldingen die in de voorgaande week zijn ontvangen.
Kunt u uitleggen waarom het Lareb de vaccins van Pfizer en Moderna heeft opgesplitst met een extra categorie «herhaalprik»? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
De vernieuwde COVID-19-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn, naast de oorspronkelijke Wuhan-stam, ook gericht tegen de omikronvariant van het virus. Omdat de vaccins in samenstelling verschillen, worden meldingen van mogelijke bijwerkingen van de vaccins afzonderlijk van elkaar gemonitord.
Worden de meldingen die het Lareb registreert onder de categorie «herhaalprik» doorgegeven aan het EMA? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja.
Kunt u verklaren waarom in de database van het EMA het aantal nullification requests vanaf 2021 significant groter is ten opzichte van voorgaande jaren?
Het op grote schaal vaccineren heeft geleid tot relatief veel meldingen van vermoedelijke bijwerkingen ten opzichte van voorgaande jaren. Hiermee samenhangend is ook het absolute aantal meldingen dat is genullificeerd groter dan in voorgaande jaren. Een melding wordt genullificeerd als bijvoorbeeld is gebleken dat er een dubbele melding is gedaan. Ook kan de melder zelf de melding intrekken als er geen sprake meer is van een vermoeden van een bijwerking, bijvoorbeeld omdat er een andere oorzaak voor de klacht is gevonden.
Kunt u verklaren waarom Case Safety Reports van Marketing Authorisation Holders vanaf 2021 niet lijken te worden geregistreerd door het Lareb? Indien u dit niet weet, kunt u hierover dan opheldering vragen aan het Lareb?
Handelsvergunninghouders sturen Individual Case Safety Reports (ICSR’s) rechtstreeks naar de EudraVigilance-databank van het EMA, zonder tussenkomst van Lareb of het CBG. Meldingen uit Nederland die handelsvergunninghouders bij het EMA hebben ingediend worden automatisch doorgeleid naar Lareb, opdat deze deel uitmaken van de analyses van meldingen die Lareb uitvoert.
Klopt het dat het Lareb, volgens Europese regelgeving, wettelijk verplicht is om alle meldingen van bijwerkingen die het instituut ontvangt, door te geven aan het EMA? Zo ja, welke consequenties heeft dit als dit niet (volledig) is gebeurd?
Nederland is volgens Europese regelgeving verplicht er zorg voor te dragen dat alle meldingen van vermoedelijke bijwerkingen worden doorgegeven aan het EMA. Lareb voert dit deel van de wettelijke taak op het gebied van geneesmiddelenbewaking voor het CBG uit. Het CBG voert controles uit op de data van Lareb en kan eventuele geconstateerde tekortkomingen bij Lareb aankaarten en hier indien nodig consequenties aan verbinden.
Weet u of, en welke audits er zijn gedaan op de database van het Lareb en door wie? Zo niet, kunt u hierover dan informatie inwinnen bij het Lareb?
Ja, die worden conform voorschrift regulier gedaan.
Kunt u uitleggen waarom in de technische briefing van 13 december 2022 voor het berekenen van de ziekenhuis en IC-cijfers als gevolg van Covid-19 gewerkt is met onvolledige cijfers van het NICE, waardoor onterecht een stijging van 8 procent in opnames, in plaats van de werkelijke daling van 22 procent is gerapporteerd?
Actuele trends in het aantal ziekenhuis- en IC-opnames, zoals gerapporteerd in de presentatie van de heer Van Dissel van 13 december 20223, worden berekend aan de hand van niet-bijgewerkte cijfers van stichting NICE. Cijfers van de afgelopen kalenderweek, die vanwege rapportagevertragingen nog onvolledig zijn, worden zodoende niet met bijgewerkte cijfers van de voorgaande week vergeleken. Dat zou namelijk een vertekend beeld geven.
Ziet u de all cause mortality direct volgend op vaccinatie als een safety signal?
Zie de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 11 oktober jl.4
Heeft u kennisgenomen van de nieuwste analyse van professor Theo Schetters die duidelijke correlatie laat zien tussen de aanhoudende oversterfte en vaccinatievolume?
Zie antwoord vraag 10.
Wie bepaalt wat gezien wordt als een safety signal, het Lareb of het EMA?
Lareb analyseert alle ontvangen meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van geneesmiddelen en vaccins. Wanneer uit deze analyses een mogelijke nieuwe bijwerking of nieuwe informatie over een bestaande bijwerking naar voren komt, wordt dit door Lareb verder onderzocht. De bevindingen worden via signaleringen met het CBG gedeeld. Het CBG bekijkt of het inderdaad gaat om een bijwerking en stuurt het signaal zo nodig door aan het EMA. Ook handelsvergunninghouders kunnen safety signals aandragen. HetPharmacovigilance Risk Assessment Committee (PRAC) van het EMA is verantwoordelijk voor het beoordelen van deze safety signals. Alle door het PRAC beoordeelde signalen en bijbehorende aanbevelingen staan vermeld in de meeting highlights en de verslagen van de plenaire vergaderingen, te raadplegen via https://www.ema.europa.eu/en/committees/prac/prac-agendas-minutes-highlights.
Op basis van welke safety signals is door het Lareb en het EMA onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 12.
Als de toename van de all cause mortality een safety signal is, is dat dan geen reden om het vaccineren, al is het maar kort, stil te leggen zodat een eventueel verband in kaart gebracht kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om het vaccineren tijdelijk te staken.
Het bericht dat er sprake zou zijn van ‘onzuivere besluitvorming’ in de strijd om de kinderhartcentra |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht van Follow the Money: «Hard tegen hard: lobby en «onzuivere besluitvorming» in de strijd om de kinderhartcentra»?1
VWS heeft met alle betrokken partijen en dus ook de verschillende universitaire medische centra gesproken. De betreffende ziekenhuizen hebben daarbij allemaal VWS nadrukkelijk proberen te overtuigen voor hen te kiezen. Dat is ook begrijpelijk. Ondanks de gedeelde overtuiging van de noodzakelijkheid van concentratie van deze zorg, is over het besluit tot concentratie van mijn ambtsvoorganger ophef ontstaan. Daarom heb ik de NZa begin 2022 gevraagd een impactanalyse uit te voeren. Deze heb ik op 6 december aan uw Kamer toegestuurd. In mijn brief van 16 januari 2023 aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd dat ik de NFU vraag om een advies op welke locaties concentratie zou moeten plaatsvinden. Ik wacht dat advies af en heb aangegeven dit zeer zwaar te zullen wegen bij het uiteindelijke besluit.
Wat was de rol van CDA-er de Vries in de besluitvorming rondom de concentratie van interventielocaties voor kinderhartchirurgie van vier naar twee, zoals dat besluit door oud CDA-Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Jonge op 20 december 2021 werd gecommuniceerd aan de betrokken UMC’s?
VWS is destijds door dhr. De Vries is benaderd voor een gesprek, maar er is geen gevolg gegeven aan dit contact. Het heeft dus geen rol gespeeld in de besluitvorming. Verder verwijs ik naar de brief met bijlagen die hier over aan uw Kamer is verstuurd op 17 maart 2022, kenmerk 31765 635.
Kunt u nog eens uitleggen waarom u als bestuurder van het Erasmus MC nog pleitte voor drie interventiecentra en toen u Minister werd twee interventiecentra essentieel vond?
Het is voor mij altijd duidelijk geweest dat concentratie op twee locaties het beste zou zijn voor de kwaliteit van zorg. Destijds lag het echter niet binnen de mogelijkheden om met de andere umc’s tot een gedragen voorstel voor twee locaties te komen. Drie locaties bleek op dat moment wél een haalbaar plan dat ook door enkele andere umc’s gedragen kon worden. Daarmee zetten we in elk geval een stap in de goede richting zo was de gedachte, binnen de mogelijkheden die we op dat moment zelf hadden als umc’s. Dat plan werd echter, zoals, mijn ambtsvoorganger constateerde, niet door alle umc’s gesteund.
De wijziging structuur postacademische beroepen psychologische zorg |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht dat masterpsychologen, afgestudeerd met een master Klinische psychologie, Klinische kinder- en jeugdpsychologie of Klinische neuropsychologie, moeite hebben met het vinden van een postmaster GZ (gezondheidszorg)-opleidingsplaats?1
Het aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen voor de opleiding tot GZ-psycholoog wordt door mij vastgesteld op basis van het advies van het Capaciteitsorgaan en de beschikbaarheid van financiële middelen. Het Capaciteitsorgaan baseert haar advies op meerdere parameters waaronder de ontwikkeling van de zorgvraag en de vacaturegraad van GZ-psychologen. Het uitgangspunt is hierbij niet de interesse in de opleiding, maar dat er voldoende GZ-psychologen worden opgeleid om aan de toekomstige zorgvraag te voldoen. Het kan voorkomen dat er meer personen zijn met de ambitie om GZ-psycholoog te worden dan dat er nodig zijn om aan de toekomstige zorgvraag te kunnen voldoen.
Deelt u de zorg dat het verkrijgen van een GZ-opleidingsplaats van belang is voor de doorstroom binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?
Het is zeker van belang om werkervaring op te doen binnen de GGZ om een loopbaan binnen de GGZ mogelijk te maken. Er werkt momenteel ook al een groot aantal masterpsychologen en ook geestelijk gezondheidskundigen en (ortho)pedagogen in de GGZ. Het aantal masterpsychologen dat binnen de GGZ werk kan vinden en uiteindelijk kan doorstromen naar de functie GZ-psycholoog generalist is echter afhankelijk van de manier waarop zorgaanbieders hun organisatie inrichten en welke vacatures zij vervolgens openstellen, passend binnen het kader van de kwaliteitseisen zoals die geformuleerd zijn in het kwaliteitsstatuut GGZ.
Deelt u dat het van belang is om als masterpsycholoog ervaring op te kunnen en mogen doen in de GGZ als een verdere loopbaan in de GGZ gewenst is? Waarbij met «werkervaring» wordt bedoeld het werken tegen betaling, geen traineeship of andere vorm van stages zodra de universitaire master is afgerond?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verdere uitleg bieden over wat deze verandering teweeg gaat brengen voor huidige- en toekomstige masterpsychologen? Zullen de masterpsychologen nog meer belemmerd worden in hun loopbaan binnen de GGZ?2
Mijn besluit ten aanzien van het vereenvoudigen van de beroepenstructuur omvat het wijzigen van de psychologische beroepen die zijn gereguleerd in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De doelstelling van de Wet BIG is het borgen van de patiëntveiligheid en vanuit die doelstelling zijn enkele beroepen gereguleerd, hetzij omdat zij voorbehouden handelingen moeten kunnen verrichten, hetzij omdat het medisch tuchtrecht van toepassing moet zijn gezien de behandelrelatie tussen patiënt en zorgverlener. De overige zorgverlening wordt, vanuit de Wet BIG, vrijgelaten. De voorgestelde wijziging van de beroepenstructuur in de Wet BIG heeft dan ook geen invloed op de huidige positie van de masterpsycholoog, aangezien dit beroep niet is gereguleerd in de Wet BIG. De vereenvoudiging van de beroepenstructuur moet nog nader worden uitgewerkt, onder andere in passende opleidingstrajecten. Gezamenlijk met de beroepsverenigingen ben ik bezig met deze voorbereidingen, zodat de wijziging van de beroepenstructuur op 1 januari 2025 in werking kan treden. In dit kader moet onder andere nog worden bezien welke opleidingen toegang geven tot het beroep gezondheidszorgpsycholoog-generalist en welke instroomeisen hieraan worden verbonden. Mijn verwachting is echter dat de instroomeisen voor personen met de graad van Master in de psychologie niet zullen wijzigen.
Mochten masterpsychologen hinder ondervinden door deze verandering, zoals mogelijkerwijs niet meer in staat (mogen) zijn om in de GGZ te kunnen werken als masterpsycholoog, bestaat er dan een mogelijkheid om een extra categorie toe te voegen vóór de categorie «gezondheidszorgpsycholoog-generalist»? Om op deze manier meer duidelijkheid te creëren voor de patiënten/cliënten wat een «masterpsycholoog» inhoudt en waar diegene toe in staat is, mede gezien het feit dat dit ervoor zorgt dat afgestudeerde masterpsychologen niet stil komen te staan of terug worden gehouden in hun loopbaan binnen de GGZ?
Zoals aangegeven is de doelstelling van de Wet BIG om patiëntveiligheid te borgen en zijn vanuit die doelstelling enkele beroepen gereguleerd. Het creëren van duidelijkheid over wat een bepaald beroep inhoudt en welke taken de beroepsbeoefenaren kunnen uitvoeren in de praktijk, zijn geen criteria voor het opnemen van een beroep in de Wet BIG. Het bredere vraagstuk welke zorgprofessional welke zorg verleent in het GGZ-veld, is een kwaliteitsvraagstuk. Afspraken over de kwaliteit van zorg dienen tripartite tussen patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars tot stand te komen en worden vastgelegd in het kwaliteitsstatuut.
Het voornemen de afdeling (kinder)hartchirurgie in het UMCG te sluiten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Klopt het dat u het voornemen heeft om de afdeling (kinder)hartchirurgie in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) te sluiten?
Nee. Zoals ik u heb geïnformeerd in mijn brief van 16 januari 20231 heb ik de NFU gevraagd om een advies op welke locaties concentratie zou moeten plaatsvinden. Ik wacht dat advies af en heb aangegeven dit zeer zwaar te zullen wegen bij het uiteindelijke besluit.
In de bijlage bij mijn brief van 16 januari 2023 geef ik aan dat het besluit alleen gaat over de concentratie van interventies bij aangeboren hartafwijkingen bij kinderen en de complexe interventies bij aangeboren hartafwijkingen bij volwassenen. Alle andere zorg zullen hartpatiënten blijven ontvangen van hun vertrouwde ziekenhuis. Van sluiting van een afdeling is dus hoe dan ook geen sprake.
Bent u bekend met de impactanalyse van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) die zeer kritisch is op deze optie en waarin uitgebreid wordt onderbouwd waarom het weghalen van de gespecialiseerde hartzorg uit het UMCG een bedreiging vormt voor de continuïteit van acute zorg in Noord-Nederland? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ik ben bekend met de impactanalyse van de NZa, die ik uw Kamer op 6 december heb doen toekomen. De NZa heeft voor de verschillende huidige locaties in kaart gebracht wat de implicaties zouden zijn als zij niet aangewezen worden. Voor alle locaties zal het besluit impact hebben, blijkt uit de analyse.
Ik heb de NFU, zoals vermeld, om advies gevraagd, waarbij ik ook aandacht heb gevraagd voor de regionale toegankelijkheid van (acute) zorg.
Bent u bekend met het feit dat het kabinet in haar coalitieakkoord heeft staan dat zorg beschikbaar, betaalbaar én bereikbaar moet zijn voor iedere Nederlander? Hoe valt dit te rijmen met de voorgenomen sluiting van (kinder)hartchirurgie in het UMCG? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ja, ik ben bekend met het coalitieakkoord en ook ik vind dat de zorg beschikbaar, betaalbaar én bereikbaar moet zijn voor iedere Nederlanders. Zie ook het Integraal Zorgakkoord dat is afgesloten.
Ik wacht zoals vermeld het advies van de NFU over de locaties voor concentratie van interventies voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen af.
Sowieso zal alle niet-interventiezorg, zoals controles, poliklinische afspraken, voor- en nazorg en natuurlijk acute zorg verzorgd blijven worden vanuit het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Heeft u de bereidheid om af te zien van de voorgenomen sluiting van (kinder)hartchirurgie in het UMCG? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Voor een gedetailleerd antwoord verwijs ik u volledigheidshalve naar de brieven die ik op 11 februari 20222 en 16 januari 2023 aan uw Kamer heb verzonden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Dit kabinet heeft na het uithollen van het openbaar vervoer en de nu voorgenomen sluiting van de (kinder)hartchirurgie in het UMCG toch niet de ambitie om inwoners uit de provincie te gaan behandelen als tweederangs burgers? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie het antwoord op vraag 1. Er is absoluut geen sprake van dat inwoners in welke provincie in Nederland dan ook zouden worden behandeld als tweederangs burgers.
Het rapport van de Nederlandse Zorgautoriteit dat verstrekkende gevolgen ziet van de concentratie van kinderhartchirurgie. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «NZa: enkel concentreren van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijking heeft verstrekkende gevolgen» en op de bijhorende rapportage?1
Het rapport van de NZa bevat informatie over de gevolgen van concentratie van de interventies voor de verschillende locaties. In mijn brief aan uw Kamer van 16 januari 2023 (Kamerstuk 31 765, nr. 703) heb ik beschreven welk gevolg ik geef aan de impactanalyse van de NZa. Ik heb ik de NFU gevraagd om een advies op welke locaties de concentratie het best kan plaatsvinden en welke maatregelen nodig zijn om eventuele onwenselijke effecten te mitigeren. Daarbij vraag ik de NFU zoveel mogelijk gebruik te maken van de informatie die de impactanalyse van de NZa biedt.
Wilt u deze vragen beantwoorden ruim voordat u in januari een beslissing neemt over het al dan niet concentreren van de kinderhartchirurgie van vier naar twee interventielocaties?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Bent u in het kader van het eventueel concentreren naar twee interventielocaties bij allevier de kinderhartcentra geweest? Zo nee, bij welke wel en bij welke niet?
Ik ben bekend met alle vier de kinderhartcentra.
Ook heb ik heb gesproken met de patiëntenorganisaties (Patiëntenvereniging Aangeboren Hartafwijking, Stichting Hartekind, Harteraad en Hartstichting). Ook heb ik gesproken met de meest betrokken beroepsgroepen, de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), Nederlandse Vereniging voor Thoraxchirurgie (NVT) en de Beroepsvereniging Verzorgenden en Verpleegkundigen (V&VN). Verder heb ik gesprekken gevoerd met Zorgverzekeraars Nederland en de voorzitters van de umc’s. Daarnaast heb ik tal van brieven van vertegenwoordigers van het openbaar bestuur ontvangen met veelal pleidooien voor het ene of andere centrum. Tot slot heb ik nogmaals de patiëntvertegenwoordigers gesproken om mijn indrukken uit deze gesprekken als laatste bij hen te verifiëren.
Bent u ervan op de hoogte (de indiener van deze vragen begrijpt dat dit het geval is na twee van de vier (de andere twee volgen hopelijk nog op korte termijn) kinderhartcentra bezocht te hebben) dat de vrees bestaat dat bij een concentratie van vier interventielocaties naar twee, gespecialiseerde verpleegkundigen vermoedelijk niet meeverhuizen aangezien zij in de krappe arbeidsmarkt immers gemakkelijk een andere werkplek dicht bij huis kunnen vinden, dat minder belastend is dan verhuizen? Is de kwaliteit van de kinderhartinterventies in dat geval in het geding? Zo nee, waarom niet?
De NZa vermeldt inderdaad dat de bereidheid om te verhuizen onder verpleegkundigen niet hoog is. Ik heb dit ook besproken met de Beroepsvereniging Verzorgenden en Verpleegkundigen (V&VN). Gezien de krappe arbeidsmarkt is dit een belangrijk aandachtspunt bij het vormgeven van de transitie naar concentratie.
Heeft u gesproken met de betrokken verpleegkundigen of met vertegenwoordigers zoals Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)? Zo ja, wat kwam hieruit? Zo nee, waarom niet? Zo nee, Bent u bereid dit te doen alvorens het besluit over eventuele concentratie van vier naar twee kinderhartcentra is genomen?
Ja, ik heb in december 2022 zoals vermeld ook met V&VN gesproken. V&VN heeft onder andere mogelijkheden onder de aandacht gebracht om zoveel mogelijk verpleegkundigen te behouden tijdens het transitieproces. Daarbij hebben we het gehad over de brede inzetbaarheid en opleiding van verpleegkundigen.
Ik vind het voorstelbaar om bij een besluit tot concentratie te kijken wat er mogelijk is in differentiatie van opleidingen zodat verpleegkundigen breder inzetbaar worden. Op de locaties waar geconcentreerd wordt, kunnen verpleegkundigen dan mee gaan werken bij de interventies en op locaties waar de interventie verdwijnt kunnen verpleegkundigen dan gemakkelijker in hun eigen vakgebied werkzaam blijven.
Kunt u inzicht geven in het traject dat gelopen gaat worden alvorens een beslissing genomen gaat worden over de kinderhartcentra en het al dan niet centreren van vier naar twee interventielocaties?
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief d.d. 16 januari 2023 heb ik de NFU gevraagd mij te adviseren op welke locaties concentratie moet plaatsvinden. Op basis van het advies van de NFU zal ik tot een besluit komen. Mocht de NFU er onverhoopt niet uit komen, dan zie ik mij genoodzaakt zelf tot een besluit te komen op welke locaties deze interventies geconcentreerd worden. Ik zal mij daarbij baseren op de aandachtspunten die ik beschrijf in de brief aan de NFU.
Met welke organisaties gaat worden gesproken en waarom juist deze organisaties?
Zoals in mijn brief van 6 december vermeld heb ik gesproken met betrokken patiëntenorganisaties, de bestuurders van de universitair medische centra (umc’s) en de verschillende vertegenwoordigers van zorgprofessionals.
Gaat gesproken worden met vertegenwoordigers van zowel bestuurders, specialisten als verpleegkundigen van allevier de kinderhartcenta? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gesproken met de koepelorganisaties. Zij vertegenwoordigen bestuurders, specialisten en verpleegkundigen van alle vier de centra.
Wordt ook gesproken met partijen die indirect betrokken zijn, zoals innovatieve bedrijven die zich bewust in de nabijheid van een academisch centrum hebben gevestigd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik heb gesproken met de meest direct betrokken partijen bij deze kwestie.
Zoals ik in mijn brief d.d. 16 januari heb aangegeven, vind ik dat de voorzieningen er voor de patiënten zijn en niet andersom. Daarom heb ik mij in mijn gesprekken gericht op de belangen van patiënten, zorgverleners en zorgorganisaties die zich met patiëntenzorg bezig houden. Het kan niet zo zijn dat de belangen van bedrijven bepalend zijn voor besluitvorming over de kwaliteit van zorg, met mogelijk verstrekkende gevolgen voor patiënten en ouders. De beste kansen voor patiënten zouden hierin mijns inziens voorop moeten staan.
Bent u bereid om, zoals door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bepleit, een pas op de plaats te maken om partijen alsnog de gelegenheid te geven eruit te komen? Zo ja, hoe geeft u die pas op de plaats vorm? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in mijn brief d.d. 16 januari 2023 heb ik de NFU inderdaad nogmaals verzocht mij te adviseren over de concentratie van deze interventies. Ik vind het wenselijk dat het veld zelf met een gedragen voorstel komt, omdat zij het ook zelf zullen moeten realiseren. Mocht de NFU onverhoopt toch aangeven hier niet in te slagen, dan zie ik mij genoodzaakt alsnog zelf de knoop door te hakken. Voor mij weegt daarbij zwaar dat ook de patiëntenorganisaties hebben aangegeven dat de urgentie van deze kwestie zich moeilijk verhoudt tot het advies van de NZa om eerst een integraal beeld te vormen van de toekomst van het gehele academische zorglandschap. De inschatting, die ik met hen deel, is dat dit veel langer zal duren dan de NZa verwacht en dat daarbij de belangen van patiënten en zorgprofessionals mogelijk ondersneeuwen. Bovendien zou de onzekerheid voor patiënten, zorgverleners en de centra dan langer blijven bestaan.
Wanneer vindt u dat u recht heeft gedaan aan het NZa-rapport dat tot stand is gekomen na een gedegen en transparant proces met inbreng van allevier de kinderhartcentra en validatie door de NZa zelf en een internationaal gerenommeerde validatiecommissie?
Ik heb de NFU gevraagd mij mede op basis van dit rapport te adviseren over de locaties waar concentratie moet plaatsvinden en de mitigerende maatregelen die zouden kunnen worden genomen om eventuele ongewenste gevolgen te kanaliseren. Dit is een van de aanbevelingen van de NZa. Daarbij heb ik de NFU gevraagd rekening te houden met een aantal aspecten, waaronder het door de NZa in de impactanalyse aangegeven aspect van de regionale beschikbaarheid van acute zorg. Het NZa rapport laat zien welke effecten een besluit tot concentratie van interventies heeft voor patiënten, de betrokken centra en de betrokken zorgprofessionals. Het NZa rapport laat ook zien dat maatregelen nodig kunnen zijn om aan de effecten van een besluit tegemoet te komen, dat er tijd nodig is voor de transitie en de verandering zorgvuldig begeleid zal moeten worden. Ik zal met deze aspecten zoveel mogelijk rekening houden bij het besluit over concentratie en over de mitigerende maatregelen en daarmee recht doen aan dit rapport.
Welke aanbevelingen uit het NZa-rapport neemt u over en waarom?
Voor het antwoord op vraag 12 en 13 verwijs ik naar mijn brief d.d. 16 januari 2023, Kamerstuk 31 765, nr. 703.
Welke aanbevelingen uit het NZa-rapport neemt u niet over en waarom?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u oog voor de keteneffecten die het concetreren van de kinderhartinterventies naar twee interventielocaties kan hebben voor de andere twee Universitair Medisch Centra (UMC’s) zoals de kinder-Intensive Care (IC), etcetera? Zo ja, hoe ziet dat oog hebben voor de keteneffecten eruit?
Zoals uit de impactanalyse van de NZa blijkt, heeft het concentreren van deze zorg gevolgen voor elke locatie. Waar dat gevolg de kwaliteit van zorg en de mogelijkheden van zorgverleners en kennisontwikkeling raakt, moeten we erop inzetten zo goed mogelijk deze gevolgen tegemoet te treden. Er moeten bijvoorbeeld altijd voldoende ic bedden voor kinderen beschikbaar zijn.
Ik heb de NFU dan ook gevraagd hier aandacht aan te besteden in hun voorstel om de effecten van concentratie te kanaliseren.
Hoe borgt u de controleerbaarheid van het proces in het vervolgtraject zodat in openbare stukken goed nagelopen kan worden hoe een en ander gelopen is, in plaats van dat die aan het licht moet komen door middel van een Wet open overheid (WOO)-verzoek?
Ik borg dit door uw Kamer te informeren over de verschillende stappen en onderliggende informatie in het besluitvormingsproces. Met de genoemde brief van 16 januari aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd over het proces tot dan toe en de stappen die vanaf dat moment gezet zullen worden tot besluitvorming.
Hoe borgt u dat in het huidige traject de keuzes die gemaakt worden, gebaseerd zijn op toetsbare en objectieve criteria en wanneer maakt u die bekend?
Om deze reden heb ik in mijn brief aan de NFU van 16 januari 2023 de aspecten die ik van belang acht bij de keuze voor de locaties opgenomen.
Wat is uw reactie op het feit dat afgelopen vrijdag bleek dat nog maar twee kinder-IC-bedden beschikbaar waren? Hoeveel van de circa 100 kinder-IC-bedden waren afgelopen vrijdag operationeel? Wat is de oorzaak voor dit tekort aan operationele kinder-IC-bedden? Is de oorzaak personeelstekort? Hoe gaat u dit oplossen? Wat kunt u om salarissen van verpleegkundigen te verbeteren? Wat gaat u doen om secundaire arbeidsvoorwaarden van verpleegkundigen te verbeteren? Hoe gaat u de administratielast van 40% van de tijd halveren zodat u geen personeelstekort meer heeft?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 14 moeten er altijd voldoende IC- bedden, ook voor kinderen, beschikbaar zijn. Ik heb de NFU dan ook gevraagd hier aandacht aan te besteden in hun voorstel om de effecten van concentratie te kanaliseren.
Zoals u in uw vraag ook aangeeft zijn er altijd tussen de 95 en 100 kinder-IC-bedden beschikbaar. Hoeveel bedden er op vrijdag 9 december precies bezet waren is moeilijk te achterhalen. In elk geval is er op geen enkel moment onvoldoende beschikbaarheid geweest. Ook is de overweging om over te plaatsen naar het buitenland nooit aan de orde is geweest.
Jaarlijks stelt VWS de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) beschikbaar om een concurrerende salarisontwikkeling in de zorg en welzijn mogelijk te maken. Deze is gekoppeld aan de lonen in de markt; als die stijgen, stijgt dus ook de overheidsbijdrage voor salarissen in de zorg. Voor de jaren 2022 en 2023 bedraagt de OVA respectievelijk 2,2 en 3 miljard euro. Het is vervolgens aan sociale partners om met deze extra middelen cao’s af te sluiten. De hoogte van het salaris is daarnaast sterk afhankelijk van het aantal uren dat men werkt. In de zorg wordt veel in deeltijd gewerkt. Door meer uren te werken, kunnen verpleegkundigen hun inkomen verbeteren. Daartoe ondersteunt de Minister voor Langdurige Zorg en Sport onder andere de aanpak van Stichting Het Potentieel Pakken waarbij gesprekken over roosters al meerdere grotere contracten hebben opgeleverd. Bovendien wil ik er nog op wijzen dat de aantrekkelijkheid van werken in de zorg ook afhankelijk is van goed werkgeverschap, professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Deze onderwerpen pakt Minister Helder met onder andere werkgevers in de zorg op in het programma TAZ.
Om te zorgen dat de zorgmedewerker met plezier zijn werk kan blijven doen, is het tot slot cruciaal dat er aandacht blijft voor het verminderen van regeldruk. In de programmabrief [Ont]Regel de Zorg2 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport uiteengezet hoe deze kabinetsperiode samen met betrokken partijen aan dit vraagstuk wordt gewerkt. Vóór de zomer ontvangt uw Kamer de eerste voortgangsrapportage over het programma.
Deelt u de mening dat u in geval van een grotere uitbraak van een ziekteverwekker dan bijvoorbeeld de mazelen in 2019 (40 besmettingen) meer kinder-IC-bedden materieel beschikbaar moet hebben en meer IC-verpleegkundigen nodig heeft die ook inzetbaar zijn voor kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dit worden gerealiseerd?
Zoals vermeld in het antwoord op voorgaande vraag is het van belang dat er altijd voldoende IC-bedden voor kinderen beschikbaar zijn. Daarvoor is in samenwerking met de kinderartsen en roaz-regio's een plan opgesteld. Een belangrijke manier om te voorkomen dat kinderen IC zorg nodig hebben, is gebruik te maken van vaccinaties voor die ziekten waar voor dat mogelijk is.
Deelt u de mening dat te allen tijde voorkomen moet worden dat door het centraliseren van de interventies van vier naar twee kinderhartcentra, interventies verloren gaan of door het niet meeverhuizen van specialisten en verpleegkundigen de kwaliteit van interventies niet meer geborgd is en interventies niet door kunnen gaan en pasgeborenen en hun ouders in uiterst onzekere tijden naar het buitenland moeten uitwijken voor levensreddende hartinterventies? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
Ik vind het inderdaad van belang dat ook specifieke zorg voor patiënten beschikbaar blijft. Ik heb de NFU expliciet gevraagd hier aandacht aan te besteden.
Wat is uw reactie op de conclusie van de NZa dat concentratie van de kinderhartinterventies grote en onomkeerbare gevolgen hebben voor een ziekenhuis dat de zorg moet overdragen?
Waar de gevolgen van concentratie onwenselijk zijn voor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg, moeten passende maatregelen worden genomen. De patiënt staat hierbij voor mij steeds voorop.
Kunt u een opsomming geven van grote onomkeerbare gevolgen voor het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) en UMC Groningen indien zij de kinderhartinterventies moeten overdragen aan het UMC Utrecht en het Erasmus MC? U bent als Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport toch ook verantwoordelijk voor deze onomkeerbare gevolgen? Hoe gaat u borgen dat als gevolg van de concentratie van kinderhartinterventies andere onderdelen van zorg in het LUMC en UMC Groningen niet verloren gaan?
Voor een overzicht van de gevolgen verwijs ik naar de impactanalyse van de NZa. Bij de vormgeving van de transitie zal aandacht moeten worden besteed aan onwenselijke gevolgen van de concentratie van zorg. Daarbij staan de zorgvoorzieningen zoals gezegd ten dienste van de patiënt. Ik heb de NFU daarom gevraagd mij te adviseren over de wijze waarop ongewenste neveneffecten gemitigeerd kunnen worden. Daarbij heb ik in het bijzonder aandacht gevraagd voor de toegankelijkheid van zorg, de beschikbaarheid van IC bedden, het waarborgen van de beschikbaarheid van specifieke expertise, het behouden van opleidings-en onderzoekscapaciteit.
Houdt u gedurende het hele traject tot aan het nemen van een beslissing over het al dan niet centreren van kinderhartinterventies de mogelijkheid open dat de uitkomst ook kan zijn dat, alle belangen afwegende, er ook vier kinderhartcentra voor kinderhartinterventies kunnen blijven of dat het er ook drie kunnen worden in plaats van twee?
Voor het antwoord op vraag 22 en 23 verwijs ik u naar mijn brief d.d. 16 januari, Kamerstuk 31 765, nr. 703.
Is het niet mogelijk, daar er ongeveer 200 kinderhartinterventies zijn en dat sommige vaker voorkomen dan andere, de concentratie van kinderhartinterventies te verdelen over vier kinderhartcentra al naar gelang wie waar het beste in is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Hoeveel van deze ongeveer 200 kinderhartinterventies komen bij het centraliseren van de kinderhartinterventies op de tocht te staat als niet alle specialisten en kinder-IC-verpleegkundigen meeverhuizen? Als u hier geen antwoord op kunt geven, dan kunt u als verantwoordelijk Minister toch niet doorgaan met deze centralisatie? Kunt u geen hypothetisch antwoord op deze vraag geven, dat ook interventies verloren kunnen gaan als er niet gecentreerd wordt, maar een feitelijk antwoord? Bij hoeveel kinderhartcentra (vier, drie of twee) zijn de meeste kinderhartinterventies geborgd?
Als een interventie noodzakelijk is, dan zal deze worden uitgevoerd. Besluitvorming daarover vindt in het Nederlandse zorgstelsel plaats tussen zorgverleners en patiënten en hun naasten en niet door de overheid. Dat is een groot goed en dat blijft zo als geconcentreerd wordt naar twee centra. De kwaliteit en toegankelijkheid van zorg staan voor mij voorop; concentratie van deze interventies is daarvoor onontkoombaar, ook volgens de vertegenwoordigers van patiënten.
Wat is uw reactie op het bericht dat een medewerker van vaccinproducent Bilthoven Biologicals besmet is met het poliovirus en dat dit aan het licht kwam door een driewekelijkse rioolcheck bij het Utrecht Science Park?1
Het is zeer onwenselijk dat bij het werken met het poliovirus medewerkers besmet raken. Zowel de Omgevingsdienst als de IGJ hebben Bilthoven Biologicals verzocht onderzoek uit te voeren naar het incident. Mijn voorgangers hebben de Kamer geïnformeerd over eerdere incidenten met het poliovirus. De incidenten tonen de noodzaak aan strengere eisen te stellen aan de faciliteiten, die met het virus werken. Ik heb hiertoe een wetsvoorstel voorbereid, waarin een vergunningplicht voor poliofaciliteiten wordt voorgesteld. Met de vergunningplicht wordt beoogd om faciliteiten vooraf te kunnen toetsen op naleving van de strengere en meer specifieke eisen en zo nodig de vergunning in te kunnen trekken. Daarnaast krijgt de IGJ in dit wetsvoorstel wettelijk vastgelegde handhavings- en toezichtsbevoegdheden ten aanzien van «containment».
Is hier sprake van een Lab Leak? Zo nee, wat is de definitie van een Lab Leak?
Er is hier inderdaad sprake van een virus dat afkomstig is uit het laboratorium waar er mee gewerkt wordt en buiten het laboratorium is aangetroffen.
Wat is de status quo van de Lab Leak Theory als het gaat om de coronauitbraak in Wuhan, China, in december 2019?
Er zijn mij geen vorderingen bekend over onderzoek naar de theorie dat het coronavirus uit het laboratorium in Wuhan afkomstig zou zijn.
Wel is in juli van dit jaar in Science2 een onderzoek gepubliceerd, waarin wordt aangegeven dat het grootste deel van de eerste besmette mensen rond de markt in Wuhan zijn gevonden en dat op deze markt de eerste humane besmettingen statistisch verbonden kunnen worden aan een deel van de markt, waar verkopers van levende dieren staan en waar virus positieve monsters uit de omgeving zijn gevonden.
Hoe staat het met het onderzoek dat de Amerikaanse president Biden in mei 2021 aankondigde naar de Lab Leak Theory inzake de coronapandemie?
Ik heb geen nadere informatie over onderzoek van de Amerikaanse inlichtingendienst naar de theorie dat het coronavirus uit het laboratorium in Wuhan afkomstig zou zijn.
Worden er bij het Wuhan Laboratorium, dat in verband gebracht wordt met de Lab Leak Theory als het gaat om de coronauitbraak, ook periodieke rioolchecks gedaan?
Het is mij niet bekend of er bij het Wuhan laboratorium periodieke rioolchecks gedaan worden.
Een opiniestuk waarin wordt gepleit de zorgverzekeraars uit het zorgstelsel te halen. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het opnieartikel «Haal de verzekeraars uit het zorgstelsel»?1
Ja.
Wat kosten de zorgverzekeraars? Kunt u dit uitdrukken in een tabel met daarin de zorgverzekeraars, de kosten per zorgverzekeraar en de kosten van alle zorgverzekeraars opgeteld?
De kosten die zorgverzekeraars maken (en geen directe zorgkosten zijn) noemen wij bedrijfskosten. Deze bedrijfskosten waren gemiddeld genomen 81 euro per premiebetaler per jaar in 2021 (het meest recente jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn). Dit is 2,6% van de totale zorgkosten. In Tabel 1 is een overzicht te zien van de cijfers voor 2021.
ASR
47
4,6%
89
1
13
CZ
231
2,4%
77
1
17
DSW (inclusief Stad Holland)
50
3,0%
84
1
1
Eno
29
8,5%
167
3
7
Menzis
132
2,2%
77
2
13
ONVZ
38
3,7%
107
3
21
VGZ
288
2,6%
85
2
18
Zorg & Zekerheid
41
3,2%
103
3
11
Zilveren Kruis
287
2,3%
73
2
9
Bron: transparantieoverzichten van de jaarcijfers basisverzekering, zoals door individuele zorgverzekeraars gepresenteerd op de website.
De bedrijfskosten per premiebetaler laten een dalende trend zien. In 2015 lagen de gemiddelde bedrijfskosten nog op 96 euro per premiebetaler per jaar. In 2021 was dit 81 euro.
De bedrijfskosten liggen ook lager dan ten tijde van het ziekenfonds in termen van percentage van de totale zorgkosten (3,9% in 2004 en 2,6% 2021). Dit is te zien in grafiek 1.
Grafiek 1 Gemiddelde bedrijfskosten als percentage van de zorgkosten in 2003 – 2021.
Hoe zou het zorgstelsel werken indien de zorgverzekeraars eruit worden gehaald?
Er zijn verschillende varianten denkbaar om het stelsel anders in te richten dan een privaatrechtelijk verzekeringsstelsel met private zorgverzekeraars. Veel van deze varianten zijn omschreven in Zorgkeuzes in Kaart 20202. Volgens de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) werkt het ene zorgstelsel niet systematisch beter dan het andere stelsel. Het functioneren van het stelsel wordt met name bepaald door de invulling van dat stelstel. Ook zonder huidige zorgverzekeraars moeten de taken die zij in het huidige systeem uitvoeren worden vervuld. Ook bijvoorbeeld een instantie als een Nationaal Administratiekantoor Zorg, zoals de auteurs van het opiniestuk in NRC voorstellen, zal kosten maken voor klantenservice, voorlichting, schadeafhandeling, polis administratie en inkoop.
Het bericht 'Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Dit zijn de gevolgen van de verhuizing van het St. Antonius ziekenhuis volgens een zorgeconoom»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gemeenten zijn geconsulteerd?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat het in maart en juni van 2021 en in juli 2022 gezamenlijke sessies heeft georganiseerd met de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Ronde Venen, Stichtse Vecht, Vijfherenlanden, Woerden en IJsselstein. Vervolgens zijn in het najaar van 2022 voor een persoonlijk gesprek bezoeken gebracht door het ziekenhuis in de volgende gemeenten: Nieuwegein, Utrecht, Houten, Woerden, IJsselstein, Montfoort, Lopik, Vijfherenlanden en Culemborg.
Kunt u met de Kamer de documenten delen die ter consultatie zijn voorgelegd aan de betrokken gemeentebestuurders, conform de wettelijke bepalingen?
De wetgeving schrijft niet voor welke documenten met gemeentebestuurders moeten worden gedeeld indien een bijeenkomst met gemeentebestuurders wordt georganiseerd over een eventuele sluiting van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8i, eerste lid). Het ziekenhuis dient de gemeentebestuurders te informeren over de plannen en over de uitkomsten van de bereikbaarheidsanalyse van het RIVM. Ik heb de informatie/stukken die met de gemeentes gedeeld zijn niet tot mijn beschikking.
Deelt u de mening dat een besluit tot samenvoeging niet door de directie van het St. Antoniusziekenhuis genomen kan worden zonder dat het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt bezien?
Het ziekenhuis moet voor deze wijziging de procedure uit het Uitvoeringsbesluit Wkkgz (de AMvB acute zorg) volgen. Hiervoor moet onder andere een bereikbaarheidsanalyse bij het RIVM worden aangevraagd en moeten gemeenten en inwoners worden betrokken.2 Onderdeel van de bereikbaarheidsanalyse is het effect voor patiënten op de rijtijden per ambulance naar de dichtstbij zijnde locatie waar na de eventuele sluiting de betreffende acute zorg wordt geboden en het gevolg van een eventuele sluiting voor het gevoelig worden voor de 45-minutennorm van andere zorgaanbieders. (Uitvoeringsbesluit Wkkgz, artikel 8a.4, eerste lid, onderdeel g). In het continuïteitsplan moet het ziekenhuis aangeven welke afspraken er door het ziekenhuis, andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn gemaakt met het oog op de continuïteit in de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de acute zorg (Uitvoeringsregeling Wkkgz, artikel 8m, onderdeel f). Overigens gaat het om een situatie die pas over twaalf jaar concreet wordt. De komende jaren heeft het ziekenhuis de tijd om invulling te geven aan de zorg in de regio Nieuwegein.
Kunt u aangeven wat het effect van een samenvoeging is op ambulance-capaciteit en de effecten met betrekking tot beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg de andere ziekenhuizen?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, geeft het RIVM in de bereikbaarheidsanalyse aan wat de effecten zijn op de rijtijden voor patiënten per ambulance naar de dichtstbijzijnde locatie waar de betreffende acute zorg wordt aangeboden. Tevens geeft het RIVM aan of door de sluiting van het aanbod van acute zorg op de betreffende locatie andere zorgaanbieders gevoelig worden voor de bereikbaarheidsnormen. De voorgenomen sluiting moet in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) besproken worden. In dat overleg worden afspraken gemaakt over de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de acute zorg in de regio. Het effect op de ambulance-capaciteit en het effect op de beschikbaarheid en bereikbaarheid van zorg bij de andere ziekenhuizen wordt door het ziekenhuis meegenomen in de verdere uitwerking van de plannen, samen met betrokken partijen.
Deelt u de mening dat die ziekenhuizen worden samengevoegd tot één locatie de eerste jaren veel energie richten op de interne organisatie c.q. de vervlechting?
Elke organisatieverandering heeft tijd nodig om goed geïmplementeerd te worden. Het St. Antonius Ziekenhuis neemt hier in ieder geval ruim de tijd voor, daar het voornemen tot daadwerkelijke samenvoeging voor het jaar 2035 gepland staat. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat dit zorgvuldig plaats zal vinden.
Kunt u aangeven waarom deze fusie een goed plan zou zijn tegen de achtergrond van het onderzoek over Spoedeisende hulp in Denemarken, waaruit bleek dat concentratie niet had geleid tot betere zorg?2
Graag wil ik hier benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie. Het St. Antonius ziekenhuis geeft aan dat de keuze om het grootste deel van de ziekenhuisfuncties te concentreren op de locatie Utrecht is ingegeven vanuit het de wens om de zorg betaalbaar en toegankelijk te houden, maar vooral ook van goede kwaliteit. In Denemarken was sprake van een zeer grote landelijke
concentratie van ziekenhuiszorg. Die situatie is niet te vergelijken met de situatie waarin één ziekenhuis functies concentreert en dat doet op basis van een onderbouwd en afgewogen plan met het oog op de kwaliteit van de zorg.
Kunt u aangeven wat het kosteneffect is geweest van de fusie van de ziekenhuizen tot het Elisabeth Twee Steden Ziekenhuis in Tilburg met betrekking tot behandelmixen?
Op 14 augustus 2013 zijn het St. Elisabeth Ziekenhuis (EZ) en TweeSteden Ziekenhuis (TSz) bestuurlijk gefuseerd waarna beide ziekenhuizen vervolgens op 1 januari 2016 juridisch zijn gefuseerd. De fusie was, anders dan de voorgenomen verhuizing van het St. Antonius Ziekenhuis, een fusie tussen twee ziekenhuizen waarbij de oorspronkelijke locaties behouden bleven. Het St. Antonius Ziekenhuis is van plan om twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie samen te voegen.
Voor de beantwoording van deze vraag is contact opgenomen met het Elisabeth Twee Steden ziekenhuis (ETZ). Zij geven aan dat er ten tijde van de voorgenomen fusie tussen EZ en TSz zorgen waren vanuit de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa, de voorganger van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)) dat de fusie tussen beide ziekenhuizen de zorg duurder zou maken. Het ETZ heeft derhalve als voorwaarde van de NMA gekregen dat in de pre-fusie periode moest worden aangetoond dat de prijzen van de dbc’s (diagnose behandelcombinatie) van het vrije segment niet méér zouden stijgen dan de gemiddelde index over de jaren 2013 tot en met 1 januari 2016 (datum van de fusie). Het ETZ geeft aan dat het dit in deze periode heeft kunnen aantonen (met accountantsverklaring). De prijsstijging was, volgens het ETZ, in die periode ongeveer de helft van de gemiddelde prijsindex, waarmee het per saldo een kostenbesparing heeft opgeleverd hetgeen ook een voorwaarde was van de zorgverzekeraars.
Kunt aangeven hoe de vertakking/organisatiestructuur er gaat uitzien, aangezien artsen gaan straks werken in een groter team?
Het St. Antonius Ziekenhuis heeft mij laten weten dat de organisatiestructuur niet zal veranderen. De teams blijven hetzelfde; zij werken op dit moment ook al in één organisatie.
Deelt u de mening dat grotere teams zullen leiden tot verdunning van contacten met andere teams en dat dit zal leiden tot meer onafhankelijke eilandjes? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 9 ook aangegeven blijven de teams ongewijzigd. Zij zullen alleen efficiënter samenwerken op één locatie in plaats van verdeeld over twee locaties. Volgens het St. Antonius ziekenhuis bevordert het samenvoegen van de expertises een soepel verloop van zorgprocessen. Bovendien zijn er ook minder verplaatsingen (materiaal, patiënten) nodig wanneer geconcentreerd is op één locatie. Daarbij zijn er ook juist voordelen van de samenvoeging zoals dat er meer patiënten behandeld kunnen worden doordat operaties en behandelingen efficiënter ingepland kunnen worden. Ook is geen dubbele bezetting van personeel meer nodig.
Kunt u aangeven hoeveel en uit welke woonplaatsen de huidige patiënten van het Antoniusziekenhuis in Nieuwegein komen?
Nee, over deze cijfers beschik ik niet. De patiënten van het St. Antonius Ziekenhuizen worden niet gekoppeld aan één locatie, zij ontvangen hun zorg op verschillende/meerdere locaties.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot uitholling van de zorg zoals dat ook met het Hofpoort ziekenhuis in Woerden is gebeurd?
Nee, die mening deel ik niet. Het is van belang dat de continuïteit en toegankelijkheid van zorg in de regio geborgd blijft. In het ROAZ dienen daarover afspraken te worden gemaakt en de zorgverzekeraar moet daar in zijn contractering rekening mee te houden. Ook bij de keuze om de meer complexe zorg en de huisartsenpost (HAP) te concentreren in Leidsche Rijn stond de kwaliteit van zorg voorop. We hebben in het Integraal Zorgakkoord (IZA) afspraken gemaakt over passende zorg. Passende zorg betekent dat de zorg toegevoegde waarde heeft voor de patiënt en dat we moeten nadenken over de zinnigheid van zorg en dat de zorg door de juiste hulpverlener op de juiste plek verleend moet worden. Daarvoor moeten keuzes gemaakt worden. De geschetste ontwikkelingen vragen om een heroriëntatie op hoe we de zorg in ons land hebben georganiseerd en ingericht.
Deelt u de mening dat implementatie van het voorgenomen besluit zal leiden tot een groot machtsblok en dat dat onwenselijk is in relatie tot de transformatie van de zorg en de afspraken met zorgverzekeraars?
Allereerst wil ik hier nogmaals benadrukken dat het hier niet gaat om een fusie van twee ziekenhuizen waardoor de mogelijkheid zou bestaan dat een machtsblok ontstaat in de onderhandelingen met de zorgverzekeraar. Het betreft alleen het samenvoegen van twee locaties van dezelfde ziekenhuisorganisatie. Er is geen grond om te concluderen dat deze samenvoeging van locaties leidt tot meer marktmacht en negatieve effecten voor de zorg. Ik deel de mening dus niet.
In het algemeen geldt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de ACM toezien op machtsverhoudingen in de zorgmarkten. Als een zorgaanbieder aanmerkelijke marktmacht heeft, kan de NZa maatregelen treffen. Daarnaast heeft de ACM de mogelijkheid om in te grijpen als blijkt dat er sprake is van machtsmisbruik.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Oss |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Vindt u het een begrijpelijke gang van zaken dat een definitieve sluiting dreigt voor de huisartsenpost in Oss, een gemeente met 23 kernen en groeiend naar 100.000 inwoners?1
Huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk en het is voor praktijkhoudende huisartsen een grote uitdaging om naast de drukke dagzorg ook alle avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW-diensten) in te vullen. Ook de capaciteit aan de telefoon om de urgentie van de zorgvraag te bepalen (triagisten) is heel beperkt vanwege de krappe arbeidsmarkt. Het goed organiseren van acute (huisartsen)zorg is dan ook essentieel om de kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg overdag en acute huisartsenzorg in ANW-uren voor iedereen te kunnen borgen, ook in de toekomst.
Het is gezien deze omstandigheden begrijpelijk dat ook de Huisartsenposten Oost-Brabant kritisch kijkt naar haar de (on)mogelijkheden van haar inzet nu en in de toekomst. Een sluiting van in dit geval de huisartsenpost (HAP) in Oss is daarbij een van de overwegingen. Wanneer zij over zou gaan tot een besluitvormingsproces over het al dan niet sluiten van de HAP in Oss, dan zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg2 gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen van de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Het RIVM heeft hiertoe onlangs een bereikbaarheidsanalyse3 uitgevoerd. Het RIVM concludeert dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss de bereikbaarheidsnorm niet wordt overschreden. Namelijk 100% van de inwoners in het betreffende gebied zal, net als in de huidige situatie, binnen 25 minuten rijtijd van de dichtstbijzijnde huisartsenpost verwijderd zijn (daar waar de norm zegt: tenminste 90% van de inwoners binnen 30 minuten rijtijd met de auto).
Hoewel de toegankelijkheid van acute (huisartsen) zorg dus niet in gevaar komt, begrijp ik uiteraard dat het voor de mensen in de nabije omgeving van Oss vervelend kan zijn wanneer de vertrouwde HAP «om de hoek» zou kunnen sluiten.
Onderschrijft u de mening van een gemeenteraadslid dat «met het oog op mantelzorgers en ouders met jonge kinderen we dit [sluiting] niet moeten willen, ’s nachts is een ritje naar Uden voor die groepen veel te ver?»2
Ik vind het belangrijk dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk. Er is daartoe een landelijke bereikbaarheidsnorm vastgesteld die zegt dat 90% van de inwoners een HAP moet kunnen bereiken binnen 30 minuten reistijd met de auto.
Ik heb in mijn vorige antwoord aangegeven dat het RIVM onlangs een bereikbaarheidsanalyse heeft uitgevoerd en geconcludeerd dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss deze norm niet wordt overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft mij overigens verzekerd dat de aanrijtijden voor de ambulance ongewijzigd blijft bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss. Ook de inzet van het aantal huisartsen die in de ANW-uren visites aan huis afleggen zal bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss niet wijzigen.
Is het niet wenselijk om huisartsenposten zoals in Oss volwaardig overeind te houden om medicalisering en een onnodige gang naar de tweedelijnszorg in het ziekenhuis tegen te gaan?
Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat ook de HAP bij het ziekenhuis in Uden een zelfstandig werkende eerstelijnsvoorziening is. Doorverwijzing naar de tweede lijn vindt ook op de HAP in Uden alleen plaats als dit door de huisarts in het belang van de zorg voor de patiënt noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast hebben de huisartsen op de HAP bij het ziekenhuis in Uden makkelijker toegang tot eerstelijns diagnostiek zoals bloedonderzoek en röntgendiagnostiek. Dit voorkomt juist onnodige doorverwijzing naar de tweede lijn.
Is dit ook niet wenselijk gezien de toenemende vergrijzing en de problemen die met name ook ouderen hebben om een huisartsenpost te kunnen bereiken, in de wetenschap dat niet iedereen een auto ter beschikking heeft?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 2, waarin ik aangeef het belangrijk te vinden dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk, ook in de toekomst.
Daarnaast vraagt een sterke toename van de vergrijzing om goede beschikbaarheid van een vaste huisarts overdag. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dag situatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Ouderen met complexe zorgvragen waar vaak meerdere zorgverleners bij betrokken zijn, vragen om een goede coördinatie en daar is de beschikbaarheid van een vaste huisarts die de patiënt en zijn/haar (zorg)systeem goed kent essentieel. Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat de huisartsen in deze regio juist hierop inzetten, waardoor zij veel spoedvragen in de avond/nacht kunnen voorkomen.
Is het niet een vreemde zaak dat personeel aangeeft dat er geen personele problemen zijn en de dienstenroosters goed kunnen worden ingevuld en toch een sluiting wordt aangekondigd? Kunt u aangeven hoe dit zit?3
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft kenbaar gemaakt dat na een onderbezetting in de Covid-periode en met name afgelopen zomer, de functiegroep met diverse zorgprofessionals momenteel weer op formatie is. Met de toenemende arbeidskrapte en toenemende druk op de (spoed)zorg vind ik het echter ook verstandig dat verantwoordelijke partijen in de regio’s, waaronder Huisartsenposten Oost-Brabant, kritisch naar de bezetting en de inzet van personeel op langere termijn kijken. Daarnaast speelt ook de beschikbaarheid van huisartsen voor de dagzorg en de diensten in de ANW-uren een rol. Er is landelijk en volgens Huisartsenposten Oost-Brabant ook in de regio Oss een tekort aan praktijkhoudende huisartsen. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Het eventueel sluiten van een HAP geeft voor de huisartsen minder dienstbelasting waardoor inwoners bij hun vaste huisarts overdag terecht kunnen.
Wat gaat u doen om sluiting van de huisartsenpost in Oss te voorkomen? Bent u bereid om met de huisartsenpost in gesprek te gaan om sluiting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen en de huisartsenposten in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Voor mij staat de toegankelijkheid van acute zorg voor elke Nederlander voorop. Dit is onder meer geborgd via de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg en de zorgplicht van de verzekeraar. Wanneer Huisartsenposten Oost-Brabant voornemens zijn de post in Oss te sluiten dan dient het besluitvormingsproces van de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg zorgvuldig gevolgd te worden in afstemming met alle betrokkenen waaronder zorgverzekeraars, toezichthouders, andere zorgaanbieders, inwoners en lokale besturen. Het doel hiervan is om te bevorderen dat de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de acute zorg zo goed mogelijk geborgd zijn, ook bij een eventuele opschorting of beëindiging van de zorg op een bepaalde locatie. De bereikbaarheid van acute zorg heeft betrekking op de rijtijd en de locatie waarop de acute zorg wordt aangeboden, beschikbaarheid heeft betrekking op het aanwezig zijn van (voldoende) gekwalificeerde medewerkers om de betreffende zorg te kunnen aanbieden.6
Vindt u het democratisch dat de bereikbaarheid van de huisartsenzorg wordt bepaald door particuliere instellingen waarbij factoren zoals bezuinigingsoverwegingen doorslaggevend zijn, boven de wensen van de bevolking?
De norm voor bereikbaarheid is landelijk vastgesteld in de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg. Bij de overweging tot het sluiten van een HAP dienen de verantwoordelijke partijen in de betreffende regio deze norm in acht te nemen om zodoende te voldoen aan een goede toegankelijkheid van (acute) zorg. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden op vraag 1 en 2, wordt volgens het RIVM bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss de norm niet overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant geeft aan dat bezuinigingsmaatregelen niet onderliggend zijn aan de voorgenomen sluiting. Ten behoeve van het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg dient de acute huisartsenzorg in ANW-uren zo ingericht te zijn dat deze kwalitatief goed en toegankelijk is, waarbij de beschikbare (toekomstige) menskracht optimaal wordt ingezet.
Wat gaat u doen om de alsmaar toenemende schaalvergroting en de ontpersoonlijking van de huisartsenzorg en de afnemende bereikbaarheid van de spoedhuisartsenzorg tijdens de avond, nacht en weekenden tegen te gaan? Dient er niet een landelijke stop te komen op het opheffen van huisartsenposten?
Het uitgangspunt van mijn beleid is dat de patiënt de juiste, passende zorg krijgt, op het juiste moment en van de zorgprofessional die daarvoor het meest geëigend is. Juist omdat dit onder druk komt te staan, heb ik afspraken gemaakt en tref ik maatregelen.
Zo heb ik met partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) stevige afspraken gemaakt om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn onder andere afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen (zowel praktijkhouders als waarnemers) en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen. Deze afspraken zijn gebaseerd op een actieplan dat is opgesteld door de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), met als doel het verminderen van de werkdruk op alle huisartsen. Tegelijkertijd heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit gevraagd om de ANW-tarieven te verhogen en deze beschikbaar te stellen vanaf 1 januari 2023.
Daarnaast heb ik onlangs de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg7 naar de Tweede Kamer gestuurd. Die bevat acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, huisartsenpost, ggz, wijkverpleging, ambulance, spoedeisende hulp, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg.
Uitgangspunt in zowel de beleidsagenda als in het IZA is dat zorgpartijen de opdracht hebben om, ondanks de toenemende krapte op de arbeidsmarkt, de spoedzorg voor alle inwoners ook in de toekomst overeind te houden.
Is het niet wenselijk om deze trend te keren door zo snel mogelijk meer huisartsen op te leiden zodat ook de persoonlijke belasting van huisartsen kan worden teruggedrongen?
In het coalitieakkoord is afgesproken om het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen te verhogen. Primair doel hiervan is het verminderen van de werkdruk van huisartsen. Na de raming van het Capaciteitsorgaan (CO) in 2019 is het aantal opleidingsplaatsen uitgebreid van 750 naar 813 in 2021. Voor 2023 is het aantal plekken verder verhoogd tot 870 opleidingsplaatsen. Naar verwachting komt het CO in januari met een nieuw advies. Ik ben al in gesprek met betrokken partijen om het aantal opleidingsplaatsen te verhogen. Ook zet ik in op het opleiden van extra physician assistants en verpleegkundig specialisten (PA/VS) in de huisartsenpraktijk en op de huisartsenpost. In het coalitieakkoord zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor zowel het opleiden van extra huisartsen en de stimulering van de inzet van PA/VS.
Het verhogen van het aantal opleidingsplekken voor huisartsen alleen is niet genoeg om de druk op de huisartsenzorg te verlichten; de zorgvraag zal de komende jaren verder stijgen en we hebben niet genoeg mensen op de arbeidsmarkt om deze vraag te beantwoorden met uitsluitend extra personeel. Daarom zet ik eveneens in op andere sporen om de huisartsenzorg – waaronder de ANW-zorg – toegankelijk te houden. In het IZA heb ik met partijen afspraken gemaakt over het versterken van de eerstelijnszorg en over het verbeteren van de acute zorgketen, waaronder afspraken over een betere organisatie van de ANW-zorg door huisartsen.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.