Het bericht dat de voorzitter van de Werkkamer zegt dat een grote groep jonggehandicapten straks onzichtbaar, verdwijnt achter de voordeur |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de Werkkamer en tevens wethouder te Amsterdam, mevrouw van Es, dat een grote groep jonggehandicapten dreigt «achter de voordeur te verdwijnen»? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, heeft het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) ongelijk wanneer het stelt dat «deze problemen niet te vermijden zijn»?1
Mijn beeld is niet dat een grote groep jonggehandicapten achter de voordeur dreigt te verdwijnen en dat dit onvermijdelijk is.
Gemeenten krijgen met de Participatiewet de beleidsvrijheid, de middelen en de instrumenten om kansen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking en arbeidsvermogen die niet meer in de Wajong kunnen instromen. Zij kunnen bepalen welke ondersteuning mensen nodig hebben en daarbij maatwerk bieden. Daarbij hebben zij een breed scala aan instrumenten beschikbaar, waaronder de nieuwe instrumenten loonkostensubsidie en beschut werk. De baanafspraak uit het sociaal akkoord vergroot de mogelijkheden om deze mensen aan het werk te krijgen.
Verder is van belang dat Wajongers met arbeidsvermogen bij het UWV blijven. Er is geen sprake meer van het overdragen van tienduizenden wajongers naar gemeenten. Dat betekent dat de instroom van mensen met een arbeidsbeperking bij gemeenten geleidelijk zal verlopen.
Deelt u de mening dat gemeenten zullen inzetten op de kortste weg naar werk? Zo ja, wat gebeurt er met de honderdduizenden arbeidsgehandicapten die niet kort aan het werk gezet kunnen worden? Zo nee, gaat u het verdeelmodel en bijbehorende middelen hierop aanpassen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, is er geen sprake van honderdduizenden arbeidsgehandicapten die op gemeenten af komen. Huidige Wajongers met arbeidsvermogen gaan immers niet over naar gemeenten. De Participatiewet bevat waarborgen om te komen tot een evenwichtige inzet van middelen en instrumenten. Gemeenten zijn op basis van de Participatiewet verplicht om in een verordening regels te stellen voor het ondersteunen bij arbeidinschakeling en het aanbieden van re-integratievoorzieningen. Gemeenten dienen in de verordening aandacht te besteden aan een evenwichtige verdeling van de re-integratie-instrumenten over de brede gemeentelijke doelgroep. Deze verordening stelt de gemeenteraad vast. Cliënten kunnen via de lokaal georganiseerde cliëntenparticipatie invloed uitoefenen op de uitvoering door de gemeente. De wet geeft dus waarborgen die ervoor zorgen dat gemeenten zich niet uitsluitend richten op de mensen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Bij een evenwichtige inzet van de middelen doelt het kabinet op het beschikbaar zijn van re-integratievoorzieningen voor verschillende doelgroepen, met specifieke aandacht voor mensen die vanwege een arbeidsbeperking een grotere afstand tot de arbeidsmarkt hebben.
De verdeling van middelen voor inkomensvoorzieningen stimuleert gemeenten niet alleen om makkelijk bemiddelbare mensen aan de slag te helpen, maar ook mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Hoe meer iemand werkt, des te meer een gemeente bespaart op de uitkeringslasten. De verdeling helpt juist voorkomen dat mensen met een arbeidsbeperking achter de voordeur verdwijnen. Daarnaast ontvangen gemeenten via het participatiebudget middelen om mensen te ondersteunen en aan het werk te houden.
Kunt u beschrijven wat de kortste weg naar werk en conclusie van het UWV en de voorzitter van de Werkkamer betekent voor iemand met een arbeidsvermogen van 30%, voor iemand met een arbeidsvermogen van 50% en voor iemand met een arbeidsvermogen van 70%?
Hierop is in algemene zin geen antwoord mogelijk. Re-integratie is maatwerk. Iemands loonwaarde is slechts één van de elementen die bepalen hoe iemand ondersteund wordt.
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 2, heeft de Participatiewet waarborgen die een evenwichtige inzet van middelen voor de verschillende doelgroepen bevorderen. Gemeenten krijgen met de Participatiewet een breed scala aan instrumenten beschikbaar om mensen aan het werk te helpen. Deze instrumenten zijn beschikbaar voor mensen met een grote en kleinere afstand tot de arbeidsmarkt, met een verschillend niveau qua arbeidsvermogen en kunnen afhankelijk van de mogelijkheden en omstandigheden van betrokkene in maatwerk worden toegepast. Als mensen een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, kan de gemeente hen bijvoorbeeld eerst een participatieplaats aanbieden, met als doel de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. De volgende stap kan zijn het plaatsen van iemand bij een werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst. Met het instrument loonkostensubsidie kan de gemeente dan compensatie bieden aan een werkgever die iemand met verminderde productiviteit in dienst neemt. In de Participatiewet is de hoogte van de loonkostensubsidie bepaald op het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de vastgestelde loonwaarde, met als maximum 70% van het WML. Bij een loonwaarde van 30, 50 resp. 70% WML is de loonkostensubsidie dus 70, 50 resp. 30% van het WML. Daarnaast kan de gemeente mensen zo nodig beschutte werkomstandigheden bieden of andere instrumenten inzetten, zoals begeleiding of een no-riskpolis.
Kunt u garanderen dat iedere Wajonger met arbeidsvermogen een gelijke kans op werk krijgt in heel Nederland? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet garanderen, net zo min als ik dat kan voor iedere werkzoekende met volledig werkvermogen. Zo is de kans op werk mede afhankelijk van in de persoon gelegen factoren en van de regionale werkgelegenheid. Met de Participatiewet en met de baanafspraak met werkgevers wil ik meer kansen op werk creëren voor mensen met een arbeidsbeperking, ook voor het zittend bestand Wajongers met arbeidsvermogen en voor mensen die na 1 januari 2015 bij de gemeenten aankloppen.
Welke oplossing biedt u werkgevers en de VNG die nog niet weten hoe ze iedereen die voldoende kan werken naar een baan toe kunnen leiden?
Ik heb financiële middelen beschikbaar gesteld om te komen tot een adequate implementatie van de Participatiewet. Om mensen naar een baan toe te leiden is het van belang om te komen tot een goede match tussen de mensen met een arbeidsbeperking en de banen die werkgevers beschikbaar gaan stellen. Dat is geen eenvoudige opgave. De 35 regionale Werkbedrijven krijgen hierbij een belangrijke rol. Gemeenten hebben het voortouw bij de Werkbedrijven en werken nauw samen met sociale partners en UWV.
SZW heeft een ondersteunende rol. Ook heb ik middelen beschikbaar gesteld om een initiatief van VNO en AWVN te ondersteunen om 7500 extra banen te realiseren. De banen komen tot stand binnen een netwerk van 250 grote ondernemingen. Zo verbetert VNO-NCW samen met werkgevers/branches, vakbonden, uitzendbureaus, gemeenten, UWV en andere partijen het bemiddelen en plaatsen van mensen met een beperking.
Zijn er regionale plannen ter realisatie van de zogenoemde 125.000 garantiebanen? Zo nee, wanneer komen die beschikbaar?
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik gemeld dat er al initiatieven zijn om de extra banen te realiseren. Werkgevers pakken dit actief op. Ook in de Werkkamer werken partijen hier aan. In de notitie «uitgangspunten van de Werkkamer» die door de partijen in de Werkkamer is vastgesteld en die is geplaatst op de website van VNG en Stichting van de Arbeid, staat dat de partijen die betrokken zijn bij het regionale Werkbedrijf met elkaar een regionaal marktbewerkingsplan maken. In dit plan worden kansen en mogelijkheden beschreven voor het plaatsen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (in het bijzonder mensen met een arbeidsbeperking) in de betreffende regio. Ook bevat het plan duidelijke afspraken over de beschikbaarheid van banen en over de wijze van aanlevering en matching van werkzoekenden. Doel is dat de Werkbedrijven in 2015 operationeel zijn.
De afkoop van kleine pensioenen |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich het beleidsbesluit naar aanleiding van de motie Noten c.s.1, over het laten vervallen van het doorwerkvereiste?
Ja.
Deelt u de mening dat ook de datum van afkoop van een klein pensioen verschoven moet kunnen worden naar de in dat jaar geldende AOW-leeftijd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer ook heb geïnformeerd in de brief over afkoop van een klein pensioen, wordt het moment van afkoop bepaald door de pensioeningangsdatum in de pensioenregeling. Het is aan de bij de vaststelling van de pensioenregeling betrokken partijen om deze datum te bepalen. Er zijn geen wettelijke belemmeringen om deze in de collectieve pensioenregeling te bepalen pensioeningangsdatum te stellen op of na de geldende AOW-leeftijd. In dat geval ligt het moment van afkoop op of na de geldende AOW-leeftijd.
Als de door partijen afgesproken pensioeningangsdatum ligt vóór de geldende AOW-leeftijd, maar de werknemer besluit door te werken na deze pensioeningangsdatum, kan hij de pensioeningangsdatum uitstellen tot op of na de geldende AOW-leeftijd. De reden voor dit doorwerkvereiste is dat pensioen inkomensvervangend is. Er is geen reden voor uitstel van pensioen als geen inkomen wordt genoten uit arbeid. Voorkomen moet worden dat de gemeenschap moet betalen via een beroep op sociale voorzieningen en belastinguitstel, terwijl de (ex-)werknemer zelf een inkomensvoorziening heeft in de vorm van pensioen. Dit doorwerkvereiste leidde vanwege een combinatie van de verhoging van de AOW-leeftijd en het VPL-overgangsrecht (op grond waarvan mensen eerder zijn gestopt met werken) voor bepaalde situaties tot ongewenste uitvoeringslasten. Daarom is in het beleidsbesluit van 5 december 2012, BLKB2012/1822M, voor deze specifieke situatie goedgekeurd dat het doorwerkvereiste niet geldt. Dit betekent dat ook dan de datum van afkoop verschoven kan worden tot op de geldende AOW-leeftijd.
Er zijn dus verschillende mogelijkheden om de datum van afkoop van klein pensioen te verschuiven naar de dan geldende AOW-leeftijd. Er zijn dan ook geen wettelijke belemmeringen voor de afkoop of betaling van een klein pensioen op of na de dan geldende AOW-leeftijd.
Bestaan er wettelijke belemmeringen voor het verschuiven van de datum van afkoop van (klein) pensioen naar de dan geldende AOW-leeftijd? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit alsnog mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met sociale partners in gesprek te gaan over de wenselijkheid van het aanpassen van pensioenreglementen, zodanig dat mensen de ingangsdatum van hun aanvullend pensioen en/of afkoop van een (klein) pensioen kunnen uitstellen tot de dan geldende AOW-leeftijd? Zo nee, waarom niet?
Sociale partners zijn zich bewust van de noodzaak tot het aanpassen van pensioenreglementen in verband met de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenrichtleeftijd en de aanpassing van het Witteveenkader. In een aantal pensioenreglementen is de leeftijd al aangepast. Veel pensioenreglementen zullen met ingang van 2015 worden aangepast.
Het bericht dat de Voedselbank EU-geld voor armoedebestrijding opeist |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Klopt dat het Nederland de komende jaren 3,5 miljoen euro krijgt uit het Europese Fonds voor hulp aan minstbedeelden?
Het klopt dat Nederland voor de programmaperiode 2014–2020 3,5 miljoen euro zal inzetten voor het Fonds voor Europese hulp aan de meestbehoeftigen (FEAD). Het is echter niet zo dat Nederland dit geld extra krijgt toebedeeld. Het betreft een allocatie uit de Structuurfondsmiddelen en gaat dus ten koste van het budget van ESF en EFRO.
Waarom heeft u besloten, in tegenstelling tot in eerdere perioden, nu wel gebruik te maken van dit fonds, aangezien u van mening bent dat het armoedebeleid en de zorg voor minstbedeelden een nationale aangelegenheid is?1
Zoals aan uw Kamer gemeld in het BNC-Fiche d.d. 30 november 20122 is Nederland geen voorstander van een fonds dat zich richt op het verstrekken van voedsel. Dit was ook de reden dat Nederland eerder geen gebruik maakte van een dergelijk fonds. Het nieuwe Fonds, dat een verplicht karakter heeft, sluit beter aan bij het nationale beleid voor armoedebestrijding doordat de reikwijdte van de verordening is uitgebreid naar het verrichten van sociale inclusieactiviteiten. Hierdoor kunnen de middelen van het Fonds worden ingezet om de armoedeproblematiek tegen te gaan.
Heeft u overleg gevoerd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en maatschappelijke organisaties over de besteding van het geld uit het Europese fonds?
Ja. Op dit moment werk ik het Operationeel Programma (OP) uit dat uiterlijk 6 maanden na inwerkingtreding van de verordening bij de Europese Commissie moet worden ingediend. In dit programma beschrijf ik voor welke doelgroep en op welke wijze FEAD zal worden ingezet. Daarbij vind ik het van groot belang dat de middelen daadwerkelijk bij de doelgroep terecht komen en de uitvoeringskosten beperkt blijven. Uiteraard betrek ik bij de nadere uitwerking lokale overheden – die in Nederland primair verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid – en relevante maatschappelijke partijen. Er heeft reeds een verkennende bijeenkomst plaatsgevonden waarbij partijen uit het veld, zoals belangenorganisaties, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, gemeenten en ook de VNG hebben meegedacht over de vormgeving van FEAD.
Heeft u ook overwogen om een deel van dit geld te besteden aan de ondersteuning van voedselbanken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, zoals hierboven vermeld, geen voorstander van een Europees Fonds dat zich enkel richt op het verstrekken van voedsel. Het Kabinet heeft ervoor gekozen om FEAD in te zetten voor sociale inclusie, omdat dit de armoedeproblematiek op een effectievere wijze tegengaat. Daarbij is het vanuit FEAD niet mogelijk om de coördinatie van voedsel of het tegengaan van voedselverspilling te subsidiëren, terwijl dat de sleutel tot een duurzame oplossing is voor het tekort aan voedsel bij de voedselbanken.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aantal mensen dat gebruik maakt van de voedselbanken stijgt, terwijl het aanbod van voedsel achterblijft, waardoor voedselbanken minder producten in de voedselpakketten kunnen doen en wachtlijsten moeten aanleggen voor nieuwe klanten?
Ik vind het van belang dat mensen die een beroep doen op de voedselbank geholpen worden en dat de achterliggende problematiek wordt aangepakt. Een belangrijke rol is hierbij toebedeeld aan gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid en hebben middelen en voorzieningen tot hun beschikking om mensen te helpen financieel zelfredzaam te zijn, zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening. Op 12 april jl. sprak ik met vrijwilligers tijdens de Algemene Ledenvergadering van Voedselbanken Nederland in Amersfoort en heb ik hen opgeroepen klanten door te verwijzen naar de gemeente, zodat integrale ondersteuning geboden kan worden. Ook roep ik – onder andere via de Verzamelbrief – wethouders op om de samenwerking met de voedselbanken te zoeken.
Wat betreft de toevoer van voedsel aan voedselbanken zie ik mogelijkheden in een betere samenwerking tussen bedrijven in de voedingssector en Voedselbanken Nederland. Hoewel duidelijk moge zijn dat de voedingssector geen voedsel speciaal voor de voedselbanken produceert, heeft de voedingssector bij voortduring (onverkoopbare) overschotten die geschikt zijn voor consumptie. Daarom zet de Staatssecretaris van EZ zich samen met mij in om het bedrijfsleven te stimuleren dat zij zo veel mogelijk van die overschotten doneert aan voedselbanken. Daartoe zijn de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) en Voedselbanken Nederland een samenwerkingsverband aangegaan. De AVV toont een grote bereidheid hun achterban te stimuleren tot samenwerking met voedselbanken, met als doel dat zij meer overschotten aan voedselbanken gaan doneren.
Klopt het dat u vindt dat het structureel tekort aan etenswaren van de voedselbanken moet worden opgelost met overschotten van supermarkten, consumenten en horeca die nu in vuilcontainers verdwijnen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat nu slechts 0,3% van deze overschotten bij de voedselbanken terechtkomt?
Volgens de Monitor Voedselverspilling (februari 2013) ging in 2011 circa 14 kton voedsel naar de Voedselbanken. Dit getal is vastgesteld op basis van extrapolatie van het aantal mensen dat in 2011 een voedselbank bezocht. Het is niet bekend hoeveel overschotten er in totaal bij het bedrijfsleven in Nederland zijn. De monitor is gevuld met data vanuit de «achterkant» van de ketenschakels, zoals data over afval en afvoer van grondstoffen, nevenstromen, bijproducten, voedsel en -resten.
Is het u bekend dat in België 15% van de overschotten terechtkomt bij de voedselbanken? Kunt u dit grote verschil tussen Nederland en België verklaren?
Nee dat is mij niet bekend. Op de site van de Belgische federatie van voedselbanken (http://www.foodbanks.be/bkaNL/bka5200N.htm ) is aangegeven dat in 2013 11.8 kton aan voedsel is ingezameld. In tegenstelling tot Nederland zijn de Belgische Voedselbanken erg afhankelijk van het Europese budget voor voedselhulp (50% van 11.8 kton is hiermee gefinancierd). Nu die budgetten afnemen is men genoodzaakt meer dan voorheen te kijken naar donatie van voedsel(overschotten) uit de voedselketen. Hiertoe faciliteert en stimuleert de Belgische overheid, net als in Nederland, samenwerking en initiatieven die daaraan bijdragen. Ook de betrokken sectorfederaties stimuleren hun leden om samen te werken met de voedselbanken.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat het twee tot drie jaar kost om te zorgen dat voedselbanken voldoende overschotten krijgen?
Het is belangrijk dat de AVV en Voedselbanken Nederland samenwerken. Zoals gezegd hebben zij deze samenwerking ook voortvarend ter hand genomen. Het tegengaan van voedselverspilling door meer voedsel beschikbaar te stellen aan de voedselbanken is echter een complex proces. Denk aan de logistieke organisatie, afspraken over distributie, aansprakelijkheid en (voedsel)veiligheid. Voedselveiligheid moet gegarandeerd zijn voordat tot samenwerking kan worden besloten. Een zorgvuldige afweging van deze aspecten is vereist voor het vinden van duurzame oplossingen. Het ontbreekt partijen gelukkig niet aan bereidwilligheid. De partners van de AVV staan de voedselbanken hierin bij en hun achterban stelt expertise ter beschikking. De Staatssecretaris van EZ en ik zijn in gesprek met beide partijen om de termijn die nodig is om tot duurzaam resultaat te komen zo kort mogelijk te maken en hebben financiële ondersteuning van projecten en expertise aangeboden om hen hierbij te helpen.
Bent u bereid u in te spannen om te zorgen dat op korte termijn een groter deel van de voedseloverschotten van supermarkten, cateringbedrijven en horecabedrijven terecht komt bij de voedselbanken? Zo ja, welke maatregelen wilt u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5, 6 en 9.
Bent u bereid de voedselbanken op andere wijze tijdens de overbruggingsperiode te ondersteunen?
Momenteel voer ik constructief overleg met Voedselbanken Nederland over mogelijke additionele ondersteuning tijdens de overbruggingsjaren. Ik heb aangegeven bereid te zijn projecten financieel te ondersteunen die de resultaten van de samenwerking met de AVV versnellen. Voedselbanken Nederland heeft aangegeven een subsidieverzoek te overwegen.
Daarnaast zal ik een beroep op betrokken partijen doen. Gemeenten zal ik oproepen om de samenwerking met de lokale voedselbank te zoeken en ondersteuning te bieden, zodat klanten van de voedselbank weer financieel zelfredzaam zijn. Tot slot doe ik een appèl op bedrijven om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het overleg dat u volgende week heeft met Voedselbanken Nederland?
Ja. Ik heb uw Kamer recent hierover geïnformeerd in de brief over toezeggingen armoede- en schuldenbeleid.
Het faillissement van de private schuldbemiddelaar Bureau Integraal in Groningen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het faillissement van Bureau Integraal in Groningen1 en in het bijzonder de handelswijze van betrokken eigenaar? Is de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) betrokken bij deze zaak? Hoeveel onderzoeken lopen momenteel naar malafide schuldbemiddelaars, hoe verhoudt dit aantal zich tot de afgelopen jaren en wat hebben de onderzoeken opgeleverd?
Zoals gebruikelijk doe ik over individuele gevallen geen specifieke uitspraken. Wel ga ik meer in algemene zin in op de geldende regelgeving en de handhaving daarvan.
In geval van Bureau Integraal lijkt sprake te zijn van een combinatie van verschillende vormen van dienstverlening, waaronder in ieder geval schuldbemiddeling en budgetbeheer. Dat heeft tot gevolg dat zowel de regels inzake schuldbemiddeling uit de Wet op het consumentenkrediet (Wck) als de regels uit de Wet op het financieel toezicht (Wft) gelden voor zover sprake is van het aantrekken en beheren van gelden van mensen (budgetbeheer).
Op grond van de Wck mag schuldbemiddeling tegen betaling slechts worden aangeboden door gemeenten, gemeentelijke kredietbanken en bepaalde gereguleerde beroepen zoals advocaten en notarissen. Overige private partijen is het op dit moment slechts toegestaan om schuldbemiddeling te verrichten indien daarvoor geen vergoeding wordt gevraagd. Op de naleving van de regels voor schuldbemiddeling uit de Wck wordt toegezien door de Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving.
Ik beschik niet over informatie over het aantal lopende onderzoeken. In 2012 en 2013 heeft de Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving in 45 respectievelijk 68 gevallen onderzoek gedaan naar mogelijke overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling. In beide jaren heeft dit in 2 gevallen geleid tot het opmaken van proces verbaal.
Bij budgetbeheer is kenmerkend dat mensen aan hun werkgever of uitkeringsinstantie de opdracht geven om (een deel van) hun inkomen over te maken naar een budgetbeheerrekening en deze gelden laten beheren door een budgetbeheerder. Als deze rekening op naam staat van de budgetbeheerder vallen de budgetbeheeractiviteiten onder de reikwijdte van artikel 3:5 van de Wft. Op grond van dit artikel is het, zonder een bankvergunning of ontheffing van De Nederlandse Bank (DNB), verboden om geld van mensen te beheren op een rekening die niet op naam van de cliënt staat. DNB is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van artikel 3:5 van de Wft en beschikt over handhavinginstrumenten waaronder de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen of een last onder dwangsom.
Ik beschik niet over informatie over het aantal lopende onderzoeken door DNB of het aantal onderzoeken over de afgelopen jaren. Wel heeft DNB begin 2013 een projectmatig onderzoek gedaan naar de budgetbeheeractiviteiten door private schuldhulpverleners. In 7 van de 13 onderzochte gevallen werd een overtreding van artikel 3:5 van de Wft geconstateerd. DNB heeft met de desbetreffende schuldhulpverleners afspraken gemaakt om de overtreding te beëindigen en het is slechts in één geval nodig gebleken om formele handhavingmaatregelen te treffen.
Acht u het toelaatbaar dat private schuldbemiddelaars (zoals Bureau Integraal), de door klanten aan hen toevertrouwde middelen gebruiken om te investeren in de uitbreiding van de eigen organisatie? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze denkt u deze handelswijze te voorkomen?
Nee, dit acht ik niet toelaatbaar. De Belastingdienst/Bureau Economische Handhaving en DNB zien toe op de naleving van relevante regelgeving (zie antwoord vraag 1). Door in het geval van budgetbeheer het geld op een rekening op naam van de cliënt te beheren met een machtiging aan de budgetbeheerder om vanaf die rekening bepaalde betalingen te verrichten, kan overigens eenvoudig worden voorkomen dat het geld bij een faillissement in het vermogen van de budgetbeheerder valt.
Mensen hebben daarnaast ook een eigen verantwoordelijkheid. Het is van belang dat zij niet zomaar met een willekeurig bedrijf in zee gaan maar kiezen voor kwalitatief goede en betrouwbare dienstverlening. Dit kan onder meer door zich te wenden tot een gecertificeerd bedrijf of persoon2, de gemeentelijke schuldhulpverlening, een lid van de NVVK (branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren) of van de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI).
Veel ellende kan worden voorkomen door mensen beter te informeren over waar zij terecht kunnen. Het Ministerie van SZW zal in nauwe samenwerking met de meest betrokken partijen bespreken hoe daaraan verdere invulling kan worden gegeven.
Biedt de huidige regeling volgens u voldoende garanties om te voorkomen dat malafide schuldbemiddelaars met hun handelswijze klanten duperen? Zo ja, waaruit bestaan die garanties en waarom kan het in de praktijk dan toch fout gaan? Zo nee, op welke wijze bent u voornemens de regeling hierop aan te passen?
Ik onderschrijf de noodzaak om dergelijke praktijken te voorkomen en waar nodig te bestrijden. In mijn ogen biedt de bestaande regelgeving hiertoe voldoende handvatten. Wel denk ik dat het belangrijk is om in nauwe samenwerking met de meest betrokken partijen te bezien hoe gewaarborgd kan worden dat eventuele problemen in een vroegtijdig stadium worden gesignaleerd. Daarnaast kan, zoals hiervoor al aangegeven de informatievoorziening worden verbeterd.
Zo kan nog duidelijker worden gemaakt dat mensen met financiële problemen een beroep kunnen doen op gemeentelijke schuldhulpverlening. De gemeente is dan verantwoordelijk voor de private schuldbemiddelaar die zij inschakelt. Deze weg biedt voldoende zekerheid dat mensen met een betrouwbare schuldbemiddelaar van doen hebben.
Als mensen besluiten om elders hulp te zoeken en niet naar de gemeente te gaan, geldt de regelgeving waarnaar ik in mijn antwoord op vraag 1 heb verwezen, aangevuld door betere informatievoorziening.
Onderschrijft u met oog voor de grote gevolgen voor gedupeerde klanten, de noodzaak om praktijken zoals bij Bureau Integraal te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat private schuldbemiddelaars zouden moeten voldoen aan wettelijke kwaliteitseisen? Zo ja, bent u bereid deze kaders bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) te stellen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wck is schuldbemiddeling op dit moment voorbehouden aan gemeenten, gemeentelijke kredietbanken en bepaalde gereguleerde beroepen zoals advocaten en notarissen. Overige private partijen is het op dit moment slechts toegestaan om schuldbemiddeling te verrichten indien daarvoor geen vergoeding wordt gevraagd. Artikel 48, eerste lid, onderdeel d, van de Wck biedt de mogelijkheid om hiervan af te wijken voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen situaties. Thans is een maatregel in voorbereiding door de Minister van Economische Zaken die private schuldbemiddelaars in staat stelt om hun activiteiten tegen betaling te verrichten. Private partijen kunnen, als aanvulling op integrale schuldhulpverlening door gemeenten, mogelijk een nuttige bijdrage leveren om mensen te helpen bij de oplossing van hun (problematische) schulden. Teneinde schuldenaren in hun kwetsbare positie te beschermen, zal de vergoeding die schuldbemiddelaars in rekening mogen brengen, moeten worden betaald uit het gedeelte van het inkomen dat beschikbaar is voor aflossing van de schulden, waardoor de vergoeding in de praktijk zal worden betaald door de schuldeisers. Ook zullen in deze algemene maatregel van bestuur verschillende eisen inzake de kwaliteit van schuldbemiddeling worden gesteld. Zoals toegezegd aan uw Kamer, zult u in de gelegenheid worden gesteld op de voorgenomen maatregel te reageren voordat deze voor advies wordt voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Daartoe zal een ontwerp van de algemene maatregel van bestuur nog voor het zomerreces aan de Staten-Generaal worden gestuurd.
Deelt u de mening dat private schuldbemiddelaars geen mogelijkheid dienen te krijgen tot het vragen van een vergoeding voor hun diensten zoals nu is geregeld in de wet op het consumentenkrediet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de aangekondigde AMvB terzake in te trekken?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van wachtlijsten voor schuldhulpverlening bij gemeenten? Op welke wijze waarborgen gemeenten de kwaliteit en toegankelijkheid van de schuldhulpverlening nu het aantal mensen met schulden groeit?
Ik beschik niet over een overzicht van wachtlijsten voor schuldhulpverlening. Schuldhulpverlening is met ingang van 1 juli 2012 een wettelijke taak van gemeenten. Gemeenten moeten op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) in een plan aangeven hoe zij de integrale schuldhulpverlening voor hun burgers hebben vorm gegeven en hoe de kwaliteit daarvan is geborgd. Bij de evaluatie van de Wgs, die is voorzien voor 1 juli 2016, zullen de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk aan de orde komen. Belangrijke aspecten daarvoor zijn onder meer de mate waarin brede toegankelijkheid is gerealiseerd en de kwaliteit van de schuldhulpverlening.
Wedstrijden dieren doodschieten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de oproep «kraaiendag 2014 WBE Drachten e.o.» waarin jagers worden opgeroepen tot een wedstrijd om zoveel mogelijk kraaien en kauwen dood te schieten?1
Ja. Ik vind het ongepast dat beheer en schadebestrijding als wedstrijd wordt aangekondigd.
Is het waar dat er op verschillende plaatsen in het land wedstrijden door jagers worden georganiseerd om zoveel mogelijk kraaien en kauwen te doden?
Binnen Wild Beheerseenheden (WBE’s) wordt steeds meer in georganiseerd verband opgetreden om beheer en schadebestrijding uit te voeren. Men controleert elkaar onderling, men weet aan het einde van zo'n dag precies wie hoeveel en welke dieren geschoten heeft. Dat komt het beheer ten goede. Het is goed als jachthouders zich niet onttrekken aan samenwerkingsverbanden in de streek.
Jachthouders zijn verantwoordelijk voor de uitoefening van de jacht op hun jachtveld binnen de kaders van de Flora- en faunawet en wat betamelijk is voor een goed jachthouderschap.
Is het waar dat tijdens dergelijke wedstrijden geen enkele selectie plaatsvindt anders dan dat de afgeschoten dieren kraaien of kauwen moeten zijn?
De jacht op zwarte kraaien en kauwen in het kader van beheer en schadebestrijding is toegestaan; beide soorten staan op de landelijke vrijstellingslijst.
Deelt u de mening dat het aselect afschieten van dieren in de broedtijd afkeurenswaardig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een einde aan deze praktijken te maken?
De zwarte kraai en de kauw mogen het gehele jaar door bejaagd worden in het kader van beheer en schadebestrijding, dat kan dus ook in de broedtijd gebeuren of als de vogels jongen verzorgen. Het is de verantwoordelijkheid van de jager om met respect voor de dieren, zelfbeheersing en weidelijkheid te jagen. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Is het mogelijk dat dergelijke wedstrijden ook worden georganiseerd als de vogels jongen verzorgen? Zo ja, vindt u dat wenselijk? Zo nee, wat houdt de jagers tegen?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het in overeenstemming met de bedoelingen van de wetgever om beschermde dieren massaal te laten afschieten tijdens door jagers georganiseerde wedstrijden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid dergelijke vormen van dieronvriendelijk vermaak te verbieden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wedstrijdelement de selectiviteit van het afschot niet ten goede zal komen? Zo ja, bent u bereid handhavend optreden te stimuleren tijdens dergelijke evenementen, wanneer blijkt dat dieren onnodig lijden of wanneer beschermde dieren slachtoffer worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de landelijke vrijstellingslijst in haar geheel te heroverwegen nu blijkt dat Wild Beheer Eenheden die misbruiken om letterlijk prijs te schieten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Ontslag van schoonmakers |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat honderden schoonmakers hun baan dreigen te verliezen vanwege inzet van gemeenten van werkers uit de sociale werkplaatsen voor het schoonmaakwerk?1
EenVandaag heeft maandag 3 maart j.l. een item uitgezonden over schoonmakers die hun baan dreigen te verliezen. Dit doordat een aantal lokale overheden de schoonmaak van hun panden niet langer door schoonmaakbedrijven laten doen, maar uitbesteden aan de sociale werkvoorziening. De keuze bij aanbesteding van de gemeente voor leveranciers en dienstverleners is een zaak van de gemeente zelf. Ik heb daar geen bemoeienis mee. Overigens heb ik tot nu toe geen aanwijzingen dat het om honderden schoonmakers gaat.
Deelt u de mening dat het aan het werk helpen van werklozen niet mag leiden tot het verlies van banen van werkenden? Zo ja, deelt u de mening dat bestaande werknemers overgenomen moeten worden bij aanbesteding van schoonmaakwerkzaamheden? Zo nee, waarom niet?
Ik wijs er op dat het in deze casus niet gaat om het aan het werk helpen van werklozen ten koste van banen van werkenden. Ook in het geval van de Wsw is er sprake van bestaande dienstbetrekkingen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven heb ik geen oordeel over de wijze waarop en door wie gemeenten voorkomende werkzaamheden laten uitvoeren. Uiteraard dient ook de gemeente overeenkomstig wet- en regelgeving te handelen, onder meer met betrekking tot de bescherming van werknemers.
Vindt u dat de afspraken voor 125.000 extra banen uit de Participatiewet worden nagekomen wanneer regulier personeel wordt ontslagen en vervangen wordt door mensen met een arbeidsbeperking of afstand tot de arbeidsmarkt? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het extra banen worden in plaats van draaideurbanen?
Met de Participatiewet is de beleidslijn voortgezet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt meer te laten participeren. Bovendien moet ook de overheid zorgen voor extra banen als gevolg van de baanafspraak uit het met de sociale partners gesloten Sociaal Akkoord om 125.000 extra banen te realiseren. Daarbij moet het wel gaan om extra banen; of hiervan daadwerkelijk sprake is, zal de komende jaren blijken uit de vergelijking van de toename van arbeidsdeelname van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt ten opzichte van de nulmeting per 1-1-2013.
Het bericht dat de vrijstelling van de pensioenpremie voor gelegenheidswerkers onder druk staat |
|
Helma Lodders (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de nieuwsbrief van de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) van 6 februari 2014 waarin wordt aangeven dat voor gelegenheidswerkers van 21 jaar of ouder er met ingang van 1 april 2014 geen vrijstelling meer van toepassing is voor de pensioenpremie?
Ja.
Klopt het dat de vrijstelling van pensioenpremies bij gelegenheidswerkers (van maximaal 8 weken arbeid) bij het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw in strijd is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling? Welke argumenten liggen hieraan ten grondslag?
Het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (BPL) heeft blijkbaar de inschatting gemaakt dat de vrijstelling van pensioenpremie bij gelegenheidswerkers in strijd met de wet is. Ik ken de precieze overwegingen niet. Of de vrijstelling van pensioenpremie bij gelegenheidswerkers al dan niet in strijd met de wet is, is uiteindelijk aan de rechter.
Deelt u de mening dat de huidige werking van de regeling voor gelegenheidswerkers voor werkgevers enorm belangrijk is om flexibel in te spelen op de werkzaamheden?
Ik kan mij voorstellen dat de huidige regeling door werkgevers als belangrijk wordt aangemerkt om flexibel in te kunnen spelen op de werkzaamheden omdat het laten vervallen van de pensioenpremievrijstelling tot hogere kosten zal leiden.
Deelt u de opvatting dat het niet langer toestaan van de pensioenpremievrijstelling in het kader van de gelegenheidsarbeid een zeer grote lastenverzwaring voor het bedrijfsleven is en dat de betaalbaarheid van de piekarbeid hiermee zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat sociale partners in overleg zijn om te zoeken naar een alternatieve regeling? Ziet u mogelijkheden om uitvoering te geven aan de premievrijstelling conform de voorwaarden van de huidige vrijstelling onder de gelegenheidswerkers die niet in strijd is met de Algemene Wet Gelijke Behandeling?
Het is wat mij betreft een goede zaak dat sociale partners in overleg zijn om te zoeken naar een alternatieve regeling. Ik heb begrepen dat er een principe-akkoord is bereikt, dat ter goedkeuring is voorgelegd aan de achterban en wordt getoetst op juridische haalbaarheid. Ik kan daarom nog niet ingaan op de inhoud van het principe-akkoord, maar ik kan er wel het volgende over opmerken.
Het is van belang dat de regeling past binnen de kaders van de Pensioenwet en de gelijke behandelingswetgeving. Onderscheid op grond van het al dan niet tijdelijke karakter van een arbeidsovereenkomst is verboden, tenzij er sprake is van een objectieve rechtvaardiging voor dat onderscheid (legitiem doel, passend en noodzakelijk middel). Het is aan de sociale partners om de objectieve rechtvaardiging uit te werken en te onderbouwen. Daarbij kunnen zij het College voor de Rechten van de mens om advies vragen. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen over de inhoud van de regeling.
Wat betekent het (in financiële zin) als werkgevers zich genoodzaakt zien om pensioenpremies te gaan betalen voor gelegenheidswerkers?
Ik kan mij voorstellen dat het laten vervallen van de pensioenpremievrijstelling tot hogere kosten zal leiden (premies, uitvoeringskosten, administratieve lasten). Het is de vraag of de voordelen van pensioenopbouw voor de betreffende groep werknemers opweegt tegen deze nadelen. Het is aan de sociale partners in de sector om deze afweging te maken.
Deelt u de zorg dat als er geen oplossing komt voor deze kwestie de betaalbaarheid van piekarbeid zwaar onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om hier wat aan te doen?
Gelet op het feit dat er een principe-akkoord is bereikt, heb ik er vertrouwen in dat sociale partners een oplossing vinden voor deze kwestie. Het akkoord zal definitief zijn na goedkeuring door de achterban en na een uitgebreide juridische toets. Vervolgens zullen het pensioenreglement en de verplichtstelling van BPL aan het akkoord worden aangepast. Ik heb als Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in deze kwestie alleen een rol in het traject van wijziging van de verplichtstelling.
Het bericht ‘Nibud bevestigt dat Bonaire ver onder de armoedegrens leeft’ |
|
Tunahan Kuzu (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Nibud bevestigt dat Bonaire ver onder de armoedegrens leeft»?1
Ja.
Bent u in het bezit van het Nibud-rapport waar in het artikel over gesproken wordt? Zo ja, kunt u dit rapport naar de Kamer sturen en van een reactie van uw kant voorzien? Kunt u hierbij ingaan op hoe de berekeningen van het Nibud voor de situatie op Bonaire zich verhouden tot de berekening van het sociaal minimum in Europees Nederland? Zo nee, bent u bereid dit rapport bij het bestuurscollege van Bonaire op te vragen en met de Kamer te delen?
Het bestuurscollege van Bonaire heeft het rapport bij brief van 27 februari 2014 aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezonden. Het rapport, getiteld «Minimumvoorbeeldbegrotingen voor Bonaire» is bijgevoegd.2 De onderhavige antwoorden kunnen beschouwd worden als onze reactie op dit rapport.
Met betrekking tot de vraag hoe de onderhavige berekeningen van het Nibud zich verhouden tot de berekening van het sociaal minimum in Europees Nederland zij het volgende opgemerkt. In het Europees deel van Nederland geldt het bijstandsniveau als het sociaal minimum. In Caribisch Nederland ontbreekt – mede als gevolg van de andere systematiek achter de niveaus van de onderstand – een dergelijk ijkpunt. Het lopende onderzoek van het CBS kan behulpzaam zijn om op termijn richting een sociaal minimum voor Caribisch Nederland te komen.
Hoe verhoudt het Nibud-rapport zich tot het CBS-onderzoek (waarvan u opdrachtgever bent) waarover u de Kamer schreef in december 2013?2 Was u op de hoogte van deze opdracht door de lokale overheid aan het Nibud? Zo nee, acht u het wenselijk dat u hiervan niet op de hoogte was? Wanneer verwacht u dat het CBS-onderzoek is afgerond en naar de Kamer wordt gestuurd?
De beslissing van het openbaar lichaam Bonaire om Nibud opdracht te geven minimumvoorbeeldbegrotingen op te stellen, is van tevoren aangekondigd. Hierbij was van meet af aan duidelijk dat deze opdracht een geheel andere insteek zou hebben dan de opdracht die inmiddels aan het CBS is gegeven. Bonaire heeft het rapport laten opstellen ten behoeve van het eilandelijk armoedebeleid. Het bestuurscollege van Bonaire heeft aangegeven dat het rapport gezien moet worden als «een beleidsinstrument voor vaststelling van het basispakket goederen, budgetadvisering en -begeleiding, armoedebeleid en armoedemeting». Met de uitkomst van het rapport kan Bonaire de in het kader van het armoedebeleid beschikbare instrumenten gerichter inzetten. De minimumvoorbeeldbegrotingen kunnen het openbaar lichaam helpen bij de beoordeling bij welke huishoudtypen de financiële situatie het meest nijpend is.
De onderzoeksopdracht van CBS is van geheel andere aard. CBS doet onderzoek naar het Bruto Binnenlands Product (BBP), inkomens- en inkomensverdeling en werkgelegenheidsindicatoren. Doel van dit onderzoek is een beter beeld te krijgen van de algemene economische omstandigheden van Caribisch Nederland ten behoeve van besluitvorming over de (verdere) ontwikkeling van de niveaus van wettelijk minimumloon en uitkeringen. De onderzoeksopdracht bevat dus verschillende elementen, met uiteenlopende momenten van afronding. Van de thans voorziene eindproducten wordt een aantal naar verwachting al vóór de zomer opgeleverd. Hierbij zij aangetekend dat voor wat betreft het BBP voor de eilanden Sint Eustatius en Saba nog niet direct een BBP-raming wordt opgeleverd, maar een vooronderzoek naar de mogelijkheid voor het inrichten van een macro-raming. De verwachting is dat er eveneens in de zomer helderheid is over de haalbaarheid van een BBP-raming voor deze twee eilanden. Zodra de samenhangende CBS-producten gereed zijn, zult u daarover worden geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het Nibud-rapport? Is dit voor u aanleiding om op een andere manier naar de armoedeproblematiek op Bonaire te kijken? Geeft dit rapport nieuw inzicht in de armoedeproblematiek op Saba en Sint Eustatius of is daarvoor aanvullend onderzoek nodig?
De uitkomst van het Nibud-onderzoek sluit aan op mijn eigen waarneming bij het werkbezoek in juli 2013. Hierbij past wel de kanttekening dat het beoordelen van minimumvoorbeeldbegrotingen los van betrouwbare gegevens over de inkomensverdeling (waaraan het CBS zoals gezegd nog werkt), niet goed mogelijk is. Bovendien is van belang dat, zoals Nibud zelf ook aangeeft, de in het rapport genoemde bedragen referentiebedragen zijn, die niet als norm mogen worden opgevat. Het valt ook op dat Nibud op sommige punten (bijvoorbeeld woonkosten, watergebruik en vervoer) een ruimere norm hanteert dan in Europees Nederland in de bijstand wordt gehanteerd. Zo is in Europees Nederland geen auto ingecalculeerd voor de basisbehoeften van bijstandsontvangers. Het door het Nibud berekende benodigde minimum inkomen ligt daardoor hoger dan de bijstandsnormen in Europees Nederland.
Dit neemt niet weg dat het Nibud-rapport bruikbaar kan zijn voor het doel waarvoor het is opgesteld. Deze beoordeling is aan het eilandbestuur van Bonaire. Het openbaar lichaam heeft geld en instrumenten om het eilandelijk armoedebeleid vorm te geven (waarbij het Rijk kan ondersteunen, wat ook gebeurt via met name de bijzondere uitkering integrale projecten). De bestuurscolleges van Saba en Sint Eustatius kunnen zelf beoordelen of een overeenkomstig Nibud-onderzoek dat is toegespitst op deze beide eilanden, nuttig is.
Het Nibud-onderzoek kan niet de basis zijn voor het rijksbeleid ten aanzien van de niveaus van het wettelijk minimumloon en de uitkeringen. Daarmee zou worden voorbijgegaan aan het uitgangspunt van economische draagkracht. Het verhogen van het wettelijk minimumloon zonder de economische draagkracht in beschouwing te nemen, zou de economie van de eilanden ernstig kunnen schaden, terwijl het enkel verhogen van de uitkeringen los van de economische draagkracht tot een situatie zou leiden waarin werken niet langer loont. Dat moet worden voorkomen. Het CBS werkt zoals gezegd aan statistische informatie die nodig is om de economische situatie te kunnen beoordelen. Dat is nodig om een beslissing over de niveaus beter te kunnen funderen. Met het reeds vóór 10 oktober 2010 gezamenlijk uitgesproken verbeterstreven wordt tot uitdrukking gebracht dat het voorzieningenniveau zoals dat op de transitiedatum vorm heeft gekregen, niet het uitpunt zou mogen zijn, maar een eerste stap in een verdere ontwikkeling. De uitkomsten van het Nibud-onderzoek benadrukken de urgentie daarvan.
Het rapport heeft dan ook een belangrijke signaalwerking en zal vanuit die hoedanigheid een rol spelen in het voortgaande gesprek met het openbaar lichaam over het voorzieningenniveau. Gezien de doelstelling van het onderzoek is hierbij in eerste instantie het bestuurscollege van Bonaire aan zet om beleidsconclusies aan het rapport te verbinden. Daarover gaan we graag met het bestuurscollege in gesprek, om zo waar mogelijk vanuit de onderscheiden rollen een bijdrage te leveren aan het verlichten van de armoedeproblematiek op het eiland.
Bent u van mening dat het Nibud-onderzoek een ernstiger beeld van de situatie schetst dan uw brief van december 2013?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het Nibud ook andere gezinssituaties – bijvoorbeeld het samenwonen van meerdere generaties – dan de in het artikel genoemde gezinssituaties onderzocht? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten?
Het Nibud presenteert alleen minimumvoorbeeldbegrotingen voor de (gezins)situaties die in het artikel zijn genoemd, d.w.z. resp. alleenstaande man, alleenstaande vrouw, samenwonend paar, alleenstaande vrouw met één kind, alleenstaande vrouw met twee kinderen, paar met één kind, paar met twee kinderen, alleenstaande AOV-gerechtigde en AOV-gerechtigd paar. Het samenwonen van meerdere generaties komt in het Nibud-rapport in zoverre terug, dat Nibud constateert dat huishoudens met een laag inkomen vaak bij elkaar inwonen. Nibud vertaalt deze constatering echter niet naar minimumvoorbeeldbegrotingen die bij deze situatie aansluiten. Het kostendrukkend effect van gezamenlijk wonen is derhalve niet af te leiden uit het rapport.
Is inmiddels duidelijk op welke wijze de 600.000 euro per jaar die u structureel beschikbaar hebt gesteld voor armoedebeleid wordt ingezet?
In mijn brief van 19 december 2013 (Kamerstukken II, 2013/»14, 33 750 XV, nr. 57, pag. 4) is vermeld welke bestemming de openbaar lichamen hebben gegeven aan de middelen die voor 2013 zijn toegekend. De voor 2014 e.v. toegekende middelen zullen opnieuw op projectbasis worden toegekend. De openbaar lichamen ontvangen de middelen op basis van in te dienen plannen. Voor 2014 zijn de bestuurscolleges bezig met de beleidsvorming en het opstellen van hun plannen.
Waardeoverdracht |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven in welke situaties op dit moment waardeoverdracht mogelijk is?1
Waardeoverdracht is mogelijk in de situaties omschreven in de artikelen 70 – 92 van de Pensioenwet, te weten:
Hoeveel mensen maken (de afgelopen 5 jaar) jaarlijks gebruik van waardeoverdracht? Welk bedrag is hiermee gemoeid?
Uit het onderzoeksrapport «Praktijk in waardeoverdracht» van SEO dat op 29 november 2010 door de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Kamerstukken II 2010/2011, 32 043, nr. 21) aan de Tweede Kamer is aangeboden, bleek dat jaarlijks ca. 115.000 waardeoverdrachten plaatsvinden, waarbij € 1,7 mrd. aan pensioenvermogen van uitvoerder wisselt.
Wat zijn volgens u de grootste knelpunten van het huidige systeem van waardeoverdracht?
Een belangrijk knelpunt is de zogenoemde bijbetalingsproblematiek voor werkgevers als gevolg van het verschil in financieringswijze tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Ook voor werknemers kan deze bijbetalinglast nadelig zijn omdat het de arbeidsmobiliteit van (vooral oudere) werknemers kan beperken. Ter tijdelijke ondervanging van dit probleem is een tijdelijke beperking van de plicht tot waardeoverdracht gerealiseerd met het besluit van 21 september 2012 (Stb 2012, 452) dat op 1 januari 2013 in werking is getreden. Verder is het, ondanks inspanningen ter vergroting van de transparantie van pensioenen en van het pensioeninzicht van deelnemers, voor deelnemers lastig is om een goede, rationele keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid heeft in haar advies van 27 juni 2013 (dat is gevoegd bij mijn brief van 20 januari 2014) erop gewezen dat ook goed moet worden gekeken naar de problematiek van kleine pensioenen en naar mogelijke consequenties voor het nabestaandenpensioen.
Betekent uw uitspraak «ik wil een serieuze poging doen om waardeoverdracht te behouden», dat u heeft overwogen om de waardeoverdracht te beperken? Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van pensioen voor werknemers van groot belang is en dat waardeoverdracht dus altijd mogelijk moet blijven?
Ik hecht aan de individuele keuzevrijheid van werknemers om bij baanwisseling de waarde van hun opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen. Tegelijkertijd concludeer ik dat uit het advies van de Stichting van de Arbeid van 27 juni 2013 blijkt dat de meningen binnen de Stichting over continuering van het recht op waardoverdracht uiteenlopen. Uit genoemd advies van de Stichting van de Arbeid blijkt dat werkgevers – alles afwegende – vinden dat het recht op waardeoverdracht moet komen te vervallen; werknemers zijn daarentegen van mening dat het recht op waardeoverdracht behouden moet blijven en dat oplossingen moeten worden gezocht voor problemen die optreden bij een onverkorte toepassing van het meegeven van rechten op basis van gefinancierde waarde. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 20 januari jl. onderzoek ik thans of het standpunt van de werknemers uitvoerbaar is.
Wat zijn volgens u de voordelen van een systeem waarbij de pensioenaanspraken worden overgedragen? Wat zijn de nadelen van een dergelijk systeem?
Ik deel de voor- en nadelen die de Stichting van de Arbeid in het eerdergenoemde advies heeft genoemd. Deze zijn (samengevat):
Wat zijn volgens u de voordelen van een systeem waarbij uitsluitend de waarde van de pensioenvoorziening wordt overgedragen? Wat zijn de nadelen van een dergelijk systeem? Kunt u aangeven welke definitie u heeft van het woord «waarde».
Bij het onderzoek ga ik uit van de definities voor de gefinancierde waarde voor de verschillende pensioenproducten die de Stichting van de Arbeid heeft geadviseerd. Het onderzoek is erop gericht de voor- en nadelen in beeld te brengen.
Wanneer een werknemer van een pensioenverzekeraar naar een pensioenfonds overstapt, wordt het overdraagbare pensioen dan berekend op wat er ooit betaald is aan (opgerente) premie in het verleden of op basis van marktwaarde van het over te dragen pensioen?
Dat hangt af van het pensioencontract, zoals is aangegeven in artikel 25 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat sommige verzekeraars op dit moment minder mee geven aan waarde dan de waarde in het economisch verkeer van deze pensioenen?
Deze problematiek zal ik betrekken bij het onderzoek dat ik heb aangekondigd in mijn brief van 20 januari jl.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het komende Algemeen overleg pensioenonderwerpen op 13 februari a.s.?
Ik beantwoord de vragen voor het Algemeen Overleg Pensioenonderwerpen, dat is verplaatst naar 20 maart a.s.
Ontslagen bij sociale werkplaats Novatec |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de plannen van het werkvoorzieningsschap Novatec om 50 tot 100 banen te schrappen?1
Ik heb hierover navraag gedaan bij de directie van Novatec. Deze heeft mij laten weten dat bij het sociale werkvoorzieningschap Novatec geen sprake is van het schrappen van banen. Het bedrijf bereidt zich voor op de Participatiewet en probeert vijftig tot honderd werknemers in reguliere bedrijven te plaatsen. De werknemers blijven in dienst van Novatec, maar gaan werken bij reguliere werkgevers.
De Wsw is een gedecentraliseerde regeling, waarbij het Rijk middelen verstrekt voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw-plekken. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en het realiseren van de Wsw-plaatsen. De wijze waarop een gemeente deze plaatsen realiseert is een beleidskeuze van gemeenten.
Hoe verhoudt dit plan zich tot de belofte dat de huidige SW’ers hun bestaande rechten en plichten behouden?
De wettelijke bepalingen op grond van de Wsw blijven van toepassing op de groep mensen die met de inwerkingtreding van de Participatiewet met een Wsw-indicatie in de Wsw werkzaam zijn. De huidige Wsw wordt inhoudelijk niet gewijzigd en blijft van kracht voor alle medewerkers, die op 31-12-2014 werken onder de Wet sociale werkvoorziening. De Wsw’ers die werkzaam zijn op een Wsw-dienstbetrekking hebben een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Daar verandert de Participatiewet niets aan. Plannen van gemeenten of Sw bedrijven dienen zich uiteraard binnen dat wettelijk kader te bevinden, Novatec geeft aan dat dit het geval is.
Wat is volgens u het perspectief voor deze mensen – die momenteel in een beschutte werkomgeving werken – om snel bij een regulier bedrijf te gaan werken? Bent u bereid om met Novatec, gemeente en werkgevers afspraken te maken over vervangende passende arbeid? Zo nee, accepteert u dat mensen achter de geraniums belanden?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, geeft de directie van Novatec aan dat er geen sprake is van het schrappen van banen, maar streeft Novatec ernaar om meer mensen met een Wsw-indicatie regulier te laten werken.
Uit de Cedris branche-informatie 2012 komt naar voren dat sinds 2005 het aantal mensen dat vanuit de Wsw aan de slag gaat bij reguliere werkgevers jaar op jaar is gestegen. In 2005 werkte 19 procent van de SW-medewerkers (bijna 19.000 personen) bij reguliere werkgevers. In 2012 is dat 33 procent (ruim 34.000 personen).
Op welke manier kunt u garanderen dat de mensen die uit de beschutte werkvoorziening van Novatec worden gezet en alle andere SW’ers in Nederland die hetzelfde overkomt, meteen een aanstelling bij een regulier bedrijf krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
De inschakeling van bijstandsgerechtigden tijdens de kerstdrukte bij PostNL |
|
Enneüs Heerma (CDA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Post sorteren, met gratis werkers»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er in deze situatie sprake was van een opstapje naar werk of om een tegenprestatie voor de bijstandsuitkering?
Uit informatie die van de betrokken partijen is ontvangen, blijkt dat er in deze situatie geen sprake is van een tegenprestatie, maar van het verrichten van tijdelijk regulier werk bij PostNL door uitkeringsgerechtigden uit de regio.
PostNL had gedurende de kerstdrukte extra personeel nodig. Via verschillende kanalen is het benodigde extra personeel geworven, waaronder de inzet van bijstandsgerechtigden uit de regio via een uitzendbureau.
Kunt u aangeven of er in deze situatie sprake was van regulier werk, dat tegen cao-loon betaalt dient te worden? Indien dit het geval is, waarom zijn deze bijstandsgerechtigden dan niet tijdelijk tegen cao-loon aan het werk geweest, in plaats van werken met behoud van hun uitkering?
Er is hier sprake van regulier werk, waarvoor de bijstandsgerechtigden het reguliere loon, gelijk aan andere flexwerkers hebben ontvangen. Voor de uitgevoerde werkzaamheden heeft PostNL ook een marktconform tarief aan het uitzendbureau betaald. Doordat er sprake is van een uitkeringssituatie, wordt het ontvangen loon verrekend met de uitkering, waarbij een maximale vrijlating per maand van toepassing is.
Wat vindt u van de constructie waarbij gemeenten een uitzendbureau inschakelen om de bijstandsgerechtigden aan het werk te helpen, maar hierdoor het zicht op mogelijk verdringing van reguliere arbeid verliezen?
Er is geen sprake van verdringing maar van regulier tijdelijk betaald werk door bijstandsgerechtigden. Hierdoor kunnen zij werkervaring opdoen en meer perspectief krijgen op een nieuwe baan. Ook tijdelijk werk via een uitzendbureau kan een opstap naar een nieuwe baan betekenen. De gemeenten en UWV werken al jaren samen met uitzendbureau’s om mensen met een uitkering naar werk te bemiddelen.
Deelt u de mening dat gemeenten afspraken moeten maken met uitzendbureaus over het voorkomen van verdringing van reguliere arbeid bij het inzetten van bijstandsgerechtigden? Zo nee, waarom niet?
Nee. In het onderhavige geval hebben een aantal bijstandgerechtigden tijdelijk regulier werk gevonden. Er is geen sprake van werken met behoud van uitkering of van een tegenprestatie.
Wanneer komt u met de toegezegde heldere spelregels voor gemeenten en bijstandsgerechtigden, zodat duidelijk is wat zij van elkaar mogen verwachten als het gaat om werken met behoud van uitkering en de maatschappelijke tegenprestatie?
Bij de Begrotingsbehandeling SZW 2014 is door de Tweede Kamer gevraagd om spelregels op te stellen, zodat verdringing van werknemers als gevolg van activiteiten in het kader van de tegenprestatie door uitkeringsgerechtigden wordt voorkomen.
De VNG, Divosa en SZW bezien welke spelregels er voor gemeenten kunnen worden opgesteld, die behulpzaam zijn ter voorkoming van verdringing als er een tegenprestatie WWB wordt gevraagd. Het is de bedoeling om deze spelregels in het voorjaar gereed te hebben.
Het bericht ‘PGGM haalt beleggingen uit Israëlische banken’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «PGGM haalt beleggingen uit Israëlische banken»?1
Ja.
Hoe beoordeelt dit kabinet het gegeven dat nu ook pensioenuitvoerder PGGM overgaat tot een Israël-boycot?
Het kabinet heeft kennis genomen van het besluit van PGGM om aandelen in een aantal Israëlische banken van de hand te doen. Het betreft een eigenstandig besluit van PGGM op basis van zijn eigen MVO-beleid. PGGM blijft overigens beleggen in Israëlische bedrijven. Van een Israël-boycot door PGGM is dus geen sprake.
Is het kabinet het ermee eens dat het te gek voor woorden is dat de VN zich bemoeit met het al dan niet investeren van Nederlandse bedrijven en/of instellingen in Israël?
Nee.
Kunt u aangeven hoeveel geld PGGM momenteel in de Palestijnse gebieden belegt? Hoeveel geld belegt PGGM in de Arabische regio?
Het kabinet houdt de investeringen van PGGM niet bij. Echter, volgens gegevens van PGGM heeft het bedrijf nu meer dan EUR 60 miljoen aan belegd vermogen in enkele tientallen Israëlische ondernemingen. Hoeveel geld PGGM belegt in de Arabische regio, is het kabinet niet bekend.
Wat gaat het kabinet ondernemen om te voorkomen dat investeerders zich door toenemende negatieve berichtgeving en politieke druk en masse uit Israël terugtrekken?
Het kabinet treedt niet in de beslissingen van individuele bedrijven over hun economische activiteiten, maar verwacht van multinationale ondernemingen dat zij de OESO Richtlijnen als normatief kader hanteren. Het kabinet spant zich in voor nauwere economische samenwerking met Israël en de Palestijnse gebieden en voor verdere verdieping van de bilaterale betrekkingen. Het bilateraal samenwerkingsforum van december jl. heeft hiervoor een goede basis gelegd, waar de komende maanden op zal worden voortgebouwd.
Wat gaat u bijdragen om de toenemende anti-Israël-stemming in Nederland te keren en de bilaterale vriendschap met Israël te versterken?
Zie antwoord vraag 5.
Het veel te laat gepubliceerde en lang achtergehouden rapport over de doorsneepremie |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat de toenmalige Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 23 juni 2012 schreef: «In mijn brief van 22 februari 2012 over mijn planning en prioriteiten1 heb ik onderzoek naar de voor- en nadelen van de doorsneepremie aangekondigd. Dit onderzoek wordt nu opgestart. Ik verwacht dat de resultaten van het onderzoek begin 2013 gereed zullen zijn»?2
Ja.
Herinnert u zich de toezegging op 20 september 2012 dat de beleidsdoorlichting over de doorsneepremie in het eerste kwartaal 2013 bij de Kamer zou zijn (streefdatum)?3
Ja.
Herinnert u zich dat u op 13 mei 2013 bij de aanbieding aan de Kamer van het planningsoverzicht in het onderdeel «In te dienen beleidsstukken» over het onderzoek doorsneepremie het volgende schreef: «Het onderzoek zal in kaart brengen wat de effecten zijn van de doorsneepremiesystematiek. Tevens zal aan bod komen of alternatieve systemen denkbaar zijn en wat daarvan overgangskosten zijn. Dit onderzoek is aan de Tweede Kamer toegezegd. Planning: 2e kwartaal 2013»?4
Ja.
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Financiën in de nota naar aanleiding van het verslag van 3 juni 2013 over de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen aan de Kamer schreef: «Op verzoek van het kabinet voert het CPB op dit moment een omvangrijk onderzoek uit naar de systematiek van de doorsneepremie en de generatie-effecten hiervan (...). Het kabinet streeft ernaar de uitkomsten van dit onderzoek binnenkort, mogelijk reeds deze zomer, aan de Tweede Kamer te zenden.»?5
Ja.
Herinnert u zich dat u op Prinsjesdag (17 september 2013) aan de Kamer schreef dat de planning was dat de brief over de doorsneepremie in het derde kwartaal (dat wil zeggen: voor 1 oktober 2013) aan de Kamer gestuurd zou worden?6
Ja.
Herinnert u zich dat u op 25 november 2013 aan de Kamer schreef: «Daarnaast verwacht ik uw Kamer op korte termijn het kabinetsstandpunt te kunnen aanbieden inzake een collectieve pensioenvoorziening voor zelfstandigen alsmede de studie van het CPB over de doorsneepremie en de beleidsdoorlichting pensioenen.»?7
Ja.
Herinnert u zich dat u op 3 december 2013 in het plenaire debat over pensioenonderwerpen (VAO) naar aanleiding van de motie van het lid Van Weyenberg8 zei dat u ernaar streefde het onderzoek zo spoedig mogelijk in te dienen bij de Tweede Kamer en dat in ieder geval voor het Kerstreces (dat op 19 december aanving) zou doen?
Ja.
Waarom stuurde u het onderzoek en de kabinetsreactie eerst op 20 december 2013, na aanvang van het kerstreces, naar de Kamer, terwijl het onderzoek gedateerd is in oktober 2013?
Het onderzoek is op 28 oktober 2013 afgerond door het CPB. In het algemeen overleg van 6 november j.l. heb ik al aan uw Kamer gemeld dat het onderzoek is afgerond. Omdat ik het belangrijk vind voor het debat over dit onderwerp dat de bevindingen uit de economische analyse van het CPB in een vroegtijdig stadium worden getoetst aan de juridische werkelijkheid, heb ik de Landsadvocaat gevraagd een eerste verkenning op te stellen. Ook deze gang van zaken heb ik in het genoemde algemeen overleg aangekondigd. Zodra deze juridische verkenning beschikbaar was, heb ik die verwerkt in mijn brief van 20 december 2013.
Wanneer ontving het ministerie, formeel of informeel, een eerste versie van het onderzoek en wanneer ontving het discussiestukken en memo’s? Kunt u hiervan een overzicht sturen?
Discussiestukken en memo’s heeft het ministerie niet ontvangen van het CPB. Gedurende de looptijd van het onderzoek heeft het ministerie wel informeel onderdelen van het onderzoek ontvangen. Daar is met de begeleidingscommissie over gesproken. Op 28 oktober 2013 heeft het CPB een finale versie van het rapport aangeleverd waarin alle commentaren verwerkt zijn.
Kunt u alle versies van het onderzoek die door het CPB aan het ministerie gestuurd zijn, aan de Kamer doen toekomen, evenals het commentaar van u of uw ambtenaren op die versies?
Het vrijgeven van opmerkingen van de begeleidingscommissie zou de zeer redelijke en gebruikelijke afspraak met hen schenden dat hun inbreng alleen ten behoeve van het onderzoek gebruikt zou worden. Dat vind ik onwenselijk en het vrijgeven daarvan zou ook nodeloos de discussie afleiden van de inhoud van het eindrapport.
Kunt u alle opmerkingen van de begeleidingsgroep tijdens het schrijven van dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?9
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer heeft het CPB deze notitie in zijn geheel gepubliceerd in papier en op de website en op welke wijze is daar ruchtbaarheid aan gegeven (persbericht, verzenden van de notitie bijvoorbeeld aan de Tweede Kamer of tweets van het CPB)
Het CPB heeft het onderzoeksrapport op 20 december 2013 op haar website geplaatst nadat mijn aanbiedingsbrief hierover naar de Tweede Kamer was verzonden.
Deelt u de mening dat u dit rapport en het commentaar erop van de regering eerder aan de Kamer had moeten sturen?
Nee.
Is op enig moment aan het CPB gevraagd om het rapport later te publiceren of is daartoe druk op het CPB uitgeoefend?
Nee, dat is niet gebeurd. Tegelijk wil ik echter opmerken dat het rapport door het CPB is vervaardigd als opdrachtnemer met SZW als opdrachtgever. Dat is overeengekomen in een standaard overheidscontract waarin het de opdrachtgever vrij staat te bepalen wanneer en op welke wijze publicatie zal plaatsvinden. Dat zijn gebruikelijke contractuele voorwaarden.
Wie hebben op welk moment inzage gekregen in het rapport en onder welke voorwaarden? (hoogleraren, pensioenfederatie, ministeries, lobbyclubs, etc.)?
Zoals reeds gemeld bij vraag 9, hebben leden van de begeleidingscommissie gedurende de looptijd van het onderzoek inzage gehad in de beschikbare onderzoeksresultaten. Nadat het rapport gereed was op 28 oktober 2013 is het aan de Landsadvocaat ter beschikking gesteld. Het rapport, of delen ervan, is vóór 20 december 2013 niet verder verspreid.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om de voorstellen rond het pensioenakkoord, het Financieel Toetsingskader en de toekomst van het pensioenstelsel gezamenlijk te behandelen?
Ik ben geen voorstander van een gezamenlijke behandeling, omdat de voorgenomen wijziging van het financieel toetsingskader noodzakelijk onderhoud is, dat op korte termijn gerealiseerd moet worden. De discussie over de toekomst is een fundamentele discussie over de inrichting van het pensioenstelsel en heeft een ander tijdsverloop. Die vragen overstijgen de problematiek van de financiële houdbaarheid. Een gezamenlijk behandeling zou leiden tot vertraging van de voorgenomen wijziging van het financieel toetsingskader. Dat geldt ook voor de voorstellen rond het pensioenakkoord. Ik vind dat niet gewenst.
Wanneer zult u de nog toegezegde stukken (wetsvoorstellen, beleidsnota’s, brieven) over pensioenen aan de Kamer sturen?
De nog toegezegde stukken zal ik voor het komende algemeen overleg naar uw Kamer sturen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor 16 januari 2014 beantwoorden in verband met het op 22 januari 2014 te houden algemeen overleg over pensioenonderwerpen?
De beantwoording van de vragen kunt u voor 22 januari tegemoet zien.
Het bericht dat de Nederlandse Spoorwegen vast personeel van de fietsenstallingen wil vervangen door werklozen |
|
Eric Smaling , Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Klopt het bericht dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) momenteel gesprekken voert met de winkelketen Halfords over mogelijke huur van de fietsenstallingen op de NS-stations? Wat is de reden dat de NS niet verder zou kunnen met de huidige uitbaters van de fietsenstallingen?1
Ik heb over dit onderwerp diverse berichten gezien, waaronder het bericht waar de vraag naar verwijst. Ik kan me voorstellen dat de berichtgeving vragen oproept, zeker omdat er de indruk uit kan ontstaan dat tientallen mensen hun baan verliezen. De meeste berichten zijn echter niet volledig juist.
Om in te kunnen spelen op de wensen van de reizigers investeert NS in transfermogelijkheden, toegankelijkheid, winkels en voorzieningen op het station. Hierbij streeft NS naar herkenbare formules, een voorspelbaar aanbod en een vaste hoge kwaliteit. Onderdeel van deze strategie is de keuze om fietsenstallingen te exploiteren als landelijke formule, zonder het persoonlijk contact en de coleur locale te verliezen. NS voert gesprekken met huidige stallinghouders over deze toekomstige nieuwe vorm van exploitatie.
Ik vind het in het belang van de reizigers dat er fietsenstallingen zijn die voldoende kwaliteit en service bieden. Ook uniforme uitstraling en constante kwaliteit kunnen in het belang zijn van de reizigers. Dit zijn dus de zaken waar ik op let.
NS meldt mij dat er geen contact was met Halfords. Pas na de berichtgeving in de media is er contact geweest, waarbij Halfords stelde verontwaardigd te zijn over de onjuiste berichtgeving. Halfords heeft in de media gemeld geen concrete plannen te hebben om ruimtes in fietsenstallingen op NS-stations te huren.2
Klopt het dat de NS reeds overgegaan is tot het opzeggen van contracten met huidige uitbaters van fietsenstallingen op NS-stations? Zo ja, voor welke stations is dit reeds gebeurd, is daarbij al bekend wie de nieuwe uitbater wordt en in hoeverre zijn afspraken gemaakt over overname van het vaste personeel?
Ja, dit klopt.
Er zijn 71 bemenste stallingen en 49 exploitanten. NS heeft inmiddels negen contracten formeel opgezegd. Het gaat om stallingen in Alkmaar, Breda, Delft, Den Bosch, Den Haag, Leeuwarden, Maastricht, Rotterdam en Weert. In alle gevallen was sprake van opzegging óf vanwege (het einde van) de looptijd van het contract óf omdat door verbouwingen aan het station het exploitatieregime anders moet worden ingevuld. NS heeft hierover steeds overleg gevoerd met de desbetreffende exploitant.
De nieuwe invulling van de exploitatie is in deze gevallen nog niet bekend en dus ook de nieuwe uitbater niet.
Per situatie zullen afspraken worden gemaakt voor de overgang van het personeel (zie voor dit aspect verder mijn antwoord op vraag 5).
Wat is uw reactie op het bericht dat de NS mogelijk vast personeel van de fietsenstallingen wil vervangen door werklozen die een re-integratietraject volgen?
De keuze van NS voor leveranciers en dienstverleners is een zaak van NS. Het personeelsbeleid van stallingsexploitanten is een zaak van die exploitanten. Ik heb daar geen bemoeienis mee. NS heeft mij overigens laten weten dat dit bericht niet juist is.
Deelt u de mening dat er hier sprake is van verdringing op de arbeidsmarkt? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. NS geeft aan dat er geen sprake van is dat het bedrijf vast personeel zou willen vervangen door werklozen. Wat NS wel doet is nagaan of andere contractpartners betere diensten kunnen verlenen. Dit is in het bedrijfsleven niet ongebruikelijk.
Deelt u de mening dat het huidige, vaste personeel van de fietsenstallingen opnieuw in dienst moet worden genomen, indien er een nieuwe uitbater komt? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 3 ga ik niet over het personeelsbeleid van stallingsexploitanten. Ik heb geen enkele relatie met deze exploitanten en ik heb geen bevoegdheid om af te dwingen dat de ene exploitant in voorkomende gevallen het personeel van de andere exploitant opnieuw in dienst neemt.
NS heeft mij echter verzekerd veel belang te hechten aan de positie van het personeel. NS heeft met de vakbond FNV Bondgenoten afspraken gemaakt over overgang van onderneming en de daaraan gekoppelde wettelijke overname van personeel. NS zal bij toekomstige exploitatievormen, bijvoorbeeld als de exploitatie door een nieuwe partij wordt overgenomen en voortgezet, uiteraard rekening houden met wet- en regelgeving die ziet op de bescherming van werknemers.
Uitgangspunt en verwachting van NS is dat de toekomstige exploitant het personeel dat de stallingen beheert zal overnemen. NS zal toekomstige exploitanten wijzen op de verantwoordelijkheid die zij hebben om huidig personeel over te nemen.
De verhoging van het wettelijk minimumuurloon op Saba |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Waarom besluit u nu al het wettelijk minimumloon te verhogen en niet het volledige onderzoek van het CBS af te wachten?1 Bent u ook bereid deze verhoging terug te draaien als uit het onderzoek blijkt dat het wettelijk minimumloon al op een relatief hoog niveau ligt?
Bij gelegenheid van de voorbereiding van de staatkundige transitie zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de startniveaus. Daarbij is een streven uitgesproken om het minimumloon (alsmede de uitkeringen) in de toekomst verder te verbeteren naar gelang de economische draagkracht en ontwikkeling (bestuurlijke afspraak d.d. 18 april 2010). Bovendien is afgesproken dat de verbetermogelijkheden voorwerp van jaarlijks overleg zouden zijn. Wachten op onderzoeksuitkomsten als die van het CBS zou niet in lijn met de gemaakte afspraken zijn. Overigens acht ik het niet reëel dat de, nog te verwachten, uitkomsten van onderzoek van het CBS zou uitwijzen dat het wettelijk minimumloon te hoog is vastgesteld. Het wettelijk minimumloon op Saba is nu vastgesteld op $ 4,96 per uur, terwijl de werkgevers aangeven dat $ 5,50 feitelijk veelal de ondergrens is op Saba.
Kunt u aangeven waarom u dit besluit niet vooraf in de Kamer bespreekt?
Het vaststellen van de bedragen op grond van de Wet minimumlonen BES is een ministeriële bevoegdheid, zonder voorhangprocedure. Dit geldt zowel de reguliere indexering op grond van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer (artikel 13, eerste lid, Wet minimumlonen BES) als eventueel bijzondere wijziging op grond van andere omstandigheden (artikel 13, tweede en derde lid, Wet minimumlonen BES). Niettemin is de maatregel vooraf aan de Tweede Kamer gemeld, namelijk tijdens het algemeen overleg armoede van 27 november 2013. Na dat algemeen overleg is de desbetreffende wijzigingsregeling getekend.
In hoeverre deelt u de mening dat afspraken over loonruimte plaats dienen te vinden tussen werkgevers en werknemers?
Het is inderdaad aan werkgevers en werknemers om afspraken te maken over de lonen. Dat neemt niet weg dat – net als in het Europees deel van Nederland – voor Caribisch Nederland een wettelijk minimumloon wordt vastgesteld. Anders dan via die route wordt niet in de arbeidsverhoudingen ingegrepen. Aan de onderhavige maatregel is overleg met vertegenwoordigers van werkgevers vooraf gegaan tijdens mijn werkbezoek in juli 2013. Eveneens heeft overleg plaatsgevonden met het bestuurscollege van Saba, in overeenstemming met de wettelijke overlegbepaling (artikel 13, vierde lid, van de Wet minimumlonen BES). De maatregel is bovendien in overeenstemming met de wettelijke taakopdracht om telkens na een termijn van ten hoogste drie jaar na te gaan of er omstandigheden zijn die een bijzondere wijziging van het wettelijk minimumloon wenselijk maken (artikel 13, tweede lid, van de Wet minimumlonen BES).
Bent u voorstander van het introduceren van onnodige wet- en regelgeving? Zo nee, waarom verhoogt u dan het wettelijk minimumloon terwijl werkgevers – zoals u zelf al aangeeft – in de praktijk al een veel hoger loon betalen dan het wettelijk minimumuurloon?
Van onnodige wet- en regelgeving – waar ik zeker geen voorstander van ben – is in de onderhavige situatie geen sprake. Het wettelijk minimumloon op Saba draagt bij aan het voorkomen van uitbuiting en armoede. De bedragen worden jaarlijks door middel van een aanpassingsregeling aangepast op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer. In dit geval is voor Saba met het vaststellen van een hoger bedrag beoogd beter aan te sluiten bij de realiteit op dit eiland.
In hoeverre zijn de uitkeringen op Saba gekoppeld aan het wettelijk minimumloon? Wanneer deze gekoppeld zijn, wat betekent deze verhoging dan voor de uitkeringen? In hoeverre zijn hogere uitkeringen aantrekkelijk voor mensen uit omliggende (ei)landen?
Van een formele koppeling tussen wettelijk minimumloon en uitkeringen is geen sprake. De Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheden is voor Caribisch Nederland niet van toepassing. De systematiek van de jaarlijkse aanpassing op basis van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer is voor het wettelijk minimumloon en de uitkeringen identiek. De verhouding tussen de uitkeringen en het wettelijk minimumloon blijft daarmee telkens hetzelfde. Om deze bestaande verhouding in stand te laten is de nu doorgevoerde «autonome» verhoging van het wettelijk minimumloon doorvertaald naar een overeenkomstige stijging van de uitkeringen. Dit sluit aan bij de bestuurlijke afspraak die op 3 november 2009 met Sint Eustatius en Saba is gemaakt om de ontwikkeling van de uitkeringen op beide eilanden te koppelen aan de ontwikkeling van het minimumloon op deze eilanden.
De aantrekkelijkheid van hogere uitkeringen voor mensen uit omliggende (ei)landen – of het daaruit voortvloeiende risico op aanzuigende werking – is in hoge mate theoretisch. Voor de toegang tot de onderstand geldt een wachttijd van vijf jaar. De aanspraak op het wettelijk ouderdomspensioen AOV wordt bepaald door het aantal jaren dat men in het verleden in Caribisch Nederland heeft gewoond.
Is het pensioen voor gepensioneerden in Saba gerelateerd aan het wettelijk minimumuurloon? Zo ja, wat betekent deze verhoging voor de hoogte van het pensioen voor gepensioneerden?
In dit geval moet onderscheid gemaakt worden tussen het wettelijk ouderdomspensioen en het aanvullend ouderdomspensioen. Voor het wettelijk ouderdomspensioen (de AOV) geldt dat de verhoging van het wettelijk minimumuurloon, net als in andere uitkeringen, daarin is doorvertaald. Het resultaat daarvan is een iets hogere AOV-uitkering.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nu al gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon en de verhoging van de AOV geen gevolgen. De aanvullende pensioenuitkering blijft constant. Omdat de AOV-uitkering van deze gepensioneerden hoger is geworden, stijgt daarmee wel het totale pensioeninkomen van gepensioneerden.
Voor het aanvullend ouderdomspensioen van personen die nog niet gepensioneerd zijn heeft de verhoging van het wettelijk minimumuurloon wel gevolgen. De nieuwe opbouw voor het aanvullend pensioen wordt iets lager. Omdat hun AOV-uitkering hoger wordt, wordt namelijk ook de franchise hoger. De franchise is dat gedeelte van het salaris waarover geen pensioen wordt opgebouwd.
Kunt u reageren op het krantenbericht in de Today van St. Maarten2 waaruit blijkt dat het minimumloon van Saba in vergelijking met de omliggende eilanden relatief hoog is? Kunt u een recent overzicht geven van het minimumloon van de (ei)landen in genoemd bericht?
Ik heb de juistheid van alle in genoemd krantenbericht genoemde bedragen niet kunnen verifiëren. Ik constateer wel dat de bedragen die voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden genoemd, onjuist zijn (te laag en geen rekening houdend met de differentiatie tussen de eilanden).
Duidelijk is wel dat de situatie in de regio divers is. Saba ligt in een regio met zowel eilanden met een hoger minimumloon als eilanden met een lager minimumloon. De eilanden die bij Frankrijk behoren, hebben een beduidend hoger minimumloon. Het niveau van het minimumloon op Sint Maarten is met Saba vergelijkbaar. Het minimumloon op een naburig eiland als St. Kitts ligt lager dan op Saba, terwijl de niveaus van bijvoorbeeld Jamaica en de Dominicaanse Republiek daar nog weer verder onder zitten. Aan de situatie in de regio kan dan ook geen eenduidig ijkpunt worden ontleend. Primair moet de afweging plaatsvinden op basis van de situatie op het eiland zelf. Dat is wat nu is gebeurd.
Wat betekent volgens u een hoger loon voor de concurrentiepositie van Saba ten opzichte van andere nabijgelegen eilanden?
Over de maatregel is goed overleg geweest met zowel het bestuurscollege van Saba als met vertegenwoordigers van de Sabaanse werkgevers. Het is op nadrukkelijk verzoek van deze partijen dat de niveaus verhoogd zijn. De werkgevers op Saba geven aan het hogere niveau feitelijk reeds te betalen, en zelfs meer dan dat. Er is dus geen sprake van dat de maatregel de draagkracht (in termen van concurrentiepositie) van de werkgevers te boven gaat.
Het Academisch Medisch Centrum (AMC) dat jonge werkloze medische specialisten met behoud van uitkering aan het werk zet |
|
Sadet Karabulut , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Acht u het wenselijk dat jonge medisch specialisten onbetaald werken in Nederlandse ziekenhuizen?1
Wie werkt dient daarvoor een passende beloning te ontvangen, dat wil zeggen dat het AMC zich aan de wettelijke en cao-verplichtingen moet houden. Vanuit medisch inhoudelijk perspectief heb ik er geen problemen mee, dat men in het licht van het op peil houden van de beroepsvaardigheden medische handelingen verricht. Wel dient aan alle veiligheids- en wettelijke normen en cao-verplichtingen te worden voldaan.
Hoeveel medisch specialisten werken in Nederland on(der)betaald? Hoeveel medisch specialisten werken in Nederland voor een salaris boven de Balkendendenorm?
Het is onbekend hoeveel medisch specialisten onbetaald werken. Dit wordt niet geregistreerd. Volgens de enquête van de Jonge Specialisten waar in de berichten naar wordt verwezen, zou het om tientallen gaan.
Hoeveel medisch specialisten in loondienst meer verdienen dan de norm van de Wet normering topinkomens is op dit moment niet bekend. Dat gegeven komt eind dit jaar beschikbaar omdat het op grond van de Wet normering topinkomens gemeld moet worden. In 2014 komen eventuele meldingen binnen over 2013, het eerste jaar dat de Wet normering topinkomens van kracht is.
Kunt u toelichten of de functie van «medische specialist» in Nederlandse ziekenhuizen regulier werk is? Zo ja, is er naar uw mening sprake van verdringing en uitbuiting van werknemers? Zo nee, waarom niet en hoe zou u het dan noemen?
De functie van medisch specialist in Nederlandse ziekenhuizen is regulier werk. Ik heb geen signalen dat er sprake is van verdringing en uitbuiting van werknemers.
Is er naar uw mening in genoemde situaties sprake van ontduiking van het wettelijk minimumloon? Zo ja, ben u bereid om de arbeidsinspectie en de inspectie voor de gezondheidszorg onderzoek te laten doen naar onderbetaling van medisch specialisten en foute werkgevers op te sporen en te beboeten? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van ontduiking van het wettelijk minimumloon zal moeten worden vastgesteld op basis van de feiten en omstandigheden van het geval. Over het AMC zijn geen meldingen binnen gekomen bij genoemde inspecties. Indien een melding wordt ontvangen zal daar door de bevoegde inspectie naar gekeken worden. Er loopt thans geen onderzoek.
Is het waar dat medisch specialisten dit onbetaalde werk moeten doen om hun kennis en kunde op peil te houden? Is het niet aannemelijker dat jonge specialisten die afgestudeerd zijn en bevoegd zijn volledig zelfstandig patiënten te behandelen de benodigde kennis en kunde reeds bezitten? Op welke wijze houden betaalde medische specialisten hun kennis en kunde op peil?
Het komt voor dat er medisch specialisten actief zijn in ziekenhuizen om hiermee de kennis en kunde op peil houden. Hierbij dient aan de veiligheids- en wettelijke normen te worden voldaan. De feiten en omstandigheden zijn daarbij bepalend. Daarnaast zullen zij volgens de normen van de beroepsgroep ook bij- en nascholing volgen om de kennis en kunde geactualiseerd te houden en dus gekwalificeerd te blijven. Het is inderdaad zo dat jonge medisch specialisten die met goed gevolg de opleiding hebben afgerond de benodigde kennis en kunde bezitten om patiënten te mogen behandelen.
Betaalde medisch specialisten houden de kennis en kunde op peil door te werken alsmede bij- en nascholing te volgen.
Hoeveel hebben de ziekenhuizen die medisch specialisten onbetaald laten werken verdiend door deze constructies, doordat zij wel de volledige vergoedingen van de zorgverzekeraars ontvangen, maar de uitkeringsinstanties laten opdraaien voor de «loonkosten»? Is dit naar uw mening een vorm van fraude?
Ziekenhuizen worden afgerekend op basis van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s) die ze verrichten. Daarvoor gelden prestaties met onderhandelbare prijzen (maximumtarieven in het gereguleerd segment en vrij overeen te komen prijzen in het vrije segment). In de afspraken met de verzekeraars kan dus rekening worden gehouden met de feitelijke kosten die het ziekenhuis maakt. Daarom zal in dit verband de kwalificatie van fraude niet voor de hand liggen.
Op welke wijze gaat u een einde maken van onderbetaling van medisch specialisten?
Op grond van de arbeidsvoorwaarden medisch specialisten is er in mijn ogen geen sprake van onderbetaling van medisch specialisten. Voor zover daar in individuele gevallen toch sprake van zou zijn verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
De gebrekkige kennis van Nederlanders over de universele mensenrechten |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoeveel gemeenten hebben sinds 1 januari 2013 een meerjarige aanvullende uitkering (MAU-uitkering) en/of een Incidentele Aanvullende Uitkering (IAU-uitkering) aangevraagd? Hoeveel aanvragen zijn uiteindelijk gehonoreerd en afgewezen?
Sinds 1 januari 2013 hebben 96 gemeenten een IAU-uitkering over 2012 aangevraagd en 45 gemeenten een MAU-uitkering over de periode 2013–2015.
Van de 96 IAU-verzoeken zijn inmiddels 87 verzoeken toegekend en 7 afgewezen. Op 2 verzoeken moet nog een beslissing worden genomen. Dat zal uiterlijk 31 december 2013 geschieden.
Van de 45 MAU-verzoeken zijn reeds 22 verzoeken afgewezen. Op de resterende verzoeken zal uiterlijk 31 december 2013 worden beslist, mits gemeenten de Toetsingscommissie WWB nog bijtijds kunnen informeren over de instemming van de gemeenteraad met de beoogde verbeteringen van beleid en uitvoering. Naar verwachting zullen hiervan 15 verzoeken worden toegekend en 8 worden afgewezen.
Kunt u aangeven hoe het besluitvormingsproces over de toekenning van een MAU- en IAU-uitkeringen verloopt? Wat waren, gecategoriseerd, de precieze redenen om een aanvraag af te wijzen?
Voor zowel de IAU als de MAU geldt dat de gemeente haar verzoek moet indienen bij de bij wet ingestelde onafhankelijke Toetsingscommissie WWB, dat deze commissie mij adviseert over de te nemen beslissing en dat ik van dit advies alleen kan afwijken indien het in strijd is met de wet of anderszins evidente fouten bevat. Bij IAU-verzoeken onderzoekt de Toetsingscommissie WWB in essentie of het tekort over het afgelopen jaar (dat ten minste 10% van het toegekende budget moet bedragen) is veroorzaakt door een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. In eerste aanleg geschiedt dit op basis van statistische criteria ten aanzien van in- en uitstroom, de werkloze beroepsbevolking en niet werkende werkzoekenden. Voor gemeenten die niet aan een van deze criteria voldoen, beoordeelt de Toetsingscommissie WWB vervolgens de feitelijke situatie aan de hand van een door de gemeente opgestelde analyse.
Bij MAU-verzoeken onderzoekt de Toetsingscommissie WWB in essentie of het meerjarig tekort van de gemeente verklaarbaar is vanwege het feit dat het objectief verdeelmodel in de specifieke situatie van die gemeente niet optimaal functioneert.
De redenen waarom verzoeken zijn afgewezen zijn:
Afwijzingsgrond
Aantal
IAU
a. Gemeente behoort tot de doelgroep MAU
4
b. Geen sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt
3
MAU
a. De verdeelstoornis verklaart het tekort voor 5% of minder
13
b. Gemeente heeft in 2013, 2014 en 2015 naar verwachting niet ieder jaar een tekort van tenminste 2,5%
7
c. Gemeente had over 2010, 2011 en 2012 niet ieder jaar een tekort dat als minimum is gesteld voor toelating tot de MAU
1
d. Gemeente ziet van verdere procedure af
1
Klopt het dat de aanvraag van de gemeente Enschede niet op basis van de uitkomsten van een diepgravend onderzoek ter plaatse is beoordeeld, maar is afgewezen op grond van een oriënterend econometrisch onderzoek? Zo ja, is dit wel zorgvuldig te noemen en bestaat dan niet hier het grote risico dat de specifieke lokale omstandigheden van Enschede uit het oog worden verloren? Is in dit specifieke geval wel voldoende rekening gehouden met de buitengewone omstandigheden waarin Enschede verkeert? Worden de belangrijke verdiensten van de gemeente Enschede als koploper bij de decentralisatietrajecten en het regionale arbeidsmarktbeleid hierdoor niet miskend? Geeft u, met andere woorden, niet eigenlijk te kennen dat de hoge werkloosheid en het hoge aandeel bijstandsgerechtigden in Enschede niet aan de economische omstandigheden te wijten valt, maar aan het beleid van de gemeente Enschede? Zo ja, kunt u aangeven op welke punten het lokale beleid is te kort geschoten? Zo nee, bent u bereid de afwijzing te heroverwegen?
Over het MAU-verzoek van Enschede heeft de Toetsingscommissie WWB mij nog geen advies kunnen uitbrengen. Over de strekking van het advies en de beslissing op het verzoek kan ik derhalve nog geen mededeling doen. Wel kan ik u informeren over de wijze waarop MAU-verzoeken worden beoordeeld door de Toetsingscommissie WWB.
Alle MAU-verzoeken worden op een zelfde wijze beoordeeld. Na afloop van de aanvraagperiode (1 januari tot en met 31 maart) beoordeelt de Toetsingscommissie WWB allereerst -mede aan de hand van de door de gemeente opgestelde analyse over de mogelijke oorzaak van haar tekort- of de gemeente aan alle eisen voldoet om te worden toegelaten tot het inhoudelijk onderzoek. Bij deze zogeheten pre-toets zijn dit jaar 15 verzoeken afgevallen. De overige 30 verzoeken zijn inhoudelijk onderzocht op de vraag of het meerjarig tekort van de gemeente verklaarbaar is vanwege het feit dat het objectief verdeelmodel in haar specifieke situatie niet optimaal functioneert (de zogenoemde verdeelstoornis). Namens de Toetsingscommissie WWB voert de Inspectie SZW dit onderzoek uit, waarbij rekening wordt gehouden met de uitkomsten van een oriënterend econometrisch onderzoek door een externe deskundige. Bij dit onderzoek wordt rekening gehouden met eerder vastgestelde verdeelstoornissen, maar zeer nadrukkelijk ook met potentiële verdeelstoornissen die uit de analyse van de gemeente naar voren komen. Het wezenskenmerk van het objectief model is dat de gemeentelijke prestaties ten aanzien van beleid en uitvoering niet van invloed zijn op de werking van het model, zodat deze prestaties dan ook niet bij het onderzoek naar verdeelstoornissen worden betrokken. Het is inherent aan de budgetbekostiging dat gemeenten verondersteld worden hun tekort op het WWB-budget te kunnen beïnvloeden door beleid en uitvoering, voorzover dat tekort niet verklaarbaar is vanwege aangetoonde verdeelstoornissen.
Nadat de Inspectie SZW haar inhoudelijk onderzoek heeft afgerond wordt het college in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over dit rapport kenbaar te maken ten behoeve van de Toetsingscommissie WWB. Bij haar advisering houdt de commissie rekening met zowel het rapport van bevindingen van de inspectie als de opvatting van het college.
Strikt genomen voorzien wet- en regelgeving niet in een contra-expertise. Wettelijk is geregeld dat de Toetsingscommissie WWB adviseert en dat de Inspectie SZW namens deze commissie belast is met het inhoudelijk onderzoek. De externe deskundige is op basis van een Europese aanbesteding gecontracteerd. Wel staat het de gemeente vrij om zelf, eventueel met behulp van een door haar zelf gekozen deskundige, haar belangen en opvattingen voor het voetlicht te brengen in het kader van haar MAU-aanvraag en later bij de reactie op het rapport van de Inspectie SZW. Los van deze formele momenten vindt tijdens het onderzoek overleg met de gemeente plaats, waarbij de specifieke lokale situatie – uiteraard voor zover van belang voor het inhoudelijk onderzoek – ook volop tot zijn recht kan komen.
Al met al ben ik van mening dat alle MAU-verzoeken zorgvuldig worden behandeld, met oog voor de relevante specifieke lokale omstandigheden. Dit laat onverlet dat een gemeente anders kan aankijken tegen de uitkomst van het onderzoek, en de daarop gebaseerde beslissing. In een dergelijke situatie kan de gemeente gebruik maken van de mogelijkheden van bezwaar en beroep.
Staat de wijze waarop de aanvraag van de gemeente Enschede is afgedaan op zichzelf of is deze afdoening juist exemplarisch?
Zie antwoord vraag 3.
Is een dergelijk oriënterend econometrisch onderzoek hangende de beslissing over toe- of afwijzing van de MAU- en IAU-uitkering te onderwerpen aan een contra-expertise? Zo nee, hoe wordt anders gegarandeerd dat gemeenten hun specifieke lokale omstandigheden in de besluitvorming kunnen inbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke conclusies kunnen worden verbonden aan het aantal gemeentelijke MAU- en IAU-uitkeringsaanvragen? Voldoet het gehanteerde verdeelmodel nog wel? In hoeverre zullen dergelijke aanvragen toenemen na de inwerkingtreding van de Participatiewet en de Wet werk en bijstand?
Ten opzichte van eerdere jaren is sprake van een forse daling van het aantal IAU-verzoeken. Dat vind ik een gunstige ontwikkeling. Aan het dit jaar ingediende aantal MAU-verzoeken kunnen in dit stadium geen vergaande conclusies worden verbonden. Ten eerste omdat het aantal van 45 een vertekend beeld oplevert, aangezien slechts eenderde van het aantal verzoekende gemeenten met recht een beroep doet op de MAU en ten tweede omdat voor die gemeenten eerst in 2014 kan worden vastgesteld of hun erkenning als MAU-gemeente ook leidt tot een feitelijk recht op aanvullende uitkering en wat het beslag is van het totaal aantal feitelijk toegekende MAU-uitkeringen op het landelijk beschikbare budget.
Over 2012 is een totaal bedrag aan MAU-uitkeringen toegekend van € 9.280.397. Afgezet tegen het macrobudget van bijna € 5 miljard, wil dat zeggen dat met de compensatie voor verdeelstoornissen nog geen 0,2% van het landelijk beschikbare budget is gemoeid. Dit is niet onrustbarend hoog.
Laatstelijk bij brief van 16 oktober 2013 (Kamerstuk 30 545, nr. 132) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de onderzoeken die gaande zijn naar de invoering van een nieuw dan wel verbeterd objectief verdeelmodel WWB/Participatiewet per 1 januari 2015. Parallel hieraan wordt ook onderzocht of vanaf 1 januari 2015 nog behoefte bestaat aan een financieel vangnet voor gemeenten, en zo ja op welke wijze hieraan vorm gegeven moet worden.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen vóór 16 december 2013 te beantwoorden (voorafgaande aan het Wetgevingsoverleg Wet Maatregelen Wet werk en bijstand)?
Ja.
Het bericht dat incassobureaus zich nog steeds niet aan de regels houden |
|
Jan de Wit , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Helft incassobureaus licht schuldenaren op»? Hoe kan het dat bijna de helft van de incassobureaus nog steeds veel te hoge incassokosten vraagt aan mensen met schulden?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 van de leden Kuzu en Recourt over dit onderwerp.2
Hoe beoordeelt u het effect van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten2 die beoogt een einde te maken aan dergelijke malafide incassopraktijken door duidelijke regels te stellen over welke kosten maximaal in rekening mogen worden gebracht?
De wet incassokosten biedt de consument een eenvoudige mogelijkheid om de incassokosten die bij hem in rekening zijn gebracht te controleren. De wet draagt daarmee bij aan de rechtszekerheid en voorkomt onredelijk hoge incassokosten. Voor een oordeel over de vraag of deze mogelijkheid goed wordt gebruikt en het gewenste effect sorteert is het nu, een jaar na de invoering, nog te vroeg.
Herinnert u zich dat er in deze discussie over de wet reeds op is gewezen dat het ontbreken van een sanctie er toe kan leiden dat de wet niet het beoogde effect zal hebben omdat er geen afschrikwekkende werking van uit zal gaan en malafide incassokantoren gewoon zullen blijven proberen te hoge kosten in rekening te brengen?3 Bent u bereid alsnog de mogelijkheden te bekijken op enige manier een sanctie in te stellen op het niet naleven van deze wet? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te berichten?
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel zijn vragen gesteld over de handhaving van de nieuwe regels. Het civiele recht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden wanneer te hoge incassokosten in rekening worden gebracht. In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 24 april 20135 is uiteengezet welke mogelijkheden een consument heeft om op te treden. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 3 juli 2013 inzake civielrechtelijke onderwerpen zal ik uw Kamer – voor het Kerstreces – een brief sturen over de handhaving van de wet incassokosten.
De stelselmatige fraude met Veiligheid, Gezondheid en Milieuchecklist Aannemers (VCA) examens |
|
Sjoerd Potters (VVD), Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven of u verwacht dat er nog meer aanhoudingen zullen volgen na de aanhouding van een 29-jarige man die op heterdaad is betrapt op examenfraude in Zwijndrecht?1
Het onderzoek naar de fraude loopt op dit moment. In het belang van het onderzoek kan ik op dit moment geen mededelingen doen over deze zaak.
In het nieuwsbericht spreekt het departement over het doorspelen met zendapparatuur van de antwoorden op enkele tientallen VCA examens (examens voor Veiligheid, Gezondheid en Milieuchecklist Aannemers); verwacht u dat op korte termijn nog meer aanhoudingen zullen volgen in deze fraudezaak? Worden ook de deelnemers aan de examens aangehouden?
Zie antwoord vraag 1.
Staat dit geval op zichzelf? Kunnen we nog meer van deze zaken verwachten? Hoe lang is deze fraude al aan de gang? Kunt u deze zaak aan de Kamer toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze fraude bij toeval ontdekt of door de vergrote risicoanalyse die de Inspectie SZW toepast?
Deze zaak is door Inspectie SZW in onderzoek genomen na een melding door de Stichting Examenkamer.
Kunt u de gevolgen voor de veiligheid bij bedrijven door deze fraude met examens in kaart brengen?
De mogelijke gevolgen voor de veiligheid door fraude met het certificaat is afhankelijk van verschillende factoren en kan per situatie verschillen. Opdrachtgevers vragen het VCA certificaat onder meer om de veiligheid bij werkzaamheden zeker te stellen. Van VCA gecertificeerden mag worden verwacht dat zij aan de gestelde eisen voldoen en daarnaar handelen. Dat is belangrijk om de nodige veiligheid in het bedrijf en voor de omgeving te waarborgen. Daarom is de melding van fraude door de Stichting Examenkamer met prioriteit in onderzoek genomen door Inspectie SZW.
Deelt u de mening dat hier voorkomen beter is dan genezen? Wat gaat u eraan doen om het risico voor werknemers in de bedrijven waar medewerkers frauduleus hun examen hebben gehaald, in de toekomst te voorkomen?
Ja, fraude met VCA examen moet worden voorkomen. De aanbieders van het VCA examen zijn verantwoordelijk voor het voorkomen van fraude. De Stichting Examenkamer ziet daarop toe. Het VCA is een privaat certificeringsysteem en is ontstaan omdat verschillende partijen er belang bij hebben dat het certificaat aantoont dat bij werkzaamheden aan veiligheidseisen wordt voldaan. Anders verliest het certificaat zijn waarde. De VCA certificaten van de mensen die vermoedelijk hebben gefraudeerd, zijn ingetrokken. De meldingen van fraude met het VCA examen worden door Inspectie SZW onderzocht. De Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie treden hard op bij fraude met het VCA examen.
De forse verlaging van de vermogensgrenzen in de Wet Werk en Bijstand |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is de reden dat u de Kamer niet heeft geïnformeerd over de forse verlaging van de vermogensgrenzen in de Wet Werk en Bijstand per 1 januari 2014, terwijl deze al wel op internet zijn gepubliceerd?1
De vermogensgrenzen in de Wet werk en bijstand (WWB) zijn en worden niet verlaagd per 1 januari 2014. Er is wellicht sprake van een misverstand. De wettekst waarnaar wordt verwezen vermeldt eerst de normen ten tijde van de invoering van de WWB (2003) en vervolgens, tussen haken, de geactualiseerde normen, die vanaf 1 januari 2013 gelden en hoger zijn dan de oorspronkelijke normen. De reden hiervoor is als volgt. Van de jaarlijks geïndexeerde bedragen wordt door de Minister mededeling gedaan in de Staatscourant. Omdat een wet niet kan worden gewijzigd op basis van een mededeling, blijft de oorspronkelijke wettekst behouden. De redactie van wetten.overheid.nl vermeldt tussen haakjes de actuele, geïndexeerde bedragen. Deze systematiek wordt bij alle wetteksten op wetten.overheid.nl gehanteerd.
De vermogensgrenzen per 1 januari 2014 zijn nog niet bekend en derhalve ook nog niet gepubliceerd. Per 1 januari 2014 zullen de vermogensgrenzen conform wettelijke voorschriften geïndexeerd worden met de consumentenprijsindex en zoals gebruikelijk tijdig in de Staatscourant worden gepubliceerd.
Wat is de achterliggende reden van deze forse verlaging van de vermogensgrenzen in de Wet Werk en Bijstand per 1 januari 2014? Waarom is dit jaar niet gekozen voor indexatie, zoals dat voorheen gebruikelijk was?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen met een bijstandsuitkering komen per 1 januari 2014 niet meer in aanmerking voor een bijstandsuitkering omdat zij meer vermogen hebben dan volgens de op 1 januari 2014 geldende nieuwe criteria?
Zie antwoord vraag 1.
Welke besparing levert deze verlaging van de vermogensgrenzen in de Wet Werk en Bijstand op in 2014, 2015, 2016 en 2017?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze worden bijstandsgerechtigden geïnformeerd over deze nieuwe regels per 1 januari 2014?
Ik zal gemeenten, zoals gebruikelijk, over de nieuwe bedragen informeren via het Gemeenteloket (www.gemeenteloket.minszw.nl ). De gemeente informeert vervolgens de bijstandsgerechtigden.
Welke andere wijzigingen worden er per 1 januari 2014 doorgevoerd in de Wet Werk en Bijstand?
Bedragen in de WWB zullen conform wettelijke voorschriften worden geïndexeerd. Het gaat hierbij niet om beleidswijzigingen, maar om wijzigingen die voortvloeien uit de wet.