Het validatieonderzoek van de TU Delft |
|
Henk Nijboer (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent op de hoogte van de berichtgeving over het validatieonderzoek van de TU Delft naar het eerdere onderzoek van Arcadis naar schadegevallen buiten de contour?1
Ja.
Is het waar dat de onderzoekers van de TU Delft tot de conclusie komen dat alle schadegevallen buiten de contour alsnog onderzocht moeten worden?
De onderzoekers van TU Delft concluderen dat de conclusie van eerder onderzoek door Arcadis in opdracht van NAM dat de kans op schade door aardbevingen aan alle gebouwen in de onderzoeksgebieden aan de rand van het Groninger gasveld verwaarloosbaar klein is, te stellig en onvoldoende onderbouwd is. Het aantal onderzochte panden is te klein om een algemene uitspraak te doen over alle panden met schade in het gebied. De kans dat schade die aan de gaswinning te wijten is door toeval over het hoofd wordt gezien, is daardoor te groot. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de TU Delft concludeert de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schade alsnog individueel moet worden beoordeeld. Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld.
Hoe gaat u de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum voor Veilig Wonen (CVW) daarop aanspreken en erop toezien dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren?
Het CVW start in de gebieden die zijn onderzocht door Arcadis met een proef waarbij de huidige schademeldingen in het betreffende gebied met een gerichte aanpak worden afgehandeld. Bij deze methode wordt niet, zoals nu gebruikelijk is, alleen gekeken of aardbevingen de oorzaak zijn, maar wordt ook aandacht besteed aan andere oorzaken en de samenhang daartussen. In deze nieuwe aanpak wordt de schade opgenomen en voorgelegd aan een panel van experts. De beoordeling van de experts legt het CVW in een rapportage aan de bewoners voor met een voorstel voor afhandeling. In dit proces bestaat ook de mogelijkheid voor de bewoner om een second opinion aan te vragen en de Arbiter Aardbevingsschade in te schakelen.
Het is belangrijk dat de proef zorgvuldig wordt voorbereid, uitgevoerd en geëvalueerd. Een onafhankelijke begeleidingscommissie, die door de NCG wordt ingesteld, gaat deze proef valideren, monitoren en evalueren. Ook zal deze begeleidingscommissie de vraag beantwoorden of de aanpak in de proef breder kan worden toegepast.
Kunt u er bij de NAM en het CVW op aandringen om de schadecontourlijn helemaal op te heffen?
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de TU Delft concludeert de NCG dat de door NAM vastgestelde schadecontourlijn niet houdbaar is en alle aangemelde schade alsnog individueel moet worden beoordeeld. Dat geldt ook voor toekomstige schademeldingen in relatie tot het Groninger gasveld. NAM en het CVW conformeren zich aan deze conclusie.
Klopt het dat de bewoners van Veendam, Zuidhorn, Kropswolde en Noord-Drenthe nu ook op een schadevergoeding kunnen rekenen?
NAM is wettelijk verplicht alle schade als gevolg van gaswinning in Groningen te herstellen of te vergoeden, ongeacht waar deze schade zich voordoet.
In hoeverre kan het samenwerkingsverband van vier gemeenten in de kop van Drenthe hierbij behulpzaam zijn?2
Er is geen rol voorzien voor het betreffende gemeentelijk samenwerkingsverband. De proef waarbinnen de schademeldingen worden beoordeeld wordt uitgevoerd door het CVW. Zie het antwoord op vraag 3 voor een nadere toelichting.
Hoe kunt u bespoedigen dat het CVW op meer afstand van de NAM en dichter bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) kan worden gepositioneerd?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) zal de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaan vervullen. Ik zal uw Kamer dit najaar nader informeren over vormgeving van het publieke toezicht op het CVW.
De voorgenomen sancties door het CBS en het bericht 'Verplichte deelname aan CBS-telling Varkensstapel van de zotte' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat gewastelers per 1 juli 2016 verplicht zijn hun gegevens over de gewasbescherming op hun bedrijf aan te leveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het bericht dat het CBS varkenshouders, op straffe van een boete, gaat verplichten deel te nemen aan de Decembertelling Varkensstapel?1 2
Ja.
Tijdens de internetconsultatie over het Ontwerpbesluit wijziging van het Besluit gegevensverwerving CBS spreekt u over een «mogelijke verplichting voor agrariërs om specifieke landbouwgegevens aan te leveren»; waarom is in de Nota van toelichting het «mogelijke» al omgezet in een verplichting? Waarom is er geen actie ondernomen toen er geen reactie vanuit de agrarische sector kwam op de internetconsultatie?3
De CBS-wet maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) gegevens aan te wijzen waarvoor de directeur-generaal van het CBS bevoegd is die op te vragen ten behoeve van statistische doeleinden bij door die maatregel aangewezen categorieën van ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen, als de verwerving uit andere registraties niet de benodigde gegevens oplevert (Artikel 33, lid 3).
Het ontwerp van de AMvB is voorgelegd ter consultatie voor een ieder op overheid.nl in de periode van 26 maart tot en met 7 mei 2015. Daarbij is aangegeven dat er sprake is van een lichte administratieve lastenverzwaring voor agrariërs. In de Nota van toelichting van de AMvB staat dat het CBS de mogelijkheid krijgt om verplichtende uitvragen aan agrariërs op te leggen. Dit is in lijn met de communicatie in de internetconsultatie.
Bij de internetconsultatie zijn geen reacties ingediend betreffende de landbouwstatistieken. Het uitblijven van reacties gaf toentertijd geen aanleiding om hierover verder te communiceren.
Het CBS richt momenteel een communicatietraject in om agrariërs te informeren. Op de website van CBS4 is ook informatie opgenomen over de achtergrond van de nieuwe verplichtingen en het gebruik van de gegevens.
Waarom heeft u de Kamer en de agrarische sector niet geïnformeerd over de verplichting om specifieke landbouwgegevens aan te moeten gaan leveren met als sanctie een boete en dat met deze verplichting de administratieve lasten worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV), de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) in gesprek te gaan over de gegevensverwerving van het CBS? Bent u tevens bereid om het CBS te verzoeken tot die tijd het voornemen van een boete niet tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken is er regelmatig contact met zowel het CBS als met de agrarische sector over de administratieve lasten die samenhangen met het verzamelen van gegevens. Op 19 september a.s. staat een overleg gepland tussen het CBS en vertegenwoordigers van LTO over de gegevensverwerving. De directeur-generaal van het CBS is als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk in zijn keuze om een boete wel of niet tot uitvoering te brengen.
Kunt u aangeven hoe hoog de administratieve lasten zijn die het CBS veroorzaakt voor het agrarische bedrijfsleven?
De administratieve lasten van de agrarische uitvraag telden voorheen niet mee met de officiële lastendruk, omdat het een vrijwillige uitvraag betrof. In totaal zal de officiële lastendruk voor de landbouwstatistieken als gevolg van de nieuwe verplichting stijgen met € 63.192 (zie de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit Gegevensverwerving onder punt 7). Bij een hoger responspercentage is reductie van de lasten voor de sector mogelijk, dan kunnen namelijk de steekproeven worden verkleind.
Landbouwbedrijven kunnen overigens, net als andere bedrijven, ook administratieve lasten ondervinden van enquêtes die niet specifiek op het agrarische bedrijfsleven betrekking hebben. Hierover bestaan echter geen aparte gegevens per sector.
Waarom vraagt het CBS aan bv’s, waarin geen medewerkers werkzaam zijn, elk kwartaal weer hoeveel medewerkers deze bv heeft?
Het CBS baseert de officiële kwartaalcijfers over werkgelegenheid op de polisadministratie. De polisadministratie bevat informatie over inkomsten en wordt bijgehouden door het UWV. Voor de kwartaalcijfers vindt geen enquêtering door het CBS plaats.
Op jaarbasis is wel enige aanvullende enquêtering noodzakelijk. In de jaarlijkse landbouwtelling en in CBS-jaarstatistieken voor andere bedrijfstakken worden enkele vragen gesteld rondom de totale werkgelegenheid van bedrijven (o.a. over het aantal werknemers, zelfstandigen en uitzend-/inleenkrachten). Deze vragen dienen deels als aanvullende informatie om de totale werkgelegenheid te kunnen bepalen en deels als controlevraag op de financiële gegevens.
Waarom vraagt het CBS aan een bedrijf dat bij de Kamer van Koophandel als melkveebedrijf staat geregistreerd hoeveel gewasbeschermingsmiddelen het gebruikt in de boomteelt?
Agrarische bedrijven die een enquête Gewasbeschermingsmiddelen ontvangen, zijn geselecteerd op basis van de gegevens van geteelde gewassen uit de Landbouwtelling van het jaar ervoor. Alleen bedrijven die zelf in de Landbouwtelling hebben aangegeven deze gewassen te telen, worden geselecteerd. Aangezien dat informatie is die rechtstreeks van de bedrijven afkomstig is, wordt geen gebruik gemaakt van informatie uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Waarom moet informatie van agrarische bedrijven soms op meerdere momenten in het jaar worden verkregen?
De EU-verordening met betrekking tot veestapels vereist gegevens per 1 mei en 1 december.
Welk percentage van de agrarische bedrijven voldeed in 2015 aan de wettelijke informatieverplichting?
Tot 1 juli 2016 was er geen verplichting voor de agrarische bedrijven om mee te werken aan de Landbouwenquêtes van het CBS. De respons van de enquêtes in 2015 was voor de oogstraming Akkerbouw 45 procent, oogstraming Appels en peren 43 procent, oogstraming Groenten open grond 45 procent, statistiek Varkensstapel 52 procent en de statistiek Gewasbescherming (2012), een statistiek die eens in de vier jaar wordt gehouden, 38 procent. Op basis van deze lage responspercentages is geen betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren. Dat was de concrete aanleiding om over te gaan tot verplichtstelling van de enquêtes.
Is er voldoende aandacht besteed aan alternatieven die mogelijk minder administratieve lasten voor het bedrijfsleven opleveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals tevens beschreven in het antwoord op vragen 5 en 6 van het lid Dijkgraaf (SGP, kenmerk 2016Z15304), maakt het CBS zoveel mogelijk gebruik van alternatieve databronnen en methoden in zijn streven om de administratieve lasten van bedrijven terug te dringen.
Welke reeds verzamelde agrarische gegevens worden door het CBS intern hergebruikt?
Het CBS gebruikt de gegevens van de Landbouwtelling, de oogstramingsstatistieken en de statistiek Varkensstapel voor het opstellen van de Landbouwrekeningen en de Nationale Rekeningen. Daarnaast wordt de populatie van landbouwbedrijven uit de Landbouwtelling gebruikt om de steekproef van de vijf statistieken uit te trekken. De resultaten van die steekproef worden vervolgens vertaald naar de totale populatie in de Landbouwtelling. De uitkomsten van de statistiek Gewasbescherming worden gebruikt voor de samenstelling van de Milieurekeningen.
Kunt u de verdeling geven van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens die een direct uitvloeisel zijn van Europese wetgeving en hoeveel een direct uitvloeisel van Nederlandse wetgeving zijn?
De basis voor alle agrarische gegevens die het CBS uitvraagt, zijn EU-verordeningen op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om informatie over deze onderwerpen aan Eurostat te leveren.
Kunt u aangeven welke van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens hun oorsprong niet vinden in wetgeving?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat Frankrijk een internationale aanpak wil op het gebied van encryptie |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk wil internationale aanpak versleutelde berichten»?1
Ja.
Zijn de voorstellen die Frankrijk naar Duitsland heeft gestuurd ook naar de Nederlandse overheid gestuurd? Zo ja, wat zijn die voorstellen?
De Nederlandse overheid is in kennis gesteld van het Frans-Duitse initiatief gericht op Europese samenwerking op het gebied van interne veiligheid, waarin men de Commissie onder meer oproept de mogelijkheid te onderzoeken met een wetgevend voorstel te komen rondom de verplichtingen voor alle aanbieders van internet- of elektronische communicatie om mee te werken aan het rechtsproces.
Deelt u de analyse dat terroristen niet afhankelijk zijn van berichtenapps als Whatsapp en Telegram en dat zij zeer gemakkelijk andere, vrij beschikbare, communicatie software met sterke encryptie kunnen gebruiken?
Terroristen en criminelen kunnen gebruik maken van alle mogelijke communicatiesoftware, waaronder Whatsapp en Telegram.
Onderschrijft u nog steeds het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven en voor de Nederlandse economie?
Ja, het kabinetsstandpunt zoals weergegeven in de brief van de Ministers van Veiligheid en Justitie en van Economische Zaken van 4 januari 20162 is ongewijzigd.
Bent u zich bewust van het feit dat de afgelopen decennia de persoonsgegevens, inclusief bank inloggegevens, medische gegevens, credit card gegevens, burgerservice- en social security nummers van miljarden mensen wereldwijd zijn buitgemaakt door criminelen, buitenlandse inlichtingendiensten of staatshackers en dat versleuteling van data meer bescherming biedt tegen dergelijke diefstal van gegevens?
Het Kabinet is zich ervan bewust dat de toenemende digitalisering van de samenleving naast kansen ook risico’s met zich meebrengt.3 Om deze risico’s te beperken zijn goede cybersecurity maatregelen ter verhoging van de digitale weerbaarheid van overheden, bedrijven en burgers nodig. Versleuteling van data is een maatregel die inzage van gegevens door onbevoegden kan tegengaan. In de Nationale Cyber Security Strategie 24 wordt de bredere kabinetsvisie op cybersecurity uiteen gezet.
Deelt u de analyse dat het toegenomen gebruik van encryptie een direct gevolg is van grootschalige hacks door criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en grootschalige opslag van (persoons)gegevens door inlichtingendiensten wereldwijd?
Wat de directe oorzaak is van het toegenomen gebruik van encryptie is niet eenduidig te zeggen. Uit een recent gehouden enquête onder vijfduizend ondernemingen in elf landen komt het beeld naar voren dat men onder andere encryptie gebruikt vanwege regels over data en privacy, bescherming van intellectueel eigendom en bescherming van klantgegevens.5
Het kabinet zet blijvend in op bewustwording bij burgers en bedrijven over kwetsbaarheden die digitale communicatie met zich meebrengt. De website veiliginternetten.nl (een initiatief van V&J, EZ en ECP Platform voor de Informatie Samenleving) en bewustwordingscampagnes zoals Alert Online zijn hier ook op gericht. Daarbij worden burgers en bedrijven handelingsperspectieven geboden over hoe men zijn of haar digitale communicatie veiliger kan maken, waaronder het gebruik van encryptie.
Deelt u de analyse dat het afzwakken van encryptie geen duurzame oplossing biedt voor het opsporen van terroristen, maar dat het criminelen en buitenlandse inlichtingendiensten en staatshackers wel meer mogelijkheden biedt om persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen te achterhalen en kritieke infrastructuur te hacken?
Op dit moment is er geen zicht op mogelijkheden om in algemene zin, bijvoorbeeld via standaarden, encryptie producten te verzwakken zonder daarmee de veiligheid van digitale systemen die van encryptie gebruik maken te compromitteren.
Deelt u de analyse dat de gebrekkige veiligheid die mensen online ervaren zal verslechteren als bedrijven gedwongen worden encryptie te verzwakken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de analyse dat het verzwakken van encryptie slecht is voor het vertrouwen in en gebruik van nieuwe technologische ontwikkelingen, zoals het Internet of Things en Industry 4.0, door mensen en bedrijven aangezien persoonsgegevens en bedrijfsgeheimen minder veilig zijn?
Overheden, bedrijven en burgers zijn gebaat bij maximale veiligheid van de digitale systemen. Het kabinet heeft in het kabinetsstandpunt van 4 januari 2016 het belang van sterke encryptie voor de veiligheid op internet, ter ondersteuning van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van burgers, voor vertrouwelijke communicatie van overheid en bedrijven, en voor de Nederlandse economie onderschreven.
Deelt u de analyse dat juist ingezet moet worden, ook in Europees verband, op toename van het gebruik van encryptie om de vrijheid en veiligheid van mensen en bedrijven te vergroten?
Het Nederlandse standpunt en de afwegingen die daaraan ten grondslag liggen zijn vertaald naar het Engels en worden internationaal actief uitgedragen.
Bent u bereid in Europees verband erop aan te dringen dat bedrijven niet gedwongen worden om encryptiesoftware te verzwakken?
Zie antwoord vraag 10.
Het rapport “Zorg tussen wal en schip” |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Zorg tussen wal en schip»?1
Ja.
Herkent u zich in de conclusie van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) dat de inrichting en werkwijze van de Kustwacht niet geschikt is voor spoedeisende en medische zorg? Zo nee, waar ontleent u uw standpunt aan? Zo ja, was u ook vóór het uitkomen van het OVV-rapport op de hoogte van de nijpende situatie?
Het antwoord op bovengenoemde vragen 2, 3, 4 en 5 neem ik mee in mijn reactie op het OVV-rapport.
Wat is uw kwalificatie ten aanzien van de situatie bij de Kustwacht, zoals geschetst in het onderzoeksrapport van de OVV?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u in uw geplande reactie een plan van aanpak opnemen waarmee de inrichting en werkwijze zodanig wordt verbeterd dat een incident als met de sportduiker – zoals beschreven in het rapport van de OVV – kan worden uitgesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Is de constatering juist dat de investeringen in mensen, middelen en de benodigde technische infrastructuur uit zijn gebleven? Zo ja, waarom is ervoor gekozen niet te investeren? Bent u alsnog van plan te investeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kustwacht vragen jaarlijks haar jaarverslag de Kamer toe te sturen en het structureel te betrekken bij het algemeen overleg Scheepvaart?
De ministeries zijn ieder apart verantwoordelijk voor de taken die belegd zijn bij de Kustwacht. Het jaarverslag van de Kustwacht wordt conform het instellingsbesluit jaarlijks door de ministerraad goedgekeurd. Via de begrotingsverantwoording en het jaarverslag van ieder betrokken ministerie wordt per deelterrein verantwoording aan de Tweede Kamer afgelegd. Het jaarverslag wordt daarom niet door één ministerie aan de Kamer gezonden. Het jaarverslag is wel via de website van de Kustwacht beschikbaar. De Tweede Kamer kan een onderwerp agenderen voor een AO.
Kunt u bevestigen of het correct is dat in de zomer de meeste meldingen worden gedaan? En bent u, nu de zomer op komst is, bereid prioriteit te geven aan de aandachtspunten waardoor nog deze zomer verbetering kan worden geboekt?
Het klopt dat in de zomer de meeste meldingen worden gedaan. Eind 2015 heb ik de brief «Maritieme en aeronautische noodhulp op de Noordzee» naar de Kamer gezonden. In deze brief staat beschreven welke zorg geleverd wordt aan mensen in nood op de Noordzee. Eventuele wijzigingen op deze hulp neem ik mee in de reeds eerder genoemde reactie.
Kunt u garanderen dat mensen die deze zomer op de Noordzee in problemen komen altijd op tijd de juiste zorg van de Kustwacht krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
In welke mate is er overleg tussen de Kustwacht en de reddingsbrigade, de meldkamers ambulancezorg en ziekenhuizen om de zorg verder te optimaliseren? Op welke manier wilt u dit contact verder stimuleren?
Het antwoord op bovengenoemde vraag neem ik mee in mijn reactie op het OVV-rapport.
Wat is de reden dat de medische hulpverlening aan andere standaarden voldoet dan de hulpverlening op land? Bent u bereid deze standaarden gelijk te trekken?
Medische hulpverlening op zee verschilt van medische hulpverlening op land. Ten eerste omdat de omstandigheden op zee wezenlijk anders zijn dan die op het land. De medische hulpverlening op zee is geregeld op basis van afspraken die zijn gemaakt binnen de Internationale Maritieme Organisatie IMO. Relevante verdragen zijn bijvoorbeeld Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR-Verdrag) en het Internationaal verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS-Verdrag). De in deze verdragen opgenomen vereisten voor medische hulpverlening op zee houden rekening met de ter plaatse geldende omstandigheden en in het bijzonder de omstandigheid dat hulpverlening zoals dat op de wal kan worden geboden meestal niet zo snel op zee voorhanden is. Met de Radio Medische Dienst wordt zoveel mogelijk getracht te voorzien in medische adviezen aan degenen die niet snel fysiek medische hulpverlening kunnen krijgen. Sinds 1989 lopen alle verzoeken om medisch advies via de Kustwacht. De OVV geeft ook al aan dat het, gelet op de verschillende omstandigheden op zee ten opzichte van het land, niet mogelijk is het zorgsysteem op het land integraal toe te passen bij de medische hulpverlening op zee. Medische hulpverlening moet echter wel effectief, veilig en tijdig zijn. Zoals reeds aangegeven, onderzoek ik, naar aanleiding van het rapport van de OVV, en in samenwerking met mijn collega van VWS, waar het huidige systeem verbeterd kan worden bij het realiseren van de eerder genoemde standaarden (efficiënt, veilig en tijdig) waaraan medische hulpverlening ook op zee aan zou moeten voldoen.
Bent u van plan om de centralisten in het Kustwachtcentrum op te leiden zodat zij in staat zijn medische noodsituaties te beoordelen?
Het antwoord op bovengenoemde vragen 11 en 12 neem ik mee in mijn reactie op het OVV-rapport.
Wat is uw de mening ten aanzien van het feit dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen formele relatie heeft met de Kustwacht? Bent u bereid de verdeling van verantwoordelijkheden onder de loep te nemen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe staat het met de voortgang van de gesprekken tussen de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) en NRG over de geschiktheid van de aangeschafte SAR-helikopters?
De gesprekken met de VNV, RWS en NLR zijn in juli afgerond en de resultaten daarvan zullen in een brief aan uw Kamer worden opgenomen.
Wanneer kan de Kamer de door u aangekondigde uitgebreide reactie tegemoet zien?
Zoals in het begin van deze brief opgemerkt, zal ik voor het einde van het jaar reageren op het OVV-rapport. Ik zal dan tevens mijn reactie aan de Kamer sturen.
Berichten inzake de Zuid-west 380 kV Oost-hoogspanningsverbinding |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met recente artikelen in BN DeStem inzake de Zuid-west 380 kV Oost-hoogspanningsverbinding (ZW380 Oost)1 2 3 en met publicaties op de website www.zw380.nl?4
Ja.
Wat vindt u ervan dat vrijwel alle indieners van alternatieven voor ZW380 Oost (namelijk: Hoogspanning Haagse Beemden, 380kVOosterhoutNee, Halderberge380kVNee, Bewonerscomité Oosterheide, Breda380kVNee en de Groep Fransen), zich niet erg serieus genomen voelen? Is daar naar uw opvatting een grond voor? Hoe beoordeelt u deze situatie in het licht van het verwerven van voldoende draagvlak in de regio, niet alleen bestuurlijk, maar ook bij de burgerbevolking?
Naar mijn mening worden de door u genoemde indieners serieus genomen. De indieners hebben acht alternatieven (met veel varianten) ingediend voor het tracé tussen Roosendaal / Borchwerf en Tilburg. Vanwege de overlap heeft Deltares geadviseerd op basis van de regionale voorstellen een beperkt aantal tracé-alternatieven / varianten te ontwikkelen. Met het advies van Deltares hebben alle indieners grotendeels ingestemd. Daarbij zijn de nieuwste inzichten ten aanzien van risicozonering windturbines, afstandsnormering buisleidingen en mogelijkheden voor ondergrondse aanleg meegenomen. Ook zijn de meest recente ruimtelijke ontwikkelingen in beschouwing genomen. In mijn brief d.d. 2 december 2015 (Vergaderjaar 2015–2016, Nr. 201) heb ik u hierover geïnformeerd.
In een intensief interactief proces met in totaal drie consultatierondes, werksessies en bilaterale contacten zijn de meest optimale realistische tracés ontwikkeld met de indieners. Vanzelfsprekend wijken zodoende de vier tracés en twee varianten af van de acht ingediende tracés en vele varianten.
De samenwerkende overheden hebben in een brief aan de Minister van I&M en mij aangegeven dat er zorgvuldig is gewerkt met respect voor de ingediende tracés bij het bepalen van de optimale tracés in het tracédocument. De bewoners zijn geïnformeerd over het tracédocument in een nieuwsbrief en tijdens vijf goed bezochte informatieavonden.
Dat betekent echter niet dat indieners van alternatieven, overheden en anderen zich kunnen vinden in alle onderdelen van het tracédocument. Vanuit de verschillende en conflicterende belangen wordt verschillend geoordeeld over het tracédocument. Dat blijkt ook uit de door u aangehaalde bronnen.
Wat is uw opvatting over de stelling (in één van de artikelen in BN DeStem) dat het tracédocument, als basis voor de milieueffectrapportage (MER), subjectief is en dat de doorsnijding van 20 kilometer Natuurnetwerk Nederland wordt gemaskeerd?
Ik ben het niet met deze stelling eens. In het tracédocument is op basis van de beleidsuitgangspunten van SEV III- en m.e.r.-principes onderbouwd waarom de onderscheidende realistische alternatieven in beschouwing zijn genomen. Vervolgens zijn de tracés beschreven in het tracédocument. In zowel het kaartmateriaal als in de beschrijvingen is aangegeven waar de tracés het Natuurnetwerk Nederland doorsnijden. Van maskeren van de effecten is geen sprake. De milieueffecten (inclusief de gevolgen voor het Natuurnetwerk Nederland) worden in de vervolgstap inzichtelijk gemaakt bij de actualisering van de milieueffectrapportage. Ook is aangegeven welke oplossingsrichtingen (toolbox) er zijn om knelpunten op te lossen.
Wat vindt u van de stelling (in één van de artikelen in BN DeStem) dat de natuurprestaties van tracé Rood (het voormalige tracé Zuid) worden opgehemeld, terwijl de alternatieve tracés Geel en Blauw veel minder doorsnijding van natuurgebieden inhouden?
Ik ben het niet met de stelling eens. Er geen sprake van ophemeling van het rode tracé (zie ook het antwoord op vraag 3). TenneT heeft alle tracés in het tracédocument op identieke wijze opgenomen op de kaart en in de toelichting. Dit geldt tevens voor de wijze waarop de doorsnijdingen van het Natuurnetwerk Nederland zijn weergegeven en beschreven. In de volgende fase zullen de effecten op natuur, landschap, woonomgeving, ruimtegebruik et cetera in beeld worden gebracht voor alle tracés. Knelpunten worden zo goed mogelijk opgelost. Vervolgens wordt het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) bepaald. Een onafhankelijke monitoringscommissie met een deskundige, die is aangewezen door de samenwerkende overheden, zal de kwaliteit van het proces en het resultaat borgen.
Bent u bekend met de «Richtlijnen voor het MER van ZW380», die zijn gebaseerd op een advies van de Commissie voor de MER, dat door de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken integraal is aangewezen als uitgangspunt voor de MER van ZW380?
Ja.
Is het waar dat in deze richtlijnen wordt gesteld dat, bij de keuze tussen tracéalternatieven voor de ZW380 (West en Oost), centraal moet staan het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen, het tegengaan van verrommeling in het landschap en het meewegen van de levensduur van nieuwe, maar ook van bestaande hoogspanningsverbindingen, en dat bij de effectbeoordeling het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen zwaarder moet worden gewogen dan het aspect «bundeling»?
In de richtlijnen staatniet dat vrij te spelen gevoelige bestemmingen en verrommeling van het landschap centraal staan bij de keuze. Het vrijspelen van gevoelige bestemmingen weegt ook niet zwaarder dan het aspect «bundeling».
In de richtlijnen en startnotitie m.e.r. wordt aandacht gevraagd voor deze én andere aspecten. In de Milieueffectrapportage worden om die reden beide (naast andere aspecten) in beeld gebracht en bij de bepaling van het voorgenomen voorkeursalternatief (VVKA) meegewogen. (Zie ook het antwoord bij vraag 8).
Is het waar dat in het tracédocument, dat onlangs ten behoeve van de actualisering van het MER voor ZW380 Oost is gepubliceerd, wordt gesteld dat de oorspronkelijke richtlijnen uit 2009 nog steeds van toepassing zijn?
Ja.
Is het waar dat dat TenneT in de concept-MER voor ZW380 (2010), in weerwil van deze richtlijnen, het vrijspelen van bestaande gevoelige bestemmingen door sommige alternatieven buiten beschouwing heeft gelaten bij de effectbeoordeling en -weging ten behoeve van de bepaling van het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA)?
Dat is niet waar. De richtlijn adviseert om knelpunten bij bestaande verbindingen mee te wegen bij de tracékeuze. In dat verband worden woningen binnen de bestaande 0,4 tesla-zone genoemd.
In de richtlijn staat niet dat gevoelige bestemmingen van bestaandeverbindingen bij het bepalen van een MMA in beschouwing dienen te worden genomen. Bij het bepalen van een MMA gaat het om de afweging van de nieuweverbindingen. In het gepubliceerde concept-MER van 2015 zijn de bestaandegevoelige bestemmingen dan ook niet meegewogen bij het bepalen van het MMA.
Conform beantwoording van vraag 6 wordt bij het bepalen van het voorgenomen voorkeurstracé het vrijspelen van gevoelige bestemmingen wel meegewogen. Deze invulling van de richtlijn is eveneens toegepast bij de andere hoogspanningsprojecten.
Is het waar dat tracé Noord, onder de nieuwe naam tracé Paars, nu een tweede kans krijgt, en bij de actualisering van het MER opnieuw wordt beoordeeld? Is het waar dat TenneT en het Ministerie van Economische Zaken herhaalde verzoeken vanuit de regio, om bij de actualisering van de MER dit keer wel de richtlijnen te volgen, naast zich neer hebben gelegd? Dit omdat men, naar eigen zeggen, in plaats van de specifiek voor dit project opgestelde richtlijnen, alleen rekening wenst te houden met het algemene magneetveldzonebeleid?
Nee, dat is onjuist. In de m.e.r.-procedure is in 2009 een noordelijk tracé opgenomen, dat bundelt met de bestaande 380 kV-verbinding. De ligging van het alternatief (paars) is gebaseerd op de richtlijnen en uitgangspunten zoals genoemd in de startnotitie. Wel is de ligging van het tracé geactualiseerd op basis van het ingediende regionale alternatief, nieuwe technische inzichten en de recente ruimtelijke ontwikkelingen.
Bent u van plan om TenneT en uw ministerie opdracht te geven om ook op dit punt de richtlijnen te volgen, en bij de effectbeoordeling en -weging van tracés bij de keuze van het MMA in de MER, vrijgespeelde gevoelige bestemmingen zwaarder mee te wegen dan het aspect bundeling?
Nee, ik ben niet van plan om deze opdracht te geven. Uit het tracédocument blijkt immers dat de richtlijnen al worden gevolgd. Voor verdere beantwoording verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Is het waar dat er, naast de door de regio ingediende alternatieven die nu worden meegenomen in de MER-procedure, meer alternatieven zijn ingediend? Is het waar dat sommige van deze alternatieven nog meer gevoelige bestemmingen vrijspeelden dan de resterende alternatieven, en tegelijkertijd ook capaciteitsknelpunten op bestaande hoogspanningsverbindingen oplosten? Is het waar dat TenneT deze alternatieven inhoudelijk niet heeft beoordeeld, met als motivatie dat alternatieven niet meer oude hoogspanningslijnen overbodig mochten maken (lees: meer gevoelige bestemmingen mochten vrijspelen) dan in de bestaande tracés van het Ministerie van Economische Zaken/TenneT?
Nee, dat is niet waar. In 2015 heb ik de regio in de gelegenheid gesteld om met alternatieven te komen voor het gedeelte tussen Roosendaal/Borchwerf en Tilburg. Nagenoeg alle voorstellen zijn meegenomen bij het bepalen van de optimale ligging van de tracés in het tracédocument. Andere alternatieven zijn mij en TenneT niet bekend.
Is het waar dat, tegen de wens van de indieners van tracé Paars, dit tracé door TenneT is ingetekend ten oosten, in plaats van ten westen van de snelweg A17 en dat ook dit tracé nu meer gevoelige bestemmingen raakt dan de ingediende versie van dit alternatief? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
Ja, dat is waar. Met de regio ben ik van mening dat het alternatief, conform de uitgangspunten uit het SEV III, maximaal gebundeld dient te worden met de A17. Ik hecht er echter ook aan dat het tracédocument alternatieven en varianten bevat die met de huidige kennis realistisch zijn. Op dit moment ligt er aan de oostzijde een realistisch tracé-alternatief. Dat kan nog niet worden vastgesteld voor een tracé ten westen van de A17. Zoals in het concept-tracédocument is aangegeven, zal nader onderzoek plaatsvinden naar de wijze waarop een tracé ten westen van de A17 mogelijk kan worden gemaakt. Daartoe zal een aantal opties uit de «toolbox» in beeld worden gebracht. Wanneer blijkt dat een tracéligging aan de westzijde van de A17 realistisch is, dan zal deze als variant worden meegenomen in het MER. Daarbij wordt vanzelfsprekend ook gekeken naar gevoelige bestemmingen.
Is het waar dat de ingediende zuidelijke middenalternatieven door TenneT zijn samengevoegd tot tracé Geel, en dat TenneT dit tracé tegen de wil van de indieners heeft ingetekend via een andere route dan door hen is ingediend (namelijk dwars door het Markiezaatsmeer, een Natura 2000-gebied, in plaats van over de Brabantse Wal)? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
In uw vraag spreekt u van «zuidelijke middenalternatieven». Ik neem aan dat u het zogenoemde «midden-alternatief» bedoeld dat loopt van Roosendaal/Borchwerf, gedeeltelijk naast de A 59 en de bestaande 380 kV-verbinding naar Tilburg.
Het is niet waar dat dit ingetekende tracé afwijkt van door het ingediende voorstel. Conform de afspraak met de regio zijn er immers alternatieven ingediend voor het gedeelte Roosendaal/ Borchwerf en Tilburg, en niet over het tracégedeelte Rilland naar Roosendaal/Borchwerf.
Inderdaad is het wel zo dat dat het «midden-alternatief» onderdeel uitmaakt van het gele tracé van Rilland via het Markiezaat naar Tilburg. Ik merk daarbij op dat de eventuele keuze voor het doorkruisen van het Markiezaat geen invloed zal hebben op de keuze voor een alternatief tussen Roosendaal/Borchwerf en Tilburg. Per deelgebied wordt immers bezien wat het beste alternatief is. Het Markiezaat en het «midden-alternatief» liggen in verschillende deelgebieden.
Is het waar dat TenneT, na de laatste consultatieronde met de indieners, de afgesproken route van tracé Geel ter hoogte van Oudenbosch (zonder nader overleg met de indieners) een kilometer naar het westen heeft geschoven, waardoor er door dit alternatief nu meer gevoelige bestemmingen worden geraakt? Zo ja, wat is hiervoor het motief?
Nee, dat is niet waar. In een derde afsluitende consultatieronde is een concept-tracédocument voorgelegd aan de indieners. Ook zijn op dat moment de verschillen tussen de ingediende en de concept-tracés gepresenteerd. In het concept-tracédocument is het tracé ter hoogte van Oudenbosch enigszins aangepast. De hoek in het ingediende tracé was te scherp. Bij aanpassing van de hoek naar een technisch maakbare hoek werden er meer gevoelige bestemmingen geraakt. Door het tracé meer naar het zuiden te verplaatsen is het aantal gevoelige bestemmingen verkleind. Daarmee is het meest optimale tracé gevonden. De indieners hebben hun visie kunnen geven op het concept-tracédocument c.q. deze aanpassing. Zij hebben over de aanpassing geen opmerking gemaakt.
In de milieueffectrapportage worden de effecten op gevoelige bestemmingen nader onderzocht. Eventuele knelpunten worden zo goed mogelijk opgelost.
Is u bekend dat de variant «Bosroute» is ontwikkeld in samenspraak met onder meer Natuurmonumenten? Is het waar dat deze variant tientallen gevoelige bestemmingen in en om De Moer oplost en dat Natuurmonumenten voor deze variant grote natuur- en milieuvoordelen ziet (onder meer omdat in deze variant ook alle bestaande doorsnijdingen van het Lobelia natuurherstelgebied worden opgeheven, en worden vervangen door gebundelde verbindingen aan de rand van het gebied, nabij snelweg N261)? Is het waar dat TenneT hier in het tracédocument geen gewag van heeft gemaakt? Zo ja, waarom niet?
De indieners van het alternatief hebben aangegeven dat zij over de «bosroute» overlegd hebben met verschillende organisaties. Het klopt dat TenneT geen gewag heeft gemaakt van de milieueffecten. De milieueffecten worden immers bepaald in de Milieueffectrapportage. Dan ook zal blijken of er sprake is van de door u veronderstelde voordelen.
Is het waar dat TenneT een vierde mogelijke stationslocatie in het tracédocument heeft opgenomen (in het natuurgebied Galgeneind onder De Moer), en dat TenneT bij de presentatie van het tracédocument verklaarde dat deze locatie is toegevoegd op verzoek van Natuurmonumenten? Is het waar dat Natuurmonumenten ontkent dit te hebben verzocht, en dat voor Natuurmonumenten deze locatie niet bespreekbaar is, en dat Natuurmonumenten als vierde locatie in plaats van natuurgebied het Galgeneind, industriegebied de Wildert in Tilburg had voorgesteld? Zo ja, wat is uw oordeel over deze handelwijze van TenneT?
Dat is niet waar. De locatie Galgeneind is als extra onderzoekslocatie voor het 380 kV-station bij Tilburg opgenomen vanwege het verzoek van Natuurmonumenten om het natuurgebied Lobelia te ontzien (vooral bij de aansluiting van tracé Rood op het station). Het voorstel van Natuurmonumenten voor de vierde locatie voldeed niet aan de uitgangspunten voor de nieuwe stationslocatie. TenneT heeft vervolgens gezocht naar een mogelijke locatie, die voldoet aan alle uitgangspunten voor een stationslocatie en die het natuurgebied Lobelia zo veel als mogelijk ontziet. Dit bleek de locatie Galgeneind te zijn. De milieueffecten van de vier mogelijke locaties worden in het MER inzichtelijk gemaakt.
Is het waar dat TenneT vragen en opmerkingen van indieners van alternatieven alleen nog plenair wil beantwoorden, tijdens overlegrondes? Is het waar dat TenneT heeft aangegeven: «Omdat er geen formele inspraakprocedure geldt voor het tracédocument komen wij dan ook niet met een formele reactie op ingediende vragen.» Verhoudt deze opstelling van TenneT zich tot het open en transparante proces dat de indieners van alternatieven is beloofd? Zo nee, wat gaat u hieraan doen? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Dat is niet waar. De planontwikkeling conform de Rijkscoördinatieregeling (RCR) kent twee inspraakmomenten: een bij de vaststelling van de startnotitie en een bij de publicatie van het inpassingsplan. Bij het opstellen van het tracédocument, de Milieueffectrapportage en het vaststellen van een voorkeursalternatief is er in formele zin geen sprake van inspraak.
Dit neemt niet weg dat het bij het opstellen van de deze documenten van belang is kennis, kunde en visie van vooral (samenwerkende) overheden en indieners van de regionale alternatieven te benutten.
De opstelling van TenneT is open in een transparant proces (zie ook de beantwoording van vraag 2). Ook de komende periode worden indieners en samenwerkende overheden geconsulteerd bij het oplossen van knelpunten. De indieners worden echter niet geconsulteerd bij de bepaling van milieueffecten en het Meest Milieuvriendelijk Alternatief. Om de kwaliteit te borgen is een monitoringscommissie aangesteld.
Is er in uw opinie een grond voor de opvatting van indieners van alternatieven dat het Ministerie van Economische Zaken en TenneT hun alternatieven doelbewust saboteren, om te voorkomen dat een alternatief tracé MMA zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is geen grond. Ik zou ook niet weten welk belang gediend zou zijn bij het saboteren van dit proces.
Ik vind het van groot belang om doelbewust op basis van de RCR en de m.e.r.-procedure te komen tot een optimaal tracé voor West-Brabant. Dit conform de vervolgstappen die ik met de samenwerkende overheden heb afgesproken. De effecten van de vier alternatieven worden in de vervolgfase in beeld gebracht en op basis van hiervan wordt een MMA bepaald en een VVKA vastgesteld.
Wat is, alles samenvattende, uw oordeel over het proces dat is ingezet nadat in de regio West- en Midden-Brabant kritiek kwam op het toen voorgestelde tracé, waarna u ruimte heeft gegeven voor het indienen van alternatieven?
De Ministeries van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken en de regio hebben alle hetzelfde belang om te komen tot een optimaal tracé in West-Brabant. Ik ben blij dat ik de regio in de gelegenheid heb gesteld om met alternatieven te komen. Conform de afgesproken vervolgstappen met de samenwerkende overheden maak ik zodoende gebruik van de kennis en kunde uit de regio. Dit heeft geresulteerd in een tracédocument dat een prima fundament vormt voor de op te stellen Milieueffectrapportage.
De heropstart van de olieproductie in Schoonebeek en afvalwaterinjectie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM: lozing afvalwater bijna hervat»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) u op de hoogte gesteld van het voornemen om de lozing van afvalwater te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
NAM heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op 19 juli 2016 het verzoek tot instemming met de nieuwe pijpleiding gestuurd en dit op 3 augustus 2016 aangevuld met het definitieve deskundigenrapport. Eind juli 2016 is mijn ministerie geïnformeerd dat NAM rond 8 augustus 2016 de winning zou willen hervatten.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft: «Bij de waterinjectie in Twente gaat het om productiewater vanuit Schoonebeek. Dat is stilgelegd. Er was over anderhalf jaar een evaluatie voorzien van wat wij daar aan het doen zijn. Ik heb die evaluatie anderhalf jaar naar voren gehaald. Vervolgens is op die evaluatie een begeleidingscommissie gezet van bestuurders uit Overijssel en Drenthe, die die evaluatie helemaal volgt. Op het resultaat van die evaluatie laat ik weer een second opinion los van Deltares om te bezien hoe Deltares aankijkt tegen het werk dat gedaan is. Vervolgens ga ik het geheel bespreken met de bestuurders in Overijssel en Drenthe. Op grond van de evaluatie, de second opinion, de bevindingen van de begeleidingscommissie en het overleg met de bestuurders ga ik bekijken wat voor de toekomst het beste is, of het op deze manier kan of dat het op een aangepaste manier moet. Zo doen wij dat. Wij doen geen onverantwoorde dingen. Wij doen dingen nadat daar goed over is nagedacht en daartoe besloten is. Wij zijn ook voortdurend bereid om op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe signalen over problemen die zich voordoen zaken te evalueren en te bekijken of het beter kan. Daar ben ik ook in dit geval toe bereid. Tot dat moment ligt de injectie van productiewater stil. Tot dat moment ligt ook de oliewinning in Schoonebeek stil.»?2
Ja, dat herinner ik mij. Op het moment dat wij hierover met elkaar spraken, was de verwachting dat ik begin van de zomer een besluit zou nemen over de verwerkingsmethode en dat de pijpleiding pas na de zomer hersteld zou zijn. Er was daarom voldoende ruimte om eerst met elkaar van gedachte te wisselen. Enkele dagen later kreeg ik echter het advies van de commissie voor de m.e.r. om een tussenstap in te bouwen, zodat in overleg met de regio een nadere selectie van alternatieven kan worden gemaakt. Hierdoor is de besluitvorming naar eind van dit jaar geschoven, terwijl de planning van het herstel van de pijpleiding na de zomer lag. Zolang NAM opereert binnen de huidige vergunning en niet is aangetoond dat er onaanvaardbare risico’s zijn dan wel dat de injectie van het productiewater milieutechnisch niet aanvaardbaar is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden het hervatten van de productie tegen te houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van heden.
Kunt u de evaluatie, het rapport van Deltares en de notulen van de gesprekken met de Twentse bestuurders aan de Kamer doen toekomen?
NAM heeft op 28 juni 2016 het «Tussenrapport alternatievenafweging: Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek» op haar website gepubliceerd. De begeleidingscommissie, bestaande uit bestuurders uit de regio, heeft geconcludeerd dat dit onderzoek helder en transparant is uitgevoerd en de zorgen in de regio adresseert. De Commissie voor de m.e.r. werkt op dit moment aan haar advies over dit tussenrapport en neemt daarbij de second opinion van Deltares mee. Ik verwacht het advies van de Commissie en de second opinion van Deltares begin september 2016 naar uw Kamer toe te sturen. Op basis van de uitkomsten van het tussenrapport en de verschillende adviezen ga ik eind september 2016 in overleg met de regio na welke alternatieven nog verdere uitwerking behoeven.
Welk besluit heeft u genomen over de oliewinning in Schoonebeek en wanneer heeft u dat besluit genomen?
In mijn brief van heden ben ik ingegaan op het proces rondom de reparatie van de pijpleiding en het evaluatieonderzoek dat plaatsvindt over de verwerkingsmethode.
Waarom heeft u de Kamer daar niet onmiddellijk van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de belofte om eerst met de Kamer van gedachten te wisselen over dit besluit alvorens het uitgevoerd zou worden?3
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 3.
Waarom wacht u niet op de uitkomsten van de in voorbereiding zijnde milieueffectrapportage met betrekking tot de heroverweging van mogelijkheden van de verwerking van het afvalwater uit het Schoonebeekerveld?
Zoals in mijn brief van heden aangegeven kan NAM, na reparatie, op basis van de huidige vergunning de productie hervatten inclusief de injectie van het productiewater.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van de hervatting van de afvalwaterinjectie beantwoorden?
Ja.
Schade aan huurwoningen door gaswinning |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over schade door gaswinning aan huurwoningen in Appingedam en dat er aan die schade niets is gedaan?1
Ja.
Waarom weigert de woningcorporatie Woongroep Marenland de schade te herstellen en de problemen te erkennen?
In de regel ga ik niet in op een individuele casus. Er is hier sprake van een conflict tussen een huurder en een woningcorporatie waarbij een gerechtelijke uitspraak aan de orde is.
De NCG heeft op mijn verzoek contact gehad met Woongroep Marenland. Marenland bericht dat in 2014 bevingsschade aan de betreffende woning is gemeld en onder regie van NAM is hersteld.
Recent is de betreffende woning geïnspecteerd als één van de 1500 woningen in het inspectieprogramma van de NCG. De tijdens deze inspectie geconstateerde schade is hersteld.
Welke acties gaan u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ondernemen om dit recht te trekken voor de bewoners die het hier betreft?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Woongroep Marenland geen belang had bij erkenning van de schade, omdat bekend was dat de bouwkundige versterking er aan zou komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat daar op is gewacht, zodat Woongroep Marenland niet zelf voor de kosten van achterstallig onderhoud zou opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat in alle geledingen van de overheid, maar ook in de woningcorporatiesector die taken voor de overheid uitvoert, de bewoners serieus moeten worden genomen, zeker als het gaat om problemen die te maken hebben met schade door gaswinning?
Ja.
Het bericht "LTO Noord: op basis van dit onderzoek kun je toch geen conclusies trekken?" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de conclusies van het rapport van onderzoeksbureau Sweco over de oorzaak van ongelijkmatige verzakkingen in landbouwgrond, voorbarig zijn?1
Ja.
Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Sweco dat ongelijkmatige bodemdaling in landbouwpercelen in Groningen niet door gaswinning wordt veroorzaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van onderzoeksbureau Sweco is nog niet openbaar. Ik heb de NCG gevraagd om, wanneer het rapport beschikbaar is, zich op de hoogte te laten stellen door commissie Bodemdaling en LTO-Noord. Op basis van de rapportage van de NCG zal ik uw Kamer informeren.
Bent u het eens met Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) Noord dat de onderbouwing van het onderzoek veel te mager is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat slechts op vijf plaatsen ongelijkmatige bodemdaling verklaarbaar is en op andere plekken totaal niet verklaarbaar is? Deelt u de mening dat op deze manier geen zorgvuldige conclusie te trekken is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat er 375 vaste meetpunten zijn waar waardes worden gemeten die onverklaarbaar zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in overleg te treden met LTO Noord over de ontstane onduidelijkheid zodat recht wordt gedaan aan de gedupeerde boeren? Bent u van mening dat grondig onafhankelijk onderzoek noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Problemen met autohuur in het buitenland |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen waar veel Nederlanders die in het buitenland een auto huren (nog steeds) tegenaan lopen?1
Ik ben bekend met het artikel uit de Consumentengids.
Welke acties heeft u de afgelopen jaren ondernomen om deze problemen te verhelpen? Wat was het resultaat van deze acties?
Als gevolg van de signalen en meldingen die duidden op structurele problemen in de autohuursector binnen de Europese Unie heeft de Europese Commissie, mede op aangeven van de nationale autoriteiten belast met de handhaving van consumentenrechten, in 2014 het initiatief genomen de problematiek in een zogeheten «Joint Action» binnen het Europese samenwerkingsverband van consumentenautoriteiten (de zogenaamde Consumer Protection Cooperation (CPC)) op te pakken. Ook de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is hierbij betrokken.
Deze Europese aanpak is mijns inziens de juiste aanpak omdat daarmee de problemen in de sector EU-breed en zo effectief mogelijk worden bestreden. Het tussentijdse resultaat daarvan staat in het persbericht van de Europese Commissie van 13 juli 2015. Hierbij is gekozen voor een zelfreinigend proces. Dat betekent twee dingen, namelijk dat er steun was van brancheorganisaties en de vijf grootste bedrijven om al dan niet via de licentiehouders aanpassingen door te voeren ter verbetering van onder meer de transparantie en de informatievoorziening. Ten tweede betekent dit dat de lidstaten optreden tegen collectieve overtredingen in hun eigen land. Dat laatste is mogelijk op basis van handhavingsverzoeken aan de lidstaat waarin het bedrijf of de licentiehouder is gevestigd. De bedrijven hebben in de eerste helft van 2016 op basis van een eigen evaluatie verklaard dat zij in overeenstemming zijn met de toegezegde verbeteringen. Dat wordt thans nader beoordeeld door de Europese Commissie in samenwerking met de betrokken nationale autoriteiten.
Wat is de status van de gemeenschappelijke actie van de Europese Commissie, nationale handhavingsinstanties en grote autoverhuurbedrijven om te komen tot betere handhaving consumentenrechten in de autoverhuursector?2 In hoeverre zijn, zoals aangegeven in het persbericht, de voorstellen daadwerkelijk eind 2015 gerealiseerd? Kunt u daarbij per genoemd voorstel de status aangeven?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn er vorderingen geboekt op de «nog niet opgeloste kwesties», zoals in het persbericht genoemd? Kunt u daarbij voor alle vier de genoemde kwesties aangeven wat de vorderingen zijn?3
Ik begrijp heel goed dat het vervelend is als er iets mis gaat met het huren van een auto. Het artikel uit de Consumentengids geeft een goed overzicht van mogelijke problemen waar vakantiegangers tegen aan kunnen lopen wanneer ze een auto huren in het buitenland. Ik neem deze punten uit het artikel dan ook serieus en ook de ACM is op de hoogte en werkt, zoals gemeld, in samenwerking met de Europese partners aan de geschetste problemen. Echter er valt niet te voorkomen dat individuele consumenten op hun vakantielocatie nog steeds problemen ondervinden met de autohuur. Dat kan allerlei oorzaken hebben. In het artikel wordt dan ook informatie gegeven over wat de consument zelf kan ondernemen om eventuele problemen te voorkomen of goed voorbereid een discussie met de lokale verhuurder aan kan gaan. Deze informatie is ook beschikbaar via www.consuwijzer.nl. Op dit moment bestaat nog onvoldoende beeld over de omvang van de nog resterende (structurele) problemen. ACM heeft in dit verband verschillende keren contact gehad met de Consumentenbond en de ANWB. De resterende omvang van de problematiek zal ook onderwerp van gesprek zijn binnen het Europese project. Ik wil hier nu niet op vooruitlopen.
Deelt u de mening van de Consumentenbond, geuit in de Consumentengids van juni 2016, dat van de beloofde verbeteringen in mei 2016 nog weinig te zien is? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de door de Consumentenbond genoemde problemen rondom lokale autoverhuurbedrijven, de beschikbaarheid in meerdere talen van essentiële informatie over voorwaarden, verzekeringen, aansprakelijkheid en het eigen risico, de uitleg van het brandstofbeleid en het alleen lokaal kunnen afsluiten van essentiële verzekeringen?4
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het plan van de PvdA-fractie om de positie van de consument te verbeteren bij het huren van een auto buiten Nederland?5
Ja.
Bent u bereid zich al dan niet in Europees verband in te spannen voor de in het plan genoemde voorstellen? Kunt u daarbij per voorstel aangeven hoe u dit apprecieert en welke acties u naar aanleiding hiervan onderneemt?
Ik waardeer de inspanningen van de PvdA om op dit punt ook actief met voorstellen te komen. Ook de BOVAG, die de autoverhuursector in Nederland vertegenwoordigt, heeft mij aangegeven het terecht te vinden dat u hiervoor aandacht vraagt. Het lijkt mij nuttig dat de gedachte achter een aantal van deze voorstellen, binnen de kaders van de huidige wetgeving, wordt meegenomen door de toezichthouders in de Joint Action. Op dit moment acht ik het niet opportuun om te komen met voorstellen voor nieuwe regels, nu we nog in afwachting zijn van de effecten van de genomen maatregelen. Nieuwe regelgeving kan marktverstorend werken. Bovendien hebben consumenten bij het huren van een auto over het algemeen een ruime keus uit verschillende aanbieders en kunnen zij uitkijken naar een andere aanbieder, bijvoorbeeld bij een te hoge borgstelling of in geval van slechte klantervaringen die online zijn gedeeld.
Het bericht Italianen weigeren Gronings gas te betalen |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Italianen weigeren Gronings gas te betalen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de rechter betekent dat het Italiaanse bedrijf Eni de rekening dient te voldoen en dat deze geen startpunt voor nieuwe onderhandelingen over de prijs kan zijn?
GasTerra is van mening dat met de afwijzing in de recente arbitrage van Eni's eisen voor een prijsherziening per 1 oktober 2012, de betreffende prijs is komen vast te staan en dat Eni de rekening op basis van deze prijs moet voldoen. Eni heeft dit geweigerd en meent dat het ondanks deze uitspraak alsnog een prijsherziening per 1 oktober 2012 kan claimen. Aangezien het hierbij om een lopende arbitrageprocedure gaat, zal ik mij hierover op dit moment niet uitlaten.
Kunt u bevestigen dat het gaat om Gronings gas dat sinds 2012 aan Eni geleverd is en niet om hoog calorisch gas?
Nee. Het contract waarover GasTerra met Eni een dispuut heeft, regelt de levering van hoogcalorisch gas aan Eni ten behoeve van de Italiaanse markt. Naar Italië wordt geen laagcalorisch gas geëxporteerd.
Hoeveel Gronings gas (in Nm3) heeft Nederland sinds 2012 per jaar geleverd aan Eni?
Onder een geheel ander contract, dat in het onderhavige geschil tussen Eni en GasTerra geen enkele rol speelt, wordt ten behoeve van een andere markt ook laagcalorisch gas geleverd aan Eni. Laagcalorisch gas kan zowel Groningengas zijn waaraan hoogcalorisch gas is toegevoegd, als hoogcalorisch gas waaraan stikstof is toegevoegd. Bovendien koopt Eni ook gas op de handelsplaats TTF, waarvan niet is vast te stellen of het om hoogcalorisch of laagcalorisch gas gaat. Nog los van het gegeven dat ik geen mededelingen doe over individuele contracten, is daarom niet aan te geven hoeveel Groningengas er aan Eni is en wordt geleverd.
Bent u bereidt om als aandeelhouder van GasTerra in te zetten op stopzetting van de levering van gas aan Eni wegens de te lage betaling? Zo nee, waarom niet?
Stopzetting van de levering is niet aan de orde. In de gassector is het gebruikelijk dat langetermijncontracten op initiatief van betrokken partijen periodiek worden herzien wat betreft prijs en andere leveringscondities en dat eventuele juridische geschillen worden beslist in arbitrage.
Hoeveel gas wordt er in het concept winningsbesluit voor gasjaar 2016–2017 en verder gewonnen voor levering aan Eni?
Dat is niet aan te geven. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Valt de levering aan Eni onder de afspraken over afbouw van exportcontracten? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het betreft hier de levering van hoogcalorisch gas.
Bent u bereidt de winningshoeveelheden in het concept winningsbesluit te verlagen met de hoeveelheden die aan Eni geleverd worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3 en vraag 5.
kartelvorming Europese truckfabrikanten |
|
Michiel van Veen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Europese Commissie (EC) om een boete op te leggen inzake kartelvorming bij de grote truckfabrikanten?1
Ja.
Hoeveel directe subsidies (omvang, hoeveelheid en per fabrikant) zijn er door de Nederlandse overheid in de door de EC geconstateerde kartelperiode verstrekt aan de genoemde truckfabrikanten die samenhangen met de geconstateerde overtredingen?
De in de geconstateerde kartelperiode (1997–2011) door de Nederlandse overheid verstrekte subsidies aan genoemde truckfabrikanten vertonen geen samenhang met de geconstateerde overtredingen.
Voor de volledigheid geef ik een overzicht van de toegekende subsidiebedragen in deze periode:
Hoeveel indirecte subsidies (omvang, hoeveelheid en per fabrikant) zijn er door de Nederlandse overheid in de door de EC geconstateerde kartelperiode verstrekt aan Nederlandse ondernemers (dus niet de fabrikanten) die samenhangen met de geconstateerde overtredingen, denk bijvoorbeeld aan de subsidies voor de aanschaf van vrachtauto's die voldoen aan de emissienorm Euro6, in de door de EC geconstateerde kartelperiode?
In de geconstateerde kartelperiode (1997 tot en met 2011) is aan ondernemers (het gaat dan met name om transportbedrijven) binnen een drietal programma’s subsidie verstrekt die te relateren zijn aan genoemde truckfabrikanten:
SRV (Subsidieregeling Retrofit Vrachtwagens): Deze regeling werd uitgevoerd vanaf 2007 t/m 2011 ter stimulering van het achteraf aanbrengen van roetfilters op vrachtwagens, bussen of zware bestelauto’s. De subsidie werd verstrekt aan RDW erkende-truckdealers, die de uitgekeerde bedragen verrekenden in de factuur voor de klant. In totaal is € 143,9 miljoen aan subsidie voor roetfilters op vrachtwagens verstrekt. Bussen en zware bestelauto’s meegerekend is voor € 148,5 miljoen uitgekeerd.
Truck van de toekomst: Aan subsidieprojecten binnen het programma Truck van de Toekomst, bedoeld om brandstofbesparing en CO2-reductie bij vrachtauto’s te stimuleren, is binnen de periode 1997–2011 in totaal € 3.108.660 aan subsidie verstrekt aan 12 projecten, met in totaal 34 betrokken transportbedrijven en 94 testvoertuigen. De subsidie betrof meerkosten aan de trucks, monitoring van het project, uitgaven voor specifieke brandstoffen en onderhoud, en dergelijke.
EuroV en EEV: De regeling werd uitgevoerd in de periode 2007–2011 en betrof een aanschafsubsidie voor de aanschaf van een nieuwe vrachtwagen, bus of zware bestelauto die voldeed aan de EuroV of EEV-norm. Het doel van de regeling was om het voor transportbedrijven aantrekkelijk te maken om vervroegd in deze schonere categorie motoren te investeren. Voor de EuroV-EEV-regeling is in totaal € 52,5 miljoen subsidie verstrekt, inclusief zware bestelauto’s en bussen. Het aandeel voor vrachtwagens betreft € 44,3 miljoen.
De EuroVI-regeling werd uitgevoerd in de periode 2012–2014 en valt derhalve buiten de geconstateerde kartelperiode. Voor de volledigheid vermeld ik dat binnen de EuroVI-regeling in totaal € 27,4 miljoen subsidie is verstrekt, inclusief zware bestelauto’s en bussen. Het aandeel voor vrachtwagens betreft € 26,8 miljoen.
Welke mogelijkheden zijn er voor de Nederlandse overheid om eventuele subsidies die direct of indirect samenhangen met de door de EC geconstateerde overtredingen te verhalen op de door de EC te beboeten truckfabrikanten, nog los van de door EC opgelegde boetes zelf en (internationale) procedures die gestart worden door eventueel gedupeerde ondernemers? Wordt een dergelijk voornemen in alle EU-lidstaten verkend? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren inclusief de Nederlandse inzet?
De aan DAF en de andere beboete truckfabrikanten verstrekte directe subsidies hebben voornamelijk betrekking op technologieontwikkeling. Bij de voor deze subsidies opgevoerde uurtarieven en onderzoekskosten speelt de verkoopprijs van vrachtwagens geen rol. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de kartelafspraken de betreffende subsidieregels heeft geraakt dan wel heeft overtreden. Grondslagen om subsidie terug te vorderen ontbreken derhalve. Overigens is ook de termijn waarbinnen dat mogelijk zou zijn geweest voor de meeste projecten intussen verstreken.
Het eventueel bevoordeeld raken door indirecte subsidies is al verdisconteerd in de kartelboete en kan niet meer met het subsidierecht worden aangepakt.
Bij mijn weten spelen er geen voornemens of pogingen in andere EU-lidstaten om eventuele subsidies, indien mogelijk, te verhalen.
Restwarmte uit de Uniper-kolencentrale |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat u aan Gasunie hebt gevraagd om de aanleg van de warmteleiding in West-Nederland te onderzoeken en restwarmte vanuit de Uniper-kolencentrale naar het Westland te transporteren? Zo ja,waarom doet u dit verzoek aan Gasunie?
Nee. De N.V. Nederlandse Gasunie (Gasunie) is vanuit haar expertise als onafhankelijk en open gasinfrastructuurbedrijf benaderd om mee te denken over de haalbaarheid van een hoofdinfrastructuur voor warmte, de «Leiding over West». De «Leiding over West» is één van de drie tracés binnen het westelijke deel van het warmtenetwerk Zuid-Holland waarvoor op dit moment een haalbaarheidsonderzoek wordt uitgevoerd. Gasunie New Energy (dochteronderneming van de Gasunie) heeft zelfstandig besloten om deel te nemen aan de onderzoeksfase van dit project. Gasunie heeft vanuit de aard van haar werkzaamheden veel expertise in en ervaring met grote infrastructuurprojecten met ondergrondse buisleidingen. Ik vind het waardevol dat die expertise ook voor grootschalige warmte-infrastructuurprojecten wordt benut.
Past de inzet van Gasunie bij de wettelijke taak van deze landelijke netbeheerder en zo ja, op welke wijze?
De inzet voor het haalbaarheidsonderzoek «Leiding over West» wordt geleverd door Gasunie New Energy, een dochterondernemingen van N.V. Nederlandse Gasunie, die tot doelstelling heeft de kennis en kunde over de energie-infrastructuur in te zetten voor de energietransitie. Gasunie New Energy richt zich onder andere op infrastructuur voor warmte, groen gas en waterstof.
De inzet wordt dus niet geleverd door de beheerder van het landelijke gastransportnet, Gasunie Transport Services (GTS). GTS is een onderdeel van de N.V. Nederlandse Gasunie, maar zij voert haar wettelijke taken onafhankelijk uit.
Hoe staan de afnemende gemeenten zoals de gemeente Den Haag tegenover kolenwarmte?
De gemeente Den Haag heeft kenbaar gemaakt geen voorstander te zijn van warmte afkomstig van kolencentrales. Andere gemeenten sluiten kolenwarmte op dit moment niet uit, maar willen wel garanties hebben over de verduurzaming van de warmtebronnen en het invoeden van duurzame warmtebronnen, zoals geothermie, op het warmtenet.
Indien wordt uitgegaan van de warmteprijs die de potentiële klanten, namelijk de glastuinders in het Westland, bereid zijn te betalen voor de restwarmte van de kolencentrale van Uniper, hoe hoog is de onrendabele top van de initiële investeringskosten (in miljoenen euro’s) van de warmteleiding?
Bij het haalbaarheidsonderzoek naar de «Leiding over West» wordt naar diverse warmtebronnen gekeken (bijvoorbeeld ook industrie). In de studie wordt rekening gehouden met scenario’s zonder en/of met minder kolenwarmte. Het besluit over de uitfasering/sluiting van kolencentrales is medebepalend voor de business case van de «Leiding over West», met de kolencentrale van Uniper als warmtebron. Zodra een besluit over de uitfasering van de kolencentrales is genomen, wordt bezien of de benutting van kolenwarmte in de warmte-infrastructuur voordeel oplevert.
Deelt u de mening dat deze warmteleiding, betaald door derden, de businesscase versterkt van de kolencentrales?
De business case van de kolencentrale wordt in hoge mate bepaald door de elektriciteitsprijs. Een eventuele «opbrengst» van de geleverde warmte zal slechts marginaal van invloed zijn. De inzet van de publieke partijen betrokken bij het haalbaarheidsonderzoek van de «Leiding over West» is gericht op de realisatie van een warmte-infrastructuur die bijdraagt aan de verduurzaming van de warmtevoorziening.
Garandeert u, in lijn met de aangenomen motie van het lid Dik-Faber1, dat er geen publieke middelen zullen worden ingezet voor een leiding voor kolenwarmte, dus ook niet vanuit het geld uit de gereguleerde tarieven van Gasunie?
Ten aanzien van de inzet van publieke middelen verwijs ik u naar mijn brief van 4 juli 2016 (Kamerstuk 31 510, nr. 61) over de uitvoering van de motie van het lid Dik-Faber (Kamerstuk 31 510, nr. 58). Voor wat betreft de inzet van middelen vanuit de gereguleerde tarieven door Gasunie informeer ik u als volgt: Gasunie Transport Services (GTS) is de netbeheerder van het landelijke transportnet voor gas. Deze gereguleerde taken hebben (slechts) betrekking op het transport van gas. Het is dan ook niet toegestaan dat Gasunie vanuit de gereguleerde tarieven investeringen doet in warmte-infrastructuur, danwel deze investeringen terugverdient via de gereguleerde tarieven voor het transport van gas. Het inzetten van middelen vanuit of via de gereguleerde tarieven door GTS voor investeringen in warmte-infrastructuur is daarom niet aan de orde.
De marktverstorende bestedingen van netwerkbedrijven |
|
Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten over de marktverstorende bestedingen van netwerkbedrijven?1
Ja.
Vindt u het niet zorgelijk dat, zoals op basis van het jaarverslag 2015 van Alliander2 is af te leiden, er in dat jaar € 280 miljoen aan dividend van netbeheerder Liander is afgeroomd door het netwerkbedrijf Alliander (terwijl er slechts € 85 miljoen werd uitgekeerd aan de aandeelhouders van Alliander), maar dat onduidelijk is wat er met dit geld gebeurd is?
Een netbeheerder die winst maakt heeft twee mogelijkheden om deze winst aan te wenden. De netbeheerder kan de winst herinvesteren in het bedrijf of uitkeren als dividend aan haar aandeelhouders. In het Besluit financieel beheer netbeheerder worden eisen gesteld aan het financieel beheer van een netbeheerder om hiermee te verzekeren dat een netbeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van de regels in dit besluit. Binnen deze grenzen is het aan de netbeheerder en de publieke aandeelhouders hoe zij omgaan met de winst. In de context waarin de netbeheerder is afgescheiden van productie, handel en levering en eventuele overige commerciële activiteiten van het netwerkbedrijf waar een netbeheerder onderdeel van uit maakt zijn begrensd, acht ik deze waarborgen voor de bescherming van de netten en de netbeheerder voldoende. Daarom zie ik geen reden om mij zorgen te maken over financiële risico’s voor de netbeheerder Liander. Overigens ga ik ervan uit dat een publiek bedrijf zoals Alliander zo transparant mogelijk is in de verslaglegging.
In hoeverre is deze constructie in strijd is met het streven naar het creëren van een vette netbeheerder? Deelt u de mening dat op deze manier een vet netwerkbedrijf wordt gecreëerd en in hoeverre acht u dat in het licht van de oorspronkelijke doelstellingen van de Wet Onafhankelijk Netbeheer wenselijk?
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is bepaald dat de netbeheerders zogenoemde «vette netbeheerders» moeten zijn. Meer concreet gaat het erom dat de netbeheerder een belangrijk deel van zijn wettelijke taken zelf uitvoert en ook over de (financiële) middelen moet beschikken om dit goed te doen. Door het creëren van een «vette netbeheerder» wordt het financiële beheer bij de netbeheerder transparanter en wordt de regulering van de efficiëntie en kwaliteit van het netbeheer eenvoudiger en effectiever. Ik heb geen signalen dat netbeheerder Liander niet aan deze eisen voldoet.
Bent u het ermee eens dat het er, op basis van ditzelfde jaarverslag van 2015, op lijkt dat met de dividenden van netbeheerders aan de holdings verliezen in het commerciële domein afgedekt worden? Bent u ook van mening dat dit geen wenselijke ontwikkeling is omdat er sprake is van gemeenschapsgeld?
Op basis van de huidige wet- en regelgeving (artikel 17, tweede en derde lid, Elektriciteitswet en artikel 10b, tweede en derde lid, Gaswet) hebben netbeheerders beperkte ruimte om nevenactiviteiten te verrichten. Het uitgangspunt in de wet- en regelgeving is dat netbeheerders zich focussen op hun kerntaak. Nevenactiviteiten dienen naar aard en omvang ondergeschikt te zijn aan de activiteiten ingevolge de kerntaak. Daarom is de ruimte voor nevenactiviteiten beperkt tot handelingen en activiteiten die op enigerlei wijze betrekking hebben of verband houden met infrastructurele voorzieningen of aanverwante activiteiten.
De netbeheerder mag de winst herinvesteren in de eigen onderneming of uitkeren als dividend aan haar aandeelhouders. Kosten van het netwerkbedrijf mogen echter niet worden toegerekend aan de netbeheerder. Heldere boekhoudkundige eisen in de wet voorkomen dat kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegekend, waardoor deze kosten in de nettarieven terecht zouden komen en er sprake zou zijn van rechtstreekse kruissubsidiëring. Een netbeheerder krijgt alleen tariefruimte voor zijn eigen taken. Het is in eerste instantie aan de accountant en vervolgens aan de ACM om hier toezicht op te houden. De efficiëntiebeoordeling van de netbeheerders binnen de tariefregulering voorkomt ook het significant toerekenen van kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder. Immers, indien kosten van het netwerkbedrijf aan de netbeheerder worden toegerekend zal de netbeheerder minder efficiënt uit de vergelijking met andere netbeheerders komen en daardoor geen of beperkt tariefruimte krijgen voor deze extra kosten.
Naast rechtstreekse kruissubsidiëring kan sprake zijn van indirecte kruissubsidiëring. Van indirecte kruissubsidiëring kan sprake zijn indien structureel dividenden uit het netbeheer in het netwerkbedrijf worden gehouden ter bekostiging van de (commerciële) activiteiten binnen het netwerkbedrijf. Ik zie het als de primaire verantwoordelijkheid van de publieke aandeelhouders van netwerkbedrijven om dit in het oog te houden. Graag ga ik met de aandeelhouders van de netwerkbedrijven in gesprek over de afwegingen die zij maken, de effecten die de afwegingen op de energiemarkt kunnen hebben en hoe ik de aandeelhouders eventueel kan ondersteunen om hun rol beter in te kunnen vullen.
Kunt u een overzicht geven van de commerciële activiteiten die door Alliander worden ontplooid en in hoeverre worden die activiteiten gefinancierd vanuit de holding?
Het jaarverslag van Alliander bevat een volledig overzicht van de dochterondernemingen en deelnemingen van Alliander. Daar kan het volgende overzicht van activiteiten aan worden ontleend3:
De externe financiering van alle activiteiten van Alliander vindt centraal plaats door de Holding (Alliander N.V.). De financiering van groepsmaatschappijen vindt intern plaats via een rekening-courant verhouding, waarbij overeenkomsten worden afgesloten tussen Alliander N.V. en de betreffende groepsmaatschappij(en). De voorwaarden en rentecondities worden jaarlijks bepaald op marktconforme condities.
Bent u het ermee eens dat door dit soort praktijken sprake is van kruissubsidiëring van commerciële activiteiten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Onderkent u het feit dat aandeelhoudende gemeenten en provincies totaal geen zicht hebben op de vraag waar netwerkbedrijven hun geld in steken en wat zij hierdoor aan dividend mislopen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om meer «awareness» hieromtrent te creëren? Zo nee, hoe kunnen deze aandeelhouders dan toestaan dat zij zoveel dividend mislopen?
De Nederlandse regionale netwerkbedrijven zijn in handen van Nederlandse decentrale overheden. Als aandeelhouders hebben zij een belangrijke rol in het toezien op de activiteiten van het netwerkbedrijf en van de netbeheerder die daar onderdeel van uitmaakt. De aandeelhouders maken een eigenstandige afweging waar en waarin het best geïnvesteerd kan worden, rekening houdend met de wettelijke kaders, publieke belangen (zoals waardebehoud, de kwaliteit van de netwerken en werkgelegenheid) en de financiële risico’s van investeringen. Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik graag met de aandeelhouders van netwerkbedrijven in gesprek.
Wat gaat u doen aan het feit dat er geen gevolg wordt gegeven aan de oproep van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aan de netwerkbedrijven «om transparant te zijn over hun activiteiten»?3
De huidige wet- en regelgeving biedt een kader om commerciële activiteiten van netwerkbedrijven, die niet verwant zijn aan netbeheer of infrastructurele activiteiten, te voorkomen. In het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie wordt daarnaast een verbetering voorgesteld voor de afbakening van activiteiten van netwerkbedrijven ten opzichte van andere bedrijven enerzijds en binnen een netwerkbedrijf ten opzichte van de werkzaamheden van de netbeheerder anderzijds. Dit draagt bij aan een goede voedingsbodem voor de energietransitie en voorkomt marktverstorend gedrag. De kern van de afbakening is dat de activiteiten van netwerkbedrijven zich beperken tot infrastructurele activiteiten. Hiermee kan de expertise en ervaring van netwerkbedrijven goed worden benut en is tegelijkertijd helder dat andere activiteiten, zoals energiediensten en besparingsadviezen, aan de markt zijn. Door sommige partijen wordt een grote rol van netwerkbedrijven in de energietransitie geopperd, omdat de netwerkbedrijven een solide financiële positie hebben en mogelijk genoegen zouden nemen met een lager rendement. De keerzijde is dat wanneer marktpartijen vrezen voor concurrentie van een dergelijke partij, zij terughoudend zullen zijn met investeringen. Een grotere rol voor netwerkbedrijven kan dan averechts werken en de energietransitie afremmen. Het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie zal binnenkort bij uw Kamer worden ingediend.
Hoe gaat u, in voorbereiding op het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie, volledig tegemoetkomen aan het advies van de ACM «om activiteiten door netwerkbedrijven te beperken, die net zo goed of nog beter door de markt zouden kunnen worden uitgevoerd»?4
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u gelijkenis van deze marktverstorende, risicovolle commerciële investeringen van deze semi-publieke netwerkbedrijven met de werkwijze van woningcorporaties voordat de Parlementaire Enquêtecommissie Woningcorporaties werd ingesteld?
Voor de netbeheerders zie ik geen vergelijkbare situatie. Netbeheerders zijn afgescheiden van productie, handel en levering en ook andere commerciële activiteiten binnen de groep zijn begrensd. Kosten van het netwerkbedrijf mogen niet worden toegerekend aan de netbeheerder en er zijn maatregelen getroffen om risicovolle commerciële investeringen niet te laten terugslaan op de netbeheerder. Om financiële risico’s te voorkomen zijn in het Besluit financieel beheer netbeheerder eisen gesteld aan het financieel beheer van een netbeheerder om hiermee te verzekeren dat een netbeheerder niet te grote financiële risico’s loopt en zodoende altijd zijn wettelijke taken kan uitvoeren.
Het mogelijke verlies van 4000 banen bij Tata Steel in IJmuiden. |
|
Jan Vos (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «FNV: «in ergste geval duizenden banen weg bij Tata Steel IJmuiden»»1 en «mogelijk 4.000 banen Tata weg in IJmuiden»?2
Ja.
Klopt het dat er gesprekken gaande zijn over een mogelijke fusie tussen Tata Steel en ThyssenKrupp?
Tata Steel heeft op vrijdag 8 juli jl. in een persbericht aangegeven dat door de gewijzigde omstandigheden in het Verenigd Koninkrijk gesprekken zijn aangegaan met strategische partijen in de Europese staalindustrie, waaronder ThyssenKrupp AG, over mogelijke strategische allianties of joint ventures.
Deelt u de mening dat het wenselijk is als de overheid in een vroeg stadium betrokken is bij, of in ieder geval nauwkeurig op de hoogte is, van de voortgang van deze situatie vanwege het grote belang van Tata Steel IJmuiden voor de regio?
Ik hecht zeer aan een goede verstandhouding met Tata Steel Nederland vanwege de grote betekenis van het bedrijf voor Nederland en in het bijzonder de regio IJmuiden. De communicatie tussen Tata Steel Nederland en de Nederlandse overheid is open en constructief. Het ministerie is direct door Tata Steel Nederland op de hoogte gesteld van de gesprekken met strategische partners in de staalindustrie en er is regelmatig contact over eventuele verdere ontwikkelingen.
Heeft u zich al in verbinding gesteld met de directie van Tata Steel om het belang van behoud van werkgelegenheid in de IJmondregio te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Tata Steel IJmuiden één van de meest innovatieve en efficiënte staalfabrieken is in Europa?
Ja. Tata Steel IJmuiden is een van de meest innovatieve, efficiënte en best presterende staalfabrieken in Europa. Ook op het terrein van energie-efficiëntie en CO2-besparing behoort de fabriek in IJmuiden tot de «best performers».
Bent u bereid reeds in een vroeg stadium alles in het werk te stellen om de mogelijk 4.000 banen voor de regio te behouden?
Ik heb aangegeven dat ik de betekenis van Tata Steel voor de regio en het land zeer groot acht. Om die reden is met grote regelmaat contact met Tata Steel Nederland over de situatie.
De bij- en meestook van biomassa |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat op basis van de kabinetsbrief «Tweede openstellingsronde SDE+ 2016»1 37,5% van 4 miljard euro, te weten 1,5 miljard euro, is beschikt ten gunste van de bij- en meestook van biomassa?
Ja.
Komt dit in gewone mensentaal erop neer dat de Nederlandse belastingbetaler in de eerste helft van 2016 1,5 miljard euro via hun energierekening heeft meebetaald aan het kappen van bomen in Noord-Amerika, waarvan de snippers vervolgens in onze kolencentrales zijn verdwenen? Vindt u een dergelijke uitgave uit te leggen aan de Nederlandse bevolking?
In het Energieakkoord is afgesproken dat de bij- en meestook van duurzame biomassa wordt gestimuleerd als onderdeel van de aanpak om in 2020 14% hernieuwbare energie te realiseren en 16% in 2023. De bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is net als andere vormen van hernieuwbare energie een hernieuwbare energiebron, welke ook meetelt voor de Europese doelstelling. Afgesproken is dat bij- en meestook gemaximeerd wordt tot 25 PJ en dat voor de biomassa die hiervoor wordt gebruikt strikte duurzaamheidscriteria gelden. De 25 PJ hernieuwbare energie die gerealiseerd wordt met de bij- en meestook van biomassa is cruciaal voor het behalen van de doelstellingen uit het Energieakkoord, het is goed voor ongeveer 1,2%-punt van de doelstelling hernieuwbare energie. Binnen deze (duurzaamheids-)kaders ben ik van mening dat de bij- en meestook terecht duurzaam kan worden genoemd.
De openstelling van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales in de eerste ronde van de SDE+ 2016 is in lijn met de brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 30 196 nr. 401), die ingaat op de motie Jan Vos c.s. betreffende uitstel openstelling SDE+ voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales (Kamerstuk 30 196, nr. 378). De partijen die een subsidiebeschikking hebben ontvangen voor de categorie bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, hebben de toezegging gekregen dat zij onder bepaalde voorwaarden in een periode van 8 jaar subsidie kunnen ontvangen voor de productie van hernieuwbare energie uit biomassa. Een van de subsidievoorwaarden is dat de toegepaste biomassa voldoet aan de gestelde duurzaamheidscriteria. Zo moeten de bossen duurzaam worden beheerd en wordt de biomassa (in de vorm van houtpellets) gemaakt uit reststromen uit bossen (als bijproduct van houtproductie voor bijvoorbeeld de bouw-, meubel- of papierindustrie). Hout dat geschikt is voor de bouw levert vele malen meer op dan de productie van houtpellets, waardoor het ook niet-economisch zou zijn om daarvoor bomen te kappen. Het is vooraf niet duidelijk welke biomassaproducenten uit welke regio’s de duurzame biomassa zullen leveren.
Wat is de logica achter miljarden euro’s pompen in een niet-duurzame interventie (houtsnippers bijstoken) om een niet-duurzame vorm van energieproductie aan de praat te houden (kolencentrales) waardoor de minder vervuilende alternatieven (gascentrales) in de mottenballen staan?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u in de tweede helft van 2016 de zaak radicaal anders aanpakken, nu de motie van het lid Smaling2 is aangenomen waarin wordt opgeroepen om het biomassa-beleid veel sterker te enten op de bevindingen van de Koninklijke Academie van Wetenschappen die oproept om hier mee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de motie van het lid Smaling (Kamerstuk 30 196 nr. 445) wordt de regering gevraagd om er voor zorg te dragen dat de overwegingen van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) in het beleid voor biomassa hun plaats vinden. In de brief van 23 januari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 293) ben ik inhoudelijk ingegaan op de visie van de KNAW op het gebruik van biomassa. Van deze visie heb ik gebruik gemaakt bij de totstandkoming van de strategische visie voor de inzet van biomassa op weg naar 2030. Bij de aanbieding van de strategische visie voor de inzet van biomassa op weg naar 2030 d.d. 27 januari 2016 (Kamerstuk 33 043, nr. 63) heb ik aangegeven dat in 2016 verdere uitwerking plaatsvindt in het overkoepelende programma circulaire economie, dat aan uw Kamer is toegezegd. Bij de uitwerking van dit programma betrek ik de motie Smaling. Dit in afstemming met de activiteiten rondom de Voedselvisie, het Energierapport, Groene Groei en de uitvoeringsagenda van de Duurzame Brandstofvisie en de daarvoor geplande dialogen. Dit moet leiden tot concrete acties van overheid en stakeholders om de komende vijf jaar de kansen te pakken voor de Nederlandse industrie die in deze visie gesignaleerd zijn. Zoals aangekondigd nemen wij ook suggesties uit uw Kamer mee. Ik zal zoals gezegd uw Kamer hierover na de zomer met het verzenden van het programma circulaire economie informeren.
Wat is uw reactie op het opiniestuk van Anders, Groen en Minnesma3, waarin wordt aangegeven dat projecten die wel substantieel bijdragen aan duurzaamheid, innovatie en werkgelegenheid, met name in de zonnestroomsector, worden verdrongen door de meestook van houtsnippers?
Het opiniestuk van Anders, Groen en Minnesma geeft kritiek op aparte doelstellingen voor hernieuwbare energie. Deze doelstellingen zijn echter overeengekomen met de partijen in het Energieakkoord, waarin ook de kaders voor de bij- en meestook van biomassa zijn vastgelegd (zie antwoord vragen 2 en 3). Daarbij is ook rekening gehouden met de impact op werkgelegenheid en innovatie. Ik sta voor het halen van de doelen van het Energieakkoord. Voor het halen van de doelstellingen van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zijn alle duurzame opties nodig, waaronder zowel energie van zonnepanelen als van biomassa. Aan diverse opties voor de productie van hernieuwbare energie wordt binnen de twee openstellingsrondes van de SDE+ in 2016 naar verwachting in totaal 9 miljard euro beschikt. In de SDE+-systematiek worden de meest kosteneffectieve opties voor hernieuwbare energie gesubsidieerd. In de voorjaarsronde zijn zowel kosteneffectieve opties voor zonne-energie als voor biomassa beschikt, en zijn aanvragen met een lagere kosteneffectiviteit voor zowel biomassa als zonne-energie afgekeurd. Impact op innovatie en werkgelegenheid zijn geen onderdeel van deze beoordeling. Ik hecht sterk aan de focus binnen de SDE+ op het stimuleren van duurzame energie, en acht het niet wenselijk deze te compromitteren met andere doelen.
Het bericht dat de minister van Economische Zaken doorgaat met het gebruik van Gmail voor communicatie met ambtenaren |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid het onderzoek dat de Auditdienst Rijk (ADR) doet te verbreden naar alle bewindspersonen die hun privée-mailadres gebruiken voor werkaangelegenheden?1
Zoals eerder is vermeld in de antwoorden op de vragen van de leden Gesthuizen (SP) en Van Tongeren (GroenLinks) en de vragen van het lid Verhoeven (D66) hebben alle bewindspersonen aan de Minister-President laten weten dat zij in verschillende mate (en in sommige gevallen geen) gebruik maken van een privé e-mailaccount voor werkaangelegenheden.2 Zij houden daarbij rekening met de aard van de informatie. Het is op grond van de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst 2012 (BIR) niet zo dat het gebruik van een privé e-mailaccount voor zakelijke e-mails niet is toegestaan, zolang daar terughoudend en bewust gebruik van wordt gemaakt. Gelet op het feit dat bewindspersonen hebben aangegeven rekening te houden met de aard van de informatie, acht het kabinet het niet nodig het onderzoek van de ADR uit te breiden of per bewindspersoon te specificeren of al dan niet gebruik wordt gemaakt van een privé e-mailaccount. Het kabinet is van mening dat een onderzoek van een privé e-mailaccount een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is. Tot een dergelijk onderzoek moet alleen worden overgegaan als daartoe een concrete aanleiding bestaat.
Ik heb besloten dat in mijn geval een concrete aanleiding bestaat om onderzoek te doen naar mijn privé e-mailaccount. Ik maak al langere periode frequent gebruik van het privé e-mailaccount voor werkgerelateerde zaken. Het privé
e-mailaccount is in 2014 getroffen door een vermoedelijk ongerichte phishingaanval. Ik heb u eerder gemeld dat ik wat betreft de aard van de informatie die op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, niet het beeld had dat dit staatsgeheim gerubriceerde informatie betrof. Ik constateerde naar aanleiding van uw Kamervragen evenwel dat hierover twijfel bestond, en wilde daarom onafhankelijk laten vaststellen of er als staatsgeheim gerubriceerde documenten op het account aanwezig waren. Over de uitkomsten van het door de Auditdienst Rijk (ADR) uitgevoerde onderzoek informeer ik u gelijktijdig met de beantwoording van uw vragen. Voor de andere bewindspersonen doen deze omstandigheden zich niet voor.
Welke bewindspersonen gebruiken of gebruikten hun privée-mailadres voor werkaangelegenheden? Vallen de ministers van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Buitenlandse Zaken en Algemene Zaken hier ook onder?
Zie antwoord vraag 1.
Gebruiken ook (top)ambtenaren privée-mailaccounts voor werkaangelegenheden? Zo ja, kunt u uitsluiten dat er bijzondere informatie, zoals beschreven in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – Bijzondere Informatie (VIR-BI), verstuurd wordt via deze privée-mailaccounts?
Rijksambtenaren worden er regelmatig op gewezen dat tijd,- plaats,- en apparaatonafhankelijk werken enkel veilig is, wanneer gebruik wordt gemaakt van de departementale faciliteiten. Gebruik van privé e-mailaccounts is niet in alle gevallen uit te sluiten. Uit de BIR volgt overigens ook niet dat het gebruik van een privé e-mailaccount voor zakelijke e-mails door (top)ambtenaren niet is toegestaan. Wel moet terughoudend en bewust gebruikgemaakt worden van privé e-mailaccounts.
Bent u bereid de ADR ook te laten onderzoek of er, naast documenten met de rubriceringen Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim, ook documenten of informatie naar het privée-mailadres gestuurd is die redelijkerwijs als (economisch) gevoelige, of voor buitenlandse inlichtingendiensten interessante, informatie aangeduid kan worden?
Het onderzoek van de ADR heeft naar mijn mening een passende reikwijdte en is proportioneel, gezien de voorliggende feiten. Het rubriceren van informatie binnen de rijksoverheid heeft als doel om aan te geven in welke mate geheimhouding van informatie geboden is. De aan de ADR verstrekte opdracht sluit hierbij aan; er is onderzocht of er gerubriceerde documenten op het e-mailaccount stonden, en zo ja welke. Daarnaast was dit naar mijn mening de meest efficiënte en zorgvuldige methode om binnen afzienbare tijd antwoord te kunnen geven op uw eerdere vraag of er als staatsgeheim gerubriceerde documenten op het e-mailaccount aanwezig waren.
Waarom wordt de mogelijkheid om op een locatie buiten het ministerie te werken via het zakelijke e-mailaccount door u als omslachtig en niet als gebruiksvriendelijk ervaren? Bent u bereid veilige alternatieven te onderzoeken die wél gebruiksvriendelijk zijn?
Die mogelijkheid werd door mij zo ervaren, omdat het in mijn beleving niet op praktische wijze mogelijk was om bij gebruik van mijn zakelijke e-mailaccount
e-mails en bijlagen te printen, of bijlagen bij e-mails te voegen. Inmiddels maak ik voor werkgerelateerde e-mails enkel gebruik van de departementale zakelijke
e-mailfaciliteiten.
Kunt u de resultaten van het onderzoek van de ADR nog voor aanstaande Prinsjesdag naar de Kamer sturen?
Het onderzoek van de ADR is inmiddels afgerond en over de uitkomsten informeer ik u gelijktijdig met het toesturen van mijn antwoorden op de door u gestelde vragen.
Wanneer is de Rijksbeveiligingsambtenaar op de hoogte gesteld van het gebruik van uw privée-mailadres voor werkaangelegenheden?
De Rijks-BVA is op 13 januari 2016 geïnformeerd over de vermoedelijk ongerichte phishingaanval op mijn privé e-mailaccount. Op advies van de Rijks-BVA zijn vervolgens alle bewindspersonen gewezen op de risico’s die men loopt, en de acties die men kan treffen om de digitale weerbaarheid, ook bij het eventuele gebruik van privé e-mailaccounts, verder te vergroten.
De BVA van het Ministerie van Economische Zaken is op 11 juli 2014 geïnformeerd over de vermeende inbreuk op mijn privé e-mailaccount. Er is daarnaast op 11 juli 2014 aangifte gedaan bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie. Het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie heeft onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) onderzoek verricht en geconcludeerd dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was. Voor een nader, afzonderlijk onderzoek door de departementale BVA leek daarom op dat moment daarom geen aanleiding.
Welke acties zijn er ondernomen nadat geconstateerd is dat uw privée-mailadres gehacked was? Is het wachtwoord veranderd? Zijn gebruikte privéapparaten opgeschoond? Waaruit blijkt dat het ging om een ongerichte phishingaanval?
Door het Security Center van de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) is onder meer het wachtwoord van het privé e-mailaccount gewijzigd en is de door mij gebruikte apparatuur gecontroleerd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geconcludeerd dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was, op basis van onderzoek van de phishing e-mail en mijn apparatuur door het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Artikel 8 lid 1 van het VIR-BI stelt dat «elke ambtenaar is verplicht de Beveiligingsambtenaar (BVA) onmiddellijk mededeling te doen van een inbreuk op de beveiliging die redelijkerwijs kan leiden, dan wel vermoedelijk of vaststaand heeft geleid, tot compromittering van bijzondere informatie». Is de BVA medegedeeld over de inbreuk op uw privée-mailadres? Wanneer is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de BVA onmiddellijk (nood)maatregelen getroffen om verdere inbreuk te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de BVA conform het VIR-BI onderzocht of compromittering van bijzondere informatie heeft plaatsgevonden? Is hiervan vervolgens mededeling gedaan aan de secretaris-generaal en geadviseerd over de noodzaak tot het instellen van een commissie van onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer is het bestuurlijk advies van het Landelijk Parket van het OM en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie aangeboden aan de Minister van Veiligheid en Justitie? Bent u alsnog bereid het bestuurlijk advies naar de Kamer te sturen?
Het bestuurlijk advies van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie is op 1 augustus 2014 verzonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Zoals ik uw Kamer eerder in antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66) en de vragen van de leden Gesthuizen (SP) en Van Tongeren (GroenLinks) berichtte, wordt een dergelijke interne advisering aan een beleidsverantwoordelijk bewindspersoon in de regel niet gedeeld met uw Kamer.
Het bestuurlijk advies is als zodanig ook niet gedeeld met alle departementen. Het stuk leent zich, gezien het vertrouwelijke karakter van de erin vervatte informatie, niet voor een brede en integrale verspreiding binnen de rijksoverheid. Om die reden kan niet worden vastgesteld of het gebruik van privé e-mailaccounts door bewindspersonen als gevolg van het bestuurlijk advies is aangepast.
De inhoud van het bestuurlijk advies sloot aan bij eerdere adviezen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en was in lijn met de bijbehorende inspanningen op het gebied van digitale veiligheid in de afgelopen jaren. Dit laat onverlet dat het verstandig zou zijn geweest om op dat moment naar aanleiding van het bestuurlijk advies nogmaals expliciet de aandacht te vragen voor de risico’s van zakelijk gebruik van privé e-mailaccounts.
Hebben bewindspersonen hun gebruik van privée-mailaccounts gestopt, dan wel aangepast, na dit advies?
Zie antwoord vraag 12.
Is het advies gedeeld met alle ministeries?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u ook in uw vorige ministerschappen, zoals bij Defensie, gebruik gemaakt van uw privée-mailaccount?
Ja, in mijn periode als Minister van Sociale Zaken gebruikte ik hetzelfde privé
e-mailaccount. Daarnaast beschikte ik, in de daaraan voorafgaande periode waaronder mijn bewindsperiode bij Defensie, over een ander privé e-mailaccount. Dat privé e-mailaccount is in 2009 opgeheven. De betreffende dienstenaanbieder heeft mij medegedeeld dat de inhoud van het e-mailaccount bij de opheffing is verwijderd. Overigens is er, in tegenstelling tot mijn huidige privé e-mailaccount, geen indicatie dat mijn vorige privé e-mailaccount getroffen is door een (on)gerichte (phishing)aanval, waardoor aanleiding zou kunnen zijn voor een nader onderzoek.
U geeft aan dat bewindspersonen die gebruik maken van een privée-mailadres voor werkaangelegenheden daarbij rekening houden met de aard van de informatie, waarbij het geen als staatsgeheim gerubriceerde informatie zou betreffen. Betreft het tevens geen informatie met de rubriceringen Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het aannemelijk dat als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in zijn jaarverslag 2015 constateert dat sommige landen geïnteresseerd zijn in de politieke besluitvorming in Nederland en dat ministers een bijzonder doelwit zijn?
Ik kan niet uitsluiten dat ministers een bijzonder doelwit kunnen zijn, of dat sommige landen of buitenlandse inlichtingendiensten interesse hadden kunnen hebben in de informatie op het door mij gebruikte privé e-mailaccount. Ik ben mij er onvoldoende bewust van geweest dat, gezien de aard van mijn werkzaamheden, de door mij gebruikte privé e-maildienst niet geschikt was. Zoals ik u eerder berichtte heb ik deze werkwijze beëindigd en maak ik nu voor mijn werkgerelateerde communicatie enkel gebruik van de departementale digitale faciliteiten.3
Mijnwaterschade in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Provincie Limburg, die teleurgesteld is over de vertraging van het onderzoek naar de mijnwaterschade?1
Ja.
Is het waar dat dit onderzoek rond deze tijd opgeleverd had moeten worden? Is het waar dat dit met u is afgesproken?
De oorspronkelijke planning van het onderzoek was gericht op afronding voor de zomer van 2016. In het debat van 23 maart 2016 en in de brief van 23 juni 2016 (Kamerstuk 32 849, nr. 77, blg-775494) heb ik uw Kamer reeds medegedeeld dat de resultaten van het onderzoek eind 2016 openbaar zullen worden.
Wat is de reden van de vertraging? Welk onderzoeksbureau verzorgt dit onderzoek?
Ingenieurbüro Heitfeld-Schetelig (IHS) verzorgt het onderzoek. Ik heb uw Kamer eerder in een brief van 20 juni 2014 (Kamerstuk 32 849, nr. 21) aangegeven dat een vijftal pilots onderdeel uitmaken van het onderzoek; deze lopen nog. In het onderzoek is een zogeheten peer review ingebouwd, waarna het definitieve rapport wordt opgeleverd. Deze peer review wordt nog uitgevoerd.
Kunt u bij dit bureau aandringen op meer spoed? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeksbureau IHS levert het onderzoek zo snel als mogelijk op. Voorop staat echter de kwaliteit van het onderzoek en de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek gedaan wordt. Zoals aangegeven is in het onderzoek een peer review ingebouwd; deze acht ik voor de kwaliteit van het onderzoek zeer waardevol en deze moet dan ook op een goede manier gedaan kunnen worden.
Kunt u reageren op de stelling van gedeputeerde Daan Prevoo, dat u de problematiek in Limburg niet serieus neemt?
Ik neem de schade aan gebouwen in Limburg zeer serieus. Naar aanleiding van berichten die bij het Ministerie van Economische Zaken binnenkwamen, dat er schades aan woningen optreden in de voormalige mijnstreek waarvan de bewoners het idee hebben dat die het gevolg zijn van het stijgende mijnwater, heb ik een onderzoek geïnitieerd naar de gevolgen van het stijgende mijnwater, evenals naar oude schachten en oude winningen. Tevens ben ik in juni 2014 op bezoek gegaan in Limburg om zelf kennis te kunnen nemen van schade waarvan de bewoners dachten dat die gerelateerd was aan de voormalige steenkolenwinning. Medewerkers van mijn ministerie overleggen op regelmatige basis met de provincie Limburg en betrokken gemeenten over het onderzoek, de schades waarvan men denkt dat die te relateren zijn aan de voormalige kolenwinning en hoe wij hier gezamenlijk mee kunnen omgaan. In de provincie is een financiële voorziening in het leven heeft geroepen, de Stichting Calamiteitenfonds Mijn(water)schade Limburg, voor de vergoeding van schade in schrijnende gevallen waarbij de veiligheid van de hoofdwoning in het geding is ten gevolge van – hoogstwaarschijnlijk – voormalige mijnbouwactiviteiten. Het Rijk heeft 1 miljoen euro aan deze stichting bijgedragen.
Is het denkbaar dat in Limburg een vergelijkbare problematiek speelt als in Groningen, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt?
De problematiek in Limburg is niet vergelijkbaar met Groningen. Er wordt in Limburg een groot onderzoek gedaan naar mogelijke na-ijlende effecten van de steenkolenwinning en met name naar mogelijke gevolgen van de stijging van het mijnwater. Op basis van dit onderzoek kan de problematiek in Limburg nader geduid worden. Eind van dit jaar zal ik u de resultaten van het onderzoek toesturen.
Is het Rijk verantwoordelijk voor de mijnbouwwaterschade, zoals gedeputeerde Daan Prevoo stelt? Of hebben de rechtsvoorgangers DSM, Umicore en Oranje-Nassau Groep hierin ook een rol?
Een mijnbouwonderneming draagt zorg en is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van zijn mijnbouwactiviteiten en dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem gevergd kunnen worden om te voorkomen dat door die activiteiten schade ontstaat. Mocht desondanks toch schade ontstaan, dan heeft de exploitant van een mijnbouwwerk op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade, die na 1 januari 2003 bekend is geworden, door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade, bekend geworden voor 1 januari 2003, vloeit een dergelijke verplichting voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was en diens rechtsopvolger.
Is het waar dat in 1994 besloten is om te stoppen met het oppompen van mijnwater?
In 1994 zijn de laatste mijnwaterpompen in Nederland in de schacht Beerenbosch stilgezet.
Wat was de reden van dit besluit en door wie is het genomen?
De Nederlandse steenkolenwinningen zijn in 1974 beëindigd. Eschweiler Bergwerks Verein AG (EBV) heeft de pompen in de schacht Beerenbosch tot 1994 laten pompen om de instroom van water vanaf de Nederlandse zijde in de Duitse mijnen te voorkomen. Aan de Duitse zijde van de grens zijn tot 1992 steenkolen gewonnen door de EBV. Daarna was het niet meer nodig om mijnwater te pompen.
Is het waar dat de verjaringstermijn van 30 jaar voor mijnbouwschade is beginnen te lopen in 1994 en dus pas eindigt in 2024? Zo nee, waarom niet?
De exploitant van een mijnbouwwerk heeft op grond van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek een risicoaansprakelijkheid voor de eventuele schade die ontstaat door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van dat werk en na 1 januari 2003 bekend is geworden, en dient deze schade in beginsel te vergoeden met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving. Voor schade die bekend is geworden voor 1 januari 2003 vloeit die verplichting in beginsel voort uit artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (en de voorgangers van dat artikel). Na sluiting van het mijnbouwwerk rust de aansprakelijkheid op degene die de laatste exploitant was. Ingevolge artikel 3:310, tweede lid, BW verjaart de rechtsvordering tot vergoeding van schade die een gevolg is van beweging van de bodem door mijnbouwactiviteiten door verloop van 30 jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Omdat de steenkolenwinning in Zuid-Limburg meer dan 30 jaar geleden is gestaakt (de laatste mijnen zijn in 1974 gesloten), zijn vorderingen tot vergoeding van de schade als gevolg van de kolenwinning verjaard.
Misleidende datingsites met valse profielen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de datingbranche wil dat websites met valse datingprofielen harder worden aangepakt?1
Ja.
Wat kan op dit moment worden ondernomen tegen websites met valse datingprofielen? Wie ziet daarbij toe op het aanpakken van dubieuze datingsites?
Het is belangrijk dat consumenten zelf opletten en nagaan of een datingsite betrouwbaar is. Dat kan door bijvoorbeeld de naam van de datingsite of de naam van het bedrijf online na te gaan. Ook kunnen consumenten controleren of de datingsite lid is van Thuiswinkel.org en is aangesloten bij het Keurmerk Veilig Daten. Dit keurmerk is opgezet door de grotere spelers op het gebied van online dating, in nauw overleg met de consumentenbond en Thuiswinkel.org.
Bij valse datingprofielen kan sprake zijn van misleiding als bedoeld in artikel 6:193c lid1 onder a van het Burgerlijk Wetboek. Dit moet niet verward worden met de zogenaamde datingfraude als vorm van voorschotfraude, dit zou kunnen vallen onder oplichting.2
Consumenten die een vermoeden hebben van valse profielen op datingsites kunnen een melding doen bij de onafhankelijke toezichthouder; de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Dit kan anoniem. Op 22 juli jl. heeft de ACM specifiek een oproep geplaatst om melding te doen van datingsites die gebruik maken van nepprofielen. De oproep is gericht aan zowel gebruikers als (oud)medewerkers van datingsites met nepprofielen die informatie kunnen geven. De ACM kan de meldingen onderzoeken en optreden als bedrijven consumenten op deze manier misleiden. Hiervoor heeft de ACM de bevoegdheid inlichtingen te vorderen en eventueel boetes op te leggen.
Klopt het dat uw ministerie heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om sites plat te gooien en bedrijven erachter aan te pakken? Waarom is dat niet mogelijk en wat is dan wel mogelijk? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre u bereid bent om andersoortige maatregelen te nemen?
Zoals aangegeven kan de ACM op dit moment inlichtingen vorderen en boetes opleggen om bedrijven aan te pakken. Het is niet mogelijk om websites offline te halen, omdat de bevoegdheid hiertoe bij de ACM ontbreekt. Het toekennen van deze bevoegdheid aan de ACM is momenteel wel onderwerp van gesprek tussen de Europese lidstaten. De Europese Commissie heeft namelijk eind mei een voorstel ingediend voor een herziening van de verordening betreffende de samenwerking tussen de verschillende consumentenautoriteiten3 met daarin het voorstel om in bepaalde grensoverschrijdende gevallen autoriteiten de bevoegdheid te geven websites (tijdelijk) offline te halen. Voorstelbaar is dat dit in de nabije toekomst ook voor de aanpak van malafide datingsites aanvullende mogelijkheden zal bieden, maar daar kan ik in dit stadium niet op vooruit lopen. Gezien dit lopende voorstel zal ik deze mogelijkheid in Europees verband onderzoeken.
De Gedragscode Notice-and-Take-Down is sinds 2008 van kracht. Deze gedragscode is onder leiding van de Nationale Infrastructuur ter bestrijding van Cybercrime (NICC) opgesteld door het bedrijfsleven en belangenverenigingen. Naast de initiatiefnemers is het Ministerie van Economische Zaken hierbij betrokken geweest. Het is een vrijwillige gedragscode in de internetbranche voor omgang met onrechtmatige en strafbare inhoud op websites. Hierbij kan worden gedacht aan kinderporno, plagiaat, discriminatie en aanbod van illegale of gestolen goederen.
De Notice-and-Take-Down procedure start op het moment dat iemand een melding doet over vermeende onrechtmatige en/of strafbare inhoud op internet bij een service provider. Dat is de «Notice». De procedure kán eindigen met het uit de lucht halen van de betreffende website, de zogenoemde «Take Down».
Het doel van de gedragscode is om te zorgen dat een melding altijd afgehandeld wordt. Dit betekent dus niet dat de inhoud altijd verwijderd moet worden. Het kan immers zijn dat er melding wordt gemaakt van een site die uiteindelijk niet in strijd met de wet blijkt te zijn. De procedure is een vorm van zelfregulering waardoor het bij mij niet bekend is of datingsites die valse profielen plaatsen aan de criteria voldoen en door de internetbranche offline zijn gehaald.
Welke rol kunnen Thuiswinkel.org en het keurmerk voor veilige datingsites volgens u innemen bij de aanpak van dubieuze datingsites? In hoeverre hebben zij de mogelijkheid om dergelijke datingwebsites aan te pakken?
Bij het Keurmerk Veilig Daten zijn datingsites aangesloten die de veiligheid en privacy van hun leden, transparantie en een goede klantenservice belangrijk vinden. Dit keurmerk kan de consument helpen om dubieuze datingsites te vermijden. De datingbranche heeft in samenwerking met de Consumentenbond en Thuiswinkel.org het Keurmerk Veilig Daten ontwikkeld. De Stichting Keurmerk Veilig Daten is hiervan de onafhankelijke en deskundige toezichthouder. Wanneer een aangesloten datingsite een klacht ontvangt over een profiel, onderzoekt hij deze klacht en neemt hij zo nodig gepaste maatregelen. Aangesloten datingsites kunnen ook misleidende profielen verwijderen, aanpassen of blokkeren.
Klopt het dat in het geval dat sprake is van een malafide (dating)website «notice-and-takedown» kan worden toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat sprake kan zijn van misleidende handelspraktijken indien datingwebsites met valse profielen hun gebruikers willens en wetens op het verkeerde been willen zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, er kan sprake zijn van misleidende handelspraktijken indien datingsites doen alsof profielen op hun site van echte personen zijn, terwijl niet duidelijk is dat het om nepprofielen gaat. Consumenten worden op deze wijze willens en wetens op het verkeerde been gezet. Het is aan de ACM om hier handhavend tegen op te treden.
In hoeverre is hier sprake van een analogie met belspelletjes en Astrotv, waar ook sprake is of was van een opzettelijke verkeerde voorstelling van zaken en dus misleiding?
Bij een misleidende datingsite waarbij per chatbericht wordt betaald, wordt een verkeerde voorstelling gemaakt van zaken, namelijk van contact met iemand terwijl een daadwerkelijke ontmoeting in de praktijk onmogelijk is omdat achter het profiel een fictief persoon schuilgaat. Ondanks de betaalde berichtjes zal de nietsvermoedende consument op geen manier een date krijgen. Daarentegen gaat het bij belspelletjes veelal om het betalen voor een kans op een prijs, en bij Astrotv om kijkers met een bepaalde interesse en levensovertuiging. Als de consument voor deze kans of interesse wil betalen, is het de vraag waarvan een verkeerde voorstelling wordt gemaakt. Het is uiteindelijk aan de ACM en de rechter om te bepalen of de prakijken uit belspelletjes en Astrotv misleidend zijn in de zin van de Wet oneerlijke handelspraktijken.4
Wat is de stand van zaken van uw gesprek met de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland over de uitkomsten van het project datingfraude en crisismanagement en welke maatregelen nodig zijn om hulpverlening aan slachtoffers van datingfraude te verbeteren?2
Ik heb inmiddels meerdere malen overleg gevoerd met de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland over de opvang van en hulpverlening aan slachtoffers van datingfraude. Slachtofferhulp Nederland heeft samen met medewerkers en vrijwilligers, die hulp verlenen aan deze slachtoffers, in kaart gebracht hoe zij de hulp verder kunnen versterken. Hierbij is ook de Fraudehelpdesk betrokken. Slachtofferhulp Nederland is momenteel bezig nadere invulling te geven aan die maatregelen. Zo is Slachtofferhulp Nederland bijvoorbeeld bezig met de ontwikkeling van factsheets over datingfraude, die medewerkers en vrijwilligers meer specifieke informatie bieden. Ook stemmen de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland de onderlinge samenwerking verder af en zijn zij in gesprek over de uitwisseling van expertise.
Mogelijk etnisch profileren van ondernemers |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «5,5 miljoen aan boetes in horeca en detailhandel»?1
Ja.
Wat wordt bedoeld met het uitvoeren van inspecties bij «risicovolle» bedrijven en hoe wordt bepaald of een bedrijf «risicovol» is?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van meerdere arbeidswetten, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet Arbeid Vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. Om haar capaciteit zo effectief mogelijk in te zetten, werkt de inspectie risicogericht. Risicogericht werken betekent dat selecties worden gemaakt van thema’s, doelgroepen en subjecten en objecten. De verschillende niveaus van risicoselectie lopen van abstract naar concreet: van themaselectie voor de meerjarenplanning tot de selectie van bedrijven die geïnspecteerd worden.
De risicoanalyse die ten grondslag ligt aan het Meerjarenplan van de Inspectie SZW maakt gebruik van informatie over de kans dat een risico zich voordoet, de schade die hier maatschappelijk of persoonlijk het gevolg van zou zijn en het aantal mensen dat met deze gevolgen geconfronteerd zou kunnen worden. Samen met omgevingsanalyse geeft de Inspectie hiermee vorm aan de programmering2.
De subject- of objectanalyse is erop gericht om die bedrijven te selecteren voor controle waar een verhoogde kans op regelovertreding bestaat. Deze analyses worden uitgevoerd op basis van bestandsinformatie over de bedrijven, in combinatie met meldingen en signalen van burgers, bedrijven en inspecteurs. Etniciteit maakt geen deel uit van deze analyses.
Maakt u zich zorgen over het mogelijk etnisch profileren van ondernemers door toezichthoudende overheidsinstanties (zie ook het document in de onderhands meegestuurde e-mail)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is tegen bewust of onbewust etnisch profileren. Het voorkomen van etnisch profileren door toezichthoudende overheidsinstanties heeft de aandacht van het kabinet. In het opleidingsprogramma van inspecteurs van de Inspectie SZW wordt uitgebreider en explicieter dan voorheen al het geval was, stilgestaan bij het feit dat van de inspecteurs verwacht wordt dat zij hun onderzoek op niet-discriminatoire manier uitvoeren3. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft een aantal maatregelen genomen om etnisch profileren bij de politie te voorkomen. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtenbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Uw Kamer is hierover via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari 20164 geïnformeerd.
Werken toezichthoudende overheidsinstanties zoals de Inspectie SZW, Voedsel- en Warenautoriteit NVWA, gemeentelijke controleurs, de FIOD en de belastingdienst met risicomodellen en hoe zien die modellen er in detail uit?
De meeste toezichthouders werken met risico-inschattingen, risicoselectie of risicomodellen, begrippen die allen synoniem zijn. Er is geen algemene opzet of inrichting daarvan. Binnen de Inspectie SZW worden risico-inschattingen ontwikkeld op basis van haar eigen registraties in combinatie met bedrijfsgegevens afkomstig van bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst. Het gebruik van dergelijke modelmatige risico-inschattingen gebeurt nog niet grootschalig, maar is wel in ontwikkeling. Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven maakt etniciteit geen deel uit van deze modelmatige risico-inschatting
Waar de Inspectie SZW risicogericht inspecties uitvoert, worden bedrijven geselecteerd op basis van risicobeoordelingen. Een dergelijke risicobeoordeling kan bestaan uit vrij eenvoudige vergelijkingen van bijvoorbeeld de verhouding tussen omzet en loonsom ten opzichte van een (sector)gemiddelde tot het betrekken van meerdere variabelen in combinatie met meldingen en signalen van burgers, bedrijven en inspecteurs.
Worden door dit soort risicomodellen ondernemers in bepaalde gebieden vaker gecontroleerd dan ondernemers in andere wijken? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Bij risicomodellen staat het risico voorop. Bedrijven met vergelijkbare risicoprofielen hebben in beginsel evenveel kans om te worden gecontroleerd. De concentratie van risico’s in een bepaald gebied of sector kan leiden tot een geografische concentratie van inspecties. Op bedrijventerreinen zal meer arbeidscontrole plaatsvinden dan in woonwijken. Daarnaast geven bepaalde sectoren meer aanleiding tot controle dan andere zoals bij de inzet van het Westland Interventie Team. Gelet op de wens om bepaalde wijken te versterken kunnen er specifieke acties worden ingezet, zoals bij het Haags Economisch Interventieteam het geval is.
Bent u bereid de werkwijze van toezichthoudende overheidsinstanties tegen het licht te houden om te kijken of deze werkwijze bewust of onbewust tot etnisch profileren van ondernemers leidt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 heb aangegeven worden door verschillende overheidsdiensten de nodige maatregelen genomen om etnisch profileren door overheidsinstanties te voorkomen.
Bent u bereid op korte termijn een quickscan op achternaam (of indien onbekend de bedrijfsnaam) te maken bij alle door de Inspectie SZW opgelegde boetes om een indicatie te krijgen of er inderdaad sprake zou kunnen zijn van een probleem met het etnisch profileren van ondernemers? Zo nee, waarom niet?
Nee, uit alleen een overzicht van beboete bedrijven valt geen conclusie te trekken over de selectie van bedrijven. Hiervoor heb ik aangegeven dat etniciteit geen variabele is op grond waarvan aan de voorkant bedrijven worden geselecteerd voor een inspectiebezoek. Op de website https://www.inspectieresultatenszw.nl/ worden de inspectieresultaten getoond per bezocht bedrijf, of het nu leidde tot een boete of niet.
Deelt u het oordeel dat meer diversiteit voor overheidsinstanties van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van diversiteit binnen bedrijven en organisaties. Diversiteit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het tegengaan van discriminatie op ondernemingsniveau. Het kabinet zet zich er daarom ten volle voor in om de arbeidsmarkt meer een afspiegeling te laten zijn van de Nederlandse bevolking en wil hierin, tezamen met werkgevers die hierin een voorloperfunctie vervullen, een grotere beweging in gang zetten. De ondertekening van het diversiteitcharter en het programma inclusieve overheid uit het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie5 dragen hier aan bij.
Streven toezichthoudende overheidsinstanties, zoals de Inspectie SZW, de NVWA, de FIOD en de Belastingdienst, ernaar een goede afspiegeling van de samenleving te zijn en hebben zij een personeelsbeleid dat gericht is op diversiteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is het met deze diversiteit gesteld? Zo nee, wat gaat u doen om de diversiteit van toezichthoudende overheidsinstanties te waarborgen c.q. te bevorderen?
De gehele rijksoverheid, waaronder de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de Politie hebben het diversiteitcharter ondertekend. Daarmee zeggen zij toe om de komende drie jaar concreet werk te maken van diversiteitbeleid binnen de eigen organisatie.
Deelt u de zorg dat bedrijfscontroles soms veel te ingrijpend zijn, waarbij grote handhavingsteams ondernemingen binnenvallen zonder dat er concrete aanwijzingen van overtredingen zijn?2 Zo nee, waarom niet?
Deze zorg deel ik niet. De toezichthoudende overheidsdiensten stemmen hun inzet af op wat in een bepaalde situatie nodig is.
Bent u zich bewust van de stigmatiserende effecten die het kan hebben als grote handhavingsteams, zoals het Haags Economisch Interventie Team (HEIT), bij ondernemingen binnenvallen, omdat de schijn van misstanden wordt gewekt terwijl de betreffende onderneming misschien niets fout heeft gedaan?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven stemmen overheidsdiensten hun inzet af op wat in een bepaalde situatie nodig is. Het HEIT en een inhaalactie handhaving in Den Haag zijn ingesteld naar aanleiding van een toenemend gevoel van onveiligheid en onvrede bij burgers en het wegwerken van achterstanden bij handhaving.
Wat vindt u van de mogelijke reputatieschade en het bijbehorend verlies aan klandizie die ondernemingen leiden door dit stigmatiserende effect?
Burgers en bedrijven die menen door overheidsoptreden benadeeld te zijn of onheus behandeld, kunnen via de daar toe geëigende kanalen een klacht kunnen indienen als zij dat nodig achten en eventueel het overheidsoptreden door de rechter laten toetsen.
Moeten ondernemers bij wie achteraf alles in orde bleek te zijn voor deze schade gecompenseerd worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
Zie het antwoord op vraag 12.
Vindt u het rechtvaardig dat bij controles van ondernemingen door bijvoorbeeld de Inspectie SZW, NVWA of het UWV de politie meekomt en alle aanwezige klanten om identiteitspapieren vraagt? Zo ja, waarom?
Sommige onderzoeken dienen in bepaalde situaties in aanwezigheid van de politie plaats te vinden, bijvoorbeeld ter bescherming van overheidspersoneel.
Wanneer in het kader van een controle aanwezige personen om hun identiteitspapieren worden gevraagd door de handhavingsinstantie, is het terecht dat alle aanwezige personen deze moeten tonen. Het zou onjuist zijn om selectief, bijvoorbeeld op basis van uiterlijk, om identificatie te vragen. De politie en andere toezichthouders zullen alleen om identiteitspapieren van individuen vragen indien daar aanleiding toe is.
Wat kan de regering doen om disproportionele bedrijfscontroles met bijvoorbeeld te grote teams en onnodig optreden van de politie tegen klanten tegen te gaan?
Zie de antwoorden op de vragen 10 tot en met 14.
Vindt u het bezwaarlijk dat als de politie in een interdisciplinair handhavingsteam met andere toezichthoudende instanties meegaat, de opsporing- en controlebevoegdheid dan door elkaar heen kunnen lopen (dubbele pet- problematiek), met als gevolg dat er ook misbruik van bevoegdheden kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen?
Ik vind dit niet bezwaarlijk. De politie weet als geen andere partij dat er sprake is van een sfeerovergang tussen toezichthoudende taken en de inzet van opsporingsbevoegdheden. Ik heb er dan ook alle vertrouwen in dat bij de politie de «twee petten problematiek» in interdisciplinaire handhavingsteams niet zal spelen. Daarnaast weten alle toezichthoudende diensten die deel uitmaken van een dergelijk team, dat er sprake is van toezichthoudende taken. De betrokken diensten zijn gewend om eventuele signalen van strafbare feiten door te zetten naar de bevoegde opsporingsinstanties.
Is de regering bereid, daar de autonomie van handhavingsinstanties en gemeenten leidt tot versnippering in de uitvoering, een wettelijk kader op te stellen voor bedrijfscontroles door toezichthoudende overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet?
Er bestaan reeds per onderscheiden beleidsterrein wettelijke kaders voor naleving en toezicht. De inzet van multidisciplinaire handhaving- in interventieteams leidt juist tot minder versnippering en tot meer eenduidig overheidsoptreden.
Kunt u een lijst geven van alle ondernemingen die sinds 1 januari 2015 door het HEIT zijn gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Het HEIT is ingesteld en wordt gecoördineerd door de gemeente. Ik kan niet in haar bevoegdheden treden. De eerder genoemde website bevat een lijst met ondernemingen die door de Inspectie SZW zijn gecontroleerd.
Kunt u een lijst geven van alle ondernemingen die sinds 1 januari 2015 door met het HEIT vergelijkbare interdisciplinaire handhavingsteams in Amsterdam, Rotterdam en Utrecht zijn gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 18
Ziet u ook een zorgwekkend signaal in zaken zoals in bijvoorbeeld Leiden3 en in Den Haag waar de gemeente ten onrechte de vergunning heeft ingetrokken van een ondernemer van Marokkaanse komaf op grond van «slecht levensgedrag», waarbij de gemeente hieraan hoofdzakelijk de overtreding van sluitingstijden ten grondslag had gelegd (zie ook het document in de onderhands meegestuurde e-mail)?4 Zo nee, waarom niet?
Het betreft individuele gevallen en bevoegdheden van gemeenten waarover de rechter zich heeft uitgesproken.
Deelt u de zorg dat het criterium «slecht levensgedrag» in artikel 8 van de Drank- en Horecawet ruimte biedt aan willekeur? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik acht het criterium «slecht levensgedrag» voldoende toegelicht in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ingetrokken vergunningen op basis van het criterium «slecht levensgedrag» per gemeente, bij voorkeur met uitsplitsing naar de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
De vragen 22 t/m 26 betreffen allen de gemeentelijke uitvoering van bevoegdheden die zijn vastgelegd in de Drank- en Horecawet. Conform het wettelijk kader vindt er geen centrale of uniforme rapportage plaats over de uitvoering van deze wet door gemeenten.
Kunt u een snelle inventarisatie maken van de definities die verschillende gemeentes van het begrip «slecht levensgedrag» geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u een quickscan maken op achternaam bij alle ingetrokken vergunningen op basis van het criterium «slecht levensgedrag» om een indicatie te krijgen of er inderdaad sprake zou kunnen zijn van een probleem met etnisch profileren van ondernemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u een overzicht geven van het aantal beroepszaken tegen een ingetrokken vergunning op basis van het criterium «slechts levensgedrag», bij voorkeur met uitsplitsing naar de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen deze beroepszaken door de gemeente zijn gewonnen en verloren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Ziet u het gevaar van etnisch profileren van horecaondernemers? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat arbeidsmarktdiscriminatie in Nederland eerst jarenlang is ontkend, daarna jarenlang is onderzocht en nu eindelijk wordt erkend? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse rechtsstaat is het uitgangspunt dat iedereen volledig meetelt en volwaardig onderdeel is van de samenleving. Artikel 1 van onze Grondwet legt hiervoor de basis. Discriminatie op grond van bijvoorbeeld etniciteit is daarmee niet alleen onrechtvaardig, maar ook verboden. Daarmee is een samenleving waarin iedereen daadwerkelijk gelijke kansen en rechten heeft nog niet gerealiseerd. Dit vraagt om meer dan alleen wetgeving. Met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie uit mei 2014, waarin inmiddels 48 maatregelen zijn opgenomen, is een extra impuls gegeven aan het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. Ook het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie dat op 22 januari van dit jaar aan u is aangeboden draagt bij aan de bestrijding van discriminatie. Dit programma biedt een impuls, overzicht en brengt samenhang in het beleid dat het kabinet voert om discriminatie te voorkomen en te bestrijden.
Bent u bereid recht te doen aan de moderne arbeidsmarkt en bij het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie ook discriminatie van ZZP’ers en kleine ondernemers te onderzoeken en aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u dit doen?
Dat discriminatie nog steeds veel voorkomt en te vaak wordt ervaren, blijkt uit verschillende onderzoeken9. Het verschijnsel discriminatie is echter veelzijdig en complex en vergt een continue aandacht én aanpak van een ieder in de samenleving. Het is daarom nu zaak om de maatregelen die met het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie zijn ingezet om arbeidsmarktdiscriminatie te voorkomen en te bestrijden verder uit te rollen en de tijd te geven te beklijven in de samenleving. Nieuw onderzoek naar discriminatie op de arbeidsmarkt acht ik daarom momenteel niet opportuun. Eind oktober dit jaar wordt de Tweede Kamer met de tweede voortgangsrapportage over het Actieplan Arbeidsmarktdiscriminatie geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen uit dit Actieplan en de in dit verband nieuw opgepakte maatregelen.
Bent u bereid fundamenteel te onderzoeken of er in Nederland sprake is van etnisch profileren van ondernemers door toezichthoudende overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zie het antwoord op vraag 3
Bent u bereid een plan van aanpak op te stellen om dit fundamentele onrecht van etnisch profileren van ondernemers te bestrijden?
Zie het antwoord op vraag 3
Het bericht Ongeplande centrale-uitval plus veel wind vergen uiterste van TenneT |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ongeplande centrale-uitval plus veel wind vergen uiterste van Tennet»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom TenneT deze marktrestricties heeft moeten toepassen?
Op 5 en 6 juli 2016 ontstond door een combinatie van factoren een relatief zeldzame marktsituatie. Ten eerste was er veel invoeding van elektriciteit op het landelijke 380 kV-netwerk door windmolens in de Eemshaven, en was er relatief weinig invoeding op de Maasvlakte, onder andere vanwege ongeplande uitval van centrales. Tegelijkertijd was er sprake van meer import van elektriciteit dan gebruikelijk, uit Noorwegen én (Noord-) Duitsland. Ten slotte was ook sprake van veel export van elektriciteit naar het Verenigd Koninkrijk. Hierdoor is tijdelijk een tekort aan transportcapaciteit ontstaan op de 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Lelystad en Ens. Om de betrouwbaarheid van het elektriciteitsnet te blijven waarborgen en de kans op een verstoring te minimaliseren, heeft TenneT meerdere maatregelen genomen en zogenaamde marktrestricties toegepast. TenneT heeft eerst geprobeerd met de inzet van dwarsregeltransformatoren op de grensverbindingen de situatie op te lossen. Uit netveiligheidsanalyses van TenneT bleek dat deze maatregel niet voldoende was om de verbinding tussen Lelystad en Ens binnen de gestelde veiligheidscriteria te houden. Daarom heeft TenneT een beroep gedaan op marktpartijen voor de inzet van regel- en reservevermogen en tegelijkertijd enkele markrestricties opgelegd in bepaalde netdelen. Hierdoor was het tijdelijk niet toegestaan aan marktpartijen in bepaalde netdelen om méér of minder af te nemen of in te voeden dan vooraf gepland. Binnen de reeds geplande transportprognoses konden marktpartijen wel onverstoord elektriciteit aanbieden, afnemen en verhandelen. Het toepassen van marktrestricties is op zich een reguliere activiteit voor TenneT om een N-1 overschrijding in delen van het net op te lossen. Het op deze geografische schaal inzetten van marktrestricties zoals tijdens de betreffende dagen betrof een uitzonderlijke situatie.
In hoeverre was dit een incident en in hoeverre verwacht u de komende jaren meer problemen met de stabiliteit van het energienet door onder meer de toename van duurzame energie?
Zoals hierboven reeds aangegeven was op 5 en 6 juli 2016 sprake van een relatief zeldzame samenloop van omstandigheden. Na realisatie van de geplande capaciteitsuitbreiding van de hoogspanningsverbinding tussen Lelystad en Ens zal zelfs een dergelijke, zeldzame marktsituatie minder snel tot de inzet van marktrestricties nopen. Deze uitbreiding zal volgens planning eind 2018 gereed zijn.
De noodzaak van de inzet van marktrestricties heeft verschillende oorzaken. Veranderingen in het aandeel duurzame energie, maar ook andere ontwikkelingen in het West-Europese productiepark en ontwikkelingen aan de vraagkant, zijn hierbij belangrijk. TenneT betrekt de revelante ontwikkelingen in de elektriciteitsmarkt bij het maken van haar netplanning. In dit licht heeft TenneT in haar recente Kwaliteits- en Capaciteitsdocument (KCD) de toegevoegde waarde van voorziene investeringen in de Nederlandse elektriciteitsinfrastructuur onderbouwd. Deze investeringen dragen er onder andere aan bij dat de inzet van marktrestricties en andere maatregelen tot een minimum kan worden beperkt. Wel kan de toename van hernieuwbare energie in de toekomst mogelijk betekenen dat TenneT vaker een beroep moet doen op flexibiliteit van marktpartijen om de stabiliteit van het elektriciteitsnet te handhaven. Ik merk op dat de betrouwbaarheid van het Nederlandse net zeer hoog is: in 2015 bedroeg de betrouwbaarheid maar liefst 99,9975%.2