Het bericht dat een Nederlandse schrijver na een bezoek aan de gevangenis een geheimhoudingsverklaring moest tekenen en niet over ‘misstanden’ mocht rapporteren |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u de column van Arnon Grunberg gelezen met de titel «Gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat de heer Grunberg een geheimhoudingsverklaring heeft moeten tekenen met daarin de bepaling dat de betrokkene niet over «misstanden» mocht publiceren?
De heer Grunberg heeft conform de standaardafspraken die hiervoor gelden een geheimhoudingsverklaring moeten ondertekenen. In deze verklaring staat niets vermeld over het al dan niet melden van misstanden. In de (standaard) verklaring is opgenomen dat hij verklaart:
Het bovenstaande ziet op vertrouwelijke gegevens van de inrichting en de privacy van gedetineerden. Het is daarom onjuist dat de heer Grunberg een geheimhoudingsverklaring heeft moeten tekenen waarin is opgenomen dat hij niet over misstanden mocht publiceren.
Wat is de achtergrond van deze verklaring? Wie heeft deze verklaring opgesteld en waarom is er een verbod ingesteld teneinde te rapporteren over misstanden? Is deze verklaring gebruikelijk en zo ja, wie moeten die dan tekenen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het heel belangrijk is dat bezoekers van gevangenissen over misstanden mogen rapporteren als daar sprake van zou zijn?
Zolang de vertrouwelijkheid van de gegevens en de privacy van gedetineerden wordt gewaarborgd, moeten bezoekers van penitentiaire inrichtingen melding kunnen maken van vermeende misstanden.
Is er enige reden om aan te nemen dat in de betreffende gevangenis of andere gevangenissen sprake is van misstanden?
Ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat er in deze gevangenis, of in andere penitentiaire inrichtingen, sprake is van misstanden.
Bent u bereid de heer Grunberg in 2015 in staat te stellen een paar dagen in een gevangenis door te brengen, ook zonder dat daartoe een strafrechtelijke aanleiding bestaat?
Met het oog op de veiligheid is het niet mogelijk om, zonder dat daartoe een strafrechtelijke aanleiding bestaat, een of meerdere nachten door te brengen in een penitentiaire inrichting.
Welke stappen onderneemt u naar aanleiding van bovenstaande vragen?
Ik zie geen enkele aanleiding om het beleid ten aanzien van de geheimhoudingsverklaring aan te passen. Mede gezien het brede bereik van de column van de heer Grunberg, betreur ik het dat hij een andere interpretatie heeft gegeven aan de geheimhoudingsverklaring dan feitelijk het geval is.
Ondertitelen van films als inbreuk op auteursrecht |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving «Ondertitelen van films als inbreuk op het auteursrecht»?1
Ja
Wanneer en waarom is sprake van inbreuk op het auteursrecht bij het ondertitelen van films zoals de ondertitelsites doen?
De dialogen uit een film zijn, net als een boek, auteursrechtelijk beschermd. Dit betekent dat dialogen uit een film niet mogen worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt zonder de toestemming van de rechthebbende, behoudens de beperkingen bij wet gesteld (art. 1 Auteurswet). Een vertaling van dialogen in ondertitels is een vorm van verveelvoudiging, waarvoor toestemming nodig is van de rechthebbende van de oorspronkelijke dialogen (art. 13 Auteurswet). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking daarvan via het internet (art. 12 Auteurswet).
De rechthebbende kan degene die zonder zijn toestemming voornoemde vertalingen vervaardigt en openbaar maakt, aanspreken op schending van zijn auteursrecht. De rechthebbende kan ook een website aanspreken, die weliswaar zelf geen inbreuk pleegt, maar wel de inbreuk faciliteert door daarvoor een platform te bieden. De rechter heeft verschillende malen geoordeeld dat dit onder omstandigheden een onrechtmatige daad oplevert (zie bijvoorbeeld: Rb. Utrecht, 26 augustus 2009, LJN:BJ6008, Hof Amsterdam, 16 maart 2010, LJN:BL7920, Rb. Haarlem, 9 februari 2011, LJN:BP3757).
BREIN heeft aangegeven dat de websites Bierdopje.com en Simply Releases uit dien hoofde zijn aangeschreven. De websites boden gebruikers een platform waarop ongeautoriseerde ondertitels beschikbaar werden gesteld aan het publiek voor illegale kopieën van populaire, buitenlandse, films en tv-series.
In hoeverre is er sprake van inbreuk op het auteursrecht als samenvattingen van de filmtekst worden gegeven?
Het maken van een samenvatting van werken van letterkunde, wetenschap of kunst is in de regel toegestaan. Onder omstandigheden kan het maken van een samenvatting van een filmtekst onrechtmatig zijn.
Daarbij kan worden gedacht aan het integraal overnemen van grote gedeeltes van de inhoud (Vgl. Pres. Rb.»s-Gravenhage, 1 oktober 1985, KG 1985, 320). Voor de goede orde zij opgemerkt dat BREIN heeft aangegeven dat bij de ondertitels op de sites van Bierdopje.com en Simply Releases geen sprake was van een samenvatting.
Deelt u de mening dat de auteurswet innovaties op internet als ondertitelsites moet bevorderen in plaats van belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse films en tv-series zijn in toenemende mate beschikbaar via internet. Voorbeelden zijn Netflix, Pathé-Videoland en HBO. Ook bieden bijvoorbeeld Ziggo, UPC en KPN steeds meer video-on-demand diensten aan. Ik verwelkom deze ontwikkeling en zie daarin ook een bevestiging dat het auteursrecht daarvoor geen belemmering hoeft op te leveren. Eén van de manieren om het legale aanbod nog meer te stimuleren, is het verder versimpelen van het verkrijgen van toestemming van de rechthebbenden voor het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal. Dit kan door de verstrekking van auteursrechtlicenties te vereenvoudigen. Dit is altijd een speerpunt van mijn beleid geweest (Kamerstukken II, 29 838, nr. 29). Deze inzet heeft mede tot gevolg gehad dat in Brussel een akkoord aanstaande is over de richtlijn collectief beheer. Deze richtlijn versimpelt de uitgifte van multiterritoriale licenties voor het gebruik van muziek op het internet binnen de Europese Unie. De muziekmarkt vormt een ideale proeftuin voor de ontwikkeling van het online-aanbod van andere op grond van het intellectuele eigendomsrecht beschermde prestaties.
Deze innovatieve, online verdienmodellen verdienen een eerlijke kans, ongeacht of het nu gaat om muziek, films of e-boeken. Ik ben er beducht voor dat de legale markt voor muziek, films en e-boeken sterk wordt gehinderd door grootschalig en kosteloos aanbod van illegale bestanden, hoe innovatief de daaraan ten grondslag liggende uitwisselingsmethoden ook vaak mogen zijn. Dit geldt ook wanneer zelfgemaakte ondertitels ervoor zorgen dat illegaal, buitenlands, aanbod toegankelijk wordt voor Nederlandstaligen. De legale markt kan alleen een eerlijke kans krijgen als illegaal aanbod kan worden aangepakt.
Recent is de Europese Commissie een consultatie gestart over de hervorming van het auteursrecht2.
Een van de vragen hierbij is in hoeverre gebruikers problemen hebben ervaren bij de toegang tot diensten of het aanbieden daarvan in andere lidstaten. Momenteel bereid ik met mijn collega’s van OCW en EZ een reactie voor op deze consultatie. Een afschrift daarvan zal aan uw Kamer worden verzonden.
Mocht de (nieuwe) Europese Commissie op basis van de uitkomst van de consultatie besluiten een voorstel voor regelgeving te doen, dan zal ik uw Kamer daarover uiteraard ook informeren en mijn stellingname dienaangaande kenbaar maken.
Deelt u de mening dat door zelfgemaakte ondertitels ook films en series toegankelijk worden voor Nederlandstaligen, die (nog) niet met Nederlandse ondertitels uitgebracht zijn? Worden zelfgemaakte ondertitels, waarvoor geen commercieel alternatief is ook gezien als inbreuk op het auteursrecht? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de auteurswet zo dient te zijn ingericht dat innovatieve nieuwe (internet)diensten zich kunnen ontwikkelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanpassingen bent u van plan voor te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
De uitzending van Bureau Buitenland over foute regimes die Interpol misbruiken |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Bureau Buitenland waarin gesteld wordt dat erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten in Europa regelmatig op last van Interpol worden opgepakt?1
Ik ben op de hoogte van de uitzending. Ik wijs erop dat Interpol een communicatiekanaal beschikbaar stelt dat nationale politiediensten kunnen gebruiken om, al dan niet wereldwijd, bekend te maken dat (bijvoorbeeld) een persoon wordt gezocht vanwege een verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Interpol geeft zelf dus geen bevel tot aanhouding. Het is een organisatie die de samenwerking tussen politieorganisaties van landen en de uitwisseling van politie-informatie bevordert. De organisatie heeft zelf geen bevoegdheden in de aangesloten landen.
Worden er in Nederland personen opgepakt, enkel en alleen op last van Interpol-signaleringen? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen in 2012 en 2013? In welke mate betrof het erkende vluchtelingen c.q. mensenrechtenactivisten?
Een Interpolsignalering kan onder voorwaarden gelden als een verzoek om voorlopige aanhouding in afwachting van een uitleveringsverzoek. Een voorwaarde is dat er een uitleveringsverdrag geldt tussen Nederland en het signalerende land. Als daarvan sprake is, wordt een signalering in het nationale opsporingsregister opgenomen tenzij er contra-indicaties zijn. Contra-indicaties zijn bijvoorbeeld het feit dat de gezochte persoon een vluchtelingenstatus heeft en/of het vermoeden dat de persoon in kwestie zal worden vervolgd, gestraft of op andere wijze wordt getroffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging. Deze toetsing wordt bij elke signalering verricht, waarbij voor wat betreft de vluchtelingenstatus getoetst kan worden aan Nederlandse gegevens. Mocht na een aanhouding blijken dat iemand een door een buitenland verschafte vluchtelingenstatus heeft, dan volgt vrijlating.
Uitlevering van vluchtelingen en mensenrechtenactivisten die bescherming genieten heeft zodoende niet plaatsgevonden en zal gelet op het voorgaande ook nimmer worden toegestaan.
Uit de systemen van de politie kan niet worden afgeleid hoeveel of welke aanhoudingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een Interpolsignalering.
In hoeverre zijn erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten, die op last van Interpol-signaleringen zijn opgepakt, door Nederland uitgeleverd aan de regimes die hen willen vervolgen? Aan welke landen heeft uitlevering plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mechanismen gebruikt Nederland teneinde de legitimiteit van Interpol-signaleringen te controleren en op welke wijze wordt toezicht gehouden op de juistheid van die signaleringen die in Nederland tot aanhoudingen van personen kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn de Nederlandse politie, het Openbaar Ministerie en de ministeries van Buitenlandse zaken en van Veiligheid en Justitie betrokken bij, dan wel geïnformeerd voorafgaande aan, een aanhouding door Interpol van personen op Nederlands grondgebied?
Interpol houdt zelf geen mensen aan. De aanhouding op Nederlands grondgebied wordt altijd door de Nederlandse politie of marechaussee verricht met inachtneming van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Op welke wijze controleert de Europese Unie de legitimiteit van Interpol-signaleringen?
De Europese Unie heeft geen rol in dit verband.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen teneinde misbruik van Interpol-signaleringen tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u op welke termijn gaat uitvoeren?
In die gevallen waarin misbruik wordt gemaakt van het Interpol-kanaal, biedt Interpol zelf de mogelijkheid hiertegen op te treden. De Interpol-constitutie staat immers niet toe dat een signalering in de databanken wordt opgenomen indien deze op politieke gronden is uitgevaardigd. Op het moment dat Interpol strijdigheid met de Interpol-constitutie gewaar wordt, wordt de signalering door Interpol verwijderd. Daarnaast blijft Nederland per signalering een eigen toetsing verrichten zoals beschreven in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Ik zie hierbij geen rol voor de EU. Ik verwijs verder naar de reactie op het rapport van Fair Trials International over dit onderwerp, die ik zoals toegezegd aan uw Kamer zal zenden.2
Country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het voorstel van de commissie Ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement (advies-Sargentini) tot invoering van country-by-country reporting voor internationaal opererende ondernemingen?1
Ja.
Komt de Nederlandse inzet binnen de Raad van ministers (hierna: de Raad) overeen met dit voorstel, dat is gebaseerd op de verplichting tot country-by-country reporting voor banken die reeds is goedgekeurd door de Raad en opgenomen in de richtlijn kapitaalvereisten2? Zo nee, op welke onderdelen wijkt de Nederlandse inzet af en waarom?
Op het richtlijnvoorstel is de gewone wetgevingsprocedure van toepassing. Dat betekent dat het Europees Parlement zich ook uitspreekt over het voorstel. In dat kader wordt door de leidende commissie Juridische zaken een verslag opgesteld. Door andere commissies wier beleidsterreinen worden geraakt, zoals de commissie Ontwikkelingssamenwerking, worden adviezen opgesteld.
In mei 2013 heeft de Europese Raad conclusies aangenomen om country-by-country reporting inzake belastingbetalingen door grote ondernemingen en groepen ter hand te nemen bij het richtlijnvoorstel over de bekendmaking van niet-financiële informatie. Nederland heeft steeds aangegeven dat afstemming met bestaande transparantieverplichtingen, zoals de verplichting die reeds is opgenomen in de richtlijn voor kapitaalvereisten, van belang is. Dat bevordert immers consistente regelgeving en voorkomt onnodige stapeling van administratieve lasten.
Bent u bereid om u ervoor in te spannen dat bedrijven verplicht worden om de afgedragen belasting per land in hun jaarverslag aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van het tegengaan van agressieve fiscale planning door grote of beursgenoteerde (internationaal opererende) bedrijven, die door middel van fiscale planning erosie van belastinggrondslagen teweegbrengen. De Nederlandse regering heeft ten aanzien van voorstellen over rapportage van belastingbetalingen het standpunt uitgedragen zoals eerder door haar is verwoord in de antwoorden op de eerdere vragen van de leden Klaver en Merkies van 17 april 2013 en 15 oktober 2013 (Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 2329 en Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 440) en in de brief aan de Tweede Kamer van 30 augustus 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 25 087, nr. 60). Dat wil zeggen dat Nederland volop steun geeft aan het groeiende aantal internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie. Ook vindt Nederland het belangrijk dat wanneer er in de EU specifieke voorstellen worden gedaan, deze voldoende duidelijk zijn en de effecten voldoende in kaart worden gebracht. Op die manier kunnen de lidstaten zich een gedegen oordeel over het voorstel vormen, hetgeen de voortvarendheid van de besluitvorming bevordert.
Kunt u deze vragen in ieder geval beantwoorden voor het plenaire debat over het SEO rapport «Uit de schaduw van het bankwezen»?
Uw vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De wijze waarop Bulgarije omgaat met asielzoekers |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat in Bulgarije een wetsvoorstel aanhangig is gemaakt teneinde asielzoekers standaard bij binnenkomst in detentie te plaatsen?1
Ter implementatie van de EU-Kwalificatierichtlijn (nr. 2011/95) en de EU-Opvangrichtlijn (nr. 2013/33) heeft de Bulgaarse regering een voorstel van wet tot wijziging van de Bulgaarse Asiel- en Vluchtelingenwet ter overweging aangeboden aan het Bulgaarse parlement. Naar verwachting worden de voorgestelde wijzigingen deze week behandeld door de mensenrechtencommissie van het Bulgaarse parlement. Door enkele ngo’s is de kritiek geuit dat het wetsvoorstel geen correcte uitvoering geeft aan de EU-richtlijnen.
Ik ben van mening dat de Nederlandse regering terughoudendheid past bij het uiten van standpunten over aanhangige wetsvoorstellen in andere EU-lidstaten. Het is aan het Bulgaarse parlement om deze wetsvoorstellen te beoordelen en goed te keuren of te amenderen volgens de nationale processen. Bovendien is het in de eerste plaats niet aan de Nederlandse regering, maar is het aan de Europese Commissie om te controleren of de EU-richtlijnen op correcte wijze in de nationale wet- en regelgeving van de individuele lidstaten zijn geïmplementeerd. Via de gebruikelijke weg en procedure zal de Bulgaarse regering, na aanname van het wetsvoorstel door het parlement, het wetsvoorstel notificeren bij de Europese Commissie, zodat deze haar controlerende taak kan uitvoeren.
Klopt dit bericht? Wat beoogt deze wet en wanneer treedt deze wet naar verwachting in werking in Bulgarije?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot de huidige wijze waarop in Bulgarije asielzoekers worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt deze wet zich tot Europese verdragen en richtlijnen, zoals de Opvangrichtlijn, waaraan alle lidstaten gebonden zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Bulgarije wordt beschuldigd van het verstrekken van gegevens over Syrische asielzoekers aan de Syrische ambassade?2
Desgevraagd heeft het Bulgaarse ministerie mij, via de Nederlandse ambassade in Bulgarije, geïnformeerd dat het hier ging om vreemdelingen die geen asielprocedure hadden lopen en vrijwillig wilden terugkeren naar het land van herkomst en die van documenten moesten worden voorzien.
Welke signalen heeft u dat Bulgarije zich hieraan schuldig maakt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat beide bovenstaande ontwikkelingen in Bulgarije zorgwekkend zijn en dat Bulgarije hier in de JBZ Raad over moet worden aangesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit laatste op de komende JBZ Raad aan de orde te stellen?
In mijn antwoord op uw vragen 2 tot met 4 heb ik u aangegeven dat terughoudendheid past bij het interveniëren in het wetgevingsproces in een andere EU-lidstaat.
Op welke wijze kan Nederland op verantwoorde wijze waarborgen dat asielzoekers in het kader van de Dublin-verordening nog aan Bulgarije kunnen worden overgedragen, zonder dat strijd kan ontstaan met artikel 3 van het Europees Verdag voor de Rechten van de Mens? Bent u bereid in dit verband de algemene signalen serieus te nemen en de belangen van individuele asielzoekers voorop te stellen?
Duidelijk is dat door de sterk toegenomen asielinstroom het asielstelsel en de opvangvoorzieningen in Bulgarije onder bijzondere druk zijn komen te staan. Op 14 oktober van dit jaar heeft de Bulgaarse regering het EASO gevraagd om technische en operationele ondersteuning bij het verbeteren van het asiel- en opvangsysteem. Het EASO heeft positief op dit verzoek gereageerd en de afspraak is gemaakt dat de EASO asielondersteuningteams tot september 2014 in Bulgarije aanwezig zullen zijn. Het kabinet is bereid een substantiële bijdrage te leveren aan deze asielondersteuningteams. Daarenboven heeft het kabinet een substantiële financiële bijdrage geleverd voor opvang van Syrische vluchtelingen in Bulgarije. Ook de UNHCR heeft laten weten de Bulgaarse regering ondersteuning te gaan bieden bij het behandelen en de opvang van asielzoekers. Deze ontwikkelingen laten onverlet dat de situatie in Bulgarije zorgelijk blijft en nauwlettend zal worden gevolgd, ook in het kader van de overdrachten die op grond van de EU-Dublinverordening kunnen plaatsvinden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de JBZ Raad op 4 december 2013?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Medicijnkosten voor vreemdelingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat vanaf 1 januari 2014 elke vreemdeling 5 euro per medicijn moet betalen aan de apotheek, en dat de medicijnen volledig dienen te worden betaald als de apotheek geen contract ten behoeve van de onverzekerde vreemdelingen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze maatregel toelichten en uw reactie hierop geven?
Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) verstrekt op grond van artikel 122a Zorgverzekeringswet (hierna: de vergoedingsregeling) sinds 1 januari 2009 bijdragen aan zorgaanbieders die inkomsten derven als gevolg van het leveren van zorg aan vreemdelingen die, meestal als gevolg van illegaal verblijf, onverzekerbaar zijn.
Voor alle medische zorg, dus ook voor geneesmiddelen, geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling de zorg volledig zelf moet betalen. Pas als de vreemdeling niet in staat is tot betaling, kan de zorgaanbieder een verzoek indienen bij het CVZ voor vergoeding van de kosten van aan die vreemdeling geleverde zorg.
Het CVZ heeft in iedere gemeente ten minste één apotheek gecontracteerd die kosten bij het CVZ kan declareren. Een apotheek die niet door het CVZ gecontracteerd is zal een onverzekerbare vreemdeling doorverwijzen naar de door het CVZ gecontracteerde apotheek.
Sinds de invoering van de Regeling financiering zorg onverzekerbare vreemdelingen heeft het CVZ geconstateerd dat bij de levering van geneesmiddelen niet of nauwelijks sprake is van eigen betalingen door onverzekerbare vreemdelingen. Begin 2013 heeft daarom het CVZ onder de meest declarerende apotheken geïnventariseerd wat de reden is van deze tegenvallende opbrengsten. Uit deze inventarisatie is naar voren gekomen dat onverzekerbare vreemdelingen vaak bekend zijn met het bestaan van de Regeling. Zij weten dat de apotheek de niet betaalde rekening kan declareren bij het CVZ. Deze wetenschap leidde vervolgens tot een scherpe daling van de bereidheid om te betalen.
In de aanbestedingsprocedure voor de periode 2014–2019 is daarom uitdrukkelijk opgenomen dat apotheken € 5,00 per receptregel dienen te vragen.
Wat is het huidige beleid ten aanzien van het verstrekken van medicijnen aan vreemdelingen door apotheken? Waarom wordt dit beleid gewijzigd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de voorgenomen wijziging de goede toegankelijkheid van medisch noodzakelijke zorg niet ten goede komt, en derhalve in strijd is met artikel 122a Zorgverzekeringswet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u tegen deze wijziging nemen?
Zoals hierboven in antwoord op de eerste vraag is vermeld, is het uitgangspunt dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt. Het CVZ heeft vastgesteld dat de gecontracteerde ziekenhuizen er vaak in slagen om met behulp van een betalingsregeling of incassomaatregelen een deel van de vordering te innen. Ik deel dus niet de mening dat een bedrag van € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg belemmert. Aangezien het uitgangspunt van de wet is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten zelf draagt is er ook geen strijdigheid met de wet.
Met betrekking tot de toegankelijkheid in het algemeen voor deze groep onverzekerbare vreemdelingen verwijs ik kortheidshalve naar de Kabinetsreactie van 28 november jl. (met kenmerk 444837) op het aangehaalde onderzoek van de Nationale Ombudsman.
Erkent u dat er sowieso al problemen zijn wat betreft de toegankelijkheid van medische zorg voor vreemdelingen, zoals onder meer uit onderzoek van de Nationale Ombudsman bleek?1
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de problemen die vreemdelingen ondervinden als zij voor hun medische zorg alleen naar een ziekenhuis kunnen dat een contract heeft met het College voor Zorgverzekeringen (CvZ), bijvoorbeeld omdat zij niet altijd de reiskosten kunnen betalen?2 Op welke wijze gaat u deze knelpunten oplossen?
Het CVZ contracteert één ziekenhuis per regio. Met ingang van 2014 wordt de regio Breda/Tilburg gesplitst. Daarmee is ook in die regio voldoende toegankelijkheid gecreëerd.
Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen onverzekerbare vreemdelingen naar gecontracteerde ziekenhuizen doorverwijzen. Niet gecontracteerde ziekenhuizen kunnen bij het CVZ kosten declareren voor zorg waarbij doorverwijzing naar een gecontracteerd ziekenhuis medisch niet verantwoord is. De bijdrage van het CVZ bedraagt, op grond van de wet, 80% van de oninbare vordering (bij zwangerschap en bevalling 100%).
Mij hebben geen signalen bereikt als in de vraag naar voren gebracht.
Klopt het dat er niet-gecontracteerde ziekenhuizen zijn die medische zorg, zelfs medisch noodzakelijke zorg, moeten weigeren, omdat zij maar een beperkte tegemoetkoming krijgen in de kosten, en derhalve een te groot financieel risico lopen, en dat dit probleem bijvoorbeeld speelt als het gaat om chronisch zieke vreemdelingen die langdurige zorg nodig hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat het CvZ een contract sluit met alle, maar in ieder geval meer ziekenhuizen over de vergoeding van betreffende zorgkosten? Zo nee, wat is hierop tegen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de onduidelijkheden die vreemdelingen en zorgverleners ervaren bij de vergoeding van zorgkosten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie niet goed welke onduidelijkheden er zouden zijn. Het CVZ fungeert als informatiepunt en geeft op haar website uitvoerige informatie voor vragen over de toegang tot of het recht op zorg, alsmede over de vergoedingsregeling als zodanig. Ook organisaties als VluchtelingenWerk Nederland, Pharos, Lampion en Dokters van de Wereld helpen de vreemdeling om zijn weg in de Nederlandse gezondheidszorg te vinden. Uit de evaluatie van 2011 naar de regeling van artikel 122a Zvw zijn geen grote belemmeringen of drempels gebleken. Nader onderzoek lijkt mij derhalve niet nodig.
DNA-afname bij jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam over de afname van DNA in het kader van een strafzaak bij een 15-jarige?1
Ja.
Hoe vaak werd in 2012 in het kader van de Wet celmateriaal geen DNA-materiaal afgenomen omdat DNA-onderzoek niet kon worden gerechtvaardigd? Hoe vaak werd wel celmateriaal afgenomen in het kader van deze wet? In hoeveel van de gevallen waarin besloten werd geen celmateriaal af te nemen waren het minderjarigen? In hoeveel gevallen is er wel bij minderjarigen celmateriaal afgenomen?
Door het Nederlands Forensisch Instituut wordt het aantal personen bijgehouden waarvan een DNA-profiel is bepaald en in de DNA-databank is opgenomen. Deze informatie wordt jaarlijks opgenomen in het jaarverslag van de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.2 Sinds 2009 wordt daarin ook het aantal in de DNA-databank opgenomen minderjarigen vermeld.
Strafzaken worden door het Openbaar Ministerie digitaal geregistreerd en verwerkt in het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS), terwijl alle handelingen met betrekking tot DNA-onderzoek worden vastgelegd in GPS-DNA. Op dit moment vindt nog geen registratie plaats van het aantal zaken waarin is besloten geen DNA-materiaal af te nemen, maar na koppeling van de systemen GPS en GPS-DNA, die naar verwachting in maart 2014 zal worden gerealiseerd, zullen deze cijfers wel beschikbaar komen.
Het NFI handelt bij de verwerking van het DNA-materiaal conform het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Momenteel is het mogelijk dat het DNA-profiel van een veroordeelde enkele weken of maanden langer in de databank van het NFI is opgenomen dan gewenst. Dit is het gevolg van de administratieve verwerking van vonnissen, arresten of OM-beslissingen, die nu nog handmatig plaatsvindt. In het kader van een project tussen het OM en de Justitiële Informatiedienst wordt momenteel gekeken naar de mogelijkheid om de verwerking van deze beslissingen volledig elektronisch te laten verlopen, zodat de verwerkingstijd zo kort mogelijk is. Overigens wordt in alle gevallen waarin een match plaatsvindt, bezien of het DNA-profiel rechtmatig is opgenomen in de DNA-databank.
Hoeveel DNA-materiaal van (voormalige)jeugdigen is inmiddels opgeslagen in de DNA-databank? Zit in deze databank DNA-materiaal van jeugdigen (of van volwassenen waarvan het DNA-materiaal tijdens hun jeugd is afgenomen) dat vernietigd had moeten worden? Zo ja, van hoeveel jongeren en jongvolwassenen en waarom is dit niet vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Worden door de uitleg die de rechter er aan geeft de in de Wet celmateriaal opgenomen uitzonderingen op de verplichting celmateriaal af te nemen, verruimd? Zo ja, wat is de stand van de jurisprudentie op dit punt tot nu toe en waaruit bestaat deze verruiming? Zo nee, waarom niet?
De rechtbank te Rotterdam heeft uitdrukkelijk verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 13 mei 2008 (LJN: BC8231), waarin het hoogste rechtscollege heeft geoordeeld dat artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden beperkt moet worden uitgelegd en dat slechts in de twee in de wet genoemde situaties kan worden afgeweken van de verplichting om DNA-materiaal af te nemen. In de onderhavige zaak heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat sprake is van zo’n uitzonderingssituatie. De in de wet opgenomen uitzonderingen zijn hierdoor dus niet verruimd.
Is het DNA-materiaal van de veroordeelde inmiddels vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht dat het DNA-materiaal van de betreffende persoon inmiddels is vernietigd.
Is een van de partijen tegen deze uitspraak in beroep gegaan, en zo ja wie? Wilt u wachten met het beantwoorden van deze vragen totdat de zaak onherroepelijk is geworden?
Tegen de beschikking, gegeven op een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, staat geen gewoon rechtsmiddel open, maar slechts cassatie in het belang der wet. De beschikking is dus onherroepelijk.
De invoering van een “pro-deotaks” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Herstel de eeuwenoude advocatenplicht»?1
Ja.
Kent u de zinsnede uit de missie van de Nederlandse Orde van Advocaten dat de Orde «er (is) voor iedereen die zijn recht zoekt en die daarbij een advocaat nodig heeft»? Stellen alle advocaten zich daadwerkelijk open voor iedereen die zijn recht zoekt? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn er ook advocaten die er alleen voor rechtzoekenden zijn die geen recht op gesubsidieerde rechtsbijstand hebben?
Deze zinsnede is mij bekend. De Nederlandse Orde van Advocaten is als publiekrechtelijke beroepsorganisatie in het leven geroepen om een goede beroepsuitoefening door advocaten te bevorderen. De wijze waarop aan die opdracht invulling wordt gegeven is primair aan de Orde. Een advocaat is een juridische beroepsbeoefenaar ten dienste van de rechtsbedeling die ervoor zorgt dat een rechtzoekende waar nodig toegang tot het recht krijgt. Dat wil niet zeggen dat iedere individuele advocaat in elke voorkomende situatie hulp dient te verlenen aan iedere rechtzoekende. Dit is bijvoorbeeld anders voor notarissen, die in beginsel verplicht zijn de door een cliënt verlangde werkzaamheden te verrichten. Wel rust op de balie als geheel de verplichting te waarborgen dat rechtzoekenden met een ernstig rechtsprobleem, en die al dan niet recht hebben op een toevoeging, zich door een advocaat kunnen laten bijstaan.2 Mijn indruk is dat de balie deze verplichting waarmaakt.
Volgens de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 van de Raad voor Rechtsbijstand verleende 44% van de advocaten in 2012 gesubsidieerde rechtsbijstand.3 Dat betekent dat 56% van de advocaten geen toevoegingszaken behandelden.
Deelt u de mening dat advocaten zelf een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht door tegen een vastgesteld relatief laag gesubsidieerd tarief rechtsbijstand te verlenen voor de laagste inkomens? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het doen van toevoegingszaken een van de manieren is waarop advocaten een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid tot het recht. Uit de hiervoor genoemde monitor blijkt dat zij dit ook in groten getale doen.
Deelt u de mening dat advocaten die toevoegingszaken doen, eventueel naast andere beter betaalde zaken, een bijdrage leveren aan die toegankelijkheid en advocaten die dat niet doen niet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening kan niet worden gesteld dat advocaten die geen toevoegingszaken doen, daarom geen bijdrage leveren aan de toegang tot het recht. Elke advocaat draagt op zijn werkterrein bij aan de toegang tot het recht van de cliënt die hij bijstaat. Dit is een wezenskenmerk van het beroep.
Hoeveel advocaten (uitgedrukt in een percentage van het totaal) doen geen toevoegingszaken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het wenselijk dat alle advocaten ook pro deo zaken doen gezien de mate van specialisatie die nodig is om het werk van (sociaal)advocaat goed te kunnen verrichten?
Nee. Uit de Monitor gesubsidieerde rechtsbijstand 2012 blijkt dat de vraag naar en het aanbod van gesubsidieerde rechtsbijstand tot op heden met elkaar in evenwicht zijn. Er is dus geen noodzaak om alle advocaten aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten deelnemen. Verder is van belang dat sociaal advocaten een gedegen kennis dienen te hebben van de rechtsterreinen waarop zich de geschillen voordoen waarmee minder draagkrachtigen vaker dan de gemiddelde burger in aanraking komen, bijvoorbeeld het sociale zekerheidsrecht. Indien advocaten die zich hebben gespecialiseerd op terreinen waarnaar bij minder draagkrachtigen niet of nauwelijks vraag bestaat, zich incidenteel op het werkterrein van de sociale advocatuur begeven, kan dat afdoen aan de kwaliteit van de bijstand.
Deelt u de mening dat, door advocaten die geen toevoegingszaken doen en dus geen bijdrage leveren aan het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand ter compensatie een jaarlijks bedrag te laten betalen in de vorm van een belasting, daarmee een substantiële bijdrage ten gunste van de algemene middelen kan worden gedaan? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven en aan welke bedragen denkt u dan? Ziet u dan ook mogelijkheden om dit bedrag niet via een belasting maar op een andere wijze te laten betalen en rechtstreeks ten behoeve van het systeem van gesubsidieerde rechtsbijstand te laten komen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de balie als geheel al haar maatschappelijke verantwoordelijkheid neemt door er te zijn voor iedereen die zijn recht zoekt en daarbij een advocaat nodig heeft. Indien advocaten die geen toevoegingszaken doen vrijwillig een (financiële) bijdrage leveren aan de verlening van rechtsbijstand aan de laagste inkomens, dan juich ik dat toe. Vrijwilligheid is de essentie van maatschappelijk verantwoord ondernemen, zoals de Sociaal Economische Raad terecht benadrukt. Het is in eerste instantie aan de Nederlandse Orde van Advocaten om te bepalen welke praktische invulling de in vraag 2 genoemde zinsnede uit de missie in de huidige tijd behoeft.
Het bericht dat een man 1000 xtc-pillen naar detentiecentrum Zeist heeft meegenomen zonder dat het personeel dat in de gaten had |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Man nam ongemerkt 1.000 xtc-pillen mee naar gevangenis» en klopt het wat in het bericht gesteld wordt?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht. In december 2012 is de betreffende gedetineerde (arrestant) vanuit een arrestantencomplex van de politie in Amsterdam overgebracht naar de arrestantenafdeling in detentiecentrum Zeist. Conform de geldende procedure bij binnenkomst, is de gedetineerde vervolgens gefouilleerd en zijn de niet toegestane voorwerpen die hij bij zich droeg – in casu de xtc-pillen – door het personeel in beslag genomen en opgeborgen in het daartoe bestemde depot. De betreffende pillen zijn door het personeel aldus wel herkend als drugs en ook als zodanig aangemerkt.
Van de inbeslaggenomen goederen is vervolgens rapport opgemaakt. Ten onrechte is verzuimd dadelijk aangifte te doen van de aangetroffen contrabande. Dat is pas gebeurd toen de goederen tijdens een periodieke overdracht aan de politie werden aangeboden ter vernietiging.
De directie heeft gelet op de tijd die is verstreken tussen de inbeslagname en de aangifte, intern onderzoek laten verrichten naar de gang van zaken rondom de inbeslagname en de opslag van de xtc-pillen. De betrokken medewerkers zijn naar aanleiding hiervan nadrukkelijk aangesproken op hun onzorgvuldige handelen in dezen.
Hoe is het in vredesnaam mogelijk geweest dat personeel een zak met maar liefst 1.000 xtc-pillen niet als drugs herkende?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid tegen het betreffende personeel in detentiecentrum Zeist dat de drugs niet herkende maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken een ongekende mate van amateurisme uitstraalt en waarmee vreemdelingen alleen maar worden aangemoedigd drugs mee naar detentiecentra te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds vermeld in het antwoord op de vragen1, 2 en 3 is volgens de geldende procedure bij binnenkomst gehandeld. De xtc-pillen zijn direct door het personeel in beslag genomen en opgeslagen in het daartoe bestemde depot. Fouillering maakt niet voor niets deel uit van de procedure bij binnenkomst. Hiermee kan, zoals ook in het onderhavige geval is gebleken, worden voorkomen dat gedetineerden contrabande mee naar binnen smokkelen. Overigens betrof het hier een gedetineerde, zijnde een arrestant en niet een persoon die was ingesloten op grond van de Vreemdelingenwet 2000.
Bent u bereid er alles aan te doen deze spoorloze veroordeelde man op te sporen, op te pakken, zo spoedig mogelijk het land uit te zetten en zijn straf in het land van herkomst te laten uitzitten? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds is vermeld in het antwoord op vraag 4 betrof het hier een arrestant, en niet een persoon die was ingesloten op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Uit het uittreksel van de Justitiële Documentatiedienst is gebleken dat de zaak waarvoor de betreffende arrestant door de politierechter bij verstek is veroordeeld, nog niet onherroepelijk is. Dit betekent dat de zaak nog niet kan worden geëxecuteerd omdat de betreffende veroordeelde nog hoger beroep kan instellen tegen het vonnis.
Het is overigens staand beleid dat personen die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf, deze straf daadwerkelijk moeten ondergaan. Wanneer de rechter een vrijheidsbenemende straf oplegt, ook als de betreffende persoon niet aanwezig is bij de rechtszitting, moet alles erop zijn gericht dat de straf daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit geldt ook voor deze specifieke casus. In mijn brief van 25 februari 20132 heb ik uw Kamer reeds bericht over de maatregelen die worden genomen om het aantal openstaande (niet geëxecuteerde) vrijheidsstraffen terug te dringen.
Het bericht dat incassobureaus zich nog steeds niet aan de regels houden |
|
Jan de Wit , Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Helft incassobureaus licht schuldenaren op»? Hoe kan het dat bijna de helft van de incassobureaus nog steeds veel te hoge incassokosten vraagt aan mensen met schulden?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 van de leden Kuzu en Recourt over dit onderwerp.2
Hoe beoordeelt u het effect van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten2 die beoogt een einde te maken aan dergelijke malafide incassopraktijken door duidelijke regels te stellen over welke kosten maximaal in rekening mogen worden gebracht?
De wet incassokosten biedt de consument een eenvoudige mogelijkheid om de incassokosten die bij hem in rekening zijn gebracht te controleren. De wet draagt daarmee bij aan de rechtszekerheid en voorkomt onredelijk hoge incassokosten. Voor een oordeel over de vraag of deze mogelijkheid goed wordt gebruikt en het gewenste effect sorteert is het nu, een jaar na de invoering, nog te vroeg.
Herinnert u zich dat er in deze discussie over de wet reeds op is gewezen dat het ontbreken van een sanctie er toe kan leiden dat de wet niet het beoogde effect zal hebben omdat er geen afschrikwekkende werking van uit zal gaan en malafide incassokantoren gewoon zullen blijven proberen te hoge kosten in rekening te brengen?3 Bent u bereid alsnog de mogelijkheden te bekijken op enige manier een sanctie in te stellen op het niet naleven van deze wet? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover te berichten?
Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel zijn vragen gesteld over de handhaving van de nieuwe regels. Het civiele recht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden wanneer te hoge incassokosten in rekening worden gebracht. In de brief van de Minister van Veiligheid en Justitie van 24 april 20135 is uiteengezet welke mogelijkheden een consument heeft om op te treden. Zoals toegezegd tijdens het Algemeen Overleg van 3 juli 2013 inzake civielrechtelijke onderwerpen zal ik uw Kamer – voor het Kerstreces – een brief sturen over de handhaving van de wet incassokosten.
Het bericht dat SBS een “gokzender” wil beginnen |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Wie staat er straks achter de roulettetafel?» en «Grote zorgen om gokzender»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de regering ook ten aanzien van het kansspelbeleid vooral het algemeen belang moet dienen en dat het voorkomen van gokverslaving daarbij de boventoon dient te voeren, naast het tegengaan van criminaliteit? Zo nee, waartoe dient uw kansspelbeleid dan wel?
De doelstelling van het kansspelbeleid is om kansspelverslaving te voorkomen, de consument te beschermen tegen misleiding en bedrog en om fraude en overige criminaliteit tegen te gaan.
Deelt u de mening dat het via een televisiekanaal aanbieden van gokspellen dan wel het doorgeleiden via een televisiekanaal naar een online goksite niet past in een gokbeleid dat bovenmatig gokgedrag dient te voorkomen? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit als het gaat om het op termijn verstrekken van vergunningen voor online gokken? Zo nee, waarom niet?
Nee. De conclusie of het aanbieden van kansspelen op een dergelijke wijze risico’s tot bovenmatig gokgedrag met zich meebrengt, is afhankelijk van de wijze waarop het aanbod is ingericht, het spel dat wordt aangeboden, alsmede de voorwaarden die aan het aanbod en het spel zijn verbonden. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand geeft in beginsel ruimte voor de mogelijkheid kansspelen aan te bieden via televisie, maar richt zich in eerste instantie op kansspelen via internet omdat reeds honderdduizenden Nederlanders hieraan deelnemen. Welke media en welke spelvarianten precies zullen worden toegestaan, zal worden uitgewerkt in relatie tot de risico’s die daarmee samenhangen voor de speler.
Voor vergunninghouders is overigens nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen. Om invulling te geven aan het beperken van onmatige deelneming, in het bijzonder bij jongeren, is op 1 juli 2013 het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking getreden. Hierin is onder andere opgenomen dat zij tussen 06.00 en 19.00 uur geen reclame maken op televisie. De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Deelt u de mening dat als er één schaap over de dam is, er mogelijk meer televisiezenders zullen komen die een gokkanaal willen uitbaten? Zo ja, is dat dan een reden te meer om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Uit de reacties op de consultatie van het wetsvoorstel kansspelen op afstand blijkt dat meerdere partijen, waaronder ook huidige vergunninghouders, interesse hebben in het aanbieden van kansspelen via televisie. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand is zoveel mogelijk techniek-flexibel opgezet om in te kunnen spelen op toekomstige ontwikkelingen. Echter, gezien de doelstellingen van het beleid zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden. Ik denk daarbij niet in eerste instantie aan kansspelen die worden aangeboden via televisie.
Staat artikel 4a van de Wet op de kansspelen en de bepalingen daarin ten aanzien van de plicht van vergunninghouders om gokverslaving te voorkomen en om terughoudend reclame voor gokken te maken, het maken van televisiereclame voor (online) gokken in de weg? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom wordt er voor gokken een andere afweging gemaakt dan voor andere verslavende producten zoals alcohol of tabak?
Nee. Voor vergunninghouders is nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen om de consument te wijzen op het legale aanbod van kansspelen en daarmee te voorkomen dat hij zich wendt tot illegaal aanbod.
Indien artikel 4a van de Wet op de Kansspelen of de daarin genoemde algemene maatregel van bestuur het reclame maken voor online gokken op televisie niet expliciet verbiedt, wilt u dan de regelgeving zodanig aanpassen dat dit wel verboden wordt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in uw aangekondigde wet, waarmee online gokken legaal wordt, beperkingen aanbrengen ten aanzien van de aard van de aanvragers voor een vergunning, bijvoorbeeld door vergunningen aan televisiezenders te onthouden? Zo nee, waarom niet?
In de regulering van kansspelen op afstand zal worden voorgeschreven via welke technische middelen en welke spelvarianten kansspelen wel of niet onder een vergunning kunnen worden aangeboden.
Gaat u in uw aangekondigde wetsvoorstel het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum verbinden? Zo ja, aan welk aantal wordt gedacht? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dat tot het regeringsbeleid ten aanzien van het voorkomen van bovenmatig gokgedrag?
Nee, de risico’s van kansspelen zullen worden beperkt door strikte voorwaarden te stellen aan de aanbieders. Om een hoge mate van kanalisatie te bereiken is van belang dat het aantal vergunninghouders niet op voorhand wordt beperkt. Hoewel dit vanuit de optiek van het voorkomen van kansspelverslaving aantrekkelijk kan lijken, leidt dit tot hogere kosten voor de consument in de vorm van een lager uitbetalingsratio, het ontbreken van de stimulans voor aanbieders om te innoveren en het risico dat Nederlandse spelers zich tot attractiever illegaal aanbod wenden. Daarnaast roept beperking van het aantal vergunningen ook vragen op over de criteria voor het vaststellen van dat aantal. Het is immers in een bewegende markt niet op voorhand precies vast te stellen hoeveel vergunninghouders noodzakelijk zijn voor een passend en attractief aanbod.
Het vertonen van kansspelen op televisie door SBS |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «SBS begint gokzender, zender wil met kansspelen miljoenen binnenhalen»1 en «Grote zorgen om gokzender»?2 Vindt u hetgeen om deze berichten gemeld wordt een wenselijke ontwikkeling?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de reactie in de brief.
Welke plannen zijn er om de mogelijkheden om kansspelen op televisie toe te staan te verruimen? Welke aanpassingen in wetten en regels zijn hier precies voor nodig?
De wet biedt op dit moment geen mogelijkheid voor het gelegenheid geven tot deelname aan kansspelen via televisie. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand geeft in beginsel ruimte voor deze mogelijkheid, maar richt zich in eerste instantie op kansspelen via internet omdat reeds honderdduizenden Nederlanders hieraan deelnemen. Welke media en welke spelvarianten precies zullen worden toegestaan, zal worden uitgewerkt in relatie tot de risico’s die daarmee samenhangen voor de speler.
Wat vindt u er van dat de televisiekijker in de toekomst verleid zal worden om een gokje te wagen, waardoor een commerciële zender miljoenen euro’s probeert binnen te halen?
Het aanbieden van kansspelen is gereguleerd met een vergunningstelsel. De doelstelling van het wetsvoorstel kansspelen op afstand is om de vraag van spelers te kanaliseren naar gereguleerd aanbod en te voorkomen dat spelers zich wenden tot het illegale aanbod.
Deelt u de zorgen over de laagdrempeligheid van een gokzender, waardoor gokken zal toenemen? Vreest u ook een toename van verslavingsproblematiek? Zo nee, op basis waarvan verwacht u dit niet?
In de regulering van kansspelen op afstand worden strikte voorwaarden opgenomen om kansspelverslaving te voorkomen. De zwaarte van de voorwaarden kan variëren, afhankelijk van bijvoorbeeld de verslavingsgevoeligheid van spelvarianten.
Als het promoten van belspelletjes en andere kansspelen op televisie wordt toegestaan, welke beperkingen bent u dan van plan hieraan te stellen met het oog op het beperken van verslavingsrisico’s en de beschikbaarheid voor jongeren?
Voor vergunninghouders is nu reeds toegestaan op televisie reclame te maken voor kansspelen. Om invulling te geven aan het beperken van verslavingsrisico’s, in het bijzonder bij jongeren, is op 1 juli 2013 het besluit Werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen in werking getreden. Hierin is onder andere opgenomen dat zij tussen 06.00 en 19.00 uur geen reclame mogen maken op televisie. De kansspelautoriteit houdt toezicht op de naleving van deze regels.
Heeft u over de plannen over een gokzender reeds overlegd met SBS? Zo ja, wat was de inzet van uw gesprek en wat is daar uit gekomen? Zo nee, bent u voornemens dat gesprek alsnog aan te gaan en wat zal uw inzet van het gesprek zijn?
Nee. Op dit moment zie ik geen aanleiding een gesprek te voeren over de voornemens van SBS. Ten overvloede wijs ik u erop dat de kansspelautoriteit verantwoordelijk is voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van de kansspelregelgeving en eerste aanspreekpunt is voor partijen die interesse tonen in het aanbieden van kansspelen.
De mogelijkheid voor getraumatiseerde asielzoekers om in de verkorte asielprocedure hun asielrelaas volledig naar voren te brengen |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met signalen dat getraumatiseerde asielzoekers moeite kunnen hebben om in het eerste en nader gehoor hun asielrelaas volledig naar voren te brengen? Zo ja, welke omvang heeft dit probleem?1
De signalen die door de Stichting Vrouwen tegen Uitzetting zijn afgegeven zijn mij bekend. Of er daadwerkelijk sprake is van een probleem of wat de omvang daarvan is, kan ik op basis van die signalen niet aangegeven. Zoals aan uw Kamer is toegezegd wordt de asielprocedure die in juli 2010 in werking is getreden geëvalueerd. Hierin zal worden ingegaan op de kwaliteit van de verbeterde asielprocedure. Zoals aangegeven in de reactie op de – tijdens het begrotingsdebat ingediende – motie van het lid Maij wordt de evaluatie uitgevoerd in de winter en het voorjaar van 2014. Het rapport van de evaluatie worden rond de zomer van 2014 verwacht. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Welk aanvullend beleid en welke maatregelen in de uitvoering bestaan er om deze problemen te ondervangen en te waarborgen dat deze groep asielzoekers zoveel mogelijk in staat gesteld wordt om het asielrelaas volledig naar voren te brengen? Deelt u de mening dat dit voor asielzoekers cruciaal is, nu hun verklaringen bepalend zijn voor de beslissing op de asielaanvraag?
In het kader van de verbeterde asielprocedure is een aantal maatregelen ingevoerd, die er specifiek op zijn gericht om ervoor te zorgen dat asielzoekers op een goede manier hun asielrelaas naar voren kunnen brengen.
Zo is er een rust- en voorbereidingstermijn van minimaal 6 dagen ingevoerd, waarbinnen de asielzoeker zich met behulp van VluchtelingenWerk Nederland en zijn advocaat kan voorbereiden op de algemene asielprocedure en tevens kan uitrusten en bijkomen van de reis naar Nederland. Een belangrijk onderdeel van deze rust- en voorbereidingstermijn betreft tevens de invoering van het medisch advies. Dit wordt uitgevoerd door MediFirst en is erop gericht om eventuele beperkingen te onderkennen ten aanzien van het horen en beslissen als gevolg van medische problematiek. De IND houdt tijdens de procedure rekening met dit advies van MediFirst en kan er in dit kader bijvoorbeeld voor kiezen om een nader gehoor niet in de algemene, maar in de verlengde asielprocedure te laten plaatsvinden.
Daarnaast bevat de asielprocedure ook andere zorgvuldigheidswaarborgen, die ertoe bijdragen dat een asielzoeker de gelegenheid krijgt om zijn relaas zo volledig mogelijk te doen. Elke asielzoeker heeft bijvoorbeeld de mogelijkheid om, samen met zijn advocaat, correcties en aanvullingen in te dienen op verslagen van gehoor. Ten slotte heeft iedere asielzoeker de mogelijkheid om beroep in te dienen tegen de afwijzing van de asielaanvraag door de IND. In dit kader is relevant dat met invoering van de verbeterde asielprocedure, de reeds bestaande ex nunc-toets in beroep is verruimd waardoor de rechter ook relevante feiten en omstandigheden die na de beslissing zijn aangevoerd in de beoordeling van het beroep kan betrekken.
Op welke wijze is ook in de verkorte 8-dagen procedure (algemene asielprocedure) gewaarborgd dat getraumatiseerde asielzoekers, die bijvoorbeeld een verkrachting of een moordpartij hebben meegemaakt, extra zorgvuldig benaderd worden en extra gelegenheid hebben om deze ervaringen met gehoormedewerkers te kunnen delen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 2, speelt het medisch advies van MediFirst hierbij een belangrijke rol. Wanneer MediFirst in het advies aan de IND vermeldt dat sprake is van beperkingen op grond van medische problematiek, houdt de IND daar rekening mee in de procedure. In de praktijk kan dit er, los van de beslissing om een nader gehoor niet in de algemene asielprocedure te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld toe leiden dat tijdens een gehoor extra vaak wordt gepauzeerd om de vreemdeling op adem te laten komen of dat wordt gezorgd voor de aanwezigheid van een vertrouwenspersoon tijdens het gehoor.
Daarnaast heeft de directie Asiel van de IND in 2012 besloten dat alle medewerkers die zich bezighouden met het horen en beslissen in asielzaken verplicht de cursus Interviewing Vulnerable Persons dienen te volgen. In deze cursus, een van de cursussen binnen het European Asylum Curriculum van het EASO, leren medewerkers onder andere technieken aan die zij kunnen toepassen wanneer zij bijvoorbeeld getraumatiseerde asielzoekers horen.
Welke signalen heeft u, mede gelet op het toenemende aantal herhaalde asielaanvragen, dat het in die verkorte procedure vaker voorkomt dat asielzoekers later in de procedure nog aanvullingen op hun asielrelaas hebben of dat traumatische ervaringen in een later stadium in de asielprocedure nog worden opgebracht?
Er is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen voor de hoogte van het aantal ingediende tweede en volgende asielaanvragen. Meerdere factoren spelen daarbij een rol. Soms is de aanleiding voor het indienen van een tweede of volgende aanvraag gelegen in nieuw beleid en/of een verslechtering in de situatie in het land van herkomst. Uiteraard kan het ook voorkomen dat asielzoekers pas tijdens een nieuwe asielaanvraag traumatische gebeurtenissen vermelden of dat zij dit in een later stadium van een lopende procedure doen.
Op welke wijze kunnen getraumatiseerde asielzoekers later in de procedure verzuimen herstellen als die aanwijsbaar onvermeld zijn gebleven vanwege (te) traumatische ervaringen?
Zoals eveneens aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan een asielzoeker nog tijdens de algemene asielprocedure wijzigingen en aanvullingen inbrengen op het verslag van de gehoren. Daarnaast kan tegen het besluit van de IND in beroep worden gegaan, waar in het kader van de ex nunc-toetsing in beroep, eventuele relevante «nieuwe» feiten en omstandigheden naar voren kunnen worden gebracht en door de rechtbank in beroep worden meegenomen. Verder heeft de asielzoeker de mogelijkheid om een nieuwe (herhaalde) asielaanvraag in te dienen waarin deze verzuimen ook kunnen worden hersteld. Bij de beoordeling of er sprake is van feiten en omstandigheden die de asielzoeker redelijkerwijs niet eerder had kunnen inbrengen kan de IND rekening houden met de persoonlijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de traumatische ervaringen, van betrokkene.
De veiligheidssituatie in Somalië en de terugkeer van Somalische asielzoekers naar Somalië |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitgezette Somaliër gewond bij bomaanslag»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Het is mij bekend dat de situatie in Somalië zorgwekkend is en dat er sprake is van gewelddadigheden zowel in Mogadishu als in overige delen van het land.
De omstandigheid dat een onlangs teruggekeerde Somaliër gewond is geraakt bij een aanslag is zeer betreurenswaardig.
In de asielbeoordeling worden alle aangevoerde feiten en omstandigheden meegewogen en wordt ook de algemene situatie in een land in aanmerking genomen. Indien wordt vastgesteld dat een vreemdeling geen individualiseerbaar en voorzienbaar risico loopt op vervolging of mensenrechtenschendingen wordt geen asielvergunning verleend en is terugkeer aan de orde. In uitzonderlijke situaties van willekeurig en wijdverspreid geweld wordt aangenomen dat eenieder bij terugkeer een reëel risico loopt op grond van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De situatie in Mogadishu en overige delen van Somalië wordt op dit moment niet op die manier gekwalificeerd. Dit neemt niet weg dat ik zoals gezegd onderken dat er in Somalië sprake is van een zorgwekkende situatie die gekenmerkt wordt door conflicten en geweld. Het is nooit uit te sluiten dat een vreemdeling, hoe betreurenswaardig ook, na een zorgvuldige individuele beoordeling inclusief rechterlijke toetsing, na terugkeer in zijn herkomstland slachtoffer wordt van willekeurig geweld.
Wat is de laatste stand van zaken omtrent de veiligheidssituatie in Somalië, met name in Mogadishu en in Zuid- en Centraal Somalië? Is het huidige ambtsbericht nog voldoende actueel? Wanneer volgt een nieuw ambtsbericht?
Eind december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw algemeen ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Somalië. Aan de hand daarvan zal ik bepalen of het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers gehandhaafd kan blijven of dat het beleid aanpassing behoeft. In het huidige beleid is meegewogen dat de situatie in het land, zoals ik in antwoord op vraag 1 al opmerkte, zorgwekkend is en fluctueert. In het geval van een beleidswijziging zal ik de Tweede Kamer daarover informeren.
Een ambtsbericht is een deskundigenbericht. Het ziet altijd op de periode voorafgaand aan het verschijnen daarvan zodat het alleen op het moment van verschijnen echt actueel kan zijn. De IND kan ook informatie uit andere objectieve bronnen gebruiken voor een oordeel over de situatie in het land van herkomst.2 In asielprocedures worden in voorkomende gevallen ook dergelijke bronnen aangevoerd en betrokken.
Hoeveel vrijwillige en gedwongen terugkeer heeft dit jaar plaatsgevonden naar Somalië, uitgesplist naar Mogadishu en overige plaatsen in Somalië?
Het algemene uitgangspunt ten aanzien van terugkeer is dat er wordt teruggekeerd naar het land van herkomst en het is aan de vreemdeling zelf om te bepalen waar heen hij zich in zijn land begeeft. Er wordt dan ook niet geregistreerd naar welke plaats een vreemdeling zelfstandig of gedwongen terugkeert. In het geval van Somalië is bekend dat het reizen door het land voor bepaalde groepen onder omstandigheden onveilig kan zijn (bijvoorbeeld het reizen door gebied onder controle van Al-Shabaab) en hiermee wordt in het toelatingsbeleid rekening gehouden. In het geval van Somalië geldt dat gedwongen terugkeer praktisch gezien enkel mogelijk is via Mogadishu.
In veel gevallen worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek bij (gedwongen) terugkeer naar Somalië beperkte financiële middelen beschikbaar gesteld om de persoon in staat te stellen binnen het land verder te reizen. Bij zelfstandige terugkeer krijgt een vreemdeling in elk geval van de Dienst Terugkeer en Vertrek financiële middelen ter beschikking. Een vreemdeling kan ook zelfstandig terugkeren met ondersteuning van een NGO.
In 2013 zijn circa 40 Somaliërs zelfstandig teruggekeerd naar Somalië en minder dan 10 Somaliërs gedwongen teruggekeerd naar Somalië.3
Hoeveel uitgeprocedeerde Somaliërs verblijven nog in Nederland en wachten totdat zij kunnen terugkeren? Hoeveel gedwongen uitzettingen naar Somalië zijn er in voorbereiding?
Afgezien van de enkele weken die de voorbereiding van feitelijk vertrek in beslag kan nemen, hoeft een vreemdeling niet te wachten tot hij kan terugkeren aangezien zelfstandige terugkeer naar het herkomstland mogelijk is. Zelfstandige terugkeer naar Somalië vindt ook daadwerkelijk plaats zoals uit mijn antwoord op vraag 3 blijkt. De inzet is gericht op zelfstandige terugkeer.
Voor zover uw vraag ziet op het aantal uitgeprocedeerde Somaliërs in Nederland, meld ik u dat de Dienst Terugkeer en Vertrek 480 vreemdelingen met de gestelde Somalische nationaliteit in de caseload heeft.4 Dit betreft een momentopname. Bovendien zijn dit niet allemaal vreemdelingen die naar Somalië moeten terugkeren. Binnen deze groep bevinden zich onder andere vreemdelingen die op grond van de Dublin II-Verordening overgedragen kunnen worden aan een andere Europese lidstaat.
Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen een vlucht in het kader van een gedwongen uitzetting thans daadwerkelijk staat gepland, kan ik uw Kamer het volgende mededelen. Met de Somalische regering in Mogadishu bestaat een Memorandum of Understanding dat ook ziet op gedwongen terugkeer. De Somalische autoriteiten hebben de geldigheid van het, met de tijdelijke regering gesloten, MoU bevestigd en op basis van de afspraken in het MoU hebben dit jaar – voor het eerst sinds 2010 – enkele uitzettingen naar Somalië plaatsgevonden. Tegen de achtergrond dat Somalië met verschillende Europese landen in gesprek is over terugkeer, heeft de Somalische regering Nederland recent laten weten aanvullende werkafspraken aan het MoU te willen maken voordat gedwongen terugkeer vanuit Nederland weer kan plaatsvinden. Op 28 november jl. heeft de Nederlandse ambassadeur in Nairobi gesproken met de Somalische president. In dit gesprek heeft de president aangegeven begrip te hebben voor de Nederlandse positie dat uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers naar Somalië moeten terugkeren en aangegeven een snelle overeenkomst over aanvullende werkafspraken te steunen. Hierover is nader overleg met de verantwoordelijke Somalische bewindslieden nodig. Nederland probeert zo snel mogelijk over deze aanvullende afspraken met Somalië in overleg te gaan. Tegen de achtergrond van de (her)benoemingen van het Somalische kabinet, wordt verwacht dat deze gesprekken vanaf februari 2014 kunnen plaatsvinden.
Op dit moment zijn er door de DT&V dan ook geen vluchten geboekt voor gedwongen terugkeer naar Somalië en met vreemdelingenbewaring ter fine van uitzetting naar Somalië wordt op dit moment terughoudend omgegaan.
Wat zijn de laatste standpunten en zienswijzen van gespecialiseerde hulporganisaties, zoals Amnesty International, Vluchtelingenwerk Nederland en UNHCR over de veiligheidssituatie in en terugkeermogelijkheden naar Somalië?
Amnesty International kan zich niet vinden in het besluit om uitzettingen naar Somalië te hervatten, gezien de instabiele veiligheidssituatie daar.5 Vluchtelingenwerk Nederland meent dat uitzettingen naar Zuid- en Centraal-Somalië voorbarig en onverantwoord zijn. UNHCR raadt gedwongen terugkeer naar Zuid- en Centraal-Somalië af vanwege de nog altijd alom aanwezige mensenrechtenschendingen in Somalië door alle betrokken partijen, met name in Zuid- en Centraal-Somalië. Ten aanzien van Noord-Somalië overweegt UNCHR alleen uit te zetten als er een duidelijke clanverwantschap is.6 UNHCR verbindt aan zijn standpunt over gedwongen terugkeer niet zonder meer de conclusie dat een vreemdeling die niet gedwongen kan terugkeren ook een verblijfsvergunning moet krijgen in het land van verblijf.
In het Nederlandse systeem wordt in het toelatingsbesluit getoetst of de vreemdeling bij terugkeer gevaar zal lopen, en het niet-toelaten tot Nederland leidt ertoe dat een vreemdeling moet terugkeren.
Nederland deelt niet de conclusie van voornoemde organisaties dat (gedwongen) terugkeer in alle gevallen onveilig is: als na een zorgvuldige individuele toets is vastgesteld dat een vreemdeling geen gevaar loopt in Somalië, kan terugkeer plaatsvinden. Zelfstandig vertrek vindt in de praktijk plaats en hierop is de inzet gericht. Indien een vreemdeling niet zelfstandig terugkeert, is gedwongen terugkeer aan de orde en dit heeft zoals gezegd in het afgelopen jaar enkele malen plaatsgevonden.
Welk asiel- en terugkeerbeleid hanteren de ons omringende landen met betrekking tot Somalië?
Op 18 december 2013 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een brief opgesteld over het beleid van enkele omringende landen ten aanzien van Somalië.7 Kort weergegeven blijkt hieruit het volgende. Alle beschreven landen toetsen asielaanvragen van Somaliërs individueel. Duitsland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk merken geen delen van Somalië aan als 15c-gebied. In Mogadishu was volgens Duitsland tot april 2013 sprake van een 15c-situatie en volgens het Verenigd Koninkrijk was dit tot oktober 2012 het geval. Zweden merkte tot november 2012 geheel Zuid- en Centraal-Somalië aan als 15c-gebied. België kwalificeert geheel Zuid- en Centraal-Somalië als 15c-gebied. Van Denemarken is overigens nog geen informatie ontvangen.
Zelfstandige terugkeer naar Somalië heeft in het afgelopen jaar vanuit alle beschreven landen plaatsgevonden en gedwongen terugkeer naar Somalië vond in het afgelopen jaar plaats vanuit het Verenigd Koninkrijk.
Het bericht dat gemeenten massaal adviesbureaus inhuren voor hulp bij decentralisaties |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het wenselijk dat veel gemeenten tonnen besteden aan dure adviesbureaus voor hulp bij decentralisaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om zich voor te bereiden op de decentralisaties, ontvangen hiervoor invoeringsbudget en bepalen zelf wat zij nodig hebben om zich goed voor te bereiden. Het staat gemeenten en ook andere partijen vrij om met commerciële bureaus in zee te gaan bij de voorbereiding van de transitie.
Ik weet dat er regio’s zijn die vanuit deze middelen een regionale transitiemanager vanuit een adviesbureau hebben aangesteld om de transitie te begeleiden. Dat kan natuurlijk een prima keuze zij omdat met de transitie extra inspanningen nodig zijn die niet altijd gemakkelijk met de staande organisatie verricht kunnen worden.
Om kennisoverdracht en ondersteuning te faciliteren hebben we samen met de VNG een transitiebureau jeugd ingericht. Dit bureau is niet commercieel en werkt samen met de sector zelf. Zo zijn er kennisateliers georganiseerd voor gemeenten waarin zorginstellingen maar ook bijv. de partijen in de jeugdbeschermingsketen hun kennis vanuit de bestaande praktijk hebben gedeeld met gemeenten. In oktober j.l. vond het jeugdfestival plaats juist om kennis over transitie/transformatie te delen. Zie verder mijn brief van 10 oktober 2013 in reactie op de amendementen Jeugdwet (Kamerstuk II 33684, nr. 78) waarin ik ben ingegaan op eerdere vragen van de SP-fractie over de inzet van dure adviesbureaus door gemeenten bij de decentralisatie.
Hoe verklaart u deze wildgroei aan adviesbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit circus van adviesbureaus direct een halt toegeroepen moet worden? Zo ja, bent u bereid dit nu wel te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit verspilling van geld is en dat gemeenten beter advies kunnen vragen aan de echte experts, namelijk zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u het belang dat gemeenten in de voorbereiding advies vragen aan zorgbehoevende mensen en zorgverleners. Ik weet dat dit ook gebeurt. Daarnaast hebben gemeenten bij de voorbereiding van de decentralisaties ook andere vormen van expertise nodig waarbij het nodig kan zijn deze extern in te huren.
Hoeveel geld is er inmiddels door gemeenten besteed aan adviesbureaus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer daarover te informeren?
Gegeven de gemeentelijke verantwoordelijkheid bij de decentralisatie en mijn antwoorden op de vorige vragen acht ik een onderzoek naar de inhuur van adviesbureaus door gemeenten niet nodig.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 25 november 2013?
Ja.
Het bericht “Politie en Justitie tappen te veel af” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving inzake het aftappen van telefoons en dataverkeer door de politie en het Openbaar Ministerie (OM)?1
Ja.
Is het waar dat Nederland (nog steeds) koploper op het gebied van het afluisteren van telefoongesprekken en het aftappen van internetverkeer is? Zo ja, is dat een indicatie dat in Nederland het aftappen vaak en mogelijk te vaak voorkomt? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de opmerking dat het «volgens het ministerie van Veiligheid en Justitie een bijzonder middel is, dat alleen proportioneel mag worden toegepast»? Zo nee, in hoeverre zijn het aantal taps gedaald?
In het vorig jaar aan uw Kamer toegezonden WODC-onderzoek «Het gebruik van de telefoon- en internettap in de opsporing» wordt geconcludeerd dat een vergelijking van cijfers over de inzet van taps in de onderzochte landen niet een op een is te maken. Taps worden in andere landen anders geregistreerd en de rechtsstelsels verschillen van elkaar. Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb bericht in mijn reactie2 op het WODC-onderzoek, sterken de bevindingen uit dit onderzoek mij in de overtuiging dat er een zorgvuldige afweging wordt gemaakt van nut en noodzaak bij de inzet van een telefoon- en internettap.
Bij het inzetten van een tap moet zijn voldaan aan de voorwaarden uit artikel 126m of 126t Wetboek van Strafvordering. Taps zijn alleen toegestaan bij een verdenking van een misdrijf dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Achtereenvolgens het opsporingsteam, de officier van justitie en uiteindelijk de rechter-commissaris beoordelen of het beoogde resultaat niet met een lichter opsporingsmiddel kan worden behaald, en of de inzet van de tap in verhouding staat tot de ernst van het misdrijf. Verder wordt een tapmachtiging afgegeven voor een (verlengbare) periode van maximaal vier weken. Deze criteria en procedure gelden teneinde de inbreuk op de privacy die het gevolg is van de tap zo beperkt mogelijk te houden.
Deelt u de mening dat naarmate een land, gerelateerd aan de omvang van de bevolking, meer gebruik maakt van het aftappen van gegevens, het risico op schendingen van de privacy toeneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er soms «onnodig en lang inbreuk wordt gemaakt op iemands privacy»? Zo ja, waar blijkt dat uit en wat doet u er aan deze trend te keren? Zo nee, waarom niet?
De berichtgeving heeft betrekking op de toespraak die een lid van het College van procureurs-generaal hield tijdens het jubileum van het Tijdschrift voor de Politie. Zijn uitspraken moet u zien in de context van het debat over doelmatigheid, selectiviteit en het benutten van bevoegdheden in de opsporing. De procureur-generaal beoogde met de in de vraag 4 aangehaalde opmerking duidelijk te maken dat het verder ontwikkelen en breder toepassen van andere opsporingsbevoegdheden en -strategieën een deel van het gebruik van taps en de daarmee gepaard gaande inbreuken op privacy overbodig zou kunnen maken.
Net als de onderzoekers van het WODC concludeert de procureur-generaal dat de tap een waardevolle opsporingsbevoegdheid is en dat de uitwerking van tapgesprekken arbeidsintensief is. De procureur-generaal heeft benadrukt dat het van belang is er alert op te blijven dat de arbeidsintensiviteit wordt betrokken bij de afwegingen over de inzet van taps. Voorts heeft hij gezegd dat het vele tappen soms ten koste gaat van de kwaliteit van de uitwerking van de getapte gegevens.
Tijdens de begrotingsbehandeling van november dit jaar heb ik toegezegd3 uw Kamer over een jaar te berichten over het zo terughoudend mogelijk inzetten van de tap als opsporingsmiddel. Op dit moment zijn het College van procureurs-generaal en de politie met elkaar in gesprek over dit onderwerp. Ook de kwaliteit van de uitwerking van taps komt daarbij aan de orde.
Deelt u de mening dat het beleid ten aanzien van aftappen van telefoons en dataverkeer ten koste gaat van de opsporingscapaciteit en de kwaliteit van het opsporingswerk? Zo ja, waarom deelt u die mening? Zo ja, welke concrete gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waaruit blijkt dat het opsporingsapparaat (politie en OM) het aantal getapte gegevens wel voldoende kan beheersen en effectief kan gebruiken in de opsporing?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat het instrument van aftappen van telefoons en dataverkeer op dit moment een effectieve bijdrage levert aan de misdaadbestrijding? Zo ja, waar leidt u dit uit af?
Ik concludeer, mede uit het WODC-onderzoek, dat de tap in Nederland een opsporingsmiddel is dat zijn nut ruimschoots heeft bewezen. Tappen levert een waardevolle bijdrage aan het inwinnen van informatie over verdachten en relaties tussen verdachten onderling en met derden. In dat verband speelt de tap een belangrijke rol in de sturing van het opsporingsonderzoek. De resultaten van het tappen moeten daarnaast worden gezien in samenhang met andere opsporingsmethoden, zoals het horen van getuigen en verdachten en observatie.
Hoeveel tijd en geld wordt er jaarlijks besteed aan het uitwerken van de telefoongesprekken en de verzamelde data? Acht u dit proportioneel?
Taps worden decentraal in de eenheden van de politie beluisterd/bekeken en uitgewerkt. Uit de urenregistratie van de politie kunnen geen (landelijke) gegevens worden gegenereerd over het aantal uren dat specifiek aan het uitwerken van telefoongesprekken en de verzamelde data wordt besteed. Ik beschik zodoende niet over informatie op het gevraagde detailniveau.
Wordt er voldoende gekeken naar alternatieven voor het aftappen van telefoons en dataverkeer? Zo ja, waar blijkt dat uit en kunt u enkele van deze alternatieven beschrijven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs kortheidshalve naar het hierboven aangehaalde WODC-onderzoek en mijn antwoord op vragen 4 en 5. Daarbij is van belang dat met de inzet van de verschillende opsporingsbevoegdheden verschillende doelen worden gediend. Verder is relevant dat bij het afwegen van de inzet van een opsporingsbevoegdheid rekening wordt gehouden met het feit dat een alternatieve (bijzondere) opsporingsbevoegdheid meer voorbereidingstijd kan vergen, waardoor de kans groter wordt dat kostbare tijd en informatie verloren gaan. Daarnaast kunnen deze andere opsporingsbevoegdheden een groter afbreukrisico hebben.
In het rapport in reactie op het WODC-onderzoek wordt onder meer geconcludeerd dat opsporingsbevoegdheden zoals observatie, stelselmatige informatie-inwinning en infiltratie niet zonder meer als gelijkwaardig alternatief kunnen dienen voor een tap.
Is het nodig de wetgeving aan te passen teneinde het veelvuldig aftappen in te tomen? Zo nee, welke andere middelen staan u ter beschikking het tapbeleid zo aan te passen dat minder snel naar dit opsporingsmiddel wordt gegrepen?
Ik acht het wettelijke kader toereikend. Door de inzet van taps te toetsen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit is voldoende gewaarborgd dat niet lichtvaardig naar dit middel wordt gegrepen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 2 tot en met 5.
De opvang van 600 asielzoekers in vakantiepark Duinrell |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat vanaf 15 november 2013, 600 asielzoekers worden opgevangen in vakantiepark Duinrell?1
Het is correct dat er asielzoekers worden opgevangen in huisjes in Duinrell waar vanaf 15 november de eerste asielzoekers zijn ingestroomd. Deze opvang is tijdelijk gedurende de maanden waarin Duinrell als vakantiepark gesloten is en loopt tot eind maart 2014. De verhoogde asielinstroom brengt met zich mee dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op zoek is gegaan naar extra opvanglocaties. Zo is onder andere in Bellingwolde onlangs een locatie heropend en er zal in Sweikhuizen ook een locatie worden heropend voor asielzoekers. Deze laatste zijn, anders dan Duinrell, geen tijdelijke locaties.
Nederland heeft een efficiënte en zorgvuldige asielprocedure die in lijn is met internationale verplichtingen. De huidige situatie in Syrië brengt met zich mee dat relatief veel Syrische asielaanvragen worden ingewilligd, na een zorgvuldige en individuele toetsing.
Voorop staat dat in Nederland iedere opvanggerechtigde asielzoeker opvang aangeboden krijgt. Om dit te borgen is het gelet op de benodigde behoefte aan opvangcapaciteit, op dit moment nodig ook gebruik te maken van tijdelijke opvangcapaciteit. Nu deze gevonden kan worden in Duinrell zie ik geen bezwaren om deze locatie te gebruiken. Uiteraard wordt bij de plaatsing rekening gehouden met het zo beperkt mogelijk houden van verhuisbewegingen, in het bijzonder voor kinderen.
Het is overigens niet nieuw dat asielzoekers in Duinrell worden geplaats. In de periode tussen 1997 en 2011 heeft het COA zeven maal (tijdelijk) gebruik gemaakt van de accommodatie die het park Duinrell biedt.
In de afgelopen periode heb ik u verschillende malen geïnformeerd over de inzet van Nederland voor de opvang van Syrische vluchtelingen in de regio2. Hiertoe heeft Nederland tot nu toe een forse financiële bijdrage geleverd. Het kabinet acht het, zoals aangegeven, van belang dat oplossingen voor vluchtelingenproblemen worden gezocht in de betreffende regio. Wanneer vluchtelingen dicht bij eigen land worden opgevangen, kunnen ze bij stabilisatie van de toestand weer snel en gemakkelijk terugkeren.
Realiseert u zich dat een doorsnee Nederlands gezin in deze tijden van crisis een verblijf in dergelijke recreatiewoningen niet eens kan betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom pleit u enerzijds voor opvang van Syrische vluchtelingen in de regio en geeft u hen anderzijds opvang in een Nederlands vakantiepark en verblijfsvergunningen cadeau?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de verhoogde instroom van asielzoekers onmiddellijk tegen te gaan door de toelatingseisen fors aan te scherpen en door werkelijk in te zetten op opvang in de eigen regio? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u betrokkenen in plaats van naar Duinrell naar de Verenigde Arabische Emiraten of een andere rijke golfstaat sturen zodat ze daar van de zee kunnen genieten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de «immediate measure» die het Europees Comité voor Sociale Rechten (ECSR) ten aanzien van Nederland heeft getroffen voor het bieden van basale bestaansvoorzieningen door de overheid aan burgers, waaronder ook vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf?1
Ja. Bij brief van 5 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voorlopig standpunt dat het ECSR heeft ingenomen in een collectieve klacht van de Conferentie van Europese Kerken tegen Nederland (CEC t. Nederland).
Deelt u de mening dat, nu dit een nieuw instrument zonder precedent betreft, u de afdeling Advisering van de Raad van State zo snel mogelijk voorlichting zou kunnen vragen over de reikwijdte, de mate van juridische binding en de gevolgen voor de toetsing door rechters, van een door het ESCR ten aanzien van Nederland getroffen «immediate measure»? Zo ja, wanneer vraagt u de afdeling Advisering van de Raad van State hierom?
Zoals toegelicht in mijn brief van 5 november jl. deel ik uw constatering dat de «immediate measure» een nieuw instrument betreft van het ECSR. Het comité heeft dit instrument in 2011 geïntroduceerd en neergelegd in regel 36 van het Procesreglement. Er zijn geen precedenten waaruit een statenpraktijk ten aanzien van deze voorlopige standpunten valt af te leiden. Ik deel de mening van de PvdA dat een dergelijk nieuw instrument zich leent voor voorlichting door de afdeling advisering van de Raad van State.
In navolging van uw vraag heb ik de afdeling advisering van de Raad van State om voorlichting gevraagd over de reikwijdte van de «immediate measure», de mate van juridische binding en de gevolgen voor de toetsing door nationale rechters.
Welke bepalingen in het Europees Sociaal Handvest en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens omvatten het relevante juridisch kader dat bepaalt of Nederland, en daarmee alle andere lidstaten, gehouden zijn alle op het grondgebied verblijvende burgers, inclusief niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen, basale bestaansvoorzieningen te bieden?
Het antwoord op de vraag naar het juridisch kader rond basale bestaansvoorzieningen is bij uitstek te vinden in het (herziene) Europees Sociaal Handvest.
Een belangrijke bepaling is de eerste paragraaf van de Bijlage bij het Handvest, die de werkingssfeer van het Handvest bevat. Bepaald is dat onder de werking van het Handvest slechts die vreemdelingen zijn begrepen die onderdaan zijn van andere Partijen bij het Handvest en die legaal verblijven of rechtmatig werkzaam zijn op het grondgebied van de betrokken Partij. Hieruit blijkt dat de verdragsluitende partijen, waaronder Nederland, expliciet beoogd hebben grenzen te stellen aan de werkingssfeer van het Handvest en daarvan met name illegaal op hun grondgebied verblijvende personen uit te sluiten. Dit wordt bijvoorbeeld ook bevestigd in een Resolutie van het Comité van Ministers van 7 juli 20102. In deze resolutie erkent het Comité van Ministers dat de personele reikwijdte van het (herziene) ESH in de Bijlage bij dit Handvest is begrensd.
Nu de vraag ook verwijst naar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) merkt de regering op dat met name artikel 3 EVRM inzake het verbod van onmenselijke behandeling van belang is, en wel in tweeërlei opzicht. Allereerst kent dit verdrag niet de beperkte reikwijdte die het Europees Sociaal Handvest kent. Een ieder die zich in Nederland bevindt, ongeacht juridische status, kan zich dan ook beroepen op het verbod van onmenselijke behandeling indien het zo zou zijn dat het onthouden van basale bestaansvoorzieningen daartoe zou leiden. Ten tweede is het EVRM van belang omdat, zoals bevestigd in vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), de partijen bij het verdrag de bevoegdheid hebben om te bepalen wie zij toelaten op hun grondgebied en wie niet. Uit de jurisprudentie van het EHRM blijkt dat rekening wordt gehouden met de verblijfstatus van vreemdelingen en de plichten die de Staat zou hebben om bepaalde rechten te waarborgen.3 Een «fair balance» dient te worden gevonden tussen de eisen die voortvloeien uit de bescherming van fundamentele mensenrechten en de belangen van de Staat om een vreemdelingenbeleid te voeren met een effectief terugkeerbeleid. De Nederlandse regering is van mening een evenwichtige balans te hebben gevonden. Zo zijn uitzonderingen aangebracht op de toepassing van het koppelingsbeginsel (artikel 10 Vreemdelingenwet) met het oog op de genoemde medisch noodzakelijke zorg en de toegang tot onderwijs voor minderjarigen. Ook krijgen gezinnen met minderjarige kinderen onderdak in een gezinslocatie om te voorkomen dat kinderen in een humanitaire noodsituatie terechtkomen. In gevallen waarin er medische reisbeletselen bestaan krijgen vreemdelingen op die grond rechtmatig verblijf en opvang, hetgeen bijvoorbeeld ook het geval is bij zwangerschap (in de periode voorafgaande aan de bevalling alsmede de periode daarna). Daarnaast krijgen vreemdelingen die bereid zijn om actief te werken aan hun terugkeer onderdak van de Rijksoverheid om zo het vertrek te realiseren.
Op welke wijze waarborgen andere lidstaten, waaronder Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk, België, Zweden en Denemarken, dat deze basale bestaansvoorzieningen ook voor niet rechtmatige vreemdelingen verzekerd zijn?
Om goed te kunnen beoordelen op welke wijze andere lidstaten invulling geven aan het vereiste van een «fair balance» in het waarborgen van voorzieningen voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf, dient in beginsel het volledige wettelijk stelsel van een lidstaat in ogenschouw te worden genomen met daaraan gekoppeld de wijze waarop dit in de praktijk wordt toegepast. De keuzes die de verschillende lidstaten maken in de opvang en voorzieningen voor niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen zijn immers sterk afhankelijk van het eigen (wettelijk) systeem en daarom onderling lastig te vergelijken.
In Denemarken en Zweden is de omvang van de ondersteuning die vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf krijgen afhankelijk van de mate waarin de betrokken vreemdeling meewerkt aan zijn vertrek. Maar ook als de vreemdeling niet meewerkt aan zijn vertrek, wordt een vorm van ondersteuning (onderdak, eten en kleding) geboden. Een vergelijkbaar uitgangspunt lijkt ook te worden gehanteerd in Duitsland.
In België is het recht op voorzieningen (materiële hulp) gekoppeld aan de vaststelling of er nog steeds een lopende asielprocedure is. Daarbij gelden soms uitzonderingen, bijvoorbeeld in geval van tweede of opvolgende asielaanvragen. In dat laatste geval kunnen de voorzieningen worden beperkt tot medische begeleiding. Na een negatieve beslissing over de asielaanvraag worden de voorzieningen in beginsel stopgezet. Daar bestaan in welomschreven gevallen uitzonderingen op zoals in geval van zwangerschap van de betrokken vreemdeling. Dit sluit aan bij de systematiek van artikel 64 van de Vreemdelingenwet in Nederland. Voor zover de medische situatie van dien aard is (bijvoorbeeld een vergevorderde zwangerschap) dat hierdoor het vertrek tijdelijk wordt belemmerd, kan de vreemdeling uitstel van vertrek vragen waaraan bij toekenning recht op opvang is gekoppeld.
Groot-Brittannië kent een vergelijkbare systematiek. Vreemdelingen van wie de asielaanvraag is afgewezen komen slechts in welomschreven situaties in aanmerking voor voorzieningen («section 4 support»), bijvoorbeeld in geval een vreemdeling alle redelijke stappen zet om Groot-Brittannië te verlaten. De ondersteuning bestaat uit onderdak en een wekelijkse financiële bijdrage.
In Spanje wordt de hulp stopgezet zodra een asielzoeker niet meer in een asielprocedure zit. Er zijn wel humanitaire ondersteuningsprogramma’s voor niet-rechtmatige vreemdelingen, maar deze zijn veelal gericht op bijzonder kwetsbare personen.
Blijkens het rapport van de ACVZ uit maart 2012 is in Frankrijk het recht op de meeste voorzieningen aan rechtmatig verblijf gekoppeld. Huisvesting is een constitutioneel erkend recht en via de rechter afdwingbaar. Uitgeprocedeerde asielzoekers die niet kunnen terugkeren naar hun land van herkomst hebben in Frankrijk niet langer recht op asielopvang, maar kunnen, in ieder geval wettelijk gezien, in de noodopvang terecht.
Het negeren van waarschuwingen over het binnensmokkelen van verboden goederen in een Penitentiaire Inrichting |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Undercover in Nederland over het binnensmokkelen van verboden goederen in Penitentiaire Inrichting (PI) De Schie?1 Zijn de beweringen en de geschetste gang van zaken, zoals die in de uitzending naar voren komen, waar? Zo nee, op welke punten niet?
Zoals ik reeds heb vermeld in het antwoord op de vragen van het Lid Van der Steur ingezonden op 5 november 2013 (vraagnummer 2013Z21156), is Bureau Integriteit en Veiligheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op 21 februari jl. op basis van zelfstandig verkregen informatie verzocht een onderzoek in te stellen naar de mogelijke invoer van verboden goederen in PI De Schie. Hangende het onderzoek is één medewerker op non-actief gesteld. Uiteindelijk heeft het onderzoek geresulteerd in het ontslag van twee medewerkers van PI De Schie.
De heer Stegeman van Undercover Nederland wekt in zijn programma de suggestie dat DJI en medewerkers van mijn Ministerie niet adequaat is respectievelijk zijn omgesprongen met de door de heer Stegeman aangeleverde informatie. Ik werp deze suggestie verre van mij. De heer Stegeman heeft zich tot de inrichting gewend en is voorts in contact gekomen met de directie Voorlichting van mijn Ministerie, enkele dagen voordat de ex-medewerker van PI De Schie door de directeur van de inrichting op non-actief werd gesteld. Een medewerker van de directie Voorlichting heeft de heer Stegeman verzocht de beelden op te sturen om deze door de directie van PI De Schie te kunnen laten bekijken. De heer Stegeman was hiertoe echter niet bereid.
Uiteindelijk heeft op 5 juni jl. een afspraak met de heer Stegeman plaatsgevonden waarbij de beelden zijn bekeken. Dit heeft echter op geen enkele wijze geleid tot nieuwe of andere inzichten dan reeds in het onderzoek van DJI zelf naar voren waren gekomen.
Welke maatregelen zijn er genomen om verboden goederen, zoals drank, drugs en mobieltjes, buiten de muren van de penitentiaire inrichtingen te houden?
Het is reeds staand beleid dat regelmatig reguliere en onaangekondigde cel inspecties worden uitgevoerd. Het regime waarin de gedetineerden verblijven bepaalt de frequentie. Dit kan ook dagelijks zijn. Voor het opsporen van mobiele telefoons wordt in het bijzonder gebruik gemaakt van een zogenoemde «mobifinder», een apparaat waarmee zendersignalen worden opgespoord.
Is het waar dat in eerste instantie niet of nauwelijks is gereageerd op de tip van de programmamakers dat het eenvoudig zou zijn om verboden goederen deze PI binnen te smokkelen? Waarom is er pas maanden later, op het moment dat in het nieuws kwam dat Samir A. in het bezit was van een smartphone, actie ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke risico’s zijn er genomen in de maanden dat niet is onderzocht wat er waar was van de beweringen van de programmamakers? Is onderzocht hoeveel verboden goederen in deze periode zijn binnengesmokkeld?
Zoals reeds is vermeld in het antwoord op de vragen 1, 3 en 5 heeft Bureau Integriteit en Veiligheid van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) in februari al zelfstandig een onderzoek ingesteld naar de mogelijke invoer van verboden goederen in PI De Schie. Hangende het onderzoek is één medewerker op non-actief gesteld. Uiteindelijk heeft het onderzoek geresulteerd in het ontslag van twee medewerkers van PI De Schie. Er zijn dus geen risico’s genomen.
Op welk moment is het ministerie op de hoogte gebracht van de bevindingen van de programmamakers? Welke maatregelen zijn op dat moment genomen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inmiddels gesproken met de directie van deze PI? Hoe is dat gesprek verlopen en wat is daaruit gekomen?
Ik heb reeds gesproken met de directeur van PI De Schie toen deze aankondigde dat hij Bureau Veiligheid en Integriteit de opdracht zou geven om een onderzoek uit te voeren naar de integriteit en de betrouwbaarheid van het personeel binnen PI De Schie. Ik heb direct met een dergelijk onderzoek ingestemd.
Gaat u er voor zorgen dat voortaan wel direct werk wordt gemaakt van tips over mogelijke beveiligingslekken? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Welke sancties zijn er recent in deze PI opgelegd aan gevangenismedewerkers vanwege het meewerken aan het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een Armeense man na 14 jaar rechtmatig verblijf alsnog moet terugkeren |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Hovsep Khachatryan na 14 jaar terug moet naar Armenië?1
Deze zaak is mij bekend.
Waarom wordt Hovsep Khachatryan gestraft voor de keuzes die hij onder druk van een volwassen familielid als 16-jarige vluchteling heeft moeten maken?
Zoals uw Kamer bekend is, acht ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak.
In algemene zin kan ik u melden dat verblijfsvergunningen kunnen worden ingetrokken, indien blijkt dat bij de aanvraag onjuiste gegevens zijn verstrekt. De intrekking van een vergunning ziet op rechtsherstel waarbij de situatie wordt gecorrigeerd naar een beslissing die genomen zou zijn indien de betreffende gegevens ten tijde van de beoordeling van de asielaanvraag bekend zouden zijn. Deze beoordeling vindt op zorgvuldige wijze plaats. Daarnaast heeft de vreemdeling ook nog de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen de beslissing tot intrekking.
De verblijfsduur in Nederland en het maatschappelijk draagvlak in de samenleving zijn geen toetsingsgronden in de asielprocedure. In intrekkingsprocedures wordt op grond van de dan bekend zijnde gegevens beoordeeld of er sprake is van risico op schending van het Vluchtelingenverdrag of artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Op welke wijze is rekening gehouden met zijn verblijfsduur en het maatschappelijk draagvlak in de samenleving?
Zie antwoord vraag 2.
Is in deze zaak uitvoerig onderzocht of het asielrelaas van Hovsep Khachatryan geloofwaardig is ondanks het feit dat hij een andere naam had opgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat in strijd wordt gehandeld met onder andere artikel 46, derde lid, van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling niet de kans wordt gegeven alsnog bewijs in te brengen met betrekking tot zijn asielrelaas? Zo nee, waarom niet?
Lidstaten dienen de Procedurerichtlijn op 20 juli 2015 te hebben geïmplementeerd. Het in de vraag aangehaalde artikel is derhalve nog niet van toepassing. Evenwel heeft met de implementatie van de verbeterde asielprocedure per 1 juli 2010 een verruiming van de ex nunc-toetsing in beroep plaatsgevonden, waardoor een vreemdeling de mogelijkheid heeft om alsnog bewijs aan te dragen in beroep voor zover dat relevant is voor de beoordeling van de aanvraag.
Weet u zeker dat Armenië vrijwillig een uitgeprocedeerde asielzoeker en zijn staatloze gezin zal terugnemen? Zo nee, op welke wijze kunt u garanderen dat door de uitzetting geen inbreuk wordt gemaakt op artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Armenië werkt mee aan zowel gedwongen als vrijwillige terugkeer van eigen onderdanen nadat de Armeense nationaliteit is vastgesteld.
Bent u bereid de uitzetting op te schorten totdat antwoord is gegeven op de brief van de burgemeester van Boxmeer en deze vragen?
Deze vragen en de brief van de burgemeester van Boxmeer worden beantwoord voordat van uitzetting sprake zal zijn.