Bent u bekend met het bericht dat de Tsjechische autoriteiten gebruik maken van een «homotest» om asielaanvragen van asielzoekers die vanwege hun geaardheid in eigen land vervolgd worden, te testen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak dit soort testen in Tsjechië worden toegepast bij verhoren van asielzoekers en of dit in overleg wordt gedaan met de ondervraagden?
Het Tsjechische ministerie van Binnenlandse Zaken heeft aangegeven dat deze test tussen 2008–2009 op vrijwillige basis is uitgevoerd bij tien asielzoekers.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het EU-agentschap die aangeeft dat «het dubieus is of de test wel tot voldoende heldere conclusies komt?» Deelt u de mening dat dit type testen helemaal geen «heldere conclusies» kan waarborgen en verboden zou moeten worden?
Ik ben, met het EU-agentschap, van mening dat dergelijke testen niet verenigbaar zijn met bestaande Europese en internationale verdragen en een aantasting zijn van het recht op privacy.
Heeft u uw zorgen geuit richting de Tsjechische autoriteiten over de merkwaardige wijze waarop asielaanvragen voor asielzoekers die vanwege hun geaardheid in eigen land worden vervolgd, worden getest? Zo niet, waarom niet?
Nee, aangezien het gebruik van de test begin 2010 is gestaakt. Bovendien heeft het Comité van Ministers van de Raad van Europa op 31 maart 2010 46 aanbevelingen gedaan over maatregelen om discriminatie tegen te gaan op grond van seksuele geaardheid of «gender» identiteit. Hierbij waren ook aanbevelingen ten aanzien van asielzoekers. Alle aanbevelingen zijn onderschreven door de Tsjechische autoriteiten. Ik ga ervan uit dat de testen definitief tot het verleden behoren.
Het vrijlaten van een man die verdacht wordt van het mishandelen van een agente en een politiebrigadier |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Jonge mishandelaar vrij»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo nee, wat klopt er niet?
Op 20 november 2010 is een minderjarige verdachte aangehouden door de politie en vervolgens in verzekering gesteld in verband met het plegen van geweld jegens, onder andere, ambtenaren van politie. Op 24 november 2010 is de verdachte op vordering van de officier van justitie voorgeleid aan de rechter-commissaris en in voorlopige hechtenis genomen. Op 2 december 2010 heeft de rechtbank de gevangenhouding van de verdachte bevolen, maar in de omstandigheden van dit geval aanleiding gezien de voorlopige hechtenis van de verdachte – mede op grond van advies van de Raad voor de Kinderbescherming – onder stringente voorwaarden te schorsen met ingang van 3 december 2010. Deze voorwaarden houden onder meer in dat hij zich moet houden aan aanwijzingen van de Jeugdreclassering en dat hij door middel van elektronisch toezicht in zijn bewegingsvrijheid is beperkt. Indien de verdachte zich niet aan deze voorwaarden houdt, kan hij weer in voorlopige hechtenis worden genomen.
De rechtbank heeft in een naar aanleiding van deze zaak uitgebracht persbericht laten weten dat de rechtbank, anders dan bij een meerderjarige verdachte, wettelijk verplicht is bij een beslissing over de voorlopige hechtenis de schorsingsmogelijkheden te bekijken. Bij de beslissing of een minderjarige naar huis mag spelen diverse aspecten een rol, waaronder de aard van het feit of de feiten, de reden van het voorarrest, het strafblad van de verdachte en zijn of haar leeftijd. Ook heeft de rechtbank in het persbericht aangegeven het van belang te achten of er een goed plan is gemaakt waarin de begeleiding en controle van de verdachte is gewaarborgd.
Kunt u de Kamer een feitenrelaas doen toekomen van deze zaak?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de betrokken politieambtenaren na het genoemde incident aan het werk gebleven of is/was er sprake van ziekteverzuim?
Bij één betrokken politieambtenaar is sprake geweest van één week ziekteverzuim. Na reïntegratie werkt deze ambtenaar thans weer volledig.
Hoe verhoudt het vrijlaten van deze jongen zich tot de Eenduidige Landelijke afspraken (ELA) bij agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak voor politie en Openbaar Ministerie?
In de Eenduidige Landelijke afspraken is de afspraak gemaakt dat hoge prioriteit wordt gegeven aan de vervolging van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Dat houdt onder andere in dat in dergelijke gevallen indien mogelijk voorlopige hechtenis wordt gevorderd. In de onderhavige zaak is conform deze landelijke afspraken de voorlopige hechtenis ook gevorderd en heeft de verdachte in voorlopige hechtenis verbleven, tot de rechtbank aanleiding zag de voorlopige hechtenis van verdachte onder stringente voorwaarden te schorsen.
Zijn in deze zaak de ouders onderworpen aan verhoor? Zijn ze aangesproken op hun verantwoordelijkheid en wat is daar het resultaat van?
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek was er geen aanleiding (één van) de ouders van de verdachte te horen. Er is met één van de ouders gesproken over de aanhouding van de zoon.
De uitspraak van de Keniaanse premier Raila Odinga over homoseksuele mannen |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat premier Raila Odinga vindt dat homoseksuelen opgepakt moeten worden?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraken van de premier onwenselijk zijn, zeker gezien het gegeven dat het maatschappelijke klimaat voor homo’s en lesbiennes in Kenia, een stuk verdraagzamer is dan in andere Afrikaanse landen?
Ja.
Bent u bereid om over de uitlatingen van premier Raila Odinga in gesprek te gaan met de Keniaanse ambassadeur? Zo niet, waarom niet?
Een dergelijk gesprek acht ik op dit moment niet noodzakelijk, omdat premier Odinga het in de media geschetste beeld al overtuigend heeft rechtgezet.
Heeft u toezicht op de mogelijke veiligheidsrisico's voor homoseksuele mannen in Kenia?
Homoseksuelen hoeven in Kenia niet te vrezen voor actieve vervolging door de overheid, maar zijn vanwege de formele strafbaarstelling nog steeds kwetsbaar voor afpersing, intimidatie en dergelijke. Er zijn gevallen bekend van geweld tegen homoseksuelen, maar in het algemeen is het algehele klimaat in de grotere steden redelijk tolerant.
Bent u bereid om inlichtingen in te winnen bij de Nederlandse ambassade in Nairobi over het mogelijke gevaar dat homoseksuele mannen lopen in Kenia? Zo niet, waarom niet? Zo ja, is er een rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade?
De ambassade heeft regelmatig contact met de Keniaanse homobelangenorganisaties en werkt nauw met hen samen om de discriminatie van homoseksualiteit in Kenia tegen te gaan. De in augustus aangenomen grondwet biedt hiervoor een goede basis; hierin is een sterke algemene antidiscriminatiebepaling opgenomen die in principe ook geldt voor homoseksuelen. Dit moet de komende jaren in het implementatiesproces leiden tot het schrappen van de de oude nog uit de koloniale tijd stammende strafbaarstelling van mannelijke homoseksualiteit in het Wetboek van Strafrecht. De ambassade zal dit proces nauwgezet blijven volgen.
Zelfmoord onder politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dienders in zwaar weer»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de voorlopige onderzoeksgegevens van de werkgroep Mentale Weerbaarheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben bekend met de voorlopige onderzoeksgegevens. Het baart mij zorgen dat er diverse indicatoren zijn die wijzen op een toename van psychosociale klachten onder politiemensen.
Deelt u de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen, zoals angst en depressiviteit, van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om hieraan te werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het eerder en beter signaleren van problemen van belang is om de gezondheid en weerbaarheid van politiemensen op peil te houden. De Raad van Korpschefs heeft op 24 november 2010 ingestemd met een voorstel om een landelijk programma in te richten om de professionele weerbaarheid van politieambtenaren te versterken. In dit programma komen zowel de fysieke, de mentale als de morele weerbaarheid samen. Momenteel wordt het programmaplan geschreven, in nauwe samenwerking met de Politieacademie, politiekorpsen en het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Deelt u de mening dat de kennis die bij de behandeling van onder meer posttraumatisch stresssyndroom bij militairen en militaire veteranen is opgedaan ook ten dienste moet worden gesteld van de behandeling van politiemensen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. De werkgroep Mentale Weerbaarheid van de politie heeft reeds contact gelegd met de Defensie academie om kennis en ervaringen uit te wisselen. Het ministerie van Defensie heeft aan de werkgroep inhoudelijk materiaal ter beschikking gesteld over hoe er binnen de krijgsmacht wordt gewerkt aan het zogeheten «mentale schild» van defensiemedewerkers. Hiernaast zal Defensie participeren in de ontwikkeling van het «mentale schild» binnen de politie. Hierbij wordt een direct samenwerkingsverband aangegaan tussen Politieacademie en de Defensie academie.
Deelt u de zorg van de onderzoekers van de werkgroep Mentale Weerbaarheid over het aantal zelfmoorden onder politiemensen? Hebt u wel al enig inzicht in de omvang van dit probleem? Zo ja, wat doet u om dit probleem tegen te gaan?
Ik deel de zorg over het aantal zelfmoorden onder politiemensen. Op dit moment heb ik nog geen inzicht in de omvang van het probleem. De werkgroep Mentale Weerbaarheid zal verder onderzoek doen naar zelfdoding onder politieambtenaren. Het onderzoek wordt uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen de Politieacademie, vakbonden, politiekorpsen en wetenschap.
Deelt u de conclusie van de voorzitter van de werkgroep Mentale Weerbaarheid dat de oorzaken van de mentale problemen bij politiemensen deels te herleiden zijn tot het ontbreken van de menselijke maat bij het leidinggeven? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik neem het signaal uit de onderzoeken van de SP en vakorganisaties, waarin wordt aangegeven dat leidinggeven te veel in het beheer zit en er te weinig aandacht is voor de menselijke maat, serieus. Wat de rol van de leidinggevende is in dit traject en hoe dit verbeterd kan worden zal worden meegenomen in het programmaplan van het landelijk programma versterken professionele weerbaarheid. Opzet is om de aanpak professionele weerbaarheid in de gehele organisatie te verbeteren.
Deelt u de conclusie dat voldoende menskracht een eerste voorwaarde is voor de politie om goed te kunnen functioneren? Zo ja, welke conclusies trekt u daar uit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer in recente debatten heb aangegeven ga ik voor maximale operationele sterkte met het beschikbare budget. Ook zet ik mij in voor het vergroten van de professionele ruimte van agenten. Daar hoort bij dat zij over voldoende weerbaarheid beschikken om die ruimte ten volle te kunnen benutten. De hiervoor geschetste initiatieven sluiten daar dus goed op aan.
Geweld tegen winkelpersoneel |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Caissières bespuugd en geschopt»?1
Ja.
Is het waar dat een derde van de kwart miljoen caissières en vakkenvullers afgelopen jaar werd bedreigd of gemolesteerd door klanten? Herkent u dit beeld? Zo nee, welk beeld hebt u dan wel van de omvang van deze problematiek?
In de aankondiging van een uitzending op 24 november 2010 van Eén Vandaag, waarop De Telegraaf zich baseert, wordt gemeld dat een derde van het personeel in supermarkten te kampen heeft met agressie en geweld van klanten. Voor deze reportage is Eén Vandaag in drie gemeenten bij een aantal supermarkten langs geweest. In de uitzending wordt niet duidelijk op welk onderzoek het percentage bedreigde personeelsleden is gebaseerd. In het algemeen kan wel gesteld worden dat agressie en geweld op de werkvloer voorkomen. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat in de sector detailhandel supermarkten relatief vaak te maken hebben met geweld tegen het personeel: op jaarbasis 17% van het personeel tegen 5% gemiddeld voor de hele sector. Meestal gaat het om bedreiging, die door 75% van de slachtoffers genoemd wordt, gevolgd door mishandeling (29%). In recent onderzoek naar agressie op de totale werkvloer, in opdracht van de FNV onder de eigen leden, komt naar voren dat bijna vier op de tien het afgelopen jaar geconfronteerd is met agressie en geweld op het werk.
Wat is de oorzaak van geweld en agressie tegen winkelpersoneel? Draagt de verkoop van alcohol en tabak in supermarkten en het verbod van deze verkoop aan jongeren bij aan bedreigingen en geweld door jongeren omdat die deze producten toch willen kopen? Zo ja, welke conclusies trekt u hier uit?
Agressie en geweld zijn geen fenomen die exclusief voorkomen in winkels. Ook elders – in het verkeer, het openbaar vervoer, de sport, op scholen, tijdens het uitgaan en bij evenementen – komen geweldsincidenten voor. Ze weerspiegelen de verruwing van de omgangsvormen in de samenleving. Geweld is een complex verschijnsel dat niet uit één enkele oorzaak verklaard kan worden. Deels is de oorzaak gelegen in individuele kenmerken, zoals ADHD, psychische stoornissen en de mate van frustratie. Deels hangt ze samen met de invloed van de sociale (opvoeding) en fysieke (verstedelijking) omgeving. En deels vindt het geweld een voedingsbodem in maatschappelijke factoren, zoals de opvattingen in bepaalde (sub)culturen over hetgeen onder normoverschrijdend gedrag wordt verstaan. Het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) onderschrijft de zienswijze dat agressie in supermarkten in een bredere context geplaatst moet worden. De weigering om alcohol en tabak te verkopen kan soms leiden tot een agressieve reactie, maar is zeker niet de enige aanleiding. Dit laat onverlet dat jongeren – ook tegen hun wil – beschermd dienen te worden tegen voor hen schadelijke stoffen.
Is het waar dat terwijl bedreigde ambtenaren en ambulancemedewerkers op extra juridische bescherming kunnen rekenen, waardoor de daders altijd vervolgd worden, er voor winkelpersoneel helemaal niets (is) geregeld? Zo ja, deelt u de mening dat ook voor winkelpersoneel, dat uit de aard van de functie een kwetsbare positie inneemt, extra bescherming nodig is? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het beeld niet dat er helemaal niets geregeld zou zijn voor winkelpersoneel dat slachtoffer is van geweld. Geweld is een ernstig delict, dat kan rekenen op prioriteit bij de behandeling in het juridische traject.
Bij wet wordt het als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt, indien het slachtoffer een ambtenaar is die in de uitoefening van zijn openbare orde dienst geconfronteerd wordt met een aantal specifieke basisdelicten, waaronder geweld. Een ambtenaar kan zich immers minder makkelijk onttrekken aan een situatie waarin hij het slachtoffer van een misdrijf dreigt te worden, dan een doorsnee burger. In de vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie is bepaald dat deze redenering ook opgaat voor niet-ambtenaren, wanneer zij in het kader van de uitoefening van hun beroep met een van deze delicten worden geconfronteerd. Dit geldt onder meer voor winkelpersoneel. Daarmee is dus al voorzien in een hogere strafeis voor geweld tegen winkelpersoneel.
Herkent u het geschetste beeld dat de politie nauwelijks optreedt en het doen van aangifte geen zin lijkt te hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Van de bedrijven in de detailhandel die geweldsdelicten bij de politie melden, geeft 78% in de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 aan dat de politie de melding registreert en 56% dat de politie proces-verbaal opmaakt. 40% meldt dat de politie het geweldsmisdrijf is gaan onderzoeken. Als het gaat om supermarkten liggen deze percentages hoger. De meest genoemde redenen om géén aangifte te doen zijn dat het probleem zelf aangepakt is (29%), de schade te gering was (26%) en op de derde plaats dat de politie er toch niets aan doet (24%).
Mits er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing dient de politie geweldszaken met voorrang te onderzoeken. Mogelijk wordt het beeld van een politie die onvoldoende in actie komt tegen geweld mede veroorzaakt door een onvoldoende terugkoppeling van de opsporingsresultaten. Ik tref thans, conform het voornemen in het Regeerakkoord, voorbereidingen om het aangifteproces te vereenvoudigen en versnellen en daarbij ook tijdig informatie te doen verstrekken over wat er met de aangifte gebeurd is.
Deelt u de mening dat voor alle werknemers die in uitoefening van hun beroep in voor publiek toegankelijke bedreigd of slachtoffer van geweld worden, extra bescherming nodig is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit tot uitdrukking dient te komen in een hogere strafeis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat werkgevers van winkelpersoneel voor hun werknemers aangifte zouden moeten doen? Zo ja, gebeurt dat naar uw mening voldoende? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord is aangegeven dat werkgevers in de publieke sector de aangifte van werknemers kunnen overnemen die slachtoffer van geweld zijn geworden. Ik acht het van belang dat deze mogelijkheid in ieder geval altijd geboden wordt aan werknemers die zelf geen aangifte durven te doen.
Het in antwoord 2 aangehaalde onderzoek van de FNV naar agressie op het werk geeft een indicatie van de ondersteuning die werkgevers daarbij bieden: onder de werknemers die van hun laatste geweldsincident aangifte deden, vroeg een derde om ondersteuning van de werkgever en heeft 66% van hen de ondersteuning ook daadwerkelijk gekregen. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat 58% van de bedrijven in de detailhandel die met geweld geconfronteerd worden, hiervan melding maakt bij de politie. Supermarkten lopen hierbij voorop met een meldingsbereidheid van 83%. Afgezet tegen de gemiddelde aangiftebereidheid die – zoals blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor – op een derde van de ondervonden geweldsdelicten ligt, onderscheidt de detailhandel zich daarmee in positieve zin. Zowel voor een goed zicht op de criminaliteitsontwikkelingen als voor het niet onbestraft laten van strafbaar gedrag is aangifte natuurlijk van groot belang.
Worden er in het kader van het verstrekken van het certificaat Keurmerk Veilig Ondernemen voor winkelgebieden eisen gesteld over maatregelen tegen agressie tegen winkelpersoneel? Zo ja, welke eisen? Zo nee, deelt u de mening dat deze eisen in dit kader wel moeten worden opgenomen?
Het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) voor winkelgebieden stelt geen specifieke eisen aan het invoeren van maatregelen tegen agressie tegen winkelpersoneel. Wel is aan het keurmerk de module «Agressie en geweld» toegevoegd, die als hulpmiddel kan dienen voor een veiliger werkomgeving. Deze module is primair ontwikkeld voor KVO-samenwerkingsverbanden, maar kan ook elders worden toegepast. Het stellen van eisen op het gebied van agressie en geweld in het KVO acht ik niet nodig, omdat deze verplichting al in de Arbowet is opgenomen. In deze wet is bepaald dat werkgevers verplicht zijn hun medewerkers te beschermen tegen agressie en geweld op het werk. Specifiek voor supermarkten geldt bovendien dat in de cao die in 2009 is afgesloten, bepaald is dat iedere nieuwe werknemer binnen zes maanden een cursus «omgaan met agressie» moet krijgen.
Worden middelen, zoals winkelverboden en het verspreiden van foto’s (onder winkelpersoneel) van bekende overlastgevers, voldoende gebruikt om agressie tegen winkelpersoneel te bestrijden? Welke beperkingen in wet- en regelgeving staan het gebruik van deze middelen in de weg?
Volgens het CBL worden (collectieve) winkelverboden en het onderling delen van informatie over overlastgevers regelmatig toegepast, maar is niet bekend in welke omvang dit gebeurt. Deze maatregelen worden niet alleen tegen overlast- en geweldplegers ingezet, maar ook tegen anderen die de «huisregels» overtreden, zoals winkeldieven. Conform artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk) kan iemand de toegang van een winkel ontzegd worden. Op preventieve middelen als cameratoezicht en het hanteren van een «zwarte lijst» als collectieve ontzegging is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.
De voortzetting van de campussen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de zogenoemde «Stakeholder-meeting» voor projectleiders van de negen pilotprojecten campussen in Nederland»?
Ja.
Is het waar dat uw directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg daar heeft medegedeeld dat de pilotprojecten aan het eind van dit jaar zullen stoppen, en dat de kans «erg klein is dat het nieuwe kabinet besluit tot voortzetting»? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot de resultaten, zoals gebleken uit het evaluatieonderzoek: «de pilots zijn voor 79% van de deelnemers effectief gebleken in het bereiken van een verbetering van de school- of werksituatie, en een significante verbetering in de motivatie en (zelf)discipline op korte en langere termijn»?
De directeur-generaal Jeugd en Maatschappelijke Zorg heeft in de bijeenkomst op 16 november aangegeven dat de kans op nieuwe financiering vanuit het Rijk voor een vervolg van de pilotprojecten campussen gering is. Deze uitspraak is gebaseerd op het vooraf beoogde tijdelijke karakter van de pilots en de eindevaluatie van de pilotprojecten campussen. Uit deze evaluatie blijkt dat de campussen voor 79% van de deelnemers heeft geleid tot «verbetering van de school- of werksituatie». Echter, de in het kader van hetzelfde onderzoek samengestelde controlegroep heeft voor wat betreft de hiervoor bedoelde effectiviteit qua uitkomst (68%) geen wezenlijk verschil laten zien. Daarbij komt dat de campussen een relatief dure voorziening zijn en dat de deelnemers aan de campussen ook niet significant verschilden van de deelnemers die hun weg in bestaande voorzieningen vinden.
Bent u bereid bij het besluit over de toekomst van de campussen een onderscheid tussen de diverse campussen te maken, tussen de meer preventieve aanpakken en de «echte» campussen, gericht op structuur en discipline?
De zorg voor het voorkomen van uitval en afglijden van jongeren naar maatschappelijk ongewenst gedrag moet centraal staan bij de jongere zelf maar ook bij alle voorzieningen en organisaties die hier een verantwoordelijkheid in hebben en kunnen nemen. Het evaluatierapport levert hiertoe bruikbare inzichten en succesfactoren. Het is van belang dat in individuele situaties zo vroeg mogelijk en op basis van maatwerk de juiste interventie plaats vindt. Maatwerk moet lokaal geformuleerd en geleverd worden.
Houdt de krijgsmacht personeelstechnisch nog rekening met een eventuele doorstart van het project De Uitdaging, de «Defensie-campus»?
Nee. Op 14 oktober jl heeft Minister Rouvoet, mede namens Minister van Middelkoop, in zijn beantwoording op Kamervragen de Kamer geïnformeerd dat bij ontbreken van financiële middelen het voor Defensie niet opportuun is om het project De Uitdaging te continueren.
Daarvan uitgaand is één van de consequenties dat het betrokken personeel per 1 januari 2010 een andere functie binnen Defensie zal worden toegewezen.
De positie van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang in Nederland en in het Nederlandse asielbeleid |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hel in nieuwe HOMO»?1
Ja.
Wordt in de Nederlandse opvang voor asielzoekers rekening gehouden met de kwetsbare positie van homoseksuelen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij de inrichting van de opvang is er speciale aandacht voor de kwetsbare positie van diverse groepen, onder wie homoseksuelen.
Het beleid om de veiligheid en leefbaarheid te borgen is uitgewerkt in onder meer huisregels, bezoekersregels, een Reglement onthouding verstrekkingen, en een gedragscode. Daarnaast zijn diverse processen ingericht om klachten en meldingen adequaat af te handelen. Het (aanzetten tot) discrimineren, intimideren en uitoefenen van geweld tegen medebewoners, personeel en omwonenden van de opvanglocatie, dan wel tegen ieder ander, is niet toelaatbaar. Uitingen van discriminatie, intimidatie en geweld zullen veelal leiden tot een maatregel (sanctie) op basis van het Reglement onthouding verstrekkingen. Het bestaande beleid dat ertoe dient de veiligheid en leefbaarheid van alle asielzoekers te borgen is toereikend om ook groepsspecifieke problematiek aan te pakken.
Is er speciaal beleid ten aanzien van de bescherming van homoseksuele asielzoekers in de asielopvang, dat betrekking heeft op bijvoorbeeld veiligheid, voorlichting en bestrijding van discriminatie? Zo ja, welk beleid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, samengevat, het Nederlandse beschermingsbeleid voor homoseksuele asielzoekers uit «homo-onvriendelijke»2 landen? Kunt u daarvan per land en/of per categorie landen een overzicht geven?
Allereerst wordt opgemerkt dat homoseksuelen die, ongeacht het land van herkomst, aannemelijk hebben gemaakt op grond van hun geaardheid eengegronde vrees te hebben voor vervolging, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Vluchtelingenverdrag.
Verder geldt ten aanzien van homoseksuelen uit een aantal landen specifiek beleid. Homoseksuelen uit Afghanistan en Irak worden aangemerkt als risicogroep als bedoeld in de Vreemdelingencirculaire (Vc C14/4.5). Dit betekent dat zij reeds in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het Vluchtelingenverdrag indien zij met geringe indicaties aannemelijk hebben gemaakt dat zij vanwege hun geaardheid een gegronde vrees voor vervolging hebben. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Ten aanzien van homoseksuelen uit Iran geldt dat zij zijn aangewezen als specifieke groep die behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.
In het landgebonden beleid inzake verschillende landen in met name Afrika en Azië wordt expliciet verhoogde aandacht gevraagd voor de positie van homoseksuelen en wordt van hen niet verlangd dat ze zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.
Wat moeten homoseksuele asielzoekers volgens het huidige beleid precies doen om te bewijzen dat zij homoseksueel zijn? Deelt u de mening dat, wanneer dit in een individuele casus moeilijk te bewijzen valt, zij het voordeel van de twijfel moeten krijgen? In hoeverre gebeurt dit in de huidige praktijk van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Ingevolge artikel 31 van de Vw2000 is het in beginsel voldoende dat de vreemdeling zijn verklaringen aannemelijk maakt. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen gaat het meestal niet om de vraag, of en in hoeverre de verklaringen die de vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd kunnen worden bewezen. Als de vreemdeling niet in staat is en ook van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat hij zijn verklaringen met bewijsmateriaal ondersteunt, kunnen onder omstandigheden de verklaringen toch geloofwaardig worden geacht en kan derhalve het voordeel van de twijfel worden gegeven (zie ook Vreemdelingencirculaire C14/3.3).
Ik hecht veel waarde aan het onderkennen van gendergerelateerde aspecten, waaronder homoseksualiteit in asielzaken. Bij de IND is hier dan ook extra aandacht voor. De IND hoor- en beslismedewerkers worden op verschillende aspecten die van belang zijn bij het horen en interpreteren van verklaringen getraind door interne en externe experts op dit gebied. In standaard opleidingsmodules wordt veel aandacht besteed aan zaken als het interpreteren van informatie en omgaan met emoties, het adequaat benaderen van asielzoekers van verschillende culturele achtergronden en duiding van verbale en non-verbale signalen in relatie tot de eigen dagelijkse werkpraktijk. Gelet op het belang dat ook de IND hecht aan dit onderwerp worden naast de leermodules tevens speciale bijeenkomsten door de IND georganiseerd. Zo staat er voor 2011 een Masterclass Interviewtechnieken betreffende ethische aspecten bij het doorvragen o.a. met betrekking tot homoseksualiteit gepland.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat homoseksuele asielzoekers zoals de betreffende jongen in het artikel in De Telegraaf, na geweld en vervolging in eigen land, in Nederland belanden in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie in bijvoorbeeld asielzoekerscentra? Bent u bereid uw beleid daarop aan te passen en maatregelen te treffen? Zo ja, welke en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Voor alle asielzoekers die in de opvang verblijven geldt dat voorkomen moet worden dat zij in een omgeving van agressiviteit, wantrouwen en discriminatie terechtkomen. Hier is het beleid van het COA dan ook op gericht. Ik verwijs hier terzake agressiviteit en discriminatie in asielzoekerscentra graag naar mijn antwoorden op vragen van het lid Voordewind e.a.3 over bedreigingen van ex-moslims in asielzoekerscentra.
Deelt u de mening dat er op de asielzoekerscentra een vertrouwenspersoon moet komen, wiens rol toegesneden is op de problematiek van homoseksuele asielzoekers? Kunt u dit toelichten?
Op de asielzoekerscentra worden asielzoekers met specifieke ondersteuningsbehoeften doorverwezen en in contact gebracht met specialistische organisaties. Het is derhalve niet nodig om voor elke groep een eigen vertrouwenspersoon aan te stellen.
Binnen het COA is veel aandacht voor het signaleren van sociale misstanden zoals huiselijk geweld en discriminatie en geweld. De medewerkers worden getraind in het signaleren en boven tafel krijgen van deze misstanden. Hierbij is er een nauwe samenwerking met diverse lokale en regionale hulpverleningsinstanties.
Tijdens het debat over de begroting heb ik u toegezegd dat ik bereid ben met belangenorganisaties te overleggen om na te gaan of zij in dit verband suggesties hebben waarmee het COA aan de slag kan. Dit overleg vond plaats op 31 januari jl. Ik heb afgesproken dat het COA samen met vertegenwoordigers van het COC en Secret Garden evenals met de christelijke Stichting Gave gezamenlijk gaan onderzoeken hoe de meldingsbereidheid kan worden verhoogd van asielzoekers die wegens hun geaardheid of levensovertuiging in de asielopvang te maken hebben met agressie of discriminatie.
Onbevoegde hulpofficieren bij de politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Onbevoegde hulpofficieren in Twente»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze en andere incidenten met onbevoegde hulpofficieren het gezag van de politie aantasten?
Ja.
Hebt u een compleet beeld van het aantal onbevoegde hulpofficieren bij alle politiekorpsen? Zo ja, hoeveel hulpofficieren betreft dit en bij welke korpsen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit op korte termijn wel te krijgen en aan de Kamer te verstrekken?
Ik verwijs naar antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert (2010Z17051) ingezonden op 18 november 2010.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van eerdere incidenten met onbevoegde hulpofficieren, u per onmiddellijk maatregelen had moeten (laten) nemen om deze praktijk tegen te gaan? Zo ja, is dat dan wel gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op eerdere incidenten is door de politie adequaat gereageerd. Mij hebben geen signalen bereikt dat er naar aanleiding van het bekend worden van onbevoegde hulpofficieren deze materie niet serieus is aangepakt door politie.
Hoe lang zijn er onbevoegde hulpofficieren actief geweest?
Het is noodzakelijk om eerst de uitkomsten van de landelijke inventarisatie door de politie af te wachten voordat op deze vraag antwoord kan worden gegeven (ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van het lid Hennis-Plasschaert van uw Kamer ingezonden op 18 november 2010 (2010Z17051)).
Kent u de oorzaken van het feit dat er onbevoegde hulpofficieren zijn? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Uit het nog lopende interne onderzoek van Twente is inmiddels duidelijk geworden dat het in het verleden gebruikelijk was dat door de Dienst Personeelszaken en door de Politieacademie brieven naar hulpofficieren werden gestuurd, waarin zij werden geattendeerd op het aflopen van de geldigheid van de certificering. Daarnaast hadden en hebben natuurlijk de hulpofficieren zelf een eigen verantwoordelijkheid voor het bijhouden van de geldigheid van de desbetreffende certificering. Het lijkt er op dat hulpofficieren in toenemende mate zijn gaan rekenen op signalen van de Dienst Personeelszaken en/of de Politieacademie over die geldigheid.
Ook kan in specifieke gevallen de landelijk gehanteerde systematiek voor het behalen van de certificering een rol hebben gespeeld. Zo moet een examen voor het behalen van de benodigde certificering al vijf maanden van tevoren worden aangevraagd en ingepland, vóór het daadwerkelijk aflopen van de geldigheid van certificering. Het risico is aanwezig dat hulpofficieren veelal hebben gekeken naar de datum van afloop van de certificering en (dus) te laat een examendatum hebben aangevraagd. Met als risico dat individuele hulpofficieren niet in een keerslagen voor hun examen en daardoor tijdelijk een periode niet meer gecertificeerd waren.
Daarnaast is in de systematiek van de certificering niet de datum van het behalen van het benodigde examen bepalend, maar de datum waarop het behaalde certificaat wordt verstuurd aan de desbetreffende hulpofficier en die op het certificaat staat vermeld. Dit levert het risico op dat hulpofficieren gedurende een relatief korte periode van enkele weken weliswaar geslaagd zijn maar formeel niet gecertificeerd en dus onbevoegd ambtshandelingen verrichten.
Tenslotte komt uit het lopende onderzoek naar voren dat er mogelijk sprake is geweest van een onvoldoende gevoelde urgentie op het onderwerp; weinigen hebben zich gerealiseerd dat het onbevoegd verrichten van ambtshandelingen, door het ontbreken van een geldige certificering, consequenties kan hebben voor de betreffende strafzaken en/of een disciplinaire maatregel of strafrechtelijke veroordeling kan opleveren van valsheid in geschrifte, mits aantoonbaar is voldaan aan het vereiste opzet- of voorwaardelijke opzetcriterium.
Zoals al eerder is aangegeven, is het interne onderzoek van de politie Twente nog gaande. Daarin wordt ook gekeken naar de mogelijke oorzaken van de ontstane situatie. Deze oorzaken zullen in de aangekondigde procesbeschrijving certificering hulpofficieren worden verwerkt, opdat maatregelen worden getroffen om herhaling in de toekomst te voorkomen.
Aanvullend kan nog worden vermeld dat wellicht ook bij het management in Twente onvoldoende urgentie werd gevoeld op het onderwerp en mogelijke consequenties onvoldoende bekend waren, met als gevolg dat overzichten over certificering niet in de gebruikelijke control-cyclus werden meegenomen en het overzicht daarom op managementniveau ontbrak.
Dit is aangepast.
Hoeveel hulpofficieren zijn er? Is deze capaciteit voldoende? Zo nee, wat zijn de gevolgen van het gebrek aan capaciteit en hoe gaat u bewerkstelligen dat korpsen wel over voldoende capaciteit aan hulpofficieren gaan beschikken?
Ik zal de aantallen hulpofficieren laten meenemen in de inventarisatie die wordt uitgevoerd naar deze problematiek.
Wat is het gevolg voor het politiewerk als er geen hulpofficier aanwezig is? Zijn er verdachten niet aangehouden of heengezonden vanwege gebrek aan hulpofficieren? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
Bij de afwezigheid van een hulpofficier op een specifiek bureau wordt dit opgelost binnen de politie-organisatie bijvoorbeeld door middel van een piketregeling of anderszins inschakelen van een hulpofficier van een ander bureau. Er wordt dan voor gezorgd dat er alsnog een hulpofficier aanwezig is.
Hoe kon het dat er een blijkbaar gebrekkige controle is geweest op de geldigheid van certificaten?
Zie antwoord vraag 6.
Doen alle hulpofficieren daadwerkelijk elke drie jaar opnieuw examen om een certificaat te verkrijgen, zoals is voorgeschreven? Zo ja, wie controleert dit? Zo nee, waarom niet?
De hulpofficier certificering vindt alleen plaats wanneer dit vanuit de taak en functie van de betreffende politieman/vrouw noodzakelijk is. Het is hierbij van belang dat er efficiënt en effectief wordt ingezet op de politiecapaciteit en hierop opleiding/certificering aan te passen. Het aantal hulpofficieren dient voldoende te zijn om aan de vraag naar hulpofficieren te voldoen.
De controle voor de certificering ligt op regionaal niveau.
In hoeveel gevallen hebben onbevoegde hulpofficieren hun functie kunnen vervullen door daarbij valsheid in geschrifte te plegen? Hoeveel strafzaken lopen er tegen deze politiefunctionarissen en hoeveel zaken zijn er al afgedaan?
Het College van procureurs-generaal heeft eind november 2010 meegedeeld bekend te zijn met vijf strafrechtelijke onderzoeken tegen hulpofficieren van justitie wegens valsheid in geschrift. In één van deze zaken is de betrokken politieambtenaar door de rechtbank veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk.
Zoals geantwoord op vraag 3 is de inventarisatie van het aantal onbevoegde hulpofficieren binnen de Nederlandse politiekorpsen nog niet afgerond. Aan de hand van het referentiekader zal per geval beoordeeld dienen te worden of disciplinair dan wel strafrechtelijk optreden aangewezen is. Het Openbaar Ministerie verwacht daarom dat het aantal strafzaken kan oplopen.
Wat zijn de gevolgen voor al afgedane en lopende strafzaken waarbij onbevoegde hulpofficieren betrokken waren of zijn?
De consequenties voor lopende strafzaken waarin een politiefunctionaris onbevoegd als hulpofficier van justitie is opgetreden, zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn onder andere de aard van de onbevoegd verrichte handeling en het mogelijke nadeel dat de verdachte hierdoor heeft ondervonden van belang.
De meest gebruikte bevoegdheden van hulpofficieren van justitie zijn het afgeven van een machtiging tot binnentreden, het in verzekering stellen van verdachten en het afgeven van een bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte. Bij inverzekeringstelling dient volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad bij opeenvolgende fasen van de voorlopige hechtenis steeds zelfstandig te worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor het gelasten van voorlopige hechtenis is voldaan. Gebreken van een inverzekeringstelling kunnen geen zelfstandige grond vormen voor afwijzing van een latere vordering tot inbewaringstelling en ook niet voor afwijzing van een vordering tot gevangenhouding (HR 16 februari 2010, LJN BK 8 537, NJ 2010, 123).
Uit recente jurisprudentie blijkt dat vormverzuimen ten aanzien van bovengenoemde meest gebruikte bevoegdheden door de rechter verschillend worden beoordeeld. In twee gevallen van inverzekeringstelling door een onbevoegde hulpofficier is bijvoorbeeld enkel geconstateerd dat sprake is van een vormverzuim zonder daar consequenties aan te verbinden (Gerechtshof Den Bosch 29 april 2010, LJN BM 2 861 en BM 2783). In een geval van een onbevoegd gegeven bevel tot onderzoek aan lichaam of kleding van een verdachte is vrijspraak wegens bewijsuitsluiting gevolgd (Rechtbank Maastricht 23 juli 2010; niet gepubliceerd). Deze laatste uitspraak is overigens nog niet onherroepelijk; het Openbaar Ministerie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Opsporingsambtenaren hebben de bevoegdheid om processen-verbaal op te maken. Daarvoor is doorgaans niet tevens de functie van hulpofficier vereist. De onbevoegdheid van een opsporingsambtenaar om als hulpofficier van justitie op te treden tast in die gevallen dus in beginsel niet de bevoegdheid aan om een proces-verbaal op te maken. In die gevallen waarin de wet wel vereist dat een proces-verbaal wordt opgemaakt door een hulpofficier van justitie, is sprake van een vormverzuim als het proces-verbaal wordt opgemaakt door een onbevoegde hulpofficier van justitie. Deze eis wordt bijvoorbeeld gesteld ten aanzien van een proces-verbaal van aangifte bij een klachtdelict (artikel 165 Wetboek van Strafvordering (Sv)). Als een dergelijke aangifte is opgenomen door een onbevoegde hulpofficier, kan het opnieuw opnemen van de aangifte dit vormverzuim eenvoudig herstellen.
Daarnaast is van belang dat artikel 344 Sv verschillende bewijswaardes toekent aan verschillende soorten schriftelijke bescheiden. Processen-verbaal opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, kunnen voor de recht er voldoende zijn om het bewijs aan te nemen dat een verdachte het telastegelegde feit heeft gepleegd (artikel 344, eerste lid onder 2 en tweede lid, Sv). Dat betekent kort gezegd dat in die gevallen steunbewijs niet per definitie nodig hoeft te zijn. Daarnaast kan een proces-verbaal dat niet is opgemaakt door een bevoegde hulpofficier van justitie, terwijl de wet dat wel vereist, nog wel als bewijs dienen mits dit gebeurt in combinatie met de inhoud van een ander bewijsmiddel (artikel 344, eerste lid onder 5, Sv).
Ten aanzien van strafzaken die zijn geëindigd in een onherroepelijk vonnis bestaat de mogelijkheid van herziening als wordt voldaan aan de voorwaarden uit artikel 457 Sv.
Kunnen de op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van de verbalisanten als bewijs dienen indien die door een onbevoegde hulpofficier zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft het gevolgen voor de overige beslissingen die deze politiefunctionarissen uit hoofde van hun functie van hulpofficier hebben genomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 12.
Gewapend geweld in Amsterdam Zuidoost |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Daders schietpartijen zwaarder straffen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen d.d. 7 oktober 2009 over de Amsterdamse wijk de Bijlmer?2 Heeft u kennisgenomen van het laatste nieuws over een schietpartij met dodelijke afloop in Amsterdam Zuidoost?
Ja.
Deelt u de zorg over het aanhouden van het gewapend geweld in Amsterdam Zuidoost en de slachtoffers die daarbij vallen? Wat zijn de ontwikkelingen in de aanpak ten opzichte van uw eerdere antwoorden?
Ik deel de zorg over incidenten en het (wapen)geweld in Amsterdam Zuidoost. De incidenten zijn onacceptabel. De in 2009 gestarte aanpak – zowel repressief als preventief – wordt onverminderd voortgezet, waarbij het terugdringen van wapenbezit een belangrijk onderdeel is. In de Amsterdamse driehoek is gesproken over mogelijke extra maatregelen, zoals de hieronder geschetste intensieve aanpak. Want alles moet in het werk worden gesteld om het bezit van wapens aan te pakken. Uiteraard worden de voortgang en de resultaten van de maatregelen door de lokale driehoek continu in de gaten gehouden.
Wat de aanpak betreft, waarover ook in eerdere antwoorden is3 gesproken: stadsdeel Zuidoost en de centrale stad zijn samen met de politie en het openbaar ministerie een intensieve aanpak gestart die zich richt op zowel de repressie als op preventie. Een intensieve aanpak van de notoire top 50 maakt hiervan onderdeel uit. Deze is vanuit het veiligheidshuis gestart op een door de politie opgestelde lijst. Dit zijn mensen die bij herhaling voor veel criminaliteit en overlast hebben gezorgd op een aantal hotspots in het stadsdeel Zuidoost waaronder het Holendrechtplein.
De eindevaluatie van deze aanpak is begin 2011 gereed. Daarop vooruitlopend kan ik u het volgende melden:
Herkent u het beeld dat er een dadergroep van geweld is, die op een volstrekt gewetenloze manier te werk gaat? Zo ja, hoe vindt u dat de samenleving zich hier met behulp van het strafrecht tegen teweer moet stellen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Uiteraard baart het mij zorgen dat er onder andere in Amsterdam Zuidoost mensen zijn die geweld als enige mogelijkheid zien, dan wel makkelijk een wapen pakken om ruzies te beslechten. Voor wat betreft de genomen maatregelen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en dat op vraag 8 van het lid Çörüz (vraagnummer 2010Z17078, ingezonden 18 november 2010).
Heeft u, naast de uitspraken van de politiecommissaris in Amsterdam Zuidoost, meer signalen dat de strafmaat tegen daders van ernstig geweld een effectieve aanpak belemmert? Bent u bereid hierover op korte termijn met betrokken partijen het gesprek aan te gaan?
Ik herken deze signalen, zie verder het antwoord op vraag 9. Naast een afschrikkende strafmaat is vooral van groot belang dat er sneller en consequenter wordt gestraft. Hiertoe is recentelijk overlegd tussen de driehoek en de president van de rechtbank en zijn afspraken gemaakt over het versnellen van lik-op-stuk.
Kunt u een overzicht geven van de aanhoudingen van verdachten van gewapend geweld en wapenbezit waar de politiecommissaris op doelt, en de veroordelingen waar dit toe geleid heeft?
Van de vuurwapenincidenten uit 2009 is mede door extra recherche-inzet het merendeel van de incidenten, 17 van de 24, opgelost in die zin dat verdachten zijn aangehouden.
In 2010 zijn er 14 schietincidenten geweest met één dodelijk slachtoffer. In deze zaken zijn 18 verdachten aangehouden en er lopen nog onderzoeken.
Aangezien veroordelingen niet worden geregistreerd per stadsdeel kan hiervan geen overzicht worden verstrekt.
Hoe vordert het gebruik van het Vuurwapen Data Systeem en het opbouwen van vuurwapenkennis bij de politiekorpsen?
In het betreffende politiekorps, Amsterdam-Amstelland, is de lokaal aanwezige vuurwapenkennis voor de behandeling van de onderhavige incidenten toereikend. Landelijk vorderde het opbouwen van vuurwapenkennis bij de politie aanvankelijk traag, maar is op dit moment sprake van een inhaalslag. De inhaalslag bestaat er uit dat vorig jaar is besloten om vuurwapenkennis en -expertise onder te brengen in het nieuw in te richten Forensische Service Centrum van de politie. Dit betekent dat medio 2012 in het gehele land die kennis eenduidig en uniform georganiseerd en beschikbaar zal zijn bij alle politiekorpsen. In de voor dit Forensische Service Centrum benodigde kennis wordt verder voorzien door een nieuwe opleiding binnen de Nederlandse Politieacademie. Deze opleiding wordt thans ontwikkeld. Het gebruik van het Vuurwapen Data Systeem behoeft bij de korpsen nog de nodige aandacht Ik zal mij met het korpsbeheerdersberaad verstaan om te bezien op welke wijze dit verder versneld kan worden. Ik kan u alvast melden dat de KMar eind vorig jaar is begonnen met het vullen en gebruiken van het Vuurwapen Data Systeem.
Hoe beoordeelt u de analyse dat het voor handen hebben van wapens de drempel verlaagt om conflicten door middel van geweld op te lossen? Kent u de verhalen dat de schietpartijen in Zuidoost volgden op een conflict waarna men een wapen ging halen?
Ik deel de verwachting dat het bestrijden van vuurwapenbezit een positief effect op het terugdringen van het aantal vuurwapenincidenten. Daarom is, na de incidenten in 2009, het preventief fouilleren in frequentie opgevoerd en flexibeler uitgevoerd naar tijd en plaats. In 2010 zijn er 56 acties gehouden.
In een enkel geval wordt in het strafrechtelijk onderzoek bevestigd dat een vuurwapen (thuis) is opgehaald en vervolgens is gebruikt naar aanleiding van een eerder conflict. Hieruit kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat het als gewoonte bij zich dragen van een vuurwapen op de openbare weg als te risicovol wordt ervaren. Voor zover dat veronderstelde risico het gevolg is van het geïntensiveerde politietoezicht in het algemeen en het preventief fouilleren in het bijzonder zie ik dat als bemoedigend.
Is het waar dat een huiszoeking moeilijk te realiseren is op basis van enkel een verdenking van verboden wapenbezit, zoals informatie die bekend is bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE)? Vindt u ook dat aan deze informatie onder omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend mag worden? Zo ja, hoe wilt u dat bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM) kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming een doorzoeking doen. Deze bepaling biedt een ruim bemeten bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming. De strengere eis van een redelijk vermoeden van het bestaan van een strafbaar feit (art 27 Wetboek van Strafvordering) wordt niet gesteld.
De Hoge Raad heeft nog recentelijk (HR 22 december 2009, LJN: BJ8622) en in lijn met eerdere jurisprudentie (HR 25 september 2001, LJN: ZD1858), uitgemaakt dat CIE-informatie voldoende kan zijn om een doorzoeking op grond van artikel 49 WWM te rechtvaardigen. Wel dient – in geval van toepassing van dwangmiddelen – (anoniem verkregen) informatie te worden getoetst op haar juistheid en gestaafd met nadere onderzoeksgegevens (HR 13 juni 2006, LJN: AV4179).
Of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van het bij artikel 49 WWM voorziene dwangmiddel, is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan een rol spelen of de CIE-informatie als betrouwbaar is aangemerkt en of de CIE-informatie recent is verkregen.
Naar mijn mening biedt artikel 49 WWM voldoende mogelijkheden om verboden wapenbezit aan te kunnen aanpakken.
Deelt u de mening dat er op basis van het cv een bewezen dader gerichter gezocht zou mogen worden naar wapens bij personen waarvan vermoed wordt dat zij wapens bezitten? Wat wilt u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen niet opnieuw wapens kunnen bezitten en weten dat ze hierop in de gaten gehouden worden?
De justitiële documentatie van een persoon, waaruit blijkt dat iemand is veroordeeld voor een wapenincident en/of verboden vuurwapenbezit, in combinatie met een CIE-melding, is voldoende basis om gericht te zoeken. Aangezien het bezit en het gebruik van vuurwapens in Amsterdam Zuidoost streng dient te worden bestraft, formuleren de officieren van justitie ter terechtzitting hoge strafeisen. De rechtbank heeft in een aantal zaken bij de strafmaatoverwegingen de problemen in Zuidoost (strafmaatverhogend) betrokken. Daarnaast is een specifieke beleidslijn opgesteld tussen Team Noord-Oost van het arrondissementsparket Amsterdam en District 3 van de politie Amsterdam-Amstelland. Indien een verdachte wordt aangehouden in Zuidoost voor vuurwapenbezit neemt de politie contact op met de teamleider van team Noord-Oost van het arrondissementsparket Amsterdam en wordt in beginsel een voorgeleiding bij de rechter-commissaris afgesproken.
Bent u van mening dat het voor een goede aanpak van geweld noodzakelijk is om de lokale samenleving goed te kennen en dat in dit geval kennis van de Antilliaanse gemeenschap van groot belang is? Zo ja, hoe waarborgt u financieel en organisatorisch dat die kennis in de toekomst gehandhaafd blijft? Zo nee, waarom vindt u deze kennis niet waardevol?
De kennis van en de binding met de lokale gemeenschap is in het algemeen van groot belang bij het uitoefenen van de politietaak. Amsterdam Zuidoost staat bekend om de rijke schakering van nationaliteiten en culturen. De gebiedsgebonden politiezorg is sterk ontwikkeld; er zijn contacten met de meest belangrijke groeperingen, naast de Antilliaanse ook de West-Afrikaanse en Surinaamse gemeenschap. Dat is ook bij de bestrijding van vuurwapenincidenten aan de orde. Deze invulling van de gebiedsgebonden politiezorg wordt gehandhaafd.
De uitspraken van de Ombudsman over afgestudeerde vmbo-ers die worden geweigerd door havo-opleidingen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u de preview en uitzending gezien van de uitzending van De Ombudsman van 15 oktober 2010?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat duizenden vmbo-afgestudeerden de toegang wordt ontzegd tot het havo en daarmee worden geblokkeerd in hun verdere opleiding?
Toelatingsvoorwaarden hebben nimmer als strekking gehad om aan leerlingen een recht op toelating toe te kennen; ze regelen enkel de toelaatbaarheid. Ook het vmbo-diploma theoretische leerweg biedt geen toelatingsrecht tot het havo. Scholen voor voortgezet onderwijs mogen toelatingseisen stellen voor de instroom in hogere leerjaren van het voortgezet onderwijs, waaronder de instroom in havo 4. Ik ben het dan ook niet met u eens dat vmbo-gediplomeerde leerlingen de toegang tot het havo wordt ontzegd en daarmee in hun verdere opleiding worden geblokkeerd.
Bent u ervan op de hoogte dat havo-opleidingen dit regelen door selectie aan de poort, bijvoorbeeld de eis van een cijfer 8 voor wiskunde of Nederlands?
Ik ben ervan op de hoogte dat scholen voor voortgezet onderwijs toelatingseisen stellen aan leerlingen die in hogere leerjaren dan het eerste leerjaar instromen. Daartoe zijn deze scholen ook gerechtigd.
Hoe past dit bij de gewenste doorstroom van vmbo-t-leerlingen naar de havo?
Ik wil alle jongeren de gelegenheid geven om het beste uit zichzelf te halen. In mijn ogen speelt het stapelen van opleidingen hierbij een belangrijke rol, omdat niet elke schoolcarrière in een rechte lijn verloopt. Daarbij wil ik benadrukken dat de ene vmbo-tl-leerling is gebaat bij een leerroute via het havo en de andere vmbo-tl-leerling bij een leerroute via het mbo. De theoretische leerweg bereidt leerlingen niet enkel en alleen voor op het havo.
Het recente onderzoek «Doorstroom en stapelen in het onderwijs» toont aan dat stimuleren van stapelen en doorstromen meer facetten kent dan alleen het wegnemen van wettelijke belemmeringen.1 Op dit moment verruim ik wet- en regelgeving om deze belemmeringen weg te nemen.2 Dit betekent echter niet dat er in de praktijk geen belemmeringen meer zijn. De mogelijkheid om te stapelen en doorstromen wordt in sterke mate bepaald door programmatische en schoolorganisatorische hindernissen.3 Dit zijn factoren waar de overheid op afstand zicht noch invloed op heeft. Stapelen en doorstromen is en blijft dan ook in de eerste plaats een zaak van de vo-school, de leerlingen en diens ouders.
Hoe past het verhinderen van doorstroom bij de bekostigingsvoorwaarden?
Er is geen relatie tussen het niet toelaten van leerlingen en de bekostigingsvoorwaarden.
Heeft het weigeren van vmbo-t-leerlingen gevolgen voor de bekostiging van scholen?
Nee. Scholen worden bekostigd op basis van het aantal aan de school ingeschreven leerlingen. Het niet toelaten van leerlingen heeft geen bekostigingsconsequenties voor de school.
Hoe gaat u garanderen dat scholen in de toekomst geen aanvullende eisen meer stellen?
Zie mijn antwoord op vraag 6 van het lid Van der Ham (D66) (vraagnummer 2010Z14886, ingezonden op 15 oktober 2010).
In hoeverre past dit beleid en de ruimte die de scholen hebben overdreven eisen te stellen bij de ambitie om het stapelen van opleidingen te bevorderen?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit niet bevorderend werkt voor de motivatie van de leerlingen en dat het imago van het beroepsonderwijs onnodig veel schade oploopt?
Ik ben van mening dat leerlingen en hun ouders het recht hebben om te weten wat de toelatingseisen zijn die een school voor voortgezet onderwijs hanteert. Het is bijzonder demotiverend als een leerling hoort dat doorstromen naar het havo niet mogelijk is omdat hij bijvoorbeeld een bepaald vak niet gevolgd heeft.
Het bericht dat Regionale Opleiding Centra (ROC's) wel leerlingen opvoeren voor de financiering, maar na de teldatum niet toelaten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het artikel over leerlingen die door hun ROC niet zijn toegelaten zijn vanwege hun leeftijd?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat tientallen en misschien zelfs honderden jongeren zitten thuis omdat ze vaak na de teldatum van 1 oktober niet weer worden toegelaten op school?
Mij is niet bekend dat tientallen en misschien honderden jongeren thuiszitten omdat ze na de teldatum niet weer worden toegelaten op school. Uit het krantenbericht blijkt dat niet en dergelijke signalen hebben mij op andere wijze evenmin bereikt. Wel hebben mij eerder – te weten in de zomerperiode, dus ruim voor de datum van 1 oktober – signalen bereikt dat zich gevallen zouden voordoen van studenten die vanwege hun leeftijd niet tot een opleiding werden toegelaten. Zowel op vragen van de Jongeren Vereniging Beroepsonderwijs als op vragen van het Kamerlid Smits (Tweede Kamer 2009–1010, Aanhangsel 3137) heb ik bericht dat het niet aan mij is om sancties te treffen in dit soort gevallen, maar dat in geval van vermeende leeftijdsdiscriminatie de gang naar de Commissie Gelijke Behandeling openstaat. In het aangehaalde krantenbericht wordt gemeld, dat er inderdaad studenten naar de Commissie Gelijke Behandeling zijn gestapt.
In hoeverre is de praktijk te verdedigen dat jongeren eerst worden ingeschreven om na 1 oktober pas te horen of er een plaats voor hen is en of de opleiding bij hen past of niet? Wat vindt u van deze werkwijze?
Als een dergelijke praktijk zich zou voordoen, zou dat niet te verdedigen zijn. Ik zie overigens niet goed hoe dit zou worden ingekleed. Immers, als een leerling wordt ingeschreven kan dat niet anders dan op een concrete opleiding met een specifiek crebo-nummer. Aan inschrijving ligt een onderwijsovereenkomst ten grondslag. Door het aangaan van de onderwijsovereenkomst en de inschrijving neemt de instelling de verplichting op zich tot het aanbieden van de opleiding. Aan de onderwijsovereenkomst kan niet zomaar eenzijdig een einde worden gemaakt. Voorts geldt dat voor bekostiging alleen studenten kunnen worden meegeteld die zijn ingeschreven en die de opleiding daadwerkelijk volgen. Dit is een aspect waarop accountantscontrole plaats vindt.
Krijgt u eveneens berichten, waaruit blijkt dat scholen de teldatum van 1 oktober alleen in hun eigen voordeel gebruiken en daarmee de leerlingen benadelen? Wat is daarop uw reactie?
Ik krijg dit soort berichten momenteel niet. Voorheen ontving ik die wel met enige regelmaat, maar sedert de invoering van de tweede teldatum is daarvan geen sprake meer. Instellingen gaan voorts meer ertoe over om leerlingen op steeds meer momenten in het schooljaar in te schrijven; flexibele instroom zien we bij steeds meer instellingen.
Deelt u de mening dat leerlingen centraal moeten staan voor schoolbesturen in plaats van dergelijke trucs om geld binnen te slepen? Wat is uw oordeel op deze kennelijk ingebakken cultuur waar vele jongeren de dupe van dreigen te worden?
Uiteraard deel ik uw mening dat de leerlingen centraal moeten staan voor de schoolbesturen, maar zoals ik hierboven heb uiteengezet, hebben mij geen signalen bereikt dat rondom de 1 oktober-datum sprake is van zorgwekkende praktijken.
Aanslagen op moskeeën |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Moskee Dordrecht beschoten»?1
Ja
Wat is de verklaring voor het toenemend aantal aanslagen op gebedshuizen en moskeeën?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 3 van het kamerlid Dibi (Groen Links) over de beschieting van een moskee in Dordrecht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 304).
Bent u bereid tot verscherpt toezicht (bijvoorbeeld in de vorm van extra surveillance) op de veiligheid van moskeeën?
Ik verwijs u voor het antwoord op deze vraag naar het antwoord op vraag 4 van het kamerlid Dibi (Groen Links) over de beschieting van een moskee in Dordrecht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 304).
Wat vindt u van de reactie van de politie in Dordrecht om na de beschieting van de moskee geen extra maatregelen te treffen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 wordt lokaal de analyse gemaakt van de dreiging en worden passende maatregelen genomen. Uit veiligheidsoverwegingen doe ik, zoals gebruikelijk, geen uitspraak over eventuele beveiligingsmaatregelen.
Het inzetten van lokagenten ter bestrijding van discriminatie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Ban kwaad van discriminatie uit, zet lokagent met joodse keppel in»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bestaande opsporingsmiddelen niet afdoende zijn om geweld tegen en discriminatie van bepaalde groepen, waaronder joden, homo’s of moslims, tegen te gaan? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Bestaande opsporingsmiddelen zijn op zichzelf toereikend om op te treden tegen belediging, discriminatie en geweld tegen bepaalde groepen. Dat neemt niet weg dat ik – ook op het gebied van opsporing – de inzet van lokagenten niet uitsluit, voor zover deze methode in verhouding tot de methoden die thans worden toegepast nodig en effectief blijkt te zijn. Van geval tot geval zal moeten worden bezien of de inzet van dit instrument proportioneel is.
Deelt u de mening dat zolang vrijheden van bovengenoemde groepen niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn en zolang andere opsporingsmethoden tekortschieten andere, innovatieve methoden nodig zijn? Zo ja, welke methoden overweegt u in te voeren? Zo nee, waaruit leidt u af dat bestaande methoden afdoende zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het dragen een keppel door een lokagent in juridische zin geen uitlokking van geweld of discriminatie tegen joden betekent en evenmin in de praktijk zo mag worden opgevat? Zo ja, gaat u met het middel van lokagenten deze vorm of andere vormen van discriminatie bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Voor de toelaatbaarheid van een middel is het van belang dat het geen intentie tot het plegen van strafbare feiten doet ontstaan, anders dan al bij betrokkenen aanwezig was. Het zou naar mijn oordeel onjuist zijn het dragen van een keppeltje als zodanige uitlokking te beschouwen. De legitimiteit van de inzet in een individueel geval staat uiteraard ter beoordeling aan de strafrechter. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 3.
Welke ervaringen zijn er in andere landen, bijvoorbeeld binnen de Europese Unie, met het inzetten van lokagenten?
Op mijn departement is geen gedetailleerde informatie beschikbaar over het gebruik van en de juridische mogelijkheden rondom dit specifieke opsporingsmiddel in andere EU-Lidstaten.
Zijn er lidstaten van de Europese Unie waar de juridische mogelijkheden tot het inzetten van lokagenten of lokmiddelen ruimer zijn dan in Nederland? Zo ja, waaruit bestaan die mogelijkheden?
Zie antwoord vraag 5.