De gevolgen van het preferentiebeleid medicatie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de TV-uitzending over het preferentiebeleid geneesmiddelen?1
Ja, ik heb kennis genomen van de TV-uitzending.
Deelt u de mening dat het preferentiebeleid aanwijsbare voordelen heeft voor de consument/patiënt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke? Kunt u aangeven tot welke besparingen het preferentiebeleid heeft geleid in de afgelopen jaren, en hoeveel dat omgerekend betekent voor de premie ziektekostenverzekering per persoon per jaar?
Ja, het preferentiebeleid heeft aanwijsbare voordelen voor de consument/patiënt. De lagere prijzen hebben geleid tot substantieel lagere zorgpremies. Daarnaast belasten niet alle zorgverzekeraars het eigen risico van de patiënt met de uitgaven voor preferente geneesmiddelen, waardoor de betreffende verzekerden een direct voordeel hebben.
Door de aangepaste duur van de preferente periode (tot 2 jaar) hoeven patiënten in beginsel tegenwoordig minder van geneesmiddel te wisselen.
Tot welke besparingen het preferentiebeleid precies heeft geleid is lastig aan te geven omdat de (bruto-)prijzen voor geneesmiddelen ook door andere beleidsmaatregelen worden beïnvloed. Volgens Zorgverzekeraars Nederland (met als bron Informatiecentrum Vektis) hebben de zorgverzekeraars door het toepassen van preferentiebeleid voor genees-middelen in de periode van 2008 tot en met 2010 de maatschappij € 1,115 miljard bespaard. De opbrengst van het preferentiebeleid loopt op. Enerzijds omdat er in de loop der jaren meer geneesmiddelen onder het preferentiebeleid zijn gebracht en anderzijds omdat de afzet van die geneesmiddelen (het volume) is toegenomen, nam ook het effect van het preferentiebeleid toe. Vektis verwacht dat de totale besparing van het preferentiebeleid oploopt tot jaarlijks € 600 miljoen vanaf 2012. Uitgaande van 7 miljoen huishoudens zou dit een € 85,- minder hoge zorgpremie betekenen per huishouden, voor zover de lagere kosten niet zijn aangewend om het eigen risico van de gebruikers van preferente geneesmiddelen te ontlasten. Per persoon komt dit neer op een bedrag van circa € 35,- per jaar.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid leidt tot «grote risico’s voor de volksgezondheid», zoals in de uitzending wordt gesuggereerd? Zo ja, welke?
Omdat het preferentiebeleid slechts is toegestaan voor geneesmiddelen met dezelfde werkzame stof, ligt het niet voor de hand dat het preferentiebeleid leidt tot grote risico’s voor de volksgezondheid. De patiënt krijgt immers altijd een geneesmiddel met de werkzame stof die is voorgeschreven. Daarnaast geldt dat als de behandelend arts van oordeel is dat behandeling met een preferent geneesmiddel medisch gezien niet verantwoord is, dat dan ook een door hem voorgeschreven, niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof wordt vergoed.
Bent u van mening dat het preferentiebeleid betekent dat «patiënten worden gekleineerd door verzekeraars», zoals in de uitzending wordt aangegeven?
De verzekeraar heeft de taak om de beste zorg te leveren tegen de scherpste prijs. Het preferentiebeleid is een middel daartoe en in het belang van een betaalbare zorg van goede kwaliteit. Er zijn specifieke toezichthouders zijn ingesteld die toezicht houden op de uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars en waar patiënten met hun klachten terecht kunnen, zoals de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ).
Met klachten over medicatie en bijwerkingen kunnen patiënten terecht bij hun behandelend arts en bij hun apotheekhoudenden. Daarnaast kunnen meldingen over bijwerkingen worden gedaan bij de Stichting Lareb door artsen, apotheekhoudenden en sinds enige tijd ook door geneesmiddelen-gebruikers via internet op www.meldpuntbijwerkingen.nl. In 2011 zijn er 11 420 meldingen over bijwerkingen (inclusief meldingen over vaccins) binnengekomen bij Lareb. Dit betreffen dus geen klachten over het preferentiebeleid maar over bijwerkingen van geneesmiddelen.
Van de 1 188 klachten over verzekerde prestaties die in 2011 bij de SKGZ zijn ingediend hadden 70 klachten betrekking op geneesmiddelen. Van de 271 geschillen over de verzekerden prestaties in 2011 gingen 17 geschillen over geneesmiddelen (zie het Jaarverslag 2011 van de SKGZ). In totaal zijn er in 2011 60 geschillen gegrond verklaard.
Vindt u de manier waarop patiënten nu worden geïnformeerd over medicatie door de apotheker en zorgverzekeraar patiëntvriendelijk? Zo nee, hoe kan dit beter?
Zie antwoord vraag 4.
Waar kan een patiënt met klachten over een medicatie en bijwerkingen momenteel terecht? Wilt u tevens aangeven hoeveel officiële klachten er zijn binnengekomen, en hoeveel hiervan gegrond zijn verklaard?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat de verzekeraar bepaalt welk geneesmiddel een patiënt krijgt, of deelt u de mening dat de arts bepaalt welk geneesmiddel iemand krijgt, en de verzekeraar er via het preferentiebeleid alleen voor zorgt dat het goedkoopste middel uit een groep van exact dezelfde geneesmiddelen wordt gegeven?
Ik deel de mening dat de behandelende arts vanuit zijn verantwoordelijk-heid bepaalt welk geneesmiddelen iemand nodig heeft en krijgt. De zorgverzekeraar kan de aanspraak op het geneesmiddel en dus de vergoeding daarvan, per werkzame stof, nader preciseren tot een aangewezen preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof. Als behandeling met een preferent geneesmiddel medisch niet verantwoord is dan heeft de verzekerde ook aanspraak, als de arts dit noodzakelijk vindt, op een niet preferent geneesmiddel met dezelfde werkzame stof.
Bent u van mening dat het vertellen dat bijvoorbeeld Atorvastatine en Lipitor precies dezelfde stoffen bevatten, maar dat gekozen wordt voor het goedkoopste middel om kosten in de zorg te besparen, dermate ingewikkeld is dat een apotheker daar een zware extra taak aan heeft?
De apotheker zal in dialoog met de patiënt moeten toelichten dat dit een maatregel is waarbij deze medicijnen dezelfde werkzame stoffen bevatten, maar in het kader van de kostenbeheersing mensen een ander middel naar huis kunnen krijgen. Dit kan enige tijd vergen. Nu het preferentiebeleid al meer dan 5 jaar wordt gevoerd, is het merendeel van de patiënten inmiddels hiervan op de hoogte en hoeft het steeds minder te worden uitgelegd. Temeer omdat er veel chronische gebruikers zijn die niet elke keer opnieuw uitleg nodig hebben.
Welke alternatieven zijn er voor het preferentiebeleid, waarbij eenzelfde besparing wordt bereikt?
Zoals in antwoord 2 al is aangegeven zijn de opbrengsten van beleids-maatregelen die tegelijkertijd van kracht zijn, lastig te onderscheiden. Daarbij komt dat beleidsmaatregelen elkaar kunnen versterken of verzwakken en dat deze afhankelijk zijn van moeilijk in te schatten gedragseffecten. Wel kunnen we constateren dat het preferentiebeleid een ongekend bedrag heeft bespaard op de farmaceutische zorg zonder de kwaliteit aan te tasten. Ik kan geen andere maatregel bedenken met dezelfde financiële opbrengsten, met behoud van de kwaliteit en toegankelijkheid.
Welke andere mogelijkheden zijn er om te besparen op de kosten van geneesmiddelen, zonder dat er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten /consumenten?
Mogelijkheden om te besparen vallen globaal uiteen in maatregelen, afspraken en beleid die zijn gericht op:
In Nederland is er sprake van een combinatie van maatregelen en beleid ten aanzien van al deze punten. Of er sprake is van een verschuiving van de kosten naar de patiënten is afhankelijk van de maatregel die je kiest. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Is het waar dat het Centraal Planbureau (CPB) voor herberekening van het Geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) kiest voor een opbrengst van € 0,03 miljard, en dat dit het bedrag is dat het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) heeft berekend als meest negatieve uitkomst? Is het waar dat het CPB daarbij ook geen rekening heeft gehouden met de verschuiving van de dure reumageneesmiddelen naar het ziekenhuis? Is het waar dat het CVZ uitsluitend de opbrengst van de eigen betaling berekend heeft, en niet heeft berekend wat de minderkosten zijn bij een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag? Kan een schatting worden gegeven van de besparing als daarmee wel rekening wordt gehouden?
Nee. Het CPB heeft aangeven zich te vinden in de berekening van het CVZ en hanteert eenzelfde opbrengst als het CVZ in Keuzes in Kaart (KIK) 2013–2017. Daar staat aangegeven: «Het CVZ heeft een opbrengstberekening gemaakt van een eventuele herberekening van het geneesmiddelen vergoeding systeem (GVS). In de brief van 6 september 2010 gaat de minister daar op in. Zij concludeert dat de opbrengst van een herberekening van het GVS per saldo ten hoogste € 28 miljoen zou bedragen en dat, afhankelijk van het prijsgedrag van fabrikanten, er een risico is dat herberekening zelfs tot hogere uitgaven leidt. Het CPB rekent met eenzelfde opbrengst». In de bijlage van de brief aan de Tweede Kamer van 6 september 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 32 123 XVI, nr. 164) is precies aangegeven hoe de berekening is gemaakt en welke uitgangspunten daarbij zijn gebruikt. Daaruit blijkt dat het CVZ rekening heeft gehouden met de overheveling van dure reumageneesmiddelen.
Ik kan geen goede schatting geven van een besparing van een veranderd voorschrijf- en gebruiksgedrag gezien de, ook door het CPB gecon-stateerde, onzekerheid ten aanzien van de gedragseffecten en de samenhang met reeds ingezet beleid ten aanzien van doelmatig voorschrijven.
Aanhoudende problemen met de opslag en opvang van (in beslaggenomen) dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat 2100 dieren dreigen te verhongeren omdat de noodlijdende Stichting Nederlandse Opvang voor Papegaaien (NOP) geen geld meer heeft om de dieren te voeden?1
Ik vind het spijtig dat dit opvangcentrum in deze problemen terecht is gekomen. Ik hoop in het belang van de dieren en de medewerkers en vrijwilligers van de NOP dat het lukt de problemen op een goede manier op te lossen.
Hoe beoordeelt u de nieuwe ophef over de NOP in het licht van eerdere misstanden, waaronder illegale handel, verduistering van geld, en verwaarlozing van dieren?2 3 4 5 6
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom u voor de opvang van inbeslaggenomen dieren een contract bent aangegaan met deze klaarblijkelijk al langer noodlijdende organisatie, terwijl u heeft aangegeven dat alle contractpartners op financiële en economische draagkracht worden getoetst?7 8
In het kader van de aanbesteding wordt ook gekeken naar de financiële en economische draagkracht van de opslaghouder. Bij de beoordeling van de inschrijving van de NOP zijn destijds geen feiten aan het licht gekomen op grond waarvan had moeten worden getwijfeld aan de financiële draagkracht van de NOP.
Is het waar dat het u het contract met de NOP inmiddels heeft opgezegd? Zo ja, kunt u aangeven wat de specifieke aanleiding was om dit contract op te zeggen, gezien het feit dat u de eerdere, aanhoudende kritiek op de NOP hierover in de wind heeft geslagen? Zo nee, bent u bereid dit contract alsnog op te zeggen?
Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) heeft deze zomer alle contracten met de NOP beëindigd. Er werd niet meer voldaan aan de administratieve eisen, die gesteld worden aan opslaghouders. Bovendien was er gerede twijfel of deze opslaghouder kon blijven voldoen aan de gestelde welzijnseisen. Omdat er bovendien geen zekerheid was of de vastgestelde omissies op korte termijn konden worden opgelost is besloten de contracten op te zeggen.
Kunt u aangeven hoeveel van de dieren die momenteel in de NOP opgevangen worden daar geplaatst zijn door Dienst Regelingen?
Er zijn op dit moment geen dieren meer in opdracht van Dienst Regelingen bij de NOP geplaatst.
Krijgt de NOP nog steeds geld voor deze geplaatste dieren, aangezien in het contract was afgesproken dat de opvang per dier en per dag betaald zou worden? Zo ja, hoe is het mogelijk dat de NOP geen geld heeft om de dieren in het park te voeden, terwijl de directie inkomsten ontvangt voor de opvang van (een deel van) de dieren? Zo nee, deelt u de mening dat u verantwoordelijk bent voor het welzijn van deze dieren en dat u – door het opheffen van het contract zonder een passende oplossing te bieden – 2100 vogels aan hun lot overlaat?8
De dieren die nu nog verblijven bij de NOP zijn niet in opdracht van EL&I bij de NOP geplaatst en derhalve de verantwoordelijkheid van de NOP zelf. Dierentuinen, opvangcentra en asielen worden, behoudens afspraken met de overheid in het kader van de opslag of de bewaarplicht voor gevonden dieren, niet gefinancierd door de overheid. Mocht het welzijn van dieren in het geding komen dan kan ik hiertegen optreden.
Deelt u de mening dat er inmiddels ruim voldoende bewijs is dat de NOP geen geschikte opvangplek is en dat er dus zo snel mogelijk een deugdelijke, alternatieve opvangplek moet komen voor alle dieren die in de NOP gehuisvest worden? Zo ja, op welke termijn en wijze gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De NOP is vanwege de hiervoor genoemde tekortkomingen op dit moment geen geschikte locatie meer voor het onderbrengen van dieren die door de overheid in beslag of in bewaring zijn genomen. Er worden dan ook geen dieren meer ondergebracht bij de NOP door EL&I.
Indien het welzijn van dieren wordt geschaad dan kan ik via bestuursrechtelijke maatregelen optreden ter bescherming van deze dieren. Ik heb op dit moment geen aanleiding voor een dergelijk ingrijpen bij de NOP.
Hoe beoordeelt u de tragische gang van zaken aangaande uw samenwerking met de NOP in het licht van de bestaande aanbestedingsprocedure die er op gericht is zo goedkoop mogelijk opvang te kunnen aanbesteden, zonder een deugdelijk landelijk beleid voor de opvang van dieren?
Alleen die locaties die kunnen voldoen aan de door mij geëiste dierenwelzijnsvoorschriften kunnen meedoen aan de aanbesteding voor de opslag van dieren. Van deze vooraf gestelde minimale eisen wijk ik niet af ten behoeve van een goedkopere locatie.
Het feit dat dit opvangcentrum in opspraak is geraakt, is uiterst bedroevend. Er zijn echter een groot aantal opvangadressen in Nederland die wel voldoen aan de eisen en waarmee ik al jaren op een goede manier samenwerk in het kader van de opslag van dieren.
Kunt u bevestigen dat de (financiële) problemen waar dierenopvangcentra en -asielen mee kampen de afgelopen tijd niet zijn afgenomen en zelfs groter zijn geworden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en kunt u uitleggen hoe u het zover heeft laten komen terwijl de Kamer u via twee moties van het lid Ouwehand in de eerste helft van 2011 heeft verzocht om de problematiek van opvang voor gezelschapsdieren aan te pakken en de opslag van inbeslaggenomen dieren te verbeteren? Zo nee, hoe kan het dat u geen zicht heeft op het functioneren van de opvang en opslag van dieren in Nederland?9 10
Ik kan dit signaal niet bevestigen. Uit mijn contacten met opslaghouders blijkt een dergelijke trend niet. Zoals ik heb aangegeven in antwoord op uw vragen van 22 mei 2012 (TK, 2011–2012, Aanhangsel van de handelingen nr. 2997) heb ik geen zicht op de financiële situatie van alle asielen en opvangcentra. Zoals ik heb aangegeven in de reactie op uw motie (TK, 2011–2012, 28 286, nr. 540), zet ik mij vooral in voor het voorkomen van het ontstaan van zwerfdieren en dieren die opvang behoeven zoals bijvoorbeeld via de identificatie en registratieplicht voor honden en de verplichte voorlichting aan kopers, zoals opgenomen in het Ontwerpbesluit gezelschapsdieren teneinde het aantal ondoordachte aankopen te verminderen.
Het blokkeren van gestolen mobiele telefoons |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat mede door uw ministerie gesprekken worden gevoerd met telecomproviders om gestolen mobiele telefoons op afstand te kunnen blokkeren? Zo ja, in welke fase bevinden deze gesprekken zich?1
Ja. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat ik samen met mijn ambtgenoot van EZ en vertegenwoordigers van de telecomproviders een werkgroep heb geformeerd die het mogelijk maken van het op afstand blokkeren van mobiele telefoons tot doel heeft. De werkgroep bespreekt de invulling van de noodzakelijke randvoorwaarden en verwacht nog dit jaar met een resultaat te komen.
Zijn vanuit opsporingsbelang ook politie en Openbaar Ministerie betrokken bij deze gesprekken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie neemt deel aan de werkgroep die het blokkeren van een mobiele telefoon mogelijk moet maken. Het OM wordt daar waar nodig betrokken bij de gesprekken in de werkgroep. Doel van de werkgroep is te komen tot een systeem dat naadloos aansluit op de opsporingspraktijk en de administratieve lasten voor alle betrokken partijen tot een minimum beperkt.
Hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons op afstand te blokkeren zich tot de opsporingspraktijk waarbij in geval van straatroof soms weinig aanknopingspunten bestaan om daders te pakken en een actieve mobiele telefoon daarvoor van belang kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het stelen van mobiele telefoons ontmoedigd moet worden, maar tegelijkertijd de pakkans van deze criminelen omhoog moet? Zo ja, hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons te blokkeren zich tot de ambitie de pakkans te verhogen?
Ja, deze mening deel ik. Ik heb hier de afgelopen jaren zwaar op ingezet. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2012 totnogtoe ruim 50% meer verdachten voor het plegen van staatroven zijn opgepakt dan in 2009.
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, zal bij het inrichten van het proces om te komen tot de blokkering van een gestolen mobiele telefoon rekening worden gehouden met de wensen vanuit de opsporingspraktijk, waaronder ook de wens om de pakkans te verhogen. Daarbij komt dat de IMEI blokkade ontmoedigend zal werken op dieven en straatrovers. De opsporingscapaciteit die hierdoor vrijkomt, kan gerichter worden ingezet.
Nieuwe regels voor orgaandonatie in Denemarken |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Deense minister: strengere regels orgaandonatie nodig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de gebeurtenis in Denemarken?
Het lijkt erop dat er een verkeerde diagnose is gesteld door de behandelend arts, waardoor de familie onnodig is benaderd met het verzoek om toestemming te geven voor orgaandonatie.
Kunt u aangeven wat op dit moment de verschillen zijn tussen het Deense en het Nederlandse systeem van orgaandonatie?
In Denemarken mag al toestemming worden gevraagd voordat de dood is vastgesteld, in Nederland mag pas om toestemming worden gevraagd nadat de dood is vastgesteld.
Kunt u aangeven welke verschillen er nog overblijven tussen beide systemen, indien het voorstel tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie (32 711), dat binnenkort door de Kamer wordt behandeld, wordt doorgevoerd?
Het hierboven genoemde verschil blijft bestaan, toestemming mag pas worden gevraagd als de dood is vastgesteld. In het algemeen kun je zeggen dat het wetsvoorstel beoogt om, nadat door de behandelend arts de diagnose is gesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden, de mogelijkheid tot orgaandonatie ook open te houden in die gevallen dat door de betrokkene niet zelf toestemming is gegeven voor orgaandonatie.
Zou een casus – zoals beschreven in het artikel – in Nederland kunnen voorkomen onder het huidige systeem dan wel onder het systeem dat beoogd wordt met de wetswijziging? Overweegt u het wetsvoorstel hierop aan te passen? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Antwoord Het stellen van een onjuiste diagnose is met geen enkele wet te voorkomen, geneeskunde blijft mensenwerk. Zowel onder de huidige wet als onder de voorgestelde wijziging is het vragen van toestemming voor orgaandonatie pas toegestaan na overlijden.
Vindt u dat in de huidige Nederlandse Wet op de orgaandonatie de procedure rondom het gesprek met de familie over orgaandonatie zorgvuldig genoeg is omschreven? Wanneer dient dit gesprek met de familie volgens u plaats te vinden?
Ik vind het belangrijk dat pas met de familie over orgaandonatie gesproken wordt als vaststaat dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal komen te overlijden en dat pas toestemming wordt gevraagd nadat de dood is vastgesteld. De voorgestelde wetswijziging geeft, beter dan in de huidige wet het geval is, duidelijk de bevoegdheden aan die horen bij de verschillende momenten die voorafgaan aan een eventuele donatieprocedure.
Is het in het huidige Nederlandse systeem van orgaandonatie mogelijk al op zoek te gaan naar de juiste orgaanontvanger, voordat een patiënt hersendood is? Is hierbij een verschil tussen patiënten die zich hebben laten registreren als orgaandonor, patiënten die de keuze overlaten aan nabestaanden, patiënten die zich niet hebben laten registreren en patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn?
Ja, dat is mogelijk, de arts is op grond van artikel 18, eerste lid van de Wet op de orgaandonatie verplicht om het vermoedelijk beschikbaar komen van organen onmiddellijk te melden bij het orgaancentrum. Hij doet dat nadat hij heeft vastgesteld dat de patiënt binnen afzienbare tijd zal overlijden. Het orgaancentrum kan op basis van de melding gaan bepalen aan welke patiënten op de wachtlijst de organen, die mogelijk beschikbaar komen, moeten worden toegewezen. Van patiënten die hebben aangegeven geen orgaandonor te willen zijn wordt natuurlijk geen melding bij het orgaancentrum gedaan. Zij hebben immers vastgelegd geen donor te willen zijn.
Verandert het antwoord op vraag 7 wanneer de beoogde wijziging van de Wet op orgaandonatie doorgang vindt?
Nee.
Welke nieuwe regels wil de Deense minister van Gezondheid exact nemen om het Deense systeem van orgaandonatie aan te passen?
De Deense minister van Gezondheid is van plan om een protocol te laten opstellen over het moment waarop wordt gestopt met machinale ondersteuning van de vitale lichaamsfuncties.
Bent u bereid contact op te nemen met uw Deense collega om informatie in te winnen over deze casus, ten behoeve van het beantwoorden van voorgaande vragen en het informeren van de Kamer over deze relevante gebeurtenis?
Ja, voor de beantwoording van de vragen heb ik contact gezocht met het Deense ministerie van Gezondheid. Bovenstaande antwoorden zijn opgesteld aan de hand van de informatie die ik uit Denemarken ontving.
Het verzoek om overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector te ontvangen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Paul de Krom (VVD), Jan Kees de Jager (CDA), Liesbeth Spies (CDA), Marja van Bijsterveldt (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog het verzoek bij de regeling van werkzaamheden van 27 september jl. van de fracties van CDA, PVV, SP, D66, CU, SGP, Partij voor de Dieren en 50plus om met spoed een overzicht te ontvangen van de derivatenposities van alle instellingen in de publieke en semipublieke sector?
Ja, het antwoord op dit verzoek treft u in bijlage 1 aan.1
Deelt u de mening dat dit overzicht nu wel erg lang op zich laat wachten, te meer daar hierom eerder gevraagd was?1
In antwoord op vragen van de leden Wolbert en Groot heeft de minister van VWS op 5 oktober 2012 aangegeven dat de resultaten van de uitvraag die het Waarborgfonds voor de Zorgsector eerder dit jaar onder haar aangesloten zorginstellingen hield, later dit jaar beschikbaar komen. Mede op basis daarvan zal bepaald worden of nadere regelgeving noodzakelijk is.
Zoals aangegeven in de beantwoording van het verzoek van 27 september geldt dat voor het toezicht op decentrale overheden de horizontale toezichtsketen van toepassing is. Dit betekent dat het Rijk geen informatie heeft over derivatenposities van decentrale overheden.
Overigens heeft het onderwerp derivaten de aandacht van de betrokken ministeries. Niet voor niets zijn er onderzoeken in gang gezet naar het gebruik van derivaten en de risico’s die daarmee gepaard gaan bij de ministeries van OCW en VWS. Op basis van de resultaten en hetgeen in het regeerakkoord is opgenomen, zullen de ministeries van OCW, VWS, SZW, BZK en FIN gezamenlijk bekijken op welke wijze de wet- en regelgeving en het toezicht aangescherpt kunnen worden. U wordt hier begin 2013 over geïnformeerd.
Is het rapport van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de derivatenpositie per instelling klaar – zeker nu ook Zadkine, een instelling met derivaten in zeer zwaar weer zit – en kunt u dit aan de Kamer doen toekomen?2
Het ministerie van OCW zal hierover binnen enkele weken separaat aan de Kamer berichten. De Onderwijsinspectie is het onderzoek momenteel aan het afronden. De eerste resultaten en inzichten, inclusief een reactie van de minister van OCW, zullen aan de Kamer worden toegezonden.
Welke gemeentes en provincies hebben een zodanige positie dat zij moeten bijstorten?3
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden is op Rijksniveau niet voorhanden. Het antwoord op vraag 5 gaat hier nader op in.
Heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzicht in de derivatenpositie van gemeentes, provincies en daaraan gelieerde organisaties, zoals Seaports Groningen? Zo nee, wat heeft zij dan de afgelopen maanden gedaan, zo ja, kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?
Inzicht in derivatenposities van decentrale overheden en daaraan gelieerde organisaties is op Rijksniveau niet voorhanden. Het zogenaamde verticale financiële toezicht (van Rijk op provincies en van provincies op gemeenten en waterschappen) is generiek, risicogericht en, daarmee verbonden, terughoudend en proportioneel. Het toezicht wordt uitgevoerd op begrotingen en jaarrekeningen met gebruik van de opmerkingen die de accountant maakt over de jaarrekeningen. Provincies en gemeenten hoeven – gelet op het kader waarbinnen zij zich moeten verantwoorden, het Besluit begroten en verantwoorden (Bbv) – zich niet te verantwoorden over derivatenposities in hun begroting en jaarrekening. Er vindt thans geen specifiek verticaal toezicht plaats op deze derivatenposities door de provincies of de Rijksoverheid. Bij het afsluiten van derivaten moet voldaan worden aan de bepalingen in de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo), waarvan artikel 4 bepaalt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Tevens zijn open derivatenposities niet toegestaan. Het afsluiten van derivaten is een verantwoordelijkheid van de desbetreffende decentrale overheid zelf en het toezicht daarop ligt primair bij de gemeenteraad, de provinciale staten resp. het dagelijks bestuur van de waterschappen (het zogenaamde horizontale toezicht).
Voor aan decentrale overheden gelieerde organisaties geldt eveneens dat, voor zover er sprake is van verticaal toezicht, dit toezicht zich niet richt op derivaten. Hierdoor is er ook met betrekking tot deze organisaties geen inzicht in derivatenposities.
Heeft u kennisgenomen van de derivatenpositie van Groningen Seaports4 en de bijstortverplichting van meer 10 miljoen in 2011?5 Zo ja, wanneer heeft u hier kennis van genomen en welke acties zijn ondernomen?
Ja, de minister van BZK is vanuit zijn rol van toezichthouder op zogenaamde gemeenschappelijke regelingen waar provincies in participeren, op de hoogte van het feit dat Groningen Seaports derivaten in haar bezit heeft, die -zoals nu blijkt- tot zogenaamde bijstortverplichtingen kunnen leiden.
Tot afgelopen jaar was er, mede gebaseerd op het oordeel van de accountant bij de jaarstukken, geen aanleiding hier bijzondere aandacht aan te besteden.
Enerzijds naar aanleiding van de Vestia-affaire en de maatschappelijke discussie rondom derivaten en anderzijds naar aanleiding van de opmerking van de accountant inzake de derivaten bij Groningen Seaports in de jaarstukken over het jaar 2011, zijn thans door de minister van BZK wel stappen ondernomen om meer inzicht te krijgen in de specifieke casus.
Op dit moment wordt door de minister van BZK nog aanvullende informatie verzameld op basis waarvan de minister van BZK een definitief oordeel kan vormen over de derivatenpositie van Groningen Seaports.
Is de derivatenpositie van Groningen Seaports, dat wel derivaten heeft, maar geen leningen die eronder liggen, conform de vigerende wet- en regelgeving?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Is de boekhoudkundige truc, waarmee de derivaten een paar dagen eerder betaald worden, dan als afkoopsom gelden, een geldige truc? Verbloemt deze de werkelijke positie van Groningen Seaports?
Op basis van de thans beschikbare informatie bij de minister van BZK kan hierover nog geen oordeel gevormd worden. Na beoordeling van de bij vraag 6 genoemde aanvullende informatie wordt de Kamer nader geïnformeerd.
Kunt u het nu twee keer eerder gevraagde overzicht van de derivatenposities van alle instellingen in de semipublieke en publieke sector, voor zover het nu bekend is, voor 31 oktober aan de Kamer doen toekomen?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar bijlage 1.
In het ordedebat van 25 oktober jongstleden zijn door de heer Omtzigt ook problemen als gevolg van ongedekte derivatenposities van een slibverwerkingsbedrijf ter sprake gebracht.
Het gaat hier om Slibverwerking Noord-Brabant (SNB). In de media zijn berichten verschenen dat SNB in zware financiële problemen is gekomen als gevolg van derivaten. De werkelijkheid is echter anders dan in de media wordt geschetst.
SNB is een overheidsvennootschap waarvan zes waterschappen de aandelen houden. In 2007 heeft SNB een Switch Transaction (ST) afgesloten met Deutsche Bank (DB) met als voornaamste doel financiële risicovermindering door spreiding van bestaande leasedeposito’s voor een periode van 10 jaar. Daarnaast levert de ST een van tevoren bekende en vastgelegde financiële opbrengst.
SNB benadrukt dat deze financiële transactie géén rentederivaat betreft; het gaat hier zuiver om risicovermindering door tijdelijke herverzekering.
Het besluit om de ST aan te gaan is genomen in de Raad van Commissarissen van SNB en bekrachtigd door de Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Hoewel SNB niet hoeft te voldoen aan de Wet Fido is de ST daaraan in 2007 wel getoetst. De ST voldoet aan alle bepalingen van de Wet Fido en de Ruddo.
De ST loopt tot 2017 zonder tussentijdse betalingsverplichting voor SNB en haar aandeelhouders. Enkel door exceptionele economische ontwikkelingen zou deze situatie kunnen veranderen.
Recente wijziging van de verslaggevingsregels door de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) maakt dat SNB genoodzaakt is om halverwege de looptijd de ST tegen reële waarde te waarderen in plaats van tegen kostprijs, zoals in voorgaande jaren. Hierdoor ontstaat boekhoudkundig een negatief eigen vermogen. Op papier lijkt SNB hierdoor failliet, terwijl de omzet en de kostenstructuur in orde zijn. Het negatieve eigen vermogen staat op gespannen voet met de contractuele afspraken met DB. SNB is daarom thans in gesprek met DB over hoe om te gaan met deze wijziging in de verslaggevingregels. Het is algemeen gebruikelijk en geaccepteerd dat banken en bedrijven bij wijziging van regelgeving met elkaar nieuwe afspraken maken.
Voor de volledigheid wordt nog vermeld dat de provincie de aangewezen toezichthouder is voor de waterschappen.
Het bericht “Cameron signals EU budget deal to Berlin” |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Cameron signals EU budget deal to Berlin»?1
Bent u bekend met het genoemde Duitse compromisvoorstel om voor de EU-begroting 2014–2020 een budgetplafond te hanteren van 1% van het Europese BNP? Zo ja, hoe beoordeelt u dat voorstel en welke consequenties zou een dergelijk compromis hebben voor de Nederlandse onderhandelingsinzet ten aanzien van de Nederlandse afdrachten aan de EU-begroting?
Deelt u de indruk dat de focus van discussie over de EU-begroting meer en meer komt te liggen op de hoogte van het EU-budget? Deelt u de zorg dat dit ten koste gaat van de discussie over de besteding van EU-fondsen en de modernisering van de EU-begroting waarbij middelen verschoven worden van met name landbouwsubsidies naar onderzoek, innovatie en duurzame groei? Deelt u de mening dat, juist binnen de context van de huidige economische crisis, deze modernisering wenselijk is en derhalve centraal zou moeten staan in het onderhandelingsproces?
Bent u bereid zich in de komende, beslissende onderhandelingsfase hard te maken voor een substantiële modernisering van de EU-begroting door de genoemde verschuiving van EU-fondsen? Zo ja, tijdens welke concrete gelegenheden (EU-overleggen, bilaterale gesprekken) in aanloop naar de Europese Raad van 22 november ziet u hier mogelijkheden toe? Met welke andere lidstaten denkt u hier gezamenlijk op te kunnen trekken?
Kunt u de antwoorden op deze vragen uiterlijk maandag 29 oktober naar de Kamer sturen?
De verplichte privatisering van waterbedrijven in ruil voor Europese steunleningen |
|
Harry van Bommel |
|
Knapen (CDA) , Jan Kees de Jager (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de publieke briefwisseling tussen de Europese Commissie en verschillende maatschappelijke organisaties over de verplichte privatisering van de collectieve watervoorziening?1
Ja.
Is het waar dat Griekenland en Portugal verplicht zijn hun waterbedrijven te privatiseren als voorwaarde voor financiële steun vanuit de EU? Indien ja, kunt u aangeven vanuit welke instantie(s) deze voorwaarde naar voren is gebracht en wie verantwoordelijk is voor het uiteindelijk vaststellen van deze voorwaarde?
De inzet van het kabinet, gesteund door de Tweede Kamer, is dat financiële steun aan landen in nood gepaard gaat met strikte conditionaliteit die leidt tot economisch herstel en aanpassing van de onevenwichtigheden. Onderdeel van de conditionaliteit bij de huidig afgesproken leningenprogramma’s vormen privatiseringen. Privatisering van overheidsbedrijven draagt bij aan de vermindering van de overheidsschuld, maar kan ook leiden tot vermindering van subsidies aan staatsbedrijven en daarmee bijdragen aan het verbeteren van de overheidsfinanciën. Privatiseringen kunnen het potentieel herbergen om de efficiëntie van bedrijven en in breder perspectief het concurrentievermogen van de economie als geheel vergroten. Op die manier kunnen de bestaande onevenwichtigheden worden aangepakt die ook een onderdeel vormen van de oorzaken van de huidige crisis. De gevraagde privatiseringen kunnen op deze manier bijdragen het concurrentievermogen en de concurrentiepositie van zowel Portugal als Griekenland versterken.
Bij zowel Portugal als Griekenland maken privatiseringen onderdeel uit van de condities die gepaard gaan met de financiële steun aan die beide landen krijgen uit het EFSF. De precieze conditionaliteit die gepaard gaat met financiële steun is vastgelegd in de Memorandum of Understanding (MoU). De Tweede Kamer is over de inhoud hiervan reeds geïnformeerd in de Kamerbrief nieuw leningenprogramma Griekenland met kenmerk BFB2012–7398M, d.d. 20 maart 2012, en voor Portugal in het verslag Eurogroep en Ecofin Raad van 16 en 17 mei 2011 met kenmerk BFB2011–1103M, d.d. 18 mei 2011.
In het geval van Portugal zijn er afspraken in het MoU gemaakt tussen de Trojka (IMF, Commissie en ECB) en Portugal over de noodzaak van privatiseringen. De keuzes worden vervolgens op nationaal niveau geïnitieerd en de Trojka houdt nauw toezicht op de implementatie van de voorwaarden uit het gehele leningenprogramma.
In het geval van Griekenland zijn in het programma zoals overeengekomen in februari, concretere afspraken gemaakt over de privatiseringen en is er ook een lijst opgesteld met te privatiseren bedrijven, waaronder waterbedrijven. Deze lijst is te vinden in de MoU die aan de Tweede Kamer is verstuurd bij de Kamerbrief nieuw leningenprogramma Griekenland met kenmerk BFB2012–7398M, d.d. 20 maart 2012. De Trojka en de lidstaten achtten een verdere concretisering en invulling van het Griekse privatiseringenprogramma noodzakelijk vanwege de gebrekkige implementatie van de voorwaarden uit het oude leningenprogramma.
Samen met de Commissie is het kabinet van mening dat de privatisering van openbare nutsbedrijven, met inbegrip van bedrijven ten aanzien van de watervoorziening, voordelen kan opleveren voor de gehele samenleving. De privatisering moet plaatsvinden nadat een passend regelgevend kader is opgesteld om misbruik door (particuliere) monopolies te voorkomen. Tegelijkertijd moet toegang tot basisgoederen worden gewaarborgd. Het is zodoende belangrijk om zowel gelijke en eerlijke toegang tot openbare nutsvoorzieningen (zoals water, gas, elektriciteit), als een goede kwaliteit van de dienstverlening en een financieel duurzaam aanbod te waarborgen. Het kabinet heeft vertrouwen dat de Trojka, met daarin ook de Commissie, erop toeziet dat de privatisering van waterbedrijven volledige toegang tot water voor alle burgers garandeert.
Deelt u de mening dat de EU bij het verlenen van financiële steun geen voorwaarden zou moeten stellen die de beschikbaarheid en kwaliteit van bepaalde publieke voorzieningen, waaronder die van collectieve watervoorziening, in gevaar kunnen brengen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat vanuit de Europese verdragen en geldende Europese wetgeving de Europese Commissie neutraal hoort te handelen ten aanzien van de mate waarin de collectieve watervoorziening in deze lidstaten behoort te worden geprivatiseerd?2 Indien neen, waarom niet? Indien ja, deelt u de mening dat het standpunt van de Commissie hier niet mee in overeenstemming is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds tegen volledige privatisering van de drinkwatervoorziening en van mening dat landen vrij behoren te zijn in het maken van deze beslissing?3 Zo ja, op welke wijze heeft u dit standpunt tot uitdrukking laten komen bij de gesprekken over de voorwaarden die gesteld zijn aan programmalanden als Griekenland en Portugal?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat Griekenland op het punt staat meerderheidsbelangen in verschillende waterbedrijven te verkopen en Portugal plannen heeft om het publieke waterbedrijf te privatiseren?4 5 Indien ja, kunt u aangeven op welke wijze de Commissie garandeert en controleert dat de toegang tot de drinkwatervoorziening behouden blijft?
Zie antwoord vraag 2.
De invoering van een no-claim door Bewuzt/VGZ |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar Bewuzt/VGZ een no-claim invoert voor de aanvullende verzekering?1
Het staat een zorgverzekeraar vrij om een no-claim in te voeren bij de aanvullende verzekering. Pakketsamenstelling, acceptatiebeleid en premiestelling van een aanvullende verzekering behoren tot de eigen bevoegdheden van de verzekeraar die de aanvullende verzekering aanbiedt.
De Europese richtlijnen schadeverzekering verbieden het om verzekeringsondernemingen te onderwerpen aan wettelijke voorschriften over acceptatie, verzekeringsdekking en premiestelling. Voor de zorgverzekering is afwijking van dit verbod, voor zover dat noodzakelijk is ter bescherming van het algemeen belang toegestaan. Voor de aanvullende verzekering geldt dit echter niet. In een aanvullende verzekering zit alleen die zorg waarvan de regering vindt dat die voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf kunnen komen. Of dergelijke zorg vervolgens via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd wordt en tegen welke premie met of zonder no-claim, rekent de regering niet tot haar verantwoordelijkheid.
Kunt u verklaren waarom Bewuzt/VGZ juist voor de aanvullende verzekering een no-claim invoert, terwijl juist in 2006 gesteld werd dat de no-claim voor de basisverzekering moest worden afgeschaft?2
De no-claim die VGZ invoert heeft betrekking op de aanvullende verzekering. Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ligt de aanvullende verzekering buiten mijn verantwoordelijkheid.
Erkent u dat de no-claim destijds werd bestreden (ook door zorgverzekeraars), omdat het juist ten koste ging van chronisch zieken en ouderen? Is dit niet meer zo?
Er lagen verschillende redenen ten grondslag aan het afschaffen van de no-claim.
Het principe van de no claim komt echter op het zelfde neer als die van het eigen risico. Bij het eigen risico betaalt de gebruiker een deel van de kosten direct en bij geen gebruik betaalt de verzekerde geen eigen risico. Bij de no claim ontvangt de verzekerde die geen zorg gebruikt de in rekening gebrachte no claim-premie terug.
Wat vindt u ervan dat een verzekeraar mensen aanspoort zich bij te verzekeren, om hen vervolgens te stimuleren er geen gebruik van te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ geeft aan dat het idee achter de no-claimkorting is dat verzekerden steeds bewuster nadenken over aanvullende pakketten. Daarom biedt Bewuzt drie aanvullende modules (fysiotherapie, tandarts, buitenland) met een no claim-korting indien geen beroep wordt gedaan op de aanvullende verzekering. De klant kan zelf de bewuste afweging maken: een beroep doen op de aanvullende verzekering of zelf betalen. VGZ geeft aan «dat het soms niet nodig is een beroep te doen op de aanvullende verzekering en de klant de behandeling beter zelf kan betalen, zodat hij recht houdt op de no-claim korting. De klant krijgt op deze wijze veel meer regie op z’n verzekering en het verhoogt het kostenbewustzijn».
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat Bewuzt/VGZ met deze nieuwe verzekering doet alsof ziek worden een keuze is? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u dat met deze verzekeraar eens?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze beoordeelt u de no-claim korting voor mensen die geen declaratie hebben gedaan in het jaar daarvoor? Benadeelt dit niet de chronische patiënt die deze verzekering afsluit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 1 ligt de aanvullende verzekering buiten mijn verantwoordelijkheid. Elke verzekerde kan voor zichzelf kiezen of hij deel wil nemen aan deze zorgverzekering en aanvullende verzekering. Er bestaat voldoende keuzemogelijkheid voor verzekerden, ook voor chronische patiënten.
Op welke wijze houdt u toezicht op deze aanvullende verzekering en de mogelijkheid van chronische patiënten om over te stappen? Hoe oordeelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over dit nieuwe product?3
Het toezicht door de NZa op de aanvullende verzekeringen beperkt zich tot de activiteiten die zijn geregeld in de Wmg. Deze betreffen hoofdzakelijk het marktgedrag van de zorgverzekeraar en de transparantie, zoals het verbod op misleiding. Op grond van de Wmg kan de NZa dus maatregelen nemen indien de overeenkomst bijvoorbeeld op een niet toelaatbare wijze tot stand is gekomen of wanneer verzekerden door de ziektekostenverzekeraar niet goed worden voorgelicht. Inhoudelijk heeft de NZa echter geen wettelijke taak of bevoegdheid wanneer het gaat om de aanvullende verzekering. Dit betekent dat de NZa geen inhoudelijk oordeel heeft over de Bewuzt aanvullende verzekering van VGZ, waarbij een no claim wordt toegepast.
Echter gelet op mogelijke risico’s die een doelgroepenbeleid (bijvoorbeeld door het aantrekken van bepaalde groepen verzekerden via een aanvullende verzekering) met zich mee kan brengen voor de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorgverzekering, houdt de NZa de ontwikkelingen rondom doelgroepenbeleid nauwgezet in de gaten. Ook monitort de NZa de ontwikkelingen rondom de aanvullende verzekering via de «Marktscan Zorgverzekeringsmarkt».
De NZa heeft geoordeeld in haar rapport «Rechtmatigheid uitvoering Zvw 2011» dat er op dit moment geen aanwijzingen zijn dat een doelgroepenbenadering vanuit het perspectief van de consument gezien substantiële risico’s heeft voor de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorgverzekering. Er zijn voldoende voldoende keuzemogelijkheden, ook voor chronische patiënten. Uit de «Marktscan Zorgverzekeringsmarkt 2012» blijkt dat voor meer dan de helft van de aanvullende verzekeringen geen acceptatievoorwaarden worden gehanteerd. Hieruit constateert de NZa dat de aanvullende verzekeringen op dit moment geen generieke overstapbelemmering vormen voor de basisverzekering.
Is het zo dat het voor Bewuzt/VGZ toch mogelijk is mensen met te verwachten hoge kosten in de aanvullende verzekering te weigeren? Waarom zou zij dan een no-claim aanbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de basisverzekering geldt een acceptatieplicht, een verzekeraar dient alle verzekerden te accepteren ongeacht leeftijd, geslacht, gezondheidskenmerken en overige kenmerken. Voor de aanvullende verzekering geldt inderdaad geen acceptatieplicht, zorgverzekeraars mogen toelatingscriteria toepassen.
Het staat zorgverzekeraars vrij om een doelgroepenbeleid te voeren via de aanvullende verzekering. Voor mij staat voorop dat zorgverzekeraars binnen de basisverzekering de acceptatieplicht, verbod op premiedifferentiatie en zorgplicht nakomen. Zie verder mijn reactie op vraag 7.
Erkent u dat het wederom zorgverzekeraar VGZ is die met een verzekering komt om gezonde mensen te binden aan hun verzekering?4 Hoe verhoudt dit zich tot de solidariteitsgedachte?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet ten principale zo dat een zorgverzekering, ook al is deze aanvullend, echt iets anders is dan een autoverzekering, te meer daar steeds meer medisch noodzakelijke zorg via aanvullende pakketten moet worden verzekerd? Zo ja, is dit dan geen reden om de no-claim polis niet toe te staan voor medisch noodzakelijke zorg? Zo neen, waarom niet?
De zorg waarvan de regering vindt dat die niet voor rekening en verantwoordelijkheid van de verzekerde zelf kunnen komen vallen binnen de basisverzekering . Of overige zorg via een afzonderlijke aanvullende verzekering verzekerd worden en tegen welke premie met of zonder no-claim, rekent de regering niet tot haar verantwoordelijkheid. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Megatarieven voor bluswater |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bedrijven in 32 gemeenten in het oosten van Zuid-Holland ongeveer tien keer meer gaan betalen voor hun bluswateraansluiting dan bedrijven elders in het land?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel «Megatarieven voor bluswater» in
Het Financieele Dagblad van 19 oktober 2012 waarin wordt bericht over een voorgenomen verhoging van het tarief dat drinkwaterbedrijf Oasen hanteert voor bluswateraansluitingen.
Bent u bekend met het overzicht van de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) met de tarieven die andere waterbedrijven vragen voor waterlevering? Hoe verklaart u de grote verschillen in tarieven? Bent u bekend met de reden waarom waterbedrijf Oasen de tarieven voor bluswater niet openbaart maar slechts op aanvraag verstrekt?
Op de website van de Vereniging van drinkwaterbedrijven in Nederland (Vewin) is een overzicht te vinden van verschillende tarieven en producten omtrent waterlevering door drinkwaterbedrijven. Op grond van de Drinkwaterwet zijn drinkwaterbedrijven verplicht om de tarieven voor hun drinkwatertaken inclusief de totstandkoming daarvan openbaar te maken.
Omdat bluswater geen onderdeel is van de wettelijke taak van waterbedrijven, zijn de wettelijke bepalingen, waaronder de openbaarmaking- en transparantieplicht, daarop niet van toepassing. Op de website van drinkwaterbedrijf Oasen zijn overigens de vastrechttarieven voor de zakelijke markt vermeld op basis waarvan de tarieven voor een bluswaterinstallatie zijn gebaseerd.
Aan uiteenlopende tarieven voor bluswateraansluitingen kunnen verschillende verklaringen ten grondslag liggen. Zo kunnen prijsverschillen mogelijk worden verklaard door de aard en omvang van een aansluiting, waarbij de eisen ten behoeve van brandveiligheid een rol spelen. Ook kunnen tariefverschillen voortkomen uit verschillen in geografische omstandigheden en verschillen in efficiëntie tussen drinkwaterbedrijven. Volgens waterbedrijf Oasen is zij tarieven gaan hanteren waarbij klanten de kosten betalen die zij werkelijk maken.2 Ik heb geen inzicht in de werkelijke kosten van een bluswateraansluiting. Overigens hebben ook de gemeenten en provincies, als aandeelhouder van de drinkwaterbedrijven, een verantwoordelijkheid bij het vaststellen van de tarieven.
Vindt u de redenering van waterbedrijf Oasen om tot tien keer meer voor bluswater aan bedrijven te vragen dan andere waterbedrijven overtuigend? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de bedrijven in het oosten van Zuid-Holland die zeggen dat hier sprake is van misbruik van machtspositie omdat zij niet kunnen overstappen naar een ander waterbedrijf uit protest tegen de tienvoudige verhoging van de tarieven? Zo nee, waarom niet?
Omdat het wettelijk kader van de Drinkwaterwet niet geldt voor de levering van bluswater, zijn drinkwaterbedrijven vrij hun tarieven voor bluswateraansluitingen te bepalen. Wel dienen ondernemingen zich te houden aan het wettelijk kader van de Mededingingswet, waaronder het verbod op misbruik van een economische machtspositie en sinds 2011 ook het verbod op kruissubsidiëring. Op grond van het verbod op misbruik van een economische machtspositie mogen ondernemingen die beschikken over een economische machtspositie daarvan geen misbruik maken, bijvoorbeeld door concurrenten uit te sluiten of afnemers uit te buiten. Op grond van het verbod op kruissubsidiëring mogen drinkwaterbedrijven de inkomsten verkregen uit de openbare drinkwatervoorziening niet aanwenden voor andere (economische) activiteiten. Het is aan de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) om in individuele gevallen te bepalen of sprake is van een overtreding van de Mededingingswet.
Zoals ook wordt vermeld in het artikel waarnaar u verwijst, heeft de NMa in 2002 klachten ontvangen. Naar aanleiding van deze klachten heeft de voorloper van waterbedrijf Oasen, Hydron, besloten de verhoging van de bluswatertarieven gefaseerd in te voeren. De afnemers van Oasen zijn hier destijds van op de hoogte gesteld. De NMa heeft tot op heden geen nieuwe klachten ontvangen. Ik heb de NMa op de hoogte gebracht van de recente ontwikkelingen aangaande de bluswatertarieven van Oasen. De NMa heeft een onafhankelijke, eigenstandige bevoegdheid om een onderzoek te starten naar een mogelijke overtreding van de Mededingingswet.
Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit te verzoeken alsnog onderzoek te doen naar de vraag of er sprake is van misbruik van machtspositie door het waterbedrijf Oasen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Indien waterbedrijf Oasen zijn tarieven niet wilt aanpassen, wat adviseert u de bedrijven te doen als ze de kosten voor een bluswaterinstallatie niet kunnen betalen?
Zoals het artikel in Het Financieele Dagblad ook benoemt, kiezen sommige ondernemers voor alternatieven voor een bluswateraansluiting, zoals een eigen voorraadkelder. Een bedrijf zal zelf moeten bezien in hoeverre een dergelijk alternatief realistisch is. Daarnaast kunnen ondernemingen een klacht indienen bij de NMa en zich wenden tot de gemeenten, die als aandeelhouder van drinkwaterbedrijf Oasen een verantwoordelijkheid hebben bij het vaststellen van alle watertarieven.
Over de toekomst van het Bethesda ziekenhuis in Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de meer dan 14 000 handtekeningen die zijn opgehaald onder de lokale bevolking van Hoogeveen voor behoud van het ziekenhuis?1
Ik begrijp dat de zorggroep Leveste Middenveld, bestaand uit de ziekenhuizen in Emmen en in Hoogeveen, aan het bekijken is hoe een bereikbaar en kwalitatief goed ziekenhuisaanbod voor de bewoners in Drenthe behouden kan blijven. Ik vind het een verstandig initiatief dat zij zich hierop beraden. Echter, ik kan de onrust onder de bevolking in Hoogeveen wel begrijpen.
Hoe oordeelt u over het feit dat KPMG/Plexus een ziekenhuisconcept vergelijkt met de IKEA en de Bijenkorf? Vindt u een ziekenhuis te vergelijken met een warenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Bij een ziekenhuis moet kwaliteit en bereikbaarheid voorop staan. KPMG/ Plexus heeft een scenarioanalyse uitgevoerd en is tot de conclusie gekomen dat het scenario waarbij een nieuw interventiecentrum wordt gebouwd voor operaties en opnames en waarbij de poliklinische zorg en dagbehandeling wordt behouden op de bestaande locaties nader uitgewerkt zou moeten worden. Dit scenario is door veel betrokkenen ook genoemd als voorkeursscenario. Ik concludeer dat sommige concepten die ook in andere sectoren zoals retail worden toegepast, ook succesvol in de zorgsector kunnen worden toegepast.
Bent u bereid er voor te zorgen dat het gehele rapport van KPMG/Plexus openbaar wordt? Zo neen, waarom niet?
Nee, het is aan KPMG/Plexus en de ziekenhuisgroep zelf om te besluiten of het rapport openbaar gemaakt wordt.
Hoe oordeelt u erover dat ook het Refajaziekenhuis aan tafel zit bij de besprekingen over de toekomstige ziekenhuiszorg in Drenthe? Hoe verhoudt dit zich tot de fusievoornemens3
Dit is aan de ziekenhuizen zelf. Zorggroep Leveste Middenveld en Ziekenhuis Refaja hebben hun voornemen om te fuseren kenbaar gemaakt bij de NMa. Het is aan de NMa om dat voornemen te toetsen.
Vindt u het zinvol dat drie ziekenhuizen in de regio zouden verdwijnen (Bethesda, Refaja en Schepener) ten faveure van een groot gemeenschappelijk ziekenhuis dat de concurrentie zou moeten aangaan met de Isalaklinieken in Zwolle en het UMCG in Groningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet mijn rol om te speculeren op alle mogelijke scenario’s. Zorg in de buurt is belangrijk, zowel voor de patiënt als voor de werkgelegenheid. Ook vindt ik het belangrijk dat er voldoende keuze mogelijkheden blijven. Goede zorg moet centraal staan. Het is de rol van de ziekenhuizen om de meest optimale situatie te realiseren. Randvoorwaarde is de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten.
Erkent u dat een ziekenhuis zeer belangrijk is voor een gemeenschap, omdat zij zorg dichtbij organiseert en werkgelegenheid schept? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat het zinvol is om streekziekenhuizen te sluiten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Leveste zorggroep wel dure adviseurs aan tafel uitnodigt voor «strategische» besprekingen die de bevolking en haar behoeften niet representeert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er niet over wie de Leveste Zorggroep aan tafel uitnodigt. Ik ben van mening dat bij de toekomstplannen ook de bevolking moet worden betrokken. Het is aan de Zorggroep zelf hoe en wanneer dat te doen.
Wat is de bemoeienis van de zorgverzekeraar met het plan voor de zorg in Drenthe? Bent u bereid de Kamer te informeren over zijn positie over één ziekenhuis in plaats van drie streekziekenhuizen?
Het is vanwege de zorgplicht van verzekeraars voor de hand liggend dat zij zich een oordeel vormen over het zorgaanbod in de regio en de organisatie daarvan. Omdat er verschillende verzekeraars actief zijn, betreft dat niet het oordeel van één afzonderlijke verzekeraar. Mij is niet bekend hoe zij hier in staan.
Stijgende kosten van medicijnverspilling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de TV-uitzending1 over verspilling van zorggeld door verspilling van medicijnen?
Ja.
Deelt u de mening dat in het kader van gezondheid, financiën en milieu het van belang is verspilling van medicijnen tegen te gaan?
Ja die mening deel ik.
Bent u ook zo positief over het voorbeeld uit de uitzending waarbij medicijnverspilling wordt voorkomen en kosten worden bespaard? Zo ja, hoe kan dit actief bevorderd worden? Zo nee, waarom niet?
In de uitzending licht een apothekersassistente het Beste Zorgidee van 2011 toe. Dit idee betreft «Bij de apotheek geretourneerde medicijnen hergebruiken door middel van vacuüm sealen».
In de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) is als norm vastgelegd dat genees-middelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. In het algemeen worden daarom teruggebrachte geneesmiddelen en vochtbevattende materialen, zoals injectiespuiten door apotheekhoudenden vernietigd. De apotheekhoudende moet namelijk kunnen garanderen dat het geneesmiddel veilig en werkzaam is en bij teruggebrachte medicijnen kan de apotheekhoudende hier niet voor in staan.
De gedachte om geneesmiddelen niet onnodig weg te gooien, ondersteun ik en als medicijnen verantwoord kunnen worden hergebruikt, ben ik daar ook voorstander van. Goede initiatieven terzake verdienen het om breed te worden opgepakt.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijnverspilling door verkeerd gebruik?2
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over medicijntekort?3
Ja, de borging van de continuïteit van de geneesmiddelenvoorziening heeft volop mijn aandacht.
Wat is er inmiddels bekend over nieuwe regels over hergebruik van medicijnen na teruggave aan de apotheek?
Ik ben niet bekend met nieuwe regels. Wel weet ik dat in de Nederlandse Apotheek Normen (NAN) als norm is vastgelegd dat geneesmiddelen die worden teruggebracht, dienen te worden vernietigd vanwege het kwaliteitsaspect. Tevens heb ik al eerder aangegeven dat ieder idee dat deze verspilling terugdringt, serieus dient te worden opgepakt.
Deelt u de mening dat los van noodzakelijke Europese en internationale afspraken er binnen Nederland een begin worden gemaakt met het tegengaan van verspilling? Zo ja, vindt u het voorbeeld uit de uitzending goed en hoe kunnen dergelijke voorbeelden worden gestimuleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid afspraken te maken met farmaceuten, zorgverzekeraars, artsen, patiënten, apothekers en andere betrokken partijen om te komen tot nieuwe afspraken met een daarbij behorend tijdspad om verspilling tegen te gaan en dit te bespreken met Europese collegae?
Het is duidelijk dat er kostenbesparingen en gezondheidswinst te boeken zijn door minder verspillen van genees- en hulpmiddelen.
In het zorgsysteem zijn prikkels ingebouwd zodat zorgverzekeraars, gemeenten, zorgverleners, leveranciers en gebruikers zo doelmatig mogelijk zorg verlenen en gebruiken met als doel om verspilling in de ruimste zin van het woord, zoveel mogelijk te voorkomen. Zij hebben de sleutel in handen om verspilling tegen te gaan.
Veel van de oorzaken van verspilling blijken terug te voeren op het praktisch handelen van de zorgverleners zelf, met name bij voorschrijvers en afleveraars van de genees- en hulpmiddelen, maar ook therapietrouw van de patiënt speelt een belangrijke rol. Dit blijkt uit een enquête onder 5500 zorgverleners over de ervaren oorzaken van verspilling die ik in de zomer heb laten houden. Ik zal de Tweede Kamer zo snel mogelijk informeren over de resultaten van die enquête en de vervolgacties.
Wilt u hierin de suggesties tegen verspilling meenemen, zoals kleinere verpakkingen, uniforme barcode, regels over hergebruik, medicijncheck en tegengaan van verkeerd gebruik?
Zie antwoord vraag 8.
Vergoeding schade bij fraude internetbankieren |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Meer fraude met internetbankieren»1 en «Crimineel Bankspel»2?
Ja.
Deelt u de mening dat geld als betaalmiddel en het (online)betalingsverkeer alleen kunnen functioneren op basis van vertrouwen?
Ja.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van internetbankieren primair bij de banken ligt en dat de consument alleen in geval van opzet, grove schuld of ernstige nalatigheid aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade door fraude met internetbankieren?
De mate waarin een consument aansprakelijk is voor frauduleuze betalingstransacties is geregeld in de richtlijn betaaldiensten3 die in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Burgerlijk Wetboek (BW) en daaronder liggende regelgeving is geïmplementeerd. In gevallen waarin de consument de door zijn bank voorgeschreven veiligheidsvoorschriften (te vinden in de productvoorwaarden van de betreffende bank) niet heeft nageleefd, is hij, sinds de implementatie van de richtlijn betaaldiensten in beginsel niet verder aansprakelijk dan tot een bedrag van 150 euro. Alleen als de consument zelf frauduleus heeft gehandeld of opzettelijk of met grove nalatigheid de voorwaarden die zijn bank heeft gesteld aan het gebruik van internetbankieren heeft geschonden, is hij aansprakelijk voor de volledige schade (aldus artikel 7:529 BW). Overigens kan de civiele rechter – ingeval van grove nalatigheid en rekening houdend met de omstandigheden van het onrechtmatig gebruik – besluiten om de aansprakelijkheid van de consument te beperken.
Het artikel2 suggereert dat banken voornemens zijn de aansprakelijkheid voor onlinefraude met betaalrekeningen te verschuiven naar de klant, bijvoorbeeld door in de voorwaarden te stellen dat klanten een virusscanner moeten hebben en de software regelmatig moeten updaten, herkent u deze ontwikkeling? Zijn er andere voorbeelden van aanscherping van het beleid van banken in deze?
Banken investeren veel in de veiligheid van internetbankieren en proberen fraude zoveel mogelijk te voorkomen. Met de implementatie van de richtlijn betaaldiensten is de aansprakelijkheid van consumenten beperkt; zie artikel 7:529 BW. Consumenten zijn aansprakelijk als sprake is van opzet of grove nalatigheid. Tot op heden hebben banken vaak coulance getoond door vrijwel alle schade te vergoeden die klanten lijden door internetcriminaliteit. Merkbaar is een tendens dat banken kritischer kijken of er bij gedupeerde klanten sprake is van opzet of grove nalatigheid.
Wat banken in de voorwaarden stellen qua aansprakelijkheid van de consument moet passen binnen de kaders die de richtlijn betaaldiensten stelt. Mochten consument en bank over de betreffende voorwaarden of de interpretatie ervan een geschil krijgen, dan kan dit voorgelegd worden aan onafhankelijke geschillen beslechting – KiFiD (Klachteninstituut Financiële Dienstverlening) – of aan de rechter.
Overigens heb ik van de Nederlandse Vereniging van Banken begrepen dat de banken binnenkort weer starten met een voorlichtingscampagne voor consumenten om hen te informeren over hetgeen zij zelf kunnen doen om fraude in het internetbankieren zoveel als mogelijk is te voorkomen. In deze Veilig Bankierencampagne wordt er op gewezen dat cliënten hun persoonlijke gegevens, zoals pin- en inlogcodes, niet aan derden af moeten geven, dat zij hun PC goed moeten beveiligen, beveiligingssoftware regelmatig moeten updaten en alert moeten zijn. Ook de al eerder uitgezonden phishing commercial is van 12 tot en met 22 november van dit jaar weer op televisie uitgezonden.
Deelt u de mening dat het – al dan niet in kleine lettertjes – aanscherpen van de verantwoordelijkheid van consumenten kan leiden tot het ondermijnen van het vertrouwen in het onlinebetalingsverkeer, terwijl dit juist een efficiënte betaalmethode is?
Het is uiteraard van belang dat er transparantie en helderheid bestaat over de rechtspositie van consumenten, aangezien het inderdaad bijdraagt aan het vertrouwen in het online betalingsverkeer. Op dit moment heb ik geen signalen dat het vertrouwen van consumenten in het elektronisch betalingsverkeer afneemt. Internetbankieren is in Nederland, in vergelijking met andere lidstaten, juist zeer populair. Ruim 90 procent van de Nederlandse huishoudens maakt gebruik van internetbankieren4; dit is het hoogste percentage ter wereld5.
Kunt u het wettelijk kader met betrekking tot de vergoeding van consumentenschade bij internetbankieren toelichten? Welke ruimte hebben banken om eisen te stellen aan de «internetkennis» en de beveiliging van computers van consumenten alvorens tot vergoeding bij schade over te gaan?
Bent u van mening dat banken uniforme standaarden moeten hanteren voor het vergoeden van consumentenschade door fraude bij internetbankieren? Zo nee, waarom niet?
Geluidoverlast langs de HSL-Zuid bij Breda |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Geluid van de HSL-Zuid: meten is weten»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusies, gebaseerd op geluidsmetingen op zeven locaties, dat: Zo nee, kunt u dit antwoord onderbouwen?
Nee, ik onderschrijf deze conclusies niet. Voor het rapport, opgesteld door een studente van de Universiteit Gent, zijn geluidsmetingen uitgevoerd die niet voldoen aan de voorschriften die zijn opgenomen in het in Nederland geldende Reken- en Meetvoorschrift.
Het gaat dan met name om de verwerking van de invloed van achtergrondgeluid, de invloed van de windrichting en het scheiden van de bronnen weg- en railverkeer. De resultaten zijn dan ook niet te gebruiken om enige uitspraak te doen over de geluidsituatie langs de HSL. Daarnaast gaat het rapport uit van foutieve veronderstellingen ten aanzien van de werking van de destijds (periode van het tracébesluit) geldende Nederlandse wet- en regelgeving op het gebied van geluid langs spoorwegen.
Ik heb mijn conclusies besproken met de Universiteit Gent. De Universiteit Gent heeft mij laten weten afstand te nemen van de inhoud van het rapport van de studente en vindt dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de uitgevoerde metingen zowel door de Stichting Geen Gehoor als door de studente.
Onderschrijft u de conclusie dat de geluidschermen langs het HSL-Zuid tracé in het gebied rond Breda niet optimaal functioneren en evenmin voldoen aan de randvoorwaarden gesteld in het tracébesluit?
Nee, op basis van het rapport kan ik deze conclusie niet onderschrijven. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. Zoals u weet onderzoekt TNO op dit moment de geluidsituatie langs de HSL-Zuid door bij 8 woningen gedurende 3 meetdagen geluidmetingen te verrichten. Twee woningen liggen in het gebied rond Breda.
Bent u bereid om uw toezegging na te komen dat u de geluideisen uit het tracébesluit zult respecteren, ook nu de wet SWUNG-I van kracht geworden is?2 Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, kunt u dit antwoord motiveren?
Ja, ik zal mijn toezegging vanzelfsprekend nakomen. De geluidmetingen zijn nog niet helemaal afgerond. Parallel lopen de voorbereidingen om aanvullende geluidmaatregelen in de bak in Lansingerland aan te brengen. Na het aanbrengen van de pilotmaatregelen worden op de referentiepunten effectmetingen uitgevoerd. Nadat deze werkzaamheden zijn afgerond, kan geconcludeerd worden
Op basis van die informatie zal ik bepalen of en zo ja waar welke aanvullende geluidmaatregelen getroffen moeten worden. Ik zal daarbij de doelmatigheid in ogenschouw moeten nemen.
Nestgedrag van zeugen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de video «Sterkselse zeug in een winkel vol nestbouwmaterialen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de filmmakers dat ook gedomesticeerde drachtige zeugen nog de onweerstaanbare behoefte voelen een nest te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat blijkt uit het filmpje.
Kunt u aangeven op hoeveel procent van de varkensvermeerderingsbedrijven nestmateriaal aanwezig is, voorafgaand aan de geboorte van biggen? Kunt u daarbij nader toelichten om wat voor materialen het dan gaat? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar in te stellen, en zo ja, op welke termijn en wijze?
Voor wat betreft het maken van een nest en het daarvoor beschikbaar stellen van nestmateriaal bestaat een wettelijk kader. In de varkensrichtlijn 2008/120/EG 2
is vastgelegd dat in de laatste week voor het werpen zeugen en gelten (jonge zeugen die nog niet geworpen hebben) over voldoende en adequaat nestmateriaal moeten kunnen beschikken, tenzij zulks met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is. Dit is overgenomen in het Varkensbesluit en de opvolger van dit besluit onder de Wet Dieren, het Besluit houders van dieren.
In Nederland maakt het overgrote deel van de zeugenhouderijbedrijven gebruik van een mengmestsysteem. Tot op heden was er geen perspectiefvol alternatief voor het instrooien van het kraamhok met nestmateriaal zoals stro, hooi of houtkrullen zonder negatief effect op deze mengmestmethode. Het is om redenen van dierenwelzijn en diergezondheid echter van belang dat dieren hun soorteigen gedrag kunnen uitvoeren. Om er toch voor te zorgen dat aan dit oergedrag van de zeug tegemoet wordt gekomen en daarmee het mengmestsysteem niet meer als beperkende factor geldt, heeft het kabinet de afgelopen jaren geïnvesteerd in onderzoek naar huisvestingssystemen die meer voldoen aan de behoeften van dieren ten algemene en naar het nestgedrag van zeugen in het bijzonder. Via de investeringsregeling wordt grootschalige implementatie gestimuleerd. Dit heeft onder andere geresulteerd in een inventieve toepassing, te weten Pro Dromi Easy Nesting, onderdeel van het onderzoek naar het kraamhok nieuwe stijl waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwijs. Een simpel maar revolutionair idee, namelijk het bevestigen van een jutezak, lijkt meer rust te genereren en minder kans op doodgelegen biggen en ook toepasbaar te zijn in traditionele kraamhokken. Op dit moment wordt deze toepassing getest in de praktijk. Als hieruit blijkt dat de resultaten net zo perspectiefvol zijn als uit dit onderzoek blijkt dan verwacht ik op korte termijn een grootschalige toepassing hiervan in de praktijk.
Deelt u de mening dat het krijgen van jongen op een kale betonnen vloer tussen metalen stangen inbreuk maakt op de soort specifieke behoeften van landbouwhuisdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, acht u deze inbreuk toelaatbaar en waarom?
Het traditionele kraamhok komt aan enkele behoeften tegemoet. Zo beschermt het de biggen tegen doodliggen, het verstrekt een koele ligplaats voor de zeug en een warme plek voor de biggen. Het traditionele kraamhok kent echter een aantal beperkingen, zoals het bouwen van een nest. Ik ondersteun dan ook de innovatie naar een kraamhok nieuwe stijl waarin nog beter tegemoet wordt gekomen aan de behoeften van zowel zeug als big. Meer informatie over dit kraamhok nieuwe stijl kunt u vinden op http://www.prodromi.nl/.
Deelt u de mening dat alle productiedieren in de Nederlandse veehouderij de vrijheid zouden moeten hebben hun soort specifiek gedrag, zoals het bouwen van een nest, uit te oefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiervoor een wettelijk kader te scheppen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u het moreel toelaatbaar wanneer landbouwhuisdieren ernstig beperkt worden in hun soort specifiek gedrag, enkel om economische redenen? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze komt deze ontoelaatbaarheid in uw beleid tot uitdrukking?
Hoe dieren gehuisvest en verzorgd worden, hangt van meer factoren af, niet enkel economische. Immers, geen goede verzorging of in zeer beperkte mate tegemoet komen aan de behoeften van het dier heeft in zich zelf een negatief effect op productie en dus op de economie. De mate waarin tegemoet gekomen wordt aan specifiek gedrag kent wel een economische afweging. Dat is de verantwoordelijkheid van de zeugenhouder en de uitdaging waar de gehele veehouderijketen voor staat: met een beter welzijn meer verdienen als onderdeel van een duurzame veehouderij.
Bent u bereid een wettelijke verplichting in te stellen voor het verschaffen van voldoende nestmateriaal aan fokzeugen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Het onderzoek 'Erven zonder Financiële Zorgen' |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek «Erven zonder financiële zorgen»1 waarin drie oplossingen worden geschetst voor het onbedoeld beneficiair aanvaarden van een nalatenschap?
Bent u op de hoogte van het feit dat op dit moment 700 000 huishoudens een grotere eigenwoningschuld hebben dan hun huis waard is, en dat dat aantal tot één miljoen dreigt op te lopen?2
Bent u op de hoogte van de grote achterstanden in de verwerking van beschikkingen over toeslagen en over eigen bijdragen CAK? Deelt u de inschatting dat het zeer wel mogelijk is dat in de toekomst meer dan 1% van de nalatenschappen negatief zal zijn en dat het niet onmiddellijk duidelijk is?
Bent u, conform antwoord 12 op eerder gestelde Kamervragen3, bereid om met de opstellers van het onderzoek in gesprek te gaan en aan de Kamer aan te geven welke van de geschetste routes uw voorkeur heeft om de «nietsvermoedende en niet kwaadwillende burger» en zijn eigen vermogen te beschermen tegen schulden van de overledene?
De inhoud van het rapport vraagt om een zorgvuldige bestudering van het geschetste probleem en de voorgestelde oplossingen. Ik streef er naar u voor het einde van het jaar een reactie te zenden.
Kunt u voor eind november 2012 aan de Kamer aangeven hoe u de voorkeursroute zult omzetten in wetsvoorstellen?
Het gebruik van DNA uit ziekenhuizen voor opsporingsdoeleinden in strafzaken |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is er waar van de berichten over de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om in de toekomst DNA-materiaal te onderzoeken dat in ziekenhuizen wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek?1
Vanaf de zomer van 2011 heeft op ambtelijk niveau een zogeheten «preconsultatie» plaats gehad over conceptteksten van een eventuele Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (WZL) en bijbehorende memorie van toelichting. Bij de teksten die op de website van Reporter zijn gepubliceerd gaat het om die conceptteksten. Die teksten betreffen inderdaad onder meer ook bepalingen waarin de voorwaarden zijn geformuleerd waaronder bijvoorbeeld DNA-materiaal dat wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek, in zeer uitzonderlijke gevallen eveneens zou mogen worden gebruikt voor (justitiële) opsporingsdoeleinden.
Het is heel gebruikelijk om in een vroeg stadium op ambtelijk niveau (koepel)organisaties van belanghebbenden en deskundigen te vragen naar hun ideeën over dergelijke conceptteksten zodat de maatschappelijke reacties betrokken kunnen worden bij het opstellen van een definitief voorstel. De concept-teksten zijn dus nog niet door mij of het kabinet geaccordeerd.
Wat is de status van het concept wetsvoorstel en de concept memorie van toelichting op de website van KRO Reporter?2
Zie antwoord vraag 1.
Met wie is er in de voorbereidingen op dit wetsvoorstel gesproken? Welke grondhouding is door het ministerie aangenomen?
In het kader van bedoelde preconsultatie zijn de conceptteksten toegezonden aan ruim twintig maatschappelijke organisaties. Het gaat bij de organisaties om (in alfabetische volgorde): de Biomoleculair Resources Research Infrastructure (BBMRI), BioMedical Materials (BMM), de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM), de Dierenbescherming, Diagned, Europdonor, de Federatie van medisch-wetenschappelijke verenigingen Federa (Federa), GlaxoSmithKline, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Lifelines, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nefarma, de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), de Nederlandse Vereniging van Medisch-Ethische toetsingscommissies (NVMETC), het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (Palga), het Parelsnoer Instituut (PSI), de Rijksuniversiteit Groningen, de SAN centra voor medische diagnostiek (SAN), Sanquin, TiPharma, de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP) en VU medisch centrum (VUmc).
Met de genoemde organisaties, uitgezonderd de KNAW en de VSOP, heeft in het kader van de preconsultatie ook daadwerkelijk een gesprek plaatsgehad. KNAW en VSOP hebben overigens wel een schriftelijke reactie gezonden, waarbij de VSOP dat deed mede namens de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ), de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). De grondhouding van het ministerie bij de preconsultatiegesprekken bestond uit het willen verkrijgen van inzicht in het draagvlak bij de maatschappelijke organisaties voor de uitgangspunten van een WZL als vervat in de conceptteksten en in de behoefte aan verduidelijking van die teksten.
BBMRI, Federa, KNMG, NFU, NVKC, PSI en VSOP hebben ook specifiek gereageerd ten aanzien van het punt van mogelijkheden voor justitie om materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten. De reacties op dat punt zijn negatief van aard.
Aan welke partijen is het concept wetsvoorstel ter consultatie toegestuurd? Hoe luidden de reacties, specifiek op het punt van de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om DNA-materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou DNA-materiaal, verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, onderzocht mogen worden door justitie? Is dit niet in strijd met het beginsel van doelbinding? Bent u van mening dat justitie te weinig opsporingsbevoegdheden heeft, nu er gesproken wordt over deze uitbreiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij bepalingen over het eventuele justitiële gebruik van bijvoorbeeld DNA-materiaal dat is verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, betreft het één van de maatschappelijke dilemma’s waarover het zojuist aangetreden kabinet zich zal moeten uitspreken. Ik verwijs u voor meer informatie over deze dilemma’s naar de brief over de WZL van het vorige kabinet (Kamerstukken II 2011/2012, 33 000 XVI, nr. 178).
Wat is uw reactie op de vrees, uitgesproken door medici, dat patiënten niet meer mee zullen werken aan wetenschappelijke onderzoeken, als dit materiaal voortaan door justitie kan worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruik van het pistool door agenten in stresssituaties |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat agenten niet goed voorbereid zouden zijn op het gebruik van een pistool in stresssituaties?1
De politie beschikt over het geweldsmonopolie en dat brengt een zware verantwoordelijkheid mee. Het toepassen van geweld moet beperkt blijven tot die situaties waarin er echt geen andere mogelijkheid is. De politie geeft hieraan op een goede manier invulling.
De Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP) schrijft voor dat de korpsbeheerder temminste 32 uur per jaar ter beschikking stelt voor training en toetsing van de geweldsbevoegdheden aan iedere politiemedewerker. Het gemiddelde slagingspercentage voor de schiettoets in de laatste 3 jaar bedraagt ruim 93% per jaar. Wie zijn toets niet haalt, dient zijn vuurwapen in te leveren. Zo komen alleen schietvaardige agenten met een vuurwapen op straat.
Uit eerdere onderzoeken2 naar vuurwapengebruik door de politie blijkt, keer op keer, dat het vuurwapengebruik vrij stabiel is als er over een langere periode gekeken wordt. Sinds 1978 vallen er gemiddeld drie doden en veertien gewonden per jaar. Deze stabiliteit is opmerkelijk, aangezien de politie in die periode anderhalf keer zoveel medewerkers heeft gekregen, de Nederlandse bevolking flink is gegroeid en de geweldscriminaliteit is vervijfvoudigd.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat er bij de politieopleiding en schietoefeningen te weinig aandacht is voor stress die optreedt bij het omgaan met een vuurwapen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gesteld, zijn de schietbeslissingen van de Nederlandse politie in de praktijk in het algemeen adequaat. Dit wil niet zeggen, dat er niet naar constante verbetering gestreefd moet worden.
Om die reden ben ik samen met de politie, in het kader van het Programma Versterking Professionele Weerbaarheid bezig met het herzien en verbeteren van de Integrale Beroepsvaardighedentraining (IBT) van de politie. Hiervoor is op grond van de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie jaarlijks per medewerker 32 uur beschikbaar. Die uren zijn bedoeld om de politiemedewerker periodiek te kunnen bijscholen, trainen en toetsen op het gebied van (kennis van) geweldsbeheersing, van aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid. De inhoud en opbouw van de trainingstijd is op dit moment niet centraal voorgeschreven, de inhoud van de toetsen wel. De Politieacademie en de schietinstructeurs zijn betrokken bij de herziening van de IBT. Ik zal de uitkomsten van het rapport Schieten of niet schieten betrekken bij de herziening van de Integrale Beroepsvaardigheids Trainingen.
Daarnaast ontvangt iedere politieagent in de frontlinie een vierdaagse mentale weerbaarheidstraining, die als oogmerk heeft om het zelfvertrouwen onder stressvolle omstandigheden te vergroten.
Wordt de norm van 32 uur schietoefeningen door alle agenten gehaald? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van de politievakbond ACP dat er meer getraind moet worden, om zo het handelen van agenten in stresssituaties te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de politieacademie en instructeurs bij schietoefeningen om te zorgen dat hier meer aandacht voor komt, zowel in de opleiding als bij de jaarlijkse schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het onderzoek van de psycholoog aan de Vrije Universiteit, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht 'Justitie laat verdachte zware mishandeling vrij' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Blunder: Justitie laat verdachte zware mishandeling vrij»?1
Ja.
Indien een verdachte wordt vrijgelaten, wordt dan voor de vrijlating slechts op achternaam gecontroleerd? Hoeveel personen beslissen hierover?
Bij het ontslag van gedetineerden wordt gecontroleerd op naam, geboortedatum, paspoort en biomedische kenmerken. De ontslagprocedure is vastgelegd in een landelijk protocol en verloopt – kort samengevat – als volgt. Twee medewerkers van de Bevolkingsadministratie controleren afzonderlijk van elkaar (cross-check) of de gegevens die op het vonnis, het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis danwel het bevel tot onmiddellijke invrijheidstelling worden vermeld, overeenkomen met de gegevens van de gedetineerde zoals opgenomen in het verblijfsregistratiesysteem van de penitentiaire inrichting. Zij controleren bovendien of er nog vervolgvonnissen open staan en nemen telefonisch contact op met het openbaar ministerie, danwel de rechtbank, om te verifiëren of het bevel inderdaad van de juiste persoon afkomstig is.
Na deze controle worden de ontslagpapieren ter ondertekening aangeboden aan de (plv.) vestigingsdirecteur van de inrichting. Deze toetst op basis van de stukken uit het inrichtingsdossier en de registratiekaart de rechtmatigheid van het ontslag. Voordat de gedetineerde daadwerkelijk mag vertrekken controleert de complexbeveiliger het ontslagbewijs nogmaals op datum, inhoud en handtekening van de (plv.) vestigingsdirecteur. Ten slotte voert de complexbeveiliger nog een uitgangscontrole biometrie uit aan de hand van een vingerscan. Hiermee wordt de identiteit van de verdachte nogmaals geverifieerd. Het controleren op DNA heeft, gelet op de hiervoor genoemde procedure, geen toegevoegde waarde.
Deelt u de mening dat indien een verdachte wordt vrijgelaten, moet worden gecontroleerd op een combinatie van naam, geboortedatum, paspoort en DNA? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat een dergelijke blunder een ernstig gevaar oplevert voor de veiligheid van de maatschappij ondanks dat het Korps Landelijke Politiediensten erin is geslaagd deze man de volgende dag weer op te pakken? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat dit in de toekomst weer kan gebeuren?
Ik betreur dat op 16 oktober 2012 een gedetineerde ten onrechte in vrijheid is gesteld. Deze fout is op 17 oktober 2012 door de PI ontdekt en direct gemeld bij de zaaksofficier van justitie in Den Haag. De gedetineerde is vervolgens op 19 oktober 2012 weer aangehouden en teruggeplaatst in detentie. Naar aanleiding van het incident heeft de Dienst Justitiële Inrichtingen opdracht gegeven tot een onafhankelijk onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit. Het onderzoek is nog niet afgerond. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek af alvorens een beslissing te nemen over het treffen van maatregelen.
Bent u van mening dat de overheid achter slachtoffers hoort te staan en niet achter daders? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om in de toekomst slachtoffers van dit soort vreselijke gebeurtenissen te helpen?
De positie van slachtoffers heeft mijn voortdurende aandacht en het verder versterken van de positie van slachtoffers is een van de speerpunten van mijn beleid. In het kader van dat beleid wordt onder andere gewerkt aan het verstevigen van de positie van het slachtoffer in de fase van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen. Het beter informeren van slachtoffers maakt hier reeds deel van uit.
Het bericht “Ministerie ziet een duidelijke toename arbeidsuitbuiting” |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ministerie ziet een duidelijk toename arbeidsuitbuiting»?1
Ja
Deelt u de mening dat er zero tolerance-beleid moet worden gevoerd ten aanzien van fraudeurs en dat uitbuiting zeer ongewenst is en te allen tijde hard bestreden moet worden?;
Ja. Dit blijkt ook uit de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Daarin maakt de regering duidelijk dat er in ons land geen plaats is voor bedrijven die de wettelijke normen inzake arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen willen overtreden. In het kader van deze wet wordt derhalve een pakket aan maatregelen geïntroduceerd teneinde een effectieve invulling te geven aan het zero-tolerance beleid ten aanzien van werkgevers die herhaaldelijk de arbeidswetten overtreden. Tevens wordt geïnvesteerd in betere informatie-uitwisseling (tussen uitvoeringsorganen onderling en met publieke en private nutsbedrijven). Dit verhoogt de pakkans. Ten slotte vindt voorlichting plaats zodat burgers en bedrijven de regels kennen en ook weten wat de gevolgen zijn als zij die overtreden.
Welke overtredingen zijn bij de zes onderzoeken die al zijn afgerond geconstateerd?
De rechter heeft over deze zes afgeronde onderzoeken, waarbij mensenhandel (ex artikel 273f Wetboek van Strafrecht) ten laste is gelegd, nog geen uitspraak gedaan. Daardoor kunnen hierover geen mededelingen worden gedaan.
In hoeveel, en in welke, gevallen is er over gegaan tot het opleggen van boetes? In hoeverre is er op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving en de motie Azmani-van den Besselaar2 overgegaan tot het innen van een dwangsom of het stilleggen van de werkzaamheden? Zo ja, in hoeveel gevallen? Zo nee, waarom niet?
Uit strafrechtelijke onderzoeken ex artikel 273 Wetboek van Strafrecht (mensenhandel) vloeien niet zozeer administratieve boetes voort, maar vooral gevangenisstraffen die de rechter in voorkomende gevallen kan opleggen. Omdat bij arbeidsuitbuiting sprake kan zijn van ernstige overtreding van arbeidswetten kan in voorkomende gevallen op basis van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving ook stillegging van alle of een deel van de werkzaamheden in het bedrijf aan de orde komen. Na de eerste ernstige overtreding wordt een waarschuwing tot preventieve stillegging gegeven, die bij de volgende overtreding wordt geëffectueerd. Dit is echter pas mogelijk nadat deze wet op 1 januari 2013 in werking is getreden. Deze wet voorziet overigens niet in de mogelijkheid een dwangsom op te leggen (zie ook: Kamerstukken II, 2011/12, 33 207, nr. 4).
In hoeverre betreft het hier bedrijven die al vaker in de fout gegaan zijn en is er dus sprake van recidivisme?
Zoals eerder aangegeven kunnen over strafrechtelijke onderzoeken pas mededelingen worden gedaan nadat de rechter een uitspraak heeft gedaan. Dat is bij deze zes afgeronde strafrechte-lijke onderzoeken nog niet het geval.
Wat gaat u er aan doen om in de toekomst arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen?
In het kader van de Task Force Aanpak Mensenhandel worden met de andere ketenpartners de nodige maatregelen getroffen om arbeidsuitbuiting tegen te gaan en te voorkomen. De maatregelen hebben betrekking op de kwaliteit van handhaving, versterking van de samenwerking, voorlichting en de opvang van slachtoffer. In het Meerjarenplan 2013–2014 van de Inspectie SZW heeft Arbeidsuitbuiting de hoogste prioriteit.
Jurisprudentie in mensenhandelzaken |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport «Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009–2012» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat voor een effectieve aanpak van mensenhandel specialisatie en het opbouwen van expertise ook binnen de gerechten noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze en termijn kan aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op dit punt door de rechtelijke macht worden vormgegeven?
Ja. Binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) zijn hiertoe de nodige afspraken gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Functioneel Parket of het Landelijk Parket kunnen per genoemde datum worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de straftoemeting door rechters in mensenhandelzaken uiteenloopt en dat de rechterlijke macht tot op heden geen richtsnoeren of oriëntatiepunten heeft ontwikkeld voor de straftoemeting nadat de straffen voor mensenhandel in de afgelopen jaren zijn verhoogd? Deelt u de mening dat deze richtsnoeren op korte termijn dienen te worden ontwikkeld?
De rechterlijke macht maakt voor enkele veelvoorkomende strafbare feiten gebruik van zogeheten oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De oriëntatiepunten hebben geen dwingend karakter, maar zijn landelijke indicaties ter bevordering van de eenheid van rechtspraak. Oriëntatiepunten worden ontwikkeld op basis van gevormde rechtspraak. Dit is alleen mogelijk als er voldoende jurisprudentie en voldoende gegevens over de strafoplegging beschikbaar zijn. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld2 heeft het LOVS in 2011 na onderzoek vastgesteld dat voor het delict mensenhandel op dat moment nog onvoldoende jurisprudentie beschikbaar was. Op dit moment wordt opnieuw onderzocht of dat inmiddels anders ligt. De LOVS zal naar verwachting nog dit jaar een conclusie trekken.
Deelt u de conclusie dat de gehanteerde rekenmethoden voor schadevergoeding in mensenhandelzaken uiteenlopen? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de Nationaal Rapporteur om het Openbaar Ministerie in elke mensenhandelzaak een financieel rapport op te stellen en dat de rechtelijke macht invulling moet geven aan het nieuwe ontvankelijkheidsscriterium alsmede uitgangspunten moet formuleren voor de toekenning van schadevergoeding?
Het Openbaar Ministerie streeft naar slachtoffers zo veel mogelijk tegemoet te treden en financieel te compenseren. Een financieel onderzoek is een vast onderdeel van ieder opsporingsonderzoek naar mensenhandel. In elke mensenhandelzaak wordt dan ook met een financiële paragraaf aandacht besteed aan de geldstromen en het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de hand van de uitkomsten van het financiële onderzoek wordt beoordeeld of er een financieel rapport moet worden opgesteld. In sommige gevallen moet worden geconcludeerd dat er geen grip op de geldstromen kan worden verkregen, en dat het opstellen van een nadere financiële rapportage niet opportuun is.
Binnen de Rechtspraak wordt op dit moment een zogenoemde Best Practice Slachtoffer ontwikkeld. Doel hiervan is te komen tot een praktische handreiking voor rechters waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen met betrekking tot het slachtoffer of de benadeelde partij worden opgenomen. In deze Best Practice zal ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. De Best Practice zal uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Het streven is erop gericht dat de Best Practice voorjaar 2013 gereed is.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak en het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren (LOVS) over de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur en de Kamer te informeren over dit overleg?
Met de voorzitter van het LOVS heeft al eerder overleg plaatsgevonden over specialisatie en concentratie van deskundigheid binnen de rechterlijke macht.3 Zoals verder uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt zijn reeds verschillende ontwikkelingen gaande waarin tegemoet wordt gekomen aan de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur. Er is voor mij op dit moment dan ook geen aanleiding om hierover opnieuw met de Raad voor de rechtspraak of de LOVS in overleg te treden.