De potentieel onveilige spoorbrug over de Eefsche Beek |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u ook ontzettend geschrokken van de onthullingen in het artikel «De brug zat los, de trein reed door»?1
Ja.
Wat vindt u van het optreden van VolkerRail die de spoorbrug zonder goede verankering heeft vrijgegeven voor het treinverkeer? Is dit ook geen zaak voor de Inspectie Leefomgeving en Transport? Zo niet, waarom niet?
De veilige berijdbaarheid van het spoor mag nooit in het geding zijn. Het is aan ProRail, als verantwoordelijk opdrachtgever, een oordeel te geven over de kwaliteit van de door haar uitbestede werkzaamheden. In dit geval heeft ProRail na melding van adviesbureau Apcon geoordeeld dat de Eefsche spoorbrug niet veilig bereden kon worden na afloop van de werkzaamheden door VolkerRail. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onderzoekt of de veilige berijdbaarheid inderdaad in het geding is geweest. Indien nodig, treedt de ILT handhavend op.
Wat vindt u ervan dat spoorwegmonteurs aangeven dat in het artikel genoemde problemen zich bij alle onderaannemers voordoen?
De ILT is begin dit jaar een onderzoek gestart naar het assetmanagement en de bijbehorende onderhoudsfilosofie van ProRail, en de uitwerking daarvan op de veilige berijdbaarheid. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek dat deze zomer gereed is af. ProRail geeft aan het geschetste beeld in het artikel niet te herkennen.
Deelt u de mening dat het spooronderhoud moet worden uitgevoerd door ervaren vakmensen? Zo ja, hoe komt het dat dit momenteel vaak niet zo is en op welke wijze gaat u er voor zorgen dat er in de toekomst alleen goed gekwalificeerd personeel in dienst wordt genomen?
Ja, ervaren en gekwalificeerd vakpersoneel is noodzakelijk voor een adequaat onderhoud van het spoor. ProRail stelt als opdrachtgever expliciete eisen aan de vakbekwaamheid van het onderhoudspersoneel. Door middel van audits en inspecties controleert ProRail of daaraan wordt voldaan. Ik beschik niet over gefundeerde gegevens dat onvoldoende vakpersoneel beschikbaar is.
Vindt u het ook onacceptabel dat ProRail bij het aanbesteden van het onderhoudswerk blijkbaar meer kijkt naar de prijs dan de kwaliteit? Hoe gaat u er voor zorgen dat ProRail de kwaliteit weer voorop gaat stellen?
De veilige berijdbaarheid van de spoorinfrastructuur moet uitgangspunt zijn voor de uitvoering van het beheer en onderhoud, en dus ook in de afweging die ProRail maakt bij de uitbesteding van werkzaamheden. ProRail geeft aan dat alleen aantoonbaar vakbekwame aannemers met specifieke spoorexpertise kunnen deelnemen aan aanbestedingen. De ILT beoordeelt de uitwerking van de uitbestedings- en onderhoudsfilosofie van ProRail op de veiligheidskwaliteit van de infrastructuur steekproefsgewijs in de praktijk.
Vindt u het ook schokkend dat in «onderhoudsgebieden met aflopende contracten» – dus aan het eind van een onderhoudsconcessie – er blijkbaar nauwelijks nog preventief onderhoud wordt gepleegd? Wat gaat u hieraan doen? Wat voor maatregelen gaat u nemen om het spooronderhoud in het algemeen te verbeteren?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3 is de ILT een onderzoek gestart naar het assetmanagement en de onderhoudsfilosofie van ProRail. Uit dit onderzoek zal blijken of aannemers voldoende gestimuleerd worden tot het investeren in oplossingen op een voldoende veiligheidsniveau, en in scholing en opleiding. Om het spooronderhoud te verbeteren, introduceert ProRail een nieuwe contractvorm waarin prestatie-eisen zijn gespecificeerd met betrekking tot de kwaliteit van de railinfrastructuur. Dit betreft onder meer eisen ten aanzien van duurzaamheid, waarmee de onderhoudsaannemer wordt aangezet tot het doen van preventief onderhoud.
Wat vindt u ervan dat zowel ProRail als de aannemers aangeven zich niet in het door de monteurs geschetste beeld uit het artikel te erkennen? Zegt dit niet genoeg over de kloof tussen de top van deze bedrijven en de werkvloer?
Ik heb op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat het geschetste beeld algemeen geldig is.
Bent u bereid om, onder de vleugels van de Inspectie Leefomgeving en Transport, een meldpunt te openen waar medewerkers die onvoldoende gehoord worden, potentieel gevaarlijke en onveilige situaties (anoniem) kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
Spoormedewerkers kunnen met hun meldingen over potentieel gevaarlijke en onveilige situaties al terecht bij de ILT. De ILT ontvangt deze (deels anonieme) meldingen van personeelsleden van ProRail, aannemers en spoorvervoerders. De meldingen komen telefonisch en via de website van de inspectie binnen bij het Meld- en Informatiecentrum van de ILT, maar ook via inspecteurs in het veld. Ook organisaties van werknemers, zoals vakbonden, geven (geanonimiseerde) informatie aan de ILT door. De mogelijkheden tot het (anoniem) melden, zijn daarmee voldoende aanwezig. De ILT betrekt deze signalen bij haar handhaving en onderneemt indien noodzakelijk direct actie.
Ziet u een oplossing om het onderhoud van het spoor weer in handen van ProRail te geven en te stoppen met de onderaannemers? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren? Zo nee, waarom niet?
Het spooronderhoud is nimmer feitelijk door ProRail zelf uitgevoerd. Net zoals dat bij Rijkswaterstaat het geval is, besteedt ProRail de werken uit aan aannemers, in dit geval spooraannemers. Ik zie vooralsnog geen reden het onderhoud door ProRail zelf te laten uitvoeren.
Het afnemen van crimineel vermogen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met de plaatsvervangend directeur van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) in het Themanummer van Opportuun: Afpakken?1
Ja.
Is het waar dat expertise verdeeld is over verschillende diensten? Waarom is dat nog het geval, anders dan vanwege het feit dat dat historisch zo gegroeid is?
De bij het afpakken betrokken diensten hebben deels vergelijkbare en deels verschillende expertise in huis. Dit is een logisch gevolg van het gegeven dat iedere dienst opereert binnen zijn eigen wettelijke en bestuurlijke kader en bevoegdheden, met onderlinge overeenkomsten en verschillen. Het is efficiënt en effectief als de veel voorkomende en relatief eenvoudige zaken door iedere bevoegde dienst zelfstandig worden uitgevoerd, en dat samenwerking wordt gezocht voor de grotere en/of meer ingewikkelde zaken.
Deelt u de zorg van de geïnterviewde dat de wil om samen te werken nog te veel wordt gedwarsboomd door het behalen van successen («on-the-targets» en «streepjes halen») voor de eigen organisatie en dat in de uitvoering/samenwerking nog niet altijd even soepel verloopt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvoor uw oplossing?
Bij het afpakken van illegaal geld hanteert het kabinet een integrale aanpak. Ik heb uw Kamer deze week een brief gestuurd waarin alle inspanningen en de bijbehorende resultaten worden beschreven die Rijksbreed in het kader van deze aanpak worden geleverd (kenmerk: 5723074/12). Natuurlijk moeten daarbij soms drempels worden geslecht, zoals verschillen in organisatiestructuren en -culturen. De betrokken diensten zijn hier goed mee bezig. Zoals beschreven in voornoemde brief zal in de komende periode de rijksbrede aanpak van illegaal geld verder worden ontwikkeld, onder andere door het versterken van informatie-uitwisseling, het vergroten van de pakkans (Handhavingsplan SZW, aanpak PGB-fraude), uitvoering van het ketenprogramma Afpakken en versterking van het wettelijk instrumentarium voor de aanpak van financieel-economische criminaliteit. Langs deze lijnen zal de aanpak van illegaal geld met kracht worden voortgezet.
Deelt u de mening van de geïnterviewde dat de verschillende structuren van de organisaties (de politie is een hiërarchische en de FIOD een platte organisatie) een belemmering voor een goede samenwerking zijn? Zo ja, hoe gaat u hier verbetering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het samenvoegen van alle experts in één landelijke ontnemingsdienst, waarin alleen het belang van het ontnemen wordt gediend, de effectiviteit van het ontnemen kan verhogen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De liquidatie van het Nederlands Instituut Sinti en Roma (NISR) |
|
Sadet Karabulut |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Leers |
|
Kent u het artikel: «Roma Instituut is alweer verleden tijd»?1
Ja.
Deelt u de mening van de Raad van Toezicht van het NISR dat overheidsgeld niet goed is besteed door een slecht functionerende NISR? Zo ja, waarom heeft u niet eerder actie ondernomen en kunt u een overzicht geven waar de € 2,5 mln. aan uitgegeven is?
Over het NISR heb ik geen zeggenschap. NISR is een particuliere stichting, gefinancierd als project door Stichting Afwikkeling RSR (SARSR). SARSR is het zelfstandig bestuursorgaan dat opdracht heeft om de beschikbare middelen te bestemmen ten behoeve van de Sinti en Roma. Informatie over het NISR ontvang ik indirect als onderdeel van de verantwoording die SARSR aan mij aflegt. Formeel ben ik weliswaar niet betrokken bij NISR, maar materieel maak ik mij zorgen over de nu ontstane situatie. Ik volg daarom de ontwikkelingen op de voet en zet mij in waar dat nodig en mogelijk is om ervoor te zorgen dat NISR netjes wordt ontbonden en de resterende circa 4,5 miljoen euro op een verantwoorde wijze bestemd kan worden voor en met de Sinti en Roma.
Het NISR heeft zich, conform door SARSR goedgekeurde begrotingen, ingezet om invulling te geven aan de missie die het sinds de start op 1 januari 2010 kende: Een bijdrage leveren aan het duurzaam verbeteren van de maatschappelijke positie van alle Sinti en Roma in Nederland. Het NISR beoogde een situatie te creëren van wederzijdse acceptatie tussen Sinti en Roma en de Nederlandse samenleving, en hen zo in staat te stellen om voluit te participeren in het proces van hun maatschappelijke positieverbetering. Het NISR zag daarin voor zichzelf een initiërende en stimulerende rol naar zowel Sinti en Roma als maatschappelijke organisaties en lokale, regionale en landelijke overheid. Het NISR heeft deze groepen gevraagd en ongevraagd geadviseerd en heeft activiteiten uitgevoerd en mogelijk gemaakt op de terreinen onderwijs, werkgelegenheid, huisvesting, welzijn en cultuur. Activiteiten gericht op repressie behoorden niet tot de taken. De focus lag op het bieden van kansen.
In de wetenschap dat de beschikbare middelen begrensd zijn, was cofinanciering en het vinden van andere financieringsbronnen essentieel om structureel invulling te kunnen geven aan de taak die het NISR zicht stelde. De Raad van Toezicht van NISR signaleerde dat het vinden van aanvullende bronnen niet lukte, onderkende dat er te weinig zichtbaar was van de inspanningen van NISR en merkte dat mede daardoor kritiek vanuit een deel van de Sinti en Roma groeide. De Raad van Toezicht van NISR nam het mijns inziens dappere besluit om niet te wachten op de evaluatie die eind 2012 was voorzien, maar tijdig te stoppen met iets wat in de gekozen opzet onvoldoende werkte. SARSR heeft dit besluit geaccepteerd, waarna de liquidatie van NISR in gang kon worden gezet.
Het bovenstaande rechtvaardigt niet de conclusie dat alles wat NISR deed zinloos is geweest. Er zijn ook activiteiten die wel goed gingen, bijvoorbeeld die op het terrein van onderwijsparticipatie, waarop mede door de inzet van NISR goede resultaten zijn geboekt en «best practices» zijn ontwikkeld.
Mijn opdracht aan Stichting Afwikkeling RSR, het bestemmen van de middelen ten behoeve van Sinti en Roma, is ongewijzigd. SARSR houdt daarom toezicht op een correctie ontbinding van NISR, waarbij ook de belangen van het personeel zullen worden gerespecteerd, en buigt zich tegelijkertijd over de vraag op welke wijze de resterende middelen effectief besteed kunnen worden. Daarbij betrekt het niet alleen de praktijkervaring van NISR, maar ook de ervaringen van Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma (SRSR) in de jaren daarvoor. SRSR kende aanvankelijk een subsidieregeling voor projecten. Dat leverde toen onvoldoende projecten van een aanvaardbare kwaliteit op. SRSR besloot vervolgens zelf activiteiten te laten uitvoeren, nadat werkgroepen van Sinti en Roma en andere deskundigen zich hadden gebogen over de vraag waar dat nodig is (onderwijs, werkgelegenheid, cultuur). Dat werkte, maar leerde ook dat een lange adem vereist is. Het NISR werd gezien als een kans om structureel te werk te gaan. Leren van fouten en van wat goed ging is dus nodig. Een belangrijk uitgangspunt is en blijft dat niet moet worden gesproken over de Sinti en Roma, maar met de Sinti en Roma. Daarbij wordt van de Sinti en Roma niet alleen nadrukkelijk gevraagd mee te denken over het bestemmen van de middelen met het oog op hun toekomst, maar ook bereid te zijn uitvoering te geven aan activiteiten die daarop zijn gericht.
Het is mij duidelijk dat zorgvuldig te werk moet worden gegaan en dat er dus ook wat tijd voor uitgetrokken mag worden. Die tijd gun ik SARSR. Dat is in het belang van de Sinti en Roma die het aangaat.
Kunt u een overzicht geven van de projecten waar de Raad van Toezicht op doelt als hij voorstelt om de resterende gelden in te zetten voor projecten die wel werken? Op basis van welke criteria wordt er gekozen voor deze projecten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft het overleg opgeleverd dat u, zoals in het Algemeen Overleg van 22 maart jl. toegezegd, met de staatssecretaris van VWS zou voeren om te bekijken hoe de resterende gelden ingezet zouden kunnen worden voor de Roma- en Sinti-gemeenschap?
In het antwoord op vraag 2 is uiteengezet dat de opdracht aan SARSR niet is gewijzigd. Het resterende geld wordt dus ingezet ten behoeve van de Sinti en Roma. Niet de departementen, maar SARSR samen met de Sinti en Roma zelf zijn aan zet om daar invulling aan te geven.
Wat zijn uw overwegingen om de ontwikkelingen af te wachten en voorlopig op afstand te blijven zoals in het artikel in Trouw wordt gemeld? Lijkt het u niet verstandiger om in overleg met de Roma- en Sinti-achterban het resterende geld nu opnieuw te bestemmen en dit niet over te laten aan de Raad van Toezicht van het te liquideren NISR? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vermeend seksueel misbruik bij Commujon in Almelo |
|
Nine Kooiman |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de verwante artikelen «Massaal misbruik in Almelo» en «Alles in de doofpot»?1
Veiligheid en kwaliteit zijn sleutelwoorden bij het bieden van verantwoorde zorg aan kinderen. Mijn beleid is er op gericht mogelijke risico’s voor de veiligheid zo klein mogelijk te houden. Na het verschijnen van de berichtgeving over de onveiligheid bij Commujon heb ik de betreffende krant een brief gestuurd met het verzoek om hun bronnen te wijzen op de Inspectie Jeugdzorg. De bronnen kunnen, desgewenst anoniem, hun verhaal doen bij de inspectie die vervolgens via de gebruikelijke procedures kan besluiten of de gesprekken aanleiding geven tot een vervolgonderzoek.
Welke maatregelen zijn genomen door de Inspectie Jeugdzorg en de instelling, nadat in 2009 bekend werd dat 15 kinderen onder de 11 jaar seksueel overschrijdend gedrag vertoonden gedurende geruime tijd in de instelling Commujon te Almelo?2
Indien zich een calamiteit voordoet, dient een instelling dit altijd te melden bij de Inspectie Jeugdzorg. Direct nadat de incidenten bij Commujon in 2009 aan het licht waren gekomen, heeft de instelling contact opgenomen met de Inspectie Jeugdzorg. Tegelijkertijd met de melding van de calamiteit kondigde de directeur van LSG-Rentray een intern onderzoek aan naar de gebeurtenissen, uit te voeren door extern bureau Van Montfoort. Naar aanleiding van het rapport van Van Montfoort heeft Commujon een plan van aanpak opgesteld ter verbetering van structurele tekortkomingen. De inspectie bracht in december 2009 een toezichtbezoek aan Commujon. Het toezichtbezoek resulteerde erin dat de instelling met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht werd geplaatst. Reden hiervoor was het feit dat het leefklimaat in vier leefgroepen onvoldoende veilig was.
Tijdens het verscherpte toezicht heeft intensief contact tussen Commujon en de inspectie plaatsgevonden. Bij de hertoets in maart 2011 was het leefklimaat in de vier leefgroepen voldoende veilig en werd het verscherpt toezicht opgeheven.
Wat waren de uitkomsten van de hertoets uit 2011 van de Inspectie Jeugdzorg waardoor het verscherpt toezicht na 2 jaar werd opgeheven, hoewel de Inspectie wel constateerde dat «er nog verbetering nodig was in de manier waarop de instelling omging met seksueel en fysiek grensoverschrijdend gedrag van bewoners»?3
Volgens de hertoets was de situatie bij Commujon in mei 2011 «voldoende verbeterd», wat inhoudt dat volgens de inspectie tenminste aan de minimale voorwaarden voor veiligheid is voldaan. De eerder door de inspectie geconstateerde risico’s waren in voldoende mate verlaagd en hierdoor kon het verscherpt toezicht worden opgeheven. De inspectie zag echter nog wel een aantal belangrijke verbeterpunten, die met voorrang moesten worden gerealiseerd om te kunnen spreken van een voldoende stabiele situatie voor de lange termijn.
Bij de inspectie zijn het laatste jaar geen meldingen, klachten of signalen binnengekomen die maken dat dit beeld zou moeten worden bijgesteld.
Is het waar dat een meisje, dat is misbruikt door een jongen uit dezelfde instelling, nog steeds op dezelfde school zit als de jongen, hoewel de instelling de jongen wel heeft overgeplaatst naar een andere instelling? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit meisje niet meer geconfronteerd hoeft te worden met deze jongen?
Ik ben niet bekend met de feiten uit de door u genoemde melding en treed niet in individuele zaken.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat hulpverleners, kinderen en ouders zich veilig en serieus genomen voelen om melding te maken van een vermoeden van misbruik of seksueel overschrijdend gedrag bij de instelling?
Ouders en kinderen kunnen met hun zorgen en klachten terecht bij de vertrouwenspersoon van de instelling. Daarnaast heeft elke instelling een onafhankelijke klachtencommissie. Voor informatie en mogelijke ondersteuning bij het indienen van een klacht kunnen ouders contact opnemen met het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg of met Zorgbelang.
Eind van het jaar komt de commissie Samson met haar eindrapport. Ik zal te zijner tijd bezien of het rapport van de commissie aanleiding geeft om te komen tot een aanscherping van het klachtenbeleid. Mocht uit tussentijdse berichten van de commissie blijken dat er eerder actie nodig is, dan zal ik die direct in gang zetten.
Bent u bereid de Inspectie Jeugdzorg extra onderzoek te laten doen bij deze betreffende instelling gericht op de problemen betreffende het seksueel overschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie Jeugdzorg heeft in het kader van een regulier inspectiebezoek in het eerste kwartaal van 2012 nog een bezoek gebracht aan Commujon. Hieruit kwam een positief beeld naar voren.
LSG-Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel misbruik die aanleiding geven tot directe actie.
De gigantische stijging van het aantal klachten in het openbaar vervoer |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat zegt het nieuwsbericht dat er in het eerste kwartaal van 2012 een gigantische stijging is van het aantal klachten in het openbaar vervoer, over uw beleid?1 Deelt u de mening dat uw bezuinigingsbeleid ook bijgedragen heeft aan deze gigantische stijging van het aantal klachten? Zo nee, waar ligt het dan aan?
Het OV loket ontvangt klachten van OV-gebruikers die niet afdoende door vervoerders zijn verholpen. Het OV loket adviseert reizigers over het te volgen traject en bemiddelt indien nodig. Het OV loket heeft daarnaast als doel overheden en vervoerbedrijven te adviseren over verbetering van de dienstverlening aan reizigers.
Elke dag reizen er 1,5 à 2 miljoen mensen met het openbaar vervoer. In het eerste kwartaal van dit jaar ontving het OV loket 2 222 klachten. In verhouding met het aantal reizigers vind ik dit niet gigantisch veel. De meeste klachten gingen dit kwartaal over de gang van zaken bij de sterabonnementen, over de prijsstijgingen bij verschillende vervoerders en over winterweer.
De mening dat het bezuinigingsbeleid ook bijgedragen heeft aan de stijging van het aantal klachten deel ik niet. Het kabinet staat voor een grote bezuinigingsopgave waarin ook het regionale stad- en streekvervoer zijn deel heeft. Het is aan de decentrale overheden om te bepalen hoe zij de bezuinigingen verwerken. Daarvoor zijn ook andere maatregelen denkbaar dan alleen verhoging van de tarieven.
Deelt u de mening van het OV loket dat er in economisch slechte tijden terughoudend moet worden omgesprongen met tariefsverhogingen? Zo ja, wat gaat u doen om onredelijke prijsstijgingen terug te draaien? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Nee, die mening deel ik niet. De tarieven in het regionaal openbaar vervoer worden in de regio’s door decentrale overheden vastgesteld. Ik acht tariefsverhoging in het stad- en streekvervoer in beginsel gerechtvaardigd in het licht van de op lange termijn gewenste verhoging van de kostendekkingsgraad. De invulling hiervan moet uiteraard wel passen binnen de gezamenlijk gemaakte afspraken. Hierbij gaat het met name om de afspraak van een jaar tariefrust, die ik met de decentrale overheden heb gemaakt, en tijdige advisering door consumentenorganisaties.
Deelt u de mening van het OV loket dat bij het omzetten van het sterabonnement naar de OV-chipkaart onvoldoende is nagedacht en dat er te grote verschillen tussen de regio’s zijn? Zo ja, bent u bereid om ervoor te zorgen dat deze verschillen worden opgeheven en dat daarbij landelijke regie komt voor het vaststellen van de tarieven? Zo nee, wat is de reden dat u deze mening niet deelt?
Nee, die mening deel ik niet. In mijn brief van 3 februari 2012, met mijn antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Monasch, heb ik uw Kamer geïnformeerd over de abonnementen. Daarbij heb ik aangegeven dat in sommige regio’s de abonnementen zijn verchipt en in andere regio’s ervoor is gekozen om de papieren abonnementen tijdelijk te handhaven. De decentralisatie van het openbaar vervoer brengt met zich mee dat differentiatie per regio mogelijk is. Dit is een bewuste keuze geweest bij de decentralisatie van het openbaar vervoer. Desalniettemin ben ik van mening dat de reizigers centraal moeten staan in de afwegingen die partijen maken voor het reizen met de OV-chipkaart. Daarom is het vanuit het belang voor de reizigers belangrijk dat hier samenhang in zit, waarbij goede afspraken door de betreffende decentrale overheden en vervoerders cruciaal zijn.
Bij de besluiten tot uitzetten van de Nationale Vervoerbewijzen (NVB) in de regio’s heb ik decentrale overheden ook expliciet erop gewezen dat de praktische zaken bij concessieoverschrijding goed geregeld moeten worden, waaronder de communicatie naar de reiziger, ook door middel van afspraken met de omliggende decentrale overheden. Het is gewenst dat decentrale overheden en vervoerders gezamenlijk oplossingen realiseren om zonder problemen met verschillende vervoerders te kunnen reizen en dit duidelijk te communiceren naar de reizigers.
In de brief van het Regionaal Openbaar Vervoer Beraad (ROVB) van 12 april 2012, geven partijen aan dat in de regio’s afspraken zijn gemaakt over een goede overgang van NVB naar een chipkaartsituatie, waarbij enerzijds sprake is van regionaal verchipte en anderzijds sprake is van een papieren sterabonnementen. Volgens het ROVB zijn daar geen noemenswaardige grote problemen opgetreden. Individuele problemen worden volgens het ROVB adequaat door de vervoerders aangepakt.
Welke acties gaat u verder ondernemen om de kwaliteit van het openbaar vervoer te verbeteren zodat de klachtenstroom afneemt?
Eén van de redenen waarom ik het OV loket vanaf de start al jarenlang subsidieer, is dat de rapportages aan concessieverleners en concessiehouders inzicht bieden in waar zich in het openbaar vervoer problemen voordoen. Alle partijen kunnen met dit inzicht hun voordeel doen.
Ik streef er voortdurend naar de kwaliteit van het openbaar vervoer te verbeteren. Daarbij baseer ik me niet alleen op het kabinetsbeleid, maar ook op suggesties vanuit uw Kamer, adviezen van consumentenorganisaties en de rapportages en aanbevelingen van het OV loket.
Uit de recente rapportage blijkt dat het OV loket in het eerste kwartaal onder meer relatief veel klachten heeft ontvangen over problemen op het spoor als gevolg van het winterweer. De problematiek als gevolg van het winterweer heeft mijn aandacht. Zoals ik uw Kamer in februari heb gemeld zal ik in mei mijn aanpak presenteren in de vorm van een winterprogramma (Kamerstukken II, 2011/12, 29 984, nr. 284).
In de rapportage besteedt het OV loket verder de nodige aandacht aan de OV-chipkaart en dan met name aan de «verchipping» van sterabonnementen.
In mijn zesde voortgangsbrief Aanvalsplan OV-chipkaart (Kamerstukken II, 2011/12, 23 645, nr. 496) heb ik aan uw Kamer aangegeven dat er nog verbeteringen in functionaliteit en gemak van de OV-chipkaart nodig zijn. De doorontwikkeling van de OV-chipkaart blijft een continu proces. De aanbevelingen van het OV loket zijn gericht op verbetering van de kwaliteit van het openbaar vervoer en vloeien rechtstreeks voort uit de klachten van reizigers en de problemen die het loket signaleert.
Ik zal partijen nogmaals verzoeken om de communicatie naar de reizigers over de sterabonnementen te verbeteren. Verder kan dit onderwerp worden opgepakt door de permanente structuur waar de heer Meijdam als kwartiermaker onlangs over heeft gerapporteerd. Deze structuur kan het tot stand komen van gezamenlijke afspraken, onder ander over harmonisatie van kortingsproducten en abonnementen, bevorderen.
Het bericht ‘Agenten met trauma gepest’ |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat politiekorpsen proberen af te komen van getraumatiseerde agenten?1
Wat is uw reactie op de bevindingen dat korpsen hun werknemers met psychische klachten negeren, dwingen om ontslag te nemen of hen op slinkse wijze proberen te ontslaan?
Klopt het dat op dit moment 40 agenten verwikkeld zijn in juridische procedures vanwege het feit dat zij aan posttraumatische stressstoornis (PTSS) lijden? Zo ja, hoe verhoudt dit aantal zich tot het in februari 2012 door u geconstateerde aantal van twaalf zaken?2
Herinnert u zich de Kamervragen die reeds eerder aan u zijn gesteld over vergelijkbare berichtgeving door RTL Nieuws en de in uw beantwoording gedane belofte om landelijk eenduidig beleid voor PTSS te garanderen?2
Hoe verhoudt deze door u afgegeven garantie en de erkenning van PTSS bij agenten als beroepsziekte zich tot deze recente bevindingen van het AD?
In welke mate en op welke wijze hebben de korpsbeheerders inmiddels navolging gegeven aan uw verzoek om lopende en oude zaken te behandelen volgens de registratierichtlijn van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) inzake PTSS, waarin expliciet staat dat de politieambtenaar een risico op beroepsgebonden PTSS loopt?
Het dumpen van getraumatiseerde agenten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat korpsen proberen van getraumatiseerde agenten af te komen?1
Het is voor mij belangrijk dat politiemensen zich gesteund voelen door hun korps. De berichtgeving in de media wekt de indruk, dat niet alle korpsen zich conformeren aan het hanteren van de registratierichtlijn van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Hierin staat, dat de politie een risico op beroepsgebonden PTSS loopt. Op 23 februari 2012 is middels een schrijven, de korpsbeheerders verzocht zich te conformeren aan de registratierichtlijn van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Ik heb de korpsbeheerders (opnieuw) verzocht te handelen naar de geest van de brief van 23 februari 2012.
Waarom handelen korpsen zo? Wat is de achterliggende reden? Wat vindt u hiervan?
Ik kan mij voorstellen, dat er gecompliceerde individuele gevallen zijn, waar de bovengenoemde registratierichtlijn geen duidelijk antwoord op biedt. Om deze reden stel ik nu een uitvoeringsrichtlijn op met nadere aanwijzingen. Deze richtlijn zal ik rond de zomer doen uitvaardigen. Ik heb de korpsen met klem verzocht om tot die tijd geen onomkeerbare stappen te zetten in lopende zaken.
Is het waar dat veel agenten met posttraumatische stressstoornis (PTSS) geen hulp krijgen van het korps? Om welke korpsen gaat het? Om hoeveel gevallen gaat het?
Ik heb inmiddels een onderzoek laten opstarten naar het aantal gevallen van PTSS bij de politie en de hoeveelheid daaraan gerelateerde arbeidsconflicten. Dit onderzoek voer ik uit naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamer hierover van de leden Berndsen en Kuiken (Tweede Kamerstuk 29628/nr. 306). Het onderzoek zal ons belangrijke informatie opleveren over PTSS bij de politie. Ik heb de korpsbeheerders verzocht volledige medewerking te verlenen aan dit onderzoek. Ik verwacht u voor het einde van de zomer de resultaten te kunnen aanbieden.
Is het waar dat deze agenten op hun salaris worden gekort? Zo ja, waarom? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat zij duizenden euro’s aan medische kosten zelf moeten betalen? Zo ja, waarom is dit? Acht u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat agenten worden ontslagen, dat zij zwijggeld krijgen en daarvoor een contract moeten tekenen? Acht u dit wenselijk? Zo nee, bent u bereid per ommegaande een einde te maken aan deze praktijken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat een aantal korpsen uw oproep om PTSS als beroepsziekte te erkennen naast zich neer hebben gelegd? Waarom voeren zij dit niet uit? Spelen financiële afwegingen een rol? Hoe gaat u deze korpsen aanpakken?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u zich in de analyse van de Raad van Korpschefs dat er frictie is tussen de juridische en de medische component? Waarin zit dan de onduidelijkheid en hoe gaat u die wegnemen?
De uitvoeringsrichtlijn genoemd in de beantwoording van vraag 2, moet voor de korpsen het belang van een goede registratie van beroepsgerelateerde klachten verder verduidelijken en de opbouw van kennis beschrijven over het voorkomen van PTSS-klachten en de wijze van begeleiding aan hen die met deze klachten kampen. Hoe zij om moeten gaan met de problematiek, de inzet van een zorgtraject of preventieve maatregelen. Het is de intentie de uitvoeringsrichtlijn vóór de zomer gereed te hebben. Indien er sprake is van onduidelijkheid zal de uitvoeringsrichtlijn deze frictie wegnemen.
Wat is uw oordeel over het handelen van het korps Haaglanden na de rellen in Pijnacker in 2006? Is het waar dat daar fouten zijn gemaakt in de herkenning en erkenning van PTSS? Hoe gaat u deze fouten rechtzetten?
Ik vind het te vroeg om nu al te oordelen of het korps Haaglanden wel of geen fouten heeft gemaakt in de herkenning en erkenning van PTSS van politiepersoneel die betrokken zijn geweest bij de rellen in Pijnacker. Deze beoordeling kan ik pas maken na de uitkomst van het onderzoek genoemd in de beantwoording van vraag 3 t/m 7.
Is het waar dat ook andere korpsen agenten met psychische klachten slecht behandelen? Hoe komt dit? Wat gaat u hier aan doen?
Het onderzoek als genoemd in de beantwoording van vraag 3 t/m 7 zal hierover naar verwachting duidelijkheid geven.
Het bericht dat Apple belasting ontwijkt via Nederland |
|
Bruno Braakhuis (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «how Apple dodges billions in taxes 2012»?1
Ja.
Bent u bekend met de belastingontwijkroute die «Double Irish With A Dutch Sandwich» genoemd wordt? Zo ja, kunt u uitleggen hoe deze route werkt? Zo nee, bent u bereid te onderzoeken hoe deze kennelijk bekende belastingontwijkroute werkt en de uitkomsten van het onderzoek aan de Kamer toe te sturen?
Zoals ik in december 2011 in antwoord op Kamervragen van het lid Braakhuis al schreef is de term »Dutch sandwich» geen nauwkeurig omschreven term en bestaat er geen juridische definitie van. Hetzelfde geldt voor de «Double Irish with a Dutch sandwich». Dat blijkt ook wel uit het feit dat in het genoemde artikel in de New York Times de structuur in tweede instantie gewoon «Double Irish» wordt genoemd en dat het artikel niet duidelijk maakt op welke plaats een eventuele Nederlandse vennootschap een rol speelt in de structuur.
Uit de verschillende publicaties wordt wel duidelijk wat de functie van Nederlandse vennootschappen in dergelijke structuren zou kunnen zijn. Die functie lijkt vooral te bestaan uit het beheren van een sublicentie, het ontvangen van royalty’s uit de exploitatie van die sublicentie en het betalen van een vergoeding voor het gebruik van die sublicentie aan een Ierse vennootschap die, zo interpreteer ik het artikel in de New York Times, een immaterieel activum van een verbonden vennootschap in de Verenigde Staten heeft overgenomen.
Nederland is een aantrekkelijk vestigingsland voor dit soort werkzaamheden omdat Nederland met veel landen een belastingverdrag heeft afgesloten waarin de bronheffing op royalty is beperkt en omdat Nederland zelf geen bronbelasting heft op uitbetaalde royalty’s. Dit effect wordt overigens binnen de Europese Unie al bereikt door de werking van de Interest- en Royalty Richtlijn.
Ik merk hierbij op dat de marge tussen in Nederland ontvangen en betaalde royalty gewoon met vennootschapsbelasting belast is en dat de hoogte van die marge in overeenstemming moet zijn met de in Nederland verrichte werkzaamheden.
Is het waar dat er honderden bedrijven zijn die de genoemde belastingontwijkroute gebruiken? Is het waar, zoals in het artikel gesteld wordt, dat winsten door Nederland sluizen praktisch belastingvrij kan?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat het in dit soort gevallen niet om het door Nederland sluizen van winsten en al helemaal niet belastingvrij. Dat in relatie tussen andere landen wellicht wel een bronbelasting op royalty’s verschuldigd zou zijn is nog geen reden om aan het gebruik van Nederland een negatieve kwalificatie te geven. In de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid heb ik uiteengezet waarom bronheffingen op, onder andere, royalty’s naar mijn mening ongewenst zijn.
Zoals ik in mijn antwoord op vragen van het lid Braakhuis over de «Dutch Pita» schreef is er geen aanleiding te veronderstellen dat door het gebruik van Nederlandse vennootschappen winstbelasting wordt ontgaan in het land waar de omzet wordt gerealiseerd. Ook het feit dat een waardevol immaterieel activum aan een Ierse vennootschap wordt overgedragen zonder dat daarbij, zo begrijp ik het artikel in de New York Times, over de werkelijke waarde wordt afgerekend, heeft niets te maken met het gebruik van Nederlandse vennootschappen in de structuur.
Het aantal bedrijven dat in zijn internationale structuur gebruik maakt van Nederlandse vennootschappen is daarom naar mijn mening niet relevant.
Wat vindt u ervan dat Nederland bekend staat als een land dat gemakkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken?
Uit mijn antwoord op de vragen 2 en 3 mag u afleiden dat ik het onterecht zou vinden als Nederland bekend zou staan als een land dat makkelijk gebruikt kan worden om belasting te ontwijken.
In mijn brief aan uw Kamer van 3 november 20112 heb ik daaromtrent al geschreven dat de Nederlandse regering, net als die in andere landen, bij het maken van fiscaal beleid naar een balans zoekt tussen enerzijds de wil een fiscaal aantrekkelijk vestigingsklimaat te behouden en anderzijds het belang van een fiscaal onkreukbaar imago. Zoals ik toen al schreef meen ik dat het kabinet daarin een juiste balans heeft gevonden.
Bent u bereid om u in te zetten om de reputatie van Nederland op dit gebied te verbeteren, door het onmogelijk maken van dit soort routes?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de bevindingen van het gevraagde onderzoek tevens te betrekken in het lopende onderzoek «substance brievenbusmaatschappijen»?
Er is naar mijn mening geen reden in het onderzoek naar de Nederlandse substance eisen expliciet in te gaan op de suggesties in het artikel in de New York Times. Uiteraard zullen een aantal aspecten die in deze antwoorden aan de orde zijn gekomen ook te vinden zijn in de rapportage van het bedoelde substance onderzoek, waarvan ik nog steeds verwacht dit in juni aan uw Kamer te kunnen zenden.
Het bericht dat zorgverzekeraars belang hebben bij het in de schulden laten zitten van verzekerden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin wordt gesteld dat zorgverzekeraars voor iemand met premieachterstanden meer geld binnenkrijgen dan voor de gemiddelde verzekerde? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars door dit voordeel onvoldoende geneigd zijn verzekerden uit de schuldenregeling te krijgen? Zo nee, waarom niet?1
In het artikel wordt gedoeld op de bijdrage die een zorgverzekeraar voor een wanbetaler (met een premieachterstand ter hoogte van zes maanden) ontvangt uit het Zorgverzekeringsfonds. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan de standaardpremie (de gemiddelde nominale premie die de verzekerden in 2012 voor een zorgverzekering moeten betalen verhoogd met het gemiddelde verplicht eigen risico dat een verzekerde naar verwachting betaalt). Deze wanbetalersbijdrage wordt alleen verstrekt indien de zorgverzekeraar de dekking van de verzekering in stand laat, de wettelijk voorgeschreven incasso-inspanningen verricht en voldoende medewerking verleent aan activiteiten die zijn gericht op aflossing van de schuld. Uit de gestelde voorwaarden blijkt juist dat verzekeraars het nodige dienen te doen om te voorkomen dat verzekerden in het systeem van de bestuursrechtelijke premie terecht komen.
Mijns inziens kan dan ook niet worden gesteld dat zorgverzekeraars verdienen aan verzekerden met premieachterstanden. Wel ben ik van mening dat verzekeraars meer zouden kunnen doen in het voortraject. Derhalve bereid ik, zoals ik mijn brief van 4 november 2011 in reactie op de evaluatie van de wanbetalersregeling heb aangegeven, maatregelen voor om een deel van deze compensatie in te zetten voor versterking van de preventieve fase. Daardoor kunnen zorgverzekeraars worden gestimuleerd om, in samenwerking met gemeenten, schuldhulpverlening en kredietbanken, nadere preventieve activiteiten te ontwikkelen om het ontstaan van problematische schulden te voorkomen.
Deelt u de mening dat voor mensen die wegens persoonlijke omstandigheden hun premie niet kunnen betalen een uitzichtloze situatie ontstaat, door de boete die zij bovenop de premie moeten betalen, alsmede de achterstallige premie en bijkomende kosten? Zo nee, welk uitzicht biedt u hen? Zo ja, deelt u de mening dat de aanpak van betalingsachterstanden moet worden gewijzigd?
Nee, ik deel deze mening niet. Uit de evaluatie blijkt dat de wanbetalersregeling werkt. Het bestuursrechtelijke premieregime blijkt in de praktijk voor nieuwe gevallen de beoogde afschrikkende werking te hebben en de (hogere) bestuursrechtelijke premie bevordert dat een wanbetaler zo snel mogelijk wil terugkeren naar het normale premieregime.
Mensen met lage inkomens worden beschermd door de ondergrens van de zgn. beslagvrije voet, zoals geregeld in artikel 18f van de Zorgverzekeringswet en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, welke door beslaglegger en gerechtsdeurwaarder dient te worden gerespecteerd. Deze beslagvrije voet strekt ertoe te borgen dat een basispercentage van periodieke inkomsten (zoals loon en uitkeringen) blijft toekomen aan de betrokkene om te kunnen voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
Uit de evaluatie van de wanbetalersregeling is gebleken dat de regeling op essentiële onderdelen (preventieve werking, succesvolle inning) kan worden verbeterd. Zoals ik in mijn brief van 4 november 2011 aan uw Kamer en in het algemeen overleg op 16 februari 2012 heb uiteengezet, zet ik de komende tijd allereerst in op verbetering en versterking van de preventieve fase om te voorkomen dat mensen in het bestuursrechtelijke premieregime terechtkomen.
Thans geven zorgverzekeraars op uiteenlopende wijze invulling aan de preventieve fase. Om hier een beter beeld van te krijgen laat ik een verkenning uitvoeren naar hoe vorm en inhoud kan worden gegeven aan schuldpreventie als gezamenlijke activiteit van zorgverzekeraars en gemeenten. Een goede samenwerking op lokaal niveau zorgt voor maatwerk, gericht op de specifieke schuldenaar en diens schuldensituatie, waardoor de betaal- en afloscapaciteit van schuldenaren zo optimaal mogelijk kan worden aangewend om problematische schulden te voorkomen dan wel op te lossen.
Daarnaast worden maatregelen voorbereid voor het optimaliseren van het bestuursrechtelijke premieregime en het bevorderen van de uitstroom.
Is het waar dat zorgverzekeraars verdienen aan verzekerden met premieachterstanden, doordat zij ter compensatie een bedrag krijgen dat hoger ligt dan gebruikelijk is in de «markt»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de verdediging van de zorgverzekeraars dat zij veel kosten moeten maken voor het treffen van een betalingsregeling geen doel treft, aangezien deze regeling na zes maanden automatisch verloopt via het College voor Zorgverzekeringen of de sociale dienst? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals reeds in de vraag wordt gesteld, wordt de bestuursrechtelijke premie pas opgelegd nadat de verzekeringnemer een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. Voordat het zover is, dient een zorgverzekeraar in elk geval na twee maanden respectievelijk vier maanden de verzekerde per brief te informeren over de achterstand, een betalingsregeling aan te bieden en te wijzen op de gevolgen wanneer de schuld verder oploopt. Vervolgens blijft de zorgverzekeraar, na het ingaan van het bestuursrechtelijke premieregime, aan zet voor de inning van de (nog openstaande) nominale premie van de periode vóór overdracht aan het CVZ. Hier is ook het belang van de wanbetaler mee gediend. Wanneer de wanbetaler alsnog de schulden aan de verzekeraar heeft afgelost en de zorgverzekeraar betrokkene heeft afgemeld, is het CVZ namelijk bevoegd de opslag van 30% kwijt te schelden. Als daarnaast tussen de wanbetaler en de zorgverzekeraar een schuldregeling tot stand is gekomen, stopt vanaf dat moment het voor de wanbetaler financieel nadeligere bestuursrechtelijke premieregime. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 3 al heb aangegeven, worden momenteel activiteiten ontwikkeld om de preventieve fase te versterken.
Op welke wijze pakt u zorgverzekeraars aan die door laksheid mensen onnodig in de problemen brengen of laten zitten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik beschik niet over aanwijzingen die deze stelling in zijn algemeenheid staven.
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet er op toe dat de zorgverzekeraar zich houdt aan de voorwaarden die zijn verbonden aan het recht op de wanbetalersbijdrage. Ook ziet de NZa erop toe dat verzekerden niet ten onrechte worden aangemeld voor het bestuursrechtelijke premieregiem. Ik heb inmiddels, als uitvloeisel van de aanbeveling uit het evaluatierapport, gesprekken gevoerd met de NZa over een verscherping van het toezicht op de naleving van het incassoprotocol.
Wel acht ik, zoals ik reeds aangaf in mijn antwoord op vraag 2, de wijze waarop thans door zorgverzekeraars vorm wordt gegeven aan de preventieve fase voor verbetering vatbaar.
Ik verwacht dat de in mijn antwoord op vraag 2 aangehaalde verkenning hieraan een belangrijke bijdrage zal kunnen leveren. In het kader van deze verkenning zullen onder andere goede praktijkvoorbeelden van bestaande arrangementen tussen zorgverzekeraars en gemeenten in beeld worden gebracht.
Deelt u de mening dat een inkomensafhankelijke zorgpremie kan helpen in het voorkomen van betalingsachterstanden, aangezien een flink deel van deze achterstanden niet worden veroorzaakt door onwil, maar financiële onmacht van verzekerden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Een belangrijk uitgangspunt bij de Zorgverzekeringswet, als onderdeel van de Nederlandse sociale verzekeringen, is juist dat door verzekeringnemers naar draagkracht aan de bekostiging wordt bijgedragen. De helft van de kosten van de uitvoering van de Zorgverzekeringswet wordt om die reden gedekt door een inkomensgerelateerde bijdrage die de Belastingdienst int.
De andere helft van de kosten wordt gedekt door de nominale premie die de verzekeringnemer zelf betaalt aan de verzekeraar. Deze nominale premie is weliswaar inkomensonafhankelijk, maar de verzekerde kan op grond van de Wet op de zorgtoeslag aanspraak maken op een zorgtoeslag ingeval de nominale premie in verhouding tot diens inkomen te hoog is.
De versobering van het wachtgeld voor politici |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politici krijgen tien maanden korter wachtgeld»?1
Ja.
Bent u bereid om de wachtgeldregeling verder te versoberen dan in het genoemde bericht of het Kunduzakkoord aan de orde is gesteld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de vragen 2, 3 en 4 worden vragen gesteld over de uitwerking door het kabinet van een afspraak in het Lenteakkoord betreffende de versobering van de uitkeringsduur van politieke ambtsdragers. Deze afspraak vergt een wetswijziging waarover nog in het kabinet definitieve besluitvorming moet plaatsvinden. Zodra het kabinet na het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over dit wetsvoorstel, haar standpunt over deze uitwerkingsvragen heeft bepaald, zal het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting bevatten het antwoord op de gestelde uitwerkingsvragen.
Op welke punten zal ook de voorgestelde versoberde wachtgeldregeling toch nog royaler blijven dan voor werknemers met recht op een ww-uitkering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de regeling dat Kamerleden die op hun 55e jaar in de 12 jaar daarvóór tenminste 10 jaar Kamerlid zijn geweest tot hun pensionering recht op wachtgeld houden, te royaal is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om de leeftijd voor dit recht op verlengd wachtgeld op te hogen tot 60 jaar? Bent u tevens bereid om deze versobering op 1 september 2012 van kracht te laten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wetten moeten voor 1 september 2012 aangepast worden om de versoberde wachtgeldregeling te bewerkstelligen? Wat is de concrete planning van het wetgevingstraject in Tweede en Eerste Kamer?
De uitkeringsregeling voor politieke ambtsdragers is neergelegd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Het kabinet heeft het voornemen het wetsvoorstel voor wijziging van de Appa zo spoedig mogelijk aan te bieden aan de Tweede Kamer om beide Kamers de mogelijkheid te bieden het wetsvoorstel nog voor het zomerreces te behandelen. De agendering van het wetsvoorstel en de verdere planning van het wetgevingstraject in de Tweede en Eerste Kamer is een aangelegenheid van beide Kamers zelf.
Groeiend antisemitisme in Hongarije |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten over uitgelekte bandopnamen waaruit zou blijken dat het officiële Culturele Comité van de stad Eger zou hebben besloten de acteur Joszef Szekhelyi tot persona non grata te verklaren omdat hij Jood is?1
Ja.
Kloppen de berichten dat de heer Szekhelyi tijdens de vergadering is bestempeld als «stinkende Jood» en dat men ervoor zou zorgen dat hij geen toegang tot de stad zou krijgen?
De Hongaarse autoriteiten onderzoeken het voorval en de authenticiteit van de desbetreffende bandopnamen. Uit deze bandopnamen zou blijken dat een individueel lid van het Culturele Comité van de stad Eger zich verzet tegen het besluit van het Culturele Comité om de acteur Szekhelyi uit te nodigen voor een optreden en daarbij de gewraakte uitspraken zou hebben gedaan. De gemeente Eger of het Culturele Comité hebben geen verbod tegen de heer Szekhelyi ingesteld. De burgemeester van Eger heeft steun uitgesproken voor de acteur.
Zo ja, deelt u de mening dat dit soort gebeurtenissen ontoelaatbaar is in een EU die ook een waardengemeenschap wil zijn, waarbij lidstaten zich verplicht hebben elkaar ook aan die waarden te houden en elkaar op schending van de waarden aan te spreken?
Mochten de uitspraken inderdaad gedaan zijn zoals in de media is bericht, dan veroordeel ik die ten zeerste. Ik ga er van uit dat in dat geval passende maatregelen van de Hongaarse autoriteiten zullen volgen.
Bent u bereid de Hongaarse regering om opheldering te vragen en uw Hongaarse collega aan te sporen ervoor zorg te dragen dat dergelijke uitingen van virulent antisemitisme door de regering met raad en daad worden bestreden, aangezien deze niet alleen in strijd zijn met Europese verplichtingen van Hongarije, maar ook met de eigen wetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u dit voorval als een incident of als onderdeel van een trend waarbij in Europa virulent nationalisme, antisemitisme en xenofobie hun lelijke koppen weer opsteken?
Actieve bestrijding van antisemitisme en xenofobie blijft onverminderd nodig.
Indien u een dergelijke trend bespeurt, bent u dan bereid de voor Nederland sinds jaar en dag prioritaire aanpak van met name antisemitisme en xenofobie weer eens met nadruk op de Europese agenda te plaatsen en ook tot gespreksonderwerp te maken van EU-landen onderling?
De bestrijding van antisemitisme en xenofobie maakt onderdeel uit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland voert op dit punt een actief beleid in internationale gremia zoals de VN, EU, OVSE en de Raad van Europa en bespreekt mensenrechtenkwesties.
Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het zoveelste onzinadvies van de RMO |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Overheid moet term allochtoon niet meer gebruiken»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) op de hoogte is van het feit dat met name niet-westerse allochtonen extreem zijn oververtegenwoordigd in de statistieken over schooluitval, taalachterstand, bijstandsafhankelijkheid en criminaliteit? Zo ja, kunt u aangeven waarom de RMO deze waarheid liever wil verdoezelen?
Ik ga ervan uit dat de RMO zich zeer bewust is van de problemen die spelen op het gebied van participatie en integratie. Het staat de RMO vrij om op basis van deze kennis een advies uit te brengen. Zoals vastgelegd in de Kaderwet adviescolleges zal het kabinet beide Kamers een reactie op het advies doen toekomen. Daarbij zal ook worden ingegaan op het belang van herkomstinformatie voor inzicht in de aard en omvang van integratiegerelateerde vraagstukken.
Deelt u de visie dat zaken als eerwraak, uithuwelijking en vrouwenbesnijdenis wel degelijk samenhangen met de afkomst van groepen waar dit voorkomt? Zo neen, waarom niet?
Eerwraak, uithuwelijking en vrouwenbesnijdenis zijn zaken die inderdaad vóórkomen binnen verschillende migranten- en vluchtelingengemeenschappen, met name binnen die gemeenschappen waar sprake is van traditionele familieculturen.
In hoeverre bent u van mening dat een adviesraad die reeds stelde dat er geen culturele eisen mogen worden gesteld aan immigranten, de Nederlandse taal niet meer verplicht geleerd moet worden door immigranten, en nu wil dat de term allochtoon niet meer wordt gebruikt, meer dan wereldvreemd is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn bent u van plan deze overbodige adviesraad op te doeken?
De RMO is gepositioneerd als één van de acht strategische adviesraden. De taken van de Raad ten aanzien van advisering en standpuntbepaling zijn vastgelegd in de Kaderwet adviescolleges. Doel van de Raad is om de regering en de Tweede- en Eerste Kamer gevraagd en ongevraagd te adviseren op het gebied van sociale verhoudingen. De onderwerpen waar de Raad over adviseert zijn actueel en zijn vaak aanleiding voor maatschappelijk debat in de samenleving. Derhalve zijn de adviezen van de RMO voor mij van toegevoegde waarde. Dit betekent overigens niet dat ik het zonder meer eens ben met de strekking en inhoud van de adviezen.
De nieuwe baan van de oud-bestuurder van het Maasstad ziekenhuis, de heer P. Smits |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe baan oud-bestuurder Maasstad»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat deze dysfunctionerende Maasstadbestuurder als interim-directielid bij Zorgpartners Friesland aan de slag gaat?
Zorgpartners Friesland is vrij om bestuurders aan te nemen. Dit is een verantwoordelijkheid van de zorgorganisatie zelf. Als minister van VWS heb ik geen rol bij de benoeming of het ontslag van bestuurders, dit is een exclusieve bevoegdheid van de raad van toezicht
Hoe staat het met uw toezegging om een zorgbestuurderstoets in te voeren?
Ik heb toegezegd het instrument bestuurderstoets te onderzoeken. De bestuurderstoets zal worden behandeld in de brief over goed bestuur die ik deze zomer aan de Tweede Kamer zal sturen. Gezien de demissionaire status van dit kabinet zal dit een beschrijving worden van de voor- en nadelen van dit instrument en zal de brief geen voornemen om wel of geen toets in te voeren bevatten.
Is het waar dat volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de heer Smits IGZ-aanwijzingen onvoldoende opvolgde bij de klebsiëlla-uitbraak in het Maasstad ziekenhuis, waardoor in ieder geval 3 patiënten zijn overleden? Gaat u de IGZ vragen verscherpt te controleren bij Zorgpartners Friesland?
Allereerst is het van belang op te merken dat de genoemde patiënten op het moment dat de IGZ betrokken werd bij de uitbraak al waren overleden. Er is derhalve geen verband tussen het niet voldoende opvolgen van de aanwijzingen van de IGZ en het overlijden van de drie patiënten.
Er zijn op dit moment geen redenen om aan te nemen dat er bij Zorgpartners Friesland niet-verantwoorde zorg wordt geleverd. Derhalve is er van corrigerende maatregelen geen sprake.
Deelt u de vrees dat patiënten onder zijn bestuur gevaar lopen en dat kans op herhaling van het drama in het Maasstad ziekenhuis aanwezig is?
Het bestuur en de raad van toezicht van de zorgaanbieder zijn zelf verantwoordelijk voor goed bestuur en toezicht binnen de zorgaanbieder. De relevante stakeholders zoals de cliëntenraad, de ondernemingsraad de verzekeraar en de bank houden het bestuur en de raad van toezicht scherp. De IGZ zal eventueel betrokken raken als er sprake is van kwaliteitsproblemen, maar als minister heb ik geen rol bij het ontslaan of benoemen van bestuurders.
Kiesgerechtigde Nederlanders in het buitenland |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u, bij benadering, aangeven hoeveel kiesgerechtigde Nederlanders in het buitenland wonen?
Zoals ook is geantwoord op vragen van de VVD bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 (Kamerstukken 2009–2010, Aanhangsel 2200) is het precieze aantal Nederlanders dat in het buitenland woont onbekend. Nederlanders die in het buitenland wonen hebben immers geen verplichting om zich bij een Nederlandse autoriteit te registeren waar zijn woonachtig zijn.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 hun stem hebben uitgebracht?
In de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 142, nr 25, bijlage 4) zijn de cijfers opgenomen van het aantal kiezers dat zich vanuit het buitenland heeft geregistreerd en daadwerkelijk aan de verkiezingen heeft deelgenomen. In 2010 hebben zich 46 546 mensen succesvol geregistreerd. Er zijn vervolgens 39 468 stembescheiden verzonden (een deel van de kiezers die zich registreert stemt ofwel via volmacht ofwel alsnog zelf in een stemlokaal in Nederland). In totaal hebben 35 157 kiezers een briefstem uitgebracht.
Kunt u aangeven, mede in het licht van uw uitspraken hierover tijdens het algemeen overleg inzake verkiezingsaangelegenheden van 1 februari jl., op welke wijze u bij de Tweede Kamerverkiezingen op 12 september a.s., de opkomst van Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland wilt bevorderen?
Het kabinet acht het van belang dat Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland hun stem kunnen uitbrengen en wil dat voor zover redelijkerwijs mogelijk bevorderen.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft er allereerst, in samenwerking met de gemeente Den Haag, de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie en de vertegenwoordigingen van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten voor zorg gedragen dat de registratieformulieren voor kiezers in het buitenland zowel via de website als papieren exemplaren beschikbaar zijn en dat deze zijn verspreid. Op de websites van Den Haag, Rijksoverheid.nl en het ministerie van Buitenlandse Zaken is informatie over het registratieproces geplaatst evenals het registratieformulier. De gemeente Den Haag heeft op 5 mei 2012 via de mail respectievelijk post aan de personen die in de semipermanente registratie (de personen die zich bij de vorige verkiezingen geregistreerd hebben) zijn opgenomen het registratieformulier toegestuurd. Daarbij is vermeld dat men het ingevulde registratieformulier, voorzien van handtekening en kopie paspoort, ingescand via de mail kan terugsturen aan de gemeente Den Haag. Daarnaast is het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel in overleg met de Rijksvoorlichtingsdienst (verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de voorlichtingscampagnes) een campagne op te zetten voor deze doelgroep. Daarbij zal o.a. gebruik worden gemaakt van de (nieuwe) website www.verkiezingen2012.nl die binnenkort beschikbaar is. In de campagne gericht op registratie van Nederlanders in het buitenland, om te stemmen, zal intensief gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het internet. Op Nederlandse websites die veel worden bezocht door Nederlanders uit het buitenland zullen banners en informatie worden geplaatst en de mogelijkheden die sociale media, zoals Facebook bieden, zal gericht worden ingezet. Vrijwel alle ambassades en de Nederlandse vertegenwoordigingen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten verstrekken op hun website informatie over het registratieproces en nemen hierover ook actief contact op met Nederlandse verenigingen in hun gebied. Radio Nederland Wereldomroep heeft al aandacht besteed aan het registratieproces op de website. Verder zal contact worden genomen met BVN-tv. Tot slot heeft VNO-NCW zich bereid verklaard via hun netwerk Nederlandse bedrijven met gedetacheerde Nederlanders in het buitenland via de Nieuwsbrief te informeren over het registratieproces met het verzoek dit aan hun aan hun medewerkers te verspreiden. Daarnaast zal een bericht geplaatst worden op de site van VNO-NCW in het «verkiezingsdossier». Aan dit dossier wordt nu door VNO-NCW gewerkt en dit verschijnt binnenkort online.
Welke rol ziet u weggelegd voor de Nederlandse ambassades en voor werkgevers in het buitenland bij het geven van voorlichting over de wijze waarop Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland bij de komende Tweede Kamerverkiezingen hun stem kunnen uitbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact opgenomen met de minister van Buitenlandse Zaken en de voorzitters van Nederlandse en buitenlandse werkgeversorganisaties om af te spreken hoe zij betrokken zullen worden bij het geven van voorlichting over de wijze waarop Nederlanders in het buitenland bij de komende Tweede Kamerverkiezingen hun stem kunnen uitbrengen? Indien dit niet is gebeurd, bent u dan bereid dit alsnog zo snel mogelijk te doen en de Kamer hierover binnen twee weken nader te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Op hoeveel Nederlandse ambassades in het buitenland zullen bij de komende Tweede Kamerverkiezingen zogenaamde briefstembureaus worden ingericht? Bent u van oordeel dat dit aantal ten minste op hetzelfde niveau dient te liggen als bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010, ook om verwarring bij Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland te voorkomen? Op welke wijze zullen Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland worden geïnformeerd over de al dan niet aanwezigheid van een briefstembureau op de Nederlandse ambassade in het land van hun verblijf?
In 2010 is besloten om op alle ambassades buiten de EU briefstembureaus in te stellen. De reden hiervoor was dat vanwege feestdagen de periode tussen het verzenden van de stembescheiden en de verkiezingsdatum uitzonderlijk kort was en slechts rond de twintig dagen besloeg. Op de meeste van deze briefstembureaus zijn in 2010 minder dan 50 stemmen geteld en op veel zijn zelfs minder dan 10 stemmen ontvangen. Het stemgeheim van de kiezer kwam hierdoor in sommige gevallen in het gedrang.
Hierom zullen tijdens de komende Tweede Kamerverkiezingen briefstembureaus worden ingericht op de ambassades waar tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 50 of meer stemmen zijn uitgebracht. Ook kiezers uit aangrenzende of nabij gelegen landen kunnen hun stem sturen naar deze briefstembureaus waarmee deze een meer regionaal karakter krijgen. Het betreft de volgende 22 ambassades buiten de EU:
Abu Dhabi, Ankara, Bangkok, Brasilia, Caïro, Canberra, Doha, Jakarta, Kuala Lumpur, Moskou, Muscat, Nairobi, New Delhi, Ottawa, Paramaribo, Peking, Pretoria, Singapore, Tel Aviv, Tokio, Washington en Wellington.
Deze informatie is met de kiezers gedeeld via de websites van Buitenlandse Zaken, de Nederlandse vertegenwoordigingen en de registratiesite van de gemeente Den Haag. Daarnaast zal deze informatie via de algemene voorlichtingscampagne en de kanalen die zijn genoemd in het antwoord op vragen 3, 4 en 5 steeds onder de aandacht van de kiezer worden gebracht.
Naast het instellen van briefstembureaus wordt ook op andere manieren bevorderd dat zo veel mogelijk Nederlanders in het buitenland een geldige stem kunnen uitbrengen.
De Nederlandse vertegenwoordigingen (behalve uiteraard de ambassades met briefstembureaus) in het buitenland zullen faciliteren bij het tijdig doorzenden van de briefstemmen naar het centrale stembureau in Den Haag. Diplomatieke en/of commerciële koeriersdiensten zullen hiervoor worden ingezet. Daarnaast is het postadres van de ambassades beschikbaar gesteld voor kiezers als veilige weg om de stembescheiden vanuit Nederland te ontvangen. De stembescheiden kunnen daar worden afgehaald door de kiezer of worden vervolgens desgewenst doorgestuurd naar de kiezer. Op alle vertegenwoordigingen zullen rode potloden beschikbaar zijn voor de kiezer die daarom verzoekt.
Is het waar dat kiezers die in Nederland stemmen, dit kunnen doen met een identiteitsbewijs dat maximaal 5 jaar is verlopen?
In de Regeling aanwijzing aanvullende documenten identificatieplicht Kieswet (Stcrt. 2010, 7041) is vastgelegd dat kiezers zich op de dag van de stemming in het stemlokaal kunnen identificeren met een identiteitsdocument dat maximaal 5 jaar is verlopen. Deze identificatie dient om vast te stellen dat de kiezer de rechtmatige houder van de stempas is. Deze regeling heeft vooral tot doel om ouderen, die niet meer in het maatschappelijk verkeer participeren en daardoor geen behoefte hebben aan een geldig identiteitsdocument, toch in de gelegenheid te stellen zelf hun stem uit te brengen.
Kiezers buiten Nederland dienen bij registratie blijk te geven van hun Nederlanderschap door een kopie te overleggen van een Nederlands paspoort of identiteitskaart die ten minste geldig is op 31 juli 2012 dan wel een verklaring omtrent het bezit van Nederlanderschap die op dat moment niet ouder is dan 3 jaar. Dit is het moment waarop de kiesgerechtigheid, in casu het Nederlanderschap wordt bepaald. Het toestaan van een maximaal vijf jaar verlopen document zou betekenen dat er een (groter) risico bestaat dat de persoon die om registratie vraagt, niet langer Nederlander, en dus niet kiesgerechtigd is.
Er is derhalve sprake van een gerechtvaardigd verschil omdat de documenten worden gebruikt voor een ander doel. Ik verwijs hierbij overigens ook naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger in 2010 heeft gegeven op een vergelijkbare vraag van de VVD (Kamerstukken 2009–2010, Aanhangsel, 2369).
Voor personen die, om hun moverende redenen geen Nederlands paspoort of identiteitskaart willen aanvragen bestaat de mogelijkheid om een bewijs van Nederlanderschap te vragen bij onder meer Nederlandse ambassades of consulaten. Gezien de beperkte functie van dit document kan men dit slechts gedurende een periode van maximaal 3 jaar gebruiken om het Nederlanderschap aan te tonen. Aangezien paspoorten en identiteitskaarten ook een functie als reisdocument hebben, is ook hier geen sprake van rechtsongelijkheid.
Is het waar dat Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland die zich willen registreren hun Nederlanderschap kunnen bewijzen met een verklaring van een Nederlandse ambassade, die niet ouder mag zijn dan drie jaar, of met een kopie van een paspoort dat ten minste geldig moet zijn tot 31 juli 2012? Wat is de reden voor de verschillen in vereisten ten aanzien van de geldigheid van voornoemde documenten en is er hierdoor niet sprake van rechtsongelijkheid?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat het terugsturen van de voor registratie als kiezer noodzakelijke bescheiden ook elektronisch kan geschieden? Indien dit waar is, is dan voor de hier genoemde wijze van retourneren niet een wijziging van de Kieswet noodzakelijk? Indien dit een juiste aanname is, bestaat dan niet het risico dat stemmen die worden uitgebracht door Nederlanders die zich via deze weg hebben geregistreerd, achteraf ongeldig worden verklaard? Indien dit risico bestaat, hoe denkt u dit dan te voorkomen?
Het is inderdaad mogelijk voor kiezers buiten Nederland hun ondertekende registratieformulier en een kopie van hun paspoort in te scannen en via de mail terug te sturen. Hier is geen wijziging van de Kieswet voor nodig. Op grond van afdeling 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht staat het bestuursorganen (in casu de gemeente Den Haag) vrij om het elektronische verkeer met burgers open te stellen. In overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de gemeente Den Haag besloten de mogelijkheid tot elektronische verzending van de registratiebescheiden voor de komende Tweede Kamerverkiezing open te stellen. Er bestaat geen risico dat de registratie van Nederlanders wordt geweigerd, omdat zij zich via de elektronische weg hebben willen registreren. Er is ook geen risico dat daarom hun stembescheiden achteraf ongeldig kunnen worden verklaard.
De regering heeft overigens in het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet, dat inmiddels aan de Kamer is aangeboden, voorgesteld om expliciet in de Kieswet vast te leggen dat de elektronische weg open staat bij de registratie van kiezers buiten Nederland. Daardoor is deze voorziening bij toekomstige verkiezingen uitdrukkelijk wettelijk verankerd.
De cao gemeenteambtenaren |
|
Paul Ulenbelt |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat u heeft gezegd dat de lonen van gemeenteambtenaren alsnog bevroren moeten worden?1
Het klopt dat ik de VNG heb opgeroepen de nullijn zoals die in het Lenteakkoord is afgesproken, te handhaven, en dus geen salarisverhoging voor het personeel af te spreken.
Waarom vindt u dit?
Het kabinet heeft begrip voor de zelfstandige positie van gemeenten om een eigen CAO af te sluiten, maar wijst de afwijking van de nullijn in het principeakkoord over de CAO gemeenten af. Overheidssectoren hebben de afgelopen twee jaar geen geld ontvangen om de jaarlijkse arbeidsvoorwaardenontwikkeling te financieren. In het geval van gemeenten betekent dit dat via de zogenoemde «trap op, trap af»-systematiek er minder geld naar het gemeentefonds gaat. Dat betekent dat gemeenten op andere zaken moeten bezuinigen.
Een loonstijging bij gemeenten geeft bovendien het verkeerde signaal aan onderhandelaars in andere overheidssectoren.
Wat betekent dat voor de onlangs afgesloten cao tussen VNG en de vakbonden?
De VNG heeft een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid om na de raadpleging van haar leden al dan niet een CAO af te sluiten.
Deelt u de mening dat het aan deze partijen is om tot een akkoord te komen? Deelt u de mening dat er voor u hier geen formele rol is weggelegd? Zo ja, waarom doet u hierover dan toch een uitspraak?
In mijn rol als coördinerend minister voor arbeidszaken in de publieke sector heb ik de VNG met klem opgeroepen niet de nullijn te doorbreken. De redenen daarvoor heb ik in mijn antwoord op vraag 2. uiteengezet. Op dit moment heb ik geen formele bevoegdheden om een overeengekomen CAO-akkoord in de sector Gemeenten terug te draaien of te vernietigen.
Wat gaat u doen om uw woorden kracht bij te zetten?
Ik heb in het Bestuurlijk Overleg Financiële Verhoudingen, namens het kabinet, de onwenselijkheid van het principeakkoord CAO Gemeenten met de afwijking van de nullijn aan de orde gesteld. Daarbij heb ik de VNG er op gewezen dat de gemeenten de loonsverhoging door ombuigingen op uitgaven voor andere onderwerpen zullen moeten bekostigen.
Deelt u de mening dat een eenmaal overeengekomen akkoord niet zomaar teruggedraaid kan worden?
Een principeakkoord zoals de VNG dat nu met de bonden heeft afgesloten, kan alleen vanwege zwaarwegende redenen worden teruggedraaid. Naar mijn mening zijn de huidige financieel-economische omstandigheden en het afgesloten Lenteakkoord dergelijke zwaarwegende redenen. Wanneer een CAO eenmaal is afgesloten, zijn er op dit moment geen mogelijkheden deze te vernietigen.
Ziet u mogelijkheden om de reeds afgesloten cao te vernietigen? Ziet u hier een taak weggelegd voor u als demissionaire minister?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Politieweb aan grens in gevaar' |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politieweb aan grens in gevaar»?1
Ja.
Is het waar dat de invoering van de nationale politie met zich meebrengt dat de «vliegende politiebrigades» ofwel de mobiele politieteams aan de grens met Duitsland moeten worden opgeheven, zoals enkele Twentse burgemeesters in een brandbrief aan de minister van Veiligheid zeggen te vrezen? Kunt u de brandbrief als bijlage bij deze beantwoording toevoegen?
Nee. Gezamenlijke patrouilles en gemeenschappelijk bemande controleteams, gebaseerd op artikel 19 van het Verdrag van Enschede, maken onderdeel uit van de dagelijkse en structurele samenwerking tussen Nederlandse en Duitse politiediensten over en langs de gehele grens met Duitsland.
Ook bij de vorming van de nationale politie zullen dergelijke verdragsverplichtingen leidend zijn waar het gaat om internationale samenwerking.
De burgemeesters uit het regionale college van Twente wijzen overigens op een specifieke situatie rond de grensovergang autoweg A-1, waar op basis van een overeenkomst in het kader van een INTERREG-project door vijf politiediensten/autoriteiten uit beide landen wordt samengewerkt in een Gemeenschappelijk Politieteam (GPT) op een gezamenlijke locatie. Dit Europese programma loopt tot juli 2013 en staat los van de invoering van de nationale politie.
De brief, ondertekend door de burgemeester van Losser, is bijgevoegd.
Klopt het in het bijzonder dat het grensoverschrijdende politieteam (GPT), waarmee in de Twentse regio al sinds 2008 in de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit, (met name rondom de A1), uitstekende ervaringen zijn opgedaan en ook resultaten zijn geboekt aan zowel de Duitse als Nederlandse kant van de grens? Zijn deze ervaringen en resultaten (deels) bekend bij het ministerie van Veiligheid en Justitie? Zo ja, bent u bereid deze resultaten met de Kamer te delen?
Ja, de operationele samenwerking inzake handhaving, controle en opsporing van grensoverschrijdende criminaliteit levert resultaten en informatie op omtrent het aantal (geconstateerde) misdrijven en overtredingen. Dit wordt gerapporteerd en meegenomen in de dagelijkse politiepraktijk en gedeeld met de Duitsers. Het ministerie wordt periodiek geïnformeerd over de projectvoortgang en de (tussentijdse) resultaten en de inzet van het GPT.
Bijgaand treft u de gegevens aan zoals die voortkomen uit het optreden van dit eerder genoemde GPT vanaf 2008.
Resultaat: / Jaar:
2008
2009
2010
2011
Misdrijven
613
599
678
759
Overtredingen
342
266
394
283
Treffers in SIS
43
84
46
61
Overig
460
891
830
696
Manuren
11 433
16 685
19 017
14 192
Patrouilles
718
1 078
1 283
905
Bent u bereid om, vooruitlopend op de afronding van de proef en de eind-evaluatie in 2013, niet alleen de resultaten te meten, maar ook te kijken naar bijzondere ervaringen en «best-practices» waarmee de Duitse politie en de Nederlandse politie van elkaar kunnen leren?
Zeker, behalve over de directe resultaten wordt er rekening gehouden met en gecommuniceerd over de ervaringen die in de praktijk met de samenwerking en de toepassing van het Verdrag worden opgedaan. Daartoe vinden regelmatig bijeenkomsten en workshops plaats waaraan Nederlandse en Duitse collega’s deelnemen. Recent nog een over de praktijk van het opzetten van een JIT. Het ministerie van VenJ ondersteunt dit proces van leren van elkaars ervaringen via een «landenprogramma Duitsland» dat door het KLPD ten behoeve van de (grens)korpsen wordt uigevoerd.
Is het waar dat de grensteams (deels) uit gelden van het Europese Interreg Community Initiative worden gefinancierd? Is er al duidelijkheid of die financiering gehandhaafd blijft? Zo nee, overweegt u een overbruggingsfinanciering? Hebt u hierover contact met uw Duitse collega?
Ja, in het kader van het Europese INTERREG IVa programma en fonds tussen Duitsland en Nederland wordt 50% van de kosten daaruit gefinancierd. Het Ministerie van BZK heeft vanaf 2008 één vijfde deel van de resterende 50% gefinancierd.
De financiering vanuit het Europese programma loopt tot juli 2013. De partners hebben echter een «verklaring van continuïteit» getekend, wat inhoudt dat er tenminste een inspanningsverplichting is om na evaluatie – een doorstart te maken. Met als uitgangspunt dat grensoverschrijdende samenwerking tot de reguliere taken van de politie behoort, acht ik het van belang dat bij de samenwerking met Duitse partners onder meer een beroep wordt gedaan op (regionale) Europese fondsen. Een overbruggingsfinanciering is naar mijn oordeel niet aan de orde.
Bent u bereid met de burgemeesters in overleg te treden om te bezien of de mobiele grensteams kunnen worden gehandhaafd? Volgt de invoering van deze grensteams ook niet logisch voort uit het «Verdrag van Enschede» waarbij grensoverschrijdende veiligheidssamenwerking tussen Duitsland en Nederland wordt mogelijk gemaakt?
De in mijn antwoorden op de vorige vragen geschetste positie en functioneren van het GPT alsook het perspectief voor grensoverschrijdende samenwerking dat daarbij aan de orde is, bieden voldoende garantie op continuïteit in de uitvoering van gezamenlijke handhaving en controle. Ik zal dit in mijn beantwoording van de door u genoemde brief meenemen en zonodig met de burgemeesters bespreken en toch te informeren.
Genoemd verdrag is de grondslag voor de dergelijke teams maar die hoeven niet per se op deze wijze ingericht te zijn. De vorm van het huidige GPT kan (zo nodig) op basis van de aangekondigde evaluatie worden gewijzigd.
Is het denkbaar dat de grensteams worden aangevuld of ingevuld door de inzet van mobiele grensteams van de Koninklijke Marechaussee, zoals ook in het regeerakkoord is voorzien?
Met de term «mobiele grensteams van de KMar» wordt waarschijnlijk gedoeld op het mobiel toezicht veiligheid (MTV), dat door de KMar wordt uitgevoerd. In het MTV wordt ook samengewerkt met Duitsland en België, waarbij wordt geacteerd op grond van de Vreemdelingenwet en van het Verdrag van Enschede.
Daarnaast is deelname van de KMar gerealiseerd in het GPT rond Bad Bentheim en in structurele gemeenschappelijke patrouilles rond Arnhem en Venlo. In het tweede GPT, dat eind maart is gaan functioneren noordelijk van Hoogeveen /Emmen, Meppen, is de KMar aan Nederlandse zijde de enige deelnemer.
In het kader van MTV wordt ook verwezen naar de recente uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch van 11 mei 2012. Gevolgen hiervan mede voor het GPT worden nog bezien.
Bent u bekend met met de slogan «Criminelen kennen geen grenzen»?
Ja, zowel in de letterlijke als de figuurlijke betekenis.
Een overeenkomst van de Europese Commissie inzake het gebruik van luxe privéjets |
|
Harry van Bommel |
|
Knapen (CDA) |
|
Is het waar dat de Europese Commissie een overeenkomst heeft getekend met de Belgische zakenluchtvaartgroep Abelag voor het gebruik van privéjets en chartervluchten ter waarde van maximaal € 12 miljoen?1
De Europese Commissie geeft in een reactie aan dat het contract dat de Europese Commissie met Abelag heeft gesloten een raamwerkcontract is voor een periode van vier jaar met een plafond van € 12 680 000. Boven deze grens moet de opdracht opnieuw publiek worden aanbesteed. Het contract bevat geen verplichting in de zin dat de Commissie voor dit bedrag afnemer zal zijn van de diensten van Abelag. De Commissie verwacht niet dat het bovengenoemde plafond bereikt zal worden. De Commissie is alleen kosten verschuldigd voor de diensten die zij daadwerkelijk afneemt.
Klopt het dat het bedrijf gemiddeld ongeveer € 20 000 vraagt voor een vlieguur? Kunt u aangeven in welke gevallen en voor wie u het gerechtvaardigd vindt om dergelijke buitensporige hoge kosten te maken?
Nee, volgens de Europese Commissie is de gemiddelde prijs per vlieguur circa € 5 000. De Commissie vindt het gerechtvaardigd om van de diensten van het bedrijf gebruik te maken als reguliere vluchten niet geschikt zijn om veiligheidsredenen, vanwege het vluchtschema of de prijs. Deze afweging laat ik aan de Commissie.
Maakt Nederland zelf ook gebruik van dergelijke contracten? Zo ja, hoe verhouden deze qua omvang en gebruik zich tot die van de Europese Commissie?
Nederland heeft geen dergelijk contract gesloten met een aanbieder van vliegtuigen. In het algemeen geldt dat als er geen lijnvlucht beschikbaar is er eerst gekeken wordt of het regeringstoestel (de KBX) kan vliegen. Als de KBX niet beschikbaar is, wordt navraag gedaan naar de inzetbaarheid van een toestel van het ministerie van Defensie. In laatste instantie komt het inhuren van een vliegtuig in beeld.
Kunt u aangeven of er ook is bezuinigd op het gebruik van deze diensten of is het bedrag van € 12 miljoen hoger dan de uitgaven in het verleden? Indien hoger, deelt u de mening dat dit niet getuigt van een bezuinigingsmentaliteit bij de Europese Commissie?
Dit bedrag is niet hoger dan in voorgaande jaren; de Europese Commissie verwacht dat dit nieuwe contract juist significante besparingen oplevert. De Commissie geeft aan dat deze besparingen voortvloeien uit het contract zelf, dat gunstiger is dan het voorgaande contract, en uit een matiging van het reisbeleid van de Commissie.
Deelt u de mening dat het sluiten van dit contract voor zeer luxueuze diensten zich slecht verhoudt tot de bezuinigingen die zowel in lidstaten als in de Europese Unie worden doorgevoerd? Indien ja, bent u bereid om er bij de Europese Commissie op aan te dringen het gebruik van dit contract tot een substantieel lager bedrag te beperken?
In algemene zin pleit Nederland voor forse besparingen op de administratieve uitgaven van de EU. Wat mij betreft zouden ook uitgaven voor het gebruik van vliegtuigen onderdeel moeten zijn van dergelijke besparingen. Het is echter aan de Commissie de afweging te maken hoe zij met het haar beschikbaar gestelde budget haar werk op de meest kostenefficiënte wijze kan organiseren. Verantwoording legt zij hierover ook af aan het Europees Parlement.
De dood van een baby na de racistische mishandeling van de moeder door Marokkaans straattuig |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Baby na straatruzie overleden»?1
Ja.
Is het waar dat de daders na slechts iets meer dan een week alweer zijn vrijgelaten en inmiddels zelfs onbereikbaar zijn?
Op 26 maart 2012 is naar aanleiding van een scheldpartij, een gevecht ontstaan tussen een aantal verdachten en de vriend van de zwangere vrouw, waarbij ook de vrouw zou zijn mishandeld. Er zijn vijf verdachten aangehouden, die allen de mishandeling van de vrouw ontkennen. Ook zijn er geen getuigen die de verklaring van de vrouw op dit punt ondersteunen. De verdachten, allen omstreeks 20 jaar oud, zijn preventief gedetineerd geweest. De preventieve hechtenis van twee verdachten is op 29 maart 2012 door de rechter-commissaris geschorst. Van een andere verdachte is de preventieve hechtenis door de rechter-commissaris op 6 april 2012 geschorst. Van twee verdachten is de voorlopige hechtenis op 6 april 2012 door de rechter-commissaris opgeheven, wegens onvoldoende ernstige bezwaren en/of het ontbreken van gronden.
Er is geen sprake van onbereikbaarheid van de verdachten. Wel zijn de aangevers enige tijd onbereikbaar geweest.
Deelt u de mening dat het vrijlaten van dit soort tuig het vertrouwen van burgers in de rechtsstaat ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij een oordeel te vellen over de beslissing van de rechter-commissaris tot de opheffing en/of schorsing van de voorlopige hechtenis.
Wel kan ik zeggen dat de officier van justitie tegen twee beslissingen tot opheffing van de voorlopige hechtenis en tegen de beslissing tot schorsing van de voorlopige hechtenis van een verdachte die eerder in aanraking is geweest met justitie, hoger beroep heeft ingesteld.
Deelt u de mening dat alles in het werk moet worden gesteld om de daders zo lang mogelijk achter slot en grendel te krijgen en na denaturalisatie ons land uitgezet dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet gepast mij uit te laten over de straftoemeting in een individuele strafzaak. Zeker niet gezien het feit dat de zaak nog bij de rechter aanhangig is.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is vooralsnog niet mogelijk.
Het declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat, onder meer via de stichting Europsyche, voor miljoenen euro's aan psychische zorg is gedeclareerd die door niet-geregistreerde zorgverleners is verleend? Deelt u de mening dat veel verzekerden gedupeerd zijn, doordat zij hierdoor niet de zorg hebben gekregen waarvoor zij hebben betaald? Zo nee, waarom niet?1
Naar aanleiding van eerdere berichtgeving over Europsyche heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders en mij daarover te informeren. Deze onderzoeken lopen nog. Over de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik met verzekeraars en toezichthouders (IGZ en de NZa) in gesprek gaan.
Zodra de onderzoeken van NZa en IGZ zijn afgerond zal ik de kamer nader kunnen informeren, zoals ik reeds heb medegedeeld naar aanleiding van de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2658).
Uiteraard geldt dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden. Zorgverzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist is gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet- en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd.
Wanneer zorg niet zoals voorgeschreven in de wet en regelgeving wordt gedeclareerd kan de NZa op grond van artikel 35 Wmg tegen de zorgaanbieder optreden met een aanwijzing om deze praktijk stop te zetten, met last onder dwangsom en met een bestuurlijke boete. Wanneer een zorgverzekeraar dergelijke onrechtmatig gedeclareerde zorg vergoedt, kan de NZa in principe op gelijke wijze ook tegen de zorgverzekeraar optreden.
Deelt u de mening dat uit deze casus wederom blijkt dat de Diagnose Behandeling Combinatie (DBC) een ondoorzichtig financieringssysteem is dat fraude in de hand werkt en derhalve afgeschaft dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet. Voor mijn overwegingen om vast te houden aan de dbc-systematiek verwijs ik u naar de voorhangbrief invoering prestatiebekostiging van 21 februari 2012 (TK 25 424 nr. 160) en het Verslag van een Schriftelijk Overleg over dat onderwerp, vastgesteld op 16 april 2012 (TK 25 424 nr. 175).
Vindt u het terecht dat Europsyche naar de rechter stapt om geld van zorgverzekeraars te eisen, terwijl deze stichting kennelijk zelf jarenlang het onterecht declareren van alternatieve en zelfs omstreden therapieën vanuit de basisverzekering heeft gefaciliteerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Indien twee partijen een dispuut hebben over een vordering, staat het een partij uiteraard vrij om de rechter om een uitspraak hierover te vragen. Dat geldt ook voor Europsyche. Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om een uitspraak te doen over de rechtmatigheid van de eis van Europsyche. De rechter heeft inmiddels op 16 mei zorgverzekeraar CZ in het gelijk gesteld.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Wordt Europsyche strafrechtelijk onderzocht op fraude? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen strafrechtelijke onderzoeken naar Europsyche bekend. Overigens zou ik, indien dergelijke onderzoeken mij wel bekend waren, u daarover niet kunnen berichten, omdat dit een strafrechtelijk onderzoek kan belemmeren.
Zorgverzekeraars dragen doorgaans onderzoeken naar zorgaanbieders waarbij ze fraude hebben vastgesteld over aan de NZa. De NZa besluit vervolgens in overleg met het OM en de FIOD of een zaak al dan niet bestuurs- of strafrechtelijk wordt opgepakt. Op dit moment zijn zorgverzekeraars nog bezig met het onderzoek.
Deelt u de mening dat zogenaamde verlengde-armconstructies, waarbij een geregistreerde psychiater feitelijk fungeert als stempelmachine voor het declareren van zorg zonder de patiënt te hebben gezien, moet worden teruggedrongen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wordt dit bewerkstelligd?
Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen. Ik heb het CVZ gevraagd mij te adviseren over deze constructie en over GGZ behandelingen die in het pakket thuishoren en welke niet. Het CVZ komt eind dit jaar met haar advies.
Wat is uw reactie op de constatering dat zorgverzekeraars weinig belang hebben bij fraudeonderzoek? Wat is hiervoor uw verklaring, en wat doet u hieraan?
De uitspraak in het artikel herken ik niet. Zorgverzekeraars hebben wel degelijk belang bij fraudeonderzoek. Zorgverzekeraars Nederland heeft onlangs de fraudecijfers over 2011 bekend gemaakt. Er is € 7,7 miljoen aan fraude opgespoord. Via de materiële controles[1] is er € 167 miljoen teruggevorderd en via de formele controles[2] hebben de zorgverzekeraars ongeveer € 800 miljoen bespaard. Het aantal fte dat bij zorgverzekeraars belast is met fraudeonderzoek vertoont een stijgende lijn. Fraudeonderzoek zorgt ervoor dat onterechte betalingen kunnen worden gestopt en zo mogelijk teruggevorderd.
Ik vind het van groot belang dat zorgverzekeraars actief fraude opsporen en heb daarom onlangs laten onderzoeken of en in hoeverre verzekeraars hierbij gebruik maken van beschikbare geavanceerde technieken. Een onderzoeksbureau is dit in mijn opdracht nagegaan. Een van de aanbevelingen uit dit rapport luidt dat geautomatiseerde fraudebestrijding centraal georganiseerd zou moeten worden. Ik heb ZN gevraagd dit op te pakken.
Wat is uw reactie op de bewering van de bestuurder van Europsyche dat het declareren van psychiatrische zorg, die feitelijk niet heeft plaatsgevonden, een gebruikelijke gang van zaken is in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Deelt u deze mening? Zo ja, deelt u dan de mening dat hiernaar uitgebreid onderzoek dient te worden verricht? Zo nee, waarom niet?
In het betreffend artikel wordt door niemand beweerd dat het declareren van psychiatrische zorg die feitelijk niet heeft plaatsgevonden een gebruikelijke gang van zaken is. Wel stelt de bestuurder van Europsyche dat de werkwijze van zijn instelling in de reguliere ggz «heel gebruikelijk» is. Zoals gezegd heb ik de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar de mate waarin Europsyche en andere vergelijkbare zorgaanbieders in hun functioneren voldoen aan alle wettelijke kaders. Ik heb twijfels over de verlengde arm constructie. Voor hierover besluiten worden genomen wil ik de voor- en nadelen graag op een rijtje zetten zetten nadat ik de onderzoeksresultaten van de NZa en IGZ heb ontvangen.»
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u voorts de mening dat het verplicht vermelden van op de patiënt herleidbare diagnose-informatie niet de juiste manier is om dit probleem aan te pakken, gelet op de gerechtelijke uitspraken tegen deze schending van het beroepsgeheim en de medische privacy, en dat het beter is om behandelaren zelf hun eigen behandelingen te laten declareren zonder tussenkomst van organisaties als Europsyche, waarbij door middel van steekproeven de juistheid kan worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Bij vraag 1 heb ik toegelicht op welke wijze verzekeraars gedeclareerde zorg kunnen controleren op onrechtmatigheden. Verder wil ik u verwijzen naar mijn antwoorden van 7 mei 2012 op uw vragenhet declareren van psychische zorg door niet-geregistreerde hulpverleners (2012Z09480). Daarin ben ik uitvoerig ingegaan op de consequenties van deze uitspraak.
Is het niet verstandiger het DBC-financieringssyteem in de ggz te vervangen door een niet op verrichtingen gebaseerd financieringsstelsel, wat leidt tot onnodige kostenstijgingen in de ggz? Zo neen, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht dat de minister van Justitie van Curacao persoonlijk ingrijpt in een lopende strafzaak |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Interventie van Wilsoe»?1
Ja.
Is het waar dat de minister van Justitie van Curaçao, Elmer Wilsoe, een verzoek heeft gedaan aan de Verenigde Staten om het beslag op te heffen dat is gelegd op de miljoenen dollars van een verdachte in een omvangrijke strafzaak?
Ja. Overigens betreft het verzoek van de minister van Justitie van Curaçao de beslaglegging op de rekeningen van Ponford Overseas Ltd. en Tula Finance Ltd. in de Bientu-zaak.
Is het waar dat het gaat om de Amerikaanse tegoeden van Robbie Dos Santos, die wordt verdacht van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrifte? Is het waar dat deze verdachte niet alleen bekend staat als geldschieter van één van de regeringspartijen op Curaçao, maar dat hij ook de halfbroer is van een minister in de regering van Curaçao?
Ja, het is waar dat het gaat om de Amerikaanse tegoeden van Robbie Dos Santos, die wordt verdacht van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrifte. Dat deze verdachte bij de bevolking bekend staat als geldschieter van één van de regeringspartijen op Curaçao en dat hij ook de halfbroer is van een minister in de regering van Curaçao kan worden afgeleid uit verschenen persberichten.
Heeft de Nederlandse regering of de Koninkrijksregering overleg gevoerd met de Verenigde Staten over dit verzoek? Zo ja, wat is de uitkomst van dit overleg?
In reactie op het verzoek van de minister van Justitie van Curaçao om het beslag op te heffen dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is gelegd op genoemde rekeningen, is met tussenkomst van de ambassade in Washington door de autoriteiten in de Verenigde Staten gevraagd om nadere informatie omtrent de bevoegdheid van de minister van Justitie van Curaçao. De Amerikaanse autoriteiten beschikken over een brief uit 1993 van de toenmalige minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, mevrouw Römer, waarin deze de Procureur-generaal aanwijst als degene die namens de minister rechtshulpverzoeken doet uitgaan. De Nederlandse regering kan zich voorstellen dat dit voor de autoriteiten in de Verenigde Staten aanleiding is om opheldering te vragen. Bij brief van de Nederlandse ambassadeur in Washington van 7 mei 2012 is een nadere toelichting verstrekt, inhoudende dat de minister van Justitie van Curaçao weliswaar formeel bevoegd is rechtshulpverzoeken te doen, maar dat als bestendige praktijk sinds 1993 de Procureur-generaal als de bevoegde autoriteit wordt aangemerkt. Het eerder ingediende rechtshulpverzoek is derhalve gedaan door de «competent authority.» Het is ongewenst dat er bij een internationale verdragspartner op rechtshulpgebied verwarring ontstaat over handelen vanuit het Koninkrijk. Daarom is in de Rijksministerraad afgesproken dat – teneinde herhaling in de toekomst te voorkomen.- deze kwestie tijdens het eerstvolgende overleg van de ministers van Justitie van het Koninkrijk aan de orde wordt gesteld. Dit overleg is voorzien medio juni 2012.
Is de minister van Justitie van Curaçao bevoegd om een dergelijk verzoek te doen? Ondersteunt de Nederlandse regering dit verzoek? Acht de Nederlandse regering het gepast dat een minister van Justitie op deze manier ingrijpt in een lopende, individuele strafzaak?
De minister van Justitie van Curaçao is weliswaar formeel bevoegd rechtshulpverzoeken te doen, maar het is bestendige praktijk dat de Procureur-generaal, die sinds 1993 als de bevoegde autoriteit is aangemerkt, rechtshulpverzoeken bij buitenlandse mogendheden indient. Dit is ook door de toenmalige minister van Justitie van Curaçao destijds gecommuniceerd met de Verenigde Staten. Echter de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie van Curaçao in deze berust op een mandaatconstructie hetgeen impliceert dat de minister van Justitie formeel gesproken de bevoegdheid zelf ook heeft. Het is overigens niet aan de Nederlandse regering om dergelijke verzoeken al dan niet te ondersteunen. Die rol is voor het land Nederland bij buitenlandse rechtshulpverzoeken van en aan Curaçao niet weggelegd.
Bent u van mening dat de regering van Curaçao hiermee opnieuw de verdenking van machtsmisbruik, corruptie en vriendjespolitiek over zich afroept?
Ik ben van oordeel dat elke schijn van machtsmisbruik, corruptie en vriendjespolitiek als gevolg van het handelen van een minister van justitie ongewenst is. Het is evenwel aan de Staten van Curaçao om zich uit te spreken over de vraag of dit in het onderhavige geval aan de orde is en in dat geval zoja, welke consequenties zij hieraan willen verbinden.