Het belastingvoordeel dat gepaard gaat met het aanbieden van hypotheken onder marktrentes |
|
Ed Groot (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het fenomeen dat vele medewerkers in de financiële sector, maar ook daarbuiten, korting krijgen op hun hypotheek?
Ja.
Is het waar dat kortingen op de hypotheek in beginsel vallen onder loon in natura en daarmee in beginsel belast zijn?
Ja, een korting op het rentepercentage van een geldlening van de werkgever is voor de werknemer een voordeel dat in beginsel belast loon oplevert.
Is het waar dat hypotheken die tegen 3% worden aangeboden onbelast zijn, terwijl hier wel degelijk voordeel wordt genoten?
Een dergelijk voordeel is voor de loonheffing zowel onder de oude regeling voor vergoedingen en verstrekkingen als onder de werkkostenregeling echter geen belast loon als de lening wordt aangewend in verband met een eigen woning. Er gelden dan wel enkele voorwaarden waaraan de werknemer moet voldoen en waarbij de werkgever een administratieplicht heeft.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen gelden andere regels. Deze regels verschillen afhankelijk van de vraag of de werkgever reeds is overgestapt op de werkkostenregeling of niet.
In het geval een werkgever nog niet is overgestapt op de werkkostenregeling is een rentevoordeel uit een dergelijke lening alleen vrijgesteld voor zover de werknemer het geleende bedrag gebruikt voor zaken waarvoor volledig of bijna volledig een vrije vergoeding mogelijk is. Te denken is hierbij aan de vergoeding voor de aanschafkosten van een computer die voor 90% of meer voor de dienstbetrekking wordt gebruikt of de inrichtingskosten van een telewerkplek bij de werknemer thuis die voor de dienstbetrekking wordt gebruikt.
Als het rentevoordeel van een personeelslening belast is, wordt dit voordeel berekend met een normpercentage. Deze norm is vastgelegd in artikel 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 en bedraagt voor het jaar 2013 een percentage van 3,01 en is een uitwerking van hetgeen in artikel 13, derde lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting 1964 is geregeld. Met deze norm hoeft dus in de uitvoeringspraktijk niet steeds afzonderlijk de waarde in het economische verkeer te worden vastgesteld.
Een voorbeeld ter verduidelijking
Een werknemer heeft ultimo 2008 een bedrag van € 20.000 tegen een te betalen rente van 2,5% van zijn werkgever geleend. Er zijn geen aflossingen geweest.
In 2009 is dan het belaste loonvoordeel € 480 (2,4% van € 20.000), omdat de norm in dat jaar 4,9% bedraagt en de feitelijk betaalde rente 2,5% is.
In 2010 en 2011 is de feitelijk betaalde rente gelijk aan de voor die jaren geldende norm en is er geen belast loonvoordeel.
In 2012, waarin de norm 2,85% bedraagt, is het belaste loonvoordeel € 70 (0,35% van € 20.000).
In 2013, met een norm van 3%, is het belaste loonvoordeel € 100.
In het per 1 januari 2011 in de Wet op de loonbelasting 1964 ingevoerde systeem van de werkkostenregeling, is deze specifieke waarderingsnorm niet langer afzonderlijk opgenomen. Wel geldt onder de werkkostenregeling – zoals hiervoor al aangegeven – dat het rentevoordeel van een lening in verband met een eigen woning onder voorwaarden buiten beschouwing blijft. Dat is vastgelegd in artikel 3.10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011. Het rentevoordeel blijft buiten beschouwing vanwege het feit dat het wel in aanmerking nemen van het rentevoordeel in de loonbelasting vervolgens zou leiden tot renteaftrek van dit rentevoordeel binnen de eigenwoningregeling. Bijtellen heeft dan weinig nut. In het licht van de aanstaande beperkingen van de hypotheekrenteaftrek, zoals voorzien in het Regeerakkoord VVD/PvdA, zal deze regeling nog worden bezien.
Voor andere renteloze of laagrentende personeelsleningen geldt dat het rentevoordeel loon vormt voor de waarde in het economische verkeer. De werkgever mag een dergelijk loonbestanddeel wel buiten het individuele loon van de werknemer houden en als eindheffingsbestanddeel aanwijzen en daarmee gebruiken voor het invullen van de zogenoemde vrije ruimte. Voor zover de vrije ruimte overschreden wordt is de werkgever dan het eindheffingstarief verschuldigd.
Werkgevers zijn derhalve sinds 2011 in de gelegenheid in plaats van de normrente de waarde in het economische verkeer als uitgangspunt te hanteren, dan wel aanpassingen voor te bereiden.
Waarom hanteert de Belastingdienst een normrente van slechts 3% en niet gewoon de waarde in het economisch verkeer voor de verstrekte hypotheken?
Zie antwoord vraag 3.
Is er niet veel voor te zeggen alsnog de waarde in het economisch verkeer als grondslag te nemen, omdat dat beter de reële waarde van het genoten voordeel weerspiegelt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot schat u de totale omvang van de belastingderving in door niet uit te gaan van de waarde in het economisch verkeer, maar van de normrente?
Gelet op het bovenstaande doet zich geen budgettaire derving voor.
Minder vrije dagen voor niet-vakbondsleden |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Extra vrije dag voor vakbondsleden»?1
Een cao is een private overeenkomst tussen een werkgever of een werkgeversorganisatie en een of meer werknemersorganisaties. De werkgever is gehouden deze afspraken ook toe te passen op werknemers die geen lid zijn van de vakbond of lid zijn van een andere vakbond die de cao gesloten heeft, tenzij in de cao anders is bepaald. Hoe groot de ruimte is om afspraken te maken die alleen gelden voor vakbondsleden is aan het oordeel van de rechter.
Ik wil benadrukken dat cao-partijen zelf een belang hebben bij een breed draagvlak voor de door hen gemaakte afspraken: in hun eigen achterban, maar ook breder. Het vraagstuk van het draagvlak voor cao-afspraken heb ik onlangs aan de SER voorgelegd. Ik heb de SER gevraagd of de initiatieven die organisaties van werkgevers en werknemers nu ontplooien om het draagvlak van cao’s te vergroten voldoende zijn of dat het stelsel van cao en avv zou moeten worden geherstructureerd.
Klopt de berichtgeving feitelijk?
Navraag bij de cao-partijen leert dat het juist is dat in het betreffende geval een afspraak is gemaakt die vakbondsleden het recht geeft op een extra vrije dag voor scholing.
Hoe verhouden de geciteerde afspraken zich tot het credo «gelijk werk, gelijk loon»?
Gelijk loon voor gelijk werk is een belangrijk beginsel. Daarom moeten vakbonden bij het maken van cao-afspraken het belang van alle werknemers scherp in het vizier houden. Een onderscheid in de cao tussen leden en niet-leden kan bovendien ten koste gaan van het brede draagvlak voor de cao.
Los hiervan bestaat juridisch gezien de mogelijkheid om in de cao bepalingen op te nemen die leden van de vakbonden bevoordelen boven niet- of anders-georganiseerden. Ongelijke behandeling op grond van een cao kan, als dat aan de orde is, worden getoetst door de rechter.
Bestaat er een juridische basis voor structurele verschillen in beloning en secundaire arbeidsvoorwaarden tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in het licht van de discussie, waaraan de vragen 3 en 4 refereren, ingaan op de verplichte vakbondsbijdrage?
In een aantal sectoren hebben werkgevers- en werknemersorganisaties afspraken gemaakt over een financiële bijdrage voor vakbondsactiviteiten van de vakbond waarmee de cao overeengekomen wordt: het zogenaamde «vakbondstientje». Dat is een financiële bijdrage van werkgevers of werkgeversorganisaties aan de vakbonden, waarmee die werkgevers(organisaties) een cao afsluiten. Deze vakbondsbijdrage is een private overeenkomst die werkgevers en vakbonden in alle vrijheid met elkaar overeen kunnen komen en waaraan werknemers of ongeorganiseerde werkgevers geen bijdrage leveren.
Is het waar dat vakbonden een verplichte vakbondsbijdrage ontvangen voor (vrijwel) alle werknemers? Betekent dit wat u betreft ook dat vakbonden namens alle werknemers moeten onderhandelen en daarin geen onderscheid mogen maken?
Nee, zie voor meer informatie het antwoord op vraag 5 en vraag 1.
Kunt u in het licht van de discussie over minder vrije dagen voor niet-vakbondsleden ingaan op de verplichtstelling van cao’s?
Cao-partijen kunnen cao-afspraken bij de Minister van SZW voordragen voor algemeen verbindend verklaring, indien aan de vereisten in de Wet AVV, het Toetsingskader AVV en het Besluit aanmelding cao wordt voldaan. Cao-bepalingen die ten doel hebben een ongelijke behandeling van georganiseerden en ongeorganiseerden teweeg te brengen zijn ingevolge de Wet AVV van algemeen verbindend verklaring uitgesloten. Dit omdat door de overheid geen organisatiedwang behoort te worden opgelegd, ook niet op indirecte wijze door algemeen verbindend verklaring van cao-bepalingen die bijzondere voordelen toekennen aan georganiseerden boven ongeorganiseerden. De algemeen verbindend verklaring legt hun gelijke plichten op, maar ook gelijke rechten.
Erkent u dat niet-vakbondsleden door de verplichtstellingen geen of beperkte eigen onderhandelingsruimte hebben? Betekent dit wat u betreft ook dat vakbonden namens alle werknemers moeten onderhandelen en daarin geen onderscheid mogen maken?
Het beoogde effect van algemeen verbindend verklaring is de werknemers te beschermen tegen concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet aan de cao gebonden werknemers en werkgevers. Inherent daaraan is dat voor de duur van de algemeen verbindend verklaring de individuele contractvrijheid van individuele werknemers wordt beperkt. Overigens bevatten cao’s in de regel minimumbepalingen waarvan in gunstige zin voor de werknemer van mag worden afgeweken. Op het tweede gedeelte van uw vraag ben ik reeds in de beantwoording van de vragen 1, 3 en 4 ingegaan.
Vindt u het – gezien de verplichte vakbondsbijdrage en de verplichtstelling van cao’s – onacceptabel als niet-vakbondsleden een vrije dag minder krijgen voor studie en voor 1000 euro minder aan scholing ontvangen bij een reorganisatie? Zo nee, waar ligt wat u betreft de grens? Is bijvoorbeeld een hoger salaris, meer kans op promotie of betere werkvoorzieningen voor vakbondsleden acceptabel?
Zoals ik reeds in mijn beantwoording op vraag 1, 3 en 4 heb geschreven is het niet aan mij om deze grens te bepalen, maar aan de rechter.
Bent u bereid om ofwel de tweedeling in cao’s tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden te verbieden, ofwel de verplichte vakbondsbijdrage en de verplichtstelling van cao’s af te schaffen?
Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 5 heb aangegeven, ben ik geen partij bij de overeenkomsten die werkgevers- en werknemersorganisaties met elkaar sluiten over de financiering van vakbondsactiviteiten. Daarnaast komen cao-afspraken waarin onderscheid wordt gemaakt tussen georganiseerde werknemers en ongeorganiseerde werknemers niet in aanmerking om algemeen verbindend te worden verklaard.
Kunt u ingaan op artikel 5.3d van het Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen (AVV) over het beginsel van gelijke behandeling?
Cao bepalingen die een onderscheid maken tussen georganiseerden en ongeorganiseerden komen op grond van het bepaalde in de Wet AVV niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking.
Artikel 5.3.d van het Toetsingskader AVV heeft daar dan ook geen betrekking op. In dat artikel komt tot uitdrukking dat cao-bepalingen die kennelijk in strijd zijn met de gelijke behandelingswetgeving niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking komen.
Is een tweedeling tussen vakbondsleden en niet-vakbondsleden strijdig met het beginsel van gelijke behandeling? Zo ja, betekent dit dat cao’s met een tweedeling tussen niet-vakbondsleden en vakbondsleden nooit en te nimmer in aanmerking komen voor een algemeen verbindend verklaring?
Zie antwoord vraag 11.
Wilt u De Unie, FNV Bondgenoten en de twee bedrijven stevig aanspreken over deze tweedeling?
Ik heb de SER gevraagd om te bezien of dit punt aan de orde kan komen in het advies «Draagvlak voor cao-afspraken» dat de SER momenteel voorbereidt.
Kunt u deze onrechtvaardigheid ook aankaarten bij het sociaal overleg en inzetten op afspraken om deze tweedeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u reageren op de uitspraak van Niek Stam van FNV Havens: «Inderdaad, we hebben genoeg gedaan voor niet-leden. We gaan voor collectiviteit en solidariteit van de leden, niet voor profiteurs die te beroerd zijn om 160 euro per jaar te betalen. Concreet betekent dat wat ons betreft dat niet-leden bij een reorganisatie er als eerste uitvliegen.»?2
De betrokken partijen dienen zich bij reorganisaties aan de geldende wet- en regelgeving houden.
De nieuwe financieringsconstructie voor koopwoningen uit het woonakkoord |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een extra lening om de lening voor een mooier huis af te lossen»?1
Ja.
Heeft u nagegaan hoe de notariskosten van de tweevoudige lening zich verhouden tot die voor een klassieke annuïteitenhypotheek? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 februari 20132 is zekerheid vooraf geboden over de wijze waarop met een tweede lening ter (gedeeltelijke) financiering van de aflossing op de (ten minste) annuïtaire lening wordt omgegaan. Voor zover wordt gehandeld in overeenstemming met het bij mijn brief van 28 februari 20133 gevoegde beleidsbesluit wordt zekerheid gegeven dat de Belastingdienst beide leningen niet als één geheel zal beschouwen waarop minder dan 100% in maximaal 30 jaar wordt afgelost. Dat is het belang van deze brief. Het gaat om een standpuntbepaling ten aanzien van een wijze van financieren van de eigen woning. In dat kader ligt het niet in de rede contact te zoeken met partijen over de precieze vormgeving van de binnen deze randvoorwaarden denkbare producten en bijbehorende consequenties.
In algemene zin merk ik op dat niets zich verzet tegen het tegelijk vestigen van beide hypothecaire leningen door middel van één notariële akte. Het is de verwachting dat een dergelijke akte met twee leningen uitvoeriger is dan een akte met alleen de annuïtaire lening. Waarschijnlijk leidt dit tot iets hogere kosten. Wanneer de tweede hypothecaire lening op een later moment wordt gevestigd is een aparte notariële akte nodig.
Is op enige wijze onderzoek gedaan of er banken of andere financiële instellingen in binnen- of buitenland geïnteresseerd zijn om de nieuwe financieringsconstructie daadwerkelijk aan te bieden en zo ja, tegen welke rente (gerelateerd aan de rente op een klassieke annuïteitenhypotheek)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot is het renteverschil?
In lijn met het antwoord op vraag 2 ligt het niet in de rede contact te zoeken met banken of andere financiële instellingen om na te gaan in hoeverre er interesse bestaat om een tweede lening ter gedeeltelijke financiering van het aflossingsgedeelte van de annuïtaire lening aan te bieden. Dat is aan banken en andere financiële instellingen zelf om te beoordelen. De rijksoverheid moet zich niet in die afweging mengen. De rijksoverheid heeft in deze «enkel» een rol door de praktijk vooraf duidelijkheid te bieden over wettelijke gevolgen.
Ik heb van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) begrepen dat banken naar aanleiding van mijn eerdergenoemde brief van 28 februari 2013 beoordelen of zij al dan niet overgaan tot het aanbieden van de tweede lening ter gedeeltelijke financiering van het aflossingsgedeelte van de annuïtaire lening. Derhalve is ook nog niet bekend tegen welke voorwaarden dergelijke producten eventueel zullen worden aangeboden. Er is na publicatie van het Woonakkoord wel contact geweest met de NVB over vragen die de banken hebben. Indien een aanbieder het product wil aanbieden moet worden voldaan aan de randvoorwaarden die ik heb geschetst in de brief over de koopmarktmaatregel uit het Woonakkoord.
Zorgt de tweede lening voor een extra fiscale aftrek in box 3?
De tweede lening is een schuld in de zin van artikel 5.3, derde lid, van de Wet IB 2001 en verlaagt de rendementsgrondslag voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3).4
Kunt u aan de hand van rekenvoorbeelden aangeven wat het verschil in netto contante waarde2 is voor de te betalen termijnen bij een annuïteitenlening en de nieuwe gemengde lening, voor de volgende situaties: een woning van € 100.000 met volledige aftrek in schijf 2 Inkomstenbelasting (IB), een woning van € 200.000 met volledige aftrek in schijf 3 IB en een woning van € 300.000 met een volledige aftrek in schijf 4 IB?
In onderstaande tabellen worden de gevraagde effecten inzichtelijk gemaakt. Het effect van de Hillen-regeling (aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld) is meegenomen.6 In de onderstaande berekeningen is als veronderstelling gehanteerd dat de woning (van € 100.000, € 200.000 onderscheidenlijk € 300.000) is gefinancierd met een annuïtaire lening van € 100.000, € 200.000 onderscheidenlijk € 300.000 die in alle gevallen in 30 jaar tot nihil wordt afgelost. Daarnaast loopt de tweede lening op tot € 50.000, € 100.000 onderscheidenlijk € 150.000 door ieder jaar de helft van het in dat jaar verschuldigde aflossingsgedeelte van de annuïteit te lenen. De discontovoet ten behoeve van de netto contante waarde is 4%. Het eigenwoningforfaitpercentage bedraagt 0,6%. Over beide leningen wordt gedurende de looptijd 5% rente berekend. Ten slotte wordt ervan uitgegaan dat geldverstrekker en consument afspreken dat de tweede lening aan het begin van jaar 36 ineens wordt afgelost.
De in het regeerakkoord per 1 januari 2014 voorziene afbouw van het aftrekpercentage is in bovenstaande tabellen niet meegenomen. Zoals de staatssecretaris van Financiën heeft aangegeven in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de leden Omtzigt, Knops en Van Hijum (CDA)7, worden op dit moment verschillende varianten bestudeerd waardoor nog geen uitspraken kunnen worden gedaan over de vormgeving van die maatregel. Dit neemt niet weg dat in zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de aftrekbeperking alleen effect heeft op de aftrekbare annuïtaire lening, en het effect dus niet wordt beïnvloed door het gebruik van een eventuele tweede lening. Zodra een belastingplichtige zal worden geraakt door de aftrekbeperking gaan de netto jaarlasten voor de situatie met en zonder tweede lening voor die belastingplichtige met een gelijk bedrag omhoog.
Is er enig verschil in risico’s voor de hypotheeknemer tussen de klassieke annuïteitenhypotheek en de nieuwe gemengde lening indien de hypotheeknemer de woning tussentijds (na, 5, 10, 15, 20, 25 jaar) moet verkopen, bijvoorbeeld wegens echtscheiding, arbeidsongeschiktheid e.d.?
De aflossingshypotheek met de tweede lening is niet op voorhand voor iedere groep consumenten geschikt. Bij eventuele dienstverlening en aanbieden van producten moet worden voldaan aan de eisen die aan het productontwikkelingsproces gesteld zijn en de eisen die gelden op het gebied van zorgvuldige advisering en overkreditering. Indien direct bij het aangaan van de hypothecaire schuld gebruik wordt gemaakt van een tweede hypothecaire lening zal de totale hypothecaire schuld ten opzichte van de waarde van de woning gedurende (en na) de looptijd op een hoger niveau liggen dan bij consumenten die geen aanvullende lening afsluiten. Indien in zo’n geval een woning tussentijds wordt verkocht, is de kans groter dat de hypothecaire schuld niet volledig kan worden betaald uit de verkoopopbrengst van de woning. Dat vergroot de risico’s voor de consument en de kredietverstrekker. Uiteraard moet wel worden voldaan aan het vereiste uit de Gedragscode Hypothecaire Financieringen dat maximaal 50% van de waarde van woning aflossingsvrij gefinancierd mag worden.
Het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen schetst de eisen die worden gesteld aan de productontwikkeling. Zo moet de aanbieder van het product onder andere bepalen voor welke doelgroep het product geschikt is. De toelichting van het Besluit stelt verder dat van afbreuk doen aan de belangen van de consument geen sprake hoeft te zijn wanneer bij een financieel product een risico zich manifesteert, mits dit risico past bij de risicobereidheid van de doelgroep en het in de verplichte en onverplichte productinformatie duidelijk voor het voetlicht is gebracht.
Bij de advisering moet in het kader van de zorgplicht rekening worden gehouden met de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de consument.
Deze vereisten kunnen tot gevolg hebben dat dit product aan bepaalde groepen consumenten niet actief wordt aangeboden en niet geadviseerd wordt aan een individuele consument wanneer dit niet passend is. Naarmate de risico’s van het product toenemen is het aannemelijk dat het product voor een minder grote groep consumenten geschikt is. De AFM zal er op toezien dat ondernemingen aan de wettelijke eisen voldoen.
Hoe denkt u te voorkomen dat de nieuwe gemengde lening, die bedoeld lijkt voor «yuppen» met een riant perspectief op inkomensgroei, in de praktijk ook (of zelfs: vooral) gebruikt gaat worden door eigen woningbezitters aan de onderkant van de koopmarkt, die helemaal geen riant inkomensperspectief hebben en hierdoor op termijn grotere financiële risico’s gaan lopen?
Zie antwoord op vraag 6.
Zou de coöperatieve eigendomsvorm die in Duitsland bekend staat als Genossenschaft ook in Nederland interessant kunnen zijn om de woonlasten van starters op de woningmarkt te drukken, terwijl tegelijk het beheer en onderhoud van de woning beter geregeld is dan bij de Nederlandse vereniging van eigenaren? Kunt u uw antwoord aan de hand van een rekenvoorbeeld onderbouwen?
In Duitsland zijn er meer dan 2000 «Wohnungbaugenossenschaften». Wohnungbaugenossenschaften beheren in Duitsland meer dan twee miljoen woningen en hebben meer dan drie miljoen leden. Een Duitse Wohnungbaugenossenschaft houdt enigszins het midden tussen een Nederlandse Vereniging van Eigenaren (VvE) en een Woningbouwcorporatie. Een Vereniging van Eigenaren is in Nederland een vereniging van de eigenaren van appartementsrechten van de woningen of andere onroerende zaken die tot een gezamenlijk eigendom behoren. De VvE zorgt voor het regelen van het onderhoud van de onroerende zaak en alle andere gemeenschappelijke belangen van de eigenaren. De juridische en economische eigendom van de appartementsrechten is in handen van de afzonderlijke eigenaren. Zij hebben een gezamenlijke plicht tot onderhoud en beheer van de gezamenlijke ruimtes, etc.
Een Duitse Wohnungbaugenossenschaft is een coöperatie van eigenaren die gezamenlijk eigenaar zijn van het onroerend goed, in tegenstelling tot Nederlandse huurders van een corporatiewoning. Ieder lid van de Genossenschaft betaalt een maandelijkse bijdrage aan de Genossenschaft, voor beheer en onderhoud van de opstallen. Het lidmaatschap van de Genossenschaft is een vererfbaar recht.
De vraag van afgevaardigde Jansen is of een Genossenschaft de lasten van starters kan drukken. Dat lijkt mij niet waarschijnlijk. Het oprichten van een Genossenschaft is vergelijkbaar met het in gezamenlijk eigendom verwerven van woningen. De woonlasten voor leden van de nieuwe Genossenschaft zijn lager dan voor gewone koopstarters als de Genossenschaft (als economische entiteit) een hypotheekrente krijgt die lager is dan voor een individuele huiseigenaar zou gelden danwel als de onderhouds- en beheerslasten door de Genossenschaft goedkoper zijn dan door individuele woningeigenaren. Voor beiden zie ik niet echt een reden.
Het is ook denkbaar dat een woningzoekende zich zou kunnen inkopen in een bestaande Genossenschaft. Ten opzichte van koopstarters is inkopen in een coöperatie alleen goedkoper als de zittende coöperatieleden genoegen zouden nemen met toetreding tegen een prijs die onder de marktprijs ligt. Het is onduidelijk waarom dat het geval zou zijn.
Of een woning huren goedkoper is dan een woning kopen hangt af van de persoonlijke omstandigheden van de woningzoekende en de woning die gezocht wordt. Als voor een woningzoekende huren goedkoper is dan kopen zal dat door het gezamenlijk kopen van woningen niet veranderen.
Bent u op de hoogte van een innovatieve eigendomsvorm genaamd huurwoning, waarvan de woonlasten substantieel lager zouden zijn dan van een woning in eigendom, als de laatste niet via een kunstmatige fiscale ingreep structureel bevoordeeld zou worden? Bent u bereid om de eigendomsneutrale fiscale behandeling van de klassieke koopwoning en deze innovatieve huurwoning nader te laten onderzoeken?
In dit antwoord wordt aangenomen dat met «een kunstmatige fiscale ingreep» wordt gedoeld op de hypotheekrenteaftrek (of de gehele eigenwoningregeling in de Wet IB 2001). Echter, door bij de vergelijking tussen koop- en huurwoningen enkel de hypotheekrenteaftrek in de afweging te betrekken, wordt naar de mening van het kabinet geen zuivere vergelijking gemaakt. Het effect van de huurtoeslag en de invloed van de huurregulering dienen dan ook te worden meegenomen.8 Daar komt bij dat de positie van huurders en eigenwoningbezitters niet vergelijkbaar is. Zo dragen eigenwoningbezitters bijvoorbeeld het risico van waardemutaties van de woning, zijn zij verantwoordelijk voor het groot onderhoud aan de woning, is ter zake van de verkrijging van een woning veelal overdrachtsbelasting verschuldigd en is jaarlijks het eigenarendeel van de onroerendezaakbelastingen verschuldigd, terwijl dat voor huurders allemaal niet het geval is. Bovendien zijn – in de gereguleerde sector – huurprijzen en huurprijsstijgingen in beginsel gemaximeerd, terwijl de markt in beginsel de waarde van de koopwoning alsmede het hypotheekrentepercentage bepaalt. Het kabinet meent dat op de woningmarkt vooral duidelijkheid gewenst is, en wil het bij de nu op de huur- en koopmarkt aangekondigde (en deels gerealiseerde) beleidswijzigingen laten.
Het Rapport ‘Trein met gevaarlijke stoffen rijdt rijweg uit in Groningen’ van de Inspectie Leefomgeving en Transport |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) «Trein met gevaarlijke stoffen rijdt rijweg uit in Groningen»?1 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusies van de ILT dat het aanrijdinggevaar in Groningen – waarbij een trein betrokken was die gevaarlijke stoffen vervoerde – direct het gevolg was van een fout van ProRail? Zo nee, waarom niet?
Ja. ProRail is eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden en voor het tekeningenbeheer.
Onderschrijft u de conclusie dat door het ontbreken van een gezamenlijke veiligheidsaanpak, ontoereikende coördinatie en controle – mede gezien het feit dat ProRail meerdere partijen contracteert – onnodig gevaarlijke situaties kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
De oorzaak van onderhavig incident ligt in het gebruik van een onjuiste tekening. Dat een tekening niet klopt heeft geen relatie met het aantal partijen die ProRail in het kader van de uitvoering contracteert.
Bij de overdrachtsmomenten in deze casus is onvoldoende geverifieerd of de beschikbaar gestelde tekeningen klopten. Inmiddels heeft ProRail de procedures aangescherpt om herhaling te voorkomen.
Bent u met ons van mening dat dit «versnipperde» veiligheidscontroleproces zoveel mogelijk geüniformeerd en aangescherpt zou moeten worden om gevaarlijke situaties zoals in onderhavig geval tot een minimum te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. De veiligheidscontroleprocedures zijn al zoveel als mogelijk geüniformeerd en helder gefaseerd. Conform het VeiligheidsBeheerSysteem is een incident aanleiding voor aanpassingen en verbeteringen van procedures, waarmee wordt beoogd herhaling te voorkomen.
Bent u van oordeel dat er sprake is van een structureel probleem of was dit voorval in Groningen een incident? Graag een toelichting.
Naar aanleiding van de incidenten bij Stavoren en Groningen heeft de ILT besloten tot een meer generieke audit naar het tekeningenbeheer bij ProRail. Dat is ook in deze audit, die op 30 januari 2013 aan uw Kamer is gezonden, toegelicht (zie ook Kamerstuk 29 984, nr. 377). In die audit constateerde de ILT dat uit verschillende incidenten is gebleken, dat er problemen waren met het beheer en het leveren van de juiste tekeningen, waardoor veiligheidsrisico’s kunnen ontstaan. De ILT constateerde dat er geen 100 procent dekkend tekeningenbestand was voor de infrastructuur van ProRail.
Naar aanleiding hiervan is ProRail medio 2012 gestart met de controle van alle tekeningen en waar nodig deze te verbeteren. Verder verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Hoogland en Van Dekken die uw Kamer heeft ontvangen.
Een VeiligheidsBeheersSysteem is er op gericht om de bedrijfsrisico’s en de beheersing ervan inzichtelijk te maken. Daarnaast dient het te borgen dat een veiligheidsincident leidt tot passende maatregelen om herhaling van veiligheidsincidenten, zoals dat in Groningen, in de toekomst te voorkomen. Dit laat onverlet dat 100 procent veiligheid nooit te garanderen is.
Bent u bereid ProRail om een reactie te vragen en deze informatie te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zodra ik deze reactie heb ontvangen zal ik die met uw Kamer delen.
Het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting |
|
Roos Vermeij (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Brussels vows to fight Tobin tax hurdles»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het nieuwe voorstel van de Europese Commissie voor een financiële transactiebelasting in het licht van het regeerakkoord alsmede artikel 326 van het Werkingsverdrag? Welke mogelijkheden ziet u nog om het voorstel bij te stellen specifiek op het punt van een uitzondering voor de pensioenfondsen en pensioenuitvoerders?
In het regeerakkoord is afgesproken dat Nederland zich zal kunnen aansluiten bij de nauwere samenwerking met het oog op een mogelijke heffing op de financiële sector wanneer het voorstel aan de volgende voorwaarden voldoet: de Nederlandse pensioenfondsen blijven hiervan gevrijwaard, er is geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting en de inkomsten vloeien terug naar de lidstaten.
Dit voorstel voldoet niet aan deze voorwaarden. Zo worden pensioenfondsen belast door de financiële transactietaks (hierna: FTT). Nederland zal daarom op dit moment niet toetreden tot de nauwere samenwerking. Op basis van het nieuwe Commissievoorstel zal verder worden onderhandeld. Nederland zal zich er actief voor blijven inzetten om de Nederlandse wensen onder de aandacht te brengen bij de Commissie en de overige lidstaten.
Aangezien het hier gaat om een voorstel waarvoor door een aantal lidstaten nauwere samenwerking is aangegaan, is het van belang te toetsen of aan de verdragsrechtelijke voorwaarden voor nauwere samenwerking is voldaan (artikel 326 e.v. van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Het is in dit kader van belang dat het voorstel geen afbreuk doet aan de interne markt (vrij verkeer), noch aan de economische samenhang. De nauwere samenwerking mag geen belemmering in de handel tussen de lidstaten vormen en de mededinging tussen de lidstaten niet verstoren.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid en haalbaarheid van een de minimis clausule in het voorstel voor nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting waarin een bepaald aantal transacties, relatief ten opzichte van het balanstotaal van een financiële onderneming, zijn vrijgesteld van de transactiebelasting waardoor geduldig kapitaal wordt beloond en flitskapitaal relatief zwaarder wordt belast?
Op dit moment is een vrijstelling door middel van een «de minimis clausule» niet aan de orde. In het huidige voorstel van de Europese Commissie zijn weinig uitzonderingen opgenomen. De reikwijdte van de FTT is in dit voorstel juist uitgebreid ten opzichte van het vorige Commissievoorstel uit september 2011. De Commissie zet er vooralsnog op in zo weinig mogelijk uitzonderingen van de FTT toe te staan.
Kunt u de vervolgstappen in de besluitvorming rondom de nauwere samenwerking op het gebied van de financiële transactiebelasting toelichten?
De komende tijd zullen er technische besprekingen over het voorstel plaatsvinden waar alle lidstaten aan kunnen deelnemen. Mochten de 11 lidstaten akkoord kunnen gaan met een voorstel dan zal het daarna ter goedkeuring worden voorgelegd in de Ecofin Raad. Het is niet te voorspellen wanneer een dergelijk akkoord wordt bereikt.
Hoe beoordeelt u het extraterritoriale effect dat uitgaat van de wijze van belastingheffing in het nieuwe voorstel voor een financiële transactiebelasting? Klopt het dat in het voorstel één partij die betrokken is bij een transactie – en die gevestigd is in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten of die handelt namens een partij die gevestigd is in de deelnemende lidstaten – belastingplichtig is, waardoor in concrete zin een Nederlands pensioenfonds dat handelt in aandelen met een Frans bedrijf op de New York Stock Exchange de transactiebelasting moet afdragen?
In het BNC-fiche met betrekking tot het FTT-voorstel van de Commissie dat op 8 maart naar de Kamer is gestuurd, beschrijft het Kabinet dat de FTT in dit voorstel een sterke extraterritoriale werking heeft. Dit betekent dat financiële instellingen die buiten de FTT-zone gevestigd zijn op basis van het vestigingsplaatsprincipe, belast worden met de FTT. Naast de administratieve lasten die met de afdracht zijn gemoeid, dient het bedrijf belasting te betalen aan een ander land.
De FTT wordt in het voorstel van de Commissie als volgt geheven. Elke financiële instelling die direct of indirect optreedt als partij bij een financiële transactie, waarvan tenminste één van de betrokken partijen gevestigd is in de FTT-zone, wordt belast. Dit betekent dat als zowel de koper als de verkoper financiële instellingen zijn, dat dan de transactiebelasting bij beide partijen wordt geheven. Wanneer een financiële instelling een financiële transactie aangaat met een niet-financiële actor, bijvoorbeeld een natuurlijke persoon, dan wordt alleen de zijde van de financiële instelling belast. Mocht één van de financiële instellingen die partij is bij een financiële transactie gevestigd zijn buiten de FTT zone dan dient deze instelling de FTT af te dragen aan het FTT-land waar de andere financiële instelling is gevestigd. Daarnaast wordt de FTT geheven op basis van het uitgifteprincipe. Alle transacties in financiële producten (zoals aandelen en obligaties) die oorspronkelijk zijn uitgegeven in de FTT-zone worden hierdoor belast.
Bent u bereid een doorrekening te (laten) maken van de financiële effecten van de transactiebelasting op Nederlandse pensioenfondsen en pensioenuitvoerders gegeven hun beleggingen en investeringen in de aan de nauwere samenwerking deelnemende lidstaten?
De impact van een FTT zoals voorgesteld door de Commissie is zeer moeilijk te voorspellen, omdat deze afhangt van vele factoren. Zo brengt een FTT naast directe kosten ook indirecte kosten voor financiële instellingen met zich mee. De kosten zorgen ervoor dat financiële instellingen uit efficiëntie-overwegingen minder financiële transacties afsluiten, deze transacties naar tegenpartijen buiten de FTT-zone verplaatsen, of zoeken naar onbelaste substituten. De grootte en werking van deze effecten verschillen per financieel instrument.
DNB heeft in een grove schatting becijferd dat de Nederlandse financiële sector minimaal zo’n € 500 miljoen (op handel van aandelen en obligaties) aan FTT zou moeten afdragen. Hiervan wordt iets minder dan de helft afgedragen door pensioenfondsen.2 Hierbij is het belangrijk te stellen dat het hier om een grove (conservatieve) schatting gaat. DNB heeft enkel gekeken naar de aandelen- en obligatie handel en heeft het «sneeuwbaleffect» van de FTT (het effectieve FTT-bedrag van een transactie wordt groter omdat bij een transactie vaak meer partijen betrokken zijn) slechts ten dele meegenomen. Deze schatting van DNB kan dan ook gezien worden als een minimumbedrag.
Voor Nederland is het essentieel dat pensioenfondsen niet geraakt worden. Volgens schattingen beheren Nederlandse pensioenfondsen namelijk circa € 850 miljard van de € 1500 miljard aan opgebouwd pensioenvermogen in de Eurozone. Dit voorstel heeft daar een significante impact op.
Gezien het feit dat het voorstel in de loop van de onderhandelingen ongetwijfeld op meerdere punten zal worden aangepast, lijkt een doorrekening van de effecten ervan mij op dit moment niet opportuun.
Voorziet het voorstel van de Europese Commissie in een compensatie van de administratieve kosten die gemoeid gaan met de transactieheffing voor niet deelnemende landen? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan?
Nee, het voorstel voorziet hier niet in. Dit onderwerp zal nog ter sprake komen gedurende de technische besprekingen van dit richtlijnvoorstel. Hier zal de Nederlandse regering ook aandacht voor vragen.
Het huiswerkblad van Maandtaak |
|
Helma Lodders (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het huiswerkblad van Maandtaak, de digitale methode voor wereldoriëntatie in het primair onderwijs?1
Ja.
Wie is verantwoordelijk voor het opstellen van deze leerstof?
Maandtaak is een digitale lesmethode. De bedenkers/uitvoerders en de uitgever van deze lesmethode zijn verantwoordelijk voor het opstellen van deze leerstof.
Deelt u de opvatting dat de omschrijving van de onderwerpen als «De boerderij nu», «Kip», «Kalf» en «Varken» zeer eenzijdig worden belicht en geen objectieve weergave zijn van de huidige moderne landbouw? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de (rijks) overheid om de inhoud van educatieve materialen te beoordelen. Ik ga er wel van uit dat scholen kinderen goed opleiden binnen de kerndoelen basisonderwijs. Het is aan iedere school om een keuze te maken welke informatiebronnen en methoden hij/zij bij het vormgeven van het onderwijs gebruikt. In dit kader is er een breed palet aan informatiebronnen beschikbaar, van methode(n) tot additionele lesmaterialen van zowel maatschappelijke organisaties, school-TV, excursies naar boerderijen en centra voor natuur- en milieueducatie, als van informatiemateriaal van bijvoorbeeld productschappen in de Food- en Agro business. Op deze manier kunnen scholen een breed beeld schetsen van de huidige moderne landbouw.
Deelt u de opvatting dat kinderen na deze lesstof een eenzijdig beeld van de Nederlandse landbouw hebben? Zo nee, waarom niet?
Lesmethoden bieden de leraar een handvat voor het bereiken van kerndoelen. Ik ga ervan uit dat de leraar die een bepaalde lesmethode hanteert ook aspecten buiten deze lesmethode om belicht, met inachtneming van de voor het betreffende domein te hanteren kerndoelen en met gebruikmaking van bovengenoemde extra bronnen.
Deelt u de mening dat de leerstof een volledige weergave moet zijn van alle aspecten van landbouw in Nederland? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Scholen maken zelf een keuze voor een lesmethode en additionele informatiebronnen, met inachtneming van de Kerndoelen Basisonderwijs. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 3 ga ik ervan uit dat scholen kinderen goed opleiden binnen de kerndoelen basisonderwijs.
Bent u van mening dat u afdoende mogelijkheden heeft om scholen te bewegen evenwichtiger onderwijs aan te bieden aan hun leerlingen? Zo nee, welke mogelijkheden zou u wenselijk achten?
Ja. De overheid stelt de kern doelen vast, maar bemoeit zich niet met de inhoud van het onderwijs en kan scholen dus niet «sturen» bij het maken van een keuze voor een (digitale) lesmethode. Als het gaat om het beschikbaar hebben/maken van een rijk palet aan informatiemogelijkheden, zijn er voor iedere leerkracht volop mogelijkheden om zich te oriënteren op verschillende bronnen.
Het bericht dat de overheid laks is geweest na een aanval door een botnet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» waarin wordt belicht dat de overheid niet adequaat heeft opgetreden nadat zij was ingelicht dat duizenden bedrijven en overheidsinstellingen slachtoffer zijn geworden van cybercriminelen?1
Het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» suggereert dat er door de overheid niets is en wordt gedaan aan de aanval door een botnet. Deze suggestie is onjuist.
Het NCSC heeft Digital Investigation verzocht om het gedeelte van de dataset te leveren dat nodig is om respons naar zijn achterban van overheid en vitale sectoren mogelijk te maken. Deze gegevens zijn op 8 december 2012 aangeleverd. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden, het NCSC heeft geen rechtsbasis om deze inhoudelijke en mogelijk gevoelige gegevens in te zien en te verwerken. De informatie was immers oorspronkelijk afkomstig van een misdrijf en bevatte persoonlijke gegevens en informatie waarvan de betrouwbaarheid en herkomst niet kon worden vastgesteld. Tevens stond niet vast stond hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen.
De van Digital Investigation ontvangen IP-adressen zijn in december 2012 gecontroleerd op aanwezigheid in de bij het NCSC bekende IP-ranges (reeksen van door het departement of de instelling gebruikte IP-adressen) van departementen en instellingen binnen de doelgroep van het NCSC: de overheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn een zestiental departementen en instellingen actief geïnformeerd over een mogelijke besmetting omdat een match met mogelijk besmette IP-adressen werd vastgesteld in de IP-range.
Wat zijn de risico’s nu blijkt dat cybercriminelen informatie hebben buitgemaakt van instellingen die deel uitmaken van de vitale infrastructuur zoals energie- en waterleidingmaatschappijen? Hoe treedt u op tegen deze gevaren?
Zie antwoord 8
Waarom heeft de politie besloten geen verder onderzoek te doen naar de melding van deze aanval? Waarom heeft de politie niet gevraagd om een leesbare kopie van de harddisk met de gestolen informatie? Deelt u de mening dat het verloop van deze kwestie niet bijdraagt aan het vergroten van het besef bij bedrijven en instellingen dat het melden van cybercrime van groot belang is?
Door de Politie wordt permanent onderzoek gedaan naar botnets. Begin augustus 2012 werd een groot aantal, voornamelijk Nederlandse bedrijven en (overheids)-instellingen getroffen door de uitbraak van een computervirus met de naam Dorifel. Gelet op de impact van de virusuitbraak, werd daar een onderzoek naar ingesteld door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid van de Politie.
In dit onderzoek bleek dat het Dorifel-virus werd verspreid middels een botnet dat gebruik maakt van de zogenaamde Citadel-malware. Het onderzoek richt zich (tevens) op de identificatie van het criminele samenwerkingsverband achter het specifieke Citadel-botnet waarmee het Dorifel-virus werd verspreid.
In oktober 2012 kreeg het IT-beveiligingsbedrijf Digital Investigation via Leaseweb de beschikking over de inhoud van een command & controlserver van een Citadel-botnet (met de naam Pobelka). Omdat vermoed werd dat deze command & controlserver gerelateerd was aan de uitbraak van het Dorifel-virus, werd door Digital Investigation contact opgenomen met THTC en werd aangeboden om de gegevens van de command & control-server aan THTC te verstrekken. Op 16 oktober 2012 is door medewerkers van THTC een bezoek gebracht aan Digital Investigation. Door Digital Investigation is een kopie van de data op een harde schijf aan THTC overhandigd. Naar later bleek was deze schijf niet leesbaar. Daarna is op 20 november 2012 door medewerkers van THTC wederom een bezoek gebracht aan Digital Investigations. In dat gesprek kwam naar voren dat er geen directe relatie gelegd kon worden met de uitbraak van het Dorifel-virus. Derhalve is door THTC niet om een nieuwe kopie van de data verzocht. Wel bleek uit het onderzoek van Digital Investigation dat een groot aantal Nederlandse bedrijven besmet was met de Citadel-malware, hierop is door het THTC geadviseerd om contact op te nemen met het NCSC.
Ik ben met u van mening dat het melden van cybercrime van groot belang is. Naar mijn oordeel doet deze casus geen afbreuk aan het besef bij bedrijven dat het melden van cybercrime van groot belang is.
Deelt u de mening dat met de gestolen gegevens heel Nederland platgelegd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8
Wat is de reden dat besmette bedrijven niet actief zijn gealarmeerd? Zijn inmiddels alle getroffen bedrijven ingelicht?
Het NCSC heeft op 8 december direct actie ondernomen door na overleg met Digital Investigation dat gedeelte van de dataset in ontvangst te nemen dat noodzakelijk is voor de respons. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden. Op basis van deze gegevens heeft het NCSC voor de partijen waar zij verantwoordelijk voor is, de Rijksoverheid en de vitale sectoren, onderzocht of er, in de bij het NCSC bekende IP-ranges, IP-adressen aanwezig waren. Zo konden deze, wanneer zij getroffen waren, gericht worden geïnformeerd. Het NCSC heeft daarnaast partners als Internet Service Providers (ISP) gewezen op de informatie over het botnet, zodat zij konden nagaan of klanten en andere partijen waar zij een vertrouwensrelatie mee hebben uit hun achterban getroffen waren. In 16 gevallen is er door het NCSC gericht gealerteerd; dit betrof partijen waarvan de zogeheten IP-ranges (de reeksen van IP-adressen die door deze partijen worden gebruikt) bekend waren bij het NCSC. Indien deze IP-adressen niet bekend zijn bij het NCSC, is het onmogelijk om gericht te kunnen alerteren.
Hoe kan het dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zegt dat de organisaties uit de vitale infrastructuur door hen zijn gewaarschuwd, terwijl uit de steekproef van de NOS blijkt dat dit niet het geval is?
Zie antwoord 5
Op basis waarvan heeft het NCSC besloten de gestolen informatie niet aan te mogen nemen? Bent u van mening dat bij directe dreiging de NCSC de bevoegdheid moet hebben om informatie te kunnen inzien? Zo ja, bent u voornemens dit mogelijk te maken?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat de overheid op terughoudende wijze dient om te gaan met onrechtmatig verkregen informatie, zeker als dit informatie betreft die de persoonlijke levenssfeer raakt. Het NCSC kon op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden de informatie niet in ontvangst nemen en heeft daar ook geen rechtsbasis voor. Daarbij stond niet vast hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen. Om dit belangrijke werk nu en in de toekomst effectief te kunnen blijven doen, zal nog dit jaar gewerkt worden aan het helder duiden van de taken en bevoegdheden van het NCSC. Juridisch verkend zal worden hoe het NCSC op een zorgvuldige wijze kan omgaan met de informatie die het NCSC vanuit de ICT-community bereikt. Daarbij zal worden gekeken hoe en op welke rechtsbasis het NCSC gegevens kan verwerken om de impact van dreigingen in het digitale domein op de nationale veiligheid te beperken. Hiermee wil ik er onder meer voor zorgen dat het NCSC haar rol als Computer Emergency Response Team (CERT) blijvend adequaat kan invullen.
Bestaat het risico dat de verkregen gegevens gebruikt kunnen worden voor het afpersen van bij kritieke bedrijfsprocessen betrokken personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nu onderdelen van de dataset in de openbaarheid zijn gekomen en daarmee het risico van misbruik groter is geworden, is door een aantal partijen de suggestie gewekt dat hierbij mogelijk grote belangen geschaad zouden zijn. Om deze reden is het van belang om de dataset in een brede context te analyseren en de potentiële impact van gegevens in de dataset in te schatten. Vanuit zijn coördinerende rol heeft de NCTV partijen die, vanuit eigen mandaat en verantwoordelijkheid, aan de analyse meedoen bij elkaar gebracht. De eerste resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting in de 2e helft van maart beschikbaar zijn. In afwachting van de resultaten van het onderzoek is het niet mogelijk om een gefundeerd antwoord te geven op vragen over de potentiële impact van de gegevens en de handelingen die actoren hiermee zouden kunnen verrichten. Ook is een strafrechtelijk onderzoek opgestart. De doelstelling van dit onderzoek is om tot een identificatie te komen van de beheerders van het Pobelka-botnet, die tevens verantwoordelijk moeten worden gehouden door het wegnemen van de 750 GB aan data.
Het tariefsysteem op het spoor |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruzie treinprijs naar kookpunt»?1
Ja.
Vindt u het als concessieverlener voor het hoofdrailnet acceptabel dat reizigers tussen Lelystad en Zwolle, uitgaande van een jaartrajectkaart, zo’n 400 euro meer moeten betalen dan reizigers op even lange trajecten elders in het land, terwijl het om reizen binnen dezelfde vervoerconcessie gaat?
Als je heel strikt het tarief van elk traject zou bepalen aan de hand van de lengte in kilometers, leidt dat voor de reizigers tot problemen en verwarring in situaties waar ze een reis kunnen maken via verschillende routes (zie mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders, kenmerk IenM/BSK-2013/27375). Bovendien zouden er dan reizigers zijn die zich benadeeld zouden kunnen voelen doordat «hun» traject via een omweg loopt en ze dus «onnodige» kilometers afleggen en moeten betalen.
Voor de reizigers tussen bijvoorbeeld Groningen en de Randstad biedt dit systeem de vrijheid om te kiezen voor het oude traject via de Veluwe of via het nieuwe traject via de Hanzelijn. Ongeacht zijn keuze betaalt de reiziger nu hetzelfde.
Gelet op dit alles vind ik het huidige tariefsysteem van NS acceptabel.
Waarom is deze door u in het algemeen overleg Vervoerconcessie Hoofdrailnet d.d. 13 december 2012 genoemde «fout» in de tarieven op de Hanzelijn nog niet hersteld?2 Klopt het dat NS nog steeds achter de gekozen tarieven op de Hanzelijn staat? Bent u bereid er bij NS op aan te dringen dat er alsnog een snelle oplossing komt, met name voor de forenzen en scholieren op de Hanzelijn?
Ik heb in het genoemde algemeen overleg inderdaad gesproken over een fout in het systeem van NS, die hersteld zou worden. Dat is ook gebeurd. Het ging namelijk niet over de aanpassing van de tarieven op de Hanzelijn, maar over het feit dat reizen via de Hanzelijn aanvankelijk nog niet in de Reisplanner waren opgenomen. In de Reisplanner van NS kan je als reiziger zien op welke tijden en via welke route(s) je een reis kan maken, en wat dat kost. Mensen plannen soms al een aantal weken vooraf een reis. Wie op een vroeg moment een reis plande van bijvoorbeeld Zwolle naar Lelystad, verwachtte al een reisadvies te krijgen via de Hanzelijn. Maar zolang die niet in het Reisplanner-systeem zat, was het advies een reis via Amersfoort. De reis leek daardoor langer en duurder dan hij in werkelijkheid zou moeten zijn. Deze fout heeft NS hersteld door de Hanzelijn vóór 9 december correct in de Reisplanner op te nemen.
Het klopt dat NS nog steeds achter de gekozen tarieven op de Hanzelijn staat.
Forenzen en scholieren die voorheen gebruik maakten van de bus, kunnen duurder uit zijn nu ze met de trein reizen. Dat heeft er onder meer mee te maken dat de bus andere tarieven kent dan de trein en dat de provincie bovendien de busvervoerder subsidieerde om scholieren korting te geven, wat het prijsverschil nog groter maakte.
Bent u er mee bekend dat er ook andere trajecten zijn waar in verband met het «kloppend» maken van de tarieven op parallelle trajecten fors meer tariefeenheden worden gerekend dan het feitelijke aantal kilometers, zoals tussen Breukelen en Woerden, waar 19 tariefeenheden voor 12 kilometer worden gerekend, wat aanzienlijk hoger is dan tussen Haarlem en Amsterdam Sloterdijk (15 tariefeenheden voor 14 km)?
Ja. Er zijn inderdaad meer gevallen waar op parallelle trajecten waarvan het feitelijke aantal kilometers verschilt, maar het aantal tariefeenheden gelijk is.
Voor een beschrijving van de reden waarom dit zo is, verwijs ik u naar mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders.
Bent u er mee bekend dat een treinkaartje Kampen-Zuid–Den Haag Centraal duurder is dan een treinkaartje Zwolle–Den Haag Centraal, terwijl laatstgenoemde rit langer is en zelfs langs Kampen-Zuid gaat?
Ja. De prijs van beide kaartjes wordt berekend op basis van de kortste route gerekend in tariefeenheden (zie mijn antwoord op Vraag 2 van de leden De Boer en Lodders). Voor de verbinding Kampen-Zuid–Den Haag Centraal loopt de kortste route via Schiphol (150 tariefeenheden), voor de verbinding Zwolle–Den Haag Centraal loopt de kortste route via Utrecht (147 tariefeenheden).
Het is reizigers vanuit Kampen-Zuid toegestaan om zowel over de route via Zwolle, Lelystad en Schiphol als via Zwolle en Utrecht naar Den Haag Centraal te reizen. Ook vanuit Zwolle mag men zowel via de Hanzelijn als via Utrecht reizen.
Bent u ermee bekend dat ook de reisplanner van NS zich geen raad weet met het ingewikkelde systeem van tariefeenheden en met de volgende prijzen komt voor exact dezelfde treinreis (enkele reis, vol tarief): Groningen–Amsterdam Centraal, € 23,80; Groningen–Amsterdam Centraal via Lelystad, € 30,40; Groningen–Amsterdam Centraal via Dronten, € 32,50; Groningen–Amsterdam Centraal via Kampen Zuid, € 33,40?
Ik ben bekend met de genoemde bedragen.
Met een kaartje van Groningen naar Amsterdam Centraal à € 23,80 mag de reiziger via Lelystad, Dronten en Kampen-Zuid reizen. Het is dus niet nodig om in de Reisplanner en de automaat een via-station op te geven. Als je dat toch doet, gaan de reisplanner en de automaat er vanuit dat het twee separate reizen betreft waarvan de prijzen worden opgeteld. De reiziger profiteert dan niet optimaal van de degressie in het NS-tarief en betaalt als het ware voor twee kaartjes dus twee keer het opstaptarief. Dit verklaart waarom de «via-reizen» duurder zijn.
Voor wie met de OV-chipkaart reist, geldt dat als je binnen 35 minuten uit- en weer incheckt, niet opnieuw een opstaptarief in rekening wordt gebracht en als je reist bij NS ook het voordeel van de doorgaande degressie geldt. Het «via-probleem» doet zich hierbij dus niet voor.
Bent u er mee bekend dat de kaartautomaten van NS voor een treinkaartje Hengelo–Arnhem de keuze geven tussen de route via Deventer en de kortere en goedkopere route via de regionale spoorlijn Hengelo–Zutphen, maar dat dit niet gebeurt voor de langere reis Enschede–Nijmegen over dezelfde corridor? Bent u ermee bekend dat reizigers op dit traject, als ze dit niet weten, hierdoor moeten betalen voor de langere route via Deventer en dus duurder uit zijn dan als ze een «via» kaartje zouden kopen? Waarom rekent NS in dit soort situaties niet standaard het tarief volgens de kortste route?
Ja. Een dergelijke situatie doet zich op meer stations voor. De software van de kaartautomaten kan dit op dit moment niet oplossen. Om te voorkomen dat reizigers te veel betalen, melden stickers op de automaten op de relevante stations al een aantal jaren expliciet dat er een routekeuze mogelijk is. Dit betreft de automaten nabij de trajecten Zutphen-Hengelo, Dordrecht-Geldermalsen en Tiel-Arnhem. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover in maart 2008 geïnformeerd (Aanhangsel van de Handelingen nummer 1676).
Met de OV Chipkaart betaalt de reiziger de route die hij daadwerkelijk reist. Wanneer de reiziger bijvoorbeeld kiest voor de route met NS en Syntus, en dus uitcheckt bij NS en incheckt bij Syntus, betaalt hij automatisch ook de route via Syntus.
Bent u er mee bekend dat voor een treinreis tussen Naarden-Bussum en Almere Muziekwijk evenveel tariefeenheden gelden als voor een reis tussen Almere Centrum en Bussum-Zuid?
Ja. NS heeft op diverse plaatsen het aantal tariefeenheden tussen twee stations op nul gezet. Dat betekent dat de reiziger de flexibiliteit heeft om per afzonderlijke reis een in- en uitstapstation te kiezen zonder dat dit tarifaire consequenties heeft.
Dit geldt voor de stations Naarden-Bussum en Bussum Zuid en voor de stations Almere Centrum en Almere Muziekwijk, waardoor het in de vraag genoemde feit zich voordoet, maar ook bijvoorbeeld voor de stations Den Haag Centraal en Den Haag Hollands Spoor.
Ik vind het positief dat deze handelwijze van NS de reizigers gemak en keuzevrijheid biedt.
Bent u er mee bekend dat NS voor reizen tot acht tariefeenheden hetzelfde tarief rekent, waardoor met name hele korte reizen van twee tariefeenheden zoals Haarlem-Overveen en Amsterdam Muiderpoort-Amsterdam Amstel verhoudingsgewijs duur zijn?
Ja. NS berekent inderdaad altijd een minimum tarief van acht tariefeenheden. Verder zijn de tarieven degressief: de laatste tariefeenheden van je reis zijn goedkoper dan de eerste. Dit alles leidt ertoe dat korte reizen inderdaad relatief duurder zijn dan lange reizen. Of anders geformuleerd: lange reizen zijn relatief goedkoper dan korte reizen.
Deelt u op grond van alle genoemde voorbeelden de mening dat het huidige tariefsysteem, dat gebaseerd is op de zogenoemde tariefeenhedenkaart van NS, niet eenduidig is, niet transparant is en niet uit te leggen is aan reizigers? Deelt u de mening dat hierdoor het spoorproduct voor groepen reizigers niet zo aantrekkelijk is als zou kunnen?
Het systeem van tariefeenheden en van het gelijktrekken van het aantal tariefeenheden op parallelle routes biedt de reizigers keuzevrijheid en gebruiksvriendelijkheid, maar maakt het systeem minder eenduidig. Andersom: een 100% eenduidig systeem kan de keuzevrijheid van en de gebruiksvriendelijkheid voor de reiziger beperken. In mijn Antwoorden 2, 5 en 8 heb ik toegelicht dat het huidige systeem wel degelijk voordelen biedt voor de reizigers.
Bent u nog steeds van mening dat u als concessieverlener geen voorwaarden moet stellen aan de tariefstructuur van NS, zoals u stelde in reactie op de aangehouden motie-Dik-Faber3, die vraagt afspraken te maken over de introductie van een nieuw, eerlijk en voor reizigers transparant tariefsysteem?
Ja.
Bent u alsnog bereid in de nieuwe vervoerconcessie voor het hoofdrailnet overeen te komen dat er een tariefsysteem komt waarin de tarieven zijn gebaseerd op basis van het aantal kilometers volgens de kortste route?
Nee. Ik zie geen aanleiding mijn beleid op dit punt aan te passen.
De veiling van GSM-frequenties en de mogelijke interferentie met GSM-rail |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Spoorvervoerders maken opnieuw bezwaar tegen uitrol 4G»?1
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke Kamervragen van het lid Slob over dit onderwerp?2
Wat is de stand van zaken van het overleg over het interferentieprobleem tussen beide betrokken ministeries, de publieke mobiele netwerkbeheerders, ProRail en de vervoerders?
Klopt het dat ambtenaren van uw ministeries tegen de vervoerders hebben gezegd dat ook zij water bij de wijn moeten doen en dat zij dus mee moeten betalen aan een oplossing voor het interferentieprobleem? Staat dat niet op gespannen voet met de Europese interoperabiliteitseisen die een vrije toegang voor goederentreinen tot het Nederlandse spoorwegnet garanderen? Deelt u de mening dat dit de toegankelijkheid van Nederland voor Europese vervoerders kan beperken?
Is inmiddels duidelijk of het noodzakelijk is om de reisinformatieborden van infoplus te voorzien van andere filters of bekabelde oplossingen wanneer gebruik gemaakt gaat worden van nieuwe breedbrand-technologieën zoals UMTS? Wat zijn indicatief de kosten hiervan?
Deelt u de mening dat de kosten die gemoeid zijn met het nemen van maatregelen om de interferentieproblematiek te voorkomen, zullen moeten worden betaald door de veroorzakers, of uit de opbrengsten van de geveilde GSM-frequenties? Kunt u betaling door de veroorzakers, te weten de telecomoperators, juridisch afdwingen?
Wat zijn de resultaten van het onderzoek naar de juridische mogelijkheden om plaatsing van verbeterde GSM-R-treinradioapparatuur in treinen voor te schrijven aan vervoerders en materieel-eigenaren?
Wordt er onderzocht of nieuwe belemmeringen voor toegang van Europese vervoerders tot het Nederlandse net onder de bestaande Europese wetgeving mogelijk zijn? Of wordt er onderzocht of er bij andere EU lidstaten draagvlak is om de Europese regelgeving inzake GSM-R aan te passen vanwege de Nederlandse problemen?
Is het begrip «passende bescherming» uit de vergunningsvoorwaarden zoals aangekondigd in uw eerdere antwoorden inmiddels geconcretiseerd? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat dit wel gebeuren? Wat is uw mening over de voorstellen van Koninklijk Nederlands Vervoer op dit punt?
Is het onderzoek naar haalbaarheid en doelmatigheid van generieke plafonds voor de signaalsterkte van publieke mobiele netwerkbeheerders in publiekrechtelijke regelgeving inmiddels afgerond? Is in dit onderzoek ook gekeken naar de mogelijkheid om de maximale zendniveaus van de publieke mobiele netwerkbeheerders in de buurt van het spoor (dus niet landelijk maar locatiespecifiek) te beperken tot een dusdanig niveau dat interferentie wordt voorkomen?
Heeft het in uw eerdere antwoorden genoemde Europese overleg over het interferentieprobleem tussen de spoorsector, de Europese Commissie en het Europese Spoorwegagentschap al tot resultaten geleid? Zo nee, wanneer verwacht u dat er conclusies worden getrokken?
Wanneer zullen de 4G-frequenties in gebruik genomen worden? Kunt u toezeggen dat er ruim voor die tijd een oplossing is voor de interferentieproblemen?
het bericht dat een meisje misbruikt is door haar groepsleider in de instelling van de Hoenderloo Groep waar zij verbleef voor behandeling als gevolg van misbruik door loverboys |
|
Peter Oskam (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht in de Telegraaf over het meisje dat misbruikt is door haar groepsleider in de instelling van de Hoenderloo Groep waar zij verbleef voor behandeling als gevolg van misbruik door loverboys?1
Ja.
Heeft de instelling dit voorval gemeld bij de Inspectie Jeugdzorg?
Bureau Jeugdzorg Rotterdam heeft melding gedaan bij de Inspectie Jeugdzorg.
Op dat moment was het meisje niet meer in zorg bij de Hoenderloo Groep. De inspectie heeft de Hoenderloo Groep (DHG) erop gewezen dat zij in het vervolg een dergelijke calamiteit zelf en tijdig dient te melden.
Wat heeft de Hoenderloo Groep ondernomen vanaf het moment dat de moeder van het meisje het voorval meldde?
De Hoenderloo Groep heeft op verzoek van de Inspectie Jeugdzorg verbeteracties ondernomen. Zij hebben gesproken met de medewerkers van de groep, zijn nagegaan of er mogelijk andere slachtoffers zijn en hebben het uitzendbureau benaderd waar de medewerker in dienst was. Daarnaast heeft DHG zijn procedures en protocollen aangescherpt en maatregelen genomen om misbruik te voorkomen. Het gaat om verbeteringen op het gebied van toezicht, signalering en registratie. Deze verbeteracties voldoen aan de verwachtingen van de Inspectie Jeugdzorg. De inspectie zal komend jaar de voortgang van deze acties in de praktijk blijven volgen.
Verder is uw Kamer op 21 december (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 435, nr. 3) geïnformeerd over de manier waarop het kabinet uitvoering geeft aan de aanbevelingen van de Commissie Samson, waaronder het opstellen van een kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik door Jeugdzorg Nederland (Commissie Rouvoet). Ook de Hoenderloo Groep heeft toegezegd zich aan dit kwaliteitskader te binden.
Is onderzoek verricht naar mogelijke andere slachtoffers binnen de instelling? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
De Hoenderloo Groep heeft, mede op verzoek van de Inspectie Jeugdzorg, onderzoek verricht naar mogelijke andere slachtoffers. Zij hebben gesproken met medewerkers van de groep en met jongeren die in de betreffende periode in de instelling verbleven. Er zijn geen signalen bij andere jongeren waargenomen die duiden op misbruik door de groepsleider van andere jongeren.
Door het openbaar ministerie (OM) is geen nader opsporingsonderzoek ingesteld naar mogelijke andere slachtoffers binnen de instelling. Uit de melding, de aangifte en de getuigenverklaringen kwamen geen aanwijzingen voor mogelijk misbruik van andere slachtoffers naar voren.
Is de verdachte gehoord nadat aangifte bij de politie is gedaan? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft de Minister van Veiligheid en Justitie meegedeeld dat er getuigen zijn gehoord en dat ook de verdachte recent is gehoord. Zijn verblijfplaats is bij de politie bekend. Het opsporingsonderzoek bevindt zich in de afrondende fase en er staat zodoende nog niets vast over de (on)schuld van betrokkene.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Is bekend waar de verdachte zich op dit moment bevindt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat deze zorgverlener op dit moment elders aan het werk is met kinderen of jongeren?
In de jeugdzorg wordt momenteel, op basis van vrijwillige afspraken in de branche, een verklaring omtrent het gedrag (VOG) aan medewerkers gevraagd.
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers te screenen om een indicatie te verkrijgen van het risico op herhaling van relevante strafbare gedragingen. Een weigering van een VOG kan alleen plaatsvinden vanaf het moment dat voor de functie relevante feiten zijn opgenomen in de Justitiële Documentatie van de VOG-aanvrager. Zoals hiervoor aangegeven staat over de (on)schuld van betrokkene in de onderhavige casus nog niets vast. In dergelijke gevallen, en gezien het feit dat in sommige relevante sectoren (nog) geen VOG-plicht geldt, valt het niet helemaal uit te sluiten dat de betreffende persoon in enige sector (op vrijwillige basis) met minderjarigen zou kunnen gaan werken.
Daarom is het van groot belang dat organisaties waarbinnen met minderjarigen wordt gewerkt altijd al het mogelijke referentieonderzoek doen ten aanzien van personen die bij hen als (vrijwillige) medewerker willen komen werken. Het is tevens van belang dat dergelijke organisaties instrumenten gebruiken om na indiensttreding seksueel overschrijdend gedrag te voorkomen dan wel te signaleren. De commissie Samson beveelt aan dat er aandacht voor seksueel misbruik moet zijn bij sollicitatie- en functioneringsgesprekken in instellingen. Deze aanbeveling wordt meegenomen in het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik van Jeugdzorg Nederland, zoals gemeld in de brief van 21 december 2012 (TK 2012–2013, 33 435, nr. 3).
Om te voorkomen dat een jeugdzorgverlener die seksueel misbruik heeft gepleegd in de toekomst bij een andere instelling opnieuw aan de slag kan, heeft mijn ambtsvoorgangster aangekondigd dat het bezit van een VOG verplicht gesteld wordt voor werknemers in de jeugdzorg. Deze verplichting is middels een wijziging in de Wet Verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling geregeld. Deze wet treedt naar verwachting 1 juli 2013 in werking.
Verder beziet VWS met Jeugdzorg Nederland de mogelijkheden van continue screening van medewerkers in de jeugdzorg.
Het geheel van deze instrumenten moet de kans minimaliseren dat iemand die in de fout gegaan is elders aan de slag kan gaan.
Het bericht ‘NVWA veegt fouten onder het tapijt’ |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het geval van de varkenshouder wiens dieren besmet veevoer hebben gekregen ten tijde van de MPA-affaire, waarbij in varkensvoer het synthetische hormoon Medroxyprogesterone-acetaat werd aangetroffen?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u uitleggen waarom de herhaalde verzoeken van deze varkenshouder om het ontvangen van testuitslagen van zijn dieren steeds werden geweigerd, terwijl de rekening voor deze testen al wel bij de varkenshouder lag, en kunt u aangeven of deze gang van zaken gebruikelijk is?
Bij het betreffende bedrijf is in 2002 MPA aangetroffen. Tussen november 2002 en maart 2003 zijn opnieuw varkens van deze varkenshouder onderzocht op MPA. De resultaten van de tweede ronde waren negatief (geen MPA).
Uitslagen van testen kunnen op verzoekdoor de veehouders worden opgevraagd. Niet meer duidelijk is of de betreffende varkenshouder dat destijds ook heeft gedaan. In elk geval zijn er geen maatregelen voortgekomen uit de testen.
Uitslagen van testen worden door de NVWA gedurende 3 jaar bewaard. Indertijd gold een bewaartermijn van 5 jaar. Beide bewaartermijnen zijn inmiddels ruimschoots verstreken, waardoor de NVWA derhalve niet meer over de testuitslagen beschikt. Van opzettelijke vernietiging is geen sprake.
De kosten van het nemen van monsters bij incidenten en crises worden in het algemeen alleen in rekening gebracht indien er sprake blijkt te zijn van een besmetting op het bedrijf. In dit geval was per abuis een rekening gestuurd, die later ook in de bezwaarfase als onjuist is gekwalificeerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de door deze varkenshouder opgevraagde informatie steeds weer achterhield en uiteindelijk, ruim tien jaar later, nog steeds niet heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in januari 2013 tegen de betreffende varkenshouder heeft gezegd dat zijn testresultaten negatief waren? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de mededeling aan journalisten dat de gevraagde testresultaten niet meer in het archief aanwezig waren? Zo nee, kunt u toelichten welke communicatie er dan wel is geweest in januari 2013 tussen de NVWA en de betreffende varkenshouder?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het vermoeden van deze varkenshouder dat de Algemene Inspectiedienst (AID), nu NVWA, de testgegeven opzettelijk heeft vernietigd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het vrijgeven van de testresultaten aan de veehouder de normale gang van zaken zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u garanderen dat dit tegenwoordig ook gebeurt, mocht een dergelijk geval weer aan de orde zijn?
Uitslagen van testen kunnen op verzoek worden opgevraagd door de veehouder. Ze worden niet standaard vertrekt. Het overgrote deel van de ruim 33.000 monsternames per jaar is namelijk negatief (geen afwijkend resultaat) en hebben dus geen gevolgen voor de veehouder. Het standaard mededelen van alle testresultaten zou een te zware administratieve last zijn voor de NVWA.
Een contra-analyse kan eveneens op verzoek plaatsvinden. Iedere veehouder kan bij de monsterneming een monster opvragen. Daarnaast bewaart de NVWA gedurende de verplichte bewaartermijn een contra-monster die op verzoek gebruikt kan worden, mocht de veehouder dit wensen.
Diervoedertesten worden uitgevoerd bij het RIKILT. De uitslagen van de testen kunnen worden opgevraagd bij de NVWA.
Deelt u de mening van de varkenshouder dat de NVWA ten tijde van de MPA-crisis verkeerd heeft gehandeld door testresultaten achter te houden en wellicht niet de hele waarheid te spreken over de oorzaak daarvan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u vervolgstappen nemen en de NVWA hierop aanspreken?
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de opgevraagde informatie alsnog schriftelijk wordt verstrekt aan de veehouder en de Kamer ook hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten door welke laboratoria en op welke manier de tests voor MPA-besmettingen toentertijd zijn uitgevoerd, en hoe lang testresultaten bewaard moesten blijven door laboratoria, en waarom voor deze manier en laboratoria is gekozen en of de gekozen weg in overeenstemming was met de toen geldende Europese en nationale wetgeving? Zo ja, hoe beoordeelt u deze werkwijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat biggen, die geen brijvoer maar droogvoer hadden gekregen, mogelijk ook besmet waren, terwijl de MPA op dat moment alleen was aangetroffen in brijvoer? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, waarom niet?
Hoe kunt u garanderen dat een dergelijke gang van zaken zoals met de varkenshouder ten tijde van de MPA-affaire niet meer voorkomt en dat veehouders voortaan tijdig worden geïnformeerd over de testuitslagen van hun bedrijf? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoe de huidige protocollen met betrekking tot besmet veevoer eruit zien en daarbij ingaan op de laboratoria die de tests uitvoeren, hoe lang zij hun testresultaten mogen bewaren en of zij bevoegd zijn testresultaten vrij te geven aan veehouders wanneer zij daarom vragen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uiteenzetten welke stappen er in de afgelopen tien jaar zijn genomen om ervoor te zorgen dat een dergelijk grootschalige besmetting van veevoer niet meer voor kan komen, en op welke wijze de NVWA de controles hierop heeft verbeterd?
Luchtkwaliteit |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een vuiltje in de Nederlandse lucht»?1
Ja.
Waarom worden er in Maastricht en omstreken geen metingen gedaan, terwijl juist daar veel verontreinigde lucht blijft hangen gezien het feit dat deze regio in een dal ligt?
De meetpunten van het Landelijk Meetnet van het RIVM zijn zodanig gesitueerd dat er in combinatie met modelberekeningen een volledig beeld van Nederland kan worden verkregen. Het meetnet is niet specifiek gericht op locaties met mogelijk hoge concentraties. In Maastricht bevindt zich geen meetpunt van het RIVM, het dichtstbijzijnde meetpunt in Zuid-Limburg is in Wijnandsrade.
De provincie Limburg heeft wel een meetpunt langs de A2 in Maastricht. De meetwaarden van dit station kunnen via internet worden gevolgd.
Onderschrijft u de conclusie van het Planbureau voor de Leefomgeving, «Alle beleidsinspanningen ten spijt is de Nederlandse luchtkwaliteit, bijvoorbeeld gemeten naar de fijnstofconcentraties, van matige tot slechte kwaliteit», zoals wordt geciteerd in het bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de Nederlandse luchtkwaliteit te verbeteren?
Ik kan die uitspraak in zoverre onderschrijven, dat verdere verbetering van de luchtkwaliteit zeker gewenst is, gezien de effecten op de gezondheid. Ik wijs er echter wel op dat de beleidsinspanningen effect hebben gehad. In de afgelopen 10 jaar is een dalende trend zichtbaar van de concentratie fijn stof. Deze trend wordt veroorzaakt door minder fijn stof uitstoot van het verkeer, onder andere door grootschalig gebruik van katalysatoren en roetfilters. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) heeft er toe geleid dat in Nederland een fors pakket aan maatregelen wordt uitgevoerd waardoor we de normen voor zowel fijn stof als stikstofdioxide naar verwachting op tijd kunnen halen. De suggestie dat beleidsinspanningen tekort schieten wijs ik daarom van de hand. Nederland doet zoveel als redelijkerwijs mogelijk is binnen haar landsgrenzen. Veel van de luchtvervuiling komt uit het buitenland. Verdere verbetering van de luchtkwaliteit zal daarom vooral moeten worden bereikt door op Europees niveau afspraken te maken over een combinatie van aanscherping van vooral nationale emissieplafonds en meer effectieve bronmaatregelen. Hier zal ik mij binnen Europa dan ook voor inzetten.
Bent u het eens met de uitspraak van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), «Ondanks de consistente aanpak hebben de berekeningen voor toekomstige jaren een relatief grote onzekerheid, vooral doordat de kwaliteit van de invoergegevens niet bekend is», zoals wordt geciteerd in het bericht?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om de kwaliteit van de invoergegevens te verbeteren?
Ja, ik ken die uitspraak. In de monitoring voor het NSL ligt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de invoergegevens bij de wegbeheerders die de gegevens aanleveren, zit zijn rijk, provincies en gemeenten. Omdat bij het RIVM niet bekend is hoe de invoergegevens tot stand komen, levert dit een onzekerheid op.
Het is de taak van de betreffende wegbeheerders om te zorgen voor een goede en controleerbare kwaliteit van die gegevens. In de monitoring wordt gevraagd naar een publiek toegankelijke onderbouwing van deze gegevens. Dat komt goed op gang. Inmiddels is de onderbouwing al openbaar beschikbaar van de partners in de gebieden met de hoogste concentraties.
Voorts wordt door het RIVM ter uitvoering van de motie Van Tongeren (30 175, nr. 120) elk jaar een aantal steekproeven gedaan waarmee wordt nagegaan of de gegevens voldoende consistent zijn. Dat leidt tot aanbevelingen van het RIVM aan de wegbeheerder, die daar zelf mee aan de slag gaat.
Waarom worden er in Nederland pas maatregelen genomen bij «ernstige» smog, terwijl bij «matige» smog de concentraties van schadelijke stoffen in de lucht al zodanig zijn dat deze ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid?
Er is sprake van matige smog als de concentraties van zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes of ozon hoger zijn dan de grenswaarde of informatiedrempel voor de betreffende stof, maar lager dan de alarmdrempel. Bij het bereiken van de alarmdrempel kan kortstondige blootstelling risico’s inhouden voor de gezondheid van de bevolking als geheel. Bij matige smog is dat niet het geval. Bij matige smog kan een deel van de bevolking, behorend tot bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen, effecten ondervinden.
Deelt u de mening dat de term «matige» smog geen recht doet aan de schadelijke gevolgen van smog die dan optreden, en dat er dus een andere benaming moet komen voor deze situatie, bijvoorbeeld «hevige» smog? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 5. Bij matige smog bestaat het risico dat bijzonder gevoelige bevolkingsgroepen effecten ondervinden. Het gaat bij matige smog niet om ernstige gevolgen voor de volksgezondheid.
Wat is uw reactie op het signaal dat Addison patiënten hun medicijnen voortaan bij het ziekenhuis moeten halen in plaats van bij de apotheek?1
Het algemene beleid van veel ziekenhuizen ten aanzien van afleveren aan de patiënt is dat medicatie bij voorkeur dient te worden opgehaald na afloop van polikliniekbezoek. Indien sprake is van het verstrekken van geneesmiddelen buiten het polikliniekbezoek om wordt veelal met de patiënt overlegd op welke wijze de patiënt de geneesmiddelen krijgt. Indien de patiënt te ver weg woont of niet in staat is de geneesmiddelen op te halen, dan is de lijn, gesteund door de Nederlandse Vereniging voor Poliklinische Farmacie (NVPF) en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuis Apothekers (NVZA), dat er, indien de patiënt dit wenst, afspraken voor thuisbezorging worden gemaakt. Er is dus geen structureel probleem dat patiënten ver moeten reizen alleen om hun geneesmiddel op te halen.
Deelt u de mening dat de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget strijdig is met het streven om zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt te organiseren? Waarom organiseert u dit dan toch zo? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening niet dat de overheveling van geneesmiddelen naar het ziekenhuisbudget strijdig is met het streven om zorg zo dicht mogelijk bij de patiënt te organiseren.
Met de overheveling wordt onder andere de bekostiging van het geneesmiddel onder de ziekenhuisbekostiging gebracht. Daarmee wordt niet per se de zorgverlening binnen de ziekenhuismuren gebracht. Als het nodig is, kunnen ziekenhuizen het zo organiseren dat de patiënt het middel thuis krijgt afgeleverd. Er zijn ook voorbeelden waarbij ziekenhuizen nu samenwerken met lokale apotheken. De lokale bereikbaarheid is dus niet in het geding.
Wat vindt u ervan dat patiënten sinds de overheveling moeten reizen om medicijnen te halen? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is als patiënten hinder ondervinden van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het onwenselijk als mensen apart naar het ziekenhuis moeten komen om de medicatie op te halen, als patiënten te ver weg wonen en/of niet in staat zijn zelfstandig naar het ziekenhuis te komen. Daarentegen vind ik het geen probleem als de geneesmiddelen meegegeven worden na een regulier consult. Dit is wat in de praktijk vaak gebeurt bij overgehevelde (dure) oncolytica. Ziekenhuizen blijven dan wel verantwoordelijk voor de kwaliteit van aflevering (zoals transport, bewaarcondities en instructies patiënt).
Vindt u in dit specifieke geval dat de patiënt hinder ondervindt van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? Deelt u de mening dat dit een onnodige belasting is voor de desbetreffende patiënt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening dat patiënten geen hinder moeten ondervinden als gevolg van de overheveling. Ik verwijs u voor een uitgebreid antwoord terug naar mijn antwoord op vraag 1.
Hoeveel patiënten met kanker moeten als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget reizen? Hoeveel patiënten die een groeihormoon gebruiken moeten reizen als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget? En hoever moeten deze patiënten reizen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De uitvoering van de overheveling is de verantwoordelijkheid van de zieken-huizen. Ik beschik niet over cijfers over aantallen patiënten die moeten reizen als gevolg van de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, worden oncolytica vaak meegegeven na een regulier consult. In dat geval hoeft de patiënt dus niet naar het ziekenhuis te komen met als enige doel het ophalen van de medicatie. Voor groeihormonen hebben de meeste centra gekozen voor het thuis afleveren, maar het komt ook voor dat ziekenhuizen groeihormonen meegeven na een regulier consult. Over het algemeen geldt dat er voldoende consulten zijn in een jaar zodat de patiënt niet apart hoeft te reizen. Het kan echter voorkomen dat er tussendoor ook geneesmiddelen moeten worden verstrekt. Ik verwijs u voor een uitgebreider antwoord terug naar het antwoord op vraag 1.
Wanneer gaat u, in lijn met de aangenomen motie waarin wordt uitgesproken dat patiënten die TNF (Tumor Necrose Factor)-alfaremmers krijgen toegediend deze medicijnen krijgen thuisbezorgd, dit ook regelen voor andere patiëntengroepen bijvoorbeeld patiënten die kanker hebben of patiënten die groeihormonen gebruiken?3 Hoe gaat u dat regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget daadwerkelijk tot de voorspelde kostenreductie geleid? Zo ja, hoe hoog is die kostenreductie en vindt u die in verhouding staan tot de hinder die patiënten hiervan ondervinden? Zo nee, heeft u spijt van uw keuze om deze medicijnen over te hevelen naar het ziekenhuisbudget?
Het is in mijn ogen nog te vroeg om al conclusies te trekken. De overheveling beoogt te komen tot een eenduidige aanspraak op zorg met specialistische geneesmiddelen om te voorkomen dat de patiënt de dupe wordt van financierings- en verstrekkingsgeschillen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Daarnaast beoogt de overheveling het realiseren van lagere geneesmiddelprijzen via het bevorderen van een scherpe inkoop van deze geneesmiddelen door instellingen voor medisch specialistische zorg.
De eerste signalen die ik ontvang uit het veld voor 2013 zijn positief wat betreft scherpe inkoop door ziekenhuizen. Daarnaast stellen een groot aantal zieken-huizen dat de kwaliteit van zorg gebaat is bij de overheveling.
Vormen recente ervaringen voor u aanleiding om de overheveling van medicijnen naar het ziekenhuisbudget terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen enkele aanleiding om de overhevelingen van TNF-Alfaremmers, oncolytica en groeihormonen terug te draaien. Ziekenhuizen hebben aangegeven dat de verwachting is dat door de overheveling ook een verbetering in de kwaliteit van de medisch-specialistische zorg rondom de medicatie optreedt, omdat door de overheveling een betere inbedding in de zorg van het ziekenhuis mogelijk wordt. Er zijn daarnaast ook knelpunten gesignaleerd. Ik heb de Tweede Kamer in december 2012 de rapportage van Stichting Eerlijke Geneesmiddelen-voorziening (EGV) toegestuurd. Daaruit blijkt dat er knelpunten zijn ten aanzien van de bekostiging van off-label gebruik en het switchen van medicatie als gevolg van de overheveling. Daarnaast heb ik aan het veld gevraagd om specifieke aandacht te hebben voor medicatieoverdracht van het ziekenhuis naar de plaatselijke apotheek. Voor de genoemde knelpunten hebben zowel het veld als ik voldoende aandacht en er wordt veel aan gedaan om oplossingen te vinden.
Het invoeren van arbeidstijdverkorting om werkloosheid te bestrijden |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Werkweek in EU moet terug naar dertig uur»?1
Ik deel de analyse dat de hoge werkloosheid, en dan met name de jeugdwerkloosheid, een groot probleem is en bestreden moet worden. Door arbeidsduurverkorting wordt gepoogd de werkloosheid te bestrijden door de werkgelegenheid gelijkmatiger over mensen te verdelen. Uit onderzoek blijkt echter dat dergelijke maatregelen in het verleden niet hebben geleid tot meer werkgelegenheid in personen en een lagere werkloosheid.3
Deelt u de analyse van de ruim honderd Duitse wetenschappers, schrijvers, vakbondsbestuurders en vertegenwoordigers van kerken dat het bestrijden van de massale werkloosheid in Europa wordt bevorderd door het invoeren van de 30-urige werkweek?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van FNV Bondgenoten dat in tijde van hoge werkloosheid het werk in Nederland eerlijker moet worden verdeeld?3 Zo ja, hoe zal u dit steunen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de wens van FNV-bondgenoten om het werk in Nederland ten tijde van hoge werkloosheid eerlijk te verdelen, maar twijfel aan de mogelijkheden om dit te bewerkstelligen, zeker vanuit de overheid. Het is primair aan werkgevers en werknemers om dit op individueel en sectoraal niveau te realiseren, vanuit hun verantwoordelijkheid voor de arbeidstijden en de loonvorming. Het is echter de vraag of arbeidsduurverkorting de meest aangewezen weg is, gegeven de teleurstellende ervaringen in het verleden wat betreft de effecten op de werkgelegenheid in personen.
Daarnaast moet bedacht worden dat het kabinet juist inzet op vergroting van de arbeidsparticipatie, omdat dit de welvaart verhoogt, evenals het draagvlak voor collectieve voorzieningen. Vanuit dat perspectief is het wenselijk dat mensen juist meer uren per week gaan werken.
Deelt u de mening dat het bevorderen van langer doorwerken door ouderen nadelig is voor jongeren en andere werkzoekenden, gezien de oplopende (jeugd-)werkloosheid en economische vooruitzichten? Zo nee, waarom niet?
Het vroeger uittreden (of minder lang doorwerken) door ouderen maakt geen ruimte voor jongeren. Ook hier zijn de ervaringen uit het verleden weinig bemoedigend. In het verleden zijn vervroegde uittredingsregelingen vaak gebruikt om ouderen goedkoop uit te laten stromen zonder dat hier plekken van jongeren door ontstonden.5 Omgekeerd zal het langer doorwerken door ouderen waarschijnlijk niet negatief uitpakken voor jongeren.
Op lange termijn geldt zelfs dat het stimuleren van vervroegde uittreding leidt tot een lagere werkgelegenheid. Dit komt doordat de hoeveelheid werkgelegenheid in een economie geen vast gegeven is: de arbeidsmarkt is een dynamische markt waar de werkgelegenheid op lange termijn wordt bepaald door het arbeidsaanbod. VUT-regelingen zorgen voor een verlaging van het aanbod en leiden op langere termijn tot een lagere werkgelegenheid.6 Dit geldt ook voor arbeidstijdverkorting, zo blijkt uit internationaal onderzoek.7 Verkorting van de werkweek vernietigt dus op termijn werk en inkomen.
Ziet u in dat de ADV-dagen een belangrijke functie hebben voor de herverdeling van werk, zoals uiteengezet door FNV Bondgenoten?4 Zo ja, wat gaat u doen om de massale afschaffing van ADV-dagen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op vraag 3 heb ik al aangegeven dat arbeidsduurverkorting geen positief effect heeft op de werkgelegenheid in personen en dus ook niet op de herverdeling van werk. Het is primair aan de sociale partners om afspraken te maken over werktijden en beloning, en dus ook over het al dan niet afschaffen van ADV-dagen. Met de sociale partners voer ik regelmatig overleg over de zorgelijke situatie op de arbeidsmarkt.
Wilt u de diverse vormen van arbeidstijdverkorting op de agenda zetten van het overleg met werkgevers en werknemers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het CPB rapport "De Nederlandse woningmarkt - hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie" |
|
Joram van Klaveren (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het op 14 februari jl. gepresenteerde CPB rapport «De Nederlandse woningmarkt – hypotheekrente, huizenprijzen en consumptie»? Kunt u reageren op de conclusie dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procent hoger liggen dan in ons omringende landen?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit rapport. Het is juist dat de hypotheekrentes in Nederland gemiddeld 1 procentpunt hoger zijn dan in de ons omringende landen. Eerder heeft de NMa in het rapport «Quick Scan Hypotheekrente» uit 2010 al geconstateerd dat vanaf medio 2008 de hypotheekrente in Nederland is gestegen ten opzichte van de gemiddelde rente in de Eurozone.1 Zie voor mijn reactie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma.
Hoe gaat u een einde maken aan de door het CPB aangetoonde overmatige winstmarges op hypotheken?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706).
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de daling van de consumptie in Nederland tussen 2008 en 2012 voor bijna de helft het gevolg is van de daling van huizenprijzen? Hoeveel koopkracht is verloren gegaan als gevolg van de teveel betaalde rente?
Volgens het CPB is de ontwikkeling van de huizenprijzen in Nederland sinds 1980 voor een belangrijk deel te verklaren door ontwikkelingen op het gebied van inkomen, vermogen, rente en het woningaanbod. Het CPB stelt dat de hypotheekrente momenteel weliswaar hoger is dan in andere lidstaten, maar dat de rente in historisch perspectief laag is. Hoewel het aannemelijk is dat de rente van invloed is op de ontwikkeling van de huizenprijzen zijn er ook andere factoren die hebben geleid tot de dalende huizenprijzen. Het CPB noemt de volgende mogelijke factoren:
Dalende huizenprijzen zijn volgens het CPB een belangrijke factor in het verklaren van de afgenomen consumptie en lagere economische groei.
Een berekening van het verlies aan koopkracht als gevolg van eventueel «te veel betaalde rente» acht ik niet goed mogelijk omdat er geen eenduidige en objectieve maatstaf is voor het eventueel «te veel betaalde» deel van de rente. Omdat deze objectieve maatstaf ontbreekt kan ik ook geen berekeningen laten uitvoeren naar de inkomsten van het Rijk als gevolg van de eventueel «te veel betaalde rente».
Wat is uw reactie op de conclusie van het CPB, dat de huizenprijzen in Nederland 5% hoger zouden zijn geweest, als de hypotheekrente gelijk was geweest aan het EU gemiddelde? Hoeveel miljard aan woningvermogen is hierdoor verloren gegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel euro is het Rijk misgelopen, als gevolg van de te hoge rente en dus teveel uitgekeerde hypotheekrenteaftrek? Gaat u de hierdoor misgelopen inkomsten aan loon en inkomstenbelasting verhalen op de financiële sector?
Zie antwoord vraag 3.
De Iraanse gevangene Nasrin Sotoudeh |
|
Harry van Bommel , Désirée Bonis (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de laatste stand van zaken rondom de Iraanse gewetensgevangene Nasrin Sotoudeh (winnaar van de Sacharov prijs voor mensenrechten), die nog steeds onterecht in gevangenschap zit en kunt u kort haar vermeende misdaden en haar straf beschrijven?
Nasrin Sotoudeh is op 9 januari 2011 veroordeeld tot 11 jaar gevangenisstraf en kreeg een verbod van 20 jaar om het beroep van advocaat uit te oefenen. In die 20 jaar mag zij Iran niet verlaten. In september 2011 is deze straf in hoger beroep omgezet naar 6 jaar cel en 10 jaar verbod op haar beroepsuitoefening en uitreisverbod. Zij is veroordeeld voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid, verspreiden van propaganda tegen het regime en lidmaatschap van het Defenders of Human Rights Centre. Sotoudeh zit momenteel haar straf uit in de Evin gevangenis.
Bent u op de hoogte van de resultaten van het onderzoek van een delegatie van het Iraanse parlement naar de rechtmatigheid van de zaak van mevrouw Sotoudeh? Zo nee, kunt u het dan (laten) uitzoeken en meedelen aan het Nederlandse parlement?1
Een delegatie van het Iraanse parlement heeft de gevangenis waar Nasrin Sotoudeh vastzit, op 21 januari 2013 bezocht. Dat bezoek viel samen met een driedaags verlof dat Sotoudeh was toegekend. Als de resultaten van hun onderzoek publiek worden gemaakt, wat niet zeker is, zal ik deze aan uw Kamer mededelen.
Is het waar dat advocaat Mohammad Ali Dadkhan recent is veroordeeld wegens het verdedigen van mensenrechtenactivisten en het te woord staan van buitenlandse media? Indien ja, wat is uw oordeel over deze veroordeling? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Op 29 september 2012 is Mohammad Ali Dadkhah begonnen aan de negen jaar gevangenisstraf, die hem is opgelegd voor het handelen in strijd met de nationale veiligheid en het verspreiden van anti-regime propaganda. Nederland heeft grote zorgen over de situatie van mensenrechtenverdedigers in Iran en roept de Iraanse autoriteiten op, mensenrechtenadvocaten zoals de heer Dadkhah in staat te stellen hun beroep uit te oefenen.
Bent u bereid om gezamenlijk met uw EU-collega’s en lady Ashton ervoor zorg te dragen dat er gezamenlijk actie ondernomen wordt richting Iran ten einde Nasrin Sotoudeh en Mohammad Ali Dadkhan vrij te krijgen en dit ook tot uiting te laten komen bij de conclusies en de persconferentie na de eerstvolgende Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU? Noten:
De Raad voor Buitenlandse Zaken van de EU van 11 maart heeft additionele mensenrechtensancties tegen Iran aangenomen. Zo zijn 9 namen toegevoegd aan de lijst van mensenschenders voor wie een tegoedenbevriezing en reisverbod van kracht is (in totaal nu 87 personen). Tevens wordt een tegoedenbevriezing toegepast bij een Iraanse entiteit betrokken bij mensenrechtenschendingen.
De EU heeft bij de Iraanse autoriteiten – mede op Nederlands initiatief – reeds herhaaldelijk aangedrongen op onmiddellijke vrijlating van mevrouw Sotoudeh en andere mensenrechtenadvocaten. Ook heeft de EU Hoge Vertegenwoordiger mondeling haar grote zorgen over de zaak van Nasrin Sotoudeh geuit. Daarnaast vraagt Nederland ook in VN-verband aandacht voor de situatie van mevrouw Sotoudeh, onder andere in de VN Mensenrechtenraad.
Ik zet mij ervoor in om met mijn EU-partners gezamenlijk tot een zo effectief mogelijke reactie richting de Iraanse autoriteiten te komen inzake de schrijnende situatie van mevrouw Sotoudeh en dhr. Dadkhah.
De aangifte tegen een klokkenluider |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeente Rotterdam doet aangifte van lekken informatie»?1
Ja.
Bent u van mening dat een ambtenaar op wie politieke druk is uitgeoefend om de wet niet te handhaven, en met deze misstand naar buiten treedt, niet het slachtoffer mag worden van het falende stadsbestuur? Zo nee, waarom niet?
Een ambtenaar die een misstand aan de orde stelt, mag daar niet het slachtoffer van worden. Een goed functionerende overheid is een integere en transparante overheid. Als zich bij de overheid misstanden voordoen, is het van groot belang dat deze aan de orde worden gesteld opdat de organisatie geëigende maatregelen kan treffen. Medewerkers die vermoedens van een misstand kenbaar willen maken, dienen dat te doen volgens de procedure, neergelegd in een zogenoemde klokkenluidersregeling. Op grond van de Ambtenarenwet dienen ook gemeenten een klokkenluidersregeling te hebben.2 De VNG heeft daartoe een modelregeling opgesteld die gemeenten kunnen vaststellen.
Uitgangspunt bij de klokkenluidersregelingen is dat men eerst intern, eventueel vertrouwelijk, meldt. Als een melding niet naar tevredenheid wordt opgepakt of als zwaarwegende belangen zich tegen intern melden verzetten, kan men zich tot een externe commissie wenden die de zaak dan onderzoekt. In Rotterdam kan men zich in dat geval tot de gemeentelijke ombudsman wenden.
De Ambtenarenwet bevat ook een algemeen benadelingsverbod.3Ambtenaren die te goeder trouw een vermoeden van een misstand volgens de procedure in de klokkenluidersregeling melden, mogen niet wegens de melding worden benadeeld.
Het melden van een misstand overeenkomstig de daarvoor gelden klokkenluidersregeling dient onderscheiden te worden van het lekken van informatie. De gemeente Rotterdam heeft bij de politie aangifte gedaan van het lekken van informatie en het heimelijk opnemen van gesprekken tussen ambtenaren tijdens een vergadering over de moskee-internaten. Het gaat hier dus uitdrukkelijk niet om een melding volgens de klokkenluidersregeling. Het lekken van overheidsinformatie is strafbaar.
In hoeverre bent u van mening dat een wethouder zijn geloofwaardigheid verliest als er druk op ambtenaren is uitgeoefend om de wet niet te handhaven?
Bestuurders dienen de wet te handhaven en erop toe te zien dat ook het ambtelijk apparaat zich daarop toelegt.
Op welke wijze wordt de ambtenaar, die naar buiten is getreden met zo’n enorme misstand beschermd?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, wordt bescherming geboden aan een ambtenaar die overeenkomstig de klokkenluidersregeling een misstand meldt. Daarbij geldt ook een benadelingsverbod. Het lekken van informatie is echter strafbaar gesteld.
Het bericht ‘Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na de commissie blijft het akelig stil rond seksueel misbruik»?1
Ja.
Wat is uw mening over de kritiek die mevrouw Samson levert op het ministerie van VWS?
Het is goed dat de aandacht voor het thema niet verslapt. Ik realiseer me dat op mij en alle betrokkenen een grote verantwoordelijkheid rust. De veiligheid van de jeugdzorg heeft mijn hoogste prioriteit en alle betrokkenen spannen zich tot het uiterste in om seksueel misbruik zoveel mogelijk te voorkomen en de veiligheid van kinderen in de jeugdzorg te bevorderen. Dit doen wij in nauw overleg met Jeugdzorg Nederland.
De commissie heeft in haar rapport geadviseerd het ongetemde karakter van het probleem van seksueel misbruik te onderkennen en daarmee de noodzaak aangegeven om te investeren in de lange termijn in plaats van te scoren op de korte termijn. Deze aanbeveling ondersteun ik volledig. Op 8 en 29 oktober 20122, 3, 21 december 20124 en 31 januari 20135 is uw Kamer geïnformeerd over (de stand van zaken met betrekking tot) de schaderegeling en de wijze waarop de aanbevelingen van de commissie Samson zijn opgepakt.
Het huidige beleid steunt op twee pijlers: hulp aan slachtoffers in het verleden en het voorkomen van slachtoffers in de toekomst. Uit gesprekken met slachtofferorganisaties blijkt dat zij primair behoefte hebben aan erkenning en hulp. Op dit moment bekijken wij, samen met Jeugdzorg Nederland, hoe zo goed mogelijk tegemoet kan worden gekomen aan de verschillende behoeften aan hulp en ondersteuning van de slachtoffers. Ook wordt, in nauwe samenwerking met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, een regeling uitgewerkt voor financiële tegemoetkoming. Jeugdzorg Nederland en de Hulplijn Seksueel Misbruik werken mee aan passend hulpaanbod, waarbij de hulpvraag van het slachtoffer centraal staat.
Om seksueel misbruik in de toekomst zoveel als mogelijk te voorkomen werken we aan een verdere professionalisering van de sector. Jeugdzorg Nederland stelt, onder leiding van de heer A. Rouvoet, samen met de jeugdzorginstellingen het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg op.
Hoeveel van de 28 aanbevelingen van de commissie-Samson worden door u opgepakt, en hoeveel zijn er gedelegeerd of genegeerd?
In de brief van 21 december 2012 is ingegaan op alle afzonderlijke aanbevelingen en is tevens aangegeven welke aanbevelingen zijn overgenomen. 26 van de 28 aanbevelingen neemt de regering over. Twee aanbevelingen worden niet uitgewerkt; dit betreft de aanbeveling om te voorzien in een cliëntvolgsysteem en de aanbeveling om te komen tot een landelijke norm voor de ratio begeleider-pupil van uithuisgeplaatste jongeren.
De aanbevelingen gericht aan instellingen pakt Jeugdzorg Nederland op. Alle aanbevelingen gericht aan instellingen zullen een plek krijgen in het kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg.
Waarom heeft u, ondanks dat u voortdurend op de hoogte bent gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
De commissie Samson heeft ons de afgelopen twee jaar op gezette tijden voorzien van voortgangsrapportages op onderdelen van het onderzoek. Op bepaalde onderdelen konden we zo alvast zaken in gang zetten. Zo is voor de uitkomst van het onderzoek de oprichting van de Hulplijn Seksueel Misbruik voorbereid. Voor andere aspecten hebben we het eindrapport en de concrete aanbevelingen daarin af moeten wachten.
Waarom heeft Jeugdzorg Nederland, ondanks dat zij voortdurend op de hoogte is gehouden door de commissie-Samson, geen vliegende start weten te maken?
Jeugdzorg Nederland neemt de volledige verantwoordelijkheid voor een structurele en vooruitstrevende aanpak van seksueel misbruik in de jeugdzorg en heeft daartoe de aanbevelingen van de commissie Samson stevig ter hand genomen. Zij heeft een onafhankelijke, autonome commissie Rouvoet gevraagd, om aan Jeugdzorg Nederland en haar leden normen te stellen in de vorm van een kwaliteitskader en om de uitvoering en verankering van dit kader in de werkwijze van de leden van Jeugdzorg Nederland te bewaken.
Het kwaliteitskader wordt op dit moment ontwikkeld, uitdrukkelijk in samenspraak met het veld. Om tot het kwaliteitskader te komen vindt in deze periode een aantal bijeenkomsten plaats met professionals vanuit verschillende disciplines uit jeugdzorgorganisaties. Het doel van de kenniskringen is tweeledig: het gezamenlijk benoemen van normen waaraan organisaties moeten voldoen ten aanzien van het thema seksualiteit en seksueel misbruik en het creëren van draagvlak voor het uiteindelijke kwaliteitskader. De geformuleerde normen worden in de bijeenkomst vervolgens zoveel mogelijk uitgewerkt. Daarbij wordt de vraag gesteld hoe de normen concreet naar de praktijk kunnen worden vertaald. Indien nodig volgen vervolgbijeenkomsten waar onderdelen nader worden uitgewerkt met (andere) deskundigen binnen de jeugdzorgorganisaties.
Het resultaat wordt ter vaststelling voorgelegd aan het bestuur van Jeugdzorg Nederland. Vervolgens wordt het kwaliteitskader aangeboden aan de commissie Rouvoet die het vaststelt en de uitvoering en verankering ervan bij de leden bewaakt. Met de commissie Rouvoet heeft Jeugdzorg Nederland afgesproken dat het kwaliteitskader is afgerond op 1 mei aanstaande.
Kunt u gedetailleerd weergeven welke stappen u gaat ondernemen, en het daarbij behorende tijdpad?
Uw Kamer wordt halfjaarlijks geïnformeerd over de verschillende dossiers in het kader van geweld in afhankelijkheidsrelaties. In de eerstvolgende rapportage, voorzien in mei 2013 (als ook de monitor van de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik gereed is), wordt aan u gerapporteerd hoe het staat met de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Samson. U wordt dan eveneens geïnformeerd over het kwaliteitskader van Jeugdzorg Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen Overleg over het kabinetsstandpunt bij het rapport van de commissie-Samson op 27 maart a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Huiseigenaren richten hun woede op bankdirecteuren’ |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de conclusie van de Vereniging Eigen Huis (VEH) dat banken overwinsten maken op hypotheken? Zo nee, waarom niet?1
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706).
Klopt het dat de winstmarges die banken maken opvallend snel zijn gestegen sinds de Nederlandse mededingingsautoriteit (NMa) in mei 2011 een onderzoek afrondde waaruit bleek dat de marges juist na een kortstondige stijging waren gedaald? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706). Zoals bij de beantwoording op deze vragen is vermeld, is de NMa momenteel bezig met een update van de studie naar de margeontwikkelingen op de Nederlandse hypotheekmarkt.
Klopt het dat de hypotheekrentes in omliggende landen zoals België, Frankrijk en Duitsland lager liggen dan in Nederland en dat het verschil oploopt tot een vol procentpunt? Zo ja, kunt u toelichten hoe de tarieven en marges van de hypotheekrente in Nederland de afgelopen jaren zijn opgebouwd in relatie tot andere Europese lidstaten?
Zie ook het antwoord op vraag 1 van de leden van Dijck en Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1708).
Voor een toelichting op de opbouw van de hypotheekrente in andere lidstaten is onder meer gedetailleerd inzicht nodig in de financieringskosten van aanbieders van hypothecair krediet, de specifieke landgebonden risico’s op de woningmarkt en de overige mogelijke factoren die de renteopbouw beïnvloeden zoals benoemd in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706). Dit inzicht heb ik niet, waardoor ik u deze toelichting niet kan geven.
In zijn algemeenheid geldt wel dat er grote verschillen zijn tussen de Nederlandse hypotheekmarkt en de hypotheekmarkt in de ons omringende landen. Dat maakt het lastig om de tarieven één op één met elkaar te vergelijken. Zo is de hypothecaire schuld in verhouding tot de waarde van het onderpand in Nederland relatief hoog en is een groot deel van de schuld aflossingsvrij gefinancierd. Ook de wijze waarop Nederlandse banken zich financieren wijkt af in vergelijking met banken in de ons omringende landen, onder andere door de sterkere afhankelijkheid van financiering op de kapitaalmarkt. De in vergelijking met het buitenland relatief hoge Nederlandse spaarrentes kunnen tevens de financieringskosten van banken beïnvloeden. Tegelijkertijd zien we dat de betalingsachterstanden in Nederland op een lager niveau liggen dan in de meeste andere Europese Lidstaten.
Deelt u de opvatting dat de hoge hypotheekrente in Nederland leidt tot een verstoring op de woningmarkt en dat de oplossing gevonden moet worden in meer concurrentie, waaronder het terugkeren van buitenlandse banken op de Nederlandse hypotheekmarkt waardoor de hypotheekrente zal dalen? Zo ja, welke middelen en instrumenten heeft u tot uw beschikking om banken meer openheid van zaken te laten geven dan wel meer concurrentie op de hypotheekmarkt te laten ontstaan en bent u voornemens deze in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gesteld in het antwoord op de vraag 2, 3 en 4 van de leden Van Klaveren en Fritsma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1706) wil ik het onderzoek van de NMa afwachten alvorens meer definitieve conclusies te trekken over de margeontwikkeling. De maatregelen uit het Wijzigingbesluit Financiële Markten 2013 dragen bij aan meer transparantie over (de opbouw van) hypotheekrentetarieven van aanbieders en kunnen leiden tot meer concurrentie op de markt. Ook het opheffen van het prijsleiderschapsverbod van ING zoals recentelijk is gebeurd, kan mogelijk bijdragen aan een toename van de concurrentie.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Kredietmarkt op 20 maart 2013?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het transitokenteken voor de doorvoer van niet-gekentekende voertuigen?
Ja.
Deelt u de constatering dat dit kenteken in de praktijk vanwege de strenge eisen nauwelijks wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet?
Het transitokenteken is ontwikkeld voor het vervoer van voertuigen, die geen Nederlands kenteken hebben, van het ene land naar het andere land door Nederland heen. Het transitokenteken heeft per 1 januari 2007 het 7-daagse kenteken vervangen, dat veel problemen opleverde bij (her)registratie in andere landen en erg fraudegevoelig was. In 2012 is het transitokenteken circa 800 keer verstrekt. Mijn inschatting is dat het merendeel van de doorvoer van voertuigen met behulp van een trailer gebeurt. Hierbij is voor de door te voeren voertuigen geen kenteken nodig.
Een transitokenteken wordt niet administratief verstrekt, zoals sommige bedrijven graag zouden zien, maar alleen nadat de RDW het voertuig fysiek heeft geïdentificeerd en, als deze geen geldige buitenlandse APK heeft, heeft onderworpen aan een technische controle. Daarnaast moet ook worden aangetoond dat het voertuig voldoet aan de toelatingseisen. Hiermee wordt de verkeersveiligheid gewaarborgd en ervoor gezorgd dat er geen gestolen voertuigen worden doorgevoerd. De RDW heeft een efficiënte procedure ingericht voor het verkrijgen van een transitokenteken, namelijk als een voertuig voor de middag wordt gecontroleerd is het transitokenteken om 15.00 uur dezelfde dag gereed in Veendam. Deze kan worden opgehaald of via de post verzonden (dan is deze de volgende dag bij de aanvrager).
Deelt u de constatering dat andere landen een eenvoudigere procedure voor de uitvoer van niet-gekentekende voertuigen kennen, waardoor de Nederlandse exportbedrijven een concurrentienadeel hebben? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat de toelatingseisen voor het verkrijgen van een kenteken voor de doorvoer van niet-geregistreerde voertuigen per lidstaat kunnen verschillen, omdat de eisen niet Europees zijn geharmoniseerd. Het is dus mogelijk dat in andere lidstaten eenvoudigere procedures worden gehanteerd. Dit kan consequenties hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse branche. Vanwege het grote belang dat ik hecht aan de verkeersveiligheid en diefstalbestrijding acht ik het eventuele verschil gerechtvaardigd.
Deelt u de constatering dat doorvoerbewijzen uit andere landen vaak minder zware veiligheidseisen met zich meebrengen en dit daarom ten koste kan gaan van de Nederlandse verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven zijn de eisen voor het verkrijgen van een doorvoerbewijs niet Europees geharmoniseerd, waardoor het mogelijk is dat in andere lidstaten voor voertuigen een doorvoerbewijs kan worden verkregen dat aan minder strenge veiligheidseisen voldoet. Indien dergelijke voertuigen door Nederland rijden brengt dit een gering risico voor de verkeersveiligheid met zich mee. Hier valt helaas weinig aan te doen, omdat wij voertuigen die zich in het internationale verkeer bevinden geen belemmeringen mogen opleggen.
Bent u bereid om samen met de sector te onderzoeken of er tot een eenvoudigere, snellere en kostenefficiëntere wijze van het afgeven van transitokentekens kan worden gekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben zeker bereid met de sector te onderzoeken of de procedures nog sneller en beter kunnen, maar teruggaan naar het verleden met administratieve verstrekking is vanwege fraude geen optie. De eventuele aanpassing moet passen binnen de randvoorwaarden van de verkeersveiligheid en de bestrijding van voertuigdiefstal in Nederland en in het buitenland.