Haringpromotiecampagnes op basisscholen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat een commerciële instantie als het Nederlands Visbureau, die de missie heeft de vraag naar vis op de Nederlandse markt te vergroten, een campagne is begonnen onder basisschoolleerlingen onder de naam «haringsmaaklessen», waarin lokale vishandelaren zonder onderwijservaring worden aangespoord om in een smaakles haring te promoten onder kinderen, omdat is gebleken dat meer dan de helft van de haringeters 50 jaar of ouder is?1
Hiervan heb ik kennis genomen. Scholen kunnen zelf bepalen of ze externe organisaties willen betrekken bij hun lesprogramma en of ze gebruik willen maken van het «materiaal» dat door deze organisaties wordt aangeboden.
Gerenommeerde onderwijsondersteuners in het veld van educaties hebben wel een interne kwaliteitskeurmerk en stimuleren de inzet van kwalitatief goed (inhoudelijk en didactisch) materiaal bijv. Gezondheidseducatie (via Centrum Gezond Leven), Natuur en Milieu Educatie (Kwaliteitsmeter NME/ www.groengelinkt.nl). Organisaties zijn niet verplicht daar gebruik van te maken. De campagne «haringsmaaklessen» is overigens géén onderdeel van de door de overheid ontwikkelde «Smaaklessen». Die smaaklessen scoren zowel bij de kwaliteitsmeter NME en bij keurmerk van CGL positief op kwaliteit en inhoud.
Vindt u het verantwoord dat kinderen op de basisschool enthousiast worden gemaakt voor producten die verbonden zijn met veel dierenleed, aantasting van het mariene ecosysteem en overbevissing? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, op welke termijn en wijze gaat u hiertegen maatregelen treffen?
Scholen zijn volledig vrij om gebruik te maken van de «haringsmaaklessen». In de kerndoelen primair onderwijs (nr. 39, 41 en 42) is opgenomen dat scholen aandacht dienen te besteden aan natuur, milieu en duurzaamheidaspecten. Scholen bepalen zelf op welke manier zij hier in hun lessen vorm en inhoud aan geven. Scholen kunnen deze aspecten dus ook betrekken bij de «haringsmaaklessen», al dan niet in combinatie met ander lesmateriaal en/of de reguliere methode.
Kunt u bevestigen dat het Nederlands Visbureau indirect gesteund wordt met subsidies, omdat het onderdeel uitmaakt van het deels door de overheid gefinancierde Productschap Vis? Kunt u uiteenzetten om hoeveel directe en indirecte subsidies het gaat? Vindt u het verantwoord om de belastingbetaler te laten meebetalen aan de promotie van het eten van vis, terwijl de ecologische situatie zo nijpend is en zelfs de Gezondheidsraad al concludeert dat er niet genoeg vis in de zee zit voor het advies «twee keer per week vis»?
Het Visbureau heeft twee subsidies gekregen uit het Europese Visserijfonds (EVF). Het EVF verlangt een evenwichtige balans in de ondersteuning van maatregelen ter verduurzaming van de visserij en aquacultuur, innovatie en promotie. Promotie is louter en alleen bedoeld ter ondersteuning van de verduurzaming van de visserij. Met oog op hierop is tweemaal een subsidie van 7 ton toegekend aan het Visbureau, in 2008 en in 2011. Hiervoor geldt dat 50% van de financiering van de Europese Commissie afkomstig is en 50% nationaal. De toekenning is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met de Commissie.
Over de ecologische situatie heb ik heuglijk nieuws. Het haringbestand in de Noordzee is sinds haar nijpende toestand enkele jaren geleden weer ruimschoots binnen biologisch veilige grenzen. Volgens de internationale biologen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) wordt het haringbestand momenteel onder het maximaal toegestane duurzame niveau (Maximaal Duurzame Opbrengst – MSY) geëxploiteerd. De vangstmogelijkheden kunnen veilig verhoogd worden. Er is dus geen sprake van overbevissing van de haring. De visserij op Noordzee (maatjes) haring is gecertificeerd op basis van het Marine Stewardship Council.
Kunt u bevestigen dat de educatieve film die onderdeel uitmaakt van de «smaakles», waarin «Harrie Haring» vertelt over de vangst, historie en de gezondheidsaspecten van haring, geen informatie verschaft over zorgwekkende toestand van onze oceanen en visbestanden, de schade aan het mariene ecosysteem en overbevissing van visbestanden door de visserijsector? Zo ja, vindt u het verantwoord dat basisschoolleerlingen eenzijdig worden geïnformeerd door instanties die enkel een product willen kunnen promoten? Zo nee, kunt u specifiek uiteenzetten welke informatie er wordt verstrekt over de toestand van de oceanen en haar visbestanden, de visserijsector en de gevolgen van de huidige visserijactiviteiten?
De educatieve film beschrijft de haringvangst op de Noordzee. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, betreft het hier de promotie van een duurzame visvangst. Het is aan de school hoe breed zij leerlingen willen informeren en of zij het in combinatie met andere leermiddelen inzetten. De school maakt hierin zelf afwegingen.
Deelt u de mening dat scholen een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van kennis en bewustzijn van kinderen en jongeren over de zorg voor dieren, natuur en milieu? Deelt u de mening dat daarin geen plaats is voor eenzijdige, commerciële promotiecampagnes voor een ecologisch omstreden product?
In de kerndoelen primair onderwijs is opgenomen dat scholen aandacht dienen te besteden aan kennis van natuur en het met zorg omgaan met het milieu. Scholen kunnen zelf invulling geven op welke wijze zij dit zullen doen (al dan niet met inzet van externe organisaties), waardoor het per school kan verschillen op welke wijze zij aandacht zullen besteden aan de door u genoemde aspecten. Om scholen hierbij – incidenteel – te ondersteunen zet het Kabinet het programma Natuur- en Milieueducatie in.
Kunt u uiteenzetten of u op enige manier betrokken bent geweest bij de ontwikkeling van het promotiemateriaal van het Nederlands Visbureau dat door basisscholen gebruikt wordt als onderwijsmateriaal? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe het kan dat dit eenzijdige lesmateriaal voldoet aan de regels en voorwaarden waaraan onderwijsmateriaal voor basisscholen moet voldoen?
Neen. Bij AMvB zijn de kerndoelen vastgesteld, scholen bepalen zelf op welke wijze zij de kerndoelen zullen halen.
Deelt u de mening dat jonge kinderen recht hebben op structurele, onafhankelijke educatie over natuur en milieu, waaronder de toestand van de oceanen en welke rol de visserij daarin speelt, en dat de promotie van visconsumptie door commerciële instanties geen onderdeel zou moeten uitmaken van het lespakket? Zo ja, op welke termijn gaat u maatregelen treffen om herhaling hiervan te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Kunt u uiteenzetten welke middelen er nog beschikbaar zijn voor natuur- en milieueducatie op scholen en hoeveel daarvan door u is wegbezuinigd? Kunt u ook aangeven hoe deze situatie vanaf 2013 zal zijn? Bent u bereid natuur- en milieueducatie beter te verankeren in het curriculum van het basis- en voortgezet onderwijs door bredere opname hiervan in de kerndoelen, toetsing van de kerndoelen en door het verbeteren van natuuronderwijs in het onderwijsprogramma van de PABO? Zo nee, met welk argument denkt u onder meer de verantwoordelijkheid voor duurzame consumptie bij de consument neer te kunnen leggen als u eenzijdige commerciële promotie van ecologisch omstreden producten geen strobreed in de weg legt en niet investeert in onafhankelijke educatie over natuur, milieu en dierenwelzijn?
In de periode 2008–2011 is een interdepartementaal programma NME uitgevoerd dat een totaalbudget van € 5 miljoen per jaar had, en daarnaast een programma Leren voor Duurzame Ontwikkeling met een budget van € 4,95 miljoen per jaar. In 2012 zijn deze programma’s samengevoegd in een overgangsjaar, met een werkbudget van € 5,5 miljoen.
Voor de periode 2013–2016 heeft het Kabinet toegezegd een visie en uitvoeringskader in uw Kamer neer te leggen. De voorbereidingen zijn hiervoor in volle gang, maar ik kan u nog geen indicatie geven van de beschikbare middelen.
Wat betreft verankering van NME in het curriculum heb ik u bericht in de nota Natuur en Milieu-Educatie (NME): «Kiezen, leren en meedoen, naar een effectieve inzet van Natuur- en Milieu-Educatie in Nederland 2008–2011», dat de huidige kerndoelen en eindexamenprogramma’s scholen voldoende aanknopingspunten bieden om in hun lessen aandacht te besteden aan natuur, milieu en duurzaamheid. Daarbij zijn onder de noemer van genoemde programma’s NME en Leren voor Duurzame Ontwikkeling veel activiteiten ondernomen (zie o.a. www.lerenvoorduurzameontwikkeling.nl en www.nme.nl), waaronder ook een netwerk Duurzame PABO. De activiteiten zijn afgestemd op de algemene onderwijsontwikkelingen en scholen nemen op basis van eigen keuzes en prioriteiten daaraan deel.
Door het ministerie van OCW is aangegeven, dat er incidenteel 0.13 miljoen Euro beschikbaar zou komen voor specifieke NME-projecten. Deze projecten zijn inmiddels uitgevoerd door het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS).
De Pabo’s hebben voor alle vakken op de pabo, waaronder het vak natuur en techniek, kennisbases ontwikkeld. De kennisbasis beschrijft wat op elke pabo minimaal aangeboden wordt. De Commissie Kennisbasis heeft in het advies «Een goede basis» onder andere de kennisbasis natuur en techniek beschreven en adviseert om deze kennisbasis ook te toetsen met een landelijk ontwikkelde toets. Op deze manier wordt geborgd dat alle Pabo’s in het curriculum kennis overdragen over natuuronderwijs.
Overigens wordt het door de overheid ontwikkelde programma Smaaklessen na het schooljaar 2012/2013 beëindigd.
De communicatiemogelijkheden van gedetineerde vreemdelingen |
|
Tofik Dibi (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Leers , Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de bevinding in het rapport van de Inspectie Sanctietoepassing van januari 2012 dat vreemdelingen in detentie slechts in een aantal locaties toegang hebben tot internet? Zo ja, in welke locaties is geen toegang tot internet?
In mijn brief van 29 juni 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 19 637, nr. 1353) heb ik gemeld een pilot uit te voeren waarbij op een tweetal locaties in bewaring gestelde vreemdelingen beperkt en met veiligheidsmaatregelen omgeven toegang tot internet wordt geboden. Doelstelling van de pilot is het verruimen van de mogelijkheden van vreemdelingen om zelfstandig invulling te kunnen geven aan de op hen rustende plicht Nederland te verlaten. Met behulp van internet kunnen de vreemdelingen zich een actueel beeld vormen van de ontwikkelingen in hun herkomstland en van hun toekomst daar en krijgen zij eigen regelmogelijkheden. Daarnaast kan internettoegang, als tijdsbesteding, een bijdrage leveren aan een zinvolle invulling van het dagprogramma en de kennis en vaardigheden vergroten die nodig zijn voor een zinvol gebruik van digitale middelen en informatie.
De pilot is uitgevoerd in de periode van november 2011 tot en met januari 2012 in de detentiecentra Rotterdam en Zeist.
Het doel van deze pilot was om te beoordelen of het gebruik van internet door ingeslotenen op een functionele en veilige wijze kan worden ingericht. De pilot is recentelijk geëvalueerd. Uit deze evaluatie is gebleken dat de voorzieningen die getroffen zijn een veilig en op de doelgroep toegespitst beperkt gebruik van internet mogelijk maken.
Hoe verhoudt het beperken van het gebruik van email en sociale media zich met het feit dat een sterk sociaal netwerk in het land van herkomst een zeer belangrijke factor in het succes van terugkeer en herintegratie kan vormen?
De pilot had als doel de vreemdeling een veilig platform te bieden waarop hij zich een beeld van de actuele ontwikkelingen in zijn herkomstland kan vormen. Door middel van een zogeheten «white list» is toegang mogelijk tot een aantal vooraf goedgekeurde websites. Gedurende de pilot is, mede in overleg met de ingeslotenen het aantal benaderbare domeinen uitgebreid. Om het risico van ongecontroleerde en ongewenste communicatie van ingeslotenen met de buitenwereld te beheersen is in het kader van de pilot geen toegang tot e-mail en sociale media gegeven.
Onderschrijft u de gedachte dat vrije toegang tot internet slechts in zeer uitzonderlijke gevallen dient te worden beperkt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het gebruik van internet kan bijdragen aan de doelstellingen die met vreemdelingenbewaring worden beoogd. Onbeperkte toegang tot internet draagt echter niet noodzakelijkerwijs bij aan het bereiken van deze doelen en ongecontroleerde communicatie met de buitenwereld kan eveneens uit veiligheidsoverwegingen ongewenst zijn. De onbeperkte toegang wordt dan ook beperkt.
Deelt u de mening dat het voor de voorbereiding op terugkeer belangrijk is dat er in alle detentielocaties toegang tot internet moet zijn? Zo ja, bent u bereid daar stappen toe te zetten? Nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de positieve uitkomsten van de evaluatie van de pilot zal de internetfaciliteit voor ingeslotenen verder ontwikkeld worden, waarna besluitvorming over voortzetting plaats zal vinden.
Is het waar dat in locaties waar wel internettoegang is, beperkingen van toepassing zijn waardoor vreemdelingen geen gebruik kunnen maken van email en sociale media, en dat slechts geselecteerde websites kunnen worden bezocht?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ziet u landen als het Verenigd Koninkrijk en Australië – waar wel toegang wordt geboden tot email en sociale media – als voorbeeld voor Nederland?
Uitgangspunt voor mij bij de verdere ontwikkeling van internetfaciliteiten voor ingesloten vreemdelingen is dat deze faciliteiten een bruikbaar, veilig en goed te onderhouden platform bieden dat bijdraagt aan de voorbereiding op het vertrek uit Nederland.
De onbeveiligde spoorwegovergangen van de Valleilijn |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich de motie Van der Staaij1 en de daaropvolgende brief van uw ambtsvoorganger?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het noodlottige ongeval3 op de Valleilijn van 26 juni 2010 op de onbeveiligde overweg KM 26,362 Doolhoflaan? Waarom was deze overweg niet actief beveiligd? Is deze overweg inmiddels alsnog adequaat beveiligd? Zo niet, waarom niet?
Ja. Ik heb kennisgenomen van dat noodlottige ongeval. In algemene zin kan worden gesteld dat ProRail bij het opstellen van de planning voor de maatregelen uit het Project Verbetering Overwegveiligheid Valleilijn de doorlooptijden van bijvoorbeeld overleg, ontwerp, aanbesteding en uitvoering te ambitieus heeft gepland.
Specifiek geldt ten aanzien van de overweg Doolhoflaan dat in overleg met de wegbeheerder is besloten om het actief beveiligen van de overweg niet tegelijkertijd met de uitvoering van maatregelen op andere overwegen binnen de gemeente te doen, maar in een later stadium. Daarmee is afgeweken van de oorspronkelijke planning.
Overigens is de overweg Doolhoflaan is in september 2011 voorzien van een actieve beveiliging en in gebruik genomen.
Is het waar dat enige tijd daarna ook weer een bijna-ongeval4 heeft plaatsgevonden op de naastgelegen overweg KM 26,037 Wildzoom? Is deze overweg inmiddels alsnog adequaat beveiligd? Zo niet, waarom niet?
Ja. Er heeft op 20 september 2011 een bijna aanrijding plaatsgevonden tussen een trein en een auto op de overweg Wildzoom bij km 26.037. Deze overweg betreft een particuliere overweg met een openbaar karakter.
De overweg Wildzoom is in het kader van het project Verbetering Overwegveiligheid Valleilijn beoordeeld. In dit kader zijn maatregelen getroffen in de vorm van het verbeteren van het overzicht (i.c. de «zichtlijnen») ter plaatse van de overweg. Ik verwijs hierbij ook naar Bijlage B van de brief d.d. 24 augustus 2009 van ProRail met als kenmerk RvB/BK20092408 inzake de nadere achtergrond informatie bij de uitgevoerde risicobeschouwing van onbeveiligde openbare overwegen die is opgenomen bij de brief van 1 september 2009 inzake de aanpak van de onbeveiligde overwegen op drukbereden spoortrajecten conform de motie van het Kamerlid Van der Staaij (Kamerstuk 29 893, nr. 87).
In deze beoordeling is geen directe noodzaak vastgesteld voor het aanbrengen van actieve beveiliging.
Heeft u inmiddels kennisgenomen van het bericht over de meest recente overwegbotsing5 op een onbewaakte overweg van de Valleilijn?
Ja.
Betrof voornoemd incident de onbeveiligde overweg KM 22,275 Zandkamp in het centrum van Lunteren? Is het u bekend dat schuin tegenover deze onbeveiligde overweg het kinderdagverblijf «Het Boemeltje» gevestigd is?6 Hoe beoordeelt u deze situatie, mede gelet op het openbare gebruikskarakter, de boogligging en de gevaarlijk late zichtbaarheid van naderende treinen? Deelt u de mening dat actieve beveiliging of opheffing van de overgang hier ten spoedigste noodzakelijk is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Op 25 april 2012 heeft een aanrijding plaats gevonden tussen een trein en wegvoertuig. Er was enkel sprake van lichte materiële schade. De overweg Zandkamp bij km 22.275 betreft een particuliere overweg met een openbaar karakter.
Kinderopvang «Het Boemeltje» is inderdaad gelegen in Lunteren en gevestigd aan de Poelakkerweg nr. 5. De opvang biedt kinderopvang aan maximaal 5 kinderen per dag.
In het kader van het Project Verbetering Overwegveiligheid Valleilijn is door ProRail in samenspraak met de gemeente gepoogd de Zandkamp op te heffen. Echter niet alle rechthebbenden wilden hier aan meewerken.
Indien (mogelijke) interventie door de gemeente niet tot opheffing leidt, zal aan de hand van het Programma Uniformering Particuliere Overwegen door ProRail worden bepaald of deze overweg een particuliere of openbare status krijgt. Bij een openbare status ligt aanpassing in de rede.
Wat is in de stand van zaken met betrekking tot de overwegsanering op de Valleilijn? Zijn de eerder overeengekomen maatregelen conform planning alle in 2010 uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om op korte termijn alsnog een adequaat veiligheidsniveau te bereiken?
In het kader van Project Verbeteren Veiligheid Overwegen Nieuw loopt het Programma Uniformering Particuliere Overwegen. Dit programma heeft tot doel het verbeteren van de risicobeheersing van particuliere overwegen (al dan niet met een openbaar karakter). Een in dit kader te treffen maatregel kan bestaan uit het afsluiten of herijken van particuliere overeenkomsten zodat het openbare karakter verdwijnt. Een maatregel kan ook bestaan uit het erkennen van het openbare karakter casu quo het toekennen van de openbare status door gemeenten van die overweg. Indien nodig wordt de uitmonstering van de overweg daarbij aangepast op het risicoprofiel van de overweg waarbij bij de aanpak prioriteit wordt gegeven aan overwegen met het hoogste risicoprofiel.
Zoals hierboven gesteld is, is het gros van de maatregelen uitgevoerd dan wel in uitvoering. De planning is in veel gevallen gehaald. In algemene zin kan worden gesteld dat bij het opstellen van de initiële planning voor de maatregelen uit het project Verbetering Overwegveiligheid Valleilijn optimistisch is gedacht over de doorlooptijden. De medewerking van rechthebbenden bij particulieren dan wel voorstellen van de wegbeheerder hebben in een aantal gevallen tot vertraging geleid. Voor een aantal maatregelen is in overleg met de wegbeheerder bewust gekozen voor een herziening van de planning.
Is er naar uw mening voldoende aandacht en gevoel van urgentie bij rechthebbenden, wegbeheerders en lokale overheden voor de (onbeveiligde) spoorwegovergangen en met name voor de onbeveiligde overwegen met een openbaar gebruikskarakter?
Ja.
Het bericht dat een Mexicaanse telecomgigant een bod doet op 28% van de aandelen in KPN |
|
Ed Groot (PvdA), Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mexicaanse telecomgigant doet bod op bijna kwart KPN»?1
Ja.
Wat vindt u van het bod van América Móvil op 28% van de aandelen van KPN? Bent u van mening dat dit bod een stap is naar een vijandige overname van het bedrijf?
Het is niet aan de minister van Financiën om een oordeel te geven over een bod van een onderneming op de aandelen van een andere onderneming. Ook de intenties van América Móvil zijn mij niet bekend.
De Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen van KPN zelf hebben het bod als ongevraagd gekwalificeerd en raden hun aandeelhouders aan er niet op in te gaan2
Het Kabinet volgt dit proces vanwege de diverse belangen voor Nederland. Die betreffen de continuïteit van de dienstverlening en de belangen van Nederlandse werknemers, consumenten en aandeelhouders. De Nederlandse telecommunicatiemarkt is concurrerend en KPN is en blijft op deze markt een belangrijke speler. KPN is gehouden aan wettelijke verplichtingen over bijvoorbeeld de betaalbare universele dienstverlening en aan de vergunningen die lopen. Een eventuele transactie (van aandelen) verandert niets aan deze verplichtingen. De Nederlandse toezichthouders OPTA en NMa blijven toezien op een juiste werking van de telecommarkt.
Bent u van mening dat het bezit van 28% van de aandelen, in het geval van KPN maar ook meer algemeen, de facto een controlerend aandeel is, gezien het veelal versplinterde bezit van publiek verhandelde aandelen en de opkomst bij de aandeelhoudersvergadering?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod is toegelicht dat het verplichte bod strekt tot bescherming van minderheidsaandeelhouders tegen machtsmisbruik door een aandeelhouder die overwegende zeggenschap over de vennootschap heeft verworven.3
Destijds is voor een drempelwaarde van 30 procent van de stemrechten gekozen, omdat bij een groot aantal vennootschappen in de statuten was opgenomen dat bepaalde besluiten (bijvoorbeeld over statutenwijziging) slechts genomen konden worden met een meerderheid van ten minste tweederde van de stemmen, al dan niet gekoppeld aan een quorumeis. Indien een partij over 30 procent van de stemmen beschikt, is er in veel gevallen derhalve net geen blokkerende minderheid. Die blokkerende minderheid is er dan pas wanneer een partij over ten minste een derde van de stemmen beschikt. Verder bleek dat een aantal belangrijke EU-lidstaten, zoals Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, de drempelwaarde eveneens bij 30 procent heeft gelegd.4
Of het bezit van 28 procent van de stemrechten de facto een controlerend aandeel is, is dus afhankelijk van de inrichting van de statuten: daar kunnen geen algemene uitspraken over gedaan worden. Wanneer vennootschappen (inmiddels) hun statuten hebben gewijzigd en wellicht minder bescherming bieden aan minderheidsaandeelhouders, dan is dat een keuze van de vennootschap zelf geweest. Het is in dat geval niet aan de wetgever om die keuze weer deels terug te draaien door nu voor een andere drempelwaarde te kiezen; de inrichting van een vennootschap is immers aan de (organen van de) vennootschap zelf.
Verder is in de hierboven genoemde landen de drempelwaarde nog steeds 30 procent en heeft Frankrijk de drempelwaarde per 1 januari 2011 juist verlaagd naar 30 procent. Mij zijn bovendien geen signalen uit de markt bekend waaruit blijkt dat de grens van 30 procent niet langer voldoet.
Gezien bovenstaande zie ik momenteel geen reden om de drempelwaarde voor het verplichte bod te wijzigen.
Bent u van mening dat de drempelwaarde van ten minste 30% voor het doen van een verplicht bod op alle aandelen dient om de andere aandeelhouders te beschermen tegen een controlerende aandeelhouder die een dominante stempel op het bedrijf drukt? Zo nee, waarvoor dient deze drempelwaarde van 30% naar uw mening dan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat u als minister van Financiën bij algemene maatregel van bestuur en binnen het kader van de Europese overnamerichtlijn de drempelwaarde kan vaststellen voor het doen van een verplicht bod?
Het vaststellen van de drempelwaarde is volgens artikel 5, derde lid, van de hiervoor genoemde richtlijn een bevoegdheid van de lidstaten. In de Nederlandse nationale rechtsorde is deze drempelwaarde neergelegd in de in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) opgenomen definitie van het begrip «overwegende zeggenschap». In de Wft ontbreekt een wettelijke grondslag om de drempelwaarde van 30 procent bij (of krachtens) algemene maatregel van bestuur te wijzigen. Een zodanige wijziging kan derhalve uitsluitend via een wetswijziging worden gerealiseerd.
Bent u bereid van deze bevoegdheid gebruik te maken en de drempelwaarde voor een verplicht bod lager vast te stellen dan de huidige 30% van de totale aandelen, zodat partijen met een de facto controlerend aandeel ook de financiële inspanning moeten leveren die bij deze zeggenschap hoort? Zo ja, naar welk niveau bent u voornemens deze drempelwaarde te verlagen en waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Qatar als een van de grootste grootaandeelhouders in Shell |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Qatar grootaandeelhouder bij Shell»?1
Ja.
Hoe groot wordt het aandeel van Qatar in Shell?
De grootte van het aandeel is door Shell niet bekendgemaakt. Door de notering aan de London Stock Exchange is Shell verplicht dit openbaar te maken vanaf een percentage van 3%.
Heeft Qatar een aandeel in andere ondernemingen in Nederland op het terrein van energie? Zo ja, waaruit bestaat dat en hoe groot zijn die aandelen?
Voor zover bekend heeft de Qatar Investment Authority of een andere entiteit uit Qatar geen aandeel in andere ondernemingen in Nederland op het terrein van energie.
Zijn er nog meer islamitische landen of investeerders uit islamitische landen die direct of indirect een belang hebben in Shell? Zo ja, welke zijn dat en hoe groot is hun aandeel?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven is openbaarmaking door de Britse notering verplicht vanaf een percentage van 3%. Uit het jaarverslag over 2011 is niet af te leiden of andere landen, of investeerders uit deze landen, een direct of indirect belang hebben in Shell.
Hoe beoordeelt u deze toename van invloed van een soennitische dictatuur op Shell?
Voor concurrentiekracht en werkgelegenheid is een gezonde marktdynamiek cruciaal; de mogelijkheid van een bedrijfsovername of -verkoop hoort hierbij. Nederland heeft daarom meer baat bij open grenzen dan bij bescherming van onze economie tegen overnames uit het buitenland. Buitenlandse investeringen geven een impuls aan een open economie als de Nederlandse. Nederland verwelkomt om deze reden buitenlandse investeringen, binnen de hier geldende wet- en regelgeving.
Uitblijvende nieuwbouw en verbouwingsprojecten door de problemen bij Vestia |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Opknappen oude Haagse wijken op losse schroeven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist in de oude Haagse en Rotterdamse wijken de wijkaanpak van cruciaal belang is voor de leefbaarheid en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier geen stagnatie in gaat optreden?
Ja, de wijkenaanpak is van belang om de problematiek in de oude stadswijken op fysiek en sociaal-economisch terrein aan te pakken. De corporaties spelen hier een cruciale rol in. De financiële problemen van Vestia betekenen dat de investeringen in de achterstandswijken waar Vestia bezit of voornemens heeft voorlopig niet plaatsvinden. Daarom ben ik met de wethouders van Den Haag en Rotterdam in overleg over de precieze consequenties en de mogelijke oplossingen in brede zin. Aan Aedes is verzocht om de bereidheid te onderzoeken van andere corporaties om een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke investeringen in de gebieden waar Vestia actief is. Inmiddels heb ik van de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer brieven ontvangen met daarin verschillende oplossingsrichtingen. De komende periode zal ik deze opties bezien op hun reële mogelijkheden.
Wat vindt u van de uitspraken van wethouder Norder van Den Haag dat u als minister verantwoordelijkheid dient te nemen voor de volkshuisvesting nu u, in aansluiting op de conclusies van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, heeft geconcludeerd dat Vestia alle geplande investeringen moet laten vallen waar mogelijk?
Ik heb geconstateerd dat Vestia haar investeringsvoornemens zal moeten bijstellen met het oog op het noodzakelijke herstel van haar financiële situatie. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb toegelicht ben ik hierover in gesprek met de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer. Op beide punten neem ik dus mijn verantwoordelijkheid.
Kunt u ons een totaal overzicht doen toekomen van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten in Nederland van Vestia die door de ontstane situatie nu stil zijn komen te liggen?
Ik heb aan Vestia gevraagd of zij een overzicht kan leveren van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten. De bijgevoegde lijst is door Vestia verstrekt.2
Welke oplossingen ziet u voor doorgang van al geplande nieuwbouw en verbouwprojecten van Vestia ook als er geen deal met de banken gesloten kan worden voor eind mei a.s.? Bent u al in gesprek met eventuele andere partners voor alternatieve scenario’s?
Op 19 juni heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over de gemaakte afspraken tussen Vestia en de banken. Op basis van deze afspraken worden momenteel verdere vervolgstappen bepaald. Ik ben met Aedes, betrokken gemeenten, de VNG en andere corporaties in gesprek over de overname van investeringsopgaven van Vestia.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de huurders nu uiteindelijk de dupe zijn van het debacle bij Vestia en zo spoedig mogelijk duidelijkheid dienen te krijgen over doorgang van projecten? Hoe gaat u hiervoor zorg dragen?
Ik vind de situatie die is ontstaan, ook voor de huurders van Vestia, bijzonder vervelend. Er is onzekerheid ontstaan over de woningverbetering, verhuismogelijkheden en de huurprijzen. Vestia heeft aangegeven dat er niet wordt bezuinigd op de onderhouds- en beheerprogramma’s. Voor nieuwe huurders zullen de huren bij vrijkomende woningen weliswaar verhoogd worden, maar tot 92% van de maximale huurprijsgrens.
Zijn de betrokken bewonersorganisaties in de betreffende steden en wijken inmiddels benaderd? Zo nee, waarom niet?
De huurders van Vestia zijn allemaal geïnformeerd over de situatie. Ik ga er van uit dat Vestia haar huurders nader zal informeren als de situatie hier om vraagt. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten en Vestia om de bewonersorganisaties in de steden en wijken te informeren.
Het bericht ‘Nieuwe onderzoeksmethode biedt asielkinderen houvast in procedure’ |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe onderzoeksmethode biedt asielkinderen houvast in procedure» en het onderzoek «In the best interest of the child»? van orthopedagoge Zijlstra?1
Ja.
Op welke wijze wordt op dit moment voldaan aan de verplichting die direct voortvloeit uit artikel 24 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, om bij een besluit in een asielprocedure het belang van het kind te wegen?
In de asielprocedure gaat het primair om de vraag of het gezin, inclusief de kinderen, voor bescherming in aanmerking komt of moet terugkeren. De beoordeling van de aanvraag van het kind vindt daarom in beginsel plaats in de context van het gezin. Dit volgt ook uit het feit dat het meestal de ouders zijn die asielmotieven hebben en omdat het belang van het kind verweven is met het belang van zijn ouders. Dit neemt niet weg dat, vanwege de kwetsbaarheid van kinderen, in het vreemdelingenbeleid en de regelgeving rekening wordt gehouden met de belangen en rechten van kinderen.
Het belang van het kind heeft in de asielprocedure een duidelijke plaats en komt op veel plaatsen in het vreemdelingenbeleid tot uitdrukking. Ik noem – in relatie ook tot artikel 24 van het Handvest – bijvoorbeeld het recht om te worden gehoord en het recht om bij de ouders te leven. Gedurende het toelatingsproces én het terugkeerproces wordt het belang van het kind door de uitvoerende organisaties zorgvuldig in het oog gehouden. Zo geldt bijvoorbeeld – als uitzondering op het koppelingsbeginsel – ook voor kinderen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, een recht op onderwijs en wordt hen onderdak geboden. Verder wordt (alleenstaande) minderjarigen meer (rust en) voorbereiding gegeven voorafgaand aan de indiening van een asielverzoek en is in het beleid als uitgangspunt opgenomen dat minderjarigen in beginsel niet in vreemdelingenbewaring worden gesteld behoudens enkele bijzondere (limitatief neergelegde) situaties. Ook in het toelatingsbeleid wordt bijzonder rekening gehouden met kindspecifieke situaties en het belang van het kind. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in het beleid rond kindsoldaten.
Dat met deze belangen rekening wordt gehouden, wil niet zeggen dat dit per definitie moet leiden tot een verblijfstitel. Het belang van het kind is immers niet het enige belang dat moet worden gediend. Er wordt een afweging gemaakt tussen het belang van het kind en overige belangen, zoals de integriteit van het vreemdelingenbeleid, rechtsgelijkheid en redelijkheid en billijkheid en het behouden van maatschappelijk draagvlak voor asielbescherming.
Deelt u de mening dat het belang van het kind het best gediend is met een methodisch onderbouwde en transparante beoordeling van het «belang van het kind» in individuele asielzaken? Zo nee, waarom niet?
Ik onderken dat een methodische en transparante beoordeling een nuttig hulpmiddel kan zijn om meer beeld te krijgen bij verschillende situaties van kinderen. Dat laat echter onverlet dat het begrip «belang van het kind» een open norm is zonder eenduidige betekenis. Het begrip is dynamisch van aard en dient nader te worden ingevuld binnen de beoordelingskaders van de asielaanvraag.
Acht u de door mevrouw Zijlstra ontwikkelde en wetenschappelijk gevalideerde vragenlijst, BIC-Q genoemd, bruikbaar als standaard instrument om in asielprocedures het belang van het kind methodisch en transparant te toetsen? Zo nee, waarom niet?
De BIC-Q vragenlijst maakt inzichtelijk hoe met name het recht op ontwikkeling van kinderen nader te concretiseren is. Daarbij is -vanuit een gedragswetenschappelijke invalshoek- vooral bezien welke opvoedings- en ontwikkelingsvoorwaarden randvoorwaardelijk voor kinderen kunnen worden beschouwd, om gezond en overeenkomstig hun mogelijkheden op te kunnen groeien.
Echter, als ik de elementen die gewogen worden met de BIC-Q binnen een asielprocedure een plaats zou geven, dan zou ik een nieuwe toelatingsgrond creëren, bijvoorbeeld het recht op een goede opvoedingsomgeving, welke het kind de beste ontwikkelingskansen biedt. Hoewel ik mij realiseer dat Nederland kinderen in algemene zin betere kansen kan bieden dan landen van herkomst, acht ik het niet houdbaar om dit als grond voor verblijfsaanvaarding op te nemen, nu het a) niet een beschermingsvraag betreft zoals bedoeld in de asielprocedure b) een sterke aanzuigende werking zou hebben.
Om die reden zie ik geen plaats voor de methode als standaard onderdeel van de asielprocedure. Overigens opereert de Raad voor de Kinderbescherming binnen een wezenlijk andere context. In het asielbeleid gaat het primair om de vraag of het gezin, inclusief de kinderen, voor bescherming in aanmerking komt of niet.
Bent u bereid de door mevrouw Zijlstra ontwikkelde methode over te nemen voor het gebruik in asielzaken, zoals de Raad voor de Kinderbescherming dit heeft gedaan voor het gebruik in civiele en strafrechtelijke zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in Almelose jeugdinstelling |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat kinderen elkaar misbruiken in een Almelose jeugdinstelling?1
Ja.
Is het waar dat in de leefgroepen van jeugdzorginstelling Commujon in Almelo nog steeds sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Zo nee, waar blijkt dat uit?
LSG Rentray, de Inspectie Jeugdzorg en ook mijn ministerie beschikken niet over recente signalen over seksueel grensoverschrijdend gedrag tussen minderjarige kinderen in de instelling Commujon.
In 2009 heeft de Inspectie Jeugdzorg diverse meldingen ontvangen over seksueel getinte incidenten in de leefgroepen van Commujon die aanleiding gaven tot onderzoek. De inspectie concludeerde naar aanleiding van haar onderzoek dat de leegroepen onvoldoende veilig waren. De instelling werd in 2010 met onmiddellijke ingang onder verscherpt toezicht geplaatst. In 2011 is het verscherpt toezicht opgeheven.
Recentelijk heeft LSG Rentray melding gedaan bij de IJZ over een seksueel getint incident van twee jongeren van Commujon in de thuissituatie. Over de zaak is aangifte gedaan; de aangifte heeft niet geleid tot vervolging.
Herinnert u zich eerdere vragen over de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat jeugdzorginstellingen klachten van seksueel misbruik negeren en daarmee kwetsbare kinderen ernstig in gevaar brengen2? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat kinderen die onder toezicht van de overheid in een pleeggezin of jeugdzorginstelling zijn of worden geplaatst, niet veilig zijn?
Ik ben bekend met de eerdere vragen over de uitzending van Zembla. Ik heb uw Kamer toen geantwoord dat de veiligheid van het kind binnen de jeugdzorg altijd voorop moet staan. In de Wet op de jeugdzorg is opgenomen dat zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het bieden van verantwoorde zorg. De Inspectie Jeugdzorg ziet toe op de kwaliteit en de veiligheid. De inspectie kan ingrijpen indien zij daar aanleiding toe ziet, bijvoorbeeld omdat de kwaliteit van de zorg onder de maat is of omdat er sprake is van onveilige situaties. Dit gebeurt in de praktijk ook. Commujon is in 2010 onder verscherpt toezicht geplaatst.
Deelt u de mening dat het de verantwoordelijkheid van professionals in de jeugd- en pleegzorg is om seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en dit een halt toe te roepen? Zo ja, welke maatregelen zult u treffen om incidenten als deze in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Professionals hebben een grote verantwoordelijkheid als het gaat om het signaleren en het stoppen van grensoverschrijdend gedrag. Zij moeten scherp zijn op signalen en op basis daarvan handelen, zodat grensoverschrijdend gedrag zo vroeg mogelijk kan worden gestopt. Incidenten kunnen helaas nooit helemaal worden voorkomen, maar de risico’s op incidenten moeten zo klein mogelijk worden gehouden. Om professionals in de jeugdzorg te ondersteunen en te faciliteren zijn er op dit moment twee instrumenten: een voorgenomen verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling en een meldplicht voor geweld gepleegd door professionals.
De Commissie Samson brengt in oktober 2012 haar rapport uit. Zij doet onafhankelijk onderzoek naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst. Ik zal op basis van het rapport bezien of nadere maatregelen nodig zijn.
Acht u de sancties die worden verbonden aan het niet naleven van de reeds bestaande meldplicht voor situaties waarbij hulpverleners zich schuldig maken aan seksueel misbruik van kinderen voldoende? Zo ja, hoe verklaart u het geringe aantal meldingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag bij de Inspectie Jeugdzorg? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn nodig?
De Wet op de jeugdzorg verbindt geen aanvullende sancties aan het niet naleven van de meldplicht. De instelling is zelf verantwoordelijk voor eventuele acties bij het niet naleven van de meldplicht.
Op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de jeugdzorg, ziet de Inspectie Jeugdzorg toe op de naleving van de wet, en dus ook op naleving van de bovenbedoelde meldplicht.
Als het rapport van de Commissie Samson gereed is, wil ik in het licht van dat rapport bekijken of er maatregelen nodig zijn om de uitvoering van de wet te verbeteren.
Deelt u de mening dat er, naast de wettelijke meldplicht voor professionals om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van hulpverleners jegens jeugdigen te melden, ook een meldplicht moet komen om (vermoedens van) seksueel grensoverschrijdend gedrag van andere volwassen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling te melden, opdat jeugd- en pleegzorginstellingen incidenten van seksueel misbruik niet langer in de doofpot kunnen stoppen teneinde imagoschade te voorkomen?
Ik deel die mening niet. Voor het melden van geweld van andere volwassenen jegens jeugdigen en van jeugdigen onderling zal de voorgenomen wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling gelden. Ik ben van mening dat een meldcode bij geweld in huiselijke kring effectiever is dan een meldplicht, ook bij seksueel grensoverschrijdend gedrag. Bovendien is het voor professionals verwarrend als zij bij seksueel grensoverschrijdend gedrag in huiselijke kring moeten werken met een meldplicht, terwijl zij voor andere vormen van geweld in huiselijke kring de stappen van de meldcode moeten doorlopen. De discussie over mijn keuze voor een meldcode in plaats van een meldplicht ga ik graag met u aan tijdens de behandeling van het wetsvoorstel verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
Hoeveel aangiftes van seksueel misbruik van kinderen zijn er sinds 2002 bij de politie gedaan door het bestuur van een jeugdzorginstelling naar aanleiding van het amendement van de leden Arib en Van der Vliet met betrekking tot de wijziging van de Wet op de jeugdhulpverlening in verband met de advies en meldpunten kindermishandeling?2
Ik beschik niet over de cijfers van het aantal aangiftes gedaan door jeugdzorginstellingen. Iedere jeugdzorginstelling doet namelijk aangifte bij politie in de eigen stad of regio. Aangiftes worden niet centraal geregistreerd. Om de contacten tussen de bureaus jeugdzorg en de politie te intensiveren, hebben genoemde partijen in 2011 een samenwerkingsconvenant getekend. Het convenant geeft de mogelijkheid om een melding te doen bij de politie. Er hoeft dan niet direct aangifte te worden gedaan, maar de informatie is wel bekend bij de politie. In een latere fase van het onderzoek kan dan alsnog aangifte worden gedaan. De politie kan de zaak dan snel oppakken omdat zij reeds beschikt over de nodige informatie.
CO2-opslag onder de zeebodem |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het voornemen van RWE/Essent om CO2 op te slaan in lege gasvelden onder de zeebodem?1
Nee.
Speelt de Rijksoverheid een rol bij de plannen voor transport en opslag van CO2 uit de Eemshaven onder de zeebodem? Zo ja, welke?
Mochten er in de Eemshaven plannen worden ontwikkeld voor transport en opslag van CO2 onder de zeebodem, dan zal de rijksoverheid haar taak in de ruimtelijke inpassing vervullen. Daarnaast is de minister van EL&I bevoegd gezag voor de CO2-opslagvergunning onder Nederlandse zeebodem.
Is er voor opslag van CO2 uit de kolencentrale van RWE/Essent onder de zeebodem financiële steun van de Europese Unie gevraagd? Zo ja, wat is de omvang van deze financiële steun en eventuele cofinanciering van de provinciale en Rijksoverheid?
Er is mij geen concreet voornemen voor de opslag van CO2 uit de kolencentrale van RWE/Essent onder de zeebodem bekend. Dit geldt mutatis mutandis voor het doel van het voornemen, de financiële en economische risico’s of een aanvraag voor financiële steun van de Europese Unie of de provinciale overheid. In ieder geval is geen cofinancieringsaanvraag bij de Rijksoverheid ingediend.
Kunt u bevestigen dat het voornemen van RWE/Essent om CO2 op te slaan in onderzeese lege gasvelden betekent dat plannen om CO2 in onderzeese lege olievelden2 op te slaan van de baan zijn? Zo nee, kunt u uiteenzetten of het primaire doel hiervan oliewinning of opslag van CO2 is? Kunt u uitleggen hoe groot de financiële en ecologische risico’s van deze techniek zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het transporteren van CO2 via schepen of pijpleidingen door de Waddenzee voor de opslag van CO2 in lege gasvelden onder de zeebodem grote risico’s oplevert voor het milieu en de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied de Waddenzee? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet en waaraan ontleent u die zekerheid?
Nee. Voor elk project dat het transport en de opslag van CO2 in of nabij een Natura 2000-gebied behelst, zal een milieueffectrapportage moeten worden opgesteld. Als het mogelijk is dat een project of plan significante gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, moet een «passende beoordeling» gemaakt worden. Zonder kennis van een concreet voornemen en de milieueffectrapportage en een eventuele passende beoordeling daarvan, kan ik geen mening geven over de risico’s voor het milieu en de natuurwaarden.
Deelt u de mening dat kolencentrales voor de energievoorziening overbodig zijn aangezien er een energieovercapaciteit is, kolencentrales ook nog eens enorm vervuilend zijn door de grote hoeveelheid CO2-uitstoot, en dat terwijl we al jaren worstelen de klimaatdoelstellingen te halen waarbij het terugdringen van CO2-uitstoot essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zowel in Nederland als in Noordwest Europa is een fors deel van de elektriciteitsproductie afkomstig van kolencentrales. Kolencentrales kunnen op een stabiele en continue wijze elektriciteit leveren, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de weersomstandigheden. Verder zijn kolen mondiaal nog ruim voorradig (zie o.a. de World Energy Outlook van het International Energy Agency). Daarmee leveren kolencentrales een belangrijke bijdrage aan de leverings- en voorzieningszekerheid.
Deelt u de mening dat het niet produceren van CO2 de goedkoopste, veiligste, snelste en meest efficiënte methode is om de klimaatdoelstellingen te halen? Zo ja, bent u bereid om de productie van CO2 door kolencentrales te stoppen? Op welke termijn en wijze gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet heeft zich vanwege internationale afspraken gecommitteerd aan een CO2-reductie van 20% en een aandeel duurzame energie van 14% in 2020. Om te kunnen voldoen aan deze doelstellingen, zet het kabinet zich actief in voor meer energiebesparing, meer duurzame energie en internationale afspraken over emissiehandel.
In het Lente-akkoord wordt voorzien in een kolenbelasting die de inzet van kolen in centrales belast. Deze maatregel zal de koleninzet op zichzelf dus duurder maken. Er zal een positief effect uitgaan op de CO2-emissies van deze centrales omdat de inzet van kolen door de belastingheffing mogelijk zal verminderen. Op de totale CO2 uitstoot op Europese schaal heeft dit overigens geen invloed omdat centrales onder het Europese emissieplafond (ETS) vallen. Er zal meer ruimte onder dat Europese plafond ontstaan waardoor er voor andere bedrijven onder ETS meer ruimte ontstaat om CO2 uit te stoten.
Het rapen van kievitseieren op de Werelderfgoedlijst van UNESCO |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u er zich van bewust dat de Kamer op 19 april 2012 heeft ingestemd met de ratificatie van het UNESCO-verdrag ter bescherming van het Immaterieel Erfgoed, waardoor dit in juli 2012 al in werking zou kunnen treden?1 Zo ja, hoe verhoudt uw antwoord op eerdere vragen2, dat plaatsing van het rapen van kievitseieren of andere maatschappelijk omstreden activiteiten niet aan de orde zijn, zich hiertoe en kunt u de eerdere vragen in dit licht nogmaals beantwoorden? Zo nee, kunt u aangeven wat hier feitelijk niet aan klopt en waarom het feit dat de Kamer heeft ingestemd met het ratificeren van het UNESCO-verdrag voor Immaterieel Erfgoed niets verandert aan uw eerdere antwoorden?
Het feit dat de Tweede Kamer heeft ingestemd met de ratificatie van het UNESCO-verdrag voor Immaterieel Erfgoed verander niets aan de eerdere antwoorden. Het Koninkrijk der Nederlanden wordt pas partij bij het verdrag drie maanden nadat de stukken ter bekrachtiging bij UNESCO zijn gedeponeerd (medio augustus 2012).
Daarna zal eerst worden gewerkt aan de inventarisatie van het immaterieel erfgoed in Nederland. Een plan van aanpak voor de uitvoering daarvan wordt nu geschreven door het Nederlands Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed samen met onder andere het Meertens Instituut en het Nederlands Openluchtmuseum.
Het Koninkrijk der Nederlanden zal pas in een later stadium beslissen of en zo ja, welke immaterieel erfgoedelementen het zal voordragen voor de internationale lijst van het Verdrag.
Het uitsterven van de witte kievitsbloem |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Laatste kievitsbloemen ter wereld in Haren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het uitsterven van de beschermde witte kievitsbloem moet worden voorkomen? Zo ja, bent u bereid om samen met Natuurmonumenten, waterschap Hunze en Aa’s, aangrenzende agrariërs en de provincies Groningen en Drenthe op korte termijn alle maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn om het uitsterven van de witte kievitsbloem te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De wilde kievitsbloem is beschermd onder de Flora- en faunawet, en daarmee ook witte varianten daarvan. Deze komen in kleine percentages voor bij wilde kievitsbloemen. Door aanwijzing en beheer van Natura 2000-gebieden voor het habitatype 6510 (B), waarvan «kievitsbloem-hooiland» een kenmerkend vegetatietype is, zal de wilde kievitsbloem ook actief worden beschermd. Bovendien is het een soort die in aanmerking komt voor de toepassing van de Leefgebiedenbenadering. Provincies kunnen daarvoor zelf maatregelen nemen, al dan niet samen met partijen zoals in de vraag genoemd. Ik ben van mening dat er daarmee voldoende mogelijkheden zijn om het verdwijnen van de betreffende soort (of witte varianten daarvan) te voorkomen.
Is het waar dat de laatste 15 wilde witte kievitsbloemen in Haren met uitsterven worden bedreigd, omdat ten behoeve van enkele landbouwers het grondwaterpeil laag wordt gehouden in het natuurgebied? Zo ja, wat is uw oordeel daarover? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
Het is onjuist dat in Haren de laatste 15 wilde kievitsbloemen (of witte varianten daarvan) ter wereld of zelfs maar van Nederland zouden voorkomen. In ons land bevindt de grootste populatie wilde kievitsbloemen – waaronder eveneens witte varianten – zich juist in het als Natura 2000-gebied aan te wijzen gebied «Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht».
Deelt u de mening dat het mogelijk uitsterven van de witte kievitsbloemen laat zien dat het belang van goede natuurbescherming groot is en dat natuurorganisaties hierbij een onmisbare rol vervullen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Shell’s gebrekkige rapportage over olielekkages in Nigeria en compensatie daarvan |
|
Pauline Smeets (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het persbericht «Shell’s wildly inaccurate reporting of Niger Delta oil spill exposed»1 en het bericht «Hoeveel erger moet het nog worden?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat volgens onafhankelijk onderzoek er tijdens een mankement aan een oliepijplijn van Shell in Bodo (Nigeria) in 2008 minimaal 60 keer meer olie is gelekt dan Shell herhaaldelijk naar buiten heeft gebracht?
De bepaling van de omvang van de lekkages in Bodo is een van de onderwerpen die aan de orde zijn in een rechtszaak die in het Verenigd Koninkrijk tegen Shell Petroleum Development Company of Nigeria Ltd Joint Venture (SPDC) is aangespannen. Die rechtszaak zal naar verwachting informatie opleveren die kan leiden tot een oordeel over de argumenten van dit bericht.
Deelt u de mening dat Shell onvoldoende aandacht schenkt aan het zorgvuldig registreren van en rapporteren over olielekkages in de Niger Delta? Zo nee, waarom niet?
Elementen van deze vraag zijn momenteel aan de orde in de behandeling van een melding bij het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO Richtlijnen. De behandeling van deze melding door het NCP zal tot nadere duidelijkheid van de feiten leiden.
Bent u van mening dat onderzoek naar olielekkages onafhankelijk moet plaatsvinden, in plaats van het huidige proces waarbij de oliemaatschappijen een belangrijke rol spelen bij de vaststelling van oorzaak en omvang van de lekkages? Zo nee, waarom niet?
De Nigeriaanse overheid heeft in regelgeving neergelegd dat het onderzoek naar olielekkages dient plaats te vinden in zogenaamde Joint Investigation Teams, bestaande uit vertegenwoordigers van de Nigeriaanse overheid, de oliemaatschappijen en de getroffen gemeenschappen. Het is primair aan de Nigeriaanse overheid om deze procedure, zo nodig, aan te passen. De Nederlandse ambassade in Nigeria ondersteunt het overleg daarover tussen de betrokken Nigeriaanse overheidsorganisaties, de olie-industrie en het maatschappelijk middenveld.
Bent u van mening dat Shell zich niet aan de belofte houdt, gedaan naar aanleiding van het kritische UNEP rapport uit 2011, om de olielekkages die onder verantwoordelijkheid van Shell vallen, op te ruimen, aangezien Shell volgens het persbericht van Amnesty International drie jaar na de lekkage noch de vervuiling ten gevolge van de lekkage fatsoenlijk heeft opgeruimd, noch de getroffen gemeenschappen officieel heeft gecompenseerd voor de geleden schade? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de publicatie en aanbevelingen in het UNEP-rapport heeft SPDC zich, bij monde van de managing director, bereid verklaard samen met de Nigeriaanse regering, UNEP en andere belanghebbenden vervolgstappen te nemen. De Nigeriaanse overheid heeft nog geen reactie gegeven op het rapport. Wel heeft President Jonathan een speciaal comité geïnstalleerd dat moet adviseren over opvolging van de aanbevelingen uit het rapport.
Bent u van mening dat Shell de gelekte olie moet opruimen en getroffenen moet compenseren voor geleden schade? Zo nee, waarom niet?
SPDC heeft reeds zijn verantwoordelijkheid erkend voor de vervuiling door lekkage uit oliepijpleidingen bij Bodo in Ogoniland in 2008 en is bereid de kosten voor sanering te dragen. De omvang van de vervuiling en de hoogte van de schadeloosstelling zijn onderwerp van een civiel proces.
Op welke wijze(n) spoort u, mede in het kader van de door u zelf onderschreven plicht om mensenrechten te beschermen, Shell aan om eventuele vervuiling als gevolg van lekkages op te ruimen en getroffen gemeenschappen te compenseren voor geleden schade?
De regering hecht aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). De Nigerdelta-problematiek en MVO zijn prominente onderwerpen in de contacten van de Nederlandse overheid met SPDC, Shell en de Nigeriaanse overheid. Nederland ondersteunt verschillende initiatieven die kunnen bijdragen aan oplossingen. Steunt Nederland het «Extractive Industries Transparency Initiative» (EITI), dat zich richt op transparantie in geldstromen die voortkomen uit grondstoffenwinning. Geeft Nederland financiële steun aan organisaties die zich inzetten voor verbetering van de mensenrechten, de leefomgeving in de Nigerdelta en de versterking van de rechtspositie van lokale gemeenschappen. Heeft Nederland ook een serie van ronde tafel-bijeenkomsten in de Nigerdelta geïnitieerd. Nederland heeft de Nigeriaanse overheid tevens aangeboden haar bij te staan op het gebied van onafhankelijk toezicht. Er is een positieve reactie van de Nigeriaanse National Oil Spill Detection and Response Agency (NOSDRA).
Bent u het eens met de constatering in het persbericht dat de aanwijzingen van onverantwoord ondernemen door Shell in de Niger Delta zich opstapelen en dat Shell meer aandacht schenkt aan haar PR dan aan het opruimen van gelekte olie? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor de antwoorden op de voorgaande vragen.
Wat is uw reactie op de visie van Milieudefensie dat Shell een solide plan moet opstellen om de vervuiling ten gevolge van olielekkages in de Niger Delta die onder Shell’s verantwoordelijkheid vallen, volledig op te ruimen, dat Shell de oliebronnen waar illegaal gas wordt afgefakkeld, moet sluiten voor 1 januari 2013, dat Shell meer moet doen om de pijpleidingen te onderhouden en te beschermen tegen sabotage, en dat Shell getroffen boeren en vissers afdoende moet compenseren voor eventueel geleden schade?
Zie antwoord vraag 8.
Het opschorten van de huishoudinkomenstoets |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u voornemens om de huishoudtoets, die van kracht is geworden op 1 januari jongstleden, met terugwerkende kracht in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 29 mei jongstleden is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend dat voorziet in het afschaffen van de huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht per 1 januari 2012 (Zie ook Kamerstukken II 2011/12, 33 277, nr. 1 + 2).
Zo ja, wat betekent dit voor de mensen die tussen 1 januari jl. en nu een afwijzing hebben gekregen op een bijstandsuitkering, vanwege de huishoudtoets? Krijgen dezen mensen de kans op een nieuwe toetsing? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja. Gemeenten dienen het recht op bijstand herbeoordelen voor personen wier aanvraag om bijstand in de periode van 1 januari 2012 tot de datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is afgewezen in verband met de huishoudinkomenstoets.
Wat zijn de gevolgen van de intrekking van de huishoudtoets voor de mensen die een gedeeltelijke afwijzing hebben gekregen vanwege deze toets tussen 1 januari en nu? Wordt dit met terugwerkende kracht gerepareerd?
Voor personen wie de hoogte van de uitkering lager is in verband met toepassing van de huishoudinkomenstoets, wordt het recht en de hoogte op bijstand met terugwerkende kracht herbeoordeeld.
De inzet van onbevoegde docenten voor het vak maatschappijleer |
|
Metin Çelik (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Herinnert u zich de motie over versterking van het onderdeel burgerschapsvorming1 die de Kamer in 2011 heeft aangenomen?
Ja.
Welke consequenties verbindt u eraan dat ook de onderwijsinspectie signaleert dat versterking van het burgerschapsonderwijs nodig is?2
Mede naar aanleiding van de constatering in het Onderwijsverslag van 2009 dat burgerschap nadere aandacht behoeft heeft de minister op 18 april 2011 een advies gevraagd bij de Onderwijsraad over burgerschap en sociale integratie.
Welk belang hecht u aan het schoolvak maatschappijleer in verband met het burgerschapsonderwijs?
Het vak maatschappijleer kan bijdragen aan de invulling van burgerschap, net als andere vakken waarin burgerschapsvorming plaatsvindt. Burgerschapsvorming is vakoverstijgend en kan op verschillende manieren tot uiting komen in het onderwijs, zowel gekoppeld aan verschillende vakken als aan andere activiteiten zoals de leerlingenraad en een maatschappelijke stage.
In welke mate zetten scholen voor voortgezet onderwijs en mbo-instellingen voor het vak maatschappijleer docenten in die voor dit vak geen bevoegdheid hebben?
Uit onderzoek dat ik heb laten uitvoeren naar het aantal bevoegd gegeven lessen blijkt dat gemiddeld ongeveer 60 procent van de in 2009 gegeven lessen maatschappijleer/maatschappijwetenschappen gegeven is door voor het vak benoembare docenten. Nieuwere gegevens zijn op dit moment nog niet beschikbaar. De cijfers over 2011 komen in de tweede helft van 2012 beschikbaar.
In hoeverre heeft de tegenvallende ontwikkeling in de burgerschapscompetenties te maken met de inzet van onbevoegde docenten voor de lessen maatschappijleer?
Er is geen informatie over een eventuele relatie tussen de door de inspectie geconstateerde stagnatie van de invulling van burgerschap en het inzetten van onbevoegde docenten voor maatschappijleer. In het algemeen geldt dat docenten voldoende gekwalificeerd moeten zijn. In het najaar van 2011 is in uw kamer het amendement Dijsselbloem c.s. met betrekking tot het fors verminderen van het aantal onbevoegden voor de klas aangenomen._ Met dit amendement is de mogelijkheid om leraren ter vervanging langdurig aan te stellen voor een vak waarvoor ze niet benoembaar zijn, in de Wet op het voortgezet onderwijs beperkt. Na 12 maanden kan de leraar alleen nog voor het vak worden ingezet als hij met een opleiding gestart is waarmee hij alsnog benoembaar wordt voor het betreffende vak.
De kosten van het onderzoek naar de toestanden bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Leers , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de hoogte van de kosten van het onderzoek naar de omstandigheden bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), € 903 598,= exclusief de kosten van het onderzoek door de Rijks Accountants Dienst (RAD) (314 uur), en de kosten van advocaten van het COA en de onderzoekscommissie COA?
Het bedrag is zonder meer omvangrijk. Het betreft dan ook diverse hoogwaardige onderzoeken die alle nodig waren om een zo compleet mogelijk beeld van de situatie met betrekking tot het COA te krijgen. Op verzoek van en in overleg met de Kamer is de onderzoeksopdracht aan de Commissie van onderzoek COA geformuleerd.
Kunt u nadere informatie verschaffen over de volgende kosten ten laste van BZK: personele kosten € 170 430,–, communicatie € 50 130,– en het onderzoeksbureau € 487 638,–?
De personele kosten betreffen de vergoedingen aan de twee Commissieleden de kosten verbonden aan de inzet van een secretaris van de Commissie, en de secretariële ondersteuning. De vergoeding aan de twee Commissieleden heeft plaatsgevonden comform artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges. Dat is terug te vinden in artikel 8 van het Instellingsbesluit van 25 november 2011 (Stcrt. 2011-22063), zoals gewijzigd op 12 april 2012 (Stcrt. 2012-7875).De communicatiekosten zijn gemaakt voor het opzetten en onderhouden van de website van de Commissie en de ontwerp- en drukkosten met betrekking tot het rapport. De kosten van het onderzoeksbureau houden verband met de inzet van een onderzoeksteam dat de Commissie heeft ondersteund bij het uitvoeren van het onderzoek. Voor de activiteiten die in dit kader hebben plaatsgevonden, verwijs ik u naar hoofdstuk 1, paragraaf 1.3 van het onderzoeksrapport.
Op welke wijze heeft de opdrachtverlening voor dit onderzoek plaatsgevonden, ondershands of in het kader van aanbesteding? Waarom is voor deze vorm van opdrachtverlening gekozen? Zijn er meer onderzoeksbureaus benaderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat en waarom is voor KPMG gekozen?
De opdrachtverlening voor de ondersteuning van de Commissie door een extern onderzoeksbureau heeft plaatsgevonden via een offerteaanvraag die is uitgezet bij alle contractpartners binnen de voor dit onderzoek relevante mantelovereenkomst van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik verwijs u hiervoor naar de bijgevoegde «Offerteaanvraag onderzoek naar werkklimaat en bestuursstructuur», d.d. 24 oktober 2011. De gunning van de opdracht heeft plaatsgevonden op grond van gewogen, vooraf vastgestelde en met de betrokken bureaus gecommuniceerde criteria. Uit deze procedure is BDO, met als onderaannemer bureau Berenschot BV, naar voren gekomen als de partij met de economisch meest voordelige offerte.
Hoe luidde de onderzoeksopdracht en de overeengekomen voorwaarden (in offerte, en/of contract) en hoe verhouden de gemaakte kosten zich hiermee?
Ik verwijs u hiervoor naar de in de vorige vraag genoemde offerteaanvraag. In de offerteaanvraag is uitgegaan van een geschatte tijdsbesteding door het bureau van 960 uur. Vanwege de complexiteit van de materie en de zorgvuldigheid die de Commissie in acht wilde nemen heeft de commissie het noodzakelijk geacht om met een aanzienlijk groter aantal personen te spreken dan van te voren ingeschat en om op een aantal onderwerpen verdiepend dossieronderzoek te doen. Mede hierdoor zijn er op verzoek van de Commissie aanvullende offertes voor meerwerk door BDO/Berenschot uitgebracht en zijn de kosten van het onderzoek hoger uitgevallen dan in eerste instantie geraamd.
Hoe en door wie werd er door het ministerie tijdens het onderzoek gestuurd op de kosten?
De Commissie heeft het onderzoek geleid. BDO/Berenschot heeft, onder aansturing van de Commissie, uitvoering aan het onderzoek gegeven. Het opdrachtgeverschap van het brede COA-onderzoek was in handen van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De Secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als gedelegeerd opdrachtgever opgetreden. Dit gedelegeerd opdrachtgeverschap betekende in de praktijk dat de Secretaris-generaal geregeld met de commissieleden overleg voerde in een zogenoemd opdrachtgeveroverleg over de beheersmatige kanten van de opdrachtverlening. Bij een deel van dit overleg was ook het Bureau Berenschot aanwezig. In dit overleg werd over de voortgang en planning van de werkzaamheden gesproken. Daarbij kwamen in voorkomende gevallen verzoeken aan de orde voor meerwerk. Daarover werd uiteindelijk door de Secretaris-generaal besloten op een beargumenteerd schriftelijk verzoek van de Commissie.
Hoe beoordeelt u het gerucht dat het onderzoeksbureau al zijn producten op dit onderzoek heeft ingezet zonder dat daarvoor in alle gevallen de noodzaak aanwezig was?
Dit gerucht is mij onbekend en wordt door mij niet herkend.
Hoe verhouden de kosten van het onderzoeksbureau zich met de richtlijnen voor de kosten van externe inhuur?
De opdracht aan het onderzoeksbureau betrof een resultaatopdracht. Er was daarmee geen sprake van externe inhuur.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken in 2011 en 2012 onder verantwoordelijkheid van het ministerie van BZK en andere ministeries meer dan € 1 mln. hebben gekost?
Binnen het kerndepartement van BZK hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden, waarvan twee onderzoeken een financieel belang van boven de € 1 mln. in de periode 2011–2012 hebben.
Een onderzoek met een beslag van meer dan € 1 mln. is het nader onderzoek Periodiek Onderhoudsrapport van het Gemeentefonds 2010. Dit onderzoek wordt in opdracht van het ministerie van BZK en Financiën uitgevoerd, met als doel in beeld te brengen of, hoe en op welke onderdelen het gemeentefonds aangepast moet worden. Het betreft groot onderhoud aan het gemeentefonds en leidt tot aanpassingen in verdeling en volume van de clusters indien noodzakelijk. Het ministerie van BZK treedt op als opdrachtgever in de rol van fondsbeheerder.
Ook de kosten voor het Woononderzoek Nederland 2012 bedragen meer dan € 1 mln. Het Woononderzoek kent een lange traditie en is een landelijk veldwerkonderzoek dat dient als basis voor meerdere deelonderzoeken. Deze deelonderzoeken (modules) zijn de woningmarktmodule (wordt eens in de 4 jaar gehouden) en de energiemodule (wordt eens in de 6 jaar afgenomen). Dit onderzoek geeft inzicht in onder meer de situatie op de woningmarkt, de betaalbaarheid van het wonen, scheefheid, het verhuisgedrag, leefbaarheid, seniorenhuisvesting, energiegedrag en de energetische kwaliteit van de woningen. Dit onderzoek levert de beleidsinformatie op die noodzakelijk is ter onderbouwing en monitoring van het woonbeleid. Voorbeelden hiervan zijn de doorberekeningen van de effecten van aanpassingen in het huurbeleid of wijzigingen in de hypotheekrenteaftrek, het effect op de financiële situatie van huishoudens, meningen van bewoners over leefbaarheidsontwikkeling, preventieve maatregelen t.b.v. brandveiligheid en de mate waarin internationale afspraken over reductie van de CO2 uitstoot gerealiseerd worden door energiebesparingsmaatregelen in de woningvoorraad. Het WoonOnderzoek Nederland 2012 laat daarnaast 99 gemeenten meeliften met het onderzoek, ten behoeve van de onderbouwing van hun lokale woonbeleid.
Wordt er toegezien op het binnen de perken houden van de kosten van externe onderzoeken? Zo ja, op welke wijze? Bestaan hiervoor richtlijnen per ministerie of rijksbreed? Zo nee, vindt u niet dat de kosten van dit onderzoek aanleiding geven tot een betere sturing van de kosten van de externe onderzoeken?
De sturing op de kosten wordt ondersteund door de aanbestedingsprocedure zoals gehanteerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij vooraf heldere afspraken over de opdracht, de aanpak, de geschatte tijdsbesteding en voorwaarden worden gemaakt. De aanbestedingsprocedure zorgt ervoor dat de partij met de – op basis van vooraf vastgestelde gunningscriteria – economisch meest gunstige offerte de opdracht gegund krijgt. Volledigheidshalve verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 5. De rijksoverheid hanteert voor het inkopen van diensten overeenkomsten waarbij algemene voorwaarden van toepassing zijn, vastgelegd in de ARVODI. Hierin zijn onder meer clausules opgenomen waarmee meerwerk beperkt wordt en alleen onder bepaalde voorwaarden ingezet kan worden.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de kosten van advocaten van het COA en de onderzoekscommissie COA en eventuele andere kosten voor dit onderzoek, zodat een compleet beeld ontstaat van alle kosten van dit onderzoek?
De kosten van de advocaten van het COA bedragen half juni omstreeks € 190 000. De kosten voor de juridische ondersteuning van de Commissie door het kantoor van de landsadvocaat bedragen € 59 450. De hoogte van de kosten is mede gerelateerd aan het aantal gerechtelijke procedures dat mevrouw Albayrak heeft aangespannen.
Het artikel “De Slavische slavencontracten” en de handel in jonge voetballers |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel « De Slavische slavencontracten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit artikel? Hoe beoordeelt u dergelijke contracten?
Op basis van een artikel kan ik geen oordeel geven over specifieke situaties zoals in het artikel beschreven. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat van betrokken partijen verwacht mag worden dat zij bestaande sportregels en regels van goed fatsoen in acht nemen.
Op grond van FIFA- en KNVB-regelgeving mag een spelersmakelaar slechts de belangen behartigen van een speler of club indien hiertoe een schriftelijke overeenkomst is gesloten met de desbetreffende partij. Het is niet toegestaan een dergelijke overeenkomst te sluiten met een duur langer dan twee jaar. Een verlenging van de schriftelijke overeenkomst is mogelijk, maar wederom voor maximaal twee jaar. Het is aan de nationale bond die een licentie verstrekt aan een spelersmakelaar om controle hierop uit te oefenen en maatregelen te treffen indien niet aan de regelgeving wordt voldaan. In dit specifieke geval zou dat de Zwitserse voetbalbond zijn.
Hoe beoordeelt u het feit dat de landskampioen voetbal overweegt een minderjarige speler aan te trekken die wordt uitgebuit door zijn makelaar? Bent u met financieel directeur, Jeroen Slob, van mening dat het niet aan de club is om een ethische afweging te maken als zij jonge spelers in dienst wil nemen, of ziet u wel een verantwoordelijkheid voor clubs als zij jonge spelers onder contract willen stellen? Zo ja, hoe ziet die verantwoordelijkheid eruit? Zo nee, waarom niet?
Clubs zouden niet moeten willen werken met spelers die aan wurgcontracten gebonden zijn. Ik vind het de verantwoordelijkheid van de clubs om niet alleen naar de sportieve en de daarmee samenhangende financiële belangen te kijken maar ook de mogelijke maatschappelijke voorbeeld functie die van het voetbal kan uitgaan in hun handelen moeten betrekken.
Is de houding van Ajax aanleiding voor nader overleg met de KNVB? Zo ja, op welke termijn vindt dit overleg plaats en bent u bereid om de Kamer te informeren over de uitkomsten van dit overleg? Zo nee, waarom niet?
De KNVB heeft aangegeven dat geregeld met de clubs over spelersmakelaars en de regelgeving dienaangaande gesproken wordt. Aangelegenheden zoals in het artikel beschreven komen in deze overleggen aan de orde.
Ik zie daarom geen aanleiding voor nader overleg met de KNVB.
Welke waarde hecht u aan de opmerking in het artikel dat alle ploeggenoten van de toen veertienjarige voetballer al een zaakwaarnemer hadden? Deelt u de mening dat de handel in jonge spelers bestreden moet worden? Heeft u zicht op de omvang van het «zaakwaarnemen» voor zeer jonge spelers? Zo ja, om hoeveel spelers gaat het in Nederland? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te doen?
Het is niet duidelijk in welke context de betreffende opmerking is gemaakt en of en in hoeverre deze opmerking feitelijk juist is. Duidelijk voor mij is wel dat handel in jonge spelers ten principale verwerpelijk is en door betrokkenen bestreden moet worden. De KNVB is zeer alert op berichtgeving in de media dan wel op andere signalen over spelers jonger dan 16 jaar die zouden worden begeleid door spelersmakelaars. Als hier aanleiding toe bestaat wordt een onderzoek ingesteld en kan een sanctie volgen. Dit is in het verleden een aantal keer voorgekomen.
Wat betreft het aantal contracten heeft de KNVB alleen zicht op die contracten die de KNVB ontvangt van spelersmakelaars betreffende spelers vanaf 16 jaar. Dat geldt niet voor de omvang van het «zaakwaarnemen» voor zeer jonge spelers. Ik zie overigens geen aanleiding om hier nader onderzoek naar in te stellen.
Op welke wijze worden uit binnen- en buitenland afkomstige jonge spelers in Nederland beschermd tegen wurgcontracten en uitbuiting door spelersmakelaars? Bent u van mening dat deze bescherming adequaat is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zoals gezegd heeft de KNVB (als enige bond) in haar regelgeving opgenomen dat een spelersmakelaar zich moet onthouden van activiteiten en werkzaamheden voor zover het spelers jonger dan 16 jaar betreft. Ook moet in het spelerscontract worden aangegeven welk bedrag de makelaar heeft ontvangen voor de betreffende transfer zodat (ook) de speler hier een goed inzicht in krijgt.
Indien er een geschil is tussen speler en makelaar over een bepaling uit het contract, kan dit worden voorgelegd aan de arbitragecommissie van de KNVB of aan de FIFA indien het een internationaal geschil betreft. Spelersmakelaars die een licentie van de KNVB hebben verkregen, moeten de contracten ter registratie aan de KNVB voorleggen. Indien hierin bepalingen staan die strijdig zijn met de regelgeving, dan onderneemt de KNVB actie.
Verder is het aan partijen wat zij af willen spreken in een contract. Een speler heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid, net als zijn ouders (indien het minderjarige spelers betreft). Ik heb vertrouwen in de in ons land geldende regelgeving en de rol van de KNVB daarin. Ik ben verder niet van plan om in de individuele vrijheid van spelers en hun ouders te treden.
De RET die gesprekken zou opnemen of afluisteren |
|
Farshad Bashir |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat RET niet rechtstreeks kan meeluisteren, maar dat het geluid en dus de gesprekken wel worden opgenomen? Is er een koppeling tussen de portofoons en de opnameapparatuur waarmee toch gesprekken rechtstreeks beluisterd kunnen worden? Hoe zit dit precies? Kunt u zo uitgebreid en gedetailleerd mogelijk antwoord geven?1
De RET heeft mij laten weten dat er geen koppeling is tussen de portofoons en de apparatuur waarmee beeld- en geluidsopnames worden gemaakt. Verder verwijs ik naar het antwoord op vragen 2 en 3 van de leden El Fassed en Van Gent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3016).
Sinds wanneer neemt de RET geluid op? Wat gebeurt er met de opnames? Hoe lang worden deze bewaard?
Zoals gemeld in antwoord op vragen 2 en 3 van de leden El Fassed en Van Gent (vraagnummer 2012Z09657, ingezonden 10 mei 2012) kunnen de camera’s in de nieuwste trams en de camera’s in de bussen bij de chauffeur ook geluidsopnames maken. De nieuwste generatie trams wordt sinds medio 2011 ingevoerd; de camera’s bij de chauffeurs in de bussen zijn sinds 2008 in gebruik. Voor de door de RET gehanteerde bewaartermijnen voor geluidsopnames verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden El Fassed en Van Gent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3016).
Is het waar dat het College bescherming persoonsgegevens niet op de hoogte is van de geluidsopnames? Zo nee, waarom niet?
De RET heeft de registratie van geluidsopnames onlangs gemeld bij het CBP. Ik verwijs verder naar het antwoord op vragen 2 t/m 4 van de leden El Fassed en Van Gent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3016).
Zijn er meer vervoerders die gesprekken van reizigers opnemen dan wel afluisteren?
Dit is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat vervoerders niet het recht hebben om reizigers af te luisteren? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze praktijken bij de RET en eventuele andere vervoerders te stoppen? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 4 en 6 van de leden El Fassed en Van Gent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3016).
Is het waar dat er geen wettelijke basis is voor het opnemen dan wel afluisteren van gesprekken door vervoerders? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het uitreiken van de Four Freedoms Award aan de heer Al-Shahristani, minister van energie van Irak, op 12 mei 2012 |
|
Harry van Bommel |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat u voornemens bent om op 12 mei 2012 in het bijzijn van koningin Beatrix de Four Freedoms Award uit te reiken aan de Iraakse minister van Energie de heer Al-Shahristani?1
Tijdens de ceremonie op 12 mei 2012 worden meerdere Four Freedoms Awards uitgereikt. Het Roosevelt Institute bepaalt aan wie de Four Freedom Awards worden toegekend. De zgn. Freedom from Fear Award zal door de Executive Director van het International Energy Agency, mw. Van der Hoeven, worden uitgereikt aan de heer Al-Shahristani.
Is het u bekend dat dit voornemen tot grote ophef leidt onder Koerden en Arabieren binnen en buiten Irak omdat zij Al-Shahristani zien als een corrupt politicus die verantwoordelijk wordt gehouden voor de verdwijning van 10 mrd. tijdens zijn ministerschap in de periode 2006–2010? Is die ophef naar uw oordeel terecht?
Enkele Koerdische belangengroepen hebben bezwaren kenbaar gemaakt.
Is het waar dat er op dit moment een motie van wantrouwen bij het Iraakse parlement ligt tegen deze minister in verband met verscheidene corruptiezaken?
Een rapport van de parlementaire Olie en Energie Commissie van Irak legt de blaam voor de slechte energie- en elektriciteitssituatie in het land bij vice-premier Al-Shahrishtani en beveelt aan hem te ontslaan samen met vier ambtenaren van zijn (voormalige) ministerie van Olie. Het is onduidelijk of het rapport op de parlementaire agenda staat aangezien de commissieleden van de State of Law-partij het rapport niet hebben ondertekend.
Is het waar dat de Iraakse parlementaire Integriteitscommissie documenten heeft gepubliceerd waaruit blijkt dat minister Al-Shahristani contracten heeft goedgekeurd tussen de overheid en een niet bestaande firma?2 Wat is uw oordeel over deze documenten?
In augustus 2011 publiceerde de integriteitcommissie de twee contracten met bedrijven die niet aan de financiële en kwaliteitsstandaarden voldeden van de tender (Canadian Alliance for Power Generation Equipment en het Duitse Machinebau Halberstadt). Hierop ontsloeg Al-Shahristani de Minister van Elektriciteit. Verschillende leden van de integriteitcommissie, die behoorden tot de partij van de ontslagen minister, claimen dat Al-Shahristani ook betrokken was aangezien hij de contracten had goedgekeurd. Al-Shahristani is in deze zaak gehoord door de integriteitcommissie en door het parlement. Het is aan de Iraakse parlementaire democratie om hierover een standpunt te bepalen.
Acht u het gezien de ophef en de omstreden achtergrond van minister Al-Shahristani gepast dat u in aanwezigheid van koningin Beatrix deze prijs gaat uitreiken aan minister Al-Shahristani? Indien neen, bent u bereid uw medewerking aan de prijsuitreiking te staken?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 zal ik deze prijs niet uitreiken.
Bent u bereid deze vragen voor 12 mei 2012 te beantwoorden?
Ja.
De RET die passagiers afluistert |
|
Léon de Jong (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rotterdamse RET luistert gesprekken af in trams»?1
Ja.
Is het waar dat de RET gesprekken afluistert? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit? Is de RET in uw beleving bevoegd om gesprekken elektronisch af te luisteren? Zo ja, op basis waarvan?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 2 t/m 4 van de leden El Fassed en Van Gent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3016).
Houdt toestemming om cameratoezicht uit te voeren tevens in dat de betreffende organisatie het recht heeft om daarbij tegelijkertijd ook geluid op te nemen en vast te leggen? Zo ja, vindt u dat het publiek daartoe extra geïnformeerd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Voor de vraag of een afzonderlijke melding aan het CBP vereist is om naast beeldopnames ook geluidsopnames te bewaren is onder andere van belang of het om een zodanige kwaliteit opnames gaat dat daarop stemmen te identificeren zijn. Indien dat het geval is lijkt een melding bij het CBP en een melding vooraf aan de reizigers vereist. Het uiteindelijke oordeel hierover komt echter niet aan mij toe, maar aan het CBP.
Deelt u de mening dat, naast het opnemen van beelden, het opnemen van gesprekken een extra inbreuk op de privacy vormt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe worden de afgeluisterde gesprekken gebruikt en worden de gegevens ook daadwerkelijk opgeslagen? Zo ja, op welke wijze? Welke termijnen en waarborgen zijn daaraan verbonden?
De RET hanteert een protocol om te bepalen of een verzoek om toegang tot bepaalde beeld- en geluidsopnames kan worden gehonoreerd. Politie en justitie zijn de enige externe partijen die – na een daartoe strekkende vordering ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek – toegang krijgen tot de opnames. Daarnaast kan in bepaalde gevallen, ten behoeve van specifieke doelen zoals aangemeld bij het CBP, een schriftelijk verzoek worden gedaan om de opnames te gebruiken voor intern gebruik. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verzamelen van ondersteunend bewijs bij het verhalen van schade na vernielingen.
Alle verzoeken of vorderingen worden ingediend bij de afdeling Veiligheid van de RET en worden behandeld door de algemeen directeur RET en door hem aangewezen personen behorende tot zijn organisatie, die de gegevens in gevolge hun taak mogen ontvangen. Er wordt een overdrachtsformulier ingevuld als bewijs voor overdracht van de opnames, zowel bij interne als externe verzoeken.
Voor de door de RET gehanteerde bewaartermijnen voor geluidsopnames verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden El Fassed en Van Gent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3016).
Gaat u nader onderzoek instellen naar aanleiding van het bericht dat de RET afluistert? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 6 van de leden El Fassed en Van Gent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 3016).
De A13-A16 |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wat de verkeersprognoses zijn op de knooppunten Ypenburg en Prins Clausplein en op de A13 tussen Delft Zuid en Doenkade, als de A13/A16 wordt aangelegd? Is bij deze prognoses al rekening gehouden met de aanleg van de Blankenburgtunnel, de verlengde A4, de Rotterdamse baan en de verbreding van de A20? Is bij deze prognoses ook al rekening gehouden met de voorgenomen tolheffing op de A13/A16 en de tolheffing in de Blankenburgtunnel? Kunt u deze verkeersprognoses geven voor het hoge en het lage groeiscenario? Kunt u hierbij aangeven in welke mate de norm voor doorstroming gehaald wordt op al deze knooppunten en tot welke congestie dit zal leiden op de genoemde knooppunten en wegvakken? Kunt u aangeven of er op andere wegvakken op het snelwegennet rondom Rotterdam en Den Haag, als gevolg van de aanleg van de A13/A16, ook congestie ontstaat ten opzichte van de huidige situatie?
De gegevens over de verkeersprognoses voor de knooppunten Ypenburg en Prins Clausplein en voor de A13 tussen Delft Zuid en de Doenkade treft u aan in bijlage 1.
De verkeersprognoses van de A13/A16 zijn gebaseerd op berekeningen die zijn gemaakt in het kader van de Trajectnota/MER A13/16. In het toen vigerende verkeersmodel is gerekend met het zogenoemde (hoge) EC-scenario. Het rekenen met een hoog en laag scenario was in deze modelversie niet mogelijk.
De effecten van de A4 Delft-Schiedam zijn meegenomen in deze berekeningen. In deze berekeningen is geen rekening gehouden met de effecten van de Blankenburgtunnel, de Rotterdamsebaan en de verbreding van de A20. Over deze projecten waren ten tijde van deze berekeningen nog geen besluiten genomen.
In de gevoeligheidsanalyse voor tol is zowel de situatie zonder tolheffing als de situatie met tolheffing in beeld gebracht.
De effecten van de Blankenburgtunnel (inclusief de verbreding A20) zijn onderzocht voor het project Nieuwe Westelijke Oeververbinding (kamerstuk 32 598 nr. 11 d.d. 23 april 2012). Hierin is rekening gehouden met de aanleg van de A13/16. Uit onderzoek blijkt dat de verkeersintensiteit bij knooppunten Ypenburg en Clausplein niet toeneemt na de aanleg van de Blankenburgtunnel. De intensiteit op de A13 tussen Delft Zuid en de Doenkade neemt toe met 1 000 motorvoertuigen per etmaal (< 1%). Zoals aangegeven zijn deze cijfers niet verwerkt in de Trajectnota/MER van de A13/16.
In de Trajectnota/MER Rijksweg 13/16 zijn de reistijdprognoses voor de trajecten in het studie- en invloedsgebied van de A13/16 berekend. Zie bijlage 2. Hieruit blijkt, dat de invloed van aanleg van de A13/16 op de trajecten rondom Ypenburg/Prins Clausplein en de A13 beperkt is. Dit geldt ook in de situatie dat tol wordt geheven op de A13/16.
Voor een aantal trajecten rondom Ypenburg/Clausplein en op de A13 geldt, dat de reistijdstreefwaarde zowel zonder als met de A13/A16 niet wordt gehaald. De aanleg van de A13/16 is hierop beperkt van invloed.
Ook op andere trajecten in het studie- en invloedsgebied van A13/16 wijzigen de reistijdprognoses niet of in geringe mate door aanleg van de A13/A16. Hieruit mag geconcludeerd worden, dat er geen trajecten zijn waarop ten gevolge van aanleg A13/16 congestie ontstaat.
Op de A20 tussen Knooppunt Kethelplein en Knooppunt Terbregseplein verbetert de reistijdfactor ten gevolge van aanleg van de A13/16 in beide richtingen fors.
Is het waar dat bij de brede heroverwegingen in 2010 de A13/A16 als niet-prioritair werd gezien? Kunt u toelichten wat de redenen daarvoor waren?
Het rapport «Mobiliteit en Water» dat is opgesteld voor de Brede Heroverweging bevat voorstellen voor bezuinigingen van een onafhankelijke werkgroep. De A13/16 is in dat rapport inderdaad genoemd. In het rapport is aangegeven, dat het project A13/A16 weliswaar substantieel bijdraagt aan de doelstellingen, maar dat de kosteneffectiviteit afneemt doordat het gewenste voorkeursalternatief het beschikbare budget overstijgt. Ook wordt in het rapport genoemd dat aanzienlijke tolinkomsten verondersteld worden, die mogelijk niet realiseerbaar zijn.
Kunt u garanderen dat er volgens u geen verbreding van de A13 noodzakelijk is tussen Den Haag en Delft als de A13/A16 wordt aangelegd? Mocht u dat niet kunnen garanderen, kunt u dan aangeven welke kosten globaal gemoeid zijn met de noodzakelijke verbreding om de doorstroming op de A13 en de knooppunten Ypenburg en Prins Clausplein te garanderen?
Uit de verkeersberekeningen in de Trajectnota/MER A13/A16 blijkt, dat de aanleg van de A13/A16 beperkt van invloed is op de verkeersontwikkeling op de A13 tussen Ypenburg en het Kleinpolderplein. Ter hoogte van Delft Zuid is sprake van een verkeerstoename van 5%. Kortom, de huidige prognoses geven aan dat een verbreding van de A13 niet nodig is.
Garanties voor de toekomst zijn nooit te geven. Dat is immers de reden van de periodiek door mij te maken Nationale Markt en Capaciteitsanalyses (NMCA’s). Daarmee analyseer ik op welke trajecten op langere termijn de norm voor doorstroming wel en niet wordt gehaald. Zolang daaruit geen noodzaak blijkt voor het verbreden van de A13, valt er over de kosten daarvan ook niets met zekerheid te zeggen.
Kunt u aangeven wat de toename of afname van het lokaal verkeer in Rotterdam, Lansingerland en Pijnacker-Nootdorp zal zijn als de A13/A16 wordt aangelegd met tolheffing en welk effect dat heeft op het gebruik van het regionale OV in de metropoolregio, uiteengezet voor het lage en hoge groeiscenario? Kunt u dit toelichten? Als u deze gegevens niet heeft, bent u dan bereid dit uit te laten zoeken? Zo niet, waarom niet?
In de Trajectnota/MER A13/A16 wordt een overzicht gegeven van de verkeerseffecten op de belangrijkste regionale en lokale wegen in Rotterdam, Lansingerland en Pijnacker-Nootdorp. In bijlage 3 treft u een overzicht aan van de veranderingen van de intensiteiten op het onderliggend wegennet.
In bijlage 4 wordt een beeld gegeven van de wijzigingen van het aantal voertuigkilometers op het onderliggend wegennet. Er is sprake van afname in Rotterdam Noord, Rotterdam Centrum en de Spaanse Polder en van een toename in Prins Alexander. In Lansingerland blijft de situatie nagenoeg ongewijzigd.
In de Trajectnota/MER is op basis van een gevoeligheidsanalyse ingegaan op de vraag of er oplossingen in het openbaar vervoer denkbaar zijn, die voldoende tegemoet komen aan de projectdoelstelling. De conclusie is, dat deze oplossingen geen merkbaar effect hebben op de verkeersintensiteiten en dat de doelen van dit project daarmee niet worden gerealiseerd of (substantieel) dichterbij worden gebracht. Nader onderzoek naar het effect van de aanleg van de A13/16 (met en/of zonder tolheffing op de A13/16) op het gebruik van het regionale OV in de metropoolregio acht ik daarom niet zinvol.
Kunt u aangeven in welk stadium de verkenning naar een ondergrondse passage van het Terbregseplein zich bevond toen is besloten dat dit geen optie meer was? Kunt u toelichten wat wel en wat niet exact is onderzocht in deze?
Een ondergrondse passage van het Terbregseplein is in het kader van de Trajectnota/MER A13/16 nooit aan de orde geweest. Wel is een verdiepte ligging in beeld geweest. Een verdiepte ligging is vergeleken met een fly-over. Hierbij is onder andere gekeken naar aspecten geluid, lucht en kosten. De meerkosten voor de verdiepte ligging ten opzichte van de fly over zijn indicatief geschat op € 200 mln.
Kunt u toelichten op welke wijze onderzoek is gedaan naar de haalbaarheid van een ondergrondse tunnel in plaats van de geplande landtunnel? Kunt u aangeven in welk stadium de verkenning naar een ondergrondse tunnel zich bevond toen is besloten dat dit geen optie meer was? Kunt u toelichten wat wel en wat niet exact is onderzocht in deze, waaronder ook gaarne een toelichting op de uitgangspunten ten aanzien van het prijspeil en de marktconformiteit van de kosten?
De kostenraming van beide tunnelopties, zowel een ondergrondse tunnel als een tunnel op maaiveld, zijn opgesteld volgens de standaard systematiek kostenramingen (SSK), de uniforme kostensystematiek van de Grond- Weg- en Waterbouw (GGW) op basis van prijspeil 2007. De SSK-systematiek is gebaseerd op bedrijfseconomische prijzen. Daarbij is onder andere ingegaan op het ontwerp, de kosten de relevante milieuaspecten.
Uit de Trajectnota/MER blijkt dat uit oogpunt van milieu er geen verschillen tussen beide tunnelopties, behoudens de effecten op de waterhuishouding. De effecten van beide opties zijn goed te ondervangen door aanvullende maatregelen (watercompensatie, aanleg nieuwe waterverbindingen). Ter voorbereiding op de bestuurlijke principeafspraken zijn ook mogelijkheden voor de inpassing van beide tunnel opties in beeld gebracht.
Op basis van de informatie uit de Trajectnota/MER, de ingediende zienswijzen, de aanvullende studies over landschappelijke inpassing en de geactualiseerde kostenramingen op basis van prijspeil 2010 van al deze mogelijkheden is in de bestuurlijke «principeafspraken» met de Stadsregio Rotterdam van 7 december 2011 de voorkeur voor de landtunnel vastgelegd.
Kunt u aangeven wat de effecten op de leefomgeving rondom het Terbregseplein zullen zijn – te weten luchtkwaliteit, geluid, geur en horizonvervuiling – nu u heeft besloten dat er een fly-over komt over het Terbregseplein? Kunt u hierbij tevens de reeds bestaande effecten in ogenschouw nemen?
In de Trajectnota/MER zijn de effecten voor de luchtkwaliteit en geluid beschreven van zowel de huidige situatie op het Terbregseplein als de situatie na aanleg van de A13/A16. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de fly-over leidt tot een grotere toename van de geluidsbelasting dan de verdiepte ligging. Hierbij is nog niet het effect van wettelijke geluidbeperkende maatregelen meegenomen. Dat gebeurt in de fase van uitwerking van het Ontwerp Tracébesluit.
In lijn met de nieuwe geluidswetgeving voor autosnelwegen (SWUNG) is het binnenkort vast te stellen geluidsproductieplafond bij het Terbregseplein uitgangspunt. De geluidsproductie na aanleg van de A13/A16 zal niet boven dat plafond uitkomen.
De effecten voor de luchtkwaliteit zijn voor een fly-over lager dan voor de verdiepte ligging door de grotere invloed van wind. In beide gevallen blijven de concentraties NOx en fijnstof onder de wettelijke normen.
De effecten in termen van geur zijn zoals te doen gebruikelijk niet onderzocht. Ook de visuele effecten van een fly over het Terbregseplein zijn niet opgenomen in het MER.
Kunt u aangeven in welke mate volgens u bij de aanleg van de A13/A16 wordt voldaan aan het credo «niet horen, niet zien en niet ruiken»?
Dit credo is niet mijn uitgangspunt bij infrastructuurprojecten. Bij de aanleg van de A13/A16 wordt zoals te doen gebruikelijk voldaan aan alle wettelijke eisen voor geluid, luchtkwaliteit, water, veiligheid en natuur. Door de aanvullende financiële bijdragen van het rijk en de regio worden op een tweetal trajecten de effecten verder verminderd:
Door de aanleg van de A13/A16 door het Lage Bergse Bos in de vorm van een tunnel op maaiveld zal sprake zijn van extra geluidsreductie.
Door de aanleg van (groene) geluidswallen langs het traject tussen de kruising met de HSL-Zuid en de tunnel op maaiveld in het Lage Bergse Bos zal daar sprake zijn van een extra geluidsreductie. Ook zal de weg daar visueel minder invloed hebben op het landschap.
Kunt u aangeven, indien daar sprake van is, hoeveel woningen, bedrijven, scholen, sportvoorzieningen en andere maatschappelijke voorzieningen in de metropoolregio nu te maken krijgen met lucht- en geluidswaarden die boven de maximaal toegestane normen voor luchtkwaliteit en geluidshinder liggen, nu sprake is van de aanleg van de A13/A16 en eventueel daar uit voortvloeiende congestie op de A13 en de knooppunten Ypenburg en Prins Clausplein? Kunt u schetsen welke gevolgen dit heeft voor de omwonenden en het milieu en wat u van plan bent hieraan te gaan doen?
Er is geen sprake van een situatie waarin woningen, bedrijven, scholen, sportvoorzieningen en andere maatschappelijke voorzieningen in de metropoolregio te maken krijgen met lucht- en geluidswaarden, die boven de maximaal toegestane normen voor luchtkwaliteit en geluidshinder liggen. Er zal worden voldaan aan de wettelijk eisen voor luchtkwaliteit en geluid.