De verplaatsing van de verkoop van drugs van het zuiden van het land naar Nijmegen |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de verplaatsing van de verkoop van wiet van Zuid-Nederland naar Nijmegen en over de scepsis van de Nederlander over de wietpas?1
Ik heb kennisgenomen van de artikelen waarnaar u verwijst.
Heeft u deze verschuiving verwacht? Zo ja, waarom heeft u de invoering van de wietpas toch doorgezet? Zo nee, hebben anderen u hiervoor gewaarschuwd? Zo ja, wat heeft u met deze waarschuwing gedaan?
Voor een uiteenzetting van de effecten van invoering van de clubpas één maand na invoering, waaronder de effecten in Nijmegen, verwijs ik naar mijn brief d.d. (PM datum). In voornoemde brief concludeer ik dat verschuivingseffecten – conform de verwachting – beperkt zijn. Er is regelmatig contact met politie en gemeenten in de regio ten noorden van Limburg, Noord-Brabant en Zeeland. Net als in Nijmegen, wordt tevens in Gorinchem en Rotterdam enige toename in drugstoeristen uit Zuid-Nederland gemeld, maar dit heeft – uitgaande van informatie van de gemeente, de politie en het OM – niet geleid tot een toename van de overlast.
Bent u het eens met de uitspraak van de politie dat er geen sprake is van grote problemen in Maastricht, alleen meer overlast door straathandel? Vind u straathandel geen overlast? Kunt u zich voorstellen dat bewoners dit wel zo ervaren?
Het Kabinet staat nog steeds achter dit beleid dat – onder meer na bespreking in de Tweede Kamer op 1 en 28 maart 2012 – op 1 mei 2012 van start is gegaan.
Zoals ik heb bericht in mijn brief d.d. (PM) kan een maand na invoering – de eerste balans opmakend – worden geconcludeerd dat de introductie van het beslotenclubcriterium en het ingezetenencriterium in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland conform de verwachtingen verloopt. De invoering heeft nu al geleid tot een sterke afname van het aantal drugstoeristen.
De straathandel is weliswaar in deze beginfase toegenomen, maar de situatie is – zoals blijkt uit de informatie van gemeenten, politie en OM – beheersbaar. Het aantal meldingen van straathandel is zoals verwacht het grootst in Limburg, het aantal meldingen in Zeeland is zeer beperkt en de situatie in Noord-Brabant, met name in de grotere Brabantse gemeenten, zit daar tussenin. Daar waar straathandel zich voordoet pakt de politie deze aan. Derhalve zijn in met name Limburg aanhoudingen verricht.
Gezien het bovenstaande zie ik geen noodzaak om op dit moment nadere stappen te ondernemen.
Hebben andere gemeenten ook een verhoging van de verkoop van cannabis geconstateerd? Zo ja welke gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de peiling waaruit blijkt dat de Nederlander grote scepsis heeft over de wietpas? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de meerderheid van de bevolking dat de illegale handel en de daarbij behorende overlast op straat is toegenomen als gevolg van de wietpas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de wietpas ingevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Als de bevolking gelijk heeft en de overlast is toegenomen als gevolg van de invoering van de wietpas, welke stappen gaat u dan nemen om de overlast terug te dringen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier gaat u Nijmegen helpen om de toegenomen overlast te voorkomen en tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voor het debat met de Kamer over de wietpas?
Ja.
De regioindeling in het Pachtprijzenbesluit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bereid, in aansluiting op de antwoorden op eerdere vragen over de regio-indeling1, een nadere analyse te geven van de 65 verzoeken tot herziening van de grondprijs die in het kader van artikel 7:333 van het Burgerlijk Wetboek in 2011 bij de Grondkamers zijn ingediend en de betreffende beschikkingen?
Ja, ik heb een analyse gemaakt van de 101 beschikkingen die de grondkamers in 2011 hebben afgegeven. Naast de circa 65 verzoeken uit 2011 heeft een gedeelte hiervan betrekking op verzoeken die reeds in 2010 zijn ingediend.
Tien herzieningsverzoeken zijn afgewezen van de overige 91 beschikkingen waren 68 herzieningsverzoeken ingediend door verpachters en 23 door pachters. Van de 68 door verpachters ingediende verzoeken heeft dit in 67 gevallen tot een verhoging van de pachtprijs geleid en in een geval tot een daling van de pachtprijs. Bij de meeste verzoeken lag daar de doorberekening van de onderscheiden regionormen of veranderpercentages aan ten grondslag, omdat de verpachter deze in voorgaande jaren niet had doorberekend.
Van de 23 door pachters ingediende verzoeken heeft dit in 8 gevallen tot een verlaging geleid en in 15 gevallen tot een verhoging.
Bij 35 van de 91 beschikkingen was de bepaling van 2% van de vrije verkeerswaarde van het object de bepalende route voor de vaststelling van de nieuwe pachtprijs.
Hoeveel verzoeken zijn bij de Grondkamers ingediend met betrekking tot knelpunten in de gebiedsindeling en welke beschikkingen volgden daarop?
Ik kan hier geen uitspraak over doen, want in het verzoek tot herziening van de pachtprijs wordt door de indiener veelal niet vermeld wat de motivatie is voor het verzoek.
Hoeveel verzoeken zijn bij de Grondkamers ingediend vanwege door omstandigheden meer of minder incourante gronden en hoeveel daarvan hebben door een bijstelling van de verkeerswaarde tot een verlaging van de pachtprijs geleid?
Zoals aangegeven in vraag 2 bevatten de meeste verzoeken tot herziening niet de achterliggende motivatie van het verzoek. Wel zijn er 7 dossiers waar in het herzieningsverzoek is aangegeven dat verlaging van de pachtprijs werd verzocht vanwege gebruiksbeperkingen van de grond, zoals beperkingen die zijn opgelegd door het waterschap bij dijken, matige kwaliteit van de grond, zeer natte grond en droogtegevoelige grond. In al deze gevallen heeft dit geleid tot een pachtprijsverlaging.
Op welke wijze heeft u, in lijn met uw toezegging2, ervoor zorg gedragen dat meer en systematisch bekendheid gegeven gaat worden aan de jurisprudentie van de grondkamers inzake de waardering van minder geschikte gronden?
In de brochure van DR »Pacht, nieuwe regels en prijzen 2012» wordt een paragraaf opgenomen die hier aandacht aan besteedt. Verder worden consequent de samenvattingen van de beschikkingen van de Centrale Grondkamer opgenomen op de website www.grondkamers.nl. De beschikkingen van de Centrale Grondkamer geven een beeld van de meer principiële kwesties die spelen binnen het pachtrecht.
Hoeveel ruimte hebben de Grondkamers om in het geval van gronden met een relatief laag opbrengend vermogen in een pachtregio met merendeels gronden met relatief hoog opbrengend vermogen (zoals zandgronden op de Utrechtse Heuvelrug die bij het Rivierengebied ingedeeld zijn) een verlaging van de pachtprijs voor te stellen? Hoeveel ruimte hebben zij om de pachtprijsontwikkeling in pachtregio’s met merendeels gronden met relatief laag opbrengend vermogen mee te wegen?
Bij een herzieningsverzoek op grond van artikel 333, tweede of derde lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de vrijheid van de Grondkamer beperkt, omdat zij de bestaande pachtprijs moet verhogen tot de hoogst toelaatbare pachtprijs overeenkomstig de bepalingen van artikel 2, 2a, 2b en 3 van het Pachtprijzenbesluit 20073, tenzij de redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
In de praktijk betekent dit dat de Grondkamer een taxatie uitvoert voor de bepaling van 2% van de vrije verkeerswaarde. Hierbij wordt gekeken naar de waarde van land in onverpachte staat die overeenstemt met de prijs bij voortgezet agrarisch gebruik. Er is derhalve geen ruimte om de pachtprijsontwikkeling in de taxatie te betrekken, het gaat immers om grondwaarde. Er wordt bij de taxatie gekeken naar de waarde van vergelijkbare objecten. Deze vergelijkbare objecten kunnen zich in dezelfde pachtprijsregio bevinden, maar ook in andere pachtprijsregio’s, zoals pachtregio’s met merendeels gronden met relatief laag opbrengend vermogen. Bij de taxatie van de vrije verkeerswaarde kan een aftrek worden gedaan wanneer er beperkingen voor het agrarisch gebruik zijn, zoals bijvoorbeeld bij de handhaving door het waterschap van de keur bij dijken en bij de blijvende aanwezigheid van poelen, sloten, bosschages, bomen en openbare onderhoudspaden vanwege rangschikking onder de Natuurschoonwet4.
Bent u bereid in overleg met organisaties van pachters en verpachters de zogenaamde Grondkamerroute te verduidelijken en te versterken, indien nodig door het aanpassen van Artikel 7:333 van het Burgerlijk Wetboek of Artikel 21 van het Pachtprijzenbesluit, zodat het gewenste maatwerk geleverd kan worden?
Ja, in het geval dat belangenorganisaties hier om vragen ben ik bereid om in aanvulling op de brochure (zie vraag 4) de Grondkamerroute verder te verduidelijken.
Ik ben echter van mening dat aanpassing van artikel 333 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 21 van het Pachtprijzenbesluit 2007 niet in de rede ligt, omdat deze artikelen goede handvatten bieden voor een objectieve waardebepaling van de betreffende grond.
Welke stappen gaat u, in aansluiting op de antwoorden op de eerdere vragen over de regio-indeling, concreet zetten om knelpunten als gevolg van de robuuste regio-indeling in het Pachtprijzenbesluit aan te pakken? Gaat u in overleg met organisaties van pachters en verpachters over mogelijke knelpunten en de aanpak daarvan? Gaat u het Landbouw Economisch Instituut (LEI) opdracht geven om effecten en technische haalbaarheid van mogelijke voorstellen voor wijziging te onderzoeken? Bent u bereid hierbij in ieder geval een oplossing te zoeken voor de Wieringermeerpolder (indeling bij IJsselmeerpolders) en voor de zandgronden op de Utrechtse Heuvelrug die bij het Rivierengebied ingedeeld zijn?
In mijn antwoord op uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1740) heb ik gesteld dat een andere regio-indeling alleen aan de orde is als alle belanghebbende partijen mij hier unaniem om vragen. Daarnaast ben ik van mening dat de Grondkamerroute een geschikt alternatief biedt voor mogelijke knelpunten van de regio-indeling, temeer daar niet alleen gekeken wordt naar vergelijkbare gronden binnen de eigen regio, maar ook naar vergelijkbare gronden in andere regio’s.
De angst bij zorgmedewerkers om aangifte te doen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mishandelde zorgverleners te bang voor aangifte»1 en het bijbehorende nieuwsbericht in het RTL nieuws?
Ja.
Begrijpt u dat medewerkers in de zorg geen aangifte van geweld durven te doen, omdat zij bang zijn voor de gevolgen als bij de dader bekend wordt wie er aangifte gedaan heeft?
Ja. Daarom bestaan er binnen de kaders van het recht op een eerlijk proces mogelijkheden om in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden de identiteit van de melder, aangever of getuige af te schermen. Dit is geregeld in de «Handleiding opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring» van het Openbaar Ministerie (OM).
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) in principe aangiftes van werkgevers op kan nemen, waarbij van het betrokken personeel alleen personeelsnummers opgenomen worden? Voeren de arrondissementsparketten gelijk beleid bij het behandelen van aangiftes op personeelsnummer?
Het doen van aangifte op (personeels)nummer is mogelijk. Dit heeft recent in een concreet geval bij het Slingelandziekenhuis geleid tot een succesvolle strafzaak.
Gegeven het belang dat wij hechten aan het bevorderen van het doen van aangifte in de zorg, is dit een belangrijk aandachtspunt in het Actieplan Veilig Werken in de zorg dat wij hebben opgesteld met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en sociale partners in de zorg. Daarbij zetten wij zowel in op beschermd aangifte doen als het doen van aangifte door de werkgever.
Tijdens de algemeen overleggen veilig werken in de zorg van 23 mei 2012 en veilige publieke taak van 5 juni 2012 heb ik toegezegd dat er een regeling komt die het mogelijk maakt aangifte op nummer te doen. Deze regeling geldt uiteraard voor alle sectoren van de publieke taak en niet alleen voor de zorg. In september van dit jaar stuur ik u een brief waarin staat hoe ik dit ga doen.
Is het waar dat aangiftes op personeelsnummer vaak niet in behandeling worden genomen? Welke afweging wordt hierbij gemaakt door het OM? Speelt extra werkdruk voor het OM hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw toezegging in het debat naar aanleiding van het verslag van het algemeen overleg op 21 december 2011 met betrekking tot de aangehouden motie-Kuiken/Marcouch2 over aangifte op personeelsnummer? Heeft naar aanleiding hiervan het overleg inmiddels plaatsgevonden? Wat is hiervan de uitkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt de mogelijkheid om anoniem, op personeelsnummer, aangifte te doen niet genoemd in het actieplan «Veilig werken in de zorg», dat u op 22 maart 2012 naar de Kamer heeft gestuurd?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u ervoor zorgen dat medewerkers in de zorg, die een reële angst ervaren als hun naam opgenomen wordt in een aangifte van geweld, voor 1 september 2012 overal door hun werkgevers in staat gesteld worden om met personeelsnummer aangifte te doen? Hoe gaat u dit nieuwe beleid richting de zorgsector bekend maken, zodat de angst voor het doen van aangifte vermindert?
Zie antwoord vraag 3.
De behandeling van een Turkse zanger op Schiphol |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Turkse zanger woest op Schiphol»1 en «Schiphol behandelt zanger schandelijk»?2
Kloppen de feiten zoals daar genoemd dat de Turkse zanger Sag de eerste keer wel Nederland in kwam en de tweede keer door de bejegening en behandeling op Schiphol zelf heeft besloten terug te keren?
Hoe kan het dat een persoon in het bezit van een zogenaamd (groen) Turks paspoort problemen ondervindt bij de toelating tot Nederland?
Waren alle voorwaarden voor toelating in orde? Zo ja, wat was de reden van oponthoud?
Is u bekend of reizigers uit Turkije, zoals zakenlieden, met geldige papieren wel vaker problemen ondervinden op Schiphol? Zo ja, kunt u hier een reden voor opgeven? Is er een opdracht om mensen uit Turkije grondiger te ondervragen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Is er nadien nog contact gezocht met de uitnodigende stichting Kulsam, dan wel de heer Sag zelf? Zo nee, gaat u dat nog doen? Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling van eerdere vragen terzake van het leden Van Bommel (SP) ingezonden 21 mei 2012 (vraagnummer 2012Z10104) en van Marcouch (PvdA) ingezonden 21 mei 2012 (vraagnummer 2012Z10106).
Het bericht dat het gehele Noorden van Mali in handen is van extremisten. |
|
Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht getiteld «Extremisten vestigen macht in N-Mali»?1
Ja
Deelt u de zorg dat de toenemende macht van gewapende groeperingen als de Mouvement National pour la Liberation de l'Azawad (MNLA) en extremisten zoals Al-Qaeda-in-de-Islamitische-Maghreb (AQIM) en Ansar ud-Din in Mali en West-Afrika een bedreiging vormen voor zowel de veiligheid in Mali als voor veiligheid in Nederland en Europa als geheel? Zo nee, waarom niet? Indien ja, op welke wijze wapent Nederland zich tegen deze toenemende dreiging?
De toenemende macht van rebellengroeperingen als de MNLA en extremistische groepen als AQIM en Ansar ud-Din is zorgwekkend. Zij bedreigen de stabiliteit in West- en Noord-Afrika (Maghreb) met ook effecten buiten deze regio.
Nederland steunt programma’s ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit in de regio, bijvoorbeeld projecten via de United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) voor de capaciteitsopbouw van de politiemacht. Nederland neemt ook deel aan het Europese Maritime Analysis and Operations Centre – Narcotics (MAOC-N) in Lissabon, dat drugsstromen uit Latijns-Amerika via Afrika naar Europa in kaart brengt en bestrijdt. Daarnaast zoekt Nederland aansluiting bij de EU-Sahelstrategie. Deze richt zich op een parallelle aanpak van veiligheid en ontwikkeling om armoede te bestrijden en bedreigingen van terrorisme, ontvoeringen, grensoverschrijdende criminaliteit, drugs- en mensenhandel tegen te gaan.
Wat doet Nederland zelfstandig en in Europees verband om het toenemende extremisme en geweld in Noord-Mali op te lossen en de legitieme regering van het land te ondersteunen bij het bestrijden van extremisme en geweld?
De Economische Gemeenschap van West Afrikaanse Staten (ECOWAS) heeft het voortouw genomen in de onderhandelingen met de verschillende rebellengroeperingen in het noorden van Mali. De EU steunt deze aanpak van ECOWAS. Nederland is voorstander van een aanpak in multilateraal verband.
Overweegt u vanwege de toenemende macht van extremisten en gewapende groeperingen nu wel, zoals eerder aan u gevraagd middels mondelinge vragen2, te pleiten voor een contactgroep Mali en daar als Nederland actief aan bij te dragen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De Afrikaanse Unie heeft aangekondigd een internationale ondersteunings- en follow-up groep voor Mali in te stellen. Nederland volgt, samen met EU-partners, de ontwikkeling en samenstelling van een dergelijke groep nauwlettend. Indien Nederland wordt gevraagd toe te treden tot een dergelijke internationale groep, zullen wij op basis van dan beschikbare gegevens een zorgvuldige afweging maken.
Is er vooruitgang geboekt via de Economische Organisatie van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Indien ja, op welke punten wel en nog niet?
Ja. Dankzij de inspanningen van ECOWAS hebben de coupplegers de macht relatief snel overgedragen aan een interim-president, een benoemde premier en een regering van nationale eenheid. Inmiddels is een transitieperiode van 12 maanden overeengekomen waarbinnen presidents- en parlementsverkiezingen moeten plaatsvinden. Daarmee is een vorm van civiel bestuur hersteld.
Daarentegen is de bezetting van het noorden van Mali niet opgelost.
ECOWAS is betrokken bij de onderhandelingen met groeperingen in het noorden van Mali. ECOWAS zou bereid zijn een troepenmacht in te zetten als de Malinese autoriteiten hier om vragen.
Op welke wijze zet Nederland zich in om ontheemden, zoals de honderden vluchtelingen in Mopti, als gevolg van het geweld in Noord-Mali bij te staan?
Nederland draagt indirect bij aan de bestrijding van de humanitaire crisis in Mali en omringende landen via de algemene jaarlijkse bijdragen aan de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR (Eur 38 mln), aan het CERF (Centrale Noodhulpfonds van de VN – bijdrage Eur 40 mln) en aan de Internationale Confederatie van het Rode Kruis ICRC (Eur 25 mln). Hiermee worden o.a. activiteiten in Mali en ten behoeve van Malinese vluchtelingen gefinancierd.
De Europese Commissie heeft voor de Sahel een bedrag van Eur 123 mln ter beschikking gesteld. Voor Mali, inclusief de vluchtelingenproblematiek heeft de Commissie Eur 9 mln extra gealloceerd. Nederland heeft hier aan bijgedragen.
Op welke wijze wordt de voedselzekerheid in Mali aangetast als gevolg van het conflict en de toenemende macht van extremisten?
Het conflict in Mali heeft de voedselzekerheid in Mali verslechterd. De vluchtelingenstromen naar de omliggende landen en naar het zuiden van Mali leiden tot extra druk op beschikbare voedselvoorraden. Daarnaast belemmert het conflict projecten en programma’s van de Malinese overheid en nationale en internationale NGOs ter verbetering van de voedselzekerheidssituatie. Bovendien worden door het conflict noordelijke markten moeilijker bevoorraad, waardoor de prijzen stijgen. Ten slotte accepteren verschillende rebellenorganisaties nauwelijks hulp; hierdoor komt het nieuwe agrarische seizoen in gevaar. Ook op langere termijn wordt ook de voedselzekerheid hiermee in gevaar gebracht.
Wordt de humanitaire hulp aan het land en het Noorden nog steeds onverkort voortgezet? Zo ja, welke rol speelt Nederland daarbij? Zo nee, waarom niet?
Enkele noodhulpkonvooien hebben Timboektoe, Gao en Kidal kunnen bereiken. Daarnaast zijn enkele organisaties erin geslaagd enige ondersteuning te geven aan de ziekenhuizen in deze steden.
De Nederlandse ambassade bevordert de dialoog en afstemming tussen de humanitaire coördinator van de VN en OCHA enerzijds en de associatie van Malinese gemeenten en de federatie van gezondheidscomités anderzijds over de hulpverlening. De ambassade adviseert voorts over Nederlandse financiering van het aankomende «consolidated appeal» voor Mali.
De aanhoudende problemen met koopkracht en belastingdruk op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de toezegging van 30 januari 2012, verwijzend naar een aankondiging in de zomer van 2011, dat een interdepartementaal onderzoek zou plaatsvinden in Caribisch Nederland, niet alleen naar de belastingen, maar ook naar de economische situatie op de eilanden, naar koopkrachtmutaties en naar de inflatie?1
Ja. Tijdens het algemeen overleg heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat Ecorys onderzoek doet naar onder andere de koopkrachtontwikkeling op de eilanden en de oorzaak van de stijging van consumentenprijzen. Het onderzoek is afgerond. Op 11 juni 2012 is het onderzoek met de kabinetsreactie aan uw Kamer en aan de Eerste Kamer aangeboden. Ook de verkenning naar armoede is afgerond. De resultaten daarvan zijn inclusief een kabinetsreactie op 22 juni 2012 aan uw Kamer aangeboden.
Herinnert u zich de opmerking van 30 januari 2012, waarin u de armoede op de eilanden bij een deel van de bevolking serieuze problematiek noemt en daarbij stelt dat u zich daar mede verantwoordelijk voor voelt?2
Tijdens het AO heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheidgezegd dat we samen met het eilandbestuur een gedeelde verantwoordelijkheid hebben waar het gaat om armoede. Daarop heeft hij een analyse van de harde kern van armoede op de eilanden toegezegd. De hiertoe strekkende verkenning is inmiddels afgerond, gedeeld met de eilandbesturen en op 22 juni 2012 aan uw Kamer verzonden.
Herinnert u zich tevens uw uitgesproken verwachting aan het einde van het eerste kwartaal van 2012 helderheid te kunnen geven over het koopkrachtonderzoek en de belastingopbrengsten?2
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geantwoord dat we in ieder geval in de loop van het voorjaar de resultaten zouden krijgen. Zoals hiervoor opgemerkt is het onderzoek met kabinetsreactie op 11 juni 2012 naar de Tweede en de Eerste Kamer gestuurd. Ecorys is gevraagd een eerste inschatting te maken van de belastingopbrengsten over 2011. Pas in het najaar van 2012 zal definitieve duidelijkheid over de opbrengst van het nieuwe belastingstelsel kunnen worden gegeven.
Wat is de meest recente stand van zaken betreffende deze afzonderlijke onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onbetamelijk is dat ruim anderhalf jaar na «10-10-10» nog steeds geen duidelijk zicht is op de problemen betreffende de teruggelopen koopkracht?
Ik deel die mening niet. In het voorjaar van 2011 zijn de eerste CBS-cijfers inzake de hoogte van de inflatie op de eilanden van Caribisch Nederland gepubliceerd. De signalen vanuit Caribisch Nederland over prijsstijgingen en de nadelige invloed daarvan op de koopkracht, zijn serieus genomen. Mede in verband daarmee zijn de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Financiën in juni 2011 naar Caribisch Nederland gereisd om persoonlijk kennis te nemen van de situatie ter plaatse. Naar aanleiding van de gesprekken die tijdens dat werkbezoek zijn gevoerd met eilandbesturen, eilandraadsleden en ondernemers, is besloten dat er een onafhankelijk onderzoek zou moeten worden uitgevoerd naar, kort samengevat, de ontwikkeling van de koopkracht op Caribisch Nederland. Vooruitlopend op de resultaten van dat onderzoek heb ik eind 2011 via het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012 al diverse wijzigingen van het (nieuwe) fiscale stelsel van Caribisch Nederland doorgevoerd. De belastingvrije som, de ouderentoeslag en de kindertoeslag zijn vooruitlopend daarop verhoogd, waardoor veel belastingplichtigen met ingang van 1 oktober 2011 een hoger netto inkomen hadden. Daarnaast is het tarief van de algemene bestedingsbelasting voor diensten op 1 oktober 2011 met 2%-punten verlaagd.
Kunt u toezeggen dat de resultaten van het koopkrachtonderzoek op zo kort mogelijke termijn aan de Kamer gestuurd worden, met daarbij voorstellen om de gesignaleerde problemen adequaat aan te pakken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nog steeds van mening dat het onderwerp «genoegzaam aan de orde komt» door « vóór 1 juli 2012 een analyse van de «harde kern» van de armoede in Caribisch Nederland aan de Tweede Kamer te doen toekomen»?4 Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de uitlatingen van Rijksvertegenwoordiger Stolte, die stelt: «Indien maatregelen op zich laten wachten en de inflatie hoog blijft, zal met name de economisch meest kwetsbare groep inwoners in een armoedeval belanden»?5
Het koopkrachtonderzoek en de verkenning naar de «armoede in Caribisch Nederland» bieden handvatten om de situatie voor betrokkenen waar nodig te verbeteren. De inflatie is dit jaar aan het afvlakken. Daarnaast zijn uitkeringen en het minimumloon per 1/1/2012 geïndexeerd met de inflatie over het voorgaande jaar. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 zijn er eerder al fiscale maatregelen getroffen. Het kabinet toont hiermee passende maatregelen te nemen wanneer dit nodig is.
Is het waar dat Sint Maarten inmiddels een overeenkomst heeft getekend om de splitsing van het energiebedrijf GeBe te regelen, waardoor de weg vrij is een verdrag te sluiten met Sint Maarten om dubbele belastingheffing voor het goederenvervoer naar Bonaire te voorkomen? Zo ja, waarom is dat verdrag nog niet tot stand gekomen? Zo nee, welke formele stappen moeten nog worden ondernomen voordat dat verdrag gesloten kan worden?
Het wegnemen van de dubbele indirecte belastingheffing op goederen die inwoners en ondernemers van Sint Eustatius en Saba op Sint Maarten kopen is wat mij betreft een op zichzelf staande kwestie. Met Sint Maarten zijn gesprekken gaande om deze kwestie op zo kort mogelijke termijn op te lossen. In dat kader is deze kwestie op 13 juni 2012 besproken met de nieuwe minister van Financiën van Sint Maarten, de heer Tuitt. Dat gesprek is constructief verlopen.
De conferentie ‘The Sudanese Dutch Private Investment Forum’ |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de door het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering georganiseerde conferentie «The Sudanese Dutch Private Investment Forum»?1
Ja.
Zullen er naast vertegenwoordigers van de Soedanese agrarische sector, ook leden van het Soedanese regime alsmede ambtenaren van de Nederlandse ministeries deelnemen aan de conferentie?
Aan het «Sudanese Dutch Private Investment Forum» is niet deelgenomen door leden van de Sudanese regering. Van Nederlandse zijde namen twee ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan een gedeelte van het programma deel.
Hoe beoordeelt u deze conferentie in het licht van de motie Ferrier?2 Op welke wijze geeft u uitvoering aan deze motie?
De conferentie richtte zich nadrukkelijk op de private sector en niet op de Sudanese overheid.
De desbetreffende motie (33 000-V-40) ondersteunt de inzet van de regering om internationaal harde voorwaarden te stellen aan steun aan Sudan. Hieronder vallen met name: straffeloosheid bestrijden, de mensenrechtensituatie en humanitaire toegang verbeteren en een politieke oplossing vinden voor de interne conflicten in Sudan. Nederland heeft de voorwaarden voor steun aan Sudan ook aan de orde gesteld in een EU seminar in Brussel op 15 mei, dat Nederland organiseerde met de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Sudan en Zuid-Sudan. Ik wil in dit kader niet nalaten te vermelden dat ik bij eerdere passende gelegenheid wijs op het belang van berechting van President Al-Bashir en andere Soedanese verdachten door het Internationaal Strafhof.
Deelt u de mening dat de uitvoering van deze motie urgenter is geworden door de recent opgelopen spanningen tussen Soedan en Zuid-Soedan, die hebben geleid tot het aannemen door de VN-Veiligheidsraad van resolutie 2 046, waarin onder andere de Soedanese bombardementen worden veroordeeld?
De opgelopen spanningen tussen beide landen en de aanname van resolutie 2046 van de VN-Veiligheidsraad onderstrepen het belang van voorwaarden zoals in motie 33000-V-40 genoemd.
Hoe beoordeelt u de opstelling van Soedan ten aanzien van resolutie 2046?3 Welke stappen kunnen en zullen worden gezet als Sudan blijft weigeren deze resolutie volledig uit te voeren?
Het blijft van belang dat Sudan onvoorwaardelijk uitvoering geeft aan resolutie 2046. Deze resolutie stelt sancties in het vooruitzicht bij niet-naleving. De Afrikaanse Unie (AU) en de VN Veiligheidsraad zijn leidend in het advies wanneer Sudan of Zuid-Sudan de resolutie onvoldoende naleeft. Ik verwijs hierbij ook naar de Kamerbrief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en mij van 10 mei 2012 (ref. DAF-186/12).
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland zich inzet voor het verhogen van de internationale druk op Soedan, specifiek ook om toegang voor humanitaire hulp in het Nuba-gebergte af te dwingen?
Nederland bepleit humanitaire toegang zowel internationaal via de EU, de VN en de AU, als bilateraal via sleutelactoren als Egypte en Qatar. In samenwerking met andere landen in de internationale contactgroep voor Sudan en Zuid-Sudan maakt Nederland gebruik van alle mogelijkheden om de diplomatieke druk op Sudan over deze kwestie uit te oefenen.
In september en november 2011 organiseerde Nederland met de VN twee bijeenkomsten over humanitaire toegang tot South Kordofan en Blue Nile. In februari bepleitte de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in New York tegenover de Sudanese minister Fadil het VN tripartiete voorstel voor cross line-hulpverlening, d.w.z. humanitaire hulpverlening over de frontlinies in Sudan heen (zie ook de Kamerbrief d.d. 26 maart 2012, ref. DAF-126/2012). Ten slotte heeft Nederland in het kader van de internationale contactgroep direct contact hierover met het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (OCHA).
Legbatterijeieren die ondanks verbod nog steeds in Nederland verkocht worden |
|
Henk van Gerven |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Is het waar dat in Europa nog 47 miljoen kippen (zo’n 14%) in legbatterijen zitten? Is dit een reële schatting of zijn er aanwijzingen dat dit getal nog wel eens hoger kan zijn1?
Krachtens artikel 5, lid 2 van Richtlijn 1999/74/EG van de Raad moeten lidstaten er zorg voor dragen dat het houden van kippen in legbatterijen vanaf 1 januari 2012 verboden is. Zoals al gemeld aan uw Kamer (TK 31 923 nr. 28) is het verscheidene bedrijven in 13 EU-lidstaten niet gelukt om tijdig om te schakelen naar verrijkte kooien of andere toegestane huisvestingssystemen.
Volgens gegevens door de lidstaten aangeleverd zitten er momenteel nog ca. 45 miljoen legkippen in legbatterijen. Dit is inderdaad een kleine 14% van het totale aantal legkippen in de EU.
Is het waar dat 70 á 80% van de Italiaanse eieren nog afkomstig is uit legbatterijen? Zo nee, welk percentage dan? Waar baseert u uw cijfers op en hoe verklaart u dit cijfer uit Italië?1
Op basis van cijfers van februari jl., door Italië aangeleverd, is naar schatting ca. 45% van de Italiaanse eieren nog afkomstig uit legbatterijen.
Welke concrete acties heeft u ondernomen om de motie van het lid Van Gerven c.s. over een importverbod van legbatterijeieren uit te voeren?2
In reactie op de motie Van Gerven c.s. (TK 31 923, nr. 24) heb ik in mijn brief van 10 november 2011 (TK 31 923, nr. 25) mijn inzet geschetst en reeds aangegeven dat het niet toegestaan is om producten uit derde landen die niet volgens onze eisen van diervriendelijkheid en dierenwelzijn zijn geproduceerd aan de EU-grens tegen te houden. Dit vloeit voort uit het basisbeginsel van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
Zoals aangegeven in het BNC-fiche over de EU-strategie dierenwelzijn (TK 22 112, nr. 1370) zal ik de Commissie vragen in haar verslag t.z.t. over de effecten van de internationale dierenwelzijnsactiviteiten op de concurrentiepositie van Europese veehouders ook in te gaan op de relatie met derde landen en aan te geven of en welke vervolgstappen dit tot gevolg zou moeten of kunnen hebben in relatie tot de handelspartners.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of het waar is wat een expert eierhandel1 zegt, namelijk dat alle producenten met legbatterijeieren werken, ook in Nederland, en dat er 90% kans is dat men een verwerkt product zoals cake of pasta met legbatterijeieren in een Nederlandse winkel koopt? Waarop baseert u dit precies?
Nee. De Nederlandse eiproductenfabrikanten (producenten van eiproduct: (gedroogd) heelei, eigeel, eiwit) verwerken nog slechts in zeer beperkte mate eieren uit legbatterijen. Het betreft namelijk alleen legbatterijeieren die afkomstig zijn van het kleine aantal Nederlandse legbatterijbedrijven (»knelgevallen») dat nog tot uiterlijk 1 juli a.s. legbatterijeieren mag produceren en deze eieren alleen gekanaliseerd aan de Nederlandse eiproductenfabrikanten af mag zetten. Na 1 juli zullen de Nederlandse eiproductenfabrikanten dus géén legbatterijeieren afkomstig uit de EU meer verwerken. Nederlandse eiproductenfabrikanten voeren nauwelijks grondstof in uit derde landen.
Welk aandeel van de eiproductenfabrikanten in andere EU-lidstaten nog legbatterijeieren verwerkt is mij niet bekend. Er zijn hier geen Europese cijfers over beschikbaar.
Vanuit derde landen worden er eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Deze zullen overwegend afkomstig uit legbatterijen zijn. Deze eieren en eiproducten komen voornamelijk uit de VS en Argentinië. In 2011 werd er 26 456 ton (GATT equivalent ei in de schaal) aan eieren en eiproducten in de EU ingevoerd. Nederland heeft van dit totaal slechts 0,4% ingevoerd. Wat de uiteindelijke bestemming is van deze eieren en eiproducten en in welke eindproducten ze in de winkelschappen terecht komen, is mij niet bekend.
Hoe groot de kans is dat in een eindproduct (zoals cake of pasta) in een Nederlandse winkel legbatterijeieren verwerkt zijn, kan ik niet nauwkeurig bepalen. De internationaal opererende voedingsmiddelenindustrie kan immers ingrediënten uit de EU maar ook van buiten de EU betrekken. En de in Nederland of in de EU geproduceerde eindproducten (zoals cake of pasta) kunnen op hun beurt zowel binnen Nederland, binnen de EU of daarbuiten in de winkelschappen terecht komen.
Al sinds 2003 verkopen Nederlandse grootwinkelbedrijven geen tafeleieren meer die geproduceerd zijn in legbatterijen. Daarnaast hebben de bij het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) aangesloten supermarktorganisaties in de
inkoopvoorwaarden voor huismerkartikelen voor hun leveranciers opgenomen dat indien ei verwerkt is in bereide producten dit scharreleieren moeten zijn. Bij producten waarin het ingrediënt meer dan 5% ei of eiproduct bedraagt of als ei of eiproduct een «kenmerkend ingrediënt» is van het product (bijvoorbeeld pasta met ei), dan stellen supermarktorganisaties voor hun huismerkartikelen de inkoopvoorwaarde dat het product 100% scharreleiproduct moet bevatten. Dit wordt gecontroleerd door private kwaliteitssystemen waar toezicht op wordt gehouden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
In welke mate zijn met legbatterijeieren bereide producten in de Nederlandse winkels te koop? In welke mate verwerken Nederlandse producenten legbatterijeieren in hun producten? Welke controle en welke informatieverzameling is hier op? Welke contacten heeft u met Nederlandse producenten en grootwinkelbedrijven om gebruik van batterijeieren te ontmoedigen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe liggen in uw onderbouwde opinie de juridische mogelijkheden tot het instellen van een verkoopverbod in Nederland voor legbatterijeieren, ook die in verwerkte producten?
Ik verwijs u naar de reactie die ik eerder gaf op de motie Van Gerven/Ouwehand in mijn brief van 19 december 2011 (TK 21 501 32, nr. 26).
Zoals eerder aangegeven (TK 31 923 nr. 28) neemt dit niet weg dat batterijeieren voor industrieel gebruik in beginsel alleen worden verwerkt in de lidstaat waar de eieren worden geproduceerd (tenzij op basis van een bilaterale afspraak vanwege gebrek aan verwerkingscapaciteit, verwerking in een andere lidstaat plaatsvindt.) Dit vloeit voort uit de eisen die de Commissie heeft gesteld in het kader van de verlate omschakeling van legbatterijbedrijven. Daarom zijn in de actie- en handhavingsplannen die de lidstaten bij de Europese Commissie hebben ingediend traceringsregimes opgenomen.
Voorts zijn er geen mogelijkheden voor een verkoopverbod in Nederland op legbatterijeieren en verwerkte producten, waarin legbatterijeieren of producten van legbatterijeieren zijn verwerkt, die zijn geïmporteerd uit derde landen. Zoals eerder aangegeven is het volgens de regels van de WTO niet toegestaan onderscheid te maken tussen «soortgelijke» producten op basis van de productiemethode.
De consument kan uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Bent u bereid om over te gaan tot verplichte ontmoedigende labeling van producten waarin legbatterijeieren verwerkt zijn? Zo nee, waarom niet? Welke hobbels ziet u hierbij?
Zoals ik u tijdens het Algemeen Overleg van 14 december jl. op een vraag van gelijke strekking heb aangegeven vind ik dergelijke regels voor (ontmoedigende) etikettering niet passend. De producten die in de winkelschappen liggen, behoren te voldoen aan de geldende wettelijke vereisten. Voor producten die aan deze vereisten voldoen, past geen ontmoedigende etikettering.
Zoals al aangegeven kan de consument uiteraard op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestigingssysteem verwerkt zijn.
Het verdwijnen van de studie Fries |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het verdwijnen van de enige Nederlandse universitaire opleiding Friese taal en cultuur van de Rijksuniversiteit Groningen (RuG)?1
Ik heb begrepen dat de bacheloropleiding Friese taal en cultuur – in afwijking van eerdere berichtgeving daarover – als afzonderlijke opleiding wordt gehandhaafd en geregistreerd blijft in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs. Zie ook mijn antwoord van 26 april jl. op vragen van de leden Jadnanansing en Jacobi (beiden PvdA) van uw Kamer over hetzelfde onderwerp.
Deelt u de mening dat het beschermen en onderzoeken van de Friese taal en cultuur niet afhankelijk moet zijn van het toevallige aantal studenten dat in een jaar voor de opleiding wordt aangetrokken? Deelt u de mening dat als de kennis en kunde eenmaal is verdwenen, de bestaande expertise lastig opnieuw op te bouwen is?
De eerste mening deel ik niet helemaal. In het algemeen geldt immers voor elke studie dat het behoud van kennis en kunde ten langen leste ook mede afhankelijk is van de belangstelling voor het betreffende vakgebied; die belangstelling komt onder andere tot uitdrukking in het aantal inschrijvingen voor de opleiding. Dit gegeven staat overigens los van de bescherming van de Friese taal en cultuur.
De mening dat het moeilijk is expertise, wanneer zij eenmaal is verdwenen, opnieuw op te bouwen, deel ik.
Bent u van plan om te bevorderen dat de studie en de kennis van het Fries wordt geborgd?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1. heb aangegeven blijft het Fries aan de RUG niet alleen zelfstandig bestaan, de bachelor zal tevens programmatisch en inhoudelijk worden ingekaderd in de nieuwe brede bachelor Europese talen en culturen. Het laatste is naar mijn mening een verstandige aanpak van de RUG en de beste manier om kennis en kunde op het gebied van het Fries in stand te houden. Zie ook mijn antwoord van 2 mei jl. op vragen van de leden De Rouwe en Ferrier (beiden CDA) van uw Kamer over het voornemen van verschillende universiteiten om talenstudies te laten opgaan in brede studies.
Het plukken van criminele winsten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat zijn de redenen om het project Financieel-economische criminaliteit (FinEC) niet voort te zetten maar te veranderen in het programma Afpakken? Wat zijn de belangrijkste verschillen?
Het programma financieel-economische criminaliteit (FinEc) omvatte een breed pakket aan maatregelen op het gebied van het bestrijden van fraude, witwassen en corruptie. In mijn brief van 12 april 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 29 911, nr. 68) heb ik beschreven dat de maatregelen uit het FinEc-programma structureel zijn gemaakt.
De nieuwe maatregelen van dit kabinet bouwen daarop voort. Daarbij wordt het ketenprogramma afpakken uitgevoerd. Dat is gericht op het uitbreiden van de capaciteit van de strafrechtketen en op het bevorderen van innovatief werken en van samenwerking tussen partners binnen en buiten de strafrechtketen met als doel nog meer vermogen van criminelen af te pakken. Zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg van 14 juni jongstleden over georganiseerde criminaliteit stuur ik uw Kamer nog voor het zomerreces een brief over het overheidsbreed afpakken.
In welke regio’s zijn nu afpakteams aan de slag om wederrechtelijk verkregen voordeel te plukken van criminelen? Wat zijn tot nu toe de resultaten daarvan? Aan welke resultaatsverplichtingen zijn zij gebonden?
In alle regio’s zijn afpakteams van openbaar ministerie (OM) politie en/of bijzondere opsporingsdiensten aan de slag. Verder zijn sinds 2011 twee teams van de Nationale Recherche en de FIOD operationeel onder aansturing van het Landelijk Parket en het Functioneel Parket van het OM.
In 2011 is door de hele strafrechtketen, waaronder de afpakteams, voor meer dan 44,6 miljoen euro aan ontnemingen en verbeurdverklaringen geïncasseerd.
Daarnaast zijn er dankzij de inzet van het strafrecht opbrengsten gerealiseerd ten behoeve van slachtoffers, de Belastingdienst en andere bestuursorganen zoals de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Zo is in de Klimop-zaak 130 miljoen euro teruggevloeid naar de benadeelden. Een ander voorbeeld is de opbrengst van ongeveer 150 miljoen euro in 2011 voor de Belastingdienst, voortkomend uit strafrechtelijke onderzoeken.
De resultaatsverplichting voor de afpakopbrengsten uit ontnemingen en verbeurdverklaringen geldt voor de hele strafrechtketen inclusief de afpakteams. Deze verplichting loopt op van 43 miljoen euro in 2011 naar ruim 100 miljoen euro in 2018.
Welke onderbouwing is er voor de veronderstelling, vastgelegd in de prestatieafspraken, dat investeringen in het afpakteam zich drie tot vier keer gaan terug verdienen? Is hier onafhankelijk (wetenschappelijk) onderzoek naar gedaan?
De verhouding tussen de taakstelling van ruim 60 miljoen euro aan afpakopbrengst en de investering van 20 miljoen euro in het ketenprogramma afpakken is gebaseerd op de resultaten van het FinEc-programma. Die resultaten lieten zien dat een investering in de strafrechtketen om het afpakken te versterken zich in drievoud terugverdient. Deze investering leidt ook tot resultaten buiten de strafrechtketen, zoals het afpakken door bestuurlijke handhavers en de compensatie van slachtoffers.
Bent u bekend met de klachten over de gebrekkige mogelijkheden om informatie uit te wisselen tussen bijvoorbeeld de politie en de Belastingdienst? Kunt u toelichten waarom het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en ten aanzien van wie de ernstige verdenking bestaat dat deze verdacht wordt van witwassen en/of andere criminele activiteiten?
Ik ben bekend met de wens vanuit de praktijk om de mogelijkheden tot informatie-uitwisseling beter te benutten dan wel uit te breiden. In samenspraak met betrokken partijen beziet mijn departement de noodzaak en haalbaarheid daarvan.
De veronderstelling dat het niet is toegestaan om de inkomensgegevens op te vragen van een persoon die luxe goederen bezit en waartegen ernstige verdenkingen bestaan, is overigens niet juist. Als sprake is van een ernstige verdenking kunnen opsporingsmiddelen worden ingezet en kunnen inkomensgegevens door tussenkomst van de officier van justitie worden opgevraagd.
Bent u bekend met de klachten van financieel rechercheurs dat de Financial Intelligence Unit (FIU) niet langer rechtstreeks voor hen toegankelijk is? Waarom is er een nieuw systeem ingericht waarbij de financieel rechercheur een informatieverzoek moet indienen bij een informatiemedewerker? Waarom is hier voor gekozen? Is dit niet omslachtig en tijdrovender dan de rechtstreekse toegang tot deze gegevens voor de rechercheurs?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
FIU-Nederland is medio 2011 overgegaan op een nieuw ICT-systeem omdat het vorige systeem was verouderd. Met de nieuwe applicatie worden Verdachte Transacties (VT’s) direct beschikbaar gesteld aan het gehele opsporingsgebied binnen Nederland. Met de vorige applicatie waren de VT’s in eerste instantie enkel beschikbaar voor de regio waarin de transactie had plaatsgevonden. Aangezien FIU-Nederland onderdeel is van het KLPD, is er aangesloten bij de standaard politie applicatieportfolio van Politie Nederland. De VT’s worden nu via Blueview landelijk beschikbaar gesteld. Blueview werkt met categorieën waaraan autorisatieniveaus zijn verbonden. Het is daarom noodzakelijk dat (financieel) rechercheurs het juiste autorisatieniveau hebben om inzicht te krijgen in de VT’s.
Binnen elke politieregio wordt op dit moment gewerkt aan een regionale informatie organisatie (RIO). FIU-Nederland sluit aan bij de landelijke werkwijze om de RIO’s van informatie te voorzien. De politieregio’s bepalen zelf hoe de informatievoorziening bij een Blueviewbevraging dient te verlopen. Ik overleg met de Raad van Korpschefs over de vraag hoe de informatievoorziening via Blueview op dit specifieke punt meer uniform kan worden gemaakt.
Bent u bekend met de klacht van financieel rechercheurs dat het Openbaar Ministerie (OM) en rechters onvoldoende financieel besef hebben? Zijn er ook initiatieven om kennis en expertise bij OM en de rechterlijke macht te bevorderen door scholing en dergelijke?
Ik ben bekend met een dergelijke klacht.
Er wordt binnen het OM en de rechterlijke macht veel gedaan om financiële kennis over te dragen en te borgen.
In de raio-opleiding voor rechters en officieren van justitie is de cursus financieel rechercheren een verplicht onderdeel van de verdiepingsperiode straf en parket.
Verder biedt het studiecentrum rechtspleging, het gezamenlijk opleidingsinstituut van het OM en de rechtspraak, 27 opleidingen aan die een bijdrage kunnen leveren aan het financieel besef van officieren van justitie en rechters. Vier van deze opleidingen zijn toegespitst op kennisbevordering van voordeelsontneming.
Elk parket beschikt over speciaal opgeleide ontnemingsofficieren. Het Bureau Ontnemingswetgeving OM verleent bovendien specialistische bijstand in complexe ontnemingszaken. Tevens worden vanuit het ketenprogramma afpakken regelmatig in de regio workshops voor professionals gehouden.
Het landelijk kenniscentrum fraude van de rechtspraak organiseert door middel van themadagen praktijkgerichte cursussen en stelt kennis op dit gebied aan rechters ter beschikking.
Tenslotte wordt in bepaalde zaken door gerechten een belastingrechter opgenomen in de kamer om te voldoen aan de behoefte aan expertise.
Bent u bereid in alle districten minstens één financieel rechercheur extra aan te stellen, mede gelet op de conclusies uit het recent gepubliceerde rapport «Follow the money» van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid dat met name op wijk- en districtsniveau onvoldoende financieel wordt opgespoord? Zo nee, waarom niet? Deelt u de verwachting dat extra financieel rechercheurs op wijk- en districtsniveau de investering die dit vereist ruimschoots zullen terug verdienen? Welke inschatting maakt u hiervan?
Bij het opstellen van de inrichtingsplannen voor de nationale politie wordt aandacht besteed aan de kwalitatieve invulling van de specialismen – zoals financieel rechercheren – op de verschillende niveaus. Hierbij wordt specifiek gehoor gegeven aan de aanbeveling uit het rapport Follow the Money om financieel rechercheren «van wijk tot wereld» binnen de organisatie te borgen.
Homorechten in Oekraïne |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Pride Kiev afgelast»1 en «Wetsvoorstel moet Oekraïne behoeden voor homogevaar»?2
Ja.
Deelt u het oordeel dat het afblazen van de eerste gaypride in Kiev als een signaal kan worden gezien dat de rechten en de veiligheid van homo’s en lesbiennes in Oekraïne niet gewaarborgd zijn? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, hoe moet het afblazen van de gaypride dan wel worden gezien?
In Oekraïne is homoseksualiteit kort na de onafhankelijkheid, in 1991, gedecriminaliseerd. Oekraïne is partij bij diverse internationale en Europese mensenrechtenverdragen die de rechten van LGBT (Lesbians, Gays, Bisexuals and Transgenders)waarborgen. Mede vanwege deze internationale verplichtingen hebben de gemeente Kiev en het Ministerie van Binnenlandse Zaken hun volledige medewerking toegezegd met betrekking tot taken op gebied van veiligheid en openbare ordehandhaving bij de Kyiv Pride Parade 2012. Het is een feit dat een groot deel van de Oekraïense bevolking nog altijd vooroordelen heeft jegens LGBT, en homoseksuele relaties, gedrag en uitingen afwijst. Een kleine agressieve minderheid is bereid deze afwijzende houding met fysiek geweld kracht bij te zetten, zoals helaas bleek bij de gebeurtenissen rond de Kyiv Pride Parade 2012. De Oekraïense autoriteiten zijn niet in staat gebleken om in het geval van grootschalige, agressieve tegenstand voldoende bescherming aan LGBT te bieden.
Bent u bereid hetgeen in Oekraïne is gebeurd rondom de gaypride scherp te veroordelen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Bent u voornemens om de ambassadeur van Oekraïne in ons land daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 21 mei jl. tegenover de media mijn teleurstelling uitgesproken over de afgelasting van de Kyiv Pride Parade, en mijn zorgen geuit over het homofobe klimaat in Oekraïne dat heeft bijgedragen aan het geweld tegen LGBT. De ambassadeur van Oekraïne is op de hoogte van dit Nederlandse standpunt. De Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, mw Catherine Ashton, heeft op 24 mei jl. een verklaring afgegeven waarin zij haar zorgen uit over de gewelddadige verstoring van activiteiten in het kader van Kyiv Pride, die ik volledig onderschrijf. Een kopie van de betreffende verklaring treft u bijgaand aan.
Bent u op de hoogte van het bestaan van een wetsvoorstel dat in Oekraïne homoseksuele uitingen moet verbieden? Zo ja, wat is de strekking van dat wetsvoorstel en wat is uw mening daarover?
Het wetsvoorstel nr. 8 711 («On Introduction of Changes to Certain Legislative Acts of Ukraine (regarding protection of children’s rights on the safe information sphere)») behelst amendementen op een aantal wetten in Oekraïne, i.c. het wetboek van strafrecht, de wet ter bescherming van de publieke moraal, en diverse mediawetten. Indien goedgekeurd, zal het openlijk uiten van, en publiceren over, homoseksueel gedrag strafbaar worden gesteld. Dit wetsvoorstel zal binnenkort door het parlement worden behandeld. Ik acht dit wetsvoorstel discriminerend t.a.v. LGBT en in strijd met internationale mensenrechtenverdragen en -verplichtingen, waaronder het EVRM.
Beïnvloedt het afblazen van de gaypride of het aannemen van het genoemde wetsvoorstel, uw voornemen om tijdens het Europees kampioenschap geen voetbalwedstrijden in Oekraïne te bezoeken als de rechtsstaat in dat land de komende tijd niet zichtbaar verbetert? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (Kamerstuk 21 501-02 nr. 1150) op 4 mei jl. aan uw Kamer gemeld, heeft het Nederlandse kabinet besloten dat als de situatie van mevrouw Timosjenko niet voldoende zou verbeteren, Nederland op politiek niveau niet naar Oekraïne zou gaan om wedstrijden van het Nederlands elftal tijdens het EK Voetbal 2012 bij te wonen. Daarbij is aangegeven dat de regering op basis van de dan geldende stand van zaken en mede in het licht van de opstelling van andere EU-lidstaten kort voor aanvang van het EK Voetbal een definitieve afweging over politieke aanwezigheid zou maken.
Op 9 juni jl. heeft minister Schippers namens het kabinet de wedstrijd Nederland-Denemarken bijgewoond. Om uiting te geven aan de Nederlandse zorgen over de mensenrechten in Oekraïne, heeft minister Schippers, samen met haar Deense collega Elbaek, een flankerend programma gericht op de mensenrechten gevolgd, waarbij ook is gesproken met LGBT-organisaties. Voor de inhoud van de gevoerde gesprekken verwijs ik kortheidshalve naar het verslag dat minister Schippers naar uw Kamer heeft gestuurd.
Deelt u de mening dat in het geval de rechtsstaat in Oekraïne in het algemeen en de situatie ten aanzien van oud-premier Tymosjenko en de rechten van homo’s en lesbiennes in het bijzonder niet verbeteren, de finale van het EK-voetbal beter in Polen in plaats van in Oekraïne kan plaatsvinden? Zo ja, bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – bij de organisator op een verplaatsing van de finale aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het organiseren van een EK voetbal vergt jaren van voorbereiding. Verplaatsing van de finale van het EK Voetbal naar Polen is vlak voor aanvang van het toernooi praktisch en organisatorisch niet uitvoerbaar en acht ik bovendien niet wenselijk.
Deelt u de mening dat, als een groep ultrarechtse extremisten al in staat is een relatief kleine groep mensen te bedreigen, het dan onzeker is dat de deelnemers en supporters aan het EK-voetbal voldoende kunnen worden beveiligd? Zo ja, welke boodschap gaat volgens u hiervan uit in de richting van Nederlandse supporters en deelnemers? Zo nee, waarom niet?
Handhaving van openbare orde en veiligheid en de naleving van de wet is een zaak van de instanties in de landen zelf. De capaciteit van de autoriteiten om de openbare orde te handhaven en de veiligheid van bezoekers en supporters te garanderen is voor de UEFA een belangrijk criterium bij de toewijzing van het EK aan Oekraïne geweest. Ik vertrouw erop dat de UEFA, die veel ervaring heeft met de organisatie van dit grote sportevenement, dit met de grootste zorgvuldigheid heeft nagegaan. Ik ga ervan uit dat de Oekraïense autoriteiten er alles aan zullen doen om de veiligheid van spelers en supporters te waarborgen. Nederlandse supporters worden in het onlangs gepubliceerde «Oranje Boekje» (zie link http://www.minbuza.nl/producten-en-diensten/evenementen/samen-naar-het-ek-2012.html) gewezen op de omstandigheden en de risico’s waarmee zij rekening dienen te houden. Voor informatie over de veiligheidsplanning van betrokken Nederlandse overheidsdiensten verwijs ik naar de Leidraad Veiligheid EK Voetbal 2012 van het NCC (Nationaal Crisis Centrum, zie https://www.nationaalcrisiscentrum.nl/sites/risicoencrisis.sandbox.tdclighthouse.com/files/assets/documents/Leidraad%20Veiligheid%20EK%20Voetbal%202012.pdf).
Nieuwe anti-christelijke maatregelen in Indonesië |
|
Geert Wilders (PVV), Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u – ieder afzonderlijk en in samenhang – de nieuwsberichten: «Indonesië sluit 16 kerken in Atjeh»1, «Church Row a «Dark Time» for Aceh»2, «Moderate Indonesia: 17 churches closed in Sharia province of Aceh»3, «Local Protestant church torched in North Sulawesi Indonesia»4, «Indonesian mayor : Church can only be reopened if mosque is built next door»5 en «Indonesian Police do little to stop harassment of Christians by Muslim radicals»?6
Ik heb met bezorgdheid kennis genomen van deze nieuwsberichten.
Deelt u de opvatting dat in Indonesië een jihad wordt gevoerd tegen de christelijke minderheid? Zo nee, waarom niet?
Nee. De regering van Indonesië zet zich in voor de bevordering van religieuze tolerantie. Wel is er in sommige delen van Indonesië toenemende intolerantie tegen religieuze minderheden, waaronder een aantal christelijke kerkgemeenschappen en Ahmadiyah.
Herinnert u zich uw antwoorden van resp. 1 november 2010, 20 september 2011 en 3 oktober 2011 op eerdere vragen over islamitische christenvervolgingen in Indonesië7? Hebben de in die antwoorden gerapporteerde en aangekondigde acties uwerzijds de positie van christenen in Indonesië verbeterd of moet thans worden vastgesteld dat uw acties geen enkel tastbaar resultaat hebben opgeleverd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het resultaat van de Nederlandse inspanningen moet worden bezien in de bredere context van de Indonesische en internationale inspanningen die gericht zijn op meer religieuze tolerantie. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de opvatting dat, waar de sharia is ingevoerd, zoals in Atjeh, geen ruimte is voor wat u in uw antwoorden van 1 november 2010 omschreef als «religieuze pluriformiteit en godsdienstvrijheid»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat hebt u richting de Indonesische autoriteiten in concrete zin ondernomen om hen te bewegen de sharia in Atjeh buiten werking te stellen?
Nee, ik deel deze opvatting niet. Ook in Aceh is ruimte voor het belijden van andere religies. Aceh is onderworpen aan de nationale wetgeving zoals deze in heel Indonesië geldt.
Wat hebt u sinds november 2011 in concrete zin ondernomen en wat gaat u ondernemen om de door islamitische krachten bedreigde Indonesische christenen te beschermen?
Nederland vraagt regelmatig aandacht voor de positie van religieuze minderheden in Indonesië. In mei jl. werd hierover gesproken tijdens de derde EU-Indonesië mensenrechtendialoog en ook tijdens de vierjaarlijkse bespreking in VN-verband (Universal Periodic Review) van de mensenrechtensituatie in Indonesië werd er veel aandacht geschonken aan dit onderwerp. De Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft begin juni Jakarta bezocht en daar de positie van christenen en Ahmadiyah aan de orde gesteld in gesprekken met de Indonesische autoriteiten, christelijke en moslim organisaties en maatschappelijk middenveld.
Gematigde moslimorganisaties, christelijke koepelorganisaties, het maatschappelijk middenveld en door de overheid geïnitieerde fora voor religieuze harmonie (FKUB) zetten zich in voor religieuze verdraagzaamheid. Nederland steunt dit waar mogelijk. Zo voert Nederland sinds 2004 een programma uit dat onder andere gericht is op het bevorderen van religieuze verdraagzaamheid en Nederland ondersteunt op dit moment ook een pilotproject samen met het ministerie van Religieuze Zaken op gebied van conflictbemiddeling tussen religieuze groepen.
Wilt u deze vragen voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De langdurige ondervraging van een beroemde Turkse zanger bij zijn binnenkomst in Nederland |
|
Harry van Bommel |
|
|
|
Is het waar dat de wereldberoemde Turkse zanger Arif Sag, die in het kader van de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Turkije afgelopen zondag samen met het Hoofdstadkoor een concert zou geven in het Concertgebouw, bij binnenkomst in Nederland langdurig is ondervraagd en vervolgens is teruggekeerd naar Turkije zonder een concert te geven?1
Is het waar dat Arif Sag ex-parlementariër is en beschikt over een bijzonder paspoort dat hem visumvrij toegang zou moeten geven tot Nederland?
Op grond waarvan is de zanger langdurig ondervraagd? Is hij daarbij afgevoerd naar een aparte ruimte? Is er een tolk bijgehaald? Hoe lang heeft de hele procedure geduurd?
Bent u van oordeel dat de douane bij de binnenkomst van Arif Sag correct heeft gehandeld?
Indien Arif Sag naar uw mening niet correct is behandeld, bent u dan bereid excuses te maken aan deze wereldberoemde zanger?
Deelt u de opvatting dat dit incident een smet werpt op de viering van 400 jaar relaties tussen Nederland en Turkije en dat herhaling voorkomen moet worden? Welke maatregelen gaat u daartoe nemen?
Het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot het uitmaken van een agent voor ‘mierenneuker’ |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad met betrekking tot het uitmaken van een agent voor mierenneuker?1
Ja.
Wat betekent dit arrest voor de succesvolle voortzetting van het «zero-tolerance»-beleid ten aanzien van belediging, intimidatie en mishandeling van politiemensen?
De Hoge Raad heeft in dit arrest onder verwijzing naar vaste rechtspraak aangegeven dat een uitlating als beledigend moet worden beschouwd als die de strekking heeft de ander aan te randen in zijn eer of goede naam. Bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, kan de context het gebruik toch beledigend maken. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het woord «mierenneuker» in het algemeen niet beledigend is. Dat de context in de betreffende zaak zodanig was dat er toch sprake was van een belediging, is volgens de Hoge Raad door het gerechtshof onvoldoende gemotiveerd. Daarom heeft de Hoge Raad de uitspraak van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof om opnieuw te berechten. Er is in deze zaak dus nog geen definitief oordeel geveld over de strafbaarheid van het gebruik van het woord «mierenneuker».
Het «zero-tolerance»-beleid ten aanzien van belediging, intimidatie en mishandeling van politiemedewerkers wordt onverkort voortgezet. Ook relatief lichtere zaken, zoals belediging, vallen onder de aanpak van agressie en geweld tegen politiemedewerkers. Daarbij hoort onder andere het eisen van drie keer zo zware straffen.
Het bericht ‘Bijstandsfraudeurs hebben vrij spel’ |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bijstandsfraudeurs hebben vrij spel»?1
Ja.
Klopt de schatting van Het Landelijk Contact Sociaal Rechercheurs dat 10 á 20 procent van de mensen in de bijstand fraudeert, wat neerkomt op bijna 1 miljard euro fraude per jaar? Zo neen, waarom niet?
Wat we weten is dat in 2010 in de sociale zekerheid voor € 119 miljoen aan fraude met uitkeringen is aangetoond, waarvan € 53 miljoen in de bijstand. Het werkelijke fraudebedrag zal ongetwijfeld hoger zijn. Van de niet geconstateerde fraude kan echter geen betrouwbare schatting gemaakt worden. Het is dus niet mogelijk om te zeggen of de schatting van het LCSR klopt.
Is het waar dat gemeenten te weinig investeren in het aanpakken van bijstandsfraude waardoor fraudeurs ongestraft wegkomen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de gemeenten aan te spreken op hun verantwoordelijkheid met als doel fraude keihard aan te pakken?
Gemeenten investeren anders in het aanpakken van fraude dan het LCSR voor ogen staat. Waar het LCSR een grotere inzet van sociaal rechercheurs en sanctioneren van fraude via het strafrecht bepleit, streven gemeenten ernaar de problemen meer bij de bron en integraal aan te pakken. De handhaving maakt integraal onderdeel uit van het «gewone» controlewerk bij gemeenten. Hierbij ligt de nadruk sterk op preventie van fraude (voorbeeld: huisbezoek na uitkeringsaanvraag) en een hogere pakkans (risicoselectie, koppeling van gegevens). Dit leidt tot het eerder constateren van fraude, gevolgd door snelle bestuursrechtelijke afdoening (lik-op-stuk). Sociale recherche en inzet van het strafrecht is dan minder vaak nodig. Er valt winst te boeken met deze integrale aanpak van fraude. Ik vind het een goede ontwikkeling dat gemeenten zich hier meer op richten.
Deelt u de mening dat bijstandsfraude, juist ter bescherming van de bijstand, het sociaal vangnet, keihard moet worden aangepakt en nooit mag lonen?
Fraudebestrijding is cruciaal om het draagvlak voor de sociale voorzieningen te behouden. Fraude mag nooit lonen en moet altijd streng bestraft worden. Het kabinet geeft hoge prioriteit aan fraudebestrijding in de sociale zekerheid. Het wetsvoorstel «Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving» (Kamerstukken II, 2011/12, 33 207, nr. 2), dat op 20 maart jl. aan uw Kamer is aangeboden, voorziet daarin. Het wetsvoorstel bevat een breed pakket aan maatregelen. Zo vervalt voor gemeenten de huidige beleidsvrijheid om zelf te mogen beoordelen of de bijstandsuitkering na fraude wordt teruggevorderd. Frauderende uitkeringsontvangers moeten het ten onrechte verkregen bedrag helemaal terugbetalen, inclusief wettelijke rente en alle kosten van invordering. Daarnaast krijgen ze datzelfde bedrag aan boete. Bij recidive volgt een verdere ophoging van de boete.
Voorts is het voor gemeenten belangrijk dat zij, om fraude te voorkomen en te bestrijden, bestanden kunnen koppelen. Samen met de gemeenten, UWV en SVB heb ik een inventarisatie gedaan naar de ervaren knelpunten en mogelijkheden van een bredere inzet van bestandskoppeling. Deze inventarisatie heeft een lijst van maatregelen opgeleverd. De meeste daarvan zijn mogelijk binnen de huidige wet- en regelgeving. In mijn brief van 13 maart 2012 heb ik u hierover geïnformeerd (Kamerstukken II, 2011/12, 17 050, nr. 416). Voor de overige maatregelen is wetswijziging nodig. Ik streef ernaar een wetsvoorstel hiertoe na de zomer aan uw Kamer voor te leggen.
Welke maatregelen neemt dit kabinet om fraude aan te pakken? Deelt u de mening dat bij bijstandsfraude altijd het totale fraudebedrag plus boete tot aan de laatste cent moet worden teruggevorderd, inclusief wettelijke rente? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vermijdbare sterfte in de zorg en het Kinderformularium |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat het Kinderformularium per 1 juli 2012 gaat verdwijnen omdat overheid, ziekenhuizen en zorgverzekeraars dit project niet meer willen financieren?1
Ik heb gehoord van het mogelijk opheffen van het Kinderformularium per 1 juli as. Mijn ministerie is hier echter niet rechtstreeks bij betrokken, aangezien er vanaf het verlenen van de subsidie in 2008 slechts sprake is geweest van een startsubsidie. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij aangegeven dat het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) zelf financiering zou zoeken voor de continuering van het Kinderformularium. Ziekenhuizen zijn tot nu toe niet betrokken geweest bij de financiering van het formularium. Zorgverzekeraars alleen incidenteel (zie antwoord op vraag 1).
Hoe vaak wordt het Kinderformularium per jaar geraadpleegd? Door wie?
Kinderartsen en ziekenhuisapothekers raadplegen dit formularium het meest. Anderen onder wie openbare apothekers, andere medische specialisten en huisartsen raadplegen het formularium eveneens. Het Kinderformularium wordt dagelijks (op werkdagen) ongeveer 4000 keer geraadpleegd en op jaarbasis ongeveer 800 000 keer. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK).
Hoe wordt het Kinderformularium nu precies gefinancierd? Kunt u aangeven welke argumenten worden gebruikt om de financiering stop te zetten?
Tot nu toe heeft het Ministerie van VWS het Kinderformularium gefinancierd met een subsidie ter hoogte van € 950 000 in totaal over een reeks van jaren. De afspraak was, vanaf het begin van de verlening van deze subsidie, dat het een projectsubsidie of startsubsidie betrof en dat het NKFK voor de continuering andere partijen zou zoeken. Het in totaal uitgegeven bedrag is € 1,3 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2010 en 2011 het Innovatiefonds Zorgverzekeraars en de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) financieel hebben bijgedragen.
Is het waar dat een bedrag van € 300 000 voldoende is om het voortbestaan van het Kinderformularium mogelijk te maken?
Volgens de gegevens van het NKFK is het benodigde bedrag € 200 000.
Welk deel van de medische missers betreft kinderen? Welk deel daarvan betreft medicatiefouten, verkeerde doseringen of elkaar nadelig beïnvloedende medicatie (interacties)? Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat dit soort fouten vaker voor zal gaan komen als het Kinderformularium verdwijnt?
Ik heb geen kwantitatieve gegevens over medicatiefouten, verkeerde doseringen of nadelige interacties tussen de verschillende geneesmiddelen die aan kinderen worden voorgeschreven. Het is een logische veronderstelling dat de kans op het ontstaan van deze fouten zal toenemen indien het Kinderformularium verdwijnt.
Deelt u de mening dat het Kinderformularium onmisbaar is voor veilige medicatie? Zo ja, vindt u dat het voortbestaan van het Kinderformularium een noodzakelijke bijdrage levert aan uw beleid om het aantal medische missers met 50 procent te reduceren?
Ik ben het met u eens dat dit formularium onmisbaar is voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen en bijdraagt aan het terugdringen van medicatiefouten.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg met de convenantpartijen achter het Kinderformularium (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) in overleg te treden en tot een oplossing te komen? Welke bijdrage wilt u zelf leveren aan het voortbestaan van het Kinderformularium?
Ambtelijk overleg hierover heeft al eerder dit jaar plaatsgehad met de genoemde partijen (met uitzondering van de NVZA). Daarnaast heeft ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met ZN, met individuele zorgverzekeraars en met de NFU. De KNMP heeft, als enige partij tot nu toe, financiële steun toegezegd. Het NKFK overlegt nu verder met de bovengenoemde en nog enkele andere partijen.
Deelt u de mening dat het benodigde bedrag van € 300 000 eenvoudig betaald zou kunnen worden uit bijvoorbeeld de in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) veel te hoog geraamde kosten voor geneesmiddelen voor 2012, die dankzij preferentiebeleid en uit patent lopen van geneesmiddelen veel lager uitvallen dan werd verwacht? Zo ja, wilt u toezeggen het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen en de Kamer daarover berichten? Zo nee, waarom bent u niet bereid een relatief kleine bijdrage te leveren aan een veilige medicatie voor kinderen?
Ik ben bereid tot een financiering van het NKFK gedurende de overbruggingstijd die nodig is om de partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen over hoe zij onderling gaan afspreken het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen. Ik geeft partijen hiertoe tot maart 2013 de tijd. Ik ben geen voorstander van een structurele financiering door de overheid omdat er dan een instellingssubsidie wordt gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen ligt primair bij de beroepsgroepen, maar is in feite ook van groot belang voor de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Deze partijen hebben laten weten dat zij het Kinderformularium een belangrijk instrument vinden bij het veilig voorschrijven. Ik ga ervan uit dat zij bereid zijn onderling afspraken te maken over het garanderen van het voortbestaan van het Kinderformularium.
Een CAK-vordering van bijna 20.000 euro voor een burger |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op de brief van mevrouw D. die facturen van in totaal zo’n 20 000 euro van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) ontving, gebaseerd op een indicatiewijziging van de zorg van haar ouders waarvan zij niet op de hoogte is gesteld? Vindt u dit een aanvaardbare gang van zaken?1
Ik betreur het zeer dat een verzekerde een dergelijke naheffing krijgt. Navraag bij het CAK leert dat de naheffing is ontstaan als gevolg van het bijna twee jaar lang uitblijven van de melding van de indicatiewijziging aan het CAK. Op grond van de indicatiewijziging waren de ouders van mevrouw D. in het vervolg in plaats van de lage inkomensafhankelijke eigen bijdrage, de hoge inkomensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd. Geconfronteerd met deze situatie, heeft het CAK in eerste instantie coulancehalve besloten de hoge eigen bijdrage drie maanden later van kracht te laten worden dan op grond van het indicatiebesluit was aangewezen. Tevens heeft het CAK de situatie met mevrouw D. besproken, en haar gewezen op de mogelijkheid tot bezwaar. Op het vervolgens ingediende bezwaar heeft het CAK de beslissing genomen om een bedrag van ca. € 8 900 kwijt te schelden. Het nog te betalen bedrag is daarmee ca € 9 900. Tegen deze beschikking op bezwaar is geen beroep aangetekend. Het CAK wijst in vergelijkbare situaties altijd op de mogelijkheid van een betalingsregeling, en heeft dat ook in dit geval gedaan.
Gelet op het bovenstaande zie ik, hoe vervelend ik de situatie voor betrokkenen ook vind, geen aanleiding om met mevrouw D in contact te treden.
Is het geoorloofd dat kinderen die tevens contactpersoon zijn niet geïnformeerd worden over een indicatiewijziging van de zorg voor hun ouders? Zo nee, op welke wijze kunnen zorgaanbieders die dit verzuimen worden aangepakt? Zo ja, op grond waarvan deelt u de mening dat de regels dan zodanig moeten worden gewijzigd dat de eerste contactpersoon altijd op de hoogte wordt gesteld van indicatiewijzigingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Een indicatiewijziging leidt altijd tot een indicatiebesluit van het CIZ. Cliënten kunnen aangeven of de contactpersoon het indicatiebesluit dient te ontvangen. Vanzelfsprekend kan een cliënt ook besluiten dat contactpersonen niet over een indicatiewijziging worden geïnformeerd.
Vindt u het aanvaardbaar dat het CAK (na)vorderingen zo hoog laat oplopen dat burgers in een klap worden geconfronteerd met enorme bedragen die niet of nauwelijks zijn op te brengen? Vindt u het verantwoord dat het CAK op deze wijze mensen de schulden injaagt? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het betreurenswaardig dat mensen met zulke bedragen worden geconfronteerd. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 is het niet het CAK dat de vordering heeft laten oplopen.
Op welke wijze kan een oplossing voor de vervelende situatie van mevrouw D. worden gevonden? Bent u bereid mevrouw D. te horen en desnoods met het CAK in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vergelijkbare zaken speelden vorig jaar en hoeveel van dit soort zaken zijn thans onopgelost?
In 2011 is, gemeten over de eigen bijdrageregelingen AWBZ en Wmo, in 348 gevallen een bezwaar tegen de oplegging van de eigen bijdrage gegrond of gedeeltelijk gegrond verklaard.
Ongeveer 850 cliënten die in een AWBZ-instelling verblijven hebben een schuld aan eigen bijdrage open staan van tussen de € 10 000 en € 20 000 en ongeveer 240 cliënten een schuld van meer dan € 20 000. Daarbij moet bedacht worden dat de maximale bijdrage meer dan € 2 100 per maand bedraagt. De schuld kan dus snel oplopen. Het CAK kent een speciale behandeling van hoge facturen. Deze worden eerst extra gecontroleerd, waarna betrokkene telefonisch wordt geïnformeerd over de ontstane situatie. Hoge rekeningen worden dus niet zonder voorafgaande toelichting verstuurd. Indien daar om wordt verzocht wordt een betalingsregeling overeengekomen.
Hoe gaat u ingrijpen om eindelijk te zorgen dat burgers niet langer verstrikt raken in uitzichtloze administratieve rompslomp en conflicten met het CAK? Wilt u uw antwoord toelichten?
Omdat het CAK voor de juiste vaststelling van de eigen bijdrage afhankelijk is van gegevens van ketenpartners zijn in de instellingswet van het CAK als zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 2011, 561) sanctiemogelijkheden gecreëerd om ketenpartijen aan te kunnen spreken indien de kwaliteit van de gegevensaanlevering bij een partij structureel te wensen overlaat. Zoals ik in mijn brief van 2 juli 2012, kenmerk Z-3121349, heb aangegeven is de beoogde invoering van de wet 1 januari 2013.
Olieboring in het Noordpoolgebied |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Deelt u de zorgen over de ijskappen in het Noordpoolgebied, die door het jarenlang opstoken van fossiele brandstoffen inmiddels zo ver zijn gesmolten dat voorheen onbereikbare Arctische oliegebieden nu binnen bereik zijn komen te liggen? Wat vindt u ervan dat uitgerekend oliemaatschappij Shell als eerste vanaf 13 juli 2012 proefboringen mag gaan uitvoeren in het unieke Noordpoolgebied?
Het is niet aan mij maar aan de vergunningverlener – in dit geval de Amerikaanse overheid – om de afweging te maken of activiteiten toegelaten kunnen worden. De Amerikaanse overheid heeft met de vergunningaanvraag ingestemd en is nagegaan of de mogelijke impact op onder andere de omgeving voor de bevolking, die afhankelijk is van de Arctische natuur in het voorzien van hun levensbehoeften, flora en fauna en het milieu acceptabel zijn. Ook is beoordeeld of Shell’s plannen voldoen aan de vereiste standaarden om olielekkages te voorkomen en dat in geval er iets gebeurt, hier snel en adequaat op gereageerd kan worden.
In algemene zin heb ik overigens geen bezwaar tegen het feit dat Shell het eerste bedrijf is dat proefboringen gaat uitvoeren in het Noordpoolgebied. Shell voldoet aan de eisen en voorwaarden die de Amerikaanse overheid gesteld heeft. Daarnaast heeft Shell ook reeds ervaring met werkzaamheden onder Arctische en subarctische omstandigheden (waaronder in Alaska, Sakhalin II, Groenland en Rusland).
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om proefboringen toe te staan in het toch al in belabberde staat verkerende Noordpoolgebied, omdat een mondiale wedloop om Arctische olie dan niet meer te stoppen lijkt met alle potentiële desastreuze gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat een eventueel olielek niet uitgesloten kan worden? Zo ja, hoe beoordeelt u het gegeven dat een eventueel olielek vrijwel onmogelijk kan worden gestopt en opgeruimd vanwege de geïsoleerde ligging van het gebied, het uitzonderlijke en ijzige klimaat en de vaak zware weersomstandigheden?
Deelt u de mening dat dit kwetsbare natuurgebied geen enkel risico mag lopen op zo’n desastreus olielek? Zo ja, deelt u de mening dat het paraat hebben van 22 schepen en een afsluiter geen garantie bieden op het kunnen voorkomen van desastreuze milieugevolgen, zeker gezien in het verleden is gebleken dat het olielek onder de Deepwater Horizon in de Golf van Mexico ook, nadat het kwaad was geschied, onstelpbaar bleek? Welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom acht u boringen in het poolgebied verantwoord?
Deze risico’s overziend, deelt u de mening dat de bescherming van dit unieke en zeer kwetsbare natuurgebied ernstig tekortschiet als deze olieproefboringen gaan plaatsvinden, zeker gezien het feit dat het Noordpoolgebied al enorm onder druk staat, de natuur achteruit holt en er enorme kennisleemtes bestaan over de uitwerkingen van klimaatverandering en de mate waarin de cumulatieve effecten van menselijke activiteiten het ecosysteem bedreigen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de bescherming van de Noordpool te verbeteren en deze proefboringen tegen te gaan? Op welke wijze gaat u hier werk van maken? Zo nee, waarom niet?
De bevoegde overheid bepaalt of genoeg maatregelen zijn genomen om de effecten van activiteiten op onder andere de biodiversiteit te minimaliseren. De Amerikaanse wet- en regelgeving schrijft voor, dat bij aanvragen voor mijnbouwactiviteiten in gevoelige gebieden onderzoeken zijn opgenomen, die ingaan op de mogelijk effecten op de omgeving.
Ik heb er alle vertrouwen in dat de Amerikaanse overheid een zorgvuldige afweging heeft gemaakt.
Deelt u de mening dat het veel wenselijker en efficiënter zou zijn als Shell de financiële middelen die nu worden ingezet voor onderzoek naar en voorbereidingen van deze proefboringen – met als gevolg dat bij oliewinning het broeikaseffect enkel vergroot zal worden – zou inzetten voor innovatie op het gebied van hernieuwbare en duurzame energiebronnen? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
In deze wil ik opmerken, dat ik niet ga over de commerciële keuzes van een bedrijf zoals Shell.
Bent u bereid de lidstaten van de Europese Unie en andere landen op te roepen zich te verzetten tegen proefboringen door oliemaatschappijen in het Noordpoolgebied en dit actief uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande is beschreven, heeft de Amerikaanse overheid voorwaarden en eisen gesteld en heeft Shell verscheidene onderzoeken moeten doen. Onder andere deze informatie heeft ten grondslag gelegen aan de beslissing, die de Amerikaanse overheid weloverwogen heeft genomen. Ik zie geen reden om dit in twijfel te trekken. Ik zal andere lidstaten en andere landen dan ook niet oproepen om zich te verzetten tegen de proefboringen; Shell zal ik ook niet oproepen om af te zien van de voorgenomen boringen.
Wat ik u echter wel toezeg, is dat ik Shell blijf stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Voor dit project heeft Shell ook de lokale bevolking betrokken bij de ontwikkeling van de plannen; dergelijke contacten moeten goed onderhouden worden.
Bent u bereid een dringende oproep te doen aan Shell om af te zien van de voorgenomen boringen in het Noordpoolgebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Cosmetische chirurgie als genitale verminking |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jacht op de G-spot»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening van de geïnterviewde vrouwenartsen dat hier sprake is van «geldklopperij» en een nieuwe vorm van «vrouwenverminking»? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin uitspreken of u vindt dat sprake is van misleiding? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
De verwondering over dit onderwerp kan ik me goed voorstellen. In dit stadium is oordeelsvorming nog niet goed mogelijk omdat we hier te maken hebben met een experimentele ingreep waarvan ook niet duidelijk is of deze ook daadwerkelijk plaatsvindt. Bezien vanuit mijn eigen verantwoordelijkheid en de rol van IGZ, moet er in elk geval sprake zijn van de levering van kwalitatief goede en veilige zorg, waaronder uiteraard ook is begrepen juiste en volledige voorlichting over alle medische aspecten ervan, inclusief de te verwachten effecten van deze experimentele ingreep.
Op welke wijze zou voorkomen kunnen worden dat specifieke cosmetische operaties door artsen zonder een bepaalde opleiding verricht worden met als doel het wilde westen van de cosmetische chirurgie een halt toe te roepen? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer in dat verband een voorstel verwachten? Zo nee, welke maatregelen acht u dan wel passend?
Om een dergelijke ingreep te kunnen uitvoeren dient de betrokkene bevoegd en bekwaam te zijn. Zowel basisartsen, huisartsen, dermatologen, oogartsen, gynaecologen en plastisch chirurgen (niet limitatief bedoeld) kunnen ten aanzien van bepaalde (cosmetische) ingrepen zowel bevoegd als bekwaam zijn. Met deze open en proportionele benadering kan vanuit het zorgaanbod flexibel worden ingespeeld op de zorgvraag terwijl anderzijds geborgd is dat er sprake is van verantwoorde zorgverlening en IGZ kan daarop toezicht houden. Er zijn geen voorstellen in voorbereiding welke in deze benadering verandering aanbrengen. Wel is er op dit moment een Europese norm over Esthetic Services in ontwikkeling waar ook alle betrokken veldpartijen in Nederland in participeren
Is het waar dat het overgrote deel van de privéklinieken geen zorgvuldige registratie bijhoudt van het aantal en soort operaties dat ze uitvoeren? Zo ja, acht u een zorgvuldige registratie noodzakelijk voor het benodigde versterkte toezicht door de IGZ op de privéklinieken. Zo nee, waarom niet?
Dat is onjuist. Jaarlijks leveren de privéklinieken gegevens over een aantal specifieke verrichtingen aan de IGZ, waaronder cosmetische ingrepen. Desgevraagd zijn privéklinieken in staat specifiekere informatie te geven.
Herinnert u zich uw eerdere toezegging over de wenselijkheid van een minimumleeftijd voor niet medisch noodzakelijke cosmetische ingrepen? Zo ja, bent u bereid vanwege de toename van het aantal mediaprikkels dat het zelfbeeld van meisjes negatief beïnvloedt, aan niet medisch noodzakelijk cosmetische ingrepen een minimumleeftijdgrens te verbinden opdat minderjarigen niet langer zonder toestemming van hun ouders kunnen overgaan tot een liposuctie, G-spotvergroting, schaamlipcorrectie of borstvergroting? Kan de Kamer op korte termijn voorstellen dienaangaande verwachten?
De desastreuze gevolgen voor Den Oever van een ondoordachte dijkverhoging door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Coalitie wil andere optie waterkering»?1
Ja, dit artikel is mij bekend.
Deelt u de zorgen van de coalitiepartijen in de gemeente Hollands Kroon over de gevolgen van het ophogen van de waterkering met 1,5 meter voor de economie, het toerisme en de leefbaarheid van Den Oever? Zo nee, waarom niet?
De dijkversterking bij Den Oever is een project binnen het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP-2). Het is een subsidieprogramma. De beheerder, in dit geval Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) , is primair verantwoordelijk voor de uitvoering van dit project. Indien het project voldoet aan de subsidievoorwaarden van sober, robuust en doelmatig ontvangt de beheerder subsidie voor de versterking. Dijkversterkingen kunnen gevolgen hebben voor de omgeving. De inpassing van de dijkversterking Den Oever wordt daarom door HHNK sinds 2009 in nauw overleg met de gemeente, bewoners, bedrijven en belangenorganisaties vormgegeven. Uitgangspunt voor de dijkversterking is de veiligheid van Den Oever. Daarbij wordt door HHNK uitgegaan van behoud van alle huidige functies (wonen, werken, recreëren). Waar functies niet behouden kunnen blijven in de huidige vorm wordt, samen met betrokkenen en belanghebbenden onderzocht hoe deze functies kunnen worden hersteld.
Op dit moment is er sprake van een concept voorkeursalternatief (VKA) dat HHNK met de omgeving heeft gecommuniceerd. Dit is bedoeld om met betrokkenen en belanghebbenden te bespreken, voordat het kan worden vastgesteld door het dagelijks bestuur van HHNK. Het Hoogheemraadschap onderzoekt in deze fase van het project in hoeverre maatwerk nodig is. Waar mogelijk worden de wensen voor versterking van de economie, het toerisme of de leefbaarheid meegenomen. De gemeente en provincie worden hierbij via de projectgroep betrokken.
Ik verwacht dat HHNK op basis van dit proces een zorgvuldige afweging zal maken.
Is er overleg tussen het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en u over een integrale uitvoering van het hoogwaterbeschermingsplan, ook in het licht van het Project Toekomst Afsluitdijk?
Enkele havendammen bij Den Oever hebben een functie voor de bescherming van zowel Den Oever als de kunstwerken in de Afsluitdijk. Over het gebruik en het ontwerp van deze dammen vindt daarom afstemming plaats tussen het Hoogheemraadschap en RWS en andere betrokkenen. Rijkswaterstaat (RWS) is vertegenwoordigd in het Project Toekomst Afsluitdijk, Extra Spuicapaciteit Afsluitdijk (ESA) en Versterking Havendijk Den Oever. Via deze overleggen is afstemming gewaarborgd tussen de verschillende projecten.
Een integrale aanpak, waarbij de dijk nauwelijks verhoogd hoeft te worden, is in het proces onderzocht en niet haalbaar gebleken. Voor deze integrale variant is een MKBA gemaakt en deze is bestuurlijk besproken door gemeente, provincie, RWS en het hoogheemraadschap. Vanwege de zeer hoge kosten (200 mln. euro ten opzichte van 30 mln euro voor het concept VKA) is deze variant afgevallen. Ik ondersteun deze keuze van HHNK.
HHNK spreekt nu met alle partijen om te kijken of het concept VKA nog kan worden aangepast. In principe kan het VKA worden aangepast als de doelstellingen van het HWBP-2 (sober, doelmatig en robuust) overeind blijven en partijen voor hun wensen zelf aanvullende financiering vinden.
Ziet u de voordelen van een integrale aanpak van het gehele gebied rondom de Afsluitdijk en ziet u mogelijkheden om het Hoogheemraadschap te doen afzien van de desastreuze voorkeursvariant ten faveure van een variant die bedrijvigheid, recreatie, toerisme en de vitaliteit van het gebied stimuleert? Zo ja, bent u bereid hierover met de betrokken partijen in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het rapport «De Kop op de kaart!» van de Commissie voor de Kop van Noord-Holland over de sociaal-economische en ecologische impuls voor de Kop van Noord-Holland? Zo ja, deelt u de mening dat de quick wins die deze commissie ziet voor het gebied, teniet gedaan zullen worden als nu door het Hoogheemraadschap te overhaast gekozen wordt voor de goedkoopste variant van de ophoging van de waterkering en dat ook de aanbevelingen van «De Kop op de kaart!» meegenomen dienen te worden in het de afwegingen rondom het hoogwaterbeschermingsplan? Zo nee, waarom niet?
Ja, het rapport «De Kop op de Kaart!» is mij bekend. Het proces dat nu doorlopen wordt met alle partijen is bedoeld om adviezen, zoals van de Commissie voor de kop van Noord-Holland mee te nemen en te wegen bij de uiteindelijke besluitvorming. De belangen van de kop van Noord-Holland worden geborgd door de aanwezigheid van de provincie in de projectgroep.