Uitbesteding van graslandbeheer op defensielocaties |
|
Ger Koopmans (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een voorstel van melkveehouder Vreba Melkvee BV om het grasland op de vliegbasis Venray om niet te mogen maaien en het product af te voeren?
Ja, ik heb kennis genomen van het voorstel van Vreba Melkvee BV getiteld «111112_Advies Vliegbasis Venray». Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat deze militaire basis het in de wet aangewezen militaire luchtvaartterrein De Peel betreft. Sinds 29 maart 2012 is deze basis in het kader van de reorganisaties bij Defensie door de Koninklijke luchtmacht overgedragen aan de Koninklijke landmacht en heeft het ook een nieuwe naam: de Luitenant-generaal Bestkazerne. Onveranderd is dat het terrein op grond van de Wet luchtvaart nog steeds een militaire luchthaven is.
Hoeveel kost het Defensie nu jaarlijks om de 100 ha aan grasland van de vliegbasis één keer per jaar te maaien, waarna het gras moet worden opgeslagen, gewogen en afgevoerd naar een vergister?
Grasland trekt vogels aan. Vanwege de vliegveiligheid wordt daarom op alle luchtvaartterreinen specifiek graslandbeheer gevoerd om het risico op vogelaanvaringen zo klein mogelijk te maken. Zo is Defensie in 1985 op alle luchtvaartterreinen begonnen met gedeeltelijk schraal graslandbeheer. Schraal graslandbeheer houdt in dat het gras in beginsel één keer per jaar wordt gemaaid en dat het niet wordt bemest. Ook op schraal grasland komen vogels voor, maar de soorten die daarop af komen leveren het geringste gevaar voor de luchtvaart op. Vanwege de goede ervaringen van de luchtmacht daarmee, wordt sinds 1995 op alle militaire luchtvaartterreinen geheel schraal graslandbeheer toegepast.
Hoewel de Luitenant-generaal Bestkazerne geen eigen militaire vliegactiviteiten meer heeft, is het nog wel een aangewezen militair luchtvaartterrein. Er vinden regelmatig vliegactiviteiten op het luchtvaartterrein plaats, met nameClose Air Support (CAS) en Forward Air Controller (FAC) oefeningen. Volgens het motto train as you fight vliegen F-16»s en helikopters daarbij laag over het militaire veld om de operationele omstandigheden zoveel mogelijk na te bootsen. Recente operationele ervaringen onderstrepen de noodzaak van dergelijke oefeningen. Deze operaties zijn alleen mogelijk als de aanwezige vogels geen gevaar voor de vliegveiligheid vormen. Het huidige schraal graslandbeheer maakt dit mogelijk.
Vreba Melkvee BV stelt in essentie voor af te stappen van het huidige schraal graslandbeheer en over te gaan op commerciële exploitatie van de graslanden. Volgens dit voorstel wordt het grasland opnieuw, met andere grassen, ingezaaid, wordt kunstmest toegevoegd en wordt het gras drie keer per jaar geoogst waarbij de grasopbrengst aan vee wordt gevoerd. Kortom, een significante verandering van het huidige graslandbeheer. Als tegenprestatie voor de commerciële exploitatie van bijna 100 hectare defensieterrein, biedt Vreba aan dit «om niet» te doen. Volgens dit voorstel zou Defensie daarvoor niet langer zelf kosten hoeven te maken en zo dus geld besparen.
Echter, het gaat bij een luchtvaartterrein niet in de eerste plaats om de kosten die door ander grasbeheer kunnen worden bespaard, maar om de vliegveiligheid die door het specifieke grasbeheer wordt bereikt. Op dit punt is het voorstel van Vreba niet uitgewerkt. Het komt niet verder dan het uitspreken van de verwachting dat het door hen voorgestelde graslandbeheer «geen vogels aantrekt». Defensie is het daarmee niet eens.
Elk ander grasbeheer trekt hoe dan ook andere soorten vogels aan. Volgens de ervaringen van Defensie werkt schraal graslandbeheer op haar luchtvaartterreinen het beste ter voorkoming van vogelaanvaringen. Dit houdt in dat elke verandering van het graslandbeheer op het luchtvaartterrein leidt tot een toename van het risico op vogelaanvaringen. In de praktijk betekent dit dat dan beperkingen aan het huidige vlieggebruik moeten worden gesteld. Zo kan de luchtmacht, ter vermijding van vogelaanvaringen bij de huidige CAS en FAC oefeningen, worden gedwongen hoger te vliegen. Dit leidt tot een vermindering van de oefenwaarde. Defensie acht dit operationeel niet aanvaardbaar.
Defensie is dus niet bereid in te gaan op het voorstel van Vreba om het huidige schraal grasbeheer van het militaire luchthaventerrein anders in te richten. Aan het schraal graslandbeheer zijn voor Defensie inderdaad kosten verbonden, zoals Vreba opmerkt, maar die zijn om bovengenoemde operationele redenen goed te verklaren. Aangezien Vreba niet aanbiedt het huidige schraal graslandbeheer van Defensie «om niet» over te nemen, zijn voor Defensie volgens dit voorstel dus geen besparingen te bereiken. Overigens wordt opgemerkt dat de kosten van het schraal graslandbeheer van Defensie fors lager zijn dan die in het voorstel van Vreba worden geraamd. Op het precieze verschil kan in deze antwoorden om redenen van commerciële vertrouwelijkheid niet worden ingegaan.
In het overleg dat medewerkers van Defensie hierover met Vreba hebben gehad, is ook ingegaan op de natuurwaarden van het schraal graslandbeheer. Het voorstel van Vreba besteedt hier aandacht aan. Zoals hierboven is betoogd, is het grasbeheer in de eerste plaats ingegeven door de operationele eisen die het vliegbedrijf aan een luchtvaartterrein stelt. Maar zoals vaker op defensieterreinen het geval is, kunnen als gevolg van het specifieke defensiebeheer ook bijzondere natuurwaarden tot stand komen. In dit concrete geval zijn hierover ook afspraken gemaakt met het ministerie van EL&I. Op die manier draagt Defensie bij aan de natuur van Nederland. Maar het primaire doel van Defensie is vanzelfsprekend het beschikbaar stellen van inzetgerede en geoefende eenheden.
Is het waar dat Defensie deze kosten kan besparen als het beheer van het grasland wordt uitbesteed aan het betreffende bedrijf? Kunt u aangeven hoeveel besparingen per jaar mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen heeft het ministerie van Defensie genomen om dit voorstel en de daarmee gepaard gaande besparingsmogelijkheden serieus in overweging te nemen, en welke contacten zijn daartoe onderhouden met het betreffende bedrijf?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het beheer van het grasland bij de vliegbasis Leeuwarden op vergelijkbare wijze is uitbesteed? Zijn er andere defensielocaties waar dit reeds gebeurt?
Ja, het schraal graslandbeheer op vliegbasis Leeuwarden is eveneens uitbesteed. Ook op andere defensielocaties wordt het grasbeheer uitbesteed.
Bent u bereid om in te gaan op het voorstel van het betreffende bedrijf, het huidige beheerscontract van de vliegbasis Venray daartoe aan te passen, alsmede te kijken naar mogelijkheden om het beheer van grasland op vergelijkbare wijze uit te besteden bij andere defensielocaties? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 2, 3, 4 en 6.
Deelt u de mening dat Defensie zo slim mogelijk moet omgaan met beheer en exploitatie van defensielocaties?
Ja. Ideeën en voorstellen als dat van Vreba Melkvee BV worden door Defensie dan ook serieus in beschouwing genomen om te bezien of het beheer en de exploitatie van militaire terreinen efficiënter en goedkoper kunnen. Defensie is Vreba erkentelijk dat het de moeite heeft genomen mee na te denken over het beheer van defensieterreinen. Uitgangspunt bij elke beoordeling is echter altijd, dat de militaire functie van die terreinen niet in het geding mag komen.
Bent u bereid deze vragen vóór aanvang van het eerstvolgende algemeen overleg over het Defensievastgoed d.d. 26 juni 2012 te beantwoorden?
Ja.
Het ontslag van docent maatschappijleer/ Leids raadslid naar aanleiding van tweets |
|
Geert Wilders (PVV), Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Docent ontslagen om anti-islam tweets»1 en met de column van Annelies van der Veer «Zondigen tegen de staatsreligie»?2
Ja.
Vindt u dat het Fioretticollege in Lisse de docent terecht op non-actief heeft gesteld, ook als hij geen individuen heeft gekwetst en niet heeft opgeroepen tot geweld?
Het ministerie van OCW is in deze geen partij. Het bevoegd gezag van een school heeft de volledige zeggenschap over ontslaan en schorsen en over het inhoudelijk functioneren van een docent. Bovendien is het in een dergelijk geschil uiteindelijk aan de kantonrechter om te bepalen of de docent door het bevoegd gezag van een school terecht of onterecht op non-actief is gesteld.
Waarom heeft de tweet van de VU-medewerker dat «er eigenlijk VN-troepen naar Nederland gestuurd zouden moeten worden om PVV’ers dood te schieten», indertijd geen rechtspositionele gevolgen gehad?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat docenten wel de burgerlijke vrijheid hebben om politieke standpunten te ventileren die passen binnen de ideologie van de multiculturele samenleving, maar niet als die daar niet in passen?
In Nederland heeft niemand voorafgaand toestemming nodig om gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Of het openbaren van een gevoel of gedachte door een docent blijft binnen de regels die een docent is overeengekomen met het bevoegd gezag, is in eerste instantie ter beoordeling aan het bevoegd gezag van de school. Bij een verschil van inzicht is het aan de rechter om te bepalen of de geuite gedachte passend was.
Wilt u bij de school erop aandringen dat de beëindiging van het contract met deze docent onmiddellijk ongedaan moet worden gemaakt?
Nee, ik kan niet treden in een individuele arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer.
De levering van een SIGMA korvet aan Indonesië |
|
Han ten Broeke (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Hans Hillen (minister defensie) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «DSNS, Ministry of Defence of Indonesia Sign SIGMA 10 514 Contract»?1
Ja.
Is het waar dat Damen Schelde Naval Shipbuilding een contract heeft getekend voor de levering van een korvet aan Indonesië? Hoeveel geld is met deze deal gemoeid? Is het u bekend hoeveel banen afhankelijk zijn van deze deal?
Damen Schelde Naval Shipbuilding (DSNS) heeft een contract getekend voor de levering aan de Indonesische marine van één korvet met een optie op een vervolgorder voor tenminste nog één korvet. De waarde van het contract is $ 220 miljoen (ca. € 175 miljoen). Een deel van de bouw zal in Roemenië en Indonesië plaatsvinden, maar DSNS rekent op ongeveer 375 manjaar aan werk voor de Zeeuwse werf en zijn onderaannemers. Deze aankoop door de Indonesische marine is onderdeel van een moderniseringsprogramma waaronder in de komende jaren nog tientallen schepen zullen worden aangeschaft.
Is er door de Nederlandse overheid een toets gedaan aan de Europees overeengekomen criteria voor wapenexport? Zo ja, wat was hiervan het resultaat?
In een verkennende fase, een zogenaamde sondage, is een positief advies gegeven aan de hand van de beoordeling van de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Hierbij is nauwkeurig gekeken naar de mensenrechtensituatie en de interne politieke situatie in Indonesië.
Zijn er al eerdere dergelijke korvetten of andere marineschepen door Damen aan Indonesië geleverd? Zo ja, wanneer en wat was het resultaat van de toets aan de Europese criteria voor wapenexport? Wat leverden deze verkopen op en hoeveel banen zijn hier mee gemoeid?
In de periode 2007–2009 zijn door DSNS vier andere korvetten aan de Indonesische marine geleverd. De aanvragen voor de uitvoervergunning zijn destijds positief getoetst. Het werkgelegenheidsaspect van die levering wordt op 1 500 manjaar aan werk voor DSNS en onderaannemers geschat.
Kunt u een overzicht geven van wapenleveranties aan Indonesië die door Nederland zijn goedgekeurd in de afgelopen 10 jaar?
Ja. Zie bijlage.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in ieder geval vóór het geplande algemeen overleg over de verkoop van tanks aan Indonesië op 21 juni a.s.?
Ja.
De Nederlandse betrokkenheid bij het zogenaamde Gurtel anti-corruptieproces in Spanje |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten in de Spaanse krant El Pais, waarin Nederland er van wordt beschuldigd al drie jaar te weigeren mee te werken aan het verstrekken van inlichtingen over bankrekeningen op de Antillen van verdachten in het beruchte Gurtelproces?
Ja, indien u doelt op het artikel «Ruz busca «el botín» holandés de Gürtel ante la inminente libertad de Correa» van 5 juni jongstleden.
Is het waar dat Nederland al drie jaar stelselmatig weigert gegevens over Antilliaanse bankrekeningen (met name op Curaçao) van verdachten van corruptie aan de Spaanse justitie te overhandigen, ondanks aandringen van Spaanse zijde?
Nee. Nederland is behulpzaam bij het uitvoeren van een rechtshulpverzoek door Spanje aan Nederland gedaan in 2008 in deze zaak. Er was aanvullende informatie uit Spanje nodig, voordat de rechtshulp kon worden verleend. De benodigde informatie is eind 2010 van de Spaanse autoriteiten ontvangen, waarna het FIOD-onderzoek kon plaatsvinden. Dit onderzoek heeft tot eind 2011 geduurd waarna de verlofprocedure bij de rechtbank is gestart welke nog niet tot een eindbeschikking is gekomen.
Het artikel in El País suggereert dat er zich belangrijke informatie bevindt op Curaçao, althans in de voormalige Nederlandse Antillen. Zoals u weet waren de Nederlandse Antillen en is Curaçao een zelfstandig land binnen het Koninkrijk. Curaçao is dus zelf verantwoordelijk voor zijn eigen opsporing en vervolging inclusief het ontvangen en uitvoeren van rechtshulpverzoeken. Spanje dient derhalve voor bewijs dat zich mogelijk in Curaçao bevindt een rechtshulpverzoek te doen aan de Curaçaose autoriteiten.
Is het waar dat alle andere landen die van de Spaanse justitie een verzoek om medewerking hebben gekregen, waaronder Zwitserland, de VS, Marokko en Frankrijk, wel bereid zijn geweest die medewerking te verlenen?
Nederland heeft geen kennis over de eventuele bereidheid van andere landen om aan het Spaanse rechtshulpverzoek mee te werken. Elk land maakt zijn eigen afwegingen bij het al of niet verlenen van rechtshulp, binnen de kaders van internationale verdragen hierover.
Zo ja, waarom werkt Nederland niet mee aan een rechtszaak die duidelijk gericht is op het vervolgen van corruptie in hoge politieke kringen in Spanje?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er ook een Nederlands belang wordt gediend als verdachten van corruptie in de Spaanse politiek kunnen worden vervolgd met een zo groot mogelijke kennis van alle feiten?
Ja.
Zo ja, bent u bereid alsnog en onverwijld medewerking te verlenen aan de Spaanse justitie, zodat niet de indruk blijft bestaan dat Nederland meehelpt corrupte politici uit de greep van justitie te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Privé-afkickklinieken die verslaafden misleiden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Klinieken kleden verzekeraars uit; geen controle op exotisch afkicken»1 en het artikel: «Prive-afkickklinieken misleiden verslaafden»2?
In de artikelen wordt gewezen op misstanden in de particuliere verslavingszorg, in het bijzonder bij in het buitenland gevestigde klinieken. Op basis van de uitlatingen zou de indruk kunnen worden gewekt dat privé-afkickklinieken er per definitie bedenkelijke praktijken op na houden. Mijn indruk is dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika die daar gevestigd is door een particuliere verslavingszorginstelling in Nederland.
Was u op de hoogte van dit probleem? Zo ja, waarom heeft u hier niet eerder iets tegen ondernomen?
Nee.
Wat is uw reactie over het feit dat verslaafde mensen geronseld worden onder het mom via een luxueus verblijf af te kicken?
Zorgaanbieders behoren zodanige informatie te verstrekken over de behandeling en alle aspecten die daarmee verband houden, dat daarover geen misverstanden kunnen ontstaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft op grond van artikelen 38 en 39 van de Wet marktordening gezondheidszorg een richtsnoer informatiestrekking zorgaanbieders opgesteld. Het artikel van 5 juni 2012 bevat aanwijzingen dat de situatie in een bepaalde kliniek in Zuid-Afrika door patiënten anders is ervaren dan op grond van de werving op de website mocht worden verwacht. De NZa neemt dit mee in het signaaltoezicht. Indien er sprake is van misleidende reclame kan de NZa hiertegen optreden.
Hoe beoordeelt u het feit dat mensen terug in Nederland gedupeerd worden met forse rekeningen, omdat zorgverzekeraars geen contracten hebben afgesloten met de betreffende privéklinieken?
Zorgverzekeraars mogen zelf bepalen met welke zorgaanbieders zij een contract sluiten. Indien een verzekerde (met een naturapolis) naar een zorgaanbieder gaat waarmee zijn verzekeraar geen contract heeft, heeft de verzekerde recht op een restitutievergoeding. De verzekeraar bepaalt de hoogte van deze vergoeding, die gebaseerd is op een marktconform tarief, en dient hierover duidelijke informatie te verstrekken via de polisvoorwaarden en zijn website. De NZa houdt hier toezicht op. Het kan zijn dat deze vergoeding lager uitvalt dan de kosten die door de zorgaanbieder in rekening worden gebracht. Verzekerden doen er verstandig aan altijd eerst goed de polisvoorwaarden door te nemen en contact op te nemen met de zorgverzekeraar om zekerheid te krijgen over de hoogte van de vergoeding, zeker wanneer het gaat om (dure) behandelingen in het buitenland.
Als een verzekerde naar een zorgaanbieder gaat, dan is het zijn verantwoordelijkheid om vooraf te weten welke kosten voor zijn rekening komen. Als het een instelling betreft met wie geen contract is gesloten is en die daarnaast duur is en in het buitenland is gevestigd, is het de verantwoordelijkheid van de patiënt om goed te weten wat de kwaliteit van de geleverde zorg is en hoe en door wie de rekening wordt betaald.
Wat is uw reactie op de exorbitante declaraties die zijn ingediend, en welke maatregelen gaat u treffen om de bestuurders voor deze wanpraktijken aansprakelijk te stellen?
Ik heb geen inzicht in de bedragen die bij zorgverzekeraars in deze worden gedeclareerd en weet dus ook niet of deze als exorbitant kunnen worden bestempeld. De zorgverzekeraar vergoedt uitsluitend behandelkosten. Reis- en verblijfkosten worden niet vergoed. Desgevraagd heeft verzekeraar CZ aangegeven dat door de betreffende kliniek in Zuid-Afrika declaraties worden ingediend van ongeveer € 25 000,–. Daarbij wordt een tarief gehanteerd voor een behandeling met klinisch verblijf, terwijl het volgens de zorgverzekeraar een ambulante behandeling betreft waarvoor een vergoeding geldt van ongeveer € 5000,–. Verzekeraar en zorgaanbieder voeren dienaangaande overigens een juridisch geding.
Heeft u zicht op de grootte van de problematiek? Hoeveel verzekerde zorg gaat er om in deze privé-afkickklinieken?
In het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) worden gegevens verzameld vanuit de reguliere instellingen voor verslavingszorg. Er zijn geen gegevens beschikbaar vanuit de particuliere verslavingszorg. Ik heb daardoor geen zicht op het aantal hulpvragers dat een beroep doet op behandeling door een particuliere instelling in het buitenland.
Op basis van de gegevens van een enkele verzekeraar over 2010 is een grove schatting te maken. De omvang van de verzekerde zorg door de particuliere verslavingszorg bedraagt ongeveer € 32 miljoen. De helft daarvan betreft zorg die in het buitenland is verleend.
Is u bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland en onder welke Nederlandse Zorginstellingen vallen deze afkickklinieken?
Mij is niet bekend hoeveel privé-afkickklinieken er zijn in het buitenland. Voor zover mij bekend zijn er drie Nederlandse instellingen die banden hebben met verschillende verslavingsklinieken in het buitenland. Dit zijn doorgaans samenwerkingsverbanden. Ik ken twee instellingen met een nevenvestiging in het buitenland. De dagbladartikelen hebben mijns inziens betrekking op één Nederlandse instelling (Serenity, voorheen Addiction Care) met een kliniek in Zuid-Afrika.
Zijn er andere landen naast Zuid-Afrika en Curaçao waar dergelijke privé-afkickklinieken wanpraktijken hanteren? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
De in de betreffende dagbladartikelen weergegeven commentaren vat ik op als signalen die mogelijk duiden op misstanden in één kliniek in Zuid-Afrika. Die wanpraktijken zijn niet aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Overigens is de IGZ niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. Ik beschik niet over gegevens die betrekking hebben op wanpraktijken in privé-afkickklinieken in andere landen dan wel op Curaçao. Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg in Nederland, niet van de zorg in het buitenland.
Hoe hoog is de salariëring die de bestuurders van deze afkickklinieken zichzelf hebben toegeëigend? Gaat dit uit boven de Balkenendenorm? Gaat u maatregelen treffen om dit geld terug te vorderen?
Uit de jaarverslagen van particuliere klinieken zijn niet onmiddellijk de bestuurskosten af te leiden. Persoonlijke beheervennootschappen van bestuurders zijn hier debet aan.
Overigens is de WNT (wet normering topinkomens) nog niet van kracht, dus is er nog geen juridische titel voor terugvordering, mocht daar aanleiding toe zijn, van een eventuele overschrijding van het norminkomen.
Waarom houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen toezicht op Nederlandse zorginstellingen die in het buitenland gevestigd zijn? Gaat u bewerkstelligen dat de IGZ voortaan wel gaat controleren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ houdt toezicht op basis van de Nederlandse gezondheidswetgeving en is niet bevoegd in het buitenland toezicht te houden. De IGZ houdt wel toezicht op de in Nederland op grond van de WTZi toegelaten zorginstellingen die tevens een vestiging in het buitenland hebben. Het toezicht op de buitenlandse activiteiten van deze instellingen wordt in Nederland uitgevoerd op de hulpverlening die als voorbereiding op een buitenlands verblijf plaatsvindt. Het toezicht op de zorg die door buitenlandse vestigingen wordt geleverd en de aldaar werkende beroepsbeoefenaren valt onder de verantwoordelijkheid van de in het betreffende land gevestigde toezichthouder voor de gezondheidszorg.
Het is van groot belang dat de patiënt die kiest voor ongecontracteerde zorg in het buitenland zichzelf vergewist van de kwaliteit en beseft dat dit niet onder Nederlands kwaliteitstoezicht staat.
Is het waar dat zorgverzekeraars geen controles hebben gehouden, terwijl zij signalen ontvingen van gedupeerde mensen die geconfronteerd zijn met forse rekeningen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer uw oordeel hierover te geven?
De zorgverzekeraars kunnen op grond van de «Gedragscode Zorgverzekeraars» materiële controles uitvoeren. Indien het gaat om declaraties van een niet gecontracteerde instelling, zoals een buitenlandse verslavingskliniek, zijn de controlemogelijkheden minder vergaand en moeilijk uitvoerbaar. Volgens Zorgverzekeraars Nederland hebben zorgverzekeraars in deze onderzoek ingesteld.
Kunt u aangeven waarom er geen vergunningsplicht is voor personen die een privé-afkickkliniek oprichten? Bent u bereid alsnog een vergunningsplicht in te stellen als privéklinieken verzekerde zorg leveren, als het gaat om Nederlandse instellingen ook als ze in het buitenland gevestigd zijn? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een privé-afkickkliniek zonder WTZi-toelating of vergunning dient zich te houden aan de voorwaarden zoals gesteld in de Kwaliteitswet en de Wet BIG om de kwaliteit en veiligheid van de zorg te borgen. Een privé-kliniek wordt verplicht geregistreerd in een door het CIBG beheerd register. Hierdoor en door de oprichting van het Kwaliteitsinstituut en de extra kwaliteitswaarborgen zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet cliëntenrechten zorg acht ik het instellen van een vergunningsplicht overbodig. Een Nederlandse vergunningsplicht heeft bovendien geen enkel effect op buitenlandse klinieken die onder de wet van het desbetreffende land vallen.
Welke maatregelen gaat u treffen om een halt toe te roepen aan de malafide wanpraktijken van deze privé-afkickklinieken?
Zoals ik heb aangegeven is mijn indruk dat de uitlatingen betrekking hebben op één kliniek in Zuid-Afrika. De NZA is gesignaleerd en er loopt een juridisch geding tussen één zorgverzekeraar en de betreffende kliniek over de declaraties. Vooralsnog wacht ik de bevindingen van de NZa en de uitkomst van het geding af.
Aanhoudende ontevredenheid op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66), Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving betreffende de aanhoudende ontevredenheid op Bonaire?1
Ja.
Bent u zich er van bewust dat de onderliggende frustraties ook op Saba en Sint Eustatius actueel zijn?
Op alle drie de eilanden bestaan bij bepaalde groepen gevoelens van onvrede. Tegelijkertijd zijn er ook op alle drie de eilanden belangrijke verbeteringen gerealiseerd ten opzichte van vóór 10-10-2010.
Wat is volgens u de aanleiding voor de onrust en de gevoelens van onmacht op de drie eilanden?
In tegenstelling tot berichtgeving in enkele media was er geen sprake van dreigende rellen op Bonaire, noch in de rest van Caribisch Nederland. Het eilandbestuur van Bonaire heeft dit eveneens aan de pers laten weten en zegt dat ervoor moet worden gewaakt dat er een beeld ontstaat dat niet representatief is voor Bonaire en haar inwoners. Inwoners van Caribisch Nederland hebben dezelfde democratische rechten als inwoners van het Europese deel van ons land. In die zin zijn zij net zo «machtig».
Deelt u de constatering dat een van de aanleidingen het uitblijven van sociaal-maatschappelijke verbeteringen betreft? Zo nee, waarom niet?
De petitie van de actiegroep Bezorgde Bonairianen heeft betrekking op de voorgestelde Grondwetswijziging en het verloop van het staatkundig proces en de wijze waarop daarbinnen twee referenda hebben plaatsgevonden. Ook eerdere petities benadrukten het zelfbeschikkingsrecht van de inwoners van Bonaire. De actiegroep heeft daarnaast via enkele protestacties aandacht gevraagd voor sociaal-economische problematiek en respect voor de eigen cultuur en identiteit.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van het meermaals toegezegde koopkrachtonderzoek verwachten?
Die heeft u ontvangen bij brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 11 juni 2012.
Bent u bereid, zodra de resultaten van het onderzoek bekend zijn, met de betreffende collega’s en de drie eilanden om tafel te gaan om te bezien hoe de inflatie kan worden tegengaan, de koopkracht kan worden hersteld en het teveel aan geïnde belastinggelden terug kan vloeien naar de eilanden? Welk tijdpad heeft u hierbij voor ogen?
Hiervoor verwijs ik u naar het kabinetsstandpunt over het koopkrachtonderzoek (Kamerstuk 33000-H nr. 7).
Bent u bekend met het onbegrip en de vragen die op de eilanden leven in verband met de beoogde verankering van de status van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de Grondwet, analoog aan de bepaling in het huidige statuut?2 Op welke wijze tracht u het onbegrip weg te nemen en de vragen over de beoogde verankering te beantwoorden?
De Kamer heeft in haar verslag over de voorgestelde Grondwetswijziging verschillende vragen gesteld. De Nota naar aanleiding van Verslag is in voorbereiding. De eilandbesturen van Caribisch Nederland hadden reeds in 2010 de kans gekregen hun mening over het wetsvoorstel te geven. Desalniettemin hebben zij in dit stadium nogmaals mogen reageren. Binnenkort – voor het reces – zal ik u hun brieven hierover aanbieden.
Wat is uw reactie op de reeds eerder gemaakte opmerkingen van gedeputeerde El Hage dat de eilanden een informatieachterstand hebben en daardoor achter de feiten aanlopen en dat een liaison mogelijk uitkomst zou kunnen bieden? Welke stappen neemt u om de informatiepositie van de eilanden te verbeteren?3
Vrijwel alle ministeries zijn in Caribisch Nederland vertegenwoordigd in de vorm van vooruitgeschoven beleidsmedewerkers en/of uitvoerende diensten. Van hen ontvangen de eilandbesturen alle informatie die zij nodig hebben. De eilandbesturen van Caribisch Nederland evenals eilandraadsleden zijn ook met enige regelmaat in Den Haag om te praten met verschillende organisaties (waaronder ministeries) en uw Kamer. Tweemaal per jaar organiseert mijn ministerie bovendien de Caribisch Nederland-week waarbij de eilandbesturen alle ministeries bezoeken en met mij bestuurlijk overleg voeren over de financiële verhoudingen. Daarnaast bezoek ik zelf regelmatig Bonaire, Sint Eustatius en Saba en heb ik contact per videoconferentie met de besturen. De ministeries in Den Haag voeren daarnaast met grote regelmaat overleg met de eilandbesturen via een videoverbinding. Ik ben dan ook niet van mening dat de eilandbesturen niet in staat zouden zijn over voldoende informatie te beschikken.
Een liaison van de eilandbesturen in Den Haag biedt in mijn ogen geen meerwaarde. Naast alle bovengenoemde contacten zijn de eilanden lid van de VNG én maken zij gebruik van de Rijksvertegenwoordiger. Laatstgenoemde is bij uitstek de bestuurlijke schakel die eilandelijke- en rijksoverheid met elkaar kan verbinden.
Het onderzoek van de Europese Commissie en het Europese Milieuagentschap naar de kwaliteit van het open zwemwater in de Europese Unie |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onlangs verschenen onderzoek van de Europese Commissie en het Europese Milieuagentschap naar de kwaliteit van het open zwemwater in de Europese Unie?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat de kwaliteit van het open zwemwater in Nederland slechter is dan in de meeste andere Europese landen, en dat één op de tien onderzochte plekken niet voldoet aan de minimale eisen zoals vastgesteld in Bijlage I van de Zwemwaterrichtlijn (2006/7/EG)
Het verbeteren van de zwemwaterkwaliteit heeft de constante aandacht van mij en de andere betrokken overheden, zoals waterbeheerders, provincies en gemeenten. Ik ben dan ook blij dat de neerwaartse trend in de zwemwaterkwaliteit die zichtbaar was vanaf 2009, is gestopt. De kwaliteit in 2011 is met 3,9% verbeterd ten opzichte van 2010. We streven er met zijn allen naar om zo veel mogelijk locaties aan de vereiste kwaliteit te laten voldoen. Daarnaast neemt het aantal officieel aangewezen locaties elk jaar toe.
Kunt u verklaren hoe de slechte staat van het open zwemwater in Nederland wordt veroorzaakt?
De kwaliteit van het zwemwater conform de EU zwemwaterrichtlijn wordt bepaald door de hoeveelheid microbiologische verontreiniging. Microbiologische verontreiniging in het oppervlaktewater heeft als oorsprong fecale bronnen van mens en dier. Bekende vervuilingsroutes zijn: effluent van rwzi’s, riooloverstorten, emissies uit (recreatie)vaartuigen, afspoeling van landbouwgrond en andere grond, watervogels, de mens als gebruiker van het zwemwater. Deze routes hebben per zwemlocatie een verschillende invloed al naar gelang de lokale omstandigheden. Ook klimaat en weer hebben een invloed op de routes zoals natte of droge zomers, hoge of lage temperaturen. Al deze aspecten bij elkaar maken het voor de Nederlandse situatie, een relatief klein land met veel inwoners, en relatief veel officieel aangewezen locaties, belangrijk om overal de gewenste kwaliteit te realiseren. Zie hiervoor ook figuur 3.2 uit de rapportage van de Europese Commissie.
Hoe beoordeelt u de stelling van kennisinstituut Deltares, dat de oorzaak voor een belangrijk deel valt toe te schrijven aan de afstroming van stoffen uit de landbouw richting het oppervlaktewater?2
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 3 reeds heb aangegeven is afspoeling van landbouwgrond één van de routes waardoor microbiologische verontreiniging in het water kan komen. De bijdrage van deze route is per zwemwaterlocatie verschillend.
Bent u bekend met het rapport «Humane risico’s van gewasbeschermingsmiddelen in zwemwater» van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?3 Is bij u bekend of in alle officiële zwemwateren in Nederland de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen onder de 10% van de Acceptable Daily Intake (ADI) blijft?
Ik ben bekend met het rapport van het RIVM.
Het RIVM concludeert in het rapport dat voor de zeven officiële zwemwaterlocaties in Zuid-Holland waar gewasbeschermingsmiddelen zijn gemeten, de blootstelling lager was dan 10% van de Acceptable Daily Intake (ADI, een humane gezondheidsnorm) en er dus geen risico’s zijn voor de gezondheid van zwemmers. De meeste van de tientallen onderzochte gewasbeschermingsmiddelen werden niet aangetroffen. Voor de gewasbeschermingsmiddelen waarvoor een relatief hoge concentratie werd gemeten, bleek de blootstelling nog ruim onder 10% van de ADI te blijven, zelfs wanneer de blootstelling zeer conservatief werd geschat (waarbij niet enkel blootstelling via dagelijks zwemmen werd geschat, maar ook via het eten van vis uit de betreffende zwemwateren; zie ook RIVM rapport «Risico's van imidacloprid in oppervlaktewater voor de mens. Briefrapport 601712008/2011, C.E. Smit et al.). Navraag bij het RIVM leert mij, dat wanneer ik de metingen van de tientallen gewasbeschermingsmiddelen in de zeven zwemwateren als indicatief aanneem voor alle officiële zwemwateren in Nederland, de kans zeer klein is dat de blootstelling 10% van de ADI overschrijdt.
Deelt u de mening dat de gezondheidsrisico’s tijdens het zwemmen in open wateren toenemen door de invloed van klimaatverandering op de aangroei van bacteriën, virussen en blauwalgen in ons oppervlakte- en zwemwater? Vindt u dat hiermee ook de urgentie tot handelen groeit?
In 2010 heeft het RIVM in mijn opdracht een onderzoek (voetnoot4 uitgevoerd naar klimaatverandering en risico’s voor recreatiewater. Uit dit onderzoek blijkt dat klimaatverandering invloed heeft op gezondheidsrisico’s van recreatiewater. De conclusie is ook dat verder onderzoek gewenst is, maar dat er geen urgente noodzaak tot handelen is. Aandacht voor de zwemwaterkwaliteit blijft hoe dan ook nodig.
Vindt u het acceptabel dat Nederlanders niet meer veilig kunnen zwemmen in veel van de open zwemwateren in ons land? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u treffen om deze situatie te verbeteren?
De gezondheid van de zwemmer heeft uiteraard de aandacht van mij en de andere betrokken overheden. Voortdurend wordt er gewerkt aan een verbetering van de zwemwaterkwaliteit. In 2009 heb ik in de rapportage aan de Commissie over de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water een groot aantal maatregelen opgenomen ter verbetering van de waterkwaliteit, o.a. maatregelen die betrekking hebben op bronnen van microbiologische verontreiniging, zoals effluenten van rwzi’s, riooloverstorten, emissies uit (recreatie)vaartuigen en afspoeling van landbouwgrond. Daarnaast wordt de burger geïnformeerd wanneer de zwemwaterkwaliteit op een zwemwaterlocatie niet voldoet. Dit gebeurt zowel op de zwemwaterlocatie als op andere manieren, bijvoorbeeld via het internet en teletekst. Wanneer een risico groot wordt ingeschat, geeft de provincie een negatief zwemadvies, of vaardigt een zwemverbod uit.
Verwacht u dat de Europese doelstellingen voor de kwaliteitsstatus van zwemwater, zoals vastgelegd in artikel 5 lid 3 van de Zwemwaterrichtlijn, door Nederland gehaald zullen worden, ook ondanks de invloed van klimaatverandering en de «versobering en temporisering» van de Kaderrichtlijn water (2000/60/EG)?
Ik kan ondanks de inspanningen die gepleegd worden niet met zekerheid zeggen of voor alle officiële zwemwaterlocaties in Nederland de doelstelling genoemd in art 5 lid 3 van de Zwemwaterrichtlijn gehaald zal worden. Klimaatverandering of de «versobering en temporisering» van de Kaderrichtlijn water zullen hierop, met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 6 en 9, geen invloed hebben.
Klopt de redenering dat, door gebrek aan budget voor de Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG), het beperken van de afstroming van stoffen uit de landbouw richting het oppervlaktewater de enige optie is om de kwaliteit van het zwamwater te verbeteren? Zo nee, welke alternatieve oplossingen zijn er?
Gebrek aan budget voor de Kaderrichtlijn Water heeft geresulteerd in temporisering van de uitvoering van een aantal inrichtingsmaatregelen. Het gaat bijvoorbeeld om de aanleg van vistrappen, nevengeulen en natuurvriendelijke oevers. U bent hierover geïnformeerd middels Kamerstuk 27 625 nr. 189. Deze inrichtingsmaatregelen hebben invloed op vissen en waterplanten, maar relatief weinig op de chemische en de microbiologische waterkwaliteit die voor zwemwater
relevant is. Alternatieve oplossingen voor microbiologische verontreiniging zijn zwemwaterlocatiespecifiek. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 3.
Brandpreventie door middel voor slimme gasmeters |
|
Jan van Bochove (SGP), Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de nominatie van het concept «Gaslevering- en lekcontrole systeem met gebruik van slimme gasmeters» (bijlage), voor de Innovatieprijs Brandveiligheid 2012?
Ja. De Innovatieprijs werd uitgereikt in het kader van het Nationaal Brandveiligheidscongres van SBR (kennisplatform voor bouw en vastgoed) dat mede werd gefinancierd door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met deze Innovatieprijs wordt beoogd product- of procesinnovatie op het gebied van brandveiligheid te stimuleren.
Onderschrijft u de conclusie van de jury: «Als het idee grootschalig wordt ingevoerd, zal het daadwerkelijk extra veiligheid bieden aan bewoners en zal het aantal slachtoffers van brand in woningen verder worden beperkt.»?
Hoewel er geen gegevens beschikbaar zijn over hoe vaak branden in woningen ontstaan door gaslekken, kan dit systeem mogelijk een bijdrage leveren aan de brandveiligheid in woningen doordat de kans op brand als gevolg van een gaslek wordt beperkt.
Onderschrijft u de stelling dat dit soort applicaties voor de slimme meter de meerwaarde voor de consument sterk kunnen verhogen en daarmee het draagvlak voor de uitrol van deze meters versterken?
De slimme meter dient een verbeterde werking van de energiemarkt en maakt het mogelijk om met actuele informatie over het energieverbruik te komen tot energiebesparing. Bovendien heeft de meter een randvoorwaardelijke functie voor het energienetwerk van de toekomst, waarin netwerken intelligentere functies moeten bevatten. Ook biedt de slimme meter voor marktpartijen de mogelijkheid om gebruiksvriendelijke toepassingen te ontwikkelen. Indien consumenten deze toepassingen aan hun meter willen toevoegen, kunnen zij de meerwaarde van de slimme meter verhogen.
De acceptatiegraad van de slimme meter, als indicator voor draagvlak, is één van de aspecten die de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie monitort in het kader van de kleinschalige uitrol in 2012 en 2013. De resultaten van de monitoring zal de minister van EL&I aan uw Kamer toezenden, wanneer eind 2013 besluitvorming over de opschaling aan de orde is.
Ziet u wettelijke (Bouwbesluit, Gaswet) en/of institutionele belemmeringen die het meeliften van het concept «slimme gasmeter», als separate dan wel geïntegreerde dienst, met de uitrol van de slimme meter kunnen belemmeren? Zo ja, welke en hoe zouden deze belemmeringen weggenomen kunnen worden?
Het Bouwbesluit en de Gaswet staan de introductie van dit concept niet in de weg. Andersom is het voor mij een voorwaarde dat deze mogelijke additionele functionaliteit geen belemmering vormt voor de uitrol van slimme meters.
Bent u bereid om in overleg met de netbeheerders een kosten-baten-analyse te laten uitvoeren van de implementatie van een systeem van gaslekdetectie en automatische afsluiting van de gaslevererantie bij lekkage, gekoppeld aan de slimme meter?
Een kosten batenanalyse acht ik niet aan de orde. Het betreffende idee, hoe charmant ook, heeft nog geen bewezen effect op de brandveiligheid en bevindt zich pas in een vroege conceptfase. Het is primair aan de ontwikkelaar zelf om de benodigde stappen te zetten om het idee marktrijp te maken. De netbeheerders hebben aangegeven bereid te zijn om in gesprek te gaan met de ontwikkelaar van het concept om niet alleen de theoretische, maar ook de praktische haalbaarheid van het concept na te gaan.
Het negeren van adviezen van artsen bij de dreigende overlevering van een suïcidale Palestijn aan Zweden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zaak van de heer S.1, een Palestijnse vluchteling die in Syrië jarenlang zwaar is gemarteld gedurende een tien jaar lange detentie vanwege politieke dissidentie, waarbij vrouw en kind zijn vermoord, die thans in Nederland langdurig en permanent behandeld moet worden wegens zijn ernstige psychische toestand, maar nu overgeleverd dreigt te worden aan Zweden wegens verdenking van betrokkenheid bij strafbare feiten?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat artsen de advocaat van deze man zelfs hebben afgeraden hem te vertellen over zijn dreigende overlevering, omdat het risico op zelfmoord te groot is?
Ik heb van het openbaar ministerie (OM) vernomen dat de rechtbank de overlevering van betrokkene aan Zweden medio 2011 heeft toegestaan. Uit de uitspraak van de internationale rechtshulpkamer te Amsterdam blijkt niet dat de gezondheidsproblemen van betrokkene ter sprake zijn gebracht bij de behandeling van het verzoek tot overlevering. Overigens vormt dat ook geen onderdeel van het in de Overleveringswet voorgeschreven beoordelingskader van de rechter.
De gezondheidstoestand van betrokkene speelt wel een rol bij de feitelijke overlevering, in die zin dat de officier van justitie, conform de wet, om humanitaire redenen de overlevering kan uitstellen. Het OM heeft mij meegedeeld dat betrokkene een kort geding heeft aangespannen tegen de voorgenomen feitelijke overlevering, en dat de officier van justitie een nader onderzoek naar de gezondheidstoestand van betrokkene heeft gelast. Dit zal binnenkort plaatsvinden. De raadsman van betrokkene heeft het kort geding, dat aanvankelijk zou plaatsvinden op 18 juni 2012, daarop aangehouden. Dit betekent tevens dat de feitelijke overlevering niet aanstaande is.
Hoe kan het dat de overleveringskamer zonder pardon de overlevering heeft toegewezen? Als het risico van suïcide op de koop toe wordt genomen, waaraan heeft de overleveringskamer dan eigenlijk wél getoetst?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het aanvaardbaar dat een man, over wie een psychiater en een psycholoog met klem stellen dat overlevering op dit moment niet acceptabel is wegens de psychische noodtoestand,2 3 toch naar Zweden overgeleverd dreigt te worden? Waarom worden deze adviezen van deskundigen genegeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom wordt de mogelijkheid niet bekeken of de man in Nederland te vervolgen is? Bent u bereid dat in overweging te nemen en die mogelijkheid bij uw overleg met de Zweedse autoriteiten te betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat deze man wordt overgeleverd dan wel de overlevering in ieder geval wordt uitgesteld? Indien u deze mogelijkheden niet heeft, bent u dan in ieder geval bereid met de Zweedse autoriteiten in overleg te treden om tot een aanvaardbare oplossing te komen, rekening houdend met de gezondheidssituatie van deze man? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen uiterlijk 17 juni 2012 beantwoorden?
Zie antwoord vraag 2.
De toepassing van PUR-schuim bij de isolatie van begane grondvloeren. |
|
Paulus Jansen , Paul Ulenbelt |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over gezondheidsklachten door isolatie van begane grondvloeren met PUR-schuim1 en van het rapport «Maatschappelijke overwegingen bij het in situ aanbrengen van PUR-isolatie aan de onderzijde van vloeren»2?
Ja
Heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport en/of de Inspectie SZW zicht op de schaal waarop de besproken gezondheidsklachten voorkomen?
Nee, de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Inspectie SZW hebben geen zicht op welke schaal gezondheidsklachten voorkomen. Er zijn tot op heden geen gezondheidsklachten bij de Inspectie SZW ingediend specifiek gerelateerd aan blootstelling van werknemers bij het aanbrengen van PUR-schuim in kruipruimtes.
Is het waar dat het gemeentelijk bouwtoezicht de controle op de naleving van wettelijke voorschriften door isolatiebedrijven volledig overlaat aan de certificerende instelling? Zo nee, hoeveel gemeenten controleren wél de naleving van de wet? Zo ja, ziet u aanleiding om voortaan niet geheel blind te varen op zelfregulering, maar ook steekproefgewijs publieke controle uit te oefenen?
Wettelijke taken liggen in belangrijke mate op het vlak van het voldoen aan de bouwtechnische eisen van het Bouwbesluit (thermische isolatie, wering van vocht e.d.) nadat het PUR-schuim is aangebracht, en op het vlak van Arbeidsomstandigheden tijdens het aanbrengen van het PUR-schuim.
Voor het sprayen van de onderkant van begane grondvloeren met PUR-schuim bestaat voor het verlenen van een procescertificaat3 een Nationale Beoordelingsrichtlijn BRL 1332. In deze Beoordelingsrichtlijn zijn eisen en bepalingsmethoden opgenomen die gehanteerd dienen te worden door de certificatie- en attesteringsinstellingen die door de Raad voor Accreditatie zijn erkend. De in deze Beoordelingsrichtlijn opgenomen eisen zijn onder andere gebaseerd op de eisen die opgelegd worden door de overheid en op bouwtechnische eisen die zijn vastgelegd in het Bouwbesluit.
NUON is certificaathouder. Toezicht op de uitvoering in overeenstemming met de BRL 1 332 berust bij de certificerende instelling, in dit geval IKOB-BKB. In het hoofdstuk «prestatie-eisen» van deze BRL 1 332 zijn de bouwtechnische aspecten (thermische isolatie, wering van vocht e.d.) gegeven die in het kader van een attest voor het sprayen van begane grondvloeren met PUR-schuim moeten worden beoordeeld om te kunnen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit.
Genoemde certificering is in principe een private aangelegenheid. Echter in dit geval zijn de bouwtechnische aspecten, die in de BRL worden genoemd, ook getoetst aan de eisen van het Bouwbesluit en geldt dat het certificaat dat tot stand is gebracht binnen het door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties erkende stelsel van kwaliteitsverklaringen. Uitvoering in overeenstemming met de BRL 1 332 geeft daarmee een gerechtvaardigd vertrouwen dat aan genoemde eisen van het Bouwbesluit is voldaan.
Dit stelsel bevat een reeks van intrinsieke checks & balances met betrekking tot privaat toezicht. Er vindt steekproefsgewijze private controle plaats. Voor aanvulling daarvan met steekproefsgewijze publieke controle zie ik geen aanleiding.
Wanneer de opdrachtgever voor uitvoering van de werkzaamheden door een gecertificeerd bedrijf kiest, vindt het toezicht privaat plaats binnen het zogenoemde erkende stelsel van kwaliteitsverklaringen en wordt hierop verder geen toezicht gehouden door de gemeente.
In de BRL 1 332 zijn naast de bouwtechnische aspecten ook eisen gesteld aan het proces. Voor verwerkingsvoorschriften wordt verwezen naar de uitvoeringsrichtlijn (URL) «Sprayen van de onderkant van begane grondvloeren met PUR-schuim». In de onderhavige situatie gaat het over het vrijkomen van gassen tijdens het proces van aanbrengen en de fase daarop volgend. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Wanneer er erkende kwaliteitsverklaringen in de praktijk op dit punt tekortkomingen zouden hebben, dient deze te worden ingetrokken.
Houdt de Arbeidsinspectie/Inspectie SZW actief toezicht op de naleving van de ARBO-wetgeving bij het aanbrengen van PUR-schuim onder bestaande vloeren? Zo ja, in welke mate?
De Inspectie SZW voert actieve inspecties uit in de bouwsector, maar voert geen specifieke inspecties uit op het aanbrengen van PUR-schuim onder de begane grondvloeren.
Is het waar dat in Oostenrijk het gebruik van isocyanaat als component voor PUR-schuim verboden is?
Nee. Het gebruik van isocyanaat in PUR-schuim is in Oostenrijk niet verboden.
Onderschrijft u dat vrijkomend isocyanaat tijdens en na afloop van de vorming van PUR-schuim een risicofactor is voor de applicateur respectievelijk de bewoners? Onderschrijft u dat bij verhitting of brand de vrijkomende gassen uit PUR-schuim eveneens een substantieel risico vormen? Zo nee, kunt u uw antwoorden motiveren? Zo ja, wat voor conclusies verbindt u hieraan voor het toepassingsgebied van PUR-schuim en de voorwaarden die aan de toepassing gesteld worden?
De uitvoeringsrichtlijn (URL) «Sprayen van de onderkant van begane grondvloeren met PUR-schuim» moet worden gebruikt in combinatie met de BRL 1332. In deze URL zijn onder andere eisen gesteld aan het proces (bijvoorbeeld verwerking en veiligheidsmaatregelen). Risico’s bij het sprayen zijn hierin onderkend. Zo zijn onder meer eisen gesteld aan de verblijfstijd in de kruipruimte en is beschermende kleding alsook geforceerde ventilatie van de begane grondvloer sterk aanbevolen, zodat de schadelijke stoffen snel worden afgevoerd en werknemers niet onnodig worden blootgesteld aan te hoge concentraties van die schadelijke stoffen. Ten aanzien van het mogelijk kunnen binnendringen van werkzame stoffen in binnenruimten is in de URL geen specifieke eis opgenomen ten aanzien van de luchtdichtheid van de begane grondvloeren.
Vooralsnog zijn er geen redenen om aan te nemen dat het uitvoeren van werkzaamheden in overeenstemming met de genoemde BRL en bijbehorende URL leidt tot onacceptabele risico’s voor werknemers en bewoners.
Voor wat betreft het risico van PUR-schuim bij brand heb ik u op 12 juli 2010 het Efectis-rapport «Brandveiligheid isolatiematerialen» (februari 2010) gestuurd. In dit rapport wordt geconcludeerd dat «de toxiciteit van rookgassen van brandbare isolatiematerialen niet significant groter is en in diverse gevallen waarschijnlijk lager dan die van andere gangbare bouwmaterialen; die verschillen vallen overigens grotendeels weg ten opzichte van de toxische effecten van koolmonoxide, dat in de meeste branden in grote hoeveelheden wordt geproduceerd door onvolledige verbranding». Over het vervolgonderzoek naar de brandveiligheid van isolatiematerialen dat in deze brief is toegezegd, zal ik u te zijner tijd informeren.
De integriteitskwestie rond luitenant-kolonel Marcel de Haas |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van de Commissie die onderzoek heeft gedaan naar de klachten van luitenant-kolonel Marcel de Haas?1
De commissie heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de klachten van de desbetreffende officier. Het betreft een gedegen onderzoek waarbij met alle betrokken functionarissen is gesproken en hoor en wederhoor is toegepast. Een aantal klachten van de medewerker is voldoende onderbouwd en bij een aantal klachten heeft de commissie geconcludeerd dat de onderbouwing hiervoor niet kon worden gevonden. De commissie onderstreept de noodzaak van eerlijke en transparante communicatie met medewerkers inzake loopbaankansen en -mogelijkheden. Voorts wordt uit het onderzoek duidelijk dat het laten voortslepen van een arbeidsconflict leidt tot onverkwikkelijke situaties.
Deelt u de mening dat de conclusies van dit onderzoek verontrustend zijn, omdat ze wijzen op structurele problemen in het personeelsbeleid op uw ministerie, vooral betreffende het toewijzen van functies? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt het niet de hoogste tijd om deze problemen op te lossen?
De commissie heeft onderzoek verricht naar een specifiek geval. Ik deel de mening niet dat er bij Defensie sprake is van structurele problemen met het personeelsbeleid,ook niet bij de functietoewijzing. Commandanten en overige leidinggevenden dienen bij sollicitatieprocedures besluiten deugdelijk te motiveren. Zij kunnen hierbij worden bijgestaan door een personeelsfunctionaris. Een medewerker die wordt afgewezen bij een sollicitatie kan in bezwaar gaan bij het Dienstencentrum Juridische Dienstverlening en in beroep bij de onafhankelijke rechter. Voorts kan een medewerker bij een vermeende integriteitsschending daarvan melding doen bij de Centrale Organisatie Integriteit. Hiermee zijn er voldoende waarborgen voor een eerlijk en transparant proces.
Bent u bereid om de Kamer per brief uitgebreid te informeren over dit geval van wanbestuur en ook over welke maatregelen u gaat nemen om herhaling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het Openbaar Ministerie gerechtelijk onderzoek te laten doen om vast te stellen of de genoemde officieren strafbare feiten hebben begaan, inzake de interne bezwaarprocedure voor de functie van plaatsvervangend defensieattaché in Moskou? Zo nee, waarom niet?
Ik vind in het rapport geen aanleiding het Openbaar Ministerie te verzoeken een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren. Voorts ben ik van mening dat het strafrecht geen aangewezen instrument is bij een verstoorde arbeidsrelatie. Wanneer de desbetreffende officier van mening is dat jegens hem strafbare feiten zijn gepleegd, staat het hem vrij daarvan aangifte te doen.
Bent u bereid externe personeelsfunctionarissen toe te wijzen aan het functietoewijzingsproces teneinde een eerlijke gang van zaken te waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tot de oprichting van een extern orgaan voor integriteitstoezicht op Defensie? Zo nee, hoe voorkomt u herhaling van deze kwestie?
Neen. De commissie Integriteitszorg Defensie heeft in haar rapport van 27 oktober 2011 (Kamerstuk 32 678, nr. 13) naar voren gebracht dat Defensie beschikt over de elementen voor een toereikend integriteitssysteem maar dat deze nog onvoldoende een samenhangend geheel vormen. Ik heb de conclusies van de commissie onderschreven en de uitvoering van de aanbevelingen ter hand genomen. Met de brief van 16 maart jl. (Kamerstuk 32 678, nr. 20) heb ik de Kamer geïnformeerd over de aanscherping van het integriteitsbeleid. Het onderzoek naar de klachten van deze officier zijn voor mij geen aanleiding daar van af te wijken.
Ontevreden patiënten klachtafhandeling in de zorg |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de publicatie van het onderzoek van het onderzoeksinstituut Nivel in samenwerking met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), waarin geconcludeerd wordt dat zorggebruikers niet weten waar ze kunnen klagen, zich niet serieus genomen voelen en daardoor weinig vertrouwen hebben in de afhandeling van klachten binnen de gezondheidszorg?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat hierdoor «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen»?
Uit het onderzoek heb ik de stelling dat «patiënten die klagen, onterecht worden overgeslagen» niet kunnen afleiden. De conclusies uit het onderzoek deel ik wel, zie mijn antwoord op vraag 6 en 8.
Deelt u de zorgen dat in de zorg alles om de patiënt/ zorgconsument draait, maar dat deze tegelijk de zwakste positie heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze versterken?
Ik ben net als u van mening dat de positie van de cliënt in de zorg moet worden versterkt. De onlangs controversieel verklaarde Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) geeft hier uitvoering aan. Één van de verbeteringen betreft het makkelijker maken voor cliënten om de naleving van hun rechten af te kunnen dwingen. De klachtenregeling van een zorginstelling zelf moet laagdrempeliger en cliëntvriendelijker worden en als de cliënt niet tevreden is over de uitkomst van de procedure moet hij de klacht kunnen voorleggen aan een onafhankelijke instantie die niet alleen schadevergoedingen kan toekennen, maar die ook bindende uitspraken doet over het gedrag van de zorgaanbieder. Deze uitspraken worden openbaar gemaakt. Zo heeft klagen effect voor het individu en kan van de uitspraken worden geleerd (zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 5 en 6).
Kan het zijn dat een enorme toename aan klachten van individuele burgers bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gedurende de afgelopen jaren te wijten is aan het gegeven dat patiënten zich in voorliggende klachtenprocedures niet serieus voelen genomen? Zo ja, wat vindt u er dan van dat mensen ten einde raad bij de IGZ aankloppen, en ook daar te horen krijgen dat de IGZ er niet voor individuele burgers is?
Het aantal meldingen dat de IGZ ontvangt over incidenten in de zorg is de laatste jaren sterk gestegen. Een deel van de mensen die zich tot de IGZ wendt, betreft mensen die niet tevreden zijn over de wijze waarop hun klacht binnen een zorginstelling is afgehandeld. Dit geldt ook voor een deel van de mensen die zich tot de tuchtrechter wenden2. De IGZ behandelt echter geen klachten van patiënten en cliënten in de zin van waarheidsvinding achteraf en persoonlijke genoegdoening van de cliënt. De IGZ investeert overigens fors in het beter betrekken en goed omgaan met burgers, patiënten en cliënten. De IGZ ziet meldingen als signalen over de kwaliteit van zorg en treedt op wanneer deze kwaliteit onder de maat is of wanneer er sprake is van gevaar voor de patiëntveiligheid. Wanneer er een vermoeden is dat de kwaliteit van zorg en/of patiëntveiligheid in het geding is, dan onderzoekt de IGZ dat. Dit kan ook individuele cliënten betreffen.
Voor de afhandeling van individuele klachten is er op dit moment een wettelijk geregelde klachtenprocedure, die ik graag effectiever en transparanter wil maken. De huidige Wet klachtrecht cliënten zorgsector verplicht een zorginstelling een klachtencommissie in te stellen, die klachten gegrond of ongegrond verklaart en de instelling niet bindend adviseert over de afhandeling hiervan. Dit is te vrijblijvend, ineffectief en onvoldoende transparant gebleken. Om die reden heb ik in het voorstel voor de Wcz opgenomen dat mensen terecht moeten kunnen bij een onafhankelijke geschilleninstantie die bindende uitspraken doet, schadevergoedingen kan toekennen en die uitspraken openbaar maakt, zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat patiënten/ zorgconsumenten betere ondersteuning in de klachtafhandeling verdienen, bijvoorbeeld door instelling van laagdrempelige ondersteuning via een «ombudsman zorg»?
Ik deel de mening dat er goede ondersteuning moet zijn bij de klachtafhandeling. Om die reden is in het wetsvoorstel voor de Wcz opgenomen dat een cliënt terecht moet kunnen bij een onafhankelijke persoon die hem bijstaat met informatie, advies en ondersteuning. Daarnaast zijn er in het veld ook verschillende organisaties waar mensen terecht kunnen voor informatie, advies en bemiddeling. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Zorgbelangorganisaties, de loketten van verschillende cliëntenorganisaties en het bemiddelingsloket bij de Letselschaderaad. Hier kunnen cliënten terecht met vragen over een (potentieel) geschil met een zorgaanbieder, ook wanneer er (nog) geen sprake is van een juridische procedure. Ik kan mij overigens voorstellen dat de patiënt hierin niet zomaar de weg kan vinden. Daarom heb ik in de Wcz voorstellen gedaan om de patiënt beter te begeleiden en om veel meer helder te maken waar hij naartoe moet. De geschillencommissie zal deze rol moeten gaan spelen.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat zes op de tien patiënten het niet duidelijk vinden waar zij met hun klachten terecht kunnen, en dat slechts een derde van de patiënten zich serieus genomen voelt bij klachten?
Deze conclusies herken ik. Deze liggen in de lijn van eerdere onderzoeken naar de werking van het klachtrecht in de zorg3. Deze onderbouwen het belang van de verbeteringen in het klachtrecht die ik door wil voeren. Graag wijs ik ook op het recent door de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Vereniging Klachtenfunctionarissen (VKIG) uitgevoerde onderzoek naar de vindbaarheid van klachtenfunctionarissen bij 84 ziekenhuizen en 95 andere zorgorganisaties, waarbij de onderzoekers een «mystery-klager» hebben ingezet.4 De conclusie van het onderzoek is dat de klachtenfunctionaris bij zowel de ziekenhuizen als de overige instellingen zeer goed bereikbaar is, maar dat de informatie van de klachtenfunctionaris niet altijd even duidelijk is en het klachtenmanagement niet effectief genoeg. De NPCF besluit haar nieuwsbericht over het onderzoek met een pleidooi voor een snelle invoering van de Wcz omdat dit wetsvoorstel in bredere klachtenmogelijkheid voorziet. Zo wordt onder andere een klachten- en geschillenprocedure voorgeschreven die niet vrijblijvend is, meer waarborgen voor onafhankelijkheid kent en transparanter is (zie ook mijn antwoord op vraag 3).
Welke conclusies verbindt u aan het onderzoek over de klachtenprocedures in de gezondheidszorg? Welke conclusies verbindt u hieraan over de houding van hulpverleners in de gezondheidszorg op het gebied van klachtenafhandeling en omgang met de patiënt?
Het onderzoek van het Nivel en de KNMG onderschrijft het belang dat de voorgestane verbeteringen in het klachtrecht snel worden doorgevoerd. De IGZ betrekt de resultaten van het onderzoek bij haar toezicht op de klachtafhandeling. In 2012 wordt dit toezicht geïntensiveerd en in 2013 volgt een thematisch onderzoek van de inspectie naar klachtafhandeling.
Wat vindt u van de conclusies van het Nivel en de KNMG dat slechts een derde van de patiënten vindt dat de procedure van klachtenafhandeling in de gezondheidszorg eerlijk, dat slechts een vijfde deze procedures onpartijdig vindt en dat meer dan de helft van de patiënten het met de stelling eens is dat artsen en ziekenhuizen elkaar de hand boven het hoofd houden? Welke conclusies verbindt u hieraan over de positie van de patiënt in de gezondheidszorg?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de conclusie van het Nivel en de KNMG dat zowel zorggebruikers als artsen denken dat er geen openheid is wanneer er iets niet goed gegaan is in de behandeling? Wat gaat u eraan doen om meer openheid en transparantie te bewerkstelligen bij de afhandeling van klachten?
Deze conclusie is teleurstellend. Ik hecht aan een goede en open communicatie tussen arts en cliënt. In de behandelrelatie, maar ook wanneer iets niet goed is gegaan of als er sprake is van een geschil. Ik vind dat cliënten recht hebben op informatie als er iets fout is gegaan en dat de zorgaanbieder deze informatie verplicht op moet nemen in het dossier. Dit versterkt tevens de positie van de cliënt in juridische procedures. Dit is opgenomen in de Wcz.
Ik zie eveneens dat de partijen in het zorgveld met dit soort signalen aan de slag zijn gegaan om meer (gevoel van) openheid te realiseren. Zo heeft de Letselschaderaad in juni 2010 de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) uitgebracht. In deze code worden aanbevelingen gedaan gericht op het bevorderen van openheid in de zorgverlening. Deze code wordt breed onderschreven door zowel cliëntenorganisaties, organisaties van zorgaanbieders – en zorgverleners en schadeverzekeraars. Deze code bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over het reageren op incidenten door de zorgverlener. Het tweede deel over een adequate afwikkeling van verzoeken om schadevergoeding door belangenbehartigers en verzekeraars. Met name het eerste deel beschrijft de gewenste openheid en transparantie nadat er iets mis is gegaan in de zorg. Het toont ook aan dat de verbeteringen die in de Wcz worden voorgesteld nodig zijn.
Wat is uw oordeel over het artikel «reorganisatie geslaagd, patiënt overleden»?2 Deelt u de mening dat ook hier de patiënt niet centraal staat, op welke manier wilt u dat veranderen?
Het artikel beschrijft beeldend de ervaringen van de journalist bij de presentatie van de reorganisatie van het Erasmus MC. De journalist stelt daarin dat in de reorganisatie te weinig is gekeken naar het belang van de patiënt en de verbeteringen die nodig zouden zijn om de zorg meer patiëntgericht te maken. Zoals ik ook in de eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik het van belang om de positie van de cliënt in de zorg te versterken, zodat het voor zorginstellingen vanzelfsprekend wordt om ook in dit soort trajecten het belang van de cliënt centraal te stellen. De ervaringen wijzen nog eens extra op de noodzaak van de in de Wcz voorgestelde verbeteringen.
Het succes van de wijkverpleegkundige en het voortzetten van de Zichtbare Schakel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van BMC, waaruit opnieuw blijkt hoeveel de wijkverpleegkundigen, en in dit geval die van de Zichtbare Schakel, besparen op o.a. tweedelijns zorg?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat het experiment de Zichtbare Schakel dit jaar afloopt, en dat men geen uitzicht heeft op een vervolg?
Ik ben ervan op de hoogte dat het programma Zichtbare Schakel bij ZonMw eind dit jaar afloopt. Ik heb van diverse projecten een oproep ontvangen om de projecten voort te zetten. Ten eerste vanwege de inhoudelijke meerwaarde. Voorts werd vaak gememoreerd dat betreffende projecten personeel verliezen omdat betrokkenen kiezen voor een baan met meer zekerheid.
In de brief van 7 juni jl.2, die door mij en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is gestuurd, is gemeld dat de lopende projecten Zichtbare schakel in ieder geval voor de jaren 2013 en 2014 voortgezet worden via een decentralisatie-uitkering in het Gemeentefonds. Met de borging van de projecten krijgen de wijkverpleegkundigen en de organisaties met wie zij samenwerken de kans om de werkzaamheden goed in te bedden en een plek te geven in de wijken.
In november vorig jaar heeft de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de NZa gevraagd om een advies over de wijze waarop de rol van de wijkverpleegkundige bij de samenwerking tussen de verschillende zorg- en hulpverleners in de eerste lijn in de toekomst geborgd kan worden en hoe de inzet van de wijkverpleegkundige opgeschaald kan worden. Dit advies wordt deze zomer verwacht. Naar aanleiding van dit advies wordt beoordeeld op welke manier de wijkverpleegkundige het beste structureel gefinancierd kan worden. De financiering dient dan niet alleen voor de wijkverpleegkundigen uit de Zichtbare schakelprojecten worden geborgd, maar voor alle wijkverpleegkundigen. Met de wijziging in de financiering zal er ook een ander takenpakket voor de wijkverpleegkundigen kunnen ontstaan, waarbij de goede resultaten uit het programma Zichtbare schakel meegenomen zal worden.
Bent u ervan op de hoogte dat projectleiders van de Zichtbare Schakel melden dat hun wijkverpleegkundigen nu al vertrekken, omdat er geen zicht is op continuering van hun werk via vaste aanstellingen? Heeft u plannen om deze afbraak van de projectresultaten tegen te gaan? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de effectieve interventiemethoden, en vooral ook de andere organisatorische aanpak, behouden blijven? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de (vaak zorgmijdende) cliënten van deze mensen straks niet geconfronteerd worden met opnieuw de ouderwetse en niet effectieve manier van werken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u plannen in de maak om de wijkverpleegkundigen van de Zichtbare Schakel aan het werk te houden? Hoe wilt u het werk van de wijkverpleegkundige in de toekomst financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de indicatiestelling voor de werkzaamheden van de wijkverpleegkundigen definitief afschaffen, nu is gebleken dat het indicatievrij werken één van de belangrijkste peilers voor het succes van de wijkverpleegkundige is?
Uit het programma Zichtbare schakel blijkt dat het indicatievrij werken bijdraagt aan het succes van de wijkverpleegkundige. Het experiment regelarme instellingen bevat een aantal experimenten waarbij wordt gewerkt zonder de huidige indicatiestelling. De resultaten uit deze experimenten en uit het programma Zichtbare schakel neem ik mee in de afweging voor verdere ontwikkeling rondom de indicatiestelling.
De geplande reorganisatie in verband met de invoering van de Nationale Politie |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er bij de geplande reorganisatie in verband met de invoering van de nationale politie enkele van de 22 forensisch assistenten in Limburg verdwijnen als gevolg van de samenvoeging van Limburg Noord en Zuid? Zo ja, hoeveel? Gebeurt dit ook elders in het land?
De kwartiermaker nationale politie is op dit moment in mijn opdracht bezig met de voorbereidingen voor de totstandkoming van de nationale politie. Onderdeel van die voorbereidingen is het opstellen van een inrichtingsplan.
Het inrichtingsplan betreft een beschrijving van de inrichting en organisatie van de hele politie, waaronder de forensische opsporing.
Ik hecht er aan dat dit plan in nauw overleg met het gezag tot stand komt en dat het gezag zwaarwegende invloed heeft op de totstandkoming. Daartoe heb ik het inrichtingsplan aan het gezag en aan onder meer de Raad voor de Rechtspraak, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, de medezeggenschap en de politievakorganisaties ter consultatie aangeboden. Na consultatie van het gezag zal het inrichtingsplan door mij worden vastgesteld. Dat kan en zal pas geschieden indien en nadat ook de Eerste Kamer met het wetsvoorstel heeft ingestemd. Uitspraken over de omvang van de diverse onderdelen van de organisatie, per regionale eenheid danwel landelijk, zijn dan ook prematuur.
Leidt de geplande reorganisatie in verband met de invoering van de nationale politie tot problemen op het gebied van woninginbraken, gezien het feit dat woninginbraken, in ieder geval in Limburg, vrijwel uitsluitend door forensisch assistenten worden onderzocht? Is dit ook een probleem in andere regio’s? Zo ja, hoe groot?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wijzigt er landelijk in het aantal forensisch assistenten bij de reorganisatie in verband met de invoering van de nationale politie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Turkish pianist charged with insulting Islam»1 en «Turkish pianist Fazil Say charged over Islam « insult»2?
Ik heb kennisgenomen van dit nieuwsbericht.
Hoe luidt de aanklacht tegen Fazil Say, op grond van welke rechtsbeginselen wordt hij vervolgd en hoe beoordeelt u die rechtsbeginselen?
De heer Say is aangeklaagd voor onder meer «het beledigen van religieuze waarden van een deel van de bevolking» op grond van artikel 216.3 van het Turkse strafrecht.
Deelt u de constatering dat sprake is van een nieuwe aanval van de herislamiserende Turkse staat op de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Turkse ambassadeur te ontbieden en uw ongenoegen en verontrusting over te brengen?
De vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in Turkije staan in toenemende mate onder druk. Nederlandse zorgen hierover worden in contacten met de Turkse regering besproken.
Bent u het, vanwege de aanzwellende golf van wandaden van de herislamiserende Turkse staat – tegen Israël en Cyprus; tegen christelijke en andere minderheden; tegen de vrijheid van meningsuiting; tegen het kemalisme met de stellingen: Zo nee, waarom niet?
Het «Bilaterale Jaar Nederland – Turkije» biedt, zoals Uw Kamer eerder is geïnformeerd, ruime aandacht aan de politieke dialoog met Turkije.
Toetreding tot de EU vindt pas plaats als Turkije voldoet aan strikte voorwaarden, met name de Kopenhagen-criteria.
Bent u bereid het proces tegen Fazil Say door een waarnemer te laten bijwonen? Zo nee, waarom niet?
Nederland volgt het proces, zoals gebruikelijk bij dergelijke rechtszaken, op de voet. De rechtszitting is voorzien op 18 oktober a.s. Eventuele aanwezigheid hierbij wordt, in overleg met EU-partners, nader bezien.
Wilt u deze vragen voor de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht " Oeganda onderzoekt verdwijnen Nederlands geld" |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oeganda onderzoekt verdwijnen Nederlands geld»?1
Ja, zie hierover mijn brief aan de Kamer van 1 juni 2012 met referentie DSO 112/12.
Kunt u aangeven wanneer de uitkomsten van het onderzoek van de Netherlands Universities» Foundation for International Cooperation (Nuffic) bekend worden gemaakt en wanneer dit onderzoek naar de Tweede Kamer wordt gestuurd?
De Nuffic heeft op advies van de ambassade haar eigen onderzoek opgeschort tot het onderzoek van de Oegandese Auditor General (AG) is afgerond. Dit zal nog een aantal weken kunnen duren omdat de Nuffic de AG gevraagd heeft de meest recente aantijging (mogelijke fraude voor het bedrag van EUR 800 000 met de nieuwbouw van een ICT faculteit) ook op te nemen in het onderzoek.
Na ontvangst van het rapport van de AG zal ik de bevindingen met de Nuffic bespreken. Ik verwacht u uiterlijk eind juli over de uitkomst van het onderzoek te kunnen informeren.
Kunt u aangeven wanneer het onderzoek van de Oegandese politie is afgerond en de Kamer te zijner tijd ook op de hoogte stellen van de uitkomsten van dat onderzoek?
De ambassade in Oeganda heeft navraag gedaan bij de fiscale recherche maar de fiscale recherche kon nog niet aangeven wanneer exact het onderzoek is afgerond. Ik zal de ambassade vragen dit nauwlettend te volgen en zal de Kamer direct na ontvangst van een rapport over het onderzoek informeren.
Deelt u de mening dat als er inderdaad gefraudeerd is met Nuffic-gelden in Oeganda, er een breder onderzoek dient te komen naar de bestedingen van Nuffic-gelden in ontwikkelingslanden?
Uit het onderzoek zal blijken of inderdaad sprake is van fraude. Als de fraude wordt bevestigd, dan zal ik erop toezien dat de nodige (juridische) stappen ondernomen worden en gelden worden teruggevorderd. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek zijn ook verdere stappen denkbaar.
Een breder onderzoek naar de bestedingen van Nuffic-gelden acht ik op dit moment niet aan de orde.
Het aannemen door de lidstaten van de Voedsel- en landbouworganisatie FAO van de internationale richtlijnen voor landrechten |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u het aannemen van de internationale richtlijnen voor landrechten in mei jl. door de lidstaten van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO)?1 Deelt u de mening dat dit een belangrijke stap is naar betere bescherming van kleine boeren tegen landroof?
Ik ben verheugd dat de leden van de Committee on World Food Security (CFS) op 11 mei jl. na een lang en af en toe moeizaam proces de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security hebben aangenomen. Ik ben met u van mening dat dit een belangrijke stap is in het bevorderen van land governanceop globaal, regionaal, nationaal en sub-nationaal niveau, niet in de laatste plaats omdat in de CFS naast lidstaten (het CFS staat open voor alle lidstaten van FAO, IFAD en andere VN organisaties of programma’s) ook vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en maatschappelijke middenveld meepraten én meebeslissen. Onze inzet in de EU Working Group on Land Issues en de deelname aan de onderhandelingen in Rome in juli 2011, oktober 2011 en maart 2012 hebben duidelijk resultaat gehad. Hiervan kunnen kleinschalige boeren en boerinnen nu daadwerkelijk en eerlijker profiteren. Niet alleen omdat hun rechtszekerheid toe kan nemen, maar ook omdat andere actoren, betrokken bij landverwerving en landgebruik, nu gewezen kunnen worden op het feit dat er wereldwijde consensus is inzake richtlijnen over hoe op een eerlijke en duurzame wijze om te gaan met landrechten.
Op welke wijze bent u voornemens om deze richtlijnen, die nationale regeringen oproepen om de landrechten van hun bevolking beter te beschermen, maar tegelijkertijd ook wijzen op de verantwoordelijkheid van andere landen en hun bedrijven, toe te passen in het Nederlands beleid?
Ik ben van plan om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Securityactief bekend te stellen bij een breed publiek en het gebruik daarvan samen met Nederlandse actoren (LANDac, Universiteiten, Kadaster, NGO’s, bedrijven) en internationale partners (EU (-lidstaten), FAO, IFAD, Wereldbank, UN-Habitat, International Land Coalition, LPI etc) te promoten en ondersteunen. Daarbij betrek ik niet alleen Nederlandse ambassades maar ook uitvoeringsorganisaties als FMO, NUFFIC en Agentschap NL. Op die manier wil ik alle betrokkenen – zowel in Nederland als in onze partnerlanden – aansporen om gezamenlijk te werken aan het bevorderen van betere land governance in lijn met de recent aangenomen internationale richtlijnen voor landrechten.
Deelt u de mening dat in het kader van coherentie van beleid het van belang is dat deze richtlijnen ook hun beslag krijgen in nationale wetgeving? Zo neen, waarom niet?
De Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security gelden net zo goed voor Nederland als voor alle andere CFS leden. Dit houdt in dat de Nederlandse regering zich niet alleen actief zal inzetten op het versterken van betere land governancein partnerlanden maar ook zal inzetten op het aansporen en aanspreken van zoveel mogelijk betrokken Nederlandse actoren om de internationale richtlijnen voor landrechten als leidraad en ijkpunt te gebruiken en de toepassing daarvan daadwerkelijk te bevorderen.
Deelt u de mening dat deze richtlijnen ook van toepassing moeten worden op het bedrijfsleveninstrumentarium, aangezien de verantwoordelijkheid van bedrijven ook een belangrijk onderdeel is van de richtlijnen? Zo neen, waarom niet?
De Tweede Kamer is al eerder geïnformeerd over het feit dat ik bedrijven graag zie als een deel van de oplossing en niet als een deel van het probleem. In betreffende brief DDE-168/2012 van 1 mei 2012 wordt ook aangegeven dat het hanteren van de OESO richtlijnen voor IMVO en de resultaatmetingen voor armoede zeer belangrijk is. Daartoe zijn met uitvoeringsorganisaties als Agentschap NL en FMO afspraken gemaakt om de risico’s voor het ondernemen in ontwikkelingslanden in kaart te brengen. Eén van die risico’s is landrechten. De recent aangenomen Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security vormen een goed referentiepunt hierbij en versterken mijn beleid in deze.
Is het waar dat ook Nederlandse banken betrokken kunnen zijn bij de financiering of investeringen in bedrijven die betrokken zijn bij landroof? Kent u daar voorbeelden van? Kunt u dit toelichten? Als u geen voorbeelden kent, bent u dan bereid te onderzoeken welke banken op enigerlei wijze betrokken zijn bij landroof? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen aanwijzingen dat Nederlandse banken betrokken zijn (geweest) bij de financiering of investeringen in bedrijven die in verband zijn of worden gebracht met oneerlijke of niet duurzame land deals. De regering ziet daarom op dit moment geen meerwaarde in verder onderzoek. Wel wordt ingezet op het bevorderen en blijvend versterken van zoveel mogelijk transparantie, duurzaamheid, en naleving van mensenrechten rond allerhande – internationale en lokale – land deals. Daarom worden internationale organisaties als GRAIN en de International Land Coalition ondersteund en wordt Nederlands en internationaal onderzoek naar succes- en faalfactoren van landtransacties en landbeheer bevorderd. Deze aanpak is naar mijn mening effectiever: de kans dat slechte deals niet alleen gesignaleerd worden maar ook in opspraak komen, is groter en goede deals kunnen beter voor het voetlicht gebracht worden.
Deelt u de mening dat de internationale richtlijnen voor landrechten ook van toepassing moeten zijn op investeringen in bedrijven door financiële instellingen en banken met staatssteun? Zo neen, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op voorgaande vragen kunt u opmaken dat Nederland zich actief wil inzetten om het gebruik en het belang van de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security zo breed mogelijk te bevorderen en te verankeren. Zowel in Nederland als daarbuiten. Onderscheid maken tussen financiële instellingen en bedrijven die wel of geen staatssteun ontvangen acht ik daarbij niet zinvol.
Bent u bereid middels een brief aan de Kamer, uiteen te zetten op welke wijze u de internationale richtlijnen gaat toepassen in uw beleid? Zo neen, waarom niet?
In de aan de Tweede Kamer toegezegde voortgangsrapportage rond de speerpunten zal – voor zover van toepassing – expliciet aandacht worden besteed aan resultaten die van belang zijn in de context van de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of Food Security. Ik ben van mening dat de inzet op het bevorderen van land governance niet op zichzelf staat en vindt de relatie tussen de inzet hierop en die op aanpalende onderwerpen binnen de voedselzekerheids-, water- en stabiliteitsagenda’s zeker zo belangrijk.
De Bilderbergconferentie 2012 |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u de «Final list of participants Bilderberg meeting 2012»?1
Ja.
Is het waar dat u tot de deelnemers aan de Bilderbergconferentie behoorde?
Ja.
In welke kwaliteit bezocht u de Bilderbergconferentie?
Ik werd uitgenodigd als de minister-president van Nederland.
Bent u bereid de agenda van de Bilderbergmeeting met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Net als veel andere internationale conferenties, vallen de besprekingen van de Bilderberg Conferentie onder de zogenoemde Chatham House rules. Door deel te nemen heb ik dat aanvaard. Op de website van de Bilderberg Conferentie valt overigens te lezen over welke onderwerpen o.m. gesproken werd op deze bijeenkomst: politiek, economische en maatschappelijke onderwerpen als trans-Atlantische relaties, ontwikkeling van het politieke landschap in Europa en de VS, bezuinigingen en groei in ontwikkelde economieën, cyber security, uitdagingen op het gebied van energie, de toekomst van de democratie, Rusland, China en het Midden-Oosten.
Kunt u aangeven hoe het uitnodigingsbeleid van de Bilderbergmeetings tot stand komt? Zo nee, waarom niet?
Het secretariaat van de Bilderberg Conferentie is verantwoordelijk voor het uitnodigingenbeleid. Ik verwijs daar naar.
Kunt u aangeven of de Eurocrisis, het ESM en de begrotingsproblemen van afzonderlijke lidstaten onderwerp van bespreking zijn geweest op de conferentie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw antwoord?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat in onzekere tijden transparantie gewenst is bij de mogelijke bespreking van crisismaatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven wat, waar en wanneer er openbaar gemaakt zal worden van de besproken onderwerpen en conclusies van deze conferentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven van welke Nederlandse deelnemers de reis- en of verblijfskosten voor deelname aan de conferentie ten laste van de rijksuitgaven komen en op welke wijze deze uitgaven gelegitimeerd zijn, in relatie tot het uitnodigingsbeleid, het particuliere karakter van de bijeenkomst en de niet openbare agenda?
De kosten voor reis- en/of verblijf komen voor leden van de regering voor rijksrekening.
Hoe verhoudt uw antwoord op vragen van het lid van Bommel over dit onderwerp in 2011, waarin u zegt te zijn uitgenodigd in uw kwaliteit van minister-president, zich tot het uitgangspunt van de organisatoren dat niemand op basis van functie wordt uitgenodigd maar op basis van persoonlijke kwaliteiten en op persoonlijke titel?2
Als in mijn antwoord op vraag 3 aangegeven ben ik uitgenodigd als minister-president van Nederland. De besprekingen tijdens de conferentie worden echter gevoerd onder de Chatham House Rules om zo een open uitwisseling van ideeën en meningen te bevorderen.De beantwoording van de vragen van het lid Van Bommel over dit onderwerp in 2011 had geen betrekking op de minister-president.
Het risico dat er binnen vrijwillersorganisaties en sportclubs ontucht met kinderen kan worden gepleegd |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Foute» jeugdtrainer blijft uit beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder zorgwekkend is dat het nog steeds mogelijk blijkt dat personen, die eerder ontucht met kinderen hebben gepleegd, toch in staat zijn weer dat bij een andere sportvereniging te doen? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet? Acht u het in het bericht genoemde voorbeeld van de schaakvereniging dan niet ernstig genoeg?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Arib (PvdA) van uw Kamer2, vind ik het absoluut onwenselijk dat ontuchtplegers als vrijwilliger met kinderen kunnen werken. Ik heb daarbij aangegeven dat mijn ambtgenoot van VWS en ik de op- en inrichting van een tuchtcollege voor de vrijwilligerssector en het gebruik van een referentielijst faciliteren. Op deze referentielijst komen personen die gedragsregels hebben overtreden en hiervoor tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd. Doel hiervan is te voorkomen dat zij bij een (andere) vrijwilligersorganisatie aan de slag kunnen gaan. Ik houd de ontwikkelingen van dit systeem nauwlettend in de gaten en verwacht eind 2012 een bruikbaar registratiesysteem, dat gevuld gaat worden met tuchtrechtveroordelingen. Naast dit systeem heeft de sport een eigen registratiesysteem. Het voornemen bestaat om beide referentielijsten in 2014 aan elkaar te koppelen.
De bovengenoemde zaken vormen mijn inziens een stevig pakket aan preventiemaatregelen om het risico op seksueel misbruik van kinderen binnen het vrijwilligerswerk te beperken.
Over welke mogelijkheden beschikken vrijwilligersorganisaties en sportclubs om te voorkomen dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd bij hun organisatie komt werken? Acht u deze mogelijkheden afdoende? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat ontuchtplegers opnieuw aan de slag kunnen? Zo nee, aan welke mogelijkheden ontbreekt het dan?
Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft de mogelijkheid om het justitiële verleden van een vrijwilliger te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven is er geen wettelijke basis om de VOG voor vrijwilligers verplicht te stellen.3 Daarbij ben ik van mening dat met een dergelijke wettelijke maatregel de verantwoordelijkheid in volle omvang zou verschuiven naar de overheid, terwijl dat juist primair hoort te (blijven) liggen bij de clubs die activiteiten voor kinderen organiseren. Om vrijwilligersorganisaties in de kosten van de VOG-aanvraag tegemoet te komen, kan vanaf 1 januari 2012 de VOG gratis worden aangevraagd door een grote groep vrijwilligers die met kinderen werken als jeugdtrainer de sport, bij scouting of als begeleider van het Steunpunt KinderVakanties.4
Kan een verplichte Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor een ieder die met kinderen werkt, ook als vrijwilliger, eraan bijdragen dat het risico kleiner wordt dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd dat weer opnieuw kan doen? Zo ja, waarom bestaat een dergelijke verplichting dan nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou het in het artikel genoemde voorbeeld van een man die na het eerder plegen van ontucht toch weer bij een andere sportclub aan de slag kon, niet voorkomen kunnen worden als de man in kwestie een VOG had moeten overleggen? Zo nee, waarom niet?
Voor de geschetste situatie in het artikel geldt dat de sportclub de beoogde vrijwilliger kan vragen een VOG te overleggen. Een veroordeelde pedoseksueel zou voor de functie van vrijwilliger die met kinderen werkt, geen VOG hebben gekregen. Als de vrijwilliger geen VOG krijgt kan de club besluiten hem niet te laten functioneren binnen haar organisatie.
Deelt u de mening dat een zwarte lijst van eerdere ontuchtplegers bij sportclubs en vrijwilligersorganisaties van nut kan zijn bij het voorkomen van herhaling van een misdrijf? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze organisaties te helpen bij het tot stand brengen van een dergelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Controles op EK-voetbalpoules in cafés en kroegen |
|
Pia Dijkstra (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ze pakken je werkelijk alles af»?1
Ik kan mij de aanvankelijke reactie van de betrokken caféhouders voorstellen. Uit het door de kansspelautoriteit uitgebrachte persbericht blijkt dat de beeldvorming in de media minder genuanceerd is dan de Kansspelautoriteit heeft uitgedragen.
Is het waar dat de Kansspelautoriteit actief gaat controleren op cafés en kroegen die een EK-poule organiseren? Is het waar dat deze boete kan oplopen tot 780 000 euro?2
De kansspelautoriteit heeft als zelfstandig bestuursorgaan een aantal wettelijke taken, waaronder het toezicht op de naleving en de handhaving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de vergunningen. In beginsel bepaalt de kansspelautoriteit zelf hoe zij die taken uitvoert en welke prioriteiten zij daarbij stelt.
De kansspelautoriteit heeft aangegeven haar aanpak van illegale kansspelen vooral te richten op grootschalige en bedrijfsmatig georganiseerde kansspelen. Zij zal niet in actie komen bij op bescheiden schaal georganiseerde voetbalpoules in cafés. In geval van overtreding van het verbod om zonder vergunning kansspelen aan te bieden kan de kansspelautoriteit, afhankelijk van de zwaarte van de overtreding, een bestuurlijke boete opleggen van maximaal 780 000 euro, of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Op basis van welke criteria wil de Kansspelautoriteit vaststellen of er sprake is van een open of een besloten EK-poule? Is dit onderscheid in de praktijk toetsbaar? Mag de eigenaar van een klein café voor bijvoorbeeld vier stamgasten een EK-poule organiseren?
De kansspelautoriteit zal de vraag of een gelegenheid «voor het publiek is opengesteld» mede beantwoorden aan de hand van in de jurisprudentie ontwikkelde criteria. In dat verband kan van belang zijn of een ieder zich – al dan niet tegen betaling – toegang kan verschaffen tot de ruimte waar het spel wordt gespeeld en vervolgens ook aan het spel kan deelnemen. Overigens zal de kansspelautoriteit niet in actie komen tegen poules op bescheiden schaal voor klanten van een café.
Is het niet verstandiger om de mankracht van de Kansspelautoriteit in te zetten voor de opsporing van grote goksyndicaten in plaats van particuliere EK-poules in kroegen en cafés? Bent u bereid om deze opsporingsactie op te schorten? Deelt u in ieder geval de mening dat de Kansspelautoriteit ruimhartig moet zijn bij de controles op particuliere EK-poules in kroegen en cafés?
Zie antwoord vraag 2.