De opening van een babyhuis met vondelingenkamer te Dordrecht |
|
Foort van Oosten (VVD), Brigitte van der Burg (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzending «Altijd Wat» van 29 januari 2013, waarin melding wordt gemaakt van de opening van een babyhuis met vondelingenkamer te Dordrecht?
Ja.
Wat zijn op dit moment de wettelijke mogelijkheden om een kind (anoniem) af te staan? Op welke schaal wordt hiervan gebruik gemaakt?
Wettelijk zijn er momenteel geen mogelijkheden om anoniem een kind af te staan. Wel is het mogelijk om te bevallen en af te staan onder geheimhouding. Dat betekent dat de moeder voor de buitenwereld anoniem kan bevallen. Op deze wijze kan aan de moeder noodzakelijke hulpverlening worden geboden en blijft voor het kind altijd toegang mogelijk tot zijn of haar afstammingsgegevens. De organisaties die zich daar voor inzetten (Raad voor de Kinderbescherming, FIOM, SIRIZ en Bureau Jeugdzorg) zijn hiertoe een inspanningsverplichting aangegaan.
Jaarlijks komt het 40 tot 50 maal voor dat een moeder aangeeft dat ze afstand wenst te doen van haar baby. Ongeveer 20 keer komt het daadwerkelijk zo ver, waarbij vier á vijf maal per jaar door een moeder wordt verzocht om een bevalling en afstand onder geheimhouding.
Is het te vondeling leggen van een pasgeboren kind ook strafbaar als dit kind te vondeling wordt gelegd in een vondelingenkamer (een zogenaamd vondelingenluik)?
Ook het in een vondelingenkamer leggen van een pasgeboren baby is volgens artikel 256 Sr strafbaar. Ook in dit geval gaat het om het verlaten met het oogmerk zich van het kind te ontdoen.
Tevens is het van belang hierbij artikel 236 Sr te betrekken, waarin het onzeker maken van iemand anders» afstamming strafbaar is gesteld.
In hoeverre is bij het geven van de mogelijkheid om een kind te vondeling te leggen in een vondelingenkamer sprake van uitlokking van een strafbaar feit (het te vondeling leggen van een pasgeboren kind)? Aan welke mogelijk reeds bestaande wettelijk criteria zou dan door de initiatiefnemer tot de vondelingenkamer moeten zijn voldaan om niet vervolgd te worden dan wel om een succesvol beroep te kunnen doen op een strafuitsluitingsgrond?
Zoals eerder aangegeven is conform artikel 256 Sr het te vondeling leggen van een kind strafbaar. De wet sluit een vervolging wegens uitlokking tot overtreding van artikel 256 Sr niet uit.
In artikel 47 Sr wordt gesteld dat als daders van een strafbaar feit worden gestraft: zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen, maar ook zij die door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen het feit opzettelijk uitlokken. Het beschikbaar stellen van een babyluikje dan wel vondelingenkamer kan geïnterpreteerd worden als het verschaffen van gelegenheid en opzettelijk uitlokken van een strafbaar feit.
De initiatiefneemster van de vondelingenkamer zou, om niet strafbaar te zijn, de moeders met het kind samen moeten opnemen en hulp bieden binnen de bestaande mogelijkheden, zoals ook beschreven bij het antwoord op vraag 2.
Aan welke kwaliteitscriteria zou een dergelijk babyhuis moeten voldoen en op welke wijze zou het toezicht georganiseerd moeten worden?
Het initiatief om een dergelijk babyhuis met een vondelingenkamer in te richten staat op gespannen voet met diverse bepalingen in het Wetboek van Strafrecht. Beantwoording van de vraag naar kwaliteitscriteria en toezicht voor een dergelijk babyhuis is daarom niet aan de orde. Zie ook het antwoord op vraag 6 over relevante internationale verdragen.
Kan een babyhuis een aanvulling zijn op bestaande mogelijkheden om afstand te doen van een kind? Wat zijn de voor- en nadelen van een dergelijk babyhuis vanuit het oogpunt van het kind, de ouder en de maatschappij?
De intentie van de oprichter van het babyhuis is dat moeders hun kind in de vondelingenkamer kunnen leggen. Dat kan dus pas ná de bevalling. Dit kan leiden tot een toename van het aantal bevallingen zonder begeleiding. Dat is medisch gezien riskant voor zowel de moeder als het kind.
Voor het kind betekent het anoniem achtergelaten worden in een babykamer bovendien dat zijn of haar achtergrond nooit bekend kan worden. Volgens artikel 7 van het Kinderrechtenverdrag (IVRK) heeft een kind het recht zijn of haar ouders te kennen en door hen te worden verzorgd.
In een recente VN-resolutie1 is bepaald dat de aangesloten Staten effectieve maatregelen moeten invoeren om het in de steek laten of afstand doen van een kind te voorkomen. Ook is daarin opgenomen dat Staten ervoor moeten zorgen dat geen enkel kind onder de drie jaar in een kindertehuis of tehuisachtige omgeving mag worden opgevangen.
Volgens artikel 18 van het IVRK verleent de staat passende bijstand aan ouders bij de uitoefening van hun verantwoordelijkheden die de opvoeding van het kind betreffen.
Gelet op het kinderrechtenverdrag en de genoemde VN resolutie kan een babyhuis dus geen aanvulling zijn op de bestaande voorzieningen. De bestaande voorzieningen bieden immers de mogelijkheid om met geheimhouding te bevallen waarbij de identiteit van de afstandsmoeder (en waar mogelijk vader) voor het kind bekend kan worden gemaakt. Bovendien kan binnen de huidige voorzieningen aan de moeder hulp worden geboden. Uit de ervaringen van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat ongeveer de helft van de vrouwen die bij de Raad bekend worden met het voornemen om afstand van hun baby te doen daar uiteindelijk toch van afziet.
Wat zijn de consequenties van dit initiatief voor de reguliere procedures inzake pleegouderzorg en adoptie?
Er zijn geen consequenties voor de reguliere procedures. Deze blijven ongewijzigd. Als het babyhuis volgens de regels wil werken, zal het zich aan de bestaande procedures moeten verbinden.
Onnodige afstand van een baby, bijvoorbeeld omdat de aanstaande moeder geen begeleiding heeft gehad tijdens de zwangerschap en daardoor niet weloverwogen een beslissing heeft kunnen nemen, dient te worden voorkomen. Dat kan door de moeder goede voorlichting, begeleiding en concrete hulp te bieden.
Bij de reguliere afstandsprocedures is voorzien in opvang van het kind in een tijdelijk pleeggezin waardoor de moeder in de gelegenheid is om haar beslissing nog te overdenken en heeft ze de gelegenheid om op haar beslissing te kunnen terugkomen. Pleegzorg Nederland geeft aan pleegouders te hebben voor het opvangen van baby’s.
Heeft het babyhuis de verplichting om met bepaalde overheidsinstanties samen te werken? Zo ja, om welke instanties gaat het en op welke wijze moeten ze samenwerken?
Ja.
Bij het aantreffen van een vondeling zal altijd contact moeten worden opgenomen met de Raad voor de Kinderbescherming, omdat er in het gezag over de baby moet worden voorzien en er een pleeggezin moet worden gezocht.
Bent u in contact met de lokale autoriteiten over het babyhuis? Zo ja, waar heeft dat overleg toe geleid?
Op locaal niveau heeft de Raad voor de Kinderbescherming contact met de ketenpartners in Dordrecht. Het is aan het OM om te beslissen of er tot vervolging wordt overgegaan.
Wat zijn in Nederland de mogelijkheden om tijdelijk afstand te doen van een kind? Is het wenselijk dat ouders in zeer ingrijpende situaties (na verkrachting, incest, eerkwesties) de wettelijke mogelijkheid hebben om hun kind tijdelijk over te dragen aan verzorgers?
Als een vrouw in Nederland afstand wil doen van haar kind kan zij daarin worden bijgestaan door de Raad voor de Kinderbescherming, de FIOM, SIRIZ en Bureau Jeugdzorg. Deze organisaties hebben ervaring met hulpverlening bij zwangerschap door seksueel geweld. De ouder krijgt hulp aangeboden en heeft na de bevalling nog drie maanden de tijd om na te denken over de gevolgen van afstand doen van de baby. Voor die bedenkperiode vraagt de Raad aan de kinderrechter een voorlopige voogdijmaatregel voor het kind. Met deze maatregel wordt het gezag van de ouder over het kind overgedragen aan een instelling voor voogdij. De baby gaat in die periode naar een pleeggezin.
Wanneer de bevalling en verzorging voor een moeder te zwaar zijn kan ook ondersteuning worden geboden bij de verzorging en opvoeding, zo nodig met een tijdelijke uithuisplaatsing van de baby of met opname van moeder en kind samen. Dat laatste kan in een pleeggezin of bijvoorbeeld een opvanghuis voor jonge moeders en hun kind(eren).
Hoe oordeelt u over het Duitse stelsel om in geval van het te vondeling leggen van een pasgeboren kind de ouder(s) niet te vervolgen, indien dit kind te vondeling wordt gelegd in een vondelingenluik? Wat zijn de ervaringen hiermee en hoe vaak komt het voor?
Wanneer ouders een kind te vondeling leggen is het meestal niet mogelijk om de identiteit van diegene te achterhalen. Vervolgen is daarom heel lastig.
In Duitsland vinden zelfs de organisaties die de babyluiken beheren deze controversieel2.
In welke andere Europese landen is het mogelijk om een kind te vondeling te leggen in een vondelingenkamer of -luik? Hoe wordt in deze landen gedacht over de consequenties voor het kind, ouders en maatschappij? Hoe wordt in deze landen omgegaan met het recht van het kind op informatie over zijn afstamming (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden en artikelen 7 en 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind)?
Uit informatie van International Social Service (ISS) is bekend dat in België en Duitsland ondanks instelling van het babyluikje nog steeds kinderen buiten die luikjes te vondeling worden gelegd, ook in de steden waar die vondelingenluikjes zijn. De instelling van die luikjes blijkt volgens onderzoek geen of nauwelijks effect te hebben op het aantal vondelingen daarbuiten.
In Frankrijk is het mogelijk om anoniem te bevallen. Deze mogelijkheid staat nu ter discussie.
Twee jaar geleden speelde het vraagstuk in Tsjechië en Oostenrijk, bij visitatie over het naleven van het IVRK. Het VN-Comité voor de Rechten van het Kind heeft er bij de regeringen van die landen sterk op aangedrongen om de babyluikjes te sluiten.
Het bericht 'zonder gewasbeschermingsplan drie procent minder subsidie' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zonder gewasbeschermingsplan drie procent minder subsidie»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er geenszins sprake van kan zijn dat boeren gekort worden op hun inkomenssteun als zij bij een controle van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen gewasbeschermingsplan kunnen laten zien, aangezien uw ambtsvoorganger heeft toegezegd komend jaar het gebruik van het gewasbeschermingsplan te willen onderzoeken in samenwerking met de sector? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw opvattingen onder 2 en 3 niet. Het beschikken over een gewasbeschermingsplan is sinds de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in 2007 verplicht (artikel 26, lid 1 van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden). In Richtlijn 2009/128/EG inzake duurzame gewasbescherming dienen lidstaten «de noodzakelijke voorwaarden te scheppen, of steun daartoe verlenen, om geïntegreerde gewasbescherming in de praktijk te brengen». Het gewasbeschermingsplan is bedoeld als borging van deze Europese verplichting.
Naar aanleiding van een audit door de Europese Commissie (EC) over crosscompliance heeft de EC aangegeven dat de afwezigheid van een gewasbeschermingsplan op het bedrijf niet beschouwd kan worden als een kleine overtreding. Dat betekent dat het niet meer mogelijk is het niet beschikken over een gewasbeschermingsplan te herstellen. Als er geen gewasbeschermingsplan is, zal dus een korting op de inkomenssteun volgen. Deze wijziging is ingegaan op 1 januari 2013.
Over de gevolgen van bovenstaande beleidswijziging is overleg gepleegd met de sector.
Mijn ambtsvoorganger heeft een toezegging gedaan in het Algemeen overleg van 10 oktober 2012 om onderzoek te doen naar een alternatief voor het gewasbeschermingsplan. Hiermee is al gestart. Daarvan heb ik u onlangs per brief van 12 februari jl. op de hoogte gesteld Het alternatief is echter nog niet beschikbaar. Ondertussen blijft de huidige verplichting bestaan. Deze verplichting bestaat reeds geruime tijd en is bij telers goed bekend. Bovendien is het maken van een gewasbeschermingsplan relatief eenvoudig en betekent dus slechts een kleine administratieve last, waarbij adviseurs en handelaren in gewasbeschermingsmiddelen ondersteuning kunnen bieden.
Deelt u de opvatting dat ook dit jaar het niet hebben van een gewasbeschermingsplan gezien moet worden als een «herstelbare overtreding», zolang er nog overleg tussen het ministerie van Economische Zaken (EZ) en de sector gaande is over het aanpassen van het gewasbeschermingsplan? Zo ja, bent u bereid om uw besluit terug te draaien? Zo nee, wat is voor u de reden om uw besluit te handhaven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de NVWA haar prioriteiten beter elders kan leggen aangezien het ministerie van EZ samen met de sector nog bezig is een nieuwe opzet van het gewasbeschermingsplan te maken? Zo nee, waarom niet?
De NVWA is gehouden controle uit voeren op de cross compliance voorwaarden. Eén daarvan is dat de teler beschikt over een gewasbeschermingsplan.
Deelt u de opvatting dat het opstellen van een gewasbeschermingsplan in de winterperiode onlogisch is aangezien de inzet en de hoeveelheid van gewasbeschermingsmiddelen pas daadwerkelijk door de teler bepaald worden in het groeiseizoen, mede afhankelijk van het weersinvloeden en andere factoren? Zo ja, bent u bereid om dit aspect mee te nemen in uw overleg met de sector over de herziening van het gewasbeschermingsplan?
In het overleg met de sector over een alternatief zal het seizoensaspect zeker meegenomen worden.
Deelt u de mening dat het schrappen van het gewasbeschermingsplan voor telers kan bijdragen aan de afspraken uit het regeerakkoord om minder meetbare, maar zeer merkbare lastendruk voor de agri & foodsector aan te pakken? Zo ja, bent u bereid om dit in overweging te nemen als blijkt dat uit het overleg tussen het ministerie van EZ en de sector uitkomt dat het gewasbeschermingsplan niets bijdraagt aan duurzame gewasbescherming zoals het Planbureau voor de Leefomgeving al eerder concludeerde? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet staat voor geïntegreerde gewasbescherming zoals dat in eerdergenoemde richtlijn is opgenomen. Het gewasbeschermingsplan is het instrument om die beleidsinzet te borgen. In overleg met de sector wordt gezocht naar een alternatief voor het gewasbeschermingsplan dat die borging beter kan bewerkstelligen. Binnen die context is mijn inzet om de administratieve last voor het bedrijfsleven zo minimaal mogelijk te laten zijn.
Het uitlekken en te koop aanbieden van de Cito-opgaven |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat Cito-opgaven zijn uitgelekt en te koop zijn aangeboden via Martkplaats?1
Hoe kan het dat een origineel exemplaar van de Cito-toets is uitgelekt?
Zijn er in het verleden Citotoetsen uitgelekt? Zo ja, hoe vaak is dit in het verleden gebeurd en
welke maatregelen zijn er in het verleden genomen om dit te voorkomen? Wat gaat u doen om eerlijke toetsing, die bepalend is voor de toekomst van basisschoolleerlingen, te waarborgen?
Wat gaat er gebeuren met de toets die dit jaar is uitgelekt?
Casussen van verontruste burgers |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de rekensommen van verontruste burgers, geanonimiseerde casussen die de CDA-fractie toegestuurd kreeg, kloppen?1
Met betrekking tot de vier aangereikte casussen2 kan het volgende worden opgemerkt. Op basis van de geleverde informatie is het niet mogelijk om de eerste casus na te rekenen. Bij de derde casus komt de opgelegde eigen bijdrage overeen met hetgeen op basis van de geleverde informatie kan worden verwacht. Bij de tweede en vierde casus wijkt de opgelegde eigen bijdrage af van hetgeen uit de beschikbare gegevens kan worden afgeleid. Mogelijkerwijs is de oorzaak hiervan dat de door deze cliënten aangeleverde inkomens- en vermogensgegevens niet hetzelfde zijn als de inkomens- en vermogensgegevens die zijn gebruikt bij het vaststellen van de eigen bijdrage. Bijvoorbeeld omdat de in de casus aangeleverde gegevens uit het huidige jaar komen en het CAK gebruik maakt van inkomens- en vermogensgegevens uit T-2. Om hier zekerheid over te krijgen kunnen deze cliënten uiteraard contact opnemen met het CAK.
Verder wordt in casus 1 de volgende vraag gesteld: «Waarom wordt de cliënt aangeslagen voor het gehele gezamenlijke vermogen, terwijl ze als ongehuwd voor de eigen bijdrage wordt beschouwd?»
Volgens een intern onderzoek van het CAK zijn er medio november 273 intramurale cliënten, die bewust voor de sociale zekerheid zelf hebben aangegeven als ongehuwd aangemerkt te willen worden. Deze cliënten zijn voor de burgerlijke stand nog wel getrouwd of hebben een geregistreerd partnerschap. Een deel van deze groep heeft een vermogen dat in aanmerking komt voor de VIB. Weer een deel hiervan doet nog steeds gezamenlijk aangifte bij de Belastingdienst. Vooralsnog lijkt het er op dat voor deze zeer kleine groep cliënten de twee systemen van de sociale zekerheid en de Belastingdienst niet naadloos op elkaar aansluiten. Ik ben in overleg met het CAK om te bezien hoe met deze beperkte groep cliënten om kan worden gegaan.
Wat gebeurt er als het vermogen van iemand vastzit en de opgelegde eigen bijdrage hoger is dan het inkomen?
Door de stijging van het bijdrageplichtig inkomen kan het voorkomen dat een eigen bijdrage wordt opgelegd die hoger is dan het netto inkomen van de cliënt. In de antwoorden bij vragen 3, 4 en 5 van mevr. Leijten (Kenmerk: Z-3153235) is dit nader toegelicht.
Het CAK geeft aan dat het in de intramurale zorg om ongeveer 4800 cliënten gaat waarvan de netto inkomsten lager liggen dan de opgelegde eigen bijdrage.
Om deze eigen bijdrage te betalen hoeft deze groep cliënten in principe niet bij te lenen. Zij kunnen alsdan het vermogen (deels) liquide maken.
Voor de cliënt die een nog niet verkochte voormalige eigen woning heeft, geldt het volgende: De voormalige eigen woning heeft niet altijd en niet vanaf dag één invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. De woning telt niet mee voor de grondslag van box 3 zolang de fiscaal partner in de woning blijft wonen (het blijft dan een «eigen woning» in box 3).
Op grond van fiscale wetgeving zal de «eigen woning» de eerste twee jaar na opname in een verpleeg- of verzorgingshuis nog als «eigen woning» aangemerkt worden in box 1. Als de woning leeg staat in afwachting van verkoop, is deze periode zelfs tijdelijk (tot 1 januari 2014) drie jaar, op basis van een regeling van het Ministerie van Financiën. Als de woning kwalificeert als eigen woning in box 1, maakt deze geen onderdeel uit van de grondslag voor box 3 en dus zal het CAK de woning dan niet betrekken bij de berekening van de VIB.
Verder geldt dat voor de VIB wordt uitgegaan van de grondslag voor box 3 in het jaar T-2.
Dit betekent dat pas vier jaar (en soms zelfs vijf jaar) na opname in verpleeg- of verzorgingstehuis, de oorspronkelijke «eigen woning», als die woning in al die jaren niet is verkocht, door het CAK wordt betrokken bij de berekening van de eigen bijdrage als gevolg van de VIB. Immers, pas na twee jaar (of drie jaar) na de opname in het verpleeg- of verzorgingstehuis zullen de woning én eventuele hypotheekschuld «verhuizen» van box 1 naar box 3, wat pas twee jaar later zichtbaar wordt bij de vaststelling van de VIB door het CAK. De cliënt heeft hierdoor vier (of vijf) jaar de tijd voordat deze mee gaat tellen voor de VIB. Wil de cliënt voorkomen dat vermogen meetelt dat «vastzit», dan heeft hij dus vier (of vijf) jaar de tijd om dit vermogen liquide te maken. Als de woning eenmaal is verkocht, valt de verkoopopbrengst wel gewoon in box 3, maar dan kan daaruit ook deels mee worden betaald aan de eigen zorg, net zoals mensen met een inkomen dat doen.
Vervolgens biedt het CAK nog de mogelijkheid om gedurende één jaar de lage eigen bijdrage te betalen in plaats van de hoge eigen bijdrage, indien de woning nog steeds te koop staat. Na dat jaar dient wel de te weinig betaalde eigen bijdrage alsnog betaald te worden.
De Belastingdienst levert aan het CAK de grondslag van box 3 aan. Voor zover in deze grondslag ook een (tweede) woning zit, wordt deze woning gewaardeerd op de WOZ-waarde. Indien de woning wordt verhuurd, wordt in bepaalde gevallen een lager bedrag dan de WOZ-waarde in aanmerking genomen. Op het moment dat de woning «verhuist» naar box 3, verhuist ook de daarmee verbonden eigenwoningschuld naar box 3, waardoor per saldo alleen de waarde boven de schuld in aanmerking wordt genomen. Huurpenningen uit de woning worden niet belast als de woning in box 3 valt.
Op welke wijze wordt in 2013 omgegaan met de zak- en kleedgeld regeling (de zogenaamde piepgrens)?
De zak- en kleedgeldgrens per maand is in 2013 € 292,94 voor alleenstaanden en € 455,63 voor gehuwden. Dit bedrag is inclusief vakantiegeld en zorgtoeslag. Met dit bedrag wordt rekening gehouden bij de berekening van de eigen bijdrage.
Als de cliënt met een grondslag sparen en beleggen na het opleggen van de eigen bijdrage een vrij besteedbaar inkomen heeft dat lager is dan de zak- en kleedgeldgrens, zal deze om zijn nota eigen bijdrage te voldoen, zijn vermogen kunnen aanspreken.
Heeft u kennisgenomen van de folder van het CAK over de piepgrens in 2013?2
Ja, ik heb kennis genomen van de folder van het CAK. De berekening in deze folder klopt. Wel kan enige verwarring ontstaan door de term netto jaarinkomen op bladzijde 2. Het CAK verstaat hier onder het verzamelinkomen (dus uit de boxen 1, 2 en 3 van de Wet inkomstenbelasting 2001) minus de daarover verschuldigde belasting. Bij het verzamelinkomen gaat het dus om het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3).
Verder is de folder een hulpmiddel om de noodzakelijke informatie voor het verleggen van het peiljaar bij het CAK te krijgen. De folder wordt mede gemaakt om het publiek voor te lichten. De burger kan op basis hiervan inzicht krijgen in de gevolgen voor zijn persoonlijke situatie. In tegenstelling tot een beschikking van het CAK, kunnen mensen aan de folder geen rechten ontlenen of daartegen in bezwaar gaan. Een disclaimer is daarom niet nodig.
Klopt de berekening in deze folder, waarin sprake is van 8% box 3 bijtelling maar geen box 3 in het reguliere inkomen? Kunnen mensen hier rechten aan ontlenen? Zo nee, waar staat de disclaimer?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat letselschade uitkeringen niet vrijgesteld zijn en dus gewoon opgegeten moeten worden?
In de Wet inkomstenbelasting 2001 is geregeld welke vermogensbestanddelen in de grondslag van box 3 vallen en welke vermogensbestanddelen daarvan zijn vrijgesteld. Dit werkt ook door naar de VIB, want voor de vaststelling van de VIB is immers volledig aangesloten bij de grondslag van box 3.
Een letselschade-uitkering valt in de grondslag van box 3 en telt dus mee bij de vaststelling van de VIB.
Vallen landgoederen onder de vrijstelling? Moeten zij ook worden opgegeten?
In artikel 5.7 van de Wet IB 2001 (de vrijstelling voor bos- en natuurterreinen en landgoederen) is bepaald dat bossen, natuurterreinen en onroerende zaken die deel uitmaken van een ingevolge de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed, met uitzondering van op deze landgoederen voorkomende gebouwde eigendommen niet meetellen in de grondslag van box 3. Deze zijn dus vrijgesteld van box 3 en tellen dus niet mee bij de vaststelling van de VIB.
Klopt het dat een aanmerkelijk belang (ten minste 5% aandelen in onderneming) niet opgegeten hoeft te worden?
Het inkomen uit een aanmerkelijk belang wordt belast in box 2, waardoor een aanmerkelijk belang geen onderdeel uitmaakt van de grondslag van box 3. Een aanmerkelijk belang telt derhalve niet mee bij de vaststelling van de VIB.
Hoe wordt omgegaan met een woonhuis dat te koop staat en dus niet liquide is en wel in box 3 valt? Tegen welke waarde wordt een woning gewaardeerd in box 3 die verhuurd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u dat, conform de vele genoemde e-mails, de werkelijkheid anders is dan hoe u geschetst heeft in de brief van 1 oktober 2012 waarin u antwoordde op vragen van het lid Keijzer en stelde dat: «Na tien jaar nog circa 50% van het vermogen boven de inkomensgrenzen uit box 3 intact blijft.»?
Het beeld dat in de grafiek wordt gegeven is gegeven de aannames die zijn vermeld nog steeds correct.
In de grafiek in de brief wordt aangegeven hoeveel van een vermogen van € 100.000 nog resteert, als mensen de eigen bijdrage stijging als gevolg van de VIB in zijn geheel opvangen door het vermogen hiervoor in te zetten. Uit de grafiek komt naar voren, dat ook als men de volledige bijtelling betaalt uit het vermogen er na 10 jaar nog circa de helft van de € 100.000 resteert.
Bij deze berekening is het van belang om met de volgende twee effecten rekening te houden.
Hoe verhoudt zich uw antwoord bij brief van 1 oktober 2012 waarin u stelt dat cliënten die de hoge eigen bijdrage voor zorg met verblijf betalen er per maand gemiddeld ongeveer € 235 op achteruit gaan, tot de aan ons gemelde verhogingen tussen de 700 en soms zelfs wel 1000 euro of meer?
In de brief aan de Kamer werd gesproken over een gemiddelde stijging van € 235 voor cliënten met een hoge eigen bijdrage voor intramurale zorg. Daarnaast is in het CBS rapport over de vermogensinkomensbijtelling dat ook aan de Kamer is gestuurd, de gemiddelde opbrengst van de vermogensinkomensbijtelling per deciel aangegeven. Het CBS rapport geeft aan dat er een gemiddelde stijging per jaar is van € 2820 (€ 235 per maand). Dit verschilt sterk tussen cliënten. Voor de 10% cliënten met de laagste stijging geldt een gemiddelde stijging van ongeveer € 12 euro per maand. Voor de 10% cliënten met de hoogste stijging geldt een gemiddelde stijging van ongeveer € 636 per maand. In deze laatste deciel zitten ook cliënten die € 1000 per maand meer aan eigen bijdrage betalen.
WMO
zorg zonder verblijf
zorg met verblijf
bijdrage hoog
bijdrage laag
Aantal (x 1.000 w.v. effect)
487
422
225
111
w.v.
72
47
50
29
Effect:
bedrag (mln euro)
32
12
142
4
gemiddeld per jaar (euro)
443
267
2.830
142
decielgrens
10%
24
8
252
0
20%
51
18
369
0
20%
86
31
564
1
40%
142
46
875
2
50%
206
73
1.362
3
60%
338
112
2.134
16
70%
496
210
3.171
87
80%
681
322
5.560
154
90%
1.011
693
7.627
414
bron: «Vermogensinkomensbijtelling en eigen bijdrage Zorg met verblijf 2009, Zorg zonder verblijf en WMO 2010» blz 26, tabel 4.3.1 CBS, 22 juni 2012 meegestuurd met Kamerbrief van 12 juni 2012.
Wat bent u van plan te doen als deze maatregel veel meer opbrengt dan waarvoor hij nu in de boeken staat?
Vooralsnog ga ik ervan uit dat de opbrengsten van de maatregel nog steeds geraamde € 200 miljoen bedragen. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruikmaken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd.
Kunt u op basis van de beschikkingen die in januari verstuurd zijn een schatting maken van de meeropbrengst door de vermogensbijtelling in 2013?
Voor de VIB is in het Begrotingsakkoord 2013 uitgegaan van een opbrengst van ongeveer € 150 miljoen op jaarbasis voor cliënten die in een intramurale instelling verblijven en ongeveer € 50 miljoen op jaarbasis voor cliënten die extramurale zorg of een voorziening uit de WMO ontvangen. Op basis van de eerste beschikkingen die het CAK heeft gestuurd, geeft het CAK aan dat de opbrengst voor intramurale AWBZ in dezelfde orde van grootte ligt. Er zijn nog geen beschikkingen uitgegaan voor de WMO of extramurale AWBZ. Het is nu te vroeg om met zekerheid aan te geven wat de opbrengst zal worden. Mede gezien het feit dat de eigen bijdragen voor cliënten die gebruik maken van extramurale AWBZ en/of een voorziening uit de WMO dit jaar nog niet zijn opgelegd. Ook kan de hoogte van de eigen bijdrage per cliënt gedurende het jaar variëren door verandering in inkomen, vermogen of vraag naar zorg/voorziening. Dit zal uiteindelijk ook invloed hebben op de macro-opbrengst. Als laatste kunnen de beschikkingen die in januari uit zijn gegaan nog veranderen door bijvoorbeeld een aanvraag tot peiljaarverlegging.
Klopt het, gezien het gestelde in maatregel 51 van het regeerakkoord, dat de maximale eigen bijdrage opgetrokken wordt naar het zak- en kleedgeld, dat de maximale eigen bijdrage ongeveer 4700 euro kan gaan bedragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in heroverweging te nemen gezien de effecten van de uitvoering van onderhavige wetswijziging?
Het klopt niet dat door maatregel 51 de maximale intramurale eigen bijdrage kan stijgen naar € 4700 per maand. Maatregel 51 uit het regeerakkoord heeft geen invloed op de maximale intramurale eigen bijdrage zoals aangegeven in het Bijdragebesluit zorg (voor 2013 is de maximale intramurale eigen bijdrage € 2189,20).
De milieuprestatieberekening bij aanvragen in het kader van de omgevingswet |
|
Jacques Monasch (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen uit Cobouw over de milieuprestatieberekeningen?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de genoemde gemeentes uit de steekproef bij aanvragen in het kader van de omgevingswet geen milieuprestatieberekening verlangen?
Uit het artikel blijkt dat het motief om geen milieuprestatieberekening te verlangen, is gelegen in het feit dat er geen grenswaarden zijn gesteld. Belangenorganisaties in de bouw hebben evenwel de politiek nadrukkelijk gevraagd nog geen grenswaarden in het voorschrift op te nemen. Zij willen eerst ervaring opdoen en zicht krijgen op de effecten in de markt. Dit laat onverlet dat volgens de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) gegevens en documenten over het kwantificeren van de milieuprestatie moeten worden aangeleverd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bouwen. Het bevoegd gezag, meestal de gemeente, beoordeelt naar eigen inzicht de kwaliteit van de aangeleverde stukken. Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen via het Omgevingsloket online (Olo) krijgt de aanvrager een overzicht te zien van gegevens en bescheiden die bij de aanvraag moeten worden aangeleverd. Omdat er geen update van het Olo per 1 januari 2013 heeft plaatsgevonden is het kwantificeren van de milieuprestatie nog niet opgenomen in die overzichten van het Olo. Vanaf 1 juli 2013 zal ook via het Olo iedere aanvrager geattendeerd worden op het moeten meeleveren van de vereiste bescheiden.
Deelt u de mening dat het negeren van de milieuprestatieberekeningen door gemeentes contraproductief werkt op de duurzaamheidsdoelstellingen die dit kabinet heeft gesteld en daarmee onwenselijk is?
In het licht van het realiseren van de duurzaamheidsdoelstellingen en vermindering van administratieve lasten is het kwantificeren van de milieuprestatie van belang. Aan de hand hiervan kunnen partijen onderling binnen een gelijk speelveld en met een landelijke werking, eenduidige afspraken kunnen maken. Naast de procedurele ontvankelijkheidstoets door de gemeente is het ook daarom wenselijk dat gemeenten nagaan of de milieuprestatie is gekwantificeerd.
Welke stappen bent u bereid te zetten zodat gemeentes zich wel gaan houden aan de verplichting voor milieuprestatieberekeningen?
Sinds 1 oktober 2012 is met de Wet revitalisering de verantwoordelijkheid voor het generiek toezicht, het tweedelijns toezicht, overgegaan van het Rijk naar de provincies. Het is aan de provincies om dit verder in te vullen. Zij hebben aangegeven dit «sober en op afstand» te gaan invullen. Het eerstelijns toezicht op de bouwregelgeving ligt nog steeds bij de gemeente. Zij zijn verantwoordelijk voor het toezien op de naleving van de bouwregelgeving; in onderhavig geval of de milieuprestatie is gekwantificeerd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning bouw. Het eerstelijns toezicht bij de gemeente en het tweedelijns toezicht hierop door de provincie heeft hiervoor geen uitzondering. Het Rijk initieert en ondersteund flankerende instrumenten om partijen zowel te wijzen op de verplichting voor het kwantificeren van de milieuprestatie als ook te ondersteunen hoe hieraan een invulling is te geven. Hierbij moet worden gedacht aan infobladen, Green Deals, workshops e.d. Bij voorkeur worden die in coproductie met één of meer belangenorganisaties in de bouw en medeoverheden ontwikkeld.
Kunt u aangeven wanneer de regering de eisen aan milieuprestatieberekeningen zal gaan vastleggen?
Komend jaar wordt het nieuwe voorschrift op z’n werking gemonitord. Afhankelijk van de resultaten daarvan is het de verwachting dat rond 2015 eisen aan de milieuprestatieberekening kunnen worden gesteld.
De rol van het €500 biljet in de geldsmokkel, witwascircuit, drugs- en overige criminaliteit |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel: «Organised crime fears cause ban on 500 euro note sales»?1
Ja.
Kunt u de afweging toelichten om bij de invoering van de euro in 2002 een € 500 biljet in de eurozone te gaan gebruiken, gegeven de toen reeds bekende gevaren voor grensoverschrijdende witwaspraktijken, geldsmokkel en andere criminaliteit?
Het besluit welke coupures eurobankbiljetten door de centrale banken van het Eurosysteem zouden worden uitgegeven, is indertijd genomen door de Europese Centrale Bank (ECB).
Met de uitgifte van biljetten van 500 euro heeft de ECB de traditie voorgezet van eurolanden als Duitsland en Nederland om bankbiljetten uit te geven met een aanzienlijke nominale waarde. In deze landen gaf de centrale bank al tientallen jaren voor de invoering van de euro bankbiljetten uit van respectievelijk 1000 Duitse mark (het equivalent van afgerond € 511) en 1000 gulden (het equivalent van afgerond € 454).
Welke coupures centrale banken uiteindelijk kiezen om in de vraag naar bankbiljetten te voorzien, wordt enerzijds bepaald door de behoeften van het publiek en anderzijds door de productiekosten; het is goedkoper om biljetten van een hoge waarde te laten produceren dan een veelvoud daarvan aan biljetten met een (veel) lagere waarde. De Nederlandsche Bank (DNB) heeft geschat dat het eurosysteem door de uitgifte van het biljet van 500 euro tot nu toe meer dan € 90 miljoen aan productiekosten bespaard heeft.
Wat is uw oordeel over het uit de roulatie nemen van het € 500 biljet in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van de schatting van het Britse Serious Organised Crime Agency dat meer dan 90 procent van de in het Verenigd Koninkrijk in omloop zijnde € 500 biljetten gebruikt wordt in het georganiseerde criminele circuit?
Blijkens het bericht van de BBC verkopen wisselkantoren in het VK geen biljetten van 500 euro meer, omdat het Serious Organised Crime Agency op basis van gefundeerd onderzoek raamt dat 90% van de door deze kantoren verkochte van 500-eurobiljetten gebruikt wordt voor witwassen. Biljetten van 500 euro worden wel ingekocht door de wisselkantoren in het VK.
Gelet op het feit dat het VK geen deel uitmaakt van de eurozone, is het gebruik van biljetten van 500 euro in het VK op zich al ongebruikelijk en is het stopzetten van de uitgifte van dergelijke biljetten eerder aan de orde.
Is voor Nederland en het eurogebied bekend welk deel van de geldhoeveelheid bestaat uit € 500 biljetten? Kloppen de schattingen dat 38 procent van de geldhoeveelheid uit € 500 biljetten bestaat en deelt u de mening dat dat merkwaardig zou zijn, aangezien het biljet in de meeste winkels feitelijk niet als betaalmiddel fungeert?
Het is niet bekend welk deel van de Nederlandse chartale geldhoeveelheid bestaat uit biljetten van 500 euro. De rol van deze biljetten in Nederland is echter niet groot. Zo had bijvoorbeeld van de totale waarde van de in 2012 door DNB uitgegeven bankbiljetten slechts 1,5% betrekking op het biljet van 500 euro. Voorts werden van deze coupure in 2012 door DNB meer biljetten ingenomen dan uitgegeven. Elders ligt dit anders. Van de totale waarde van alle in omloop zijnde eurobankbiljetten heeft inderdaad 38% betrekking op biljetten van 500 euro. Welk deel zich hiervan in het eurogebied bevindt, en dus ook in Nederland, is niet bekend. De ECB heeft echter geraamd dat naar waarde (niet naar aantallen) eind 2008 20–25% van de eurobankbiljetten zich buiten het eurogebied bevond (zie ECB, The international role of the euro, 2010, www.ecb.europa.eu).
Behalve als betaalmiddel vervullen bankbiljetten ook een rol als zogenoemd oppotmiddel. In tijden van (financiële) crisis is gebleken, dat zich een toenemende vraag voordoet naar biljetten met een hoge coupure. Bij gebrek aan vertrouwen in de veiligheid en bereikbaarheid van hun girale tegoeden willen sommigen extra contant geld aanhouden. Dit is een legitieme aanwending van bankbiljetten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak in het artikel «De bolletjesslikker heeft plaatsgemaakt voor de euroslikker»?2 Hoeveel euro’s aan zwart geld is op deze wijze aangetroffen?
In het desbetreffende artikel wordt een veelheid van methoden beschreven waarop men probeert zwart geld door te sluizen en wit te wassen. Bij grenscontroles zijn douaniers in 2012 het slikken van geldbollen niet veel tegengekomen.
De Douane heeft mij laten weten dat er in 2012 twee casussen zijn geweest waarbij geld in bolletjes een rol speelden. In een geval betrof het een mannelijke verdachte die wel bolletjes bij zich had met daarin biljetten van 500 euro (totale bedrag € 254.000), maar de bolletjes waren in zijn koffer verstopt. Een ander geval betrof een vrouw die € 3510 (waaronder € 1500 aan biljetten van 500 euro) in een zogenaamde duwersbol in een lichaamsholte had gestopt.
Hoe oordeelt u over het besluit van de Canadese Centrale bank in 2000 om het 1000 dollar biljet op advies van de corruptie- en misdaadbestrijding uit de omloop te halen? Wint de ECB ook dergelijke adviezen in en hoe worden deze gewogen?
Het is bekend dat het intrekken van het biljet van 1000 Canadese dollar (dat op het moment van intrekking ongeveer € 700 waard was, en voorzag in ongeveer 11% van de Canadese bankbiljettenvraag) geen noemenswaardige impact heeft gehad op de ontwikkeling van de vraag naar contant geld in Canada in de jaren daarna. Dit voedt de verwachting dat bij intrekking van de hoogste coupure de vraag zich verplaatst naar het biljet van 200 euro.
DNB heeft mij laten weten dat de ECB zich ten behoeve van haar besluitvorming terdege pleegt te informeren over het gebruik van de onderscheiden eurobiljetten.
In hoeverre is bekend dat het € 500 biljet internationaal het 100 dollarbiljet verdringt als gangbaar betaalmiddel in criminele milieus? Welke acties zijn door u, door DNB en door de ECB ondernomen om dit tegen te gaan?
DNB heeft aangegeven dat de vraag naar eurobankbiljetten (alle coupures samen) in de eerste 8 jaar na hun introductie harder gegroeid is dan de vraag naar dollarbiljetten. Dit lijkt, aldus DNB, eerder het gevolg van het feit dat met introductie van de euro naast de dollar een tweede grote valuta op het wereldtoneel is verschenen. Of daarmee het biljet van 100 dollar internationaal door het biljet van 500 euro is verdrongen als gangbaar betaalmiddel in het criminele circuit is moeilijk na te gaan. Exacte cijfers zijn niet te geven; er is immers sprake van een schaduweconomie waarvan de juiste omvang niet is vast te stellen.
Om het gebruik van biljetten in criminele milieus terug te dringen is het Nederlandse beleid gericht op het ontmoedigen van het gebruik van contant geld voor witwastransacties. Bijvoorbeeld dienen in dat kader, krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), onder andere banken, wisselinstellingen en betaaldienstverleners transacties, waaronder contante geldtransacties, waarbij zij aanleiding hebben om te veronderstellen dat zij verband kunnen houden met witwassen te melden bij de Financiële Inlichtingen Eenheid. Daarbij moeten ook alle geldtransfers van € 2000 of meer gemeld worden wanneer daarbij gelden in de vorm van chartaal geld ter beschikking worden gesteld. Hierop wordt toezicht gehouden door DNB. Voorts dienen handelaren transacties te melden waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, sierraden of juwelen verkocht worden tegen gehele of gedeeltelijke contante betaling, wanneer het contant te betalen bedrag meer dan € 25.000 bedraagt. Onafhankelijke juridisch adviseurs, advocaten, notarissen, belastingadviseurs, externe accountants, bedrijfseconomische adviseurs, bemiddelaars in onroerende zaken en trustkantoren dienen transacties te melden waarbij contante betalingen van € 15.000 of meer aan henzelf of door hun tussenkomst plaatsvinden.
Deze meldplichten hebben het voordeel dat zij het legitieme gebruik van contant geld onverlet laten en ook effect kunnen sorteren als andere bankbiljetten dan het biljet van 500 euro gebruikt worden.
Voorts kan worden gewezen op de Verordening liquide middelen.3
In artikel 3, eerste lid, van die verordening is bepaald: «Iedere natuurlijke persoon die de Gemeenschap binnenkomt of verlaat, en liquide middelen ten bedrage van EUR 10.000 of meer vervoert, moet dat bedrag overeenkomstig deze verordening aangeven bij de bevoegde autoriteiten4 van de lidstaat via welke deze middelen de Gemeenschap binnenkomen of verlaten. Er is niet aan de aangifteplicht voldaan indien de verstrekte gegevens onjuist of onvolledig zijn.»
Bij constateren van niet-aangeven of onjuist dan wel onvolledig aangeven is de bewijsvoering voor witwassen vergemakkelijkt.
De Douane heeft mij laten weten dat zij vanuit haar toezichthoudende taak op de naleving van de verordening weet dat er veel biljetten van 500 euro in omloop zijn. Het bezit van deze grote coupures levert niet automatisch het redelijke vermoeden op van witwassen. Het in bezit hebben van grote hoeveelheden biljetten van 500 euro wordt regelmatig gezien bij reizigers uit West-Afrika, Egypte en Libië in verband met de handel in tweedehands auto’s en trucks.
Is bekend welk deel van de gelden die gepaard gaan met witwassen in de vorm van € 500 biljetten gebeurt?
Het gebruik van contant geld – waaronder gebruik van biljetten van hoge waarde – is in een witwasproces veelal een tussenstap ten behoeve van het verplaatsen of overdragen van geld zonder sporen na te laten. Het is niet bekend in hoeverre gelden die worden witgewassen, worden aangehouden in of omgezet van of naar biljetten van 500 euro. Deze praktijk is moeilijk te kwantificeren nu, zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 7, sprake is van een schaduweconomie. Verder kan witwassen – het verhullen van de criminele herkomst van geld – ook geschieden ten aanzien van giraal geld.
Zijn er studies verricht naar het gebruik van dit biljet door witwassers, drugscriminelen en andere malifide types in Nederland of de Eurozone door de Nederlandsche Bank of het Europees Systeem van Centrale Banken? Zo ja, wat waren de uitkomsten? Zo nee, vindt u dan niet dat hiernaar onderzoek moet worden gedaan gelet op de ervaringen in het Verenigd Koninkrijk en berichtgeving over het smokkel- en zwartgeldcircuit in Nederland?
DNB en andere centrale banken, waaronder de centrale banken die deel uitmaken van het Europees Stelsel van Centrale Banken, verrichten regelmatig onderzoek naar verschillende aspecten van het gebruik van contant geld.
Soms wordt daarbij aandacht besteed aan het gebruik van grote coupures. Een recent voorbeeld is een artikel in het Monthly Bulletin van de ECB van april 2011 (The Use of Euro Banknotes – Results of two surveys among households and firms, ECB Monthly Bulletin, april 2011, blz. 79 tot en met5. Een uitkomst van het daarin beschreven onderzoek is bijvoorbeeld dat in de acht onderzochte eurolanden gemiddeld een kwart van de respondenten tenminste eens per jaar een biljet van 200 of 500 euro gebruikt. Dit gemiddelde zou nog hoger liggen als Nederland (8%) en Frankrijk (9%) buiten beschouwing zouden worden gelaten. Het onderzoek dat DNB verricht naar het gebruik van cash om inzicht te hebben in de verschuiving van contant naar elektronisch betalen, richt zich sinds de introductie van de euro vooral op het aantal contante betalingen en de waarde van de contante omzet in Nederland.
Ook binnen de overheid wordt stil gestaan bij het probleem van geldsmokkel en het zwartgeldcircuit. In het Criminaliteitsbeeld analyse Witwassen van het Korps Landelijke Politiediensten (Klpd) wordt momenteel specifiek gekeken naar contante geldsmokkel door Colombianen naar Zuid-Amerika. Voorts richt het Flexibele informatie en expertise team Financieel van de Klpd zich ook specifiek op georganiseerde contante geldsmokkel.
Deelt u de zorgen over het malafide gebruik van het € 500 biljet? Deelt u de mening dat als het zo is dat het biljet voornamelijk criminaliteit faciliteert het uit het betalingsverkeer moet worden genomen? Zo ja, bent u bereid om u daarvoor bij DNB en de ECB in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorg over het door criminele motieven gedreven gebruik van contant geld.
Voor een adequate beantwoording van deze en de vorenstaande vragen heb ik uitgebreid advies gevraagd aan en inlichtingen ingewonnen bij de Nederlandsche Bank, de Belastingdienst, de FIOD, de Douane en het Korps Landelijke Politiediensten. Daarbij is onder andere ook opgemerkt, dat naast het malafide gebruik tevens sprake is van bonafide gebruik van het biljet van 500 euro.
Als beschreven in mijn antwoord op vraag 7 is het Nederlandse beleid gericht op het voorkomen en waar mogelijk opsporen van een dergelijk gebruik met behulp van de meldplichten op grond van de Wwft. Er zijn naar mijn mening voldoende mogelijkheden om criminaliteit en witwassen te bestrijden. Bij het uit circulatie nemen van het biljet van 500 euro is de verwachting gerechtvaardigd dat het volgende biljet in de reeks, in dit geval het biljet van 200 euro, voor dat doel gebruikt zal gaan worden.
Alles overwegende ben ik niet voornemens om bij DNB en de ECB het uit het betalingsverkeer halen van het biljet van 500 euro te bepleiten.
Een app die bewoners attendeert op vergunningaanvragen in hun buurt |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OmgevingsAlert wint Nationale App-prijs»?1
Ja. Om bezwaren en bedenkingen te kunnen uiten tegen een (voorgenomen) besluit, is bekendheid van het besluit vereist. Een besluit treedt niet in werking voordat het is bekendgemaakt. De Algemene wet bestuursrecht regelt de bekendmaking (artikel 3:42 Awb.). De bekendmaking door decentrale overheden van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Ook kan de bekendmaking elektronisch geschieden, mits in een van overheidswege uitgegeven blad. Aan de tot de decentrale overheden behorende bestuursorganen wordt de ruimte gelaten om over te gaan op elektronische publicatie op een moment dat zij daartoe geëigend achten.2
De opkomst van de elektronische media, in het bijzonder internet, biedt mogelijkheden om burgers snel, goedkoop en volledig te informeren. Nu het merendeel van de huishoudens toegang heeft tot internet, groeit de vraag om digitaal toegankelijke informatie. De Wet elektronische bekendmaking biedt overheden de mogelijkheid tot elektronisch bekendmaken. Het gaat daarbij ook om bekendmakingen vergunningsbesluiten. Op termijn worden gemeenten en andere overheden verplicht om officiële bekendmakingen elektronisch beschikbaar te maken.
Deelt u de mening dat de wettelijke mogelijkheden om bezwaar te maken tegen vergunningen beter benut kunnen worden als de bewoners op de hoogte zijn van de vergunningen die worden aangevraagd? Zo ja, op welke wijze kunnen bewoners zich van vergunningaanvragen op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de indruk dat het aantal gemeenten dat via huis-aan-huisbladen vergunningaanvragen publiceert, afneemt?
Ja. Digitale bekendmaking heeft de toekomst.
Deelt u de mening dat het via digitale weg verspreiden van vergunningaanvragen een bijdrage kan leveren aan het beter bekend worden van vergunningaanvragen bij bewoners? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om gemeenten aan te zetten deze digitale wegen (meer) te benutten? Zo nee, waarom niet?
Voor het formeel-juridisch kader voor bekendmaking en digitale bekendmaking wil ik verwijzen naar de antwoorden onder 1 en 2. De OmgevingsAlert biedt een faciliteit om in kennis te worden gesteld van vergunningsprocedures in de nabije omgeving. Het spreekt dat dit een bijdrage levert aan het bij omwoners beter bekend worden van vergunningaanvragen. De app laat zien welke vergunningaanvragen er in een bepaald gebied lopen, bijvoorbeeld op het gebied van slopen, bouwen, kappen of milieukwesties. Voor het verkrijgen van de informatie behoeft men dan niet het huis-aan-huis-blad of de gemeentelijke website te raadplegen. Gemeenten kunnen aansluiten en hun vergunninginformatie ter beschikking stellen. Van veel gemeenten is de informatie beschikbaar. Met een vooralsnog beperkt aantal gemeenten heeft OmgevingsAlert een vaste samenwerking.
Gemeenten kunnen zelf besluiten om bij het initiatief aan te sluiten. Ik beschouw de app als een goede ontwikkeling die ik dan ook toejuich. Volgens de jury is OmgevingsAlert de beste Nederlandse bestaande toepassing (app) waarbij gebruik gemaakt wordt van een databron van de overheid.3
Deelt u de mening dat de genoemde app bij uitstek geschikt kan zijn om bewoners die daar prijs op stellen gericht te informeren over vergunningaanvragen? Zo ja, gaat u dan ook gemeenten aansporen om zich aan te sluiten bij dit systeem en hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel “PvdA niet tevreden met regeling AOW-gat” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van met het artikel «PvdA niet tevreden met regeling AOW-gat»?1
Ja.
Klopt de opmerking in het artikel «85% heeft hier niets aan»?
Het klopt dat het merendeel van de VUT- en prepensioengerechtigden niet voldoet aan de entreetoets voor de overbruggingsregeling. Zij hebben een inkomen en/of vermogen dat boven het daarin gestelde niveau ligt. Het kabinet verwacht daarom dat deze mensen de periode tussen het bereiken van de 65-jarige leeftijd en het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd zelf kunnen overbruggen.
Op basis van onderzoek van het CBS verwacht het kabinet dat een jaarlijks iets fluctuerend percentage van 80 tot 90% van het totaal aantal vutters en prepensioeners niet voor de Overbruggingsregeling in aanmerking komt.
Bron: CBS, Centrum voor Beleidsstatistiek, 12 december 2012; «Inkomens- en vermogenspositie en voornaamste inkomstenbron van hoofdkostwinners»
Bent u bereid om naast de nieuwe regeling ook de voorschotregeling te handhaven?
Het vorige kabinet heeft de AOW-leeftijd met ingang van 1 januari 2013 verhoogd en daarbij als overgangsmaatregel een voorschotregeling getroffen. Ondanks deze voorschotregeling kan zich een overbruggingsprobleem voordoen bij mensen met een laag inkomen die nu al een VUT- of prepensioenuitkering ontvangen die eindigt bij de leeftijd van 65 jaar en voor wie het AOW-pensioen het belangrijkste deel van het besteedbaar inkomen is. Om deze mensen tegemoet te komen is in het Regeerakkoord voorzien in een overbruggingsuitkering. De uitkering biedt compensatie voor inkomensverlies als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd. Mensen hoeven deze uitkering niet terug te betalen. Tegelijk met de aankondiging van de overbruggingsregeling in het Regeerakkoord is daarom ook aangegeven dat de voorschotregeling overbodig is geworden. Overigens lijkt de belangstelling voor de voorschotregeling tot nu toe beperkt te zijn. De SVB had eind januari 2013 886 aanvragen ontvangen (op meer dan 109.000 AOW-aanvragen).
Deelt u de mening dat de vormgeving van een inkomensregeling pas in de tweede helft van 2013 van kracht wordt en dan terugwerkt tot 1 januari heel ongelukkig kan zijn en onuitvoerbaar?
Bij de verhoging van de AOW-leeftijd is de regering zich ervan bewust geweest dat de verhoging tijdelijke overbruggingsproblemen kan veroorzaken voor mensen die weinig voorbereidingstijd hebben en weinig mogelijkheden om het verlies te compenseren. Daarom is de verhoging van de AOW-leeftijd geleidelijk ingevoerd. In 2013 betreft het een verhoging van één maand. In het Deelakkoord is besloten tot het instellen van een overbruggingsregeling voor mensen die op 1 januari 2013 deelnemen aan een VUT- of prepensioenregeling. Een zorgvuldige invoering van deze regeling vergt voorbereidingstijd over de eerste helft van 2013. Voor mensen die in 2013 weinig mogelijkheden hebben om het inkomensverlies door de AOW-leeftijd op te vangen, is er de mogelijkheid van een voorschot. De voorschotregeling wordt niet eerder afgeschaft dan dat de overbruggingsregeling in werking treedt. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) acht invoering van de overbruggingsregeling met terugwerkende kracht uitvoerbaar.
Acht u het uitvoerbaar om inkomenstoetsen, partnertoetsen, vermogenstoetsen, en inkomens- en vermogenstoetsen op partners met terugwerkende kracht uit te voeren?
In de overbruggingsregeling zal bij de aanvraag getoetst worden of het inkomen lager is dan 150% WML. Ook wordt het vermogen getoetst. Bij deze inkomens- en vermogenstoets worden het inkomen en vermogen van de rechthebbende en zijn partner meegenomen. De SVB kan daarbij gebruik maken van de inkomensgegevens in de polisadministratie en de eigen opgaaf van de aanvrager. Als er voor de ingangsdatum van de overbruggingsuitkering mutaties hebben plaatsgevonden in de leefvorm, bijvoorbeeld bij overlijden of echtscheiding, wordt hiermee rekening gehouden bij de toepassing van de inkomens- en vermogenstoets. De SVB heeft aangegeven deze toetsen ook met terugwerkende kracht te kunnen uitvoeren.
Hoe gaat de regeling vorm krijgen? Krijgt zij de vorm van een wet of een Algemene maatregel van bestuur (AMvB) zodat parlementaire betrokkenheid geborgd is?
De Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW die thans wordt opgesteld is een ministeriële regeling op basis van de Kaderwet SZW-subsidies. Deze kaderwet maakt het mogelijk om een spoedeisende, tijdelijke regeling als de onderhavige snel tot stand te brengen. De regeling moet immers zo spoedig mogelijk in werking treden omdat de eerste mensen al geconfronteerd worden met het inkomensverlies als gevolg van de hogere AOW-leeftijd.
Bij het vaststellen van een ministeriële regeling is er geen sprake van formele betrokkenheid van het parlement. Gelet echter op het belang van het onderwerp hecht ik er zeer aan om de Tweede Kamer nauw bij het tot stand komen van de regeling te betrekken. Daarom heb ik u ook 23 januari een zogenaamde contourenbrief gestuurd over de voorgenomen overbruggingsregeling (Kamerstukken II 2012/13, 32 163, nr. 22).
Is het juridisch mogelijk om een uitkering afhankelijk te maken van het feit of mensen een inkomen hadden in plaats van of zij een inkomen hebben?
Inderdaad is het juridisch mogelijk om een uitkering afhankelijk te maken van het feit dat mensen inkomen hadden in plaats van dat zij inkomen hebben. Uitgangspunt bij sociale zekerheidswetgeving (onder andere WW en WIA) is het salaris dat iemand verdient voorafgaand aan het intreden van het risico.
Wordt de overbruggingsregeling AOW in Europese rechtelijke zin – dat wil zeggen volgens de coördinatieverordening 883/2004 – gekwalificeerd als een bijstandsregeling, een bijzondere non-contributieve uitkering of als een echt pensioen? Welke gevolgen heeft dat voor mensen die niet in Nederland wonen en een Nederlandse uitkering hebben en voor mensen die wel in Nederland wonen en geen Nederlandse uitkering hebben.
De overbruggingsregeling zal in Europeesrechtelijke zin gekwalificeerd worden als ouderdomspensioen. Dit betekent dat als iemand aan de voorwaarden voldoet voor de overbruggingsregeling, dat hij de overbruggingsregeling mee mag nemen binnen de Europese Unie.
Ingezetenen en niet-ingezetenen die op het moment van de aanvraag van de overbruggingsregeling AOW-rechten hebben opgebouwd, komen in aanmerking voor de overbruggingsregeling. Voor al deze personen geldt dat zij in aanmerking komen voor de overbruggingsregeling als zij tot de doelgroep voor de overbruggingsuitkering behoren en de uitkering uit hun regeling al loopt op 1 januari 2013. Daarnaast gelden als voorwaarden een inkomens- en vermogenstoets en dat de regeling moet eindigen op of na 65 jaar, maar voor de AOW-gerechtigde leeftijd.
Het maakt hierbij niet uit of zij een Nederlandse of buitenlandse rechtgevende regeling in de zin van de overbruggingsregeling hebben.
Kunt u aangeven of de volgende mensen, mogelijk met terugwerkende kracht, recht hebben op de overbruggingsuitkering:
Klopt het dat iemand die een prepensioen/VUT ontvangt in bijvoobeeld Spanje, als verdragsgerechtigde, evenals iemand die een AOW-uitkering + pensioen ontvangt en dat deze beide groepen verzekerd zijn via het College voor Zorgverzekeringen (CVZ)?
Personen die uit Nederland een AOW-pensioen, een prepensioen of VUT-uitkering3 ontvangen en hun gezinsleden hebben op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 recht op zorg in het woonland. Nederland vergoedt het woonland voor de geleverde zorg. Het CVZ heft ingevolge artikel 69, tweede en vierde lid, van de Zvw een verdragsbijdrage. Het gaat hier om een zogeheten «verdragsrecht» op zorg. Deze personen zijn niet verzekerd ingevolge de AWBZ en de Zvw.
Klopt het dat iemand die alleen een pensioen ontvangt (bijvoorbeeld tussen 65 en 65+1 maand) niet verdragsgerechtigd is en zich dus voor die ene maand moet uitschrijven bij het CVZ en zich lokaal voor een zorgverzekering moet inschrijven? Deelt u de mening dat dat buitengewoon onwenselijk is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dat niet hoeft te gaan gebeuren?
De stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft een onbedoeld neveneffect voor personen die voorafgaande aan het bereiken van die leeftijd met een VUT-uitkering of prepensioen wonen in een andere EU-lidstaat of een verdragsland. Deze personen en hun gezinsleden hebben op basis van die VUT-uitkering of prepensioen en daarna op basis van de AOW een verdragsrecht op zorg in het woonland. Zonder nadere maatregelen zouden deze verdragsgerechtigden met ingang van 1 januari 2013 in de periode gelegen tussen de beëindiging van het recht op de VUT-uitkering of prepensioen en de aanvang van de AOW-leeftijd worden geconfronteerd met een hiaat in hun verdragsrecht op zorg. De meeste betrokkenen zijn hierdoor in die periode niet gedekt tegen ziektekosten. Ik neem aan dat in vraag 11 op deze situatie wordt gedoeld.
Dit is inderdaad een onwenselijke situatie. Om dit te repareren wordt daarom een aanpassing van artikel 69 Zvw gerealiseerd. Hierdoor blijven de betrokken verdragsgerechtigden gedurende de periode gelegen tussen de beëindigingsdatum van de VUT-uitkering / het prepensioen en de ingangsdatum van de AOW gedekt tegen ziektekosten. De betreffende wijziging is opgenomen in het wetsvoorstel Veegwet VWS 20124 dat op 21 december 2012 bij uw Kamer is ingediend en werkt terug tot en met 1 januari 2013. Het CVZ is verzocht om in de uitvoering vooruit te lopen op deze wijziging. De betrokken verdragsgerechtigden hoeven zich dus niet uit te schrijven bij het CVZ.
De poging van de KNVB om de mening van een scheidsrechter te verbieden |
|
Reinette Klever (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «KNVB wil liever geen PVV-teksten»?1
Ja.
Klopt dit bericht, en zo ja, wat vindt u ervan dat de KNVB op deze manier tracht scheidsrechters monddood te maken die het Marokkanenprobleem wel durven te benoemen?
Desgevraagd meldt de KNVB vanzelfsprekend de vrijheid van meningsuiting van iedereen te respecteren, zo óók van al zijn leden. Wel heeft de bond zijn zorg willen uitspreken aangaande opmerkingen van de betrokken scheidsrechter op sociale media die als beledigend, kwetsend of zelfs racistisch kunnen worden ervaren, en daarmee op gespannen voet staan met de normen- en waarden waaraan de bond vasthoudt.
De KNVB ontving over de uitingen van betrokkene diverse klachten van leden.
Dit vormde een reden te meer voor de bond om – in deze tijd waarin het begrip «respect» een prominente plaats inneemt – richting betrokkene te reageren zoals dat gebeurd is. De KNVB vindt, dat functionarissen zoals scheidsrechters als geen ander een voorbeeldfunctie hebben, waarvan zij zich wat de KNVB betreft altijd bewust zouden moeten zijn. De bond heeft daarom een duidelijk signaal hieromtrent willen afgegeven.
Ik laat het aan de KNVB om binnen de bond daarin een eigen weg te kiezen.
Verder geeft de KNVB aan dat er inmiddels een gesprek plaatsgevonden heeft tussen de bond en betrokkene. In de ogen van de KNVB had betrokkene zijn functie van voorzitter van Scheidsrechters Vereniging Amsterdam (SVA) kunnen blijven vervullen.
Deelt u de mening dat een scheidsrechter te allen tijde de vrijheid moet hebben om zijn mening te verkondigen, ook als die mening niet strookt met die van de politiek-correcte KNVB? Zo neen, waarom niet?
Ik deel de mening dat ook een scheidsrechter ten allen tijde vrijheid van meningsuiting heeft. Er zijn grenzen aan de vrijheid van meningsuiting: «moet jij niet wat grensrechters doodtrappen» is een uitspraak waarvan ik mij heel goed kan vinden in de reactie van de KNVB die afstand neemt van dit soort uitspraken van een scheidsrechter van de KNVB.
Heeft de KNVB, of een andere door de overheid gesubsidieerde sportbond, eerder pogingen ondernomen tot dergelijke censuurpraktijken?
Nee.
Bent u bereid de directie van de KNVB op het matje te roepen, en er op aan te dringen dat deze dappere scheidsrechter excuses krijgt aangeboden? Zo neen, waarom niet?
Nee. De KNVB bepaalt, als autonome ledenorganisatie, zelf waar de grenzen liggen van wat leden zich kunnen veroorloven.
Het bericht dat buitenlandse studenten onterecht een aanmaning voor een zorgverzekering ontvangen |
|
Pia Dijkstra (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Zorgverzekering: mobiliteitsobstakel nummer 1»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Het gaat erom dat mensen die in Nederland wonen of werken verzekeringsplichtig zijn voor de Zorgverzekeringswet (Zvw). Uitzonderingen daarop vormen de buitenlandse studenten jonger dan dertig jaar die uitsluitend vanwege studieredenen tijdelijk in Nederland wonen. Elke diplomastudent wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ingeschreven. Zij vallen daardoor automatisch buiten de opsporing van onverzekerde verzekeringsplichtigen. In twee situaties blijken studenten wel een aanschrijving te krijgen van het College voor zorgverzekeringen (CVZ).
Ten eerste, studenten jonger dan dertig jaar die zijn gaan werken naast hun studie.
Zij zijn daardoor verzekeringsplichtig geworden en hebben nagelaten een zorgverzekering te sluiten. Zij ontvangen een terechte aanschrijving dat zij verzekeringsplichtig zijn. Op het moment dat iemand activiteiten verricht die worden gezien als economische activiteit worden zij niet langer uitgezonderd.
Dat vloeit voort uit het internationale socialezekerheidsrecht; het leidend beginsel is dat werken ertoe leidt dat iemand onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van het werkland en daarmee verzekeringsplichtig is.
Ten tweede, uitwisselingsstudenten en de studenten die aan een niet door OCW bekostigde instelling studeren (zoals Nijenrode). Deze studenten zijn niet verzekeringsplichtig. Zij worden bij de opsporing aangeschreven doordat zij niet geregistreerd staan bij DUO.
Op dit moment overleg ik met CVZ, SVB en Nuffic om de communicatie te intensiveren. Zo wordt in de aanschrijving door het CVZ een passage opgenomen in het Engels en heeft SVB een Engelstalige brief ontwikkeld en zal via de website van Nuffic aanvullende informatie worden geboden. Daarnaast onderzoeken SVB en het CVZ de mogelijkheden om de groep internationale studenten die nu onterecht worden aangeschreven, nog verder te beperken.
Klopt het bericht dat ongeveer 15.000 buitenlandse studenten onterecht een brief hebben ontvangen van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) waarin ze worden gemaand een zorgverzekering af te sluiten op straffe van € 350 boete?
Het overgrote deel van de buitenlandse studenten, namelijk de studenten die bij DUO zijn geregistreerd, wordt in het geheel niet aangeschreven. Alleen de groep studenten die niet geregistreerd staat bij DUO, krijgt een brief van het CVZ. Als de student vervolgens aantoont dat hij wegens studie in Nederland verblijft, dan wordt de aanschrijving van het CVZ weer ingetrokken.
Is het waar dat een forse groep hiervan ook daadwerkelijk een boete, inclusief aanmaningen, heeft ontvangen en dat zij deze boete ook niet terugbetaald krijgen?
Dit is een misverstand. Als de student na de aanschrijving van het CVZ reageert naar het CVZ of de SVB, dan wordt er in het geheel geen boete opgelegd. Het deel van de studenten dat na de eerste aanschrijving niet reageert, ontvangt dan logischerwijze na drie maanden een boetebeschikking van het CVZ.
Als de student eerst daarop reageert, dan wordt vervolgens ook de boetebeschikking ingetrokken.
Mocht de student de boete al betaald hebben en het CVZ beslist dat de boete niet opgelegd had behoeven te worden, dan wordt het betaalde bedrag gerestitueerd.
Deelt u de mening dat buitenlandse studenten die zich netjes aan de regels houden geen verwarrende aanmaningen en boetes horen te krijgen, en dat dit schadelijk is voor de Nederlandse kenniseconomie?
De buitenlandse student die in Nederland studeert is, zoals hierboven is uiteengezet, een uitzondering op de hoofdregel dat wanneer iemand in Nederland woont, die persoon verzekerd is. Om het mogelijk te maken dat een student niet wordt aangeschreven, zal de student die niet als zodanig bekend is bij overheidsinstanties, dit aan de SVB moeten melden. De SVB neemt dit dan op in de verzekerdenregistratie.
Wilt u er bij het CVZ op aandringen dat zij alles in het werk moet stellen om ervoor te zorgen dat buitenlandse studenten die niet verplicht zijn een zorgverzekering af te sluiten in de toekomst geen aanmaning meer ontvangen, en helemaal geen boete?
Zoals uit het antwoord onder vraag 1 blijkt is het CVZ niet bekend met het feit dat een student die niet als zodanig is geregistreerd bij DUO, een student is.
Het CVZ voert de wet uit en schrijft zo iemand aan, omdat het vermoeden bestaat dat deze ingezetene verzekeringsplichtig is, maar zich niet heeft verzekerd. Iemand heeft dan drie maanden de tijd om te reageren op deze aanschrijving. Het is met de huidige administratiesystemen niet mogelijk om te voorkomen dat deze groep internationale studenten wordt aangeschreven.
Wilt u ervoor zorgen dat het aanmeldingsformulier voor de AWBZ-toets, die gebruikt dient worden voor het bezwaar ten aanzien van de onterechte aanmaning, eenvoudiger en in het Engels beschikbaar wordt gesteld?
De Sociale Verzekeringsbank heeft zo’n formulier inmiddels ontwikkeld en het formulier komt binnenkort beschikbaar. Daarnaast wordt de aanmaningsbrief van het CVZ, welke brief wordt gestuurd naar álle onverzekerde burgers van wie het vermoeden bestaat dat zij verzekeringsplichtig zijn, aangevuld met een Engelstalige passage ten behoeve van studenten.
Wat vindt u van het idee dat internationale studenten met een kleine bijbaan vrijgesteld zouden moeten worden van de verzekeringsplicht wanneer zij reeds volledig verzekerd zijn in een ander land? Bent u bereid te onderzoeken of dit mogelijk is, om zo een onnodig mobiliteitsobstakel weg te nemen ten bate van de Nederlandse kenniseconomie?
Ik vind dit geen goed idee. Zoals hierboven is vermeld is het leidend beginsel dat werken (hieronder wordt verstaan elke economische activiteit) ertoe leidt dat iemand onderworpen is aan het socialezekerheidsstelsel van het werkland.
Dit vloeit voort uit het internationale socialezekerheidsrecht. Op de hoofdregels omtrent het verrichten van arbeid kunnen de afzonderlijke lidstaten geen uitzonderingen maken. De regering heeft daarnaast als uitgangspunt dat de volksverzekeringen als één pakket worden gezien: men is verzekerd voor alle volksverzekeringen of voor geen van de volksverzekeringen, maar niet al naar gelang dat (in individuele gevallen) gunstiger uitpakt, voor de een wel en de ander niet.
De islamitische opvoeding als vrijbrief voor verkrachting |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkrachter niet naar cel vanwege islamitische opvoeding»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de uitlatingen van de verkrachter, dat vrouwen waardeloos zijn, de vrouwhatende aard van de islam tonen?
Ik ben niet van mening dat de uitlatingen van één individu iets zeggen over de aard van een godsdienst.
Hoe duidt u het gegeven dat er binnen Europa een land bestaat dat verkrachters vanwege hun islamitische opvoeding niet in de cel gooit?
Het betreft hier berichtgeving over een uitspraak van een Britse rechter in een strafzaak. Het is niet aan de Nederlandse regering om uitspraken te doen over de juiste toepassing van het Britse recht door een Britse rechter in een individuele strafzaak.
Ben u bereid uw walging uit te spreken over het gegeven dat een islamitische opvoeding in Engeland praktisch een vrijbrief is voor verkrachting en deelt u de mening dat dergelijk dhimmie-gedrag door rechters in Nederland nooit mag worden vertoond?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat de AFM meer pensioenrechten voor jongeren wil |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de speech van de heer Korte – bestuurslid van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) – getiteld «Eerlijker over pensioen»?1
De heer Korte spreekt over interessante thema's in zijn speech. Hij wil pensioenfondsen oproepen bij te dragen aan herstel van vertrouwen. Hij stuurt aan op een open wijze van communiceren over de pensioensituatie van deelnemers. Die communicatie moet ook compleet zijn, dus zowel over de groei van het vermogen als over de verplichtingen van pensioenfondsen. Hij benoemt ook de verschillen die er zijn tussen de kwaliteit van pensioenregelingen en dat die voor deelnemers soms slecht zichtbaar zijn. In de speech wordt ook stil gestaan bij de effecten van de financiering van pensioen via de doorsneepremie.
Dit zijn onderwerpen die duidelijk aansluiten bij de brede discussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het pensioenstelsel die ik nu voorbereid. Ik voer gesprekken met partijen die betrokken zijn bij pensioen; onder meer jongeren, ouderen, werkgevers en werknemers en zelfstandigen. Specifiek over het onderwerp van de doorsneepremie laat ik een studie verrichten. Ik vind een goede oudedagsvoorziening van groot belang en probeer er op deze manier voor te zorgen dat huidige en ook toekomstige generaties daar zicht op hebben.
Hoe beoordeelt u zijn uitspraken over de communicatie van pensioenfondsen? Vindt u ook dat alle informatievoorziening een stuk beter kan, dus niet alleen de verplichte vormen van communicatie?
De voorbereidingen voor herzieningen van de communicatiebepalingen in de Pensioenwet zijn gaande. Deze zijn er op gericht de verplichte informatievoorziening te verbeteren. Daar ligt mijn prioriteit, omdat op dit vlak de nodige stappen moeten worden gezet. Ik concentreer me daarbij op de uitvoering van de aanbevelingen, zoals opgenomen in het rapport «Pensioen in duidelijke taal».2
Er zijn geen wettelijke bevoegdheden voor AFM om in te grijpen in niet verplichte vormen van communicatie. Dat neemt niet weg dat verbetering van pensioencommunicatie, in verplichte vorm of niet, altijd hoog in het vaandel staat.
Wat is uw reactie op het specifieke voorbeeld waarbij een pensioenuitvoerder een brochure voor werkgevers heeft waarin staat dat er een vaste premie geldt en een brochure voor de werknemers bij die werkgevers, waarin een DB-regeling uiteen wordt gezet? Welke juridische bevoegdheden heeft de AFM om in dergelijke gevallen in te grijpen?
Deze casus werd in de speech slechts als voorbeeld aangehaald. Ik ken de details van de casus niet en kan daarover geen oordeel geven. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de heer Korte over de doorsneepremie?
Ik neem de uitspraken voor kennisgeving aan. Er loopt een onderzoek naar de effecten van de doorsneepremie (zie ook vraag 5). Ik wil de uitkomsten daarvan meenemen in de brede maatschappelijke discussie over de toekomst van het pensioenstelsel. Een oordeel over de doorsneepremie vergt overigens een bredere afweging die buiten de wettelijke taakopdracht van de AFM valt.
Hoe ver is het onderzoek naar de doorsneepremie gevorderd? Waarom is de uitkomst uitgesteld van eind 2012 naar het tweede kwartaal 2013?2
Eind vorig jaar is dit onderzoek begonnen. Vanwege prioritering van werkzaamheden is enige vertraging ontstaan. Het onderzoek is begin mei gereed.
Wilt u de inperking van het Witteveenkader in samenhang bekijken met een eventuele aanpassingen van de doorsneepremie, met oog op een evenwichtige uitkomst voor verschillende generaties? Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel over de inperking van het Witteveenkader tegemoet zien? Kunt u toezeggen het onderzoek over de doorsneepremie naar de Kamer te sturen voor het debat over een eventuele inperking van het Witteveenkader?
Het streven van het kabinet is erop gericht het wetsvoorstel dat betrekking heeft op de aanpassing van het Witteveenkader dit voorjaar bij de Tweede Kamer in te dienen. Daarbij zal apart aandacht worden geschonken aan generatie-effecten. Dit wetsvoorstel is een implementatie van het regeerakkoord en staat los van het onderzoek naar de doorsneepremie.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Pensioenonderwerpen op 6 februari 2012?
Ja.
Het bericht dat zwangere vrouwen met een verhoogd risico op een kind met het syndroom van Down niet langer in een Nederlandse ziekenhuis terecht kunnen voor een bloedtest |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis moest stoppen met bloedtest Down»?1
Het bericht dat het LUMC is gestopt met het aanbieden van een bloedtest naar Down, is juist. Dit is voor de betrokken patiënten vervelend. Het ministerie van VWS heeft het LUMC echter gewaarschuwd omdat zij niet beschikte over de vergunning die in het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) nodig is. De WBO is bedoeld om burgers te beschermen tegen de risico’s van screening en bij onderzoek naar onbehandelbare aandoeningen is sprake van een vergunningplicht.
Is een medische instelling verplicht u te informeren als een pilot wordt gestart? Heeft het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) u van tevoren geïnformeerd over deze pilot?
Als er sprake is van screening naar een onbehandelbare aandoening (dan wel kanker of met behulp van straling, de vergunningplichtige categorieën van de WBO) moet elke instelling vooraf een vergunning aanvragen, Ook in een pilot moet, in het belang van de deelnemer, zorgvuldig worden gehandeld.
Er zijn eind 2011 door vertegenwoordigers van VWS en de Gezondheidsraad gesprekken gevoerd met het LUMC over onderzoek naar de test en de vergunningprocedure op grond van de WBO, maar er was nog geen aanvraag ingediend.
Wat is de reden dat u deze pilot heeft afgebroken?
Het LUMC heeft de pilot afgebroken na de waarschuwing dat er werd gehandeld in strijd met de WBO.
Klopt het dat het hier ging om niet-invasieve prenatale diagnostiek?
Er is hier sprake van een niet-invasieve prenatale test (NIPT) waarbij ook de uitslag van deze test geen honderd procent zekerheid geeft. Bij een positieve uitslag moet er alsnog invasieve diagnostiek plaatsvinden. Zij het relatief veel minder vaak dan na de combinatietest die nu wordt gebruikt, waardoor het risico op een miskraam door de vlokkentest of vruchtwaterpunctie in totaal afneemt.
Hoe beoordeelt u de recente ontwikkelingen op dit gebied, gezien de voordelen die deze nieuwe testen hebben boven oudere methoden als de vlokkentest of vruchtwaterpunctie?2
Ik beoordeel de ontwikkelingen op het gebied van de NIPT als veelbelovend. Ik begrijp ook heel goed dat zwangeren graag meer zekerheid willen hebben bij de screening en het risico van de invasieve diagnostiek zwaar laten wegen. Maar de NIPT is beperkt getest, voornamelijk in hoog-risico zwangerschappen. Er is verder onderzoek nodig om vast te stellen of de test echt zo goed is en of de test ook geschikt is voor screening in reguliere zwangerschappen. Dat zeggen de onderzoekers van het LUMC ook zelf3.
Wat is de reden dat Nederland in vergelijking met andere landen, zoals Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland, Liechtenstein, de Verenigde Staten en China, achterloopt in de ontwikkeling en toepassing van deze testen?
De test wordt op dit moment in enkele landen aangeboden in privé klinieken. De test is nog nergens ingebed in een screeningsprogramma. Ik hecht waarde aan de inbedding in de screening, in verband met de waarborgen en zorgvuldigheid die wij in Nederland daarbij hanteren, zoals de geïnformeerde keuze. Er is nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs beschikbaar zodat mensen zelf de voors en tegens van deze test kunnen afwegen.
Bent u van mening dat deze testen op het syndroom van Down toegestaan zouden moeten worden, gezien de genoemde gezondheidswinst die zij met zich meebrengen?
Het doel van de screening op syndroom van Down is het bieden van handelingsopties. Elke stap in de screening is erop gericht de zwangere te ondersteunen bij het maken van een geïnformeerde keuze. Iedere zwangere wil natuurlijk weten dat alles goed gaat met haar kindje, maar de gevolgen van slecht nieuws – zeker bij een onbehandelbare aandoening – zijn verstrekkend. Daarom hecht ik zo aan de waarborgen die wij nu in de screening hebben ingebouwd. Bij de zorgvuldige manier waarop wij in Nederland omgaan met screening hoort gedegen onderzoek naar de test.
Verwacht u op korte termijn een uitspraak van de Gezondheidsraad over de toepassing van deze testen?
Zoals ik bij vraag 2 al aangaf heeft het LUMC nog geen vergunningaanvraag ingediend. Als die binnen is vraag ik de Gezondheidsraad om advies en adviseert de Gezondheidsraad in de regel binnen vier maanden.
Hoe ziet u de ontwikkeling van next generation sequencing in de nabije toekomst? Welke stappen neemt u om deze ontwikkeling in goede banen te leiden, en wat zijn uw ankerpunten in de medisch-ethische afwegingen die deze nieuwe methoden met zich meebrengen?
Met next generation sequencing zullen we in de toekomst steeds sneller, steeds meer te weten komen over ons DNA en de gevolgen voor onze gezondheid. De mogelijkheid om foetaal DNA uit maternaal bloed te halen, brengt de discussie over de grenzen die aan dergelijke technieken moeten worden gesteld, heel dichtbij. Een belangrijk ankerpunt hierbij is de bescherming van de zwangere. Zij heeft naast het recht op weten ook het recht op niet-weten. Het maken van een geïnformeerde keuze over screening zal in de toekomst alleen maar complexer worden. Des te meer reden om zorgvuldig om te gaan met de besluitvorming rondom de test. Ik verwacht dan ook een signalement van de Gezondheidsraad, waarin wordt ingegaan op de NIPT, de context waarin de test wordt aangeboden en de medisch-ethische implicaties hiervan.
Europese regulering van de media |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de commissie Vike-Freiberga, die in opdracht van Eurocommissaris Kroes aanbevelingen heeft geformuleerd met betrekking tot de (druk op) media in Europa?1
Ja, ik ken het rapport A free and pluralistic media to sustain European democracy dat de High Level Group on Media Freedom and Pluralism in januari 2013 heeft uitgebracht aan commissaris mw. N. Kroes.
De vier auteurs van het rapport benadrukken dat het gaat om aanbevelingen die zijn gedaan op persoonlijke titel. Met andere woorden: het rapport en de daarin vervatte aanbevelingen weerspiegelen de opvattingen van de vier auteurs en kunnen niet gezien worden als opvattingen van de Europese Commissie, laat staan als voorgenomen beleid van de Europese Commissie. Ik vind het belangrijk om dat expliciet vast te stellen.
Bent u het eens met de eerste aanbeveling, dat de Europese Unie competent zou moeten zijn om mediavrijheid en pluralisme op het niveau van lidstaten te beschermen? Waar ligt wat u betreft principieel de grens als het gaat om Europese inmenging op het gebied van mediabeleid en persvrijheid?2
Lidstaten hebben een verantwoordelijkheid voor het beschermen en stimuleren van mediavrijheid en pluriformiteit. Ik stel vast dat dit belangrijke principe bevestigd wordt in het rapport.3
De vier auteurs stellen dat de Europese Unie op sommige terreinen een belangrijke rol te vervullen heeft: die rol ligt bij grensoverschrijdende kwesties binnen de Interne Markt, inclusief kwesties op het terrein van mededinging. Daarnaast menen zij dat de Europese Unie een rol moet spelen bij het overeind houden van fundamentele rechten van EU-burgers.
Ik ben dat laatste met de auteurs eens, maar dat laat onverlet dat het kabinet bij alle Commissievoorstellen met media-aspecten nauwlettend de voorvraag zal blijven stellen of zij in de eerste plaats wel passen binnen de verdeling van bevoegdheden tussen de Unie en de Lidstaten. In ieder geval zal ik mij namens het kabinet blijven inzetten voor het waarborgen van de vrijheid en onafhankelijkheid van de media c.q. van de journalistieke nieuwsvoorziening. Die fundamentele waarden mogen nimmer in het geding komen, of het nu gaat om voorstellen op nationaal niveau of op Europees niveau.
Wat is uw mening met betrekking tot de aanbeveling, waarin gesteld wordt dat toezichthouders de macht zouden moeten hebben om journalisten te ontslaan of boetes op te leggen? Hoe beoordeelt u deze aanbeveling in het licht van de aanbeveling dat er desnoods Europees gecentraliseerd toezicht moet zijn op nationaal beleid rond pluriformiteit en persvrijheid?
Ik kan mij niet vinden in de aanbeveling dat toezichthouders (de High Level Group spreekt over «media councils») boetes moeten kunnen opleggen aan media/journalisten of iemand zijn journalistieke status moeten kunnen ontnemen.
In Nederland hebben we gekozen voor zelfregulering door middel van de Raad voor de Journalistiek. Die kan een oordeel geven wanneer er klachten zijn over journalistieke uitingen of journalistieke gedragingen, maar geen boetes opleggen, laat staan iemands journalistieke status intrekken. De journalistiek is een vrij beroep en dat moet vooral zo blijven. Daarnaast staat voor een klagende partij altijd de weg open naar de gewone rechter. Die kan in voorkomende gevallen een onafhankelijk oordeel vellen en een passende sanctie opleggen.
Hieruit volgt, dat ik niets zie in Europees gecentraliseerd toezicht op nationaal beleid rond pluriformiteit en persvrijheid.
Kunt u toelichten hoe met de uitvoering van de motie Heerma c.s. over het versterken van het zelfregulerend vermogen van de journalistiek, waarmee de Kamer de wens heeft uitgesproken dat de journalistiek juist niet onder overheidscontrole dient te staan en daarom het zelfregulerend vermogen zou moeten versterken, staat?3 Bent u van plan om de aanbevelingen van de commissie Vike-Freiberga in de gesprekken met de sector mee te nemen?
Toen de motie-Heerma werd ingediend – tijdens het Wetgevingsoverleg van 10 december 2012 over de Mediabegroting 2013 – heb ik gezegd dat ik het element van zelfregulering mee zal nemen bij mijn visie op de positie van de schrijvende pers en de regionale nieuwsvoorziening. Ik zal de Kamer later dit jaar informeren over de aanpak van die visie.
Ik ben inmiddels in overleg met de Raad voor de Journalistiek over ondersteuning van deze vorm van zelfregulering binnen de journalistiek. Hier is op korte termijn actie geboden. De aanbevelingen van de High Level Group spelen daarbij geen rol.
Het bericht "Openbaar Ministerie verlaat Leeuwarden" |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Aukje de Vries (VVD), Ard van der Steur (VVD), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het krantenartikel «Openbaar Ministerie verlaat Leeuwarden»? Zo ja, klopt het dat het Openbaar Ministerie (OM) uit Leeuwarden vertrekt en dat de 60 medewerkers in de toekomst vanuit Groningen hun werk moeten doen?1
Ja, het artikel is mij bekend. De gemeente Groningen wordt de hoofdlocatie van het OM in het arrondissement Noord-Nederland, waarbij het OM aansluit bij de bestuurszetel van de Rechtbank Noord-Nederland. Medewerkers van het oude arrondissementsparket Leeuwarden krijgen als nieuwe standplaats Groningen.
Leeuwarden blijft een volwaardige justitiestad. Zittingen van de rechtbank en het Gerechtshof blijven ook in de toekomst plaatsvinden in Leeuwarden. Dit betekent dat de officieren van justitie en advocaten-generaal hiervoor in Leeuwarden aanwezig zijn. Het OM blijft robuust, zichtbaar en herkenbaar met werkplekken aanwezig in Leeuwarden.
Wat betekent dit voor de toekomst van Leeuwarden als volwaardige «justitiestad»?
Zie antwoord vraag 1.
Kan de strafsector van de rechtbank Leeuwarden volwaardig functioneren als het OM geen volwaardige vestiging meer heeft in Leeuwarden?
Bij het veranderen en vernieuwen van de organisatie van het OM staat het blijvend investeren in en het verhogen van de kwaliteit van de strafrechtspleging voorop. De doorlooptijden bij veel voorkomende criminaliteit moeten aanzienlijk verkort worden (ZSM2) en tegelijkertijd vergt de aanpak van complexe zaken meer specialisatie. Om die ambitie te kunnen realiseren gaat het OM anders werken. Bij de precieze invulling van de nieuwe werkwijze in Leeuwarden wordt maatwerk verricht in goed overleg met de rechtspraak, opdat de strafrechtspleging aldaar optimaal kan functioneren. Daartoe bezet het OM in Leeuwarden voldoende werkplekken met officieren van justitie en andere OM-medewerkers. Tussen rechtbank en OM worden goede logistieke afspraken gemaakt, onder andere over post- en dossierverkeer.
Wat voor gevolgen heeft dit voor het functioneren en de kwaliteit van de driehoek, veiligheidshuis, de versnelde afdoening van strafzaken (zsm-afdoening) en andere OM-afdoeningen in Leeuwarden?
Met de nieuwe flexibele werkwijze blijft de taakvervulling van het OM in het driehoeksoverleg in Leeuwarden ongewijzigd. Het blijft onverminderd mogelijk om in het driehoeksoverleg in Leeuwarden adequate afspraken te maken, die gericht zijn op lokaal maatwerk.
De ZSM-kamer van de hele regio Noord-Nederland is gelegen in het hoofdbureau van politie in Groningen. Vanaf alle 16 basisteams van de politieregio Noord-Nederland kan door middel van een videoverbinding contact worden gelegd met de ZSM-kamer in Groningen. Op die wijze kan de officier van justitie door middel van telehoren een verdachte direct horen en zijn beslissing bekendmaken aan de verdachte. De versnelde afdoening van strafzaken uit Friesland is daarmee geborgd, net als overigens in andere delen van Noord-Nederland. Slachtoffergesprekken zullen blijven plaatsvinden in Leeuwarden en ook de participatie door het OM in het Veiligheidshuis Leeuwarden blijft ongewijzigd.
Welke toezeggingen zijn er gedaan aan Leeuwarden en Friesland voor het behoud van Leeuwarden als volwaardige justitiestad en voor het behoud van werkgelegenheid in de regio?
Er zijn geen toezeggingen gedaan aan Leeuwarden en Friesland. Wel heb ik in de gedachtewisseling met beide Kamers over de nationale politie en de herziening van de gerechtelijke kaart toegezegd specifieke aandacht te schenken aan de werkgelegenheidseffecten in een aantal regio’s, waaronder de provincie Friesland. Zoals ik ook op 14 december 2012 in mijn brief betreffende het locatiebeleid van politie, meldkamers, rechtspraak en openbaar ministerie aan uw Kamer heb medegedeeld, heb ik in de totale afweging ook naar de werkgelegenheidseffecten in Friesland gekeken.
Verdwijnen er ook arbeidsplaatsen van het OM naar Arnhem als gevolg van de fusie tussen de hoven? Zijn er afspraken gemaakt over de verdeling van werkgelegenheid en capaciteit op dit gebied?
Ook het parket van het ressort Arnhem/Leeuwarden is in Leeuwarden robuust, zichtbaar en voor het publiek herkenbaar aanwezig. Binnen het nieuwe ressort Arnhem/Leeuwarden worden de parketten van de oude ressorten Arnhem en Leeuwarden samengevoegd, in lijn met de voorgestane concentratiegedachte binnen het OM. De standplaats van het nieuwe ressortsparket Arnhem/Leeuwarden is Arnhem. De fusie van de hoven staat los van deze samenvoeging van de ressortsparketten. Door de samenvoeging van de ressortsparketten vindt een verschuiving plaats van een deel van de werkzaamheden van Leeuwarden naar Arnhem. Voor zover sprake is van afslanking van de organisatie worden inspanningen verricht om OM-medewerkers van werk naar werk te begeleiden.
Het rapport van Human Rights Watch waaruit blijkt dat Syrische oppositiegroepen kerken plunderen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het rapport van Human Rights Watch waaruit blijkt dat Syrische oppositiegroepen kerken plunderen?1
Ja.
Is vast te stellen welke groepen verantwoordelijk zijn geweest voor deze plunderingen?
Nee.
Deelt u de analyse uit het rapport dat deze plunderingen aantonen dat het geweld in Syrië steeds meer sektarisch wordt en dat dit weinig hoop biedt voor de toekomstige positie van religieuze en etnische minderheden?
Dat de strijd in toenemend mate een sektarisch karakter krijgt, onderschrijf ik. Het leiderschap van de Syrische oppositiecoalitie heeft meermaals benadrukt dat zij een vrij Syrië voor alle Syriërs voorstaan. Moaz al-Khatib, leider van de Coalitie, schreef recentelijk een brief aan alle Syriërs waarin hij onderstreept dat christenen en moslims in harmonie met elkaar samen horen te leven in het toekomstige Syrië. De Nederlandse regering onderschrijft dit.
Op welke manier zullen de bevindingen uit dit rapport worden besproken met de vertegenwoordigers van de Syrische oppositie?
Nederland staat veelvuldig in contact met de Syrische oppositie en benadrukt steevast hierin het belang van inclusiviteit en respect voor mensenrechten, ook voor vrijheid van religie.
Deelt u de opvatting uit het artikel dat het bewust aanvallen van religieuze gebouwen die niet militair gebruikt worden, een oorlogsmisdaad is? Zo ja, deelt u de mening dat ook deze misdaden door het Internationaal Strafhof (ICC) zouden moeten worden onderzocht? Kunt u aangeven in hoeverre deze misdaden al onderdeel vormden van eerdere onderzoeken van het Strafhof?
Ja, ik deel die opvatting. Het Internationaal Strafhof kan echter geen onderzoek verrichten naar de situatie in Syrië omdat de VN-Veiligheidsraad deze niet heeft doorverwezen naar het Internationaal Strafhof. Nederland is wel voorstander van een dergelijke doorverwijzing. Daartoe heeft Nederland, samen met 56 andere landen, op 14 januari een oproep aan de Veiligheidsraad gestuurd. In het recent geopende onderzoek naar vermeende misdrijven in Mali heeft de aanklager aangekondigd dat het onderzoek zich ook richt op het aanvallen en bewust beschadigen van heilige gebouwen.
Is er in de brief aan de Veiligheidsraad, door Zwitserland geïnitieerd en mede door Nederland ondertekend, waarin werd opgeroepen tot een ICC-onderzoek naar Syrische oorlogsmisdaden, aandacht gevraagd voor aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Nee, in de brief aan de Veiligheidsraad is niet specifiek aandacht gevraagd voor aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen. In de brief aan de Veiligheidsraad zijn enkel misdrijven genoemd die reeds in november 2011 in het rapport van de UN Independent International Commission of Inquiry on the Syrian Arab Republic waren gedocumenteerd. De aanvallen op kerken en andere religieuze heiligdommen werden niet in dat rapport genoemd.
Diarreebacteriën die van varkens overgaan op mensen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontdekking dat resistente bacteriën uit diarree van varkens over kunnen springen naar mensen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontdekkingen die zijn gedaan over de overdracht naar mensen, de aanwezigheid van de bacterie in lucht en rondom stallen en de aanwezigheid van de bacterie op vlees in supermarkten?
De overdracht van Clostridium difficile(kortweg Cdiff) van varkens op mensen was al bekend uit wetenschappelijk onderzoek dat een overeenkomst aantoonde tussen isolaten van Cdiff ribotype 078 afkomstig van varkens (met name biggen met diarree) en Cdiff 078-isolaten van Cdiff-infecties bij mensen. Om de consequenties te kunnen duiden van het feit dat de bacterie is aangetoond in de lucht tot maximaal 20 meter afstand van de stal, zijn meer gegevens nodig zoals de hoeveelheid bacteriën in de lucht en het aantal bacteriën dat nodig is om een mens te kunnen infecteren. Het voorkomen van Cdiff in de lucht kan overigens niet los worden gezien van het feit dat de bacterie ook overal in het milieu voorkomt. Daarin verschilt Cdiff van bacteriën die normaal gesproken slechts sporadisch voorkomen in het milieu. Het onderzoek waarop het bericht is gebaseerd, bevat aanwijzingen dat de bacterie op de mens wordt overgedragen via direct contact met levende varkens. In dit onderzoek is geen vlees in supermarkten onderzocht op de aanwezigheid van Cdiff.
Kunt u aangeven op welke schaal de aanwezigheid van de bacterie voorkomt en welke risico’s voor de volksgezondheid dit met zich meebrengt?
Zoals reeds opgemerkt komt Cdiff wijd verspreid voor in het milieu. Het voorkomen van de bacterie bij varkens was ook al langer bekend. In het onderzoek is gekeken hoe vaak dat het geval is. Cdiff werd bij 10% van slachtvarkens in de ontlasting aangetroffen. Het ging daarbij om 61% van de toeleverende varkenshouderijen. Ook bij gezonde mensen, en vooral bij baby’s, kan de bacterie worden aangetroffen. Hetzelfde geldt voor honden en katten. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat de bacterie ook op vlees kan voorkomen. De gegevens daarover laten een wisselend beeld zien. De NVWA heeft in 2010 gekeken naar het voorkomen van de bacterie op vlees in de Nederlandse detailhandel. De bacterie werd niet gevonden bij rund-, kalfs- en varkensvlees en in minder dan 2% van de monsters lams- en kippenvlees. Het type dat ziekte bij de mens veroorzaakt werd in dit onderzoek niet aangetroffen. Het RIVM geeft daarnaast aan dat er geen uitbraken van Cdiff bekend zijn die in verband kunnen worden gebracht met besmet voedsel.
Kunt u aangeven hoe de aanwezigheid en ontwikkeling van deze resistente bacterie zich verhouden tot het hoge antibioticagebruik in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat antibioticumgebruik leidt tot toename van de resistentie, dat geldt ook voor Cdiff. Het beleid om het antibioticumgebruik in de veehouderij te verminderen zal dan ook naar verwachting leiden tot een geleidelijke teruggang van de resistentie van de bacterie bij varkens. De huidige reductiemaatregelen hebben daarnaast ook een stimulerend effect op het uitvoeren van preventieve maatregelen om infectie in de veehouderij te voorkomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) te laten onderzoeken hoeveel van het verkochte vlees besmet is met deze bacterie en de Kamer hier over te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft de NVWA dat gedaan in 2010. De conclusie was toen dat Cdiff op vlees in Nederland geen risico vormt. De NVWA heeft voor 2014 een vervolgonderzoek gepland naar het voorkomen van de bacterie op vlees. Het doel van dat onderzoek is om na te gaan of het aantal monsters waarin Cdiff aanwezig is, toeneemt en of er eventueel ziekteverwekkende typen opduiken. De resultaten van deze onderzoekingen worden openbaar gemaakt.
Bent u bereid deze ontdekkingen mee te nemen in de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, kan er geen conclusie worden verbonden aan het feit dat de bacterie tot maximaal 20 meter rond varkensstallen werd aangetroffen. De aangetoonde besmettingen van mensen werden zo goed als zeker veroorzaakt door direct contact met varkens. Het is niet aannemelijk dat Cdiff in de lucht of anderszins in de omgeving daaraan heeft bijgedragen. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om bedoeld onderzoek bij de kabinetsreactie te betrekken.
Kunt u aangeven of de ontdekkingen voor u extra reden geven om kritisch te kijken naar schaalgrootte in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Bedoeld onderzoek bevatte geen aanwijzingen dat schaalgrootte van invloed is op het vóórkomen van Cdiff in de veehouderij. Het onderzoek geeft daarom geen extra reden om daar kritisch naar te kijken.
Kunt u aangeven hoe u de risico’s voor de volksgezondheid gaat beperken? Zo nee, waarom niet?
De huidige gegevens over het voorkomen van de verschillende typen Cdiff bij varkens, varkenshouders en hun gezinsleden duiden niet op een groot extra risico voor de volksgezondheid. De bacterie komt overal voor in het milieu en wordt ook vaak aangetroffen als normale darmbewoner bij pasgeborenen. Ook bij gezonde volwassenen leidt dragerschap zelden of nooit tot ziekteverschijnselen. Om aanvullende zekerheid te krijgen, loopt op dit moment een onderzoek van het RIVM bij varkens en varkenshouders om de nog bestaande leemten in de kennis op te vullen. Onderzoek naar het eventuele risico voor omwonenden zal worden meegenomen in een breed onderzoek naar risico’s van de veehouderij voor omwonenden. In 2010 is door de NVWA al vastgesteld dat ziekteverwekkende typen Cdiff niet op vlees werden aangetroffen.
Wat betreft de ontwikkeling van resistentie van Cdiff en andere bacteriën zet de regering het beleid dat gericht is op de vermindering van het antibioticumgebruik in de agrarische sector onverminderd voort.
Bent u bereid extra onderzoek te laten uitvoeren naar de risico’s voor de volksgezondheid die de aanwezigheid en overdracht van deze bacterie met zich meebrengt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Horizontaal Toezicht |
|
Farshad Bashir |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u van mening dat drs. H.A.A.M. Rutten1 gelijk heeft, wanneer deze aangeeft dat horizontaal toezicht een welkome aanvulling is op het bestaande toezichtpalet zonder het bestaande toezicht te vervangen? Zo ja, hoe verhoudt het voorgaande zich tot het feit dat het verticale toezicht is teruggelopen?
Ik ben inderdaad ook van mening dat horizontaal toezicht en verticaal toezicht elkaar aanvullen. De Belastingdienst kiest bewust welke instrumenten worden ingezet om in een bepaalde situatie verbetering in het nalevingsgedrag te bereiken dan wel goed gedrag te ondersteunen. Dit veronderstelt continue aandacht voor en investering in de verschillende instrumenten. In het regeerakkoord zijn middelen vrijgemaakt om het toezicht en de invordering te versterken. In de brief van 10 december 2012 is de Kamer hierover geïnformeerd2.
Gaan de bezuinigingen binnen de Belastingdienst ten koste van het verticaal toezicht? Zo nee, ten koste waarvan gaan deze bezuinigingen wel en wat is het effect ervan?
De bezuinigingen gaan niet ten koste van het toezicht. Voor een nadere toelichting
verwijs ik naar de komende beantwoording door de minister van Financiën van de vragen van de Tweede Kamer, gesteld op 8 februari 2013, over het rapport «Bezuinigingen op uitvoeringsorganisaties» van de Algemene Rekenkamer3.
Bent u het met drs. H.A.A.M. Rutten eens dat een verantwoorde controledichtheid, door een zeer grote stijging van het aantal ondernemingen, niet meer haalbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te bewerkstelligen dat een verantwoorde controledichtheid in de toekomst wel weer haalbaar is?
Nee. Verticale controles maken onderdeel uit van het totale handhavingspalet van de Belastingdienst, naast instrumenten als dienstverlening, startersbezoeken, vooroverleg (horizontaal toezicht), thematische acties en fraudeonderzoeken. Zoals in de hiervoor genoemde brief van 10 december 2012 aangegeven, wordt er de komende jaren een impuls gegeven aan versterking van de verticale toezichtstaak van de Belastingdienst.
Volgens de Vereniging van Hogere ambtenaren bij het Ministerie van Financiën (VHMF) is horizontaal toezicht niet de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf; bent u het met de VHMF eens? Zo nee, waarom is horizontaal toezicht wel de juiste weg bij het midden- en kleinbedrijf?
Nee. Horizontaal toezicht is eveneens in het MKB van waarde. Ook de Commissie Stevens is deze mening toegedaan. Wel moet worden bedacht dat de uitgangspunten voor horizontaal toezicht in het MKB anders zijn dan die voor grote ondernemingen. De vertrouwensrelatie wordt in het MKB-segment niet rechtstreeks opgebouwd met de belastingplichtige, maar met zijn fiscaal dienstverlener. Via metatoezicht op het systeem van kwaliteitsborging van de dienstverlener beoordeelt de Belastingdienst de aanvaardbaarheid van de ingediende aangiftes. Het aantal ondernemingen in het MKB, dat deelneemt aan een horizontaal toezichtconvenant, is inmiddels toegenomen van bijna 35.000 in 2011 tot ruim 90.000 op dit moment. Het betreft hier de ondernemingen met personeel die voor hun aangifte gebruik maken van een fiscaal dienstverlener. Door aandacht te besteden aan de kwaliteit van de aangiften vooraf (horizontaal toezicht) en een effectieve aanpak van geconstateerde nalevingstekorten achteraf (verticaal toezicht) houdt de Belastingdienst efficiënt en effectief toezicht op het MKB.
Wat zijn uw vorderingen wat het versterken van verticaal toezicht betreft?
In eerdergenoemde brief van 10 december 2012 zijn de plannen tot intensivering van het toezicht en de invordering toegelicht. Op dit moment is de werving van extra medewerkers in volle gang. Deze worden vervolgens binnen de Belastingdienst opgeleid. Op de korte termijn richt de Belastingdienst zich op het versnellen en intensiveren van de aanslagregeling. Hiermee kunnen meer aangiften worden behandeld en de afronding van de massale heffingsprocessen flink worden vervroegd. Ook wordt ingezet op het automatisch corrigeren van aangiften op basis van contra-informatie. Voor dit jaar wordt een extra belastingopbrengst voorzien van € 265 mln. De totale meeropbrengsten lopen op naar € 623 mln in 2016 (structureel € 663 mln). Over de vorderingen zal ik de Kamer informeren via de halfjaarsrapportages.
Wat vindt u van het feit dat er tegengestelde visies lijken te zijn bij het management van de Belastingdienst en het VHMF? Wat is volgens u de oorzaak van deze tegengestelde visies en gaat u maatregelen treffen zodat het management meer gebruik gaat maken van kennis en expertise van het VHMF?
Naar mijn mening is er geen echt verschil van inzicht. Zoals uit het onderhavige artikel blijkt, ziet de VMHF horizontaal toezicht als een welkome aanvulling op het toezichtspalet. De Belastingdienst is in permanente dialoog met vakorganisaties, koepels, brancheorganisaties, wetenschappers en andere stakeholders.
Opsporingsberichtgeving en eventuele afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de media |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie laat met filmpje. Regels belemmeren snelle publicatie van beelden»?1
De Aanwijzing opsporingsberichtgeving bepaalt het kader voor de inzet van opsporingsberichtgeving. Wanneer berichtgeving door de officier van justitie als urgent wordt aangemerkt, kan op zeer korte termijn tot berichtgeving worden overgegaan. De in de Aanwijzing neergelegde uitgangspunten en voorwaarden werpen hiervoor geen belemmeringen op.
Met een aantal mediapartners bestaat een vaste samenwerking, maar er is geen sprake van exclusiviteit. Van geval tot geval wordt bekeken van welke media gebruik wordt gemaakt. Commerciële belangen spelen hierbij geen rol. Omdat het om een opsporingsmiddel gaat is het van belang dat de regie bij OM en politie ligt en is het nodig dat vooraf met de betrokken mediapartner afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de werkwijze, omgang met vertrouwelijke informatie en verwijdering van gegevens.
Wat is uw reactie specifiek op de opmerking van de woordvoerster van het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem die zegt dat men wegens een wachtlijst bij «Opsporing verzocht» de beelden aan diverse andere media aan had willen bieden, maar dat dit niet mocht in verband met afspraken over opsporingsberichtgeving?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke afspraken zijn dit precies? Met wie zijn die afspraken precies gemaakt? Zijn dit slechts afspraken over de wijze waarop de beelden zullen worden gepresenteerd en bepaalde voorwaarden van het OM zullen worden gerespecteerd of betreft het ook afspraken over exclusiviteit waarbij zelfs commerciële belangen een rol spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over contracten tussen het OM en de media?3 Hoe verhoudt de beperking van de afspraken die kennelijk bestaan tussen het OM en de media zich tot het antwoord dat het OM weliswaar gebaat is bij een goede relatie met de media en bij continuïteit in die relatie, maar het opsporingsbelang altijd het zwaarst weegt?4
De afspraken die het OM met mediapartners heeft gemaakt vormen geen beperking, maar bieden juist de mogelijkheid om snel tot opsporingsberichtgeving over te gaan. In geval van urgentie kan het OM ervoor kiezen om zo nodig ook via media waarmee geen vaste samenwerking is snel berichtgeving te laten plaatsvinden.
Kunt u toelichten hoe de afweging in dit geval is uitgevallen? Waarom konden de beelden niet eerder naar buiten worden gebracht? Op welke wijze heft het opsporingsbelang hierbij het zwaarst gewogen?
Ik kan geen details geven over afwegingen van het OM in een individuele lopende zaak waarover de rechter nog moet oordelen.
Wat is er in de praktijk verbeterd sinds 2008, toen de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving is aangepast, zoals toegezegd in antwoord op betreffende vragen?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke Kamervragen in 2010 heb aangegeven5 is op 16 maart 2009 (Stcr. 2009, 51) de Aanwijzing opsporingsberichtgeving voor het laatst vastgesteld. Bij de laatste vaststelling is rekening gehouden met de enorme vlucht die het aantal beschikbare mediavormen (waaronder internet) in de jaren daarvoor heeft genomen, om zo de mogelijkheden voor opsporingsberichtgeving te vergroten. Zoals gebruikelijk bij Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie, wordt de Aanwijzing op dit moment, vier jaar na de laatste vaststelling, wederom herzien. De nieuwe Aanwijzing opsporingsberichtgeving zal naar verwachting nog dit jaar worden vastgesteld. In de evaluatie zal ook weer gekeken worden naar de ontwikkelingen op het gebied van het aantal beschikbare mediavormen, waaronder social media en andere relevante ontwikkelingen.
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg op 6 december 2012 om het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche ten aanzien van het schietincident in Alphen aan den Rijn openbaar te maken?1
Ik heb tijdens het Algemeen Overleg op 6 december 2012 aangegeven dat ik er, binnen de wettelijke kaders, voor zal zorgen dat de slachtoffers de beschikking krijgen over het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen een doelgebonden verstrekking ten behoeve van de slachtoffers en openbaarmaking voor een ieder. Dit laatste heb ik niet toegezegd.
Kunnen uw woorden in dat algemeen overleg anders worden gelezen of geïnterpreteerd dan dat de slachtoffers het integrale onderzoeksrapport tot hun beschikking zouden krijgen? Zo ja, waar blijkt dat precies uit en hoe zouden uw woorden dan wel gelezen of geïnterpreteerd moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de slachtoffers van het schietincident inmiddels de beschikking over het integrale en volledig leesbare onderzoeksrapport van de Rijksrecherche? Zo ja, wanneer hebben zij dat gekregen? Zo nee, waarom niet en wanneer krijgen zij dat wel?
Weet u of de slachtoffers behalve aan het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche aan nog meer niet eerder verstrekte documenten behoefte hebben? Zo ja, welke documenten zijn dat? Zo nee, wilt u daarover in contact met de slachtoffers treden?
De advocaat van de slachtoffers heeft aangegeven tevens de beschikking te willen krijgen over het «post mortem» onderzoek naar Tristan van der V. Dit onderzoek, dat geen deel uitmaakte van het Rijksrechercheonderzoek, is uitgevoerd door het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP). Het OM heeft gelet op toepasselijke regelgeving en jurisprudentie geen ruimte gezien om inzage in dit medische dossier te geven. Zowel de ouders van Tristan van der V. als het NIFP hebben tegen inzage ook bezwaar gemaakt. Dit rapport is inzet geweest voor het kort geding dat op 29 januari 2013 heeft gediend. De rechter heeft op 14 februari 2013 uitspraak gedaan en bepaald dat het medisch beroepsgeheim en de privacy van betrokkenen een verstrekking van het rapport aan de slachtoffers in de weg staan.
Zullen de slachtoffers alle door hen gewenste documenten ontvangen? Zo ja, welke documenten gaat u nog verstrekken en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en welke documenten betreft dit?
Zie antwoord vraag 4.