De inperking van de investeringsregeling jonge landbouwers |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw visie op de toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers?1
Momenteel wordt er in Europees kader onderhandeld over een nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor 2014 en verder. Deze onderhandelingen zijn van belang voor de verankering van een ondersteuningsregeling voor jonge boeren. In het huidige GLB is de ondersteuning van jonge boeren op basis van cofinanciering verankerd in het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP). De wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie voor het nieuwe GLB bevat een geheel nieuwe specifieke «top up» bovenop de reguliere bedrijfstoeslag voor jonge boeren. Deze «top up» komt volgens de Commissievoorstellen bovenop de mogelijkheden in het plattelandsontwikkelingsprogramma. De toekomst van de investeringsregeling jonge landbouwers zal daarom worden bezien in het licht van de uitgebreide mogelijkheden die het nieuwe GLB biedt voor ondersteuning van jonge boeren.
Waarom heeft u ervoor gekozen zowel het budgetplafond voor de investeringsregeling jonge landbouwers als het maximale investeringsbedrag waarover subsidie aangevraagd kan worden te verlagen?
In 2011 was € 8 miljoen beschikbaar voor deze regeling, in 2012 was oorspronkelijk € 2,8 miljoen beschikbaar. Dit bedrag is, middels het amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans aangevuld met € 2,5 miljoen vanuit de interne begrotingsreserves landbouw (artikel 16.1). Totaal is er in 2012 daarmee
€ 5,3 miljoen euro beschikbaar voor de ondersteuning van jonge landbouwers. In het licht van de bezuinigingen was een vergelijkbaar (of hoger) budget als in 2011 niet haalbaar. De verhoging met € 2,5 miljoen gecombineerd met de verlaging van het maximale investeringsbedrag per aanvraag biedt meer jonge landbouwers ruimte om een aanvraag in te dienen. Het betreft nationaal geld. Er is geen sprake van Europese cofinanciering omdat het daarvoor gereserveerde budget t/m 2013 al na de openstelling van de regeling in 2010 en 2011 is uitgeput.
Hoe verhoudt het budgetplafond van 5,3 miljoen euro zich tot de Europese cofinanciering, het gereserveerde budget van 4,3 miljoen euro op de voorgestelde begroting van het ministerie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor 2012 en het extra gereserveerde budget van 2,5 miljoen euro via het amendement van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans?2 3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid vast te houden aan de uitvoering van de motie van de leden Dijkgraaf en Koopmans?4
Voor het jaar 2011 heb ik conform de motie Dijkgraaf/Koopmans geen budgettair plafond gehanteerd voor steunaanvragen van jonge boeren. Voor het jaar 2012 heb ik conform het door uw kamer aangenomen amendement Snijder-Hazelhoff/Koopmans het plafond van de regeling vastgesteld op € 5,3 miljoen.
Bent u bereid het oorspronkelijke maximale investeringsbedrag van 100 000 euro te handhaven?
Het maximale investeringsbedrag van € 80 000 heeft vanaf het begin van de regeling gegolden. Een lager maximum bedrag dan € 100 000 maakt het mogelijk om binnen het voor 2012 gereserveerde budget meer aanvragen te kunnen honoreren.
Gebrek aan ggz familiebeleid en tekortschietende hulpvoor kinderen van verslaafde en/ of verwarde ouders |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van de vijfde dag over tekortschietend familiebeleid in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)?1
Ja.
Ziet u het belang dat betrekken van de familie bij behandeling kan hebben, zowel voor patiënt als familie, indien gewenst door de patiënt?
Ja.
Vindt u, gezien de mogelijke heftigheid van een ggz-ziektebeeld, het ook belangrijk dat familie van verslaafde en/of verwarde mensen beter wordt begeleid en serieus wordt genomen?
Ja.
Welke rol ziet u weggelegd voor familie bij de extramuralisering van de ggz? Op welke manier kan familie hierin ondersteund worden?
Voor mij staat goede zorg op maat en zoveel mogelijk zelfredzaamheid centraal. Behandeling vindt wat mij betreft zoveel mogelijk ambulant plaats. Dat uitgangspunt is ook vastgelegd in het bestuurlijk akkoord GGZ dat ik onlangs met partijen heb gesloten. Ook het bestuurlijk akkoord met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) voorziet in extra ondersteuning om mensen met psychische klachten zo goed mogelijk te begeleiden naar de juiste zorg op de juiste plek. Familieleden of naasten kunnen een steunsysteem voor de patiënt zijn, afhankelijk van wat voor hen mogelijk en haalbaar is.
Familie of naasten worden op diverse manieren ondersteund. Familieleden of naasten kunnen contact opnemen met de landelijke hulp- en advieslijn van de Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) of een gesprek aangaan met een familievertrouwenspersoon. Daarnaast bieden ggz-instellingen veelal methodieken en hulpmiddelen aan, zoals psycho-educatie of de triadekaart, in het kader van preventie en betrokkenheid bij de behandeling. Een aantal instellingen hanteert deze instrumenten die (mede) gericht zijn op ondersteuning van familieleden en naasten als onderdeel van het familiebeleid. Steeds meer ggz-instellingen onderkennen het belang van familiebeleid en zijn bezig met de ontwikkeling en uitvoering daarvan. In het wetsvoorstel verplichte ggz zal de behandelaar verplicht worden om betrokkene actief en herhaaldelijk, op voor de patiënt geschikte momenten, erop te wijzen dat hij zich op diverse momenten in het zorgproces kan laten bijstaan door een familielid of naaste. Zo kan het familielid of de naaste bij de behandeling en evaluatie daarvan worden betrokken. Het familielid of de naaste wordt op deze manier beter geëquipeerd om bijvoorbeeld betrokkene te ondersteunen waar nodig, terugval te signaleren en weet wat te doen in geval van crisis.
Bent u ook trots op de drie instellingen die een ster hebben gekregen van het landelijk platform ggz, omdat deze een goed familiebeleid voeren?2
Deze drie instellingen zijn volgens het landelijk platform ggz (LPGGz) een goed voorbeeld voor andere instellingen voor wat betreft de wijze waarop met familie in de GGZ kan worden omgegaan. Dat is een mooie prestatie. Het is een goed initiatief van de LPGGz om deze goede praktijkvoorbeelden op hun website te plaatsen. Goed voorbeeld doet immers goed volgen.
Bent u ook zo geschrokken dat vele instellingen niet de moeite hebben genomen de vragenlijst ten behoeve van het sterrensysteem voor patiënten en hun familie in te vullen? Wat zegt dit over de cultuur in de ggz-sector?
Inmiddels is bekend dat niet 40, maar 44 instellingen de enquête hebben ingevuld. Ik heb van GGZ-Nederland en de LPGGz begrepen dat zij tevreden zijn met deze respons. Waarom 16 instellingen niet hebben gereageerd kan diverse oorzaken hebben. Zo kan het bijvoorbeeld zijn, dat een instelling niet reageert omdat zij eerst haar familiebeleid nog verder wil ontwikkelen voordat zij naar een prijs wil meedingen. Daarbij past dat het overzicht van welke instellingen sterren voor onderdelen van familiebeleid hebben gekregen door de LPGGZ gedurende het jaar aangevuld kan worden. Het is een dynamisch systeem. Naar mijn mening kunnen daarom geen conclusies worden verbonden aan de respons op deze enquête ten aanzien van de cultuur in de ggz-sector.
Vindt u het ook zeer teleurstellend dat vele instellingen nog geen familiebeleid voeren? Zo ja, op welke manier gaat u stimuleren dat hier verandering in komt?
Voor de beantwoording van deze vragen wil ik verwijzen naar mijn eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Leijten (SP) over GGZ-instellingen die de familie van een patiënt buitenspel zet (2011Z20400) van 14 oktober 2011.
Eveneens verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manier kan een zorgverzekeraar stimuleren dat instellingen een goed familiebeleid voeren? Wat is hierbij uw rol?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom heeft nog niet elke instelling een familievertrouwenspersoon? Vindt u het van belang dat instellingen een familievertrouwenspersoon hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat instellingen hier werk van maken?
In eerdere antwoorden op Kamervragen over het familiebeleid in de ggz (2011Z20400, 2011Z21192) heb ik reeds aangegeven dat een goede belangenbehartiging van familieleden en naastbetrokkenen van cliënten in de geestelijke gezondheidszorg van groot belang is. Het wetsvoorstel verplichte ggz voorziet dan ook in de verplichting tot het hebben van een familievertrouwenspersoon (fvp) voor ggz-instellingen.
De Landelijke Stichting Familievertrouwenspersoon (LSFVP) die in 2010 is opgericht moet ervoor zorgen dat er een landelijke dekking is voor de fvp binnen de ggz-instellingen. Zoals ik reeds in eerdere antwoorden op de vragen van het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) over het familiebeleid in de GGZ (2011Z21192) van 8 november 2011 heb gemeld, beschikken 35 ggz-instellingen al over een fvp. De LSFVP werkt momenteel hard aan de verdere ontwikkeling en spreiding van de fvp-functie. Voor instellingen en regio’s waar (nog) geen fvp beschikbaar is, biedt de landelijke hulp- en advieslijn toegang tot de fvp-functie.
Deelt u de mening dat ouders, die erg verward en/of verslaafd zijn, hun opvoedkundige taak niet altijd goed kunnen vervullen, en dat daarom automatisch gekeken moet worden wat het effect van de ziekte van de ouder op het kind heeft? Zo ja, waarom gebeurt het dan niet overal?
Ja, het is bekend dat ouders met psychische en/of verslavingsproblemen hun opvoedkundige taak door de omstandigheden waarin zij verkeren niet altijd naar behoren kunnen vervullen.
In aanvulling op de meldcode kindermishandeling «Over sommige kinderen moet je praten» heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) in 2011 de handreiking «Gebruik meldcode kindermishandeling in de psychiatrie» opgesteld. Met deze handreiking worden psychiaters bewust gemaakt van het feit dat de volwassen patiënt ook een ouder kan zijn en gewezen op het mogelijke effect van de stoornis op de opvoeder. De psychiater zal bij elke ouder een inschatting maken van de mogelijke consequenties van het psychiatrisch beeld voor de opvoedingscapaciteiten van de patiënt op dat moment. Bij twijfel zal de psychiater in dialoog met betrokkenen, naar een redelijke en gepaste oplossing zoeken die leidt tot een stabiele en veilige opvoedingssituatie. De IGZ doet in 2012 onderzoek naar de invoering van de meldcode in de gezondheidssector en gaat daarbij voor de GGZ-sector uit van de afspraken zoals opgenomen in de handreiking.
Bent u ervan op de hoogte dat het merendeel van kinderen in de jeugdzorg te maken heeft met ouders die een probleem hebben, en dit dus een grote voorspellende factor is? Is het in dat licht niet logisch dat alle kinderen van ouders met een ggz-ziektebeeld die preventieve aandacht/ ondersteuning krijgen?
Kinderen in de jeugdzorg hebben vaak ouders met psychische problemen. Maar kinderen van ouders met psychische problemen kunnen desalniettemin gezond opgroeien. Er is vaak ook een gezonde ouder of steun uit de omgeving. Op grond van signalen moeten zij preventieve aandacht en ondersteuning krijgen. Zie verder het antwoord op vraag 10 en 14.
Vindt u het een gemiste kans dat, indien een kind zorg krijgt er – terecht- naar het gezinssysteem wordt gekeken, maar als een ouder zorg krijgt er niet automatisch naar een kind wordt gekeken? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Zie het antwoord op vraag 10. Preventief ingrijpen leidt over het algemeen tot goede resultaten waardoor deze kinderen later niet in de jeugdzorg of ggz terechtkomen. Familiebetrokkenheid in de ggz vind ik belangrijk. Het is belangrijk dat bij de behandeling van een patiënt met psychische problemen de familie (volwassenen en kinderen) hierbij betrokken wordt.
Het is de professionele verantwoordelijkheid van de individuele behandelaar om in de behandeling dit aspect mee te nemen. De behandelaar moet daarbij handelen zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten of daar gemotiveerd van afwijken. Indien een behandelaar niet handelt zoals gebruikelijk is onder beroepsgenoten en daar geen goede argumentatie voor heeft opgenomen in het dossier is de betreffende behandelaar uiteindelijk tuchtrechterlijk aansprakelijk.
Omdat ik KOPP (kinderen met ouders met psychische problemen)/KVO (kinderen van verslaafde ouders) een belangrijke doelgroep vind, laat ik een handreiking KOPP/KVO voor gemeenten ontwikkelen. Doel van deze handreiking is om dit aanbod toegankelijker voor gemeenten te maken en de inkoop ervan door gemeenten te faciliteren. Verder heb ik de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gevraagd om het bestaande aanbod wederom onder de aandacht van gemeenten te brengen en zal ik met partijen als GGZ-Nederland en de VNG over dit onderwerp in gesprek blijven.
Hoewel familiebeleid in de ggz nog niet breed ingevoerd is, zien steeds meer ggz-instellingen het belang hiervan in en besteden zij er steeds meer aandacht aan.
Vindt u ook dat, als ouders met een ggz-ziektebeeld in behandeling zijn, er automatisch door behandelaren gekeken moet worden welk effect dit op kinderen heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dat nu dan nog niet overal?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u er van dat de preventieve aandacht/ ondersteuning van kinderen van ouders in de ggz niet voor elk kind beschikbaar is, maar het afhangt of een instelling dit aanbiedt? Vindt u dat behandelaren automatisch kinderen moeten betrekken en zo nodig verwijzen naar KOPP of KVO (kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP) en kinderen van verslaafde ouders (KVO)? Zo ja, hoe gaat u dit stimuleren?
Het is bekend dat niet elk kind de preventieve aandacht en ondersteuning krijgt die het behoeft. Voor KOPP/KVO-kinderen is er een voldoende en gevarieerd aanbod ontwikkeld. Dit aanbod valt onder selectieve preventie. Gemeenten zijn op basis van de Wmo voor de inkoop hiervan verantwoordelijk. Zie verder het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe kan, indien ouders wel een ggz-ziektebeeld hebben, maar niet in behandeling zijn, en er al helemaal geen preventieve aandacht voor kinderen is, vroegsignalering verbeterd worden, zodat ook deze kinderen preventieve aandacht/ondersteuning krijgen, voordat het te laat is en jeugdzorg nodig is?
Niet alleen de ggz maar ook andere partijen (b.v. gemeenten, scholen, politie, maatschappelijk werk, enz.) hebben een belangrijke rol bij het vroeg signaleren van deze kinderen. De handreiking KOPP/KVO zal hiertoe extra handvatten bieden.
Deelt u de mening dat preventieve aandacht/ondersteuning van deze kinderen niet door een aparte instantie moet worden gedaan, waardoor er weer nieuwe intakes moeten worden gedaan, maar liefst zo dicht mogelijk bij de behandelaren die de casus al kennen?
Ja, dit lijkt mij de meest efficiënte en voor de handliggende werkwijze en voor de kinderen het minst belastend.
Vindt u dat, nu de leidraad oudermelding in ziekenhuizen geldt; hier ook aan mee moet worden gedaan in de ggz-sector en onderdeel moet worden van de taskforce die in december 2012 is ingesteld?
U doelt waarschijnlijk op het ouderprotocol Medisch Centrum Haaglanden dat is opgesteld voor de spoedeisende hulp en waarover in het AO kindermishandeling van 15 december 2011 is gesproken. Brede verspreiding van dit protocol zal vanuit de Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik worden gestimuleerd. Overigens wordt het protocol dit jaar geëvalueerd. Begin 2013 worden de resultaten verwacht.
De ggz-sector kent al vergelijkbare initiatieven en wordt hierop getoetst door de IGZ. Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich motie Bruins Slot en Bouwmeester over kinderen van ouders met psychiatrische problemen3, waarin de regering wordt verzocht het veld best practices voor interventies bij KOPP en KVO te laten ontwikkelen? Kunt u aangeven hoe het staat met het opstellen van de handreiking voor gemeenten over het specifieke aanbod en de inkoop hiervan? Kunt u daarnaast aangeven wie er verantwoordelijk is voor de financiering van programma’s voor KOPP/KVO?
Ja, ik herinner mij de motie van Bruins Slot en Bouwmeester. De planning is dat in het najaar de handreiking gereed zal zijn.
In 2009 heeft het College voor Zorgverzekeringen bepaald dat programma’s voor KOPP/KVO tot selectieve preventie behoren. Selectieve preventie behoort tot het domein van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo.
Het stopzetten van de behandeling van alle verblijfsaanvragen door Iraanse vreemdelingen |
|
Jasper van Dijk , Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers , Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verblijfsaanvragen van Iraanse studenten en net afgestudeerde studenten in Nederland niet in behandeling neemt?1
Het is een misverstand dat de IND geen aanvragen van Iraanse studenten in behandeling neemt. Op alle aanvragen van Iraanse studenten die bij de IND worden ingediend, wordt beslist.
Wel bestaat er ter uitvoering van resolutie 1737 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een bijzondere regeling die ertoe leidt dat bepaalde Iraanse studenten geen verblijfsaanvraag kunnen doen. Ingevolge deze resolutie hebben Iraanse studenten voor bepaalde kennisgebieden namelijk een ontheffing nodig van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Beschikt een Iraanse student niet over deze ontheffing dan mag de onderwijsinstelling de student niet inschrijven en kan de student ook geen aanvraag indienen bij de IND.
Indien in Nederland afgestudeerde Iraanse studenten om wijziging van de beperking van hun verblijfsvergunning verzoeken met het oog op het verrichten van arbeid, dan kunnen ook deze aanvragen worden behandeld. Aanvragen die betrekking hebben op de in de EU-sanctieverordening genoemde sectoren (nucleaire, aardolie-, aardgas- en petrochemische industrie) werden tijdelijk aangehouden. De Verordening zal zo worden toegepast dat zij in beginsel geen gevolgen heeft voor Iraniërs die reeds rechtmatig in Nederland verblijven.
Hoe verhoudt deze maatregel zich tot de mededeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat studievisa op gebruikelijke wijze worden afgehandeld?2
Zie het antwoord onder 1.
Hoe komt het dat in dezelfde mededeling wordt aangegeven dat aanvragen voor kort verblijf op gebruikelijke wijze worden afgehandeld, terwijl ons via mail en media geluiden bereiken dat verblijfsaanvragen tot november niet worden behandeld?3 Betekent dit ook dat aanvragen voor arbeid bij voorbaat niet voor de zomer afgehandeld kunnen zijn?
Aanvragen voor een visum kort verblijf worden op de gebruikelijke manier afgehandeld, omdat ze losstaan van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. Een visumaanvraag wordt door de ambassade in Teheran afgehandeld. Als gevolg van verminderde capaciteit is de wachttijd voor het indienen van een aanvraag wel opgelopen.
Een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (voor verblijf van meer dan drie maanden) wordt ingediend bij en behandeld door de IND. De ambassade dient daarbij alleen als loket voor afgifte. Afgifte geschiedt vervolgens, na het ontvangen van goedkeuring, binnen korte termijn.
Aanvragen van Iraniërs die nog niet in Nederland verblijven en die niet in de door de EU-sanctieverordening 267/2012 tegen Iran gesanctioneerde sectoren gaan werken, zijn enige tijd aangehouden geweest, maar worden inmiddels weer door de IND afgehandeld.
Aanvragen die wel op de in de Verordening genoemde sectoren betrekking hebben, zullen nu snel ter hand worden genomen en indien nodig afgewezen.
De IND heeft gedurende korte tijd gemeld, dat als gevolg van de op 23 maart jl. afgekondigde EU-sanctieverordening 267/2012 tegen Iran, aanvragen van Iraniërs die in Nederland willen gaan werken, werden aangehouden, tot bekend zou zijn hoe de verordening exact toegepast zou worden. Inmiddels worden alle aanvragen die buiten de gesanctioneerde sectoren vallen afgehandeld en heeft de IND de externe berichtgeving hierop aangepast.
Wat is uw reactie op het feit dat de IND in externe berichtgeving heeft aangekondigd dat geen enkele machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)-, visum- en vergunningaanvraag van mensen met een Iraanse nationaliteit in behandeling wordt genomen?4 Deelt u de mening dat hier sprake is van discriminatie van Iraanse vreemdelingen en hun familieleden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel (afgestudeerde) studenten en promovendi wordt het nu onmogelijk gemaakt om hun opleiding af te maken of hun kennis in te zetten voor de Nederlandse maatschappij? Om welke opleidingen en bedrijfssectoren gaat het en waarom?
De EU-sanctieverordening 267/2012 bepaalt op welke bedrijfssectoren sancties van toepassing zijn. Deze sancties behelzen een verbod op levering aan Iran van uitrusting en technologie die kunnen worden gebruikt in sleutelsectoren van de nucleaire-, aardolie-, aardgas- en petrochemische industrie. Onderdeel van deze sancties is een verbod op kennisoverdracht in bovengenoemde sectoren.
De EU-sanctieverordening 267/2012 richt zich niet specifiek op Iraniërs die reeds rechtmatig in Nederland verblijven. Afgestudeerde studenten en promovendi die rechtmatig in Nederland verblijven, zullen als gevolg van de verordening in beginsel geen problemen ondervinden met hun verblijf.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat studenten hun opleiding moeten stopzetten of niet aan het werk kunnen terwijl wel aan alle voorwaarden wordt voldaan?
Geen. Zoals in het antwoord op vraag een is gesteld kunnen studenten die rechtmatig in Nederland verblijven hun opleiding voltooien omdat zij een ontheffing hebben verkregen van het ministerie van OCW. Zij zullen in beginsel geen problemen ondervinden met hun verblijf als gevolg van de Verordening.
Is het waar dat Nederland verder gaat dan de sancties genoemd in de EU verordening 267/2012 van 23 maart 2012? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rechtvaardigt u dit? In hoeverre wijkt Nederland af van deze verordening?
De Nederlandse regering hecht aan zorgvuldige implementatie van (Europese) wetgeving. Zie voor het overige het antwoord op vraag 1.
Identiteitsfraude |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht «BRIEF. Gevaarlijk falen bij politie & PostNL»?1
Ja.
Is het waar dat iemand op de in het bericht geschetste wijze slachtoffer van identiteitsfraude kan worden? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In het artikel gaat het om verschillende vormen van fraude, waarvan het gebruik van de doorzendservice voor zakelijke gebruikers er één is. Een voor het slachtoffer onbekende persoon heeft zich kennelijk uitgegeven als vertegenwoordiger van de BV van het slachtoffer en in die valse hoedanigheid is een klantnummer bij PostNL aangevraagd. PostNL en justitie trachten de exacte toedracht te achterhalen. In het belang van het onderzoek en met het oog op eventuele toekomstige fraudepogingen kan over specifieke zaken geen verdere mededeling worden gedaan. PostNL heeft overigens in overleg met het slachtoffer inmiddels maatregelen genomen.
Is het waar dat bedrijven die via internet producten verkopen niet of niet altijd controleren of de tenaamstelling van het gebruikte rekeningnummer wel overeenkomt met de naam van het bedrijf dat de bestelling heeft geplaatst? Zo ja, deelt u de mening dat dergelijke controles de verantwoordelijkheid van het desbetreffende bedrijf dan wel de bank zouden moeten zijn? Hoe kunnen die controles worden uitgevoerd? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop bedrijven die via internet producten verkopen, de betalingsgegevens van hun klanten verifiëren. Ik zie dat als een verantwoordelijkheid van die bedrijven, in de wetenschap dat onvoldoende verificatie zal leiden tot een verstoorde leverancier/klantrelatie en derhalve tot inkomstenderving.
Is het mogelijk dat een crimineel op naam van een bedrijf van een ander een klantnummer bij PostNL laat aanmaken en op die wijze via een zakelijke doorstuurdienst de post kan laten doorsturen? Als dit mogelijk blijkt te zijn, hoe kan dit? Hoe verhoudt zich dit tot wettelijke voorschriften, zoals het briefgeheim?
Zakelijke klanten van PostNL kunnen een klantnummer bij PostNL aanvragen. Dit is te vergelijken met een debiteurennummer. De klant betaalt achteraf voor afgenomen producten en diensten. Het klantnummer is een interne identificatie. Bij de aanvraag van een klantnummer moet ook het KvK-nummer uit het Handelsregister worden opgegeven. Dat is ook in dit geval gebeurd. Wanneer een zakelijke doorzendservice wordt afgesloten, zendt PostNL altijd eerst een bevestigingsbrief naar het vestigingsadres van het bedrijf voordat de service daadwerkelijk start. Het vestigingsadres was in dit geval identiek aan het huisadres van het slachtoffer. Deze geeft aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Wellicht is deze bevestigingsbrief onderschept door een kwaadwillende. Er kan een relatie zijn tot het strafrechtelijk aspect van het briefgeheim, waarbij iemand onbezorgde post steelt om kennis te nemen van de inhoud van het poststuk. Er zou ook sprake van kunnen zijn dat bezorgde post is gestolen. Dan gaat het puur om diefstal en is er geen relatie tot het briefgeheim. Wat in dit geval de precieze overtreding was wordt onderzocht.
Zijn er in het genoemde geval inderdaad meerdere aangiftes gedaan? Zo ja, wat is er met die aangiftes gedaan? Wat is de stand van zaken van het onderzoek? Op welke wijze wordt het slachtoffer op de hoogte gehouden?
Ja. Naar aanleiding van de aangiftes zijn diverse opsporingshandelingen verricht door de politie. Deze hebben niet geleid tot de aanhouding van een verdachte. Het slachtoffer is op de hoogte gebracht van het feit dat het opsporingsonderzoek geen resultaat heeft opgeleverd. Ook zijn afspraken gemaakt met het slachtoffer over eventuele toekomstige gevallen.
Kunt u de volgende in het bericht gestelde vragen beantwoorden:
Als iemand, zakelijk of particulier, een postbus wil openen, dan vindt bij het ophalen van de sleutel op de postbuslocatie controle plaats aan de hand van een legitimatiebewijs en aan de hand van de bevestigingsbrief die naar het woon- of vestigingsadres van de aanvrager is gestuurd. Pas daarna wordt een sleutel uitgereikt. In het onderhavige geval geeft het slachtoffer aan deze brief nooit te hebben ontvangen. Mogelijk dat de bevestigingsbrief is onderschept, want zonder bevestigingsbrief wordt geen sleutel overhandigd. Dat in dit geval ook de privé post is doorgestuurd, komt omdat de naam van de BV en de familienaam identiek waren.
Weet u hoe vaak er naar schatting jaarlijks op de in het bericht genoemde wijze identiteitsfraude wordt gepleegd? Zo ja, was is uw schatting? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Volgens gegevens van PostNL vormen pogingen tot fraude minder dan 0,03 % van het aantal jaarlijks afgesloten doorzendcontracten. Bijna altijd worden deze pogingen op tijd herkend en verijdeld. Het aantal geslaagde fraudepogingen is zeer gering.
Wat gaat u doen om de in het bericht genoemde criminele praktijken te bestrijden?
Een belangrijke rol is weggelegd voor het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI). Het CMI is ingesteld om zoveel mogelijk te voorkomen dat slachtoffers van identiteitsfraude klem komen te zitten tussen overheidsinstanties, fouten niet hersteld worden en slachtoffers geconfronteerd blijven worden met de ongewenste gevolgen van identiteitsfraude. PostNL heeft overigens het slachtoffer in het proces van afhandeling van de klacht geïnformeerd over het CMI. Daarnaast heeft het CMI naar aanleiding van het artikel op Geenstijl.nl contact opgenomen met het slachtoffer en heeft het de melding in behandeling genomen. Tot slot benadruk ik het belang dat gedupeerden aangifte doen ten behoeve van opsporing en vervolging van de daders.
De Uitlevering van een Nederlandse hacker David S. aan de Verenigde Staten door Roemenië |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de EenVandaag rapportage over de uitlevering van de Nederlander David S. aan de Verenigde Staten?1
Ja.
Waren de Nederlandse autoriteiten bekend met een Amerikaans onderzoek naar de activiteiten van David S? Zo ja, op welk moment?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat in december 2011 bij het Team High Tech Crime van het KLPD informatie is binnengekomen van de Amerikaanse autoriteiten die zag op de betrokkenheid van de betreffende persoon bij meerdere strafbare feiten. Ook is het KLPD kort voordat betrokkene naar Roemenië zou afreizen door de Amerikaanse autoriteiten geïnformeerd over deze reis. Het voorgaande heeft in Nederland niet tot opsporingshandelingen geleid.
Nederland was niet van (het voornemen tot) de aanhouding van betrokkene in Roemenië op de hoogte. Na deze aanhouding deden de Verenigde Staten een rechtshulpverzoek aan Nederland. Daarin wordt verzocht om het verrichten van enkele onderzoekshandelingen in Nederland. Dit verzoek is nog in behandeling. Op de verdere inhoud van dat verzoek kan ik niet ingaan, omdat daardoor een lopend buitenlands opsporingsonderzoek zou kunnen worden geschaad.
Mij zijn geen details bekend over de basis waarop de Roemeense autoriteiten betrokkene hebben aangehouden noch over de verzoeken die daaraan vooraf gingen. Het ontbreekt mij bovendien aan een grondslag om hier navraag naar te doen, nu ik geen partij ben in de uitleveringsprocedure tussen twee andere landen. Het enkele feit dat de verdachte Nederlander is, maakt dat niet anders.
Is in het kader van dit onderzoek door Nederland rechtshulp verleend? Zo ja, waar bestond die uit?
Zie antwoord vraag 2.
Is er in Nederland gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden, bijvoorbeeld het gebruik van taps en observatie, zoals bedoeld in de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (BOB)? Zo ja, door wie en met wiens toestemming?
Zie antwoord vraag 2.
Op welk moment werd Nederland geïnformeerd dat er een Amerikaans aanhoudingsbevel was uitgevaardigd tegen David S. en wie kende deze informatie?
Nederland is hierover niet geïnformeerd en de Verenigde Staten hebben geen aanhoudingsbevel aan Nederland gericht. Het uitleveringsverdrag dat tussen Nederland en de Verenigde Staten geldt (Trb. 2004, nr. 299) bepaalt over verzoeken om voorlopige aanhouding dat deze aan de Minister van Veiligheid en Justitie moeten worden gericht. Deze heeft een dergelijk verzoek evenwel niet ontvangen en heeft hierover evenmin overleg gevoerd met de Verenigde Staten. Aangezien de Minister van Veiligheid en Justitie hierover geen contact heeft gehad met de Amerikaanse autoriteiten, kan ik niet zeggen waarom men heeft gekozen voor aanhouding buiten Nederland.
Is het waar dat Roemenië op basis van een opsporingsbevel van Interpol David S. heeft aangehouden? Zo ja, waarom leidde dit opsporingsbevel niet tot zijn arrestatie in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de Nederlandse justitie bekend dat David S. naar Roemenië zou reizen, bijvoorbeeld door het gebruik van taps? Indien neen, is u bekend op basis van welke informatie de Roemeense autoriteiten David S. direct na aankomst in Roemenië konden arresteren?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is niet gekozen voor aanhouding in Nederland? Is hierover overleg gevoerd met de Amerikaanse autoriteiten? Zo ja, op welk niveau, door wie?
Zie antwoord vraag 5.
Is David S. via Nederland naar de Verenigde Staten gevlogen? Indien ja, wanneer? Indien neen, waarom niet?
Indien de Verenigde Staten betrokkene via Nederland hadden willen laten reizen, dan was daartoe een formeel verzoek om doortocht noodzakelijk geweest. Een dergelijk verzoek is niet gedaan.
Het artikel “Meer meldingen mishandeling van ouderen” |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Meer meldingen mishandeling van ouderen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze trieste ontwikkeling niet te accepteren is en dat er snel ingegrepen moet worden?
In genoemd krantenartikel constateer ik dat er meer gemeld wordt. Het is goed dat het taboe op ouderenmishandeling is doorbroken. Dit is het begin van de oplossing. Er moet na een melding zo snel mogelijk worden ingegrepen om de mishandeling te stoppen.
Deelt u de mening dat er meer controle/toezicht moet komen door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en er protocollen dienen te komen voor ouderenmishandeling binnen alle zorginstellingen? Zo nee, waarom niet
Een van de actiepunten uit het Actieplan «Ouderen in veilige handen» is het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit wordt vormgegeven door middel van het meldpunt ouderenmishandeling in de zorg. In dat kader oefent de IGZ haar toezicht uit, met de gebruikelijke handhavingsinstrumenten. Tevens ontwikkelt de IGZ een handhavingskader ouderenmishandeling. Dat is op 1 oktober 2012 gereed. Ten slotte houdt de IGZ toezicht op het naleven van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, waar ouderenmishandeling ook onder valt.
Een ander onderdeel van het Actieplan is de richtlijn ouderenmishandeling. Deze richtlijn moet zorginstellingen en professionals in de zorg handvatten bieden hoe te handelen bij ouderenmishandeling door medewerkers in de zorg. Op 14 juni jongstleden is er een debat met de Tweede Kamer geweest over de aanpak van ouderenmishandeling. Naar aanleiding van dit debat is de motie Gerbrands en Agema2 aangenomen, om deze richtlijn zo spoedig mogelijk gereed te maken. Over de uitvoering van deze en de andere aangenomen moties in dat kader zal ik de Tweede Kamer in de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheids-relaties (najaar 2012) nader informeren.
Kunt u aangeven welke maatregelen u zal treffen om ouderenmishandeling in de toekomst te voorkomen?
Op 30 maart 2011 heb ik, samen met de Minister van Veiligheid en Justitie, het actieplan «Ouderen in veilige handen» gelanceerd3. Doel van het plan is om ouderenmishandeling krachtig aan te pakken. Dit gebeurt door middel van tien concrete acties. Ik noem enkele voorbeelden: een voorlichtingscampagne, een project «voorkomen van financiële uitbuiting», een handreiking voor vrijwilligers en het Meldpunt ouderenmishandeling in de zorg bij de IGZ. Over de voortgang heb ik de Tweede Kamer schriftelijk geïnformeerd (zie mijn brieven van 16 december 2011 en 22 mei 20124).
Netneutraliteit |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een recent weblogbericht van Eurocommissaris Kroes (Digitale agenda) over netneutraliteit1 en de presentatie van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) op een conferentie in Roemenië over netneutraliteit (d.d. 5 juni jl.)?2
Ja.
Deelt u de kritiek van Eurocommissaris Kroes op de Nederlandse implementatie van netneutraliteit zoals verwoordt in haar weblog: «But I do not propose to force each and every operator to provide full Internet: it is for consumers to vote with their feet.»?
Nee, die kritiek deel ik niet. Ten eerste haar punt over variatie in het aanbod van internettoegang. Ik vind het ook goed als consumenten kunnen kiezen tussen verschillende abonnementsvormen. Die ruimte biedt onze wet waarin netneutraliteit is voorgeschreven ook. Zo kunnen verschillende abonnementsvormen worden aangeboden in relatie tot het verbruik door de consument, zoals de hoeveelheid verbruikte data, of de geboden kwaliteit, zoals de bandbreedte. De wet biedt echter geen ruimte voor abonnementsvormen waarbij een aanbieder van internettoegang bepaalde diensten blokkeert, omdat die concurreren met zijn eigen diensten. Ik vind het uitgangspunt van netneutraliteit met inachtneming van de resterende mogelijkheid om verschillende abonnementsvormen aan te bieden belangrijker dan de beschikbaarheid van abonnementen waarbij Voice over IP wordt geblokkeerd. Ten tweede stelt Eurocommissaris Kroes dat zij vertrouwt op marktwerking om onwenselijke praktijken uit te bannen. Ik heb daar minder vertrouwen in, omdat mijn inziens de prikkels in de markt verkeerd liggen. Dat onbeperkte toegang tot het gehele internet grote maatschappelijke en economische meerwaarde heeft, is voor de individuele aanbieder van een internettoegangsdienst economisch niet relevant.
Van een aanbieder van internettoegangsdiensten kan daarom niet worden verwacht dat hij uit eigen beweging diensten doorgeeft die concurreren met zijn eigen verdienmodel. De situatie zoals die zich vorig jaar in Nederland voordeed illustreert dit. De grootste mobiele aanbieders kondigden aan bepaalde concurrerende diensten alleen nog toe te staan in duurdere abonnementen. Daarmee kwam de mogelijkheid voor consumenten om te «stemmen met hun voeten» onder druk te staan. Ik heb daarom onvoldoende vertrouwen dat marktwerking de grote belangen die op het spel staan borgt. En die belangen zijn te groot om daar een risico te lopen. In de eerste plaats denk ik aan de vrijheid van meningsuiting en de ontvangstvrijheid: burgers mogen op internet in hun uitingsvrijheid en toegang tot informatie niet worden beperkt door keuzes van hun internetprovider. Ten tweede aan keuzevrijheid: consumenten moeten zelf kunnen bepalen welke diensten ze gebruiken via hun internetverbinding. Ten derde zorgt een open internet voor een platform waarover aanbieders van toepassingen en applicaties zonder belemmering hun diensten kunnen aanbieden, zonder daarbij afhankelijk te zijn van de toestemming van een aanbieder van internettoegang. De laagdrempeligheid om diensten te ontwikkelen en het (daardoor) grote aantal potentiële aanbieders zorgt ervoor dat elke klant een toepassing kan vinden die bij hem of haar past. Niet alleen de internettoegang als zodanig, maar met name ook de algemene beschikbaarheid van diensten en toepassingen vormen een meerwaarde voor economie en maatschappij.
In hoeverre is de Nederlandse implementatie van netneutraliteit via de gewijzigde Telecommunicatiewet (Kamerstukken 32 549 en 32 403) strijdig met de geest en de inhoud van de Europese Telecommunicatierichtlijnen?
De Nederlandse implementatie van netneutraliteit is niet strijdig met de inhoud van Europese Telecommunicatierichtlijnen. Zij is juist in de geest van die richtlijnen. In artikel 8, derde lid, onder g, van de Kaderrichtlijn gaat het er immers om dat de eindgebruiker vrij is informatie te vergaren en verspreiden en diensten en toepassingen van zijn keuze te gebruiken. Daar geeft de Nederlandse Telecommunicatiewet uitvoering aan.
Deelt u de bezwaren van de OPTA dat de Nederlandse implementatie van netneutraliteit niet proportioneel is en dat het juist ook nadelen kan hebben voor het welzijn en de keuzevrijheid van consumenten?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het belang, met name ook voor consumenten, om netneutraliteit bij wet te borgen. Met artikel 7.4a Telecommunicatiewet is het beginsel van netneutraliteit in de wet verankerd. Het artikel is geformuleerd als een algemeen verbod, waarbij de proportionaliteit echter niet uit het oog wordt verloren; er zijn uitzonderingen op dit verbod voor de bij wet genoemde gevallen. De uitzonderingen geven aan in welke situaties belemmering of vertraging van verkeer door de aanbieder geen bezwaar oplevert, gezien de belangen die netneutraliteit beoogt te beschermen en de belangen van die uitzonderingen. Verder zij er in het kader van de proportionaliteit op gewezen dat de netneutraliteitsbepaling zich beperkt tot het bieden van internettoegang. Dit betekent dat de regeling er niet aan in de weg staat dat ondernemingen via het internet losse diensten aanbieden, zoals bijvoorbeeld een VOIP only dienst. Het aanbieden van een op een specifieke behoefte van de gebruiker gerichte dienst blijft dus mogelijk. Tevens blijft het mogelijk om managed services te bieden waarbij bandbreedte wordt gereserveerd voor IP gebaseerde diensten die via het eigen netwerk worden aangeboden, zoals IPTV.
De gekozen formulering in de wet (een algemeen verbod met gespecificeerde uitzonderingen) voorkomt dat nu nog onvoorziene ontwikkelingen in de toekomst ertoe kunnen leiden dat het verbod om verkeer te belemmeren of vertragen wordt omzeild. Tegelijkertijd is daarmee niet volledig uit te sluiten dat op enig moment mogelijk gewenste abonnementsvormen in Nederland in strijd kunnen zijn met de wet. De parlementaire discussie bij de behandeling van het wetsvoorstel over het al dan niet toestaan van door consumenten op grond van ideologische motieven gewenste internetfiltering illustreert dit. Ondanks dat er begrip bestond voor een dergelijk abonnement, wilde een meerderheid van de Tweede Kamer uiteindelijk niet het risico lopen dat netneutraliteit wordt aangetast door ISP’s die mogelijk de randen van de wet opzoeken als de uitzondering van het subamendement van de leden Dijkgraaf en Verburg (TK 2010–2011, 32 549, nr. 33) ook in de wet zou worden opgenomen. Daarbij werd meegewogen dat er alternatieven beschikbaar zijn waarmee consumenten zelf internet kunnen filteren.
In hoeverre is het verbod op door een grote groep internetgebruikers gewenste internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven strijdig met artikel 7 van de Nederlandse grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met daarin de zinsnede «Dit recht omvat (...) de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen.» (lid1)?
De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is niet strijdig met artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM. De wettelijke bepaling met betrekking tot netneutraliteit is juist gericht op het borgen van de vrijheid van eenieder om informatie te ontvangen of te verstrekken, zonder dat aanbieders van internettoegangsdiensten zich mengen in het gedrag van hun klanten op internet. De bepaling voorkomt dat aanbieders van internettoegang diensten of toepassingen op het internet blokkeren. Het tot aanbieders van internettoegang gerichte verbod staat er echter niet aan in de weg dat internetgebruikers die dat wensen toegang tot bepaalde diensten of toepassingen zelf blokkeren of laten blokkeren. Als consumenten op grond van ideologische motieven internetfiltering willen, bestaan er alternatieven. Consumenten kunnen er zelf voor kiezen om een filter te plaatsen, bijvoorbeeld op hun router of computer. Ze kunnen het filteren echter ook door derden, waaronder de aanbieder van internettoegang, laten doen. Daarbij is het ook toegestaan dat de filtering plaatsvindt op netwerkniveau. Voorwaarde is wel dat de internetgebruiker zonder tussenkomst van de aanbieder van internettoegang een einde kan maken aan de filtering. Hiermee is optimaal gewaarborgd dat de internetgebruiker toegang kan krijgen tot die delen van het internet die hij zelf wenst.
Bent u van mening dat onder meer het verbod op internetfiltering door providers op grond van ideologische motieven en de vraag van consumenten wordt ondergraven door de kritiek van zowel Eurocommissaris Kroes als de OPTA?
Nee, hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Bent u bereid de OPTA op korte termijn te laten kijken naar de wijze waarop Nederland netneutraliteit heeft geïmplementeerd en of daarmee op proportionele wijze tegemoetgekomen is aan de wensen van consumenten en de daadwerkelijke problemen?
Ik zie het nut van zo’n onderzoek op dit moment niet in, omdat de wet net door de Staten-Generaal is aangenomen. Voor een evaluatie is het te vroeg aangezien de wet nog in werking moet treden en vervolgens enige tijd in werking moet zijn om de daadwerkelijke effecten in de praktijk te kunnen beoordelen.
De uitspraak dat salafistische ouders thuisonderwijs mogen geven |
|
Harm Beertema (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ouders onder druk om moslimkinderen van school te halen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van het gerechtshof om salafisten toe te staan thuisonderwijs te geven absurd is?
Overwegende godsdienstige of levensbeschouwelijke bedenkingen zijn gronden voor een beroep op vrijstelling van de leerplicht (artikel 5, sub b, Leerplichtwet 1969). Het is aan de rechter om te wegen of daarvan in een concreet geval sprake is. Als minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is het niet aan mij een oordeel te hebben over een uitspraak van een onafhankelijke rechter.
Erkent u de gevaren die uitgaan van de geweldoproepende islamitische boodschap van salafisten?
Ik ben van mening dat het uiten van geweldoproepende boodschappen ongepast is en gevaarlijke gevolgen kan hebben, ongeacht van wie een dergelijke boodschap afkomstig is.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen ten einde deze vorm van thuisonderwijs onmogelijk te maken?
Zoals u weet, heb ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 7 december 2011 (Kamerstuk 33 000 VIII, nr. 146) al aangekondigd dat ik bezig ben met de voorbereiding van een wetsvoorstel met het doel de vrijstelling van de leerplicht op grond van godsdienst of levensbeschouwing aan een aantal voorwaarden te verbinden.
De situatie van kinderen in Gaza |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gaza water too contaminated to drink», waarin wordt verwezen naar het onlangs gepubliceerde rapport van Medical Aid for Palestinians en Save the Children «Gaza’s Children: Falling Behind»?1
Ja.
Deelt u de mening in dit rapport dat de Gaza-blokkade een negatieve impact heeft op de gezondheid van kinderen? Indien nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel Nederland als de EU pleit voor «onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke openstelling van de grensposten voor de toevoer van humanitaire hulp, commerciële goederen en personen van en naar de Gazastrook». Dat zal de leefomstandigheden ten goede komen. (Raadsconclusies 14 mei 2012).
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid, mede door het ratificeren van het VN-Kinderrechtenverdrag, de verantwoordelijkheid heeft zich in te spannen om het welzijn van kinderen te bepleiten bij de Israëlische regering en de Palestijnse Autoriteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Verdragspartijen kunnen elkaar aanspreken op de verplichtingen onder het verdrag. Zo kunnen kinderrechten onderwerp zijn van discussie in de reguliere EU-mensenrechtendialogen met Israël en de Palestijnse Autoriteit. Het VN-Kinderrechtenverdrag legt niet een plicht op andere landen dan Israël zelf om de rechten van minderjarigen in Israël te beschermen.
Heeft u tijdens uw bezoek aan de regio de situatie van kinderen en de impact van de blokkade op de situatie van kinderen met uw Israëlische en Palestijnse ambtgenoten besproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de inhoud van het gesprek en welke afspraken zijn hieruit voortgekomen?
Tijdens de gesprekken heb ik de mensenrechtensituatie bij herhaling aan de orde gesteld. Tijdens het bezoek is verder onder meer gesproken over «economy building measures». Deze beogen de leefomstandigheden van de Palestijnse bevolking, onder wie ook kinderen, te verbeteren. Concrete afspraken zijn gemaakt over de financiering door Nederland van een containerscanner bij de grensovergang tussen de Westelijke Jordaanoever en Jordanië om goederentransport van en naar de Palestijnse Gebieden te vergroten en aldus de Palestijnse economie te stimuleren.
Het bericht dat Europa de deur open zet |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met het bericht van het ANP1ANP-bericht van 12 juni 2012: «Europa zet deur open voor meer buurlanden». dat de Europese Unie de deur open zet voor steeds meer naburige landen zoals Moldavië, Kaapverdië, Georgië en Armenië?
Ja.
Is het waar dat de regering meewerkt aan afspraken met Marokko, Tunesië en Azerbeidzjan en mogelijke onderhandelingen met Egypte, Libië en Jordanië?
Nederland neemt deel aan de mobiliteitspartnerschappen met Armenië, Georgië en Kaapverdië. De Nederlandse bijdrage betreft projecten op het gebied van terugkeer en herintegratie en capaciteitsversterking van migratieautoriteiten. Ook is Nederland betrokken bij het overleg met Azerbeidzjan over een toekomstig mobiliteitspartnerschap. De voorgestelde Nederlandse bijdrage ligt eveneens op het vlak van versterking van migratiemanagement, waaronder terugkeer en herintegratie. Met Marokko en Tunesië is de EU in gesprek over een mobiliteitspartnerschap, maar hierover is nog geen akkoord bereikt. Nederland heeft belangstelling voor het mobiliteitspartnerschap met Marokko. Ook hier gaat de Nederlandse interesse uit naar activiteiten die zicht richten op capaciteitsversterking van migratie autoriteiten en terugkeer en herintegratie, alsmede migratie en ontwikkeling. Met Egypte, Libië en Jordanië zijn nog geen gesprekken gestart over een mobiliteitspartnerschap.
Deelt u de mening dat, door het beleid van de Europese Commissie, het Nederlandse immigratiebeleid gevaar loopt, omdat kansarme immigranten uit deze landen zo makkelijk Nederland binnen kunnen komen en vervolgens niet meer weg willen?
Nee. Mobiliteitspartnerschappen zullen worden gekoppeld aan afspraken over visumfacilitatie. Bij visumfacilitatie blijft de visumplicht bestaan, maar wordt het voor bepaalde bona fide groepen (zakenlieden, wetenschappers, studenten) gemakkelijker gemaakt om een visum te verkrijgen. Het zal derhalve voor kansarme migranten niet gemakkelijker worden om naar de EU of Nederland te komen.
Deelt u de mening dat terughoudendheid op zijn plaats is bij deze partnerakkoorden over immigratie en vrijer reizen en dat deze landen niet onder de terug- en overnameovereenkomsten uit moeten kunnen komen?
Zoals uiteengezet in de Mededeling inzake de Totaalaanpak van migratie en mobiliteit2, zullen toekomstige mobiliteitspartnerschappen steeds worden gekoppeld aan een visumfacilitatie- én een terug- en overnameovereenkomst. Ook met landen waarmee reeds een mobiliteitspartnerschap is aangegaan is een terug- en overnameovereenkomst afgesloten (Armenië, Georgië en Moldavië). De terug- en overnameovereenkomst met Kaapverdië is op 24 april 2012 geparafeerd en wordt dit najaar ondertekend.
Met landen die niet aanmerking komen voor visumfacilitatie, zal géén mobiliteitspartnerschap worden aangegaan, maar kunnen afspraken over migratiesamenwerking worden gemaakt in de vorm van een Gemeenschappelijke agenda voor migratie en mobiliteit. Nederland zet zich ervoor in dat ook bij een dergelijke Gemeenschappelijke agenda gekoppeld wordt aan afspraken over terugkeer.
Bent u bereid de Europese Commissie, met het oog op nog lopende onderhandelingen, hierover zo spoedig mogelijk aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe bestaat geen aanleiding. Mobiliteitspartnerschappen worden immers reeds gekoppeld aan een terug- en overnameovereenkomst.
Kunt u een reactie geven op de opmerking van het plaatsvervangend afdelingshoofd van de Europese Commissie dat de huidige Nederlandse regering wat terughoudend met immigratie is, maar dat dit bij deze mobiliteitsakkoorden niet te merken is?
Deze opmerking is een opvatting van de journalist van het ANP en kan niet worden toegeschreven aan de betreffende medewerker van de Europese Commissie.
Hoe concreet, hoe hard en hoe afdwingbaar zijn de gemaakte afspraken over het terugnemen van illegalen en over grensbewaking?
De afspraken over terug- en overname worden vastgelegd in een internationale overeenkomst en zijn daarmee bindend. Indien de gemaakte afspraken niet worden nagekomen, wordt het betreffende land hierover aangesproken in een zogeheten Gemengd Comité Overname. Mocht dit niet tot resultaat leiden, dan zal dat grond zijn voor Nederland om in te zetten op het opschorten of beëindigen van de eventueel aan het mobiliteitspartnerschap gekoppelde visumfacilitatie, volgens het principe van conditionaliteit.
Het bericht dat banken geen kredieten meer verlenen aan woningcorporaties |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Woningcorporaties krijgen geen krediet meer van banken»?1
Ja.
Is het waar dat commerciële banken op het punt staan niet langer kredieten te verstrekken aan woningcorporaties?
In het bedoelde bericht staat dat commerciële banken (geciteerd wordt een woordvoerder van ABN AMRO) kritischer zijn geworden over het verstrekken van leningen aan de corporatiesector, omdat voor de sector een verhoogd risico geldt. Commerciële banken verstrekken niet of nauwelijks leningen die worden geborgd door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW). Het gaat hier dan ook voornamelijk om financiering voor niet DAEB activiteiten, zoals dure huurwoningen en de voorfinanciering van koopwoningen. Via een persbericht benadrukt het WSW dat corporaties voor de financiering van hun DAEB activiteiten nog steeds terecht kunnen bij de Bank Nederlandse Gemeenten en de Waterschapsbank voor geborgde leningen. Deze banken zijn al jaren de voornaamste financiers van woningcorporaties. Tot slot stipt het WSW nog aan, dat ook nieuwe partijen, zoals Nederlandse verzekeraars, bereid zijn geborgde leningen aan woningcorporaties te verstrekken.
Welke gevolgen heeft een dergelijke kredietstop voor de financiële positie en het investeringsvermogen van woningcorporaties?
Zoals in de beantwoording van vraag 2 reeds is aangegeven, zal nog moeten blijken in hoeverre er daadwerkelijk sprake zal zijn van een beperktere kredietverlening aan woningcorporaties. Voor de financiële positie van woningcorporaties in zijn algemeenheid hoeft een kritischer kredietverstrekking bovendien geen substantiële gevolgen te hebben. Het investeringsvermogen voor niet DAEB activiteiten zal mogelijk afnemen.
Indien woningcorporaties voor het herfinancieren van hun ongeborgde leningen geen vervolglening kunnen krijgen, kan er een liquiditeitstekort ontstaan. Binnen het stelsel, kan dit tekort worden afgedekt door middel van een (bijzondere) borging door het WSW van een lening.
Welke gevolgen heeft een kredietstop voor de nieuwbouwproductie en daarmee de gehele bouwsector?
Er zijn de afgelopen jaren door woningcorporaties jaarlijks gemiddeld circa 12 000 woningen in de niet-DAEB sfeer gerealiseerd. Deze productie zou stil kunnen komen te liggen. Voor de bouwsector zou dit een omzetverlies kunnen betekenen. Echter van een volledige kredietstop is geen sprake. Voor de sector geldt volgens de banken wel een verhoogd risico, waarop de banken kunnen reageren met een hogere rente dan wel strengere voorwaarden. Daarnaast kunnen woningcorporaties dergelijke projecten ook nog uit eigen middelen financieren. Wat de werkelijke gevolgen kunnen zijn is dan ook niet precies in te schatten. Overigens hoeft met een kritischer kredietverstrekking aan woningcorporaties niet de gehele bouwproductie stil komen te liggen. Ook andere partijen kunnen immers projecten realiseren.
Welke mogelijkheden resteren er voor woningcorporaties om kapitaal aan te trekken wanneer de commerciële banken de kredietkraan dicht draaien?
Zoals ik in mijn hiervoor gegeven antwoorden al aangaf, is van een kredietstop aan woningcorporaties geen sprake. Voor nieuwe projecten in het niet-DAEB segment geldt verder dat deze wellicht nog uit eigen middelen kunnen worden betaald. Voor wat betreft de herfinanciering van de ongeborgde leningen verwijs ik naar mijn antwoord onder 3.
Heeft de Vestia-affaire en het gebruik van risicovolle derivaten geleid tot een aanpassing van de kredietrating van het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW)?
Neen. Het WSW wordt zelfstandig beoordeeld door de ratingbureaus. Een verlaging van de rating is pas aan de orde als het stelsel zodanige mankementen vertoont, dat de betrouwbaarheid daarvan in het geding is. Het stelsel heeft gefunctioneerd. Ik heb geen signalen ontvangen dat de ratingbureaus hun beoordeling van het WSW verlagen.
Dreigt er voor het WSW een verlaging van de AAA-status? Zo ja, wat zijn de gevolgen hiervan voor de mogelijkheden van woningcorporaties om tegen een lagere rente te lenen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huurders, die gedwongen hebben meebetaald aan de redding van banken, nu de dupe dreigen te worden doordat diezelfde banken niet langer willen lenen aan sociale huisvesters? Hoe gaat u dit voorkomen?
Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 reeds is aangegeven, moet nog blijken in hoeverre er daadwerkelijk sprake zal zijn van een beperktere kredietverlening aan woningcorporaties en of dit effect heeft op hun financiële positie. Ook als dat wel zo zou zijn, geldt dat voor een gereguleerde woning nooit meer huur mag worden gevraagd dan de wettelijk geregelde maximale huurprijsgrens. Voor zittende huurders geldt, dat de huurverhoging per jaar begrensd is. Dat is voor Vestia hetzelfde als voor andere woningcorporaties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Woningcorporaties op 3 juli a.s.?
Ja.
De Palestijnse gevangene Mahmoud al-Sarsak |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Palestinian hunger striker on verge of death must be admitted to hospital or released»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat deze Palestijnse sporter onder de «Internment of Unlawful Combatants Law» wordt vastgehouden?
De heer al-Sarsak Adnan heeft op maandag 18 juni zijn hongerstaking beëindigd en wordt op 10 juli a.s. door de Israëlische autoriteiten vrijgelaten. Zie ook het antwoord op de volgende vraag.
Deelt u de mening dat de «Internment of Unlawful Combatans Law» – die een gevangene zonder enige vorm van proces kan vasthouden – in strijd is met het internationaal recht? Indien nee, waarom niet?
Op basis van het internationaal recht is detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd. Het in beroep kunnen gaan tegen een besluit tot veiligheidsdetentie is een belangrijke internationaalrechtelijke waarborg. De EU dringt aan op naleving daarvan.
De Israëlische wet staat deze vorm van administratieve detentie toe. Het Hooggerechtshof spreekt zich regelmatig over specifieke gevallen uit.
Indien ja, bent u bereid om de Israëlische autoriteiten rechtstreeks en/of in EU-verband aan te spreken over de toepassing van deze omstreden wetgeving? Indien nee, waarom niet?
Het kabinet is tegen langdurig detineren van gevangenen zonder uitzicht op proces.
Bent u eveneens bereid de spoedige vrijlating van Mahmoud al-Sarsak te bepleiten, gezien het gegeven dat hij niet behandeld kan worden bij de Israel Prison Service medical centre in Ramleh en gezien het gegeven dat hij in omstandigheden vastgehouden wordt die in strijd zijn met het internationaal recht? Indien nee, waarom niet? Indien ja, bent u bereid de Kamer op korte termijn te informeren over uw inspanningen?
Dit is niet meer aan de orde.
Broodmaaltijdvergoedingen in de intramurale AWBZ zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op onderstaande e-mail van dhr. H., waaruit duidelijk wordt dat bij zorginstelling De Elsendonck in Boxmeer bewoners 57 euro per maand krijgen om twee broodmaaltijden per dag te kopen?1
Ik heb de zorginstelling Pantein, waar De Elsendonck in Boxmeer onderdeel van uitmaakt, om nadere informatie gevraagd ten behoeve van de beantwoording van uw vragen. Uit die informatie van de instelling blijkt dat er in de instelling drie vormen bij verstrekking van de broodmaaltijden voorkomen:
De instelling erkent dat het onderscheid tussen deze vormen heel helder gemaakt moet worden voor cliënten. In het contact dat is geweest met de instelling heb ik hierop aangedrongen.
Is het waar dat een zorginstelling zelf geen zorg meer draagt voor de verzorging van (brood)maaltijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Broodmaaltijden zijn onderdeel van de aanspraken AWBZ. Zorgaanbieders dienen de kosten van broodmaaltijden dus voor hun rekening te nemen bij alle cliënten. Zorgaanbieders verstrekken de broodmaaltijden doorgaans in natura. Van oudsher zijn er bewoners die liever zelf hun broodmaaltijd verzorgden. Aanbieders hebben op dit verzoek ingespeeld en kunnen in die gevallen een vergoeding voor de broodmaaltijd aan de cliënt verstrekken. Dit kan echter alleen als de cliënt hier mee instemt en als er daarmee sprake blijft van verantwoorde zorg. In alle andere gevallen is een broodmaaltijd in natura de regel.
Acht u het wenselijk dat mensen in een zorginstelling zelf moeten gaan shoppen voor hun eten? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht van de AWBZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 zijn broodmaaltijden onderdeel van de aanspraken AWBZ. De instelling is dus verantwoordelijk voor de verzorging van de broodmaaltijd. De zorginstelling Pantein stelt met het oog op de bevordering van de zelfredzaamheid in lokatie De Elsendonck cliënten in staat verantwoordelijk te blijven voor hun eigen broodmaaltijd. De cliënt kan op basis van vrijwilligheid zelf de benodigdheden voor de broodmaaltijd in de instellingswinkel gratis halen. Dit wordt gestimuleerd om meer contact te krijgen met medebewoners. Daarnaast kent Pantein het systeem dat een cliënt kan kiezen voor het zelf verzorgen van zijn broodmaaltijd. Hij krijgt daarvoor dan een restitutiebedrag.
Ik herken dat instellingen op verschillende manieren cliënten zo lang mogelijk zelfredzaam proberen te laten. Ik steun de instelling hierin. Dit moet echter wel op basis van vrijwilligheid gebeuren en er sprake blijft van verantwoorde zorg.
Keurt u het goed dat bewoners met hogere kosten geconfronteerd worden, omdat dit bedrag onvoldoende is om twee volwaardige broodmaaltijden te kunnen bekostigen? Zo neen, wat gaat u hiertegen ondernemen? Zo ja, waarom?
Voor de hoogte van de kosten van broodmaaltijden, die de zorgaanbieder kan vergoeden aan de cliënten die zelf hun broodmaaltijd verzorgen, geeft het LOC sinds 2009 een richtbedrag aan de instellingen en hun cliëntenraden. Zoals gezegd, mogen zorgaanbieders alleen afspraken maken met cliënten over een broodmaaltijdvergoeding indien die cliënt daarmee instemt en er sprake is van verantwoorde zorg. Ik verwacht dat zorgaanbieders op juiste wijze met bovenstaande omgaan en acht een onderzoek niet nodig. Ook cliëntenraden hebben hier een belangrijke rol om bij klachten het gesprek aan te gaan met de zorgaanbieder.
Vindt u het wenselijk dat mensen die niet in staat zijn zelfstandig boodschappen te doen aan hun lot worden overgelaten door de betreffende zorginstelling? Zo ja, bent u bereid deze wantoestanden in de betreffende zorginstelling te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren?
Zoals hiervoor aangegeven, betreft het afspraken tussen zorgaanbieder en cliënt. Als een zorgaanbieder en cliënt onder genoemde voorwaarden besluiten tot een vergoeding over te gaan, dan is het aan hen om hierover een goede afspraak te maken. Dit gebeurt op basis van vrijwilligheid. Het zelf halen zonder te betalen wordt gestimuleerd door de instelling. De instelling geeft daarbij de nodige ondersteuning. De instelling erkent dat het verschil tussen beide systeem lastig is en erkent dat het de vrijwilligheid bij restitutie meer moet benadrukken. Ik acht een nader onderzoek niet nodig.
Is het wettelijk toegestaan dat winkels binnen zorginstellingen de artikelen niet voorzien van prijsstickers, waardoor bewoners misleid (kunnen) worden door de winkelondernemer? Kunt u dit toelichten?
Beide partijen dienen bij het sluiten van een koopcontract elkaar te informeren over de prijs. Ook een winkelier in een zorginstelling zal voor het sluiten van de koopovereenkomst zijn prijzen kenbaar moeten hebben gemaakt aan de kopende cliënten. Voor de cliënten die zonder te betalen zelf de spullen voor de broodmaaltijd in de instellingswinkel halen hoeven de artikelen niet geprijsd te zijn, want dan wordt er geen koopcontract gesloten.
Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat bewoners in zorginstellingen voldoende voedingswaren binnenkrijgen, zonder dat dit een kwestie is van voldoende geld hebben? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Het binnen krijgen van voldoende voedingswaren maakt onderdeel uit van verantwoorde zorg en is onderdeel van de aanspraken AWBZ.
Is u bekend of er andere zorginstellingen zijn die volgens dezelfde systematiek werken, en de broodmaaltijden afkopen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik ben ervan op de hoogte dat ook andere zorgaanbieders op verzoek van de cliënt werken met een vergoeding van broodmaaltijden. Deze mogelijkheid moedig ik binnen de gestelde voorwaarden ook aan. Ik zie geen aanleiding om hier onderzoek naar te doen.
Wat is uw reactie op de vraag van dhr. H., waarin mantelzorgers/familie de kleding van bewoners wassen en drogen, terwijl hen door dezelfde zorginstelling was toegezegd dat zij deze handeling niet hoefden te verrichten, omdat personen die al op 31 december 2008 in de instelling verbleven geen was- en kleedgeld hoeven te betalen, en het wassen van de kleding voor rekening en verantwoording van de instelling komt? Blijft de instelling hier in gebreke? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De AWBZ-instelling betaalt het wassen van bedden en linnengoed. De bewoner betaalt het wassen van de kleren(onder- en bovengoed). Indien er sprake is van extra kosten door aandoening of ziekte betaalt de instellingen die kosten. Ik heb geen informatie voorhanden om in dit specifieke geval een oordeel te hebben.
De blokkade van Gaza |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «International Pressure Mounts over Gaza Blockade» waarin vijftig vooraanstaande ontwikkelings-, mensenrechten- en vredesorganisaties de Israëlische autoriteiten oproepen om de blokkade van Gaza onmiddellijk op te heffen?1
Ja.
Deelt u de mening van deze vijftig international hoog aangeschreven organisaties dat de onmiddellijke opheffing van de blokkade noodzakelijk is? Indien nee, waarom niet?
De Nederlandse positie ten aanzien van toegang tot Gaza is ongewijzigd. De EU-lidstaten zijn voorstander van vrij verkeer van personen, hulp- en commerciële goederen via de reguliere grensovergangen van Gaza (aan de landzijde), met inachtneming van Israëlische legitieme veiligheidsbelangen.
Deelt u de mening van de Association of International Development Agencies (AIDA) – dat met tal van voorbeelden kan aantonen dat de blokkade een collectieve straf is – dat de blokkade in strijd is met de Geneefse Conventie? Indien nee, waarom niet?
De regering beschouwt de getroffen maatregelen rond de toegang tot Gaza als een veiligheidsmaatregel die is gebaseerd op de Vierde Geneefse Conventie.
Heeft u de aanhoudende blokkade tijdens uw recente bezoek aan Israël en de bezette Palestijnse gebieden aan de orde gesteld? Indien nee, waarom niet? Indien ja, wat hebben de Israëlische autoriteiten gezegd over dit onderwerp?
Dit is een terugkerend onderwerp in gesprekken met de Israëlische autoriteiten. Gezien de voortdurende raketaanvallen vanuit Gaza op burgerobjecten in Israël voelt Israël zich genoodzaakt de grenzen te controleren en grensverkeer te beperken. Israël heeft sinds juni 2011 stappen gezet om het grensverkeer met Gaza te versoepelen. Recentelijk heeft dit geleid tot het plaatsen van een containerscanner bij de grensovergang Kerem Shalom waarmee goederen die Gaza verlaten sneller en efficiënter kunnen worden gecontroleerd. Nederland dringt er bij de Israëlische regering op aan om verdergaande maatregelen te nemen die leiden tot de wederopbouw en het economisch herstel van de Gazastrook, onder meer door handel met de Westelijke Jordaanoever en Israël. In dit kader zal Nederland, op verzoek van Israël en de Palestijnse Autoriteit, een containerscanner financieren bij de grensovergang van de Westelijke Jordaanoever met Jordanië.
Bent u bereid bilateraal en EU-verband de onmiddellijke opheffing van de blokkade te bepleiten? Indien nee, waarom niet? Indien ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit aan de kaak te stellen bij de Israëlische autoriteiten?
Zowel NL als de EU pleiten bij de Israëlische autoriteiten voor «onmiddellijke, permanente en onvoorwaardelijke openstelling van de grensposten voor de toevoer van humanitaire hulp, commerciële goederen en personen van en naar de Gazastrook» (Raadsconclusies 14 mei 2012 – zie ook antwoord op vraag 2 en 4).
Het bericht dat een kwart van de exellente leerlingen het eindexamen VWO niet in zes jaar haalt |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een kwart van de excellente leerlingen het eindexamen VWO niet in zes jaar haalt?1
Dit signaal onderstreept de noodzaak om mijn beleid voor hoogbegaafde en excellente leerlingen voort te zetten. Dit beleid is gericht op het vergroten van de aandacht voor deze groep leerlingen en verbetering van de prestaties van deze leerlingen.
In hoeverre hangt de bevinding van het onderzoek uit het artikel volgens u samen met de resultaten uit het PISA-onderzoek van 20102, waarin naar voren kwam dat Nederland de uitblinkers in het onderwijs niet optimaal ontwikkelt?
Deze bevindingen hangen nauw met elkaar samen. Beide onderzoeken laten zien dat er winst kan en moet worden behaald in het onderwijs aan de groep uitblinkers. De resultaten van de PISA-cijfers waren mede aanleiding voor mijn versterkte inzet op het beleid voor hoogbegaafde en excellente leerlingen.
Wat is de relatie tussen dit artikel en het «Actieplan Beter Presteren»?3
De specifieke doelgroep hoogbegaafde en excellente leerlingen, waar in het artikel over wordt gesproken, maakt onderdeel uit van het Actieplan Beter Presteren. Het actieplan is gericht op een ambitieuze leercultuur voor álle leerlingen, waarbij ook de sterkere leerlingen het beste uit zichzelf halen.
In hoeverre verhoogt de conclusie van het aangehaalde onderzoek in het artikel van de Volkskrant de urgentie om excellentie in het (voortgezet) onderwijs meer te stimuleren?
Het onderzoek bevestigt de urgentie van het huidige beleid gericht op stimulering van excellentie. Het onderzoek onderstreept het belang van extra aandacht voor de groep hoogbegaafde en excellente leerlingen en verbetering van de prestaties van deze groep.
Wat bedoelt u met de «verantwoordelijkheid… voor ouders, het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven om toptalent vroegtijdig te herkennen en te stimuleren»?
Ik vind dat ook ouders, het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven een taak hebben om hoogbegaafde en excellente leerlingen te ondersteunen en uit te dagen.
Voor ouders zie ik bijvoorbeeld een belangrijke rol in het ondersteunen van hun kinderen bij de planning en organisatie van het schoolwerk.
Het vervolgonderwijs kan een rol spelen door excellente leerlingen de mogelijkheid te bieden om al in het voortgezet onderwijs vakken te volgen op een universiteit.
Bedrijven kunnen excellente leerlingen uitdagen door opdrachten aan te bieden voor profielwerkstukken, waarbij de leerlingen door werknemers worden begeleid. Ook kunnen bedrijven voorlichting geven op scholen voor primair en/of voortgezet onderwijs.
Hoe ziet u de taak voor ouders, het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven concreet voor u?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe denkt u de ouders, het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven aan te zetten om het toptalent meer te stimuleren?
Het beleid voor ouderbetrokkenheid richt zich op verbetering van de prestaties van alle leerlingen, dus ook van deze specifieke doelgroep.
Met het vervolgonderwijs zijn prestatieafspraken gemaakt om het percentage studenten in honours programma’s te verhogen.
Bestaande samenwerkingsverbanden tussen scholen, bedrijven en vervolgonderwijs zijn met name gericht op bètatechniek. Via het programma School aan Zet worden scholen ondersteund deze samenwerking te verbreden naar excellente leerlingen.
Welke concrete maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de talenten van, in dit geval, excellente leerlingen, ten volste worden benut?
Het kabinet investeert jaarlijks 30 miljoen euro voor talentontwikkeling van hoogbegaafde en excellente leerlingen in het primair onderwijs en het voortgezet onderwijs. Scholen ontvangen deze middelen via de prestatiebox en zetten deze middelen in om hun excellentiebeleid, toegespitst op de eigen situatie vorm te geven. Doelstelling is dat in 2015 op elke po en vo school maatwerk zal zijn voor deze groep en de prestaties van deze groep leerlingen verbeterd zijn.
Scholen ontvangen de komende drie jaar via het programma School aan Zet (SAZ) ondersteuning om deze doelstelling te bereiken en onderwijsopbrengsten te verbeteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van experts uit het onderwijsveld en kennis uitgewisseld tussen scholen.
Wapenhandel naar ontwikkelingslanden |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Armed robbery – How the poorly regulated arms trade is paralyzing development»?1
Ja.
Is het waar dat ongereguleerde wapenhandel ervoor zorgt dat gewapende conflicten blijven voortduren en dat financiële middelen niet worden ingezet voor sociale en economische ontwikkeling maar voor de aanschaf van wapens en dat corruptie wordt versterkt? Kunt u dit toelichten?
Illegale wapenhandel kan gewapende conflicten verergeren en de sociale en economische ontwikkeling van landen hinderen.
Is het waar dat, zoals blijkt uit data van de Wereldbank en OESO-DAC, ontwikkelingsgelden naar fragiele staten en conflictgebieden tussen 2009 en 2010 zijn toegenomen met 9 procent, maar dat tegelijkertijd de militaire uitgaven van die landen gemiddeld zijn gestegen met 15 procent? Kunt u dit toelichten?
Er is contact opgenomen met OESO-DAC. Vanuit deze organisatie kunnen de berekeningen die Oxfam in zijn onderzoek heeft uitgevoerd op basis van cijfers van OESO-DAC niet worden bevestigd.
Deelt u de mening dat voor coherentie van beleid en de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking het van belang is om in een wapenhandelsverdrag criteria op te nemen over de sociaal-economische ontwikkeling van landen? Deelt u de mening dat via regulering staten zich de vraag moeten stellen of een voorgestelde wapenexport ernstig afbreuk doet aan de duurzame ontwikkeling van het ontvangende land en de hoogte van de militaire uitgaven te beoordelen van het ontvangende land ten opzichte van de sociale uitgaven? Zo neen, waarom niet?
Mede vanuit het oogpunt van beleidscoherentie voor ontwikkelingssamenwerking past Nederland – evenals de overige EU-lidstaten – de toets aan het criterium voor sociaaleconomische ontwikkeling (criterium 8) uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport toe op relevante exportaanvragen. Een dergelijk criterium past een toekomstig VN-wapenhandelsverdrag.
Is het waar dat de Nederlandse regering zich jarenlang zowel in EU als VN-verband actief heeft ingezet voor een dergelijk ontwikkelingscriterium? Zo ja, waarom ontbreekt dit in uw brief over voorbereidingen op ATT conferentie?2
Nederland spant zich in EU-verband in voor uniforme toepassing van criterium 8 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt, onder andere door middel van een seminar in Brussel en een voortrekkersrol in de discussie over criterium 8 bij de herziening van het EU Gemeenschappelijk Standpunt.
In VN-verband bepleit Nederland, met andere EU-partners, de opname van een ontwikkelingscriterium in het beoogde wapenhandelsverdrag (ATT). De Kamerbrief bevatte de Nederlandse inzet voor de diplomatieke conferentie over het ATT op hoofdlijnen.
Bent u bereid zich alsnog in te zetten voor het opnemen van het belang van een ontwikkelingscriterium in het wapenhandelsverdrag? Kunt u aangeven welke stappen Nederland hiervoor in de aanloop naar de VN Conferentie over het Wapenhandelsverdrag van 2 tot 27 juli 2012 kan nemen?
Zie antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Wapenexport van 5 juli 2012 beantwoorden?
Ja.
Invallen bij Duitse salafisten |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duitse operatie tegen salafisten»?1
Ja.
Deelt u de visie dat ook in Nederland de politie moskeeën en woningen van deze extremistische moslimgroeperingen moet binnenvallen ten einde bewijsmateriaal te vergaren tegen deze bedreiging van de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Anders dan in Nederland behelst in Duitsland de groepsterm «salafisten» een klein spectrum aan activisten en extremisten die zich beroepen op de «salafistische methode». Dit kan voor verwarring zorgen, omdat in de gangbare wetenschappelijke literatuur en binnen het Nederlandse overheidsbeleid de term salafisme een breder spectrum aan ultraorthodoxe islamitische stromingen behelst. Zo behoort de «salafistische organisatie» Millatu-Ibrahim die recent in Duitsland verboden is, niet tot dezelfde substroming als de moskeeën in Nederland die als salafistisch te boek staan.
Voor een meer gedetailleerde uiteenzetting verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 22 januari 2010 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 29 614, nr. 22) waarin een duiding van het salafisme in Nederland gegeven wordt. Deze duiding is ook nu nog actueel.
De AIVD heeft bij Nederlandse salafisten vooralsnog geen activiteiten waargenomen die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid of die de door u voorgestelde maatregelen rechtvaardigen. Ik kan u verzekeren dat die delen van het salafistisch spectrum die een bedreiging zouden kunnen vormen voor de democratische rechtsorde of de nationale veiligheid de aandacht hebben van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten en dat er, indien daartoe aanleiding is, gepaste maatregelen worden genomen.
Deelt u de mening dat salafistische groepen door hun geweldsoproepende boodschap verboden dienen te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen om ook in Nederland nu eens serieus werk te maken van het oprollen van deze toenemende islamitische bedreiging van ons land?
Zie antwoord vraag 2.
Vernieling van EU-projecten in de bezette Palestijnse gebieden. |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging tijdens een algemeen overleg op 5 april 2012 dat u een extra inspanning zult doen om de Kamer voortaan zorgvuldiger en vollediger over het Nederlandse beleid inzake Israël en de Palestijnen te informeren?1
Deze toezegging had betrekking op de totstandkoming van de Nederlandse positie over het Midden-Oosten vredesproces binnen de EU.
Klopt het dat uw antwoord op een schriftelijke vraag betreffende de destructie door Israël van EU-ontwikkelingsprojecten uitsluitend betrekking heeft op «lopende activiteiten», in plaats van een volledig overzicht te geven van schadegevallen in de periode 2001–2011, zoals werd verzocht?2 Zo ja, wilt u dit volledige overzicht voor deze periode alsnog geven, met vermelding van de specifieke informatie per geval waar in de betreffende vraag naar werd gevraagd?
In de antwoorden van de vragen over «de destructie door Israël van EU-ontwikkelingsprojecten» van 4 april jl. is een overzicht gegeven van de schade aan lopende projecten. Het is niet mogelijk om een volledig overzicht te geven van schade aan de afgeronde projecten om de volgende redenen:
Het schadebedrag in de EU-lijst is daarmee een ruwe schatting. Een overzicht anders dan het EU-overzicht, kan ik dan ook niet overleggen.
Heeft u kennisgenomen van de lijst met schadegevallen die EU-Commissaris Füle openbaar heeft gemaakt in reactie op vragen van Europarlementariër Davies (ALDE)?3 Is het waar dat de totale schade die Israël in de periode 2001–2011 aan ontwikkelingsprojecten heeft toegebracht die (mede) door Nederland zijn gefinancierd circa € 2,73 miljoen bedraagt? Zo ja, waarom heeft u deze schade niet in uw beantwoording vermeld? Welk bedrag correspondeert met de totale Nederlandse investering die door de destructie van de betreffende projecten teniet is gedaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord over schade die Israël heeft toegebracht aan het bilaterale OS-project Land Development Programme, een lopend project dat wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever en dat gericht is op het herstel en de ontwikkeling van landbouwgrond? Is dit project het enige (mede) door Nederlandse gefinancierde project dat op dit moment door Israëlische sloopbevelen (demolition orders) wordt bedreigd of dat is onderworpen aan een bouwstop? Zo nee, welke andere projecten worden door een sloopbevel bedreigd of zijn onderworpen aan een bouwstop?
Het Land Development Programme is het enige lopende project dat op dit moment te maken heeft met sloop of bouwstoporders.
Herinnert u zich uw mededeling dat in alle gevallen schade toegebracht aan lopende Nederlandse (ontwikkelings)activiteiten met de Israëlische autoriteiten is opgenomen en dat telkens om compensatie is gevraagd? Wilt u inzicht geven in de wijze waarop de Israëlische autoriteiten daarop gereageerd hebben en waarom zij tot dusver niet ingestemd hebben met compensatie?
De gesprekken tussen de Nederlandse Ambassadeur in Tel Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah enerzijds en de Coordinator of Government Activities in the Territories (COGAT) hebben niet geleid tot compensatie. De dialoog hierover zal worden voortgezet, zowel bilateraal als in EU-verband.
Is het waar dat Nederland nog nooit compensatie heeft ontvangen van Israël voor destructie door Israël van ontwikkelingsprojecten in de bezette Palestijnse gebieden die (mede) door Nederland zijn gefinancierd?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, ook in gevallen waarbij de aanspraken van door Nederland (mede) gefinancierde ontwikkelingsprojecten aan een begunstigde partij zijn overgedragen, politieke en humanitaire belangen heeft om destructie door Israël van de betreffende projecten te voorkomen? Zo ja, op welke wijze oefent u druk uit op de Israëlische autoriteiten om in dergelijke gevallen destructie te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Nederland heeft belang bij voorkoming van destructie. Daarom zijn de OS-projecten ten behoeve van de Palestijnse bevolking in Area C tijdens het laatste bezoek aan de regio bij de Israëlische autoriteiten aan de orde gesteld. De kwestie heeft ook de aandacht van de EU. De EU heeft de Israëlische regering opgeroepen om gezamenlijk tot een constructief mechanisme te komen voor de uitvoering van projecten ten behoeve van de Palestijnse bevolking in area C. Dit is tevens verwoord in de Raadsconclusies van 14 mei jl.
Herinnert u zich de bovengemiddeld lange beantwoordingstermijn van de eerdere vragen over de destructie door Israël van door de EU gefinancierde ontwikkelingsprojecten? Wilt u zorg dragen voor beantwoording van deze vragen vóór aanvang van het zomerreces?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat NS Poort zijn positie in Zaanstad misbruikt. |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zaanstad: onvrede over bemiddeling»?1
Ja.
Is het waar dat de NS Poort in conflict is met de gemeente Zaanstad over de ontwikkeling van het nieuwe stadskantoor in het stationsgebied? Zo ja, wat is de stand van zaken op dit moment?
Het stadskantoor van de gemeente Zaanstad is niet meer in ontwikkeling. Het gebouw is reeds opgeleverd en wordt door de gemeente Zaanstad sinds november 2011 gebruikt als stadhuis. Tussen de gemeente Zaanstad en NS Stations (voorheen NS Poort) vinden nog gesprekken plaats over de (financiële) afwikkeling van het project.
Is het waar dat lopende dit conflict, NS poort geen toestemming geeft om het kantoorgebouw De Zweed af te breken? Zo ja, deelt u de mening dat NS Poort haar machtspositie misbruikt en dat dit onwenselijk is temeer dit bedrijf voor 100% in overheidshanden is en een publieke taak heeft?
NS is samen met de gemeente eigenaar van dit gebouw. Ik heb begrepen dat NS in beginsel geen bezwaar heeft tegen het afbreken van het gebouw De Zweed. De discussie tussen NS en de gemeente Zaanstad gaat over de bestemming van het gebied waarop De Zweed staat alsmede een geplande overbouwing van het spoor. Met betrekking tot de grond onder De Zweed en de overbouwing van het spoor is momenteel een bemiddelingstraject gaande. De gemeente en NS hebben in dit traject afgesproken dat zij over de inhoud en vorderingen van dit traject geen mededelingen doen om de bemiddeling niet te verstoren. Gezien de lopende bemiddeling en de vertrouwelijkheid daarvan, heb ik geen inhoudelijke kennis van dit dossier.
Bent u bereid om als concessieverlener van het moederbedrijf NS, NS en haar dochter NS Poort aan te spreken op dit soort praktijken? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen reden om met de NS in gesprek te gaan hierover, bovendien ben ik concessieverlener voor het vervoer over het hoofdrailnet en de HSA. Ik ga in dat kader niet over activiteiten van NS Stations.
De gemeente Nijmegen die camera’s inzet tegen bijstandsfraude. |
|
Sadet Karabulut |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat de gemeente Nijmegen observatiecamera’s gaat richten op de voordeur van bijstandsgerechtigden zonder dat er een objectief vermoeden is van fraude? Zo ja, waarom?1 2
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de Wet werk en bijstand. Het is dan ook in de eerste plaats aan het College van Burgemeester en Wethouders en aan de gemeenteraad van Nijmegen om te bepalen welke onderzoeksmethoden zij voor een juiste uitvoering wenselijk achten. Voor een gedetailleerde uiteenzetting over de in uw vragen opgebrachte juridische aspecten rondom het heimelijk filmen van uitkeringsgerechtigden verwijs ik naar de antwoorden die de toenmalige Minister van Justitie, mede namens de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, heeft gegeven op eerdere vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1089).
Hoe verhoudt de inzet van observatiecamera’s voor de opsporing van fraude door bijstandsgerechtigden zich tot de opsporing van strafbare feiten zoals opgenomen in artikel 126g van het wetboek van strafvordering?
Zie antwoord vraag 1.
Wie geeft uiteindelijk toestemming tot de inzet van observatiecamera’s? Is hiervoor toestemming nodig van de officier van justitie, zoals bij de opsporing bij misdrijven het geval is?3
Zie antwoord vraag 1.
Is er – net als in het Wetboek van Strafvordering – een maximale termijn verbonden aan de inzet van observatiecamera’s?4
Zie antwoord vraag 1.
Hoe concreet moeten de signalen, feiten en omstandigheden zijn om de inzet van observatiecamera’s te rechtvaardigen? Kunt u dit toelichten?
Bij de inzet van (camera-)observatie moet er sprake zijn van een redelijk vermoeden van fraude. Bovendien moeten er geen minder ingrijpende mogelijkheden dan heimelijke waarneming beschikbaar zijn om het vermoeden van fraude te onderzoeken. Dit vereist een beoordeling van alle omstandigheden van geval tot geval.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 april 2005 een uitspraak gedaan (LNJ: AT4447) in een zaak die was gebaseerd op observaties die met behulp van een bij de woning van de bijstandscliënt verdekt opgestelde videocamera onafgebroken hadden plaatsgevonden over een periode van bijna vier weken. De Raad oordeelde dat de desbetreffende observaties een wettelijke grondslag vonden in de Algemene bijstandswet en in het onderhavige geval tevens beantwoordden aan eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De Raad overwoog daarbij dat er een gegrond vermoeden van fraude bestond, dat de camera buiten de woning verdekt stond opgesteld, dat de observaties een bescheiden periode hadden bestreken, en dat door middel van de camera niet méér kon worden waargenomen dan een toevallige passant ook had kunnen waarnemen.
Kunt u aangeven hoe de inzet van camera’s om bijstandsfraude op te sporen zich verhoudt tot artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (recht op eerbiediging van privéleven)? Kunt u dit toelichten?
Het recht op eerbiediging van het privéleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM is geen absoluut recht. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat inbreuken op dit recht in bepaalde bij wet geregelde gevallen is toegestaan, onder andere ter voorkoming van stafbare feiten. Bij het bestrijden van uitkeringsfraude is hiervan sprake.
Op welke wijze wordt de privacy van bijstandsgerechtigden gewaarborgd als er geen objectief vermoeden van fraude bestaat en mensen wel 24 uur per dag, zeven dagen in de week in de gaten worden gehouden?
Als er geen vermoeden van fraude bestaat kan er ook geen sprake zijn van observatie, op welke wijze dan ook. Als er wel sprake is van een redelijk vermoeden van fraude dan biedt onder andere de Wet bescherming persoonsgegevens waarborgen voor de privacy van bijstandsgerechtigden die onderwerp van onderzoek zijn.
Kunt u een overzicht geven van de kosten en de baten van de inzet van observatiecamera’s om bijstandsfraude op te sporen in Nederland? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
De Wet werk en bijstand bevat geen verplichtingen voor gemeenten om de minister of staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover te rapporteren. Ik beschik derhalve niet over deze informatie en zie evenmin aanleiding om hier onderzoek naar te doen.
bijstandfraudeur
Hoe verhoudt de inzet van observatiecamera’s zich qua proportionaliteit en subsidiariteit tot andere instrumenten en methodes die gebruikt worden om fraude met bijstand op te sporen?
Zie antwoord vraag 5.