Het bericht ‘Criminele Roma-families zetten eigen kinderen in’ |
|
Malik Azmani (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Criminele Roma-families zetten eigen kinderen in»?1
Ja.
Is het waar dat Roma-kinderen worden ingezet bij criminele activiteiten, zo ja, om welke activiteiten gaat het en om welke aantallen kinderen?
Uit onderzoek dat de Politieacademie in mijn opdracht verrichtte blijkt dat inderdaad het geval te zijn. Al vanaf jonge leeftijd blijken zowel jongens als meisjes betrokken bij het plegen van vermogensdelicten, zoals winkeldiefstal, zakkenrollerij en woninginbraken. Daarnaast is van (personen uit) deze gezinnen bekend dat zij zich bezighouden met bedrijfsinbraken, oplichting, fraude, afpersing en babbeltrucs aan de deur of bij pinautomaten. Binnen sommige families worden kinderen door familieleden van jongs af aan systematisch opgeleid in verschillende vormen van vermogenscriminaliteit. Deze kinderen vormen daarmee een belangrijke inkomstenbron. Daar komt een andere zorgwekkend aspect bij: de terugbetaling van de bruidsschat door meisjes die zijn uitgehuwelijkt. De bedragen zijn dermate hoog, dat deze meisjes zich gedwongen zien om dit via crimineel gewin terug te betalen. Ik heb geen inzicht in de aantallen en schaal waarop dit gebeurt.
Kunt u de waarde aangeven van het geld en van de goederen die worden ontvreemd met de inzet van deze kinderen bij strafbare feiten?
Nee, ik heb daar geen inzicht in.
Wat is de consequentie van het betrekken van deze kinderen bij strafbare feiten voor de slagingskans van de strafvervolging van de ouders? Is het waar dat deze kinderen kort na de aanhouding weer moeten worden vrijgelaten? In hoeverre bemoeilijkt dit de bewijsgaring?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4 van de leden Marcouch en Oosenbrug (beiden PvdA) over de inzet door hun ouders van minderjarige kinderen voor het plegen van misdrijven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2280).
Deelt u de mening dat criminaliteit te allen tijde hard dient te worden aangepakt en bestraft en dat winsten uit criminaliteit moeten worden ontnomen en dat het niet zo kan zijn dat de inzet van kinderen bij strafbare feiten de vervolging van hun ouders en/of de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel bemoeilijkt?
Ja.
Welke maatregelen acht u nodig om de strafvervolging en/of de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in dit soort zaken te vergemakkelijken? Acht u deze maatregelen vanuit juridisch oogpunt haalbaar?
Voor de mogelijkheden om ouders te vervolgen die hun kinderen opdracht hebben gegeven om strafbare feiten te plegen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van de leden Marcouch en Oosenbrug (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2280). Er zijn geen bijzondere moeilijkheden bij het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel in dergelijke zaken. Als de wederrechtelijk verkregen goederen in beeld zijn gebracht dan kunnen deze ook indien ze bij de ouders berusten worden ontnomen.
Is het waar dat het toezicht vanuit Nederland op deze Roma-kinderen niet effectief kan plaatsvinden, omdat de ouders van deze kinderen de kinderen uitschrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie en hen in het buitenland inschrijven? Zo ja, waar is een wijziging van regelgeving noodzakelijk?
Als kinderen bij de GBA zijn uitgeschreven maar feitelijk nog wel in Nederland wonen dan wordt de hulpverlening hierdoor inderdaad bemoeilijkt. Voor het uitschrijven van kinderen uit het GBA en een eventuele aanpassing van de wetgeving hierover verwijs ik naar het antwoord op vragen 7, 8 en 9 van de leden Marcouch en Oosenbrug (beiden PvdA) over de inzet door hun ouders van minderjarige kinderen voor het plegen van misdrijven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2280).
Is het waar dat het mogelijk is kinderen in het GBA in te schrijven die niet daadwerkelijk bestaan? Hoeveel geld wordt hiermee ten onrechte aan kinderbijslag en andere toeslagen uitgekeerd? Ziet u nog mogelijkheden die bedragen te verhalen op de ouders?
Het is voorgekomen dat er kinderen worden aangegeven bij de ambtenaar burgerlijke stand die niet bleken te bestaan. Waar deze gevallen zijn gesignaleerd zijn zij rechtgezet bij de burgerlijke stand en bij de GBA. De FIOD is ingeschakeld in verband met onterecht uitgekeerde kinderbijslag en andere toeslagen. Ik heb geen inzicht in de vraag hoeveel geld hiermee ten onrechte is uitgekeerd. Anders dan in de rapportage over Nieuwegein gesteld wordt, is het overigens volgens de wet op de burgerlijke stand verplicht om een verklaring van een arts of verloskundige te vragen bij het erkennen van een ongeboren vrucht of het opmaken van een geboorte akte. In de circulaire zal ik dit ook nogmaals onder de aandacht brengen van gemeenten.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat Nederlandse regelgeving de inzet van kinderen bij criminele activiteiten faciliteert, althans ertoe bijdraagt dat deze kinderen niet tegen hun ouders kunnen worden beschermd, en dat de regelgeving desnoods moet worden aangepakt teneinde dit soort activiteiten te bestrijden?
Uiteraard moet onze wetgeving het mogelijk maken om kinderen tegen kwaadwillende ouders te beschermen en crimineel gedag aan te pakken. Het in antwoord op vraag 2 genoemde rapport, dat de Politieacademie in mijn opdracht heeft opgesteld, bevat veel kennis en aanbevelingen om de problemen met Roma-families aan te pakken. In een gezamenlijk programma met mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaan wij deze aanbevelingen omzetten in maatregelen. In antwoord op een verzoek van uw Vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 maart 20132 zal uw Kamer meer uitgebreid over dit programma geïnformeerd worden.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van dit nieuwsbericht en/of deze vragen?
Zie antwoord vraag 9.
Is het bekend of deze ouders in het bezit zijn van een Nederlandse nationaliteit of die van een andere EU lidstaat? Welke lidstaten zijn dit en om hoeveel personen gaat het?
Dat is mij niet bekend.
Wat zijn de mogelijkheden deze personen tot ongewenst vreemdeling te verklaren en/of een inreisverbod te geven? Gaat u van deze mogelijkheden gebruik maken?
Voor vreemdelingen geldt dat na een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf aan de hand van een glijdende schaal wordt getoetst of het verblijfsrecht kan worden beëindigd. De glijdende schaal legt een verband tussen de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland en de opgelegde straf: hoe langer het rechtmatig verblijf in Nederland heeft geduurd, hoe hoger de opgelegde straf moet zijn om tot verblijfsbeëindiging over te gaan. Nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd krijgt de vreemdeling een inreisverbod of wordt hij ongewenst verklaard, waarna hij uit Nederland wordt verwijderd. Overigens geldt voor veel Roma dat zij de Nederlandse nationaliteit of die van een andere EU-lidstaat hebben, waarmee het voorgaande niet op hen van toepassing is.
Twee Chinese tolken die door de IND op non-actief zijn gezet |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «IND zet twee tolken op non-actief»?1
Ja.
Klopt het dat de twee tolken ervan worden verdacht vertrouwelijke informatie te hebben gelekt naar de Chinese autoriteiten over Oeigoeren in Nederland en dat zij daarom op non-actief zijn gesteld? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Uit een op 14 januari 2013 ontvangen ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) is gebleken dat een Oeigoerse tolk zeer waarschijnlijk inlichtingenactiviteiten heeft verricht voor de Chinese autoriteiten. De tolk, en zijn vrouw, die eveneens tolk is, worden niet meer ingezet in asielprocedures.
Op welke manier worden tolken door de IND gescreend voordat samenwerking plaatsvindt?
De Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) valt onder de wettelijke afnameverplichting zoals is neergelegd in de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) onder art. 28 lid 1. Hieruit volgt dat de IND bij het inzetten van tolken eerst beëdigde tolken, dus registertolken, benadert. Van de afnameplicht mag worden afgeweken wanneer wegens de vereiste spoed een in het register ingeschreven beëdigde tolk of vertaler niet tijdig beschikbaar is of wanneer het register geen tolk of vertaler bevat die gekwalificeerd is voor de vereiste bron- of doeltaal. Gelet op het feit dat de IND veelal te maken heeft met vreemdelingen in minder gangbare talen, komt het relatief vaak voor dat de IND gebruik moet maken van niet-registertolken. Het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bbtv) beschikt daartoe naast het register over een uitwijklijst waar de IND gebruik van kan maken. Tolken en vertalers die op de uitwijklijst staan ingeschreven voldoen niet aan de kwaliteitseisen van het register, maar wel aan de kwaliteitseisen voor de uitwijklijst. Zo wordt voor inschrijving in het register in beginsel een diploma van een tolk- en/of vertaalopleiding op minimaal hbo-niveau vereist, terwijl voor de plaatsing op de uitwijklijst van iemand wordt verwacht dat hij, naast andere kwaliteitseisen, beschikt over havo-/mbo 4 werk- en denkniveau. In het IND-tolkenbestand zijn tot slot ook tolken opgenomen die niet in het register of op de uitwijklijst staan. In de meeste gevallen betreft het hier tolken in minder gangbare en schaarse talen waarvoor inschrijving niet altijd mogelijk is.
Een tolk of vertaler wordt alleen geregistreerd in het register of op de uitwijklijst indien hij een Verklaring omtrent gedrag (VOG) kan overleggen. Voor de beoordeling van aanvragen van een VOG geldt een terugkijktermijn van tien jaar. Een tolk of vertaler die minder dan vijf jaar in Nederland woonachtig is, dient in aanvulling op de VOG tevens een integriteitverklaring van de bevoegde autoriteit in het land van herkomst te overleggen. De Minister van Veiligheid en Justitie kan inschrijving in het register weigeren indien hij niet overtuigd is dat de overgelegde integriteitsverklaring voldoende waarborg biedt inzake de integriteit.
De inschrijving in het register beëdigde tolken en vertalers dient om de vijf jaar opnieuw te worden verlengd, onder meer door overlegging van een VOG. Tussentijds kunnen instanties met een afnameplicht bij zaken van bijzondere aard en vertrouwelijkheid, een meer recente VOG verlangen. De inschrijving op de uitwijklijst is drie jaar geldig en eindigt van rechtswege. Bij een aanvraag tot verlenging dient onder meer opnieuw een VOG te worden overgelegd.
Om in het IND-tolkenbestand opgenomen te kunnen worden opgenomen, dient elke tolk een VOG te overleggen. Deze verklaring dient iedere vijf jaar te worden vernieuwd. Mocht de tolk geen VOG kunnen aanleveren, dan is dit reden voor de IND om de gegevens van de tolk uit het tolkenbestand teverwijderen. Indien er tussentijds gerede twijfel bestaat over de integriteit van een tolk, behoudt de IND zich het recht voor om de tolk op een eerder moment een nieuwe VOG aan te laten vragen.
Hoe is de IND erachter gekomen dat deze tolken informatie lekten naar de Chinese overheid en gaat de IND bij alle tolken, met wie op dit moment wordt samengewerkt, na of deze privacygevoelige informatie lekken naar buitenlandse overheden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik antwoord op vraag 2 heb geschreven, heeft de AIVD de IND over deze individuele zaak op de hoogte gebracht. De informatie van de AIVD betrof enkel deze specifieke tolken. Ik zie daarom geen aanleiding om elke tolk waar de IND mee samenwerkt aan een uitgebreid onderzoek te onderwerpen.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat tolken op deze manier hun positie misbruiken?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is beschreven, is er een systeem van screening in de Wbtv opgenomen en gelden voorwaarden op het vlak van integriteit alvorens in het IND-tolkenbestand te kunnen worden opgenomen. Screening is natuurlijk altijd een momentopname en dergelijke situaties kunnen nooit helemaal voorkomen worden.
Waarom heeft de waarschuwing van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in 2012 er niet toe geleid dat deze tolken voor de zekerheid op hun betrouwbaarheid zijn getoetst?
Dat de Chinese autoriteiten geïnteresseerd zijn in de Chinese minderheden in Nederland en deze nauwlettend in de gaten houden is bekend en blijkt ook uit jaarverslagen van de AIVD. Er waren evenwel nooit concrete aanwijzingen dat hiervoor ook IND-tolken werden ingezet.
Hoeveel zaken hebben zij precies behandeld en gaat de IND bekijken in hoeverre deze zaken opnieuw moeten worden behandeld?
Op basis van intensief dossieronderzoek is gebleken dat in ongeveer 1.000 dossiers van de betreffende tolken gebruik is gemaakt. In ongeveer 75 procent van deze dossiers is asielbescherming toegekend. De overige dossiers worden door de IND bezien.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van heden over het landgebonden asielbeleid ten aanzien van China heb toegelicht, heb ik besloten om de asielaanvragen van Oeigoeren waarbij in het verleden tijdens de asielprocedure gebruik is gemaakt van één van de betreffende tolken en waarvan de asielprocedure nog lopende is of waarvan de beoordeling van de asielaanvraag tot een negatieve uitkomst heeft geleid, te herbeoordelen.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van het lekken van informatie (kunnen) zijn voor familie, vrienden en andere relaties in China van de Oeigoeren in Nederland? Klopt het dat familie en andere relaties van de Oeigoeren hierdoor ernstig lastig gevallen kunnen worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Familieleden van Oeigoeren die in het buitenland verblijven, krijgen niet noodzakelijkerwijs te maken met negatieve aandacht van de autoriteiten. Wel komt het voor dat familieleden van Oeigoeren die in het buitenland actief zijn op het gebied van mensenrechten of van Oeigoeren die worden gezocht, van de zijde van de Chinese autoriteiten problemen ondervinden. Het gaat dan vooral om Oeigoeren die door de Chinese autoriteiten worden verdacht van betrokkenheid bij pro-onafhankelijkheidsgroepen of andere activiteiten die worden beschouwd als terrorisme, religieus extremisme of separatisme. Men kan niet in algemene zin stellen dat familieleden (vrienden, relaties, etc.) in China van Oeigoeren in Nederland van wie informatie is gelekt, per se te maken krijgen met problemen of negatieve aandacht van de Chinese autoriteiten, maar dit kan evenmin worden uitgesloten.
Bent u bereid China aan te spreken op deze zaak en opheldering te vragen? Indien neen, waarom niet? Indien ja, welke actie gaat u ondernemen?
De minister van Buitenlandse Zaken heeft kort na het bekend worden van het bericht onmiddellijk opheldering gevraagd bij de Chinese autoriteiten die het bericht ten stelligste hebben ontkend.
De toename van het gebruik van sociale uitkeringen door arbeidsmigranten |
|
Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Forse groei migranten uit nieuwe EU-lidstaten»,1 naar aanleiding van het verschijnen van de migrantenmonitor?
Ja.
Deelt u de mening dat arbeidsmigranten hier komen om te werken en niet om in toenemende mate gebruik te maken van sociale uitkeringen?
Ja. Sociale zekerheid moet geen doel op zich zijn voor arbeidsmigranten om naar Nederland te komen. Zolang EU-burgers uit andere lidstaten aan de voorwaarden uit de EU-richtlijn vrij verkeer van personen (2004/38) voldoen, zijn zij welkom om een bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving, net als Nederlanders die in een andere lidstaat willen wonen, studeren en werken welkom zijn in andere lidstaten. Deze arbeidsmobiliteit is een verworvenheid van de Europese Unie en draagt bij aan een positieve economische ontwikkeling.
Deelt u de mening dat de stijging van het aantal Roemenen (ww +117%, bijstand +55%), Bulgaren (ww +133%, bijstand +100%) en Polen (ww +370%, bijstand +57%) in de WW en de bijstand tussen 2007 en 2011 zich totaal niet verhoudt met de stijging van het aantal werkende Roemenen, Bulgaren en Polen?
Het aantal uitkeringen van genoemde groepen met een WW- of bijstandsuitkering in Nederland is gegroeid tussen 2007 en 2011. De hier genoemde cijfers betreffen mensen zonder baan die ingeschreven staan bij de GBA2. Weliswaar betreft het een procentueel sterke toename, maar in absolute termen is het aantal EU-migranten met een uitkering nog altijd beperkt. Ook het aantal werknemers uit deze landen is gegroeid. Het aantal werknemers uit Midden- en Oost-Europa steeg tussen 2007 en 2011 met ruim 60%.
Wat verklaart volgens u deze stijging?
De stijging van het aantal migranten kan ervoor zorgen dat er meer migranten met een uitkering zijn. Mede onder invloed van de crisis stijgt de werkloosheid. De percentuele toename van het aantal migranten met een uitkering loopt niet gelijk met de percentuele toename van het aantal migranten in Nederland. Voor het antwoord op de vraag welke factoren de stijging verklaren, dient echter rekening te worden gehouden met specifieke kenmerken van de groepen. Immers, verschillen in gemiddeld opleidingsniveau, de omvang van concentratie in specifieke sectoren, functieniveaus en flexibele arbeidsrelaties zijn van invloed op de mate waarin groepen kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt. Het inzicht in de mate waarin de ontwikkeling zich verhoudt tot die bij vergelijkbare autochtonen en welke factoren verschillen verklaren, is momenteel echter niet beschikbaar. Ik ben voornemens het SCP te vragen in het kader van het Jaarrapport Integratie 2013 aandacht te besteden aan het uitkeringsgebruik van migranten in vergelijking met vergelijkbare autochtonen.
In zijn algemeenheid geldt dat de migrantenpopulatie een dynamische groep betreft waarin niet iedereen zich registreert3 wat een analyse van de verschillende cijfers bemoeilijkt.
Gaat u wat doen om deze stijging tegen te gaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Bent u het er mee eens dat het belangrijk is om nu in te grijpen, voordat de stijging nog verder doorzet?
Het kabinet brengt bij de heroverweging door de Europese Commissie van het hoofdstuk werkloosheid van de coördinatieverordening 883/2004 in dat de werkloosheidsuitkering voor migrerende EU-werknemers in het gastland zowel qua duur als hoogte een reële weerspiegeling dient te vormen van het verdiende loon in het gastland en andere EU-landen waar eerder is gewerkt. De huidige regels bepalen dat alleen het laatst verdiende loon doorslaggevend is, ook als dat slechts gedurende korte tijd is verdiend.
Voor wat betreft de bijstand geldt, dat in het kader van het project EU-arbeidsmigratie maatregelen zijn genomen om een striktere koppeling te bewerkstelligen tussen het beroep op bijstand enerzijds, en de voortzetting van het verblijfsrecht anderzijds. Zo hebben de betrokken ministeries binnen dit project bij wijze van experiment samen met de gemeente Vaals afspraken gemaakt met betrekking tot het versnellen van informatie-uitwisseling. Inmiddels zijn de betrokken ministeries ook met de gemeente Rotterdam in contact om het proces van bijstandsverlening en de gevolgen daarvan voor het verblijfsrecht verder te verbeteren.
Kunt u aangeven wat de prognoses zijn voor het gebruik van sociale uitkeringen voor deze groepen in de toekomst?
Het is niet mogelijk om een stabiele prognose voor deze specifieke groepen op te stellen, omdat de absolute aantallen relatief klein zijn en de effecten van de economische groei niet goed kunnen worden doorvertaald.
Vindt u dat arbeidsmigranten die binnen een jaar naar aankomst in Nederland een beroep doen op openbare middelen, recht hebben op een uitkering? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
EU-arbeidsmigranten die rechtmatig in Nederland wonen en werken en onvrijwillig werkloos worden, zijn voor de toepassing van de WWB gelijkgesteld met in Nederland wonende Nederlanders. Wel kan het beroep op bijstand in voorkomende gevallen gevolgen hebben voor het verblijfsrecht. Op grond van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen (2004/38) behoudt betrokkene de EU-rechtelijke status van werknemer gedurende zes maanden als hij korter dan een jaar in het gastland heeft gewerkt, of voor onbepaalde tijd na een arbeidsverleden van minimaal één jaar.4 Het verblijfsrecht blijft gedurende deze periode bestaan, óók als betrokkene een beroep op bijstand doet. Zolang EU-burgers de EU-rechtelijke status van werknemer hebben kan hen verder verblijf in het gastland niet worden ontzegd wegens het beschikken over onvoldoende middelen van bestaan. Dit betekent echter niet dat in alle gevallen het recht op bijstand bestaat.
Deelt u de mening dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moet vaststellen of, wanneer arbeidsmigranten die minder dan een jaar in Nederland verblijven en een beroep doen op openbare middelen, nog steeds recht hebben op een rechtmatig verblijf en zo niet, dat deze vervolgens uitgezet moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Indien de gemeente gerede twijfel heeft of de betrokkene daadwerkelijk de status van werknemer heeft en of het beroep op bijstand consequenties heeft voor het verblijfsrecht, wordt de IND ingeschakeld. De IND beoordeelt op basis van een individuele belangenafweging of het beroep op bijstand consequenties heeft voor het verblijfsrecht.
Hoe verhoudt zich het verstrekken van bijstandsuitkeringen aan arbeidsmigranten met het regeerakkoord waarin staat dat het kabinet zich inspant in EU-verband om ook voor EU-onderdanen te laten gelden dat zij pas na zeven jaar bijstand kunnen krijgen, mede in het kader van een te ontwikkelen ingroeimodel voor de sociale zekerheid? Hoe staat het met deze inspanningen?
Om de voorwaarde van zeven jaar verblijf te kunnen invoeren is aanpassing nodig van de EU-richtlijn vrij verkeer van personen (2004/38). In het kader van de evaluatie van de richtlijn wordt dit door Nederland aan de orde gesteld. Tevens streeft Nederland er, waar mogelijk samen met enkele andere lidstaten, naar om de onbedoelde effecten van het vrij verkeer van personen in EU-verband op de agenda te krijgen.
Misbruik van Ziekte door werkgevers |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers misbruiken ziekte om werknemers te ontslaan»?1
Ja
Wat is uw reactie op het in het bericht genoemde onderzoek van FNV Bondgenoten waaruit zou blijken dat werkgevers de «ziekteroute» gebruiken om te bezuinigen op loonkosten of werknemers eruit te werken?
Ik keur het niet goed dat een werknemer die na een ziekteperiode de bedongen arbeid volledig heeft hervat, administratief voor één of enkele procenten als arbeidsongeschikt geregistreerd blijft staan. De op schrift gestelde situatie is dan immers niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. De feitelijke situatie is overigens bepalend en niet de situatie op basis van de administratie van de werkgever.
Hoewel het in de praktijk wel eens zal voorkomen dat de werknemer er niet van op de hoogte is dat hij als ziek geregistreerd staat in de administratie van de werkgever, omdat de werknemer veronderstelt dat hij weer volledig hersteld is, zal dit doorgaans niet het geval zijn. Vaker zal zich de situatie voordoen dat, als de werknemer hersteld is en weer aan het werk is, de werkgever de werknemer toch nog als ziek registreert, omdat de werkgever van mening is dat de werknemer de bedongen arbeid nog niet volledig kan verrichten. In die situatie is de werknemer nog niet volledig geschikt en is het legitiem om hem als ziek te registreren, nu de werknemer (nog) niet in staat wordt geacht om de bedongen arbeid te verrichten.
De werkgever dient zich in een dergelijk geval te baseren op een door de bedrijfsarts gegeven advies inzake de mogelijkheden voor werkhervatting door de werknemer. Een dergelijke situatie dient bij de werknemer bekend te zijn en zal in het algemeen in overeenstemming zijn met zowel het advies van de bedrijfsarts als met de feitelijke situatie.
Als de werknemer het hier niet mee eens is, omdat hij bijvoorbeeld van mening is dat hij wel volledig arbeidsgeschikt is, kan dit verschil van mening met de werkgever beslecht worden door het aanvragen van een deskundigenoordeel aan een publieke instantie, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). In laatste instantie kan het geschil bovendien aan de rechter worden voorgelegd.
Bent u op de hoogte van het feit dat zonder medeweten van de werknemers er werkgevers zijn die werknemers voor 1 procent ziek houden? Deelt u de mening dat dit ongeoorloofde praktijken zijn? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Uit uit dit onderzoek blijkt dat werknemers niet altijd toegang hebben tot een bedrijfsarts, wat is hierover uw opvatting? Wat gaat u ondernemen opdat werknemers toegang hebben tot de bedrijfsarts?
De Arbowet verplicht werkgevers om zich voor de verzuimbegeleiding te laten ondersteunen door een bedrijfsarts. Het is aan de bedrijven om met instemming van hun Ondernemingsraad een contract af te sluiten met een bedrijfsarts of arbodienst voor onder meer de verzuimbegeleiding.
Wie houdt er toezicht op de bedrijfsartsen? Welke criteria worden gehanteerd?
Bedrijfsartsen zijn medisch specialisten die zijn ingeschreven in het BIG-register van het ministerie van VWS. Zij vallen onder de systematiek van de tuchtrechter of in geval van een arbodienst onder de verplichte klachtenregeling van de arbodienst.
Deelt u de mening dat het ongeoorloofd is wanneer verzuimbegeleiders, c.q. bedrijfsartsen medische informatie verstrekken aan de werkgevers? Zo ja, welke sancties kunnen worden opgelegd? Hoe vaak werden deze sancties de afgelopen twee jaar opgelegd?
Hoort het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) de zieke werknemer nog na afloop van de twee jaar loondoorbetaling?
Als de werknemer na afloop van de twee jaar loondoorbetaling nog ziek is en de werknemer een aanvraag indient voor een WIA-uitkering, moet de werkgever een re-integratieverslag opstellen. Daarin doet de werkgever onder meer verslag van de re-integratie-inspanningen die hij heeft verricht tijdens deze twee jaar.
De werknemer heeft de gelegenheid om zijn oordeel te geven over de door de werkgever geleverde re-integratie-inspanningen, waarna hij het re-integratieverslag samen met de WIA-aanvraag indient bij het UWV.
Hoe wordt de zieke werknemer gewezen op zijn rechten?
De werknemer kan voor informatie over zijn rechten terecht bij zijn werkgever, diens bedrijfsarts/arbodienst en het UWV. De website van het UWV en websites van andere organisaties (bijvoorbeeld van vakbonden) bevatten veel informatie over de rechten van de werknemer. Daarnaast kunnen ook rechtshulpverleners en vakbonden de werknemer hierover informeren. Verder kunnen werknemer en werkgever op het Arboportaal (http://www.arboportaal.nl/onderwerpen/arbowet--en--regelgeving/verzuim/ziekteverzuimbeleid.html ) informatie vinden betreffende ziekteverzuimbeleid in de onderneming. Bij het CBP (http://www.cbpweb.nl/downloads_pb/pb_20120711-verzuimreductie-medische-gegevens.pdf ) is informatie beschikbaar over privacy en medische persoonsgegevens.
Zijn er gevallen bekend, waarbij het UWV ontslag heeft verleend voor werknemers die al geruime tijd aan het werk zijn en zich al beter hebben gemeld bij de werkgever?
Neen, dergelijke gevallen zijn mij niet bekend.
De gevolgen van de energietransitie voor onze werkgelegenheid, concurrentiepositie en staatskas |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Altmaier rügt Vorgänger»1 en het TNO-rapport «Naar een toekomstbestendig energiesysteem voor Nederland» (12-03-2013)?
Ja.
Deelt u de mening van Altmaier dat Duitsland nu de consequenties ondervindt van een te snelle, geforceerde verduurzaming waardoor de betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid van hun energievoorziening nu zwaar onder druk staat? Zo nee, waarom niet?
Duitsland kiest met de Energiewende voor een snelle transitie naar een duurzame energievoorziening. Deze snelle transitie heeft inderdaad consequenties voor betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid. In Nederland streven we naar een kostenefficiënte overgang naar een duurzame energievoorziening.
Kunt u aangeven in hoeverre u rekening houdt met dergelijke consequenties voor Nederland, aangezien dit kabinet vooralsnog rucksichtslos doorgaat met het verduurzamen van onze energievoorziening? Zo ja, kunt u dan ook aangeven op welke punten u om deze redenen op de rem heeft getrapt als het gaat om de verduurzaming van onze energievoorziening?
Nederland kiest voor een kostenefficiënte overgang naar een duurzame energievoorziening. Om de doelstelling in 2020 te halen zetten we door middel van de SDE+ in op de uitrol van de meest kostenefficiënte duurzame technologieën. Daarnaast zetten we in op innovatie om de kostprijs van duurzame opties voor de langere termijn te verlagen.
Het TNO rapport waarschuwt voor het belang van fossiele brandstoffen voor Nederland; kunt u aangeven hoe u de circa 50 miljard aan fossiele brandstoffen gerelateerde inkomsten voor de Staat wilt opvangen als deze door uw verduurzamingstransitie drastisch afnemen en kunt u dit overzichtelijk in een tabel tot aan 2020 uiteenzetten? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de inkomsten van de Staat uit het aardgas (de aardgasbaten) verwijs ik naar de volgende tabel uit de Miljoenennota en de Begroting EZ (bedragen in mld €).
2012
2013
2014
2015
2016
2017
Transactiebasis
Niet-belastingmiddelen (op Begroting EZ)
12,70
11,75
11,80
11,95
11,50
11,05
Vennootschapsbelasting (op begroting Financiën)
1,80
1,70
1,65
1,50
1,40
1,30
Totaal
14,50
13,45
13,45
13,45
12,90
12,35
Kas-inkomsten
Niet-belastingmiddelen
11,95
12,00
11,75
11,85
11,65
11,15
Vennootschapsbelasting
1,70
1,80
1,65
1,50
1,40
1,30
Totaal
13,65
13,80
13,40
13,35
13,05
12,45
Hieruit blijkt dat de inkomsten voor de Staat uit het Nederlandse aardgas naar verwachting in de komende jaren zullen afnemen. Dit staat los van de verduurzaming van de energiehuishouding maar heeft alles te maken met afnemende aardgasvoorraden. Aangezien deze afname zich ook na 2017 voor zal doen, zullen de uit het Nederlandse aardgas voortvloeiende inkomsten voor de Staat navenant verder dalen.
In hoeverre bent u bereid om de waarschuwing van TNO op te volgen om, voordat de duurzame energietransitie wordt doorgezet, eerst de consequenties van een energietransitie voor de Nederlandse werkgelegenheid, concurrentiepositie en staatskas duidelijk uit te werken? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom u kennelijk dit advies van TNO, dat spreekt van «dramatische consequenties bij een onzorgvuldige transitie naar een duurzaam energiesysteem», niet serieus neemt?
U kent het initiatief van de SER om te komen tot een nationaal energieakkoord gericht op duurzame groei. Het kabinet steunt dat streven. In dit verband wordt nadrukkelijk gekeken naar ondermeer de economische consequenties van de energietransitie. De intentie van alle betrokkenen is daarbij de feiten goed te betrekken en te komen tot doorrekening van de effecten van de afspraken in het akkoord. Komende zomer wordt het akkoord afgerond. Ook TNO is betrokken bij dit proces. Ik ben voorstander van een doorrekening op zowel effecten voor klimaat en energie alsook op de economische indicatoren als werkgelegenheid en concurrentiepositie.
Kunt u daarbij tevens de gevolgen voor de betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid van onze Nederlandse energievoorziening in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
In een transitie naar een duurzame energievoorziening zijn betaalbaarheid, uitvoerbaarheid en leveringszekerheid belangrijke randvoorwaarden. In het SER-traject wordt dit, mede op verzoek van het kabinet, ook nadrukkelijk meegenomen.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Energie op 17 april 2013 beantwoorden?
Het ontslaan van “ziek” personeel |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van FNV Bondgenoten, waaruit naar voren komt dat werkgevers proberen om werknemers die ziek zijn geweest te ontslaan door hen op papier ziek te houden, zodat zij na 2 jaar een ontslagvergoeding voor hen kunnen aanvragen?1
Ja
Deelt u de mening dat hier sprake is van misbruik van regelgeving?
Ik keur het niet goed dat een werknemer die na een ziekteperiode de bedongen arbeid volledig heeft hervat, administratief voor één of enkele procenten als arbeidsongeschikt geregistreerd blijft staan. De op schrift gestelde situatie is dan immers niet in overeenstemming met de feitelijke situatie. Overigens is de feitelijke situatie bepalend en niet de situatie die volgt uit de administratie van de werkgever.
Is het u bekend of er daadwerkelijk werknemers zijn ontslagen, die slechts op papier ziek waren, maar in werkelijkheid niet?
Er zijn mij geen gegevens bekend over de ziekteregistratie van werkgevers. De werkgever moet een werknemer uiterlijk na 42 weken ziekmelden bij het UWV. De Ziektewet (ZW) en het Burgerlijk Wetboek (BW) kennen niet het onderscheid tussen gedeeltelijke en volledige arbeidsongeschiktheid; een werknemer is wel of niet arbeidsongeschikt (ziek). Als een werknemer zijn arbeid niet volledig (maar slechts gedeeltelijk) kan verrichten, wordt hij voor de ZW en het BW als arbeidsongeschikt aangemerkt. Daarom hoeft de werkgever enkel aan het UWV te melden dat een werknemer arbeidsongeschikt is, en dus niet of er sprake is van gedeeltelijke of volledige arbeidsongeschiktheid. Hierdoor bestaan dus geen cijfers over het aantal werknemers dat gedeeltelijk arbeidsongeschikt is gemeld bij het UWV. Evenmin zijn mij dan ook cijfers bekend over het aantal werknemers, dat als gedeeltelijk arbeidsongeschikt geregistreerd staat bij de werkgever en waarvoor een ontslagvergunning wordt aangevraagd bij het UWV.
Ik zie geen aanleiding om onderzoek te doen naar deze gegevens c.q. naar compensatiemogelijkheden. De reden hiervoor is dat ons wettelijke systeem al een adequate rechtsbescherming biedt. Er geldt immers ontslagbescherming en de werknemer kan bezwaar maken als de werkgever een ontslagvergunning aanvraagt bij het UWV. De door de werknemer aangevoerde bezwaren kunnen reden zijn voor het UWV om de ontslagvergunning niet te verlenen.
De rechten van de werknemer zijn door ons systeem van ontslagbescherming adequaat gewaarborgd. Naast de ontslagbescherming kan het vragen van een deskundigenoordeel aan het UWV – waar ik in de antwoorden 5 en 6 nader op in zal gaan – hier bovendien ook nog soelaas bieden.
Zo ja, om hoeveel werknemers gaat het dan en hoe worden zij gecompenseerd voor het onterechte verlies van hun baan? Zo neen, bent u bereid te onderzoeken om hoeveel werknemers het gaat en te bezien hoe deze mensen kunnen worden gecompenseerd voor hun ontslag, dat op onterechte gronden is goedgekeurd door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat er mensen op deze manier worden ontslagen?
Weliswaar kan het in de praktijk voorkomen dat de werknemer er niet van op de hoogte is dat hij als ziek geregistreerd staat in de administratie van de werkgever en de werknemer veronderstelt dat hij weer volledig hersteld is, maar doorgaans zal dit niet het geval zijn. Vaker zal zich de situatie voordoen dat, als de werknemer hersteld is en weer aan het werk is, de werkgever de werknemer toch als ziek registreert, omdat de werkgever van mening is dat de werknemer de bedongen arbeid nog niet volledig kan verrichten.
In die situatie is de werknemer nog niet volledig geschikt en is het legitiem om hem als ziek te registreren, nu de werknemer (nog) niet in staat wordt geacht om de bedongen arbeid te verrichten.
Als de werknemer het hier niet mee eens is, omdat hij van mening is dat hij volledig arbeidsgeschikt is, kan dit verschil van mening met de werkgever beslecht worden door het aanvragen van een deskundigenoordeel aan het UWV. Daarna kan het geschil bovendien aan de rechter worden voorgelegd.
Voorts is er een aantal waarborgen waardoor de werknemer door zijn werkgever geïnformeerd wordt over zijn ziektegeval. Op grond van Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar moet de werkgever namelijk in overleg met de zieke werknemer een plan van aanpak opstellen. Dit plan van aanpak moet de werkgever regelmatig evalueren met de zieke werknemer, waardoor regelmatig contact is gewaarborgd. Deze verplichtingen gelden ongeacht het percentage waarvoor de werknemer als ziek is geregistreerd.
Naar mijn mening zijn de plichten van de werkgever en de rechten van de werknemer hierdoor adequaat gewaarborgd.
Worden de werkgevers die zich met deze praktijken bezighouden gestraft? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
In Turkije opgepakte vakbondsleden |
|
Sadet Karabulut , Harry van Bommel |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkish police target leftists after U.S. embassy bombing»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat de Turkse politie na het dodelijke incident bij de Amerikaanse ambassade op 1 februari 2013 167 arrestatiebevelen heeft uitgevaardigd en dat inmiddels meer dan honderd mensen, waaronder leden van de onafhankelijke vakbond KESK, zijn opgepakt? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Kunt u aangeven hoeveel van de opgepakte individuen leden van de vakbond KESK of andere vakbonden zijn?
Vóór 1 februari 2013 zaten 58 leden van KESK vast. De verdenking luidt dat zij lid zijn van een terroristische organisatie, de DHKP-C.
Op 19 februari 2013 zijn 170 personen aangehouden op dezelfde verdenking. Van deze 170 bevinden zich nog 68 personen in hechtenis; zij zijn allemaal lid van KESK. De tenlastelegging is nog niet bekend.
Kunt u verder bevestigen dat in het afgelopen jaar 59 leden van de KESK vanwege hun vakbondsactiviteiten zijn gedetineerd? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op basis van welke beschuldiging(en) en welke wetgeving de bij vraag 2 genoemde mensen gearresteerd zijn? Betreft het hier anti-terrorismewetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat vakbondswetten in Turkije in strijd zijn met internationale standaarden met betrekking tot vakbondsrechten? Indien neen, waarom niet?2
De ILO heeft herhaaldelijk aangegeven hoe Turkije de wetgeving m.b.t. vakbonden zou moeten aanpassen om strijdigheid met de fundamentele ILO conventies 87 (vrijheid van vakvereniging) en 98 (recht op collectief onderhandelen) op te heffen. Turkije heeft inmiddels op enkele punten verbetering aangebracht. In haar laatste voortgangsrapport oordeelt de Europese Commissie dat in Turkije het recht van vereniging grotendeels in lijn is met Europese standaarden. Echter, er is nog niet voldaan aan de noodzaak om het wettelijk kader voor politieke partijen en vakbonden te veranderen.
Deelt u de opvatting van Human Rights Watch dat er grote problemen bestaan met betrekking tot de huidige anti-terrorismewetgeving in Turkije? Indien neen, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Turkije werkt aan de invoering van het vierde justitiële hervormingspakket.
Doel van dit pakket is onder meer om het aantal gedetineerden in voorarrest drastisch terug te brengen door de definitie van terrorisme te vernauwen tot geweld-gerelateerde daden.
Bent u bereid bij Turkije aandacht te vragen voor het belang dat vakbondswetgeving en anti-terrorismewetgeving in lijn met internationaal rechtelijke standaarden zijn? Bent u bereid te pleiten voor een eerlijk proces voor de bij vraag 2 genoemde opgepakte individuen? Indien neen, waarom niet?
Het justitiële hervormingsproces, in het kader waarvan anti-terrorismewetgeving een prominent onderwerp is, is regelmatig punt van aandacht in gesprekken met de Turkse regering, ook in het kader van het EU-toetredingsproces van Turkije. Vakbondswetgeving is eveneens regelmatig onderwerp van gesprek tussen de EU en Turkije en binnen de ILO. Nederland mengt zich niet in de Turkse rechtsgang, wel zal Nederland de processen met belangstelling volgen.
De benoeming van de heer Meijdam door de provincie Noord-Holland in de gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vecht |
|
Henk van Gerven |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is voor u de reden om in uw antwoord op eerdere vragen niet in te gaan op de vraag of u de conclusies van de commissie «Operatie Schoon Schip» deelt dat er onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam een rapport over het KNSF-terrein bij Muiden geheim is gehouden? Deelt u die conclusie nu wel of niet?1
De Commissie Schoon Schip heeft in opdracht van de Provincie Noord-Holland onderzoek gedaan naar de bestuurscultuur in Noord-Holland in de periode 2003–2011. De gang van zaken rond het KNSF-terrein bij Muiden is voor dat doel als casus beschreven. De Commissie stelt vast dat het college van Gedeputeerde Staten in de periode 2004 – 2005 een rapport over deze casus niet openbaar maakt. In die periode heeft o.a. de heer Meijdam deze kwestie in portefeuille. De Commissie concludeert dat GS daarbij onvoldoende duidelijk hebben gemaakt welke belangen op welke wijze zijn afgewogen2.
Ik stel vast dat het een eigenstandige verantwoordelijkheid van het provinciaal bestuur van Noord-Holland betreft om zich een oordeel te vormen over de conclusies van de Commissie.
Erkent u dat uit het KNSF-dossier ook blijkt dat in 2004 op ambtelijk niveau duidelijk is aangedrongen op openbaarmaking van het zogeheten Akro-rapport op grond van de Wet openbaar bestuur (Wob), de voordelen van openbaarmaking daarbij duidelijk werden aangegeven en dat dit advies onder verantwoordelijkheid van de heer Meijdam niet is overgenomen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat het college van GS ondanks ambtelijke adviezen besluit het rapport niet openbaar te maken.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat uit het KSNF-dossier ook blijkt dat KNSF echter tegen openbaarmaking was en dit enkele malen schriftelijk meldde aan het college van Gedeputeerde Staten en dat vervolgens, ondanks heldere ambtelijke adviezen over de wenselijkheid van openbaarmaking, het college van Gedeputeerde Staten besloot tot geheimhouding van het rapport van Akro Consult? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de door u aangehaalde conclusie over het onvoldoende duidelijk maken welke belangen op welke wijze zijn afgewogen? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat de Commissie Schoon Schip inderdaad constateert dat KNSF bezwaren heeft geuit tegen de openbaarmaking en dat ambtenaren deze bezwaren niet overtuigend achtten.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Is door u in het afwegingskader voor benoeming van leden en voorzitters van adviesraden en commissies een uitsluitingsgrond opgenomen vanwege schijn van belangenverstrengeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke momenten wordt deze toegepast?
Leden en voorzitters van adviesraden worden geselecteerd op grond van hun deskundigheid en ervaring. Daarbij wordt belang gehecht aan een mix van deskundigheid en ervaring opgedaan in de wetenschap, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en het openbaar bestuur. In het afwegingskader is om die reden niet voor te schrijven dat leden van strategische adviesraden geen belangen mogen hebben in het veld waarover de betreffende raad adviseert. Bij de raad als geheel wordt gestreefd naar een evenwichtige samenstelling. De raad zorgt bij de opstelling van adviezen dat belangenverstrengeling wordt vermeden.
Het onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek «Voldoende geholpen? Onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat er weinig hulp op gang komt voor kinderen, er in elke stap in de hulpverlening kinderen afvallen (ook als zij wel degelijk een hulpvraag hebben) en dat onduidelijk is of de hulp wel effectief is? Zo ja, kan een centrale registratie helpen of wat bent u anders van plan hieraan te doen?
Het onderzoek naar de hulp aan kinderen die betrokken zijn bij huiselijk geweld laat zien dat in de onderzochte cases kinderen niet in alle gevallen hulp krijgen. Hoewel het onderzoek volgens de onderzoekers niet representatief is, geeft het rapport inzicht in het proces van probleeminventarisatie tot het daadwerkelijk verlenen van hulp en inzicht in waar hulp niet op gang komt. Deze inzichten sluiten aan bij het advies van de Gezondheidsraad over «Behandeling van de gevolgen van kindermishandeling» uit 2011.
Signalen dat kinderen die slachtoffer zijn van kindermishandeling niet altijd de hulp krijgen die nodig zou zijn, bereikten mij eerder. Dit kwam ook naar voren in het advies van de Gezondheidsraad. Naar aanleiding hiervan wordt door de Stuurgroep richtlijnontwikkeling Jeugdzorg een richtlijn kindermishandeling opgesteld, die naar verwachting eind 2014 gereed is. Deze richtlijn wordt ontwikkeld voor de jeugdzorg om te zorgen dat professionals weten welke hulp een mishandeld kind nodig heeft en vervolgens hoe te handelen. Deze richtlijn zal ook betrekking hebben op hulp aan kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
Op de vraag of de geboden hulp wel effectief is, is geen eenduidig antwoord te geven. De Gezondheidsraad heeft in haar advies destijds aangegeven dat er weinig bewezen effectieve behandelmethoden zijn, en dat dit geen louter Nederlands probleem is maar dat dit wereldwijd speelt. Het is van veel interventies niet altijd mogelijk te zeggen of zij effectief zijn omdat er voor een groot aantal interventies nog onvoldoende effectonderzoek is gedaan. Via de onderzoeksprogramma’s van ZonMw wordt veel geïnvesteerd in het onderzoeken van de effectiviteit van interventies. Dit betekent echter niet dat de methoden en programma’s die (nog) niet zijn beoordeeld als bewezen effectief, ineffectief zijn. Van een groot aantal interventies is wel bekend dat zij theoretisch goed onderbouwd zijn of is aannemelijk gemaakt dat met de interventie het gestelde doel bereikt kan worden. De kenniscentra (NJI en Movisie) beschikken over een tweetal databanken waarin programma’s en methoden opgenomen zijn die inzetten op het verhelpen en/of compenseren van de gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Met deze databanken is centrale registratie, zoals gesuggereerd in de vraag, gerealiseerd.
In de volgende voortgangsrapportage geweld in afhankelijkheidsrelaties die ik voor de zomer naar de Tweede Kamer stuur, zal ik nader op dit onderwerp in gaan. Dit naar aanleiding van een motie ingediend door Kamerlid Bergkamp waarin zij een inventarisatie vraagt van methoden en programma’s die op dit moment in Nederland worden ingezet om kindermishandeling en huiselijk geweld te voorkomen en de psychische gevolgen te behandelen en welke daarvan in Nederland of internationaal bewezen effectief zijn. 2
Herkent u zich in de conclusie van het onderzoek dat Bureau Jeugdzorg de regie claimt, maar geen zicht houdt op het verdere verloop van de hulpverlening? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
De conclusie dat Bureau Jeugdzorg de regie claimt maar geen zicht houdt op het verdere verloop van de hulpverlening herken ik niet, ook niet in het rapport.
Indien Bureau Jeugdzorg betrokken is bij de hulpverlening heeft BJZ, vanuit hun casemanagement taak, de regie over het verloop van de hulpverlening aan de desbetreffende jeugdige.
Herkent u zich in de conclusie dat bij huiselijk geweld een belangrijke systeemgerichte aanpak belemmerd wordt doordat er eigenlijk nauwelijks continue coördinatie is van hulpverlening binnen het hele gezin? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het onderzoek geeft met betrekking tot de systeemaanpak aan dat hulpverlening aan kinderen vaak in isolement of met betrokkenheid van één ouder plaatsvindt. Met name hulpverlening aan plegers voltrekt zich buiten het beeld van de andere hulpverlening.
De hulpverlening aan slachtoffers van kindermishandeling richt zich in toenemende mate op het hele gezin. Deze ontwikkeling naar een systeemgerichte aanpak is volop gaande maar is nog niet afgerond.
Steeds meer is de gezinsbenadering uitgangspunt in projecten en methodieken en steeds vaker maken hulpverleners die betrokken zijn bij hulp voor gezinsleden afspraken over de coördinatie van zorg binnen het gezin.
De beweging naar een gezinsgerichte benadering ondersteun ik van harte. Deze benadering is onderdeel van het ZonMw programma effectief werken in de jeugdsector. Met de decentralisatie van de zorg voor jeugd die momenteel wordt voorbereid, krijgen gemeenten straks een brede verantwoordelijkheid en daarmee de mogelijkheid om de systeemgerichte benadering vorm te geven. Het uitgangspunt van het kabinet bij de decentralisaties is «één gezin, één plan, één regisseur».
Een systeemgerichte aanpak begint bij een integraal advies- en meldpunt. Met de decentralisatie van de zorg voor jeugd krijgt de samenvoeging van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) vorm. Het AMK en SHG geven advies, onderzoeken een melding en zorgen – indien nodig – dat hulp op gang gebracht wordt.
De eerste stap naar samenvoeging is gezet met de wet Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling die 1 juli 2013 in werking treedt. Hierin is geregeld dat het SHG contact opneemt met het AMK als kinderen in een gezin aanwezig zijn waar huiselijk geweld (partner geweld) plaatsvindt en het AMK contact legt met het SHG als naast kindermishandeling ook sprake is van geweld tussen volwassenen. De brancheorganisaties van de Steunpunten Huiselijk Geweld en Jeugdzorg Nederland hebben een overeenkomst gesloten om de samenwerking tussen AMK’s en SHG’s op regionaal niveau te structureren en te stimuleren. Dit om te voorkomen dat een kind tussen het wal en het schip valt.
Deelt u de resultaten uit het onderzoek dat de jeugdhulpverlening verkokerd en aanbodgericht is en de vervolghulpvraag in de jeugdhulpverlening nog niet goed geregeld is? Zo ja, wat bent u van plan daaraan te doen?
De conclusie dat de jeugdhulpverlening verkokerd en aanbodgericht is en de vervolghulpvraag in de jeugdhulpverlening niet goed geregeld is, vind ik niet terug in het onderzoek. Dit neemt niet weg dat de integraliteit en vraaggerichtheid van de zorg voor jeugd verbetering behoeft. Juist ook om hier een bijdrage aan te leveren wordt de decentralisatie van zorg voor jeugd naar gemeenten voorbereid.
De invloed van nepsigaretten op jonge kinderen |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat aan kinderen van een basisschool een zogenaamde Shisha-pen wordt verkocht?1 Wat vindt u hiervan?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Van Shisha-pennen is niet bewezen dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, noch dat zij aanzetten tot roken.
De vraag of de Shisha-pen de schadelijkheid van roken bagatelliseert, is niet onderzocht. Zie ook het antwoord op vraag 3 en 5.
Bent u op de hoogte van het feit dat een overgrote meerderheid in het Europees Parlement voor een verbod op productie, invoer en verkoop van eetwaren en speelgoed in de vorm van tabaksproducten heeft gestemd? Bent u van mening dat de Shisha-pen hier ook onder zou moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Ja, hiervan ben ik eveneens op de hoogte. Echter is er geen Europees verbod op productie, invoer en verkoop van eetwaren in de vorm van tabaksproducten.
Wel is er een Aanbeveling van de Raad (2003/54/EG) waarin Lidstaten onder meer worden aangespoord de verkoop van snoep en speelgoed die tabaksproducten gelijken te verbieden. Deze maatregel maakt deel uit van een breder pakket aan beleidsopties om het aanbod van tabak aan kinderen te beperken en reclame voor en promotie van tabaksproducten verder aan banden te leggen.
Overigens beschouw ik Shisha-pennen noch als eetwaren, noch als speelgoed.
Het zijn producten die tabaksproducten gelijken qua presentatie- en gebruiksvorm. Het verschil met tabaksproducten is dat deze producten noch tabak, noch nicotine bevatten. Bovendien vindt in Shisha-pennen geen verbrandingsproces plaats, maar slechts (elektronische) verhitting.
Nederland heeft invulling gegeven aan de Aanbeveling door verkoop van tabaksproducten aan jongeren in te perken, bijvoorbeeld door het invoeren van een minimumverpakking voor sigaretten. Momenteel wordt de leeftijdsgrens voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar.
Bent u van mening dat zelfregulering door de branche ten aanzien van dit soort producten voldoende bescherming van jonge kinderen biedt?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de Shisha-pen te verbieden of een leeftijdsgrens voor de verkoop in te stellen. Wel zal ik het RIVM vragen een inschatting te maken van de gezondheidsrisico's van dit product. Op grond daarvan zal ik bezien of verdere maatregelen nodig zijn.
Zelfregulering door de branche, zoals advisering over leeftijdsgrenzen, kan ik in de tussentijd alleen maar aanmoedigen.
Overigens maken «niet-tabaksproducten» ook onderdeel uit van de herziening van de huidige Europese Tabaksproductenrichtlijn. Het is de bedoeling dat nicotinehoudende producten en kruidensigaretten die worden gerookt in de toekomst ten minste worden voorzien van een gezondheidswaarschuwing.
In Brussel heb ik gesignaleerd dat een product als de Shisha-pen daar niet onder valt, omdat geen verbrandingsproces plaatsvindt.
Deelt u de mening dat de Shisha-pen jonge kinderen kan aanmoedigen om te gaan roken en tenminste de schadelijkheid van roken bagatelliseert?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden heeft u om de Shisha-pen te verbieden of een leeftijdsgrens te stellen voor de verkoop van de Shisha-pen? Welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht "Verstandelijk beperkte jongen week vast in Amsterdamse cel" |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verstandelijk beperkte jongen week vast in Amsterdamse cel»?1
Ja.
Klopt het dat de jongen werd opgepakt toen het busje waarin hij naar huis werd gebracht werd gecontroleerd door de politie? Vind u het verantwoord dat iemand met een verstandelijke beperking op deze manier is opgepakt?
Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Recourt, Marcouch en Ypma werd de betreffende personenauto (een privéauto, geen schoolbusje of taxi) door de politie staande gehouden omdat deze een straat inreed waar dat niet mocht. Hierbij werd geconstateerd dat betrokkene, die passagier was in de auto, geen gordel droeg waarvoor hij een bekeuring kreeg. Hiervoor werd om zijn legitimatiebewijs gevraagd. Aangezien betrokkene zich niet kon legitimeren werd hij, zoals gebruikelijk is, meegenomen naar het politiebureau. De dienstdoende agent heeft geen reden gehad om te twijfelen aan het verstandelijke vermogen van betrokkene.
Waarom is de jongen op deze manier opgepakt, terwijl het terugkeergesprek al gepland was? Deelt u de mening dat hij beter meteen naar huis gestuurd had kunnen worden om daar zijn gesprek af te wachten?
Het terugkeergesprek was op het moment van inbewaringstelling niet gepland. Betrokkene heeft zich niet altijd gehouden aan een eerder opgelegde meldplicht. Een lichter toezichtmiddel was reeds opgelegd en leek niet te werken. Daarom is hij door de hulp officier van justitie in bewaring gesteld.
Klopt het dat de jongen vijf dagen lang niet met zijn familie heeft mogen spreken en hij in die tijd niets gegeten heeft? Is de hulp van zorgverleners ingeroepen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet correct. Betrokkene heeft dagelijks, vanaf het moment van staandehouding, met zijn familieleden mogen spreken en dit ook gedaan. Ook heeft hij gegeten. Betrokkene noch zijn familie of advocaat hebben zijn beperking gemeld. Gelet op de gesprekken die hij met agenten, de hulp officier van justitie, personeel van DJI en de DT&V, heeft gehad, was er ook geen aanleiding om een beperking aan te nemen of om de hulp van zorgverleners in te roepen.
Gaat u er zorg voor dragen dat de jongen nazorg krijgt om deze traumatische gebeurtenis zo snel mogelijk te boven te komen?
Nee.
Deelt u de mening dat dit nooit had mogen gebeuren? Zo ja, wat gaat u doen om incidenten zoals dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat gelet op de berichten in de media een beeld is ontstaan waardoor u zich zorgen maakt over deze situatie. Wanneer ik kijk naar de daadwerkelijke feiten moet ik constateren dat de staandehouding correct is verlopen. Het meenemen van een persoon ter vaststelling van zijn identiteit na het begaan van een overtreding is een normale gang van zaken. Gelet op de informatie over de persoon van betrokkene die achteraf bekend is geworden, was inbewaringstelling niet het meest geëigende middel. Hierom heb ik de advocaat van betrokkene enkele dagen na de opheffing van de bewaring door de DT&V een schadevergoeding aangeboden.
De cijfers en feiten rond schuldenlast van studenten bij het sociaal leenstelsel |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitzending van 1 Vandaag over het sociaal leenstelsel en de gedane omschrijving van de schuld die studenten in een nieuw leenstelsel opbouwen?1
Het Bureau Krediet Registratie (BKR) waarschuwt voor een schuldenberg die zou ontstaan door het sociaal leenstelsel. In de uitzending heb ik aangegeven dat ik de conclusie van BKR voorbarig en onjuist vind.
Herkent u zich in het door het Bureau Kredietregistratie (BKR) geschetste beeld over de schuldenlast van studenten als gevolg van het sociaal leenstelsel? Zo, nee, kunt u toelichten waarom u zich niet in het geschetste beeld herkent?
Nee, het beeld dat BKR schetst vind ik niet juist. We moeten niet doen alsof we op dit moment een studiefinancieringstelsel hebben met alleen beurzen en straks een stelsel krijgen met alleen leningen. Het is en blijft een combinatie van beide. Bij de invoering van het sociaal leenstelsel wordt van studenten gevraagd om een groter deel van de kosten van hun levensonderhoud te financieren. Dit is te rechtvaardigen, omdat het om een groep gaat die na afronding van de studie over het algemeen significant meer gaat verdienen dan andere groepen in de samenleving. Nu draagt de overheid nog bij aan de kosten die een student maakt om te voorzien in het levensonderhoud. Het kabinet vindt dat dit socialer kan èn moet. De overheid blijft ook straks nog steeds een groot deel van de kosten voor het volgen van een studie dragen (gemiddeld € 25.000 per opleiding van 4 jaar). De samenleving als geheel investeert daarmee fors in de ontwikkeling van de student.
Wanneer een student het bedrag van de basisbeurs gedurende een 4-jarige studie geheel gaat lenen, dan is zijn studieschuld door het leenstelsel hoger dan voorheen (tussen € 5.300 voor thuiswonende studenten en € 14.700 voor uitwonende studenten). Indien zijn inkomen het toelaat, betaalt hij dan tussen de € 35 en € 101 extra per maand af (terugbetalen in 15 jaar, rente 2,5%). Mocht het inkomen na de studie te laag zijn in relatie tot de schuld, dan geldt een belangrijke sociale leenvoorwaarde en wordt het maandbedrag aangepast aan de draagkracht. Een eventuele restschuld wordt aan het einde van de terugbetaaltermijn kwijtgescholden. Dit verzekeringselement maakt het onnodig om studenten bang te maken om te lenen.
We moeten ook niet doen alsof het sociaal leenstelsel alleen maar over een schuldenberg gaat. De kabinetsvoorstellen maken het mogelijk om de besparingen van het stelsel om te zetten naar investeringen in de kwaliteit van het onderwijs.
Belangrijk blijft dat studenten bewust lenen. Daarom is goede voorlichting aan (aankomend) studenten en ouders essentieel, ook over de waarde van een diploma. Arbeidsmarktvergelijkingen maken duidelijk dat een hoger opgeleide gemiddeld 1,5 tot 2 keer zoveel verdient als een afgestudeerde mbo’er. Studeren blijft de best renderende investering die je in jezelf kunt doen.
Kunt u aangeven wat uw beeld is over de juistheid van de door het BKR beschreven cijfers over de hoogte van rentepercentages, de gemiddelde hoogte van toekomstige studieleningen en de hoogte van de openstaande totale studieschuld, o.a. in het licht van de afwijkende gegevens die u zelf beschreven heeft in de brief over de contouren van het leenstelsel?2
Het BKR onderbouwt zijn betoog met meerdere feitelijke onjuistheden. Zo beweert BKR dat de overheid jaarlijks miljarden aan studiekredieten verstrekt en het afgelopen jaar zelfs 4 miljard euro, terwijl dit in werkelijkheid veel minder is, namelijk € 1,2 miljard.
De hoogte van het uitstaande bedrag aan studieleningen bedroeg eind 2012 circa € 12 miljard. Daarnaast stond er circa € 8 miljard uit aan prestatiebeurs. Van de prestatiebeurs weten we dat die voor het overgrote deel (circa 90%) uiteindelijk in een gift wordt omgezet bij het behalen van het diploma. De € 12 miljard aan studieleningen vind ik een fors verschil met de € 20 miljard die het BKR noemt.
En volgens BKR zou ik hebben gerekend met de huidige rente op studieleningen van 0,6 procent, terwijl dat niet zo is. In de brief van 25 februari 2013 (Kamerstuk 24 724 nr. 106) staat duidelijk dat ik ben uitgegaan van 2,5 procent. Dit is de reële risicovrije rente waar de overheid mee rekent in maatschappelijke kosten-batenanalyses.
BKR stelt wel terecht dat hoe hoger de rente, hoe hoger de studieschuld. Maar de keuze van BKR om in de uitzending voorbeeldschulden te presenteren bij 7,6 procent rente, vind ik misleidend. Dit rentepercentage is te hoog. De gemiddelde rente in de studiefinanciering over de afgelopen tien jaar bedraagt 2,6 procent.
Naast de rente hangt de hoogte van toekomstige studieschulden af van individuele omstandigheden en keuzes. Net als nu zullen zich extremen kunnen voordoen. Door het sociaal leenstelsel kan de schuld verder toenemen (bedragen zie vraag 2). Maar dit soort schulden is niet per definitie problematisch. Oud-studenten zijn dankzij de draagkrachtregeling verzekerd tegen een ondraaglijke schuld.
Kunt u uiteenzetten hoe u aankijkt tegen de opvatting van het BKR dat een consumptief krediet vergelijkbaar zou zijn met een studielening en daarom in het registratiesysteem van de commerciële instelling BKR thuis zou horen?
Ik verschil met BKR van mening of registratie in het BKR nodig is. Een studielening is geen consumptief krediet maar eerder een investeringskrediet met sociale voorwaarden. Ik constateer dat hypotheekverstrekkers bijvoorbeeld prima in staat zijn om invulling te geven aan hun zorgplicht jegens kredietaanvragers met studieschulden. Ik ga ervan uit dat ook andere kredietverstrekkers voldoende mogelijkheden hebben om de maandlasten van studieschulden in kredietbeoordelingen mee te nemen. Er kan bijvoorbeeld worden gevraagd naar het studieschuldoverzicht van DUO. Het is dan aan de betrokkene zelf om te beoordelen of hij daarin wil mee gaan of de kredietaanvraag wil stopzetten.
De gevolgen van extramuralisering voor zorgaanbieders |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de beleidsbrief van Menzis zorgkantoor, dat aangeeft dat het nog maar de vraag is of zorgaanbieders de vrijkomende capaciteit kunnen verhuren op een bedrijfseconomische duurzame manier, zodra mensen met een indicatie voor een zorgzwaartepakket 1,2,3 en 4 niet meer naar een verzorgingshuis kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik vind het goed dat het zorgkantoor van Menzis haar beleid ten aanzien van het extramuraliseren van de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) 1 tot en met 4 toelicht aan haar stakeholders. Het zorgkantoor van Menzis geeft daarmee aan dat zij zich voorbereidt op de verdere stappen ten aanzien van extramuralisering. Steeds meer mensen willen langer thuis blijven wonen. Met het beleid ten aanzien van extramuralisering sluit ik aan bij deze trend. Dit heeft tot gevolg dat zorginstellingen te maken kunnen krijgen met een (geleidelijke) teruggang in de vraag naar hun intramurale aanbod. Het zorgkantoor van Menzis stelt terecht de vraag of alle zorginstellingen de daarmee vrijkomende capaciteit kunnen verhuren op een bedrijfseconomisch duurzame manier. Of dat mogelijk is, hangt af van vele factoren, waaronder de prijs-kwaliteitverhouding. Deze zal steeds meer worden vergeleken met een alternatief aanbod aan combinaties van wonen, zorg en ondersteuning. Over de precieze invulling van de voorgenomen extramuralisering kom ik terug in mijn aangekondigde brief over de hervorming van de langdurige zorg.
Hebben alle 27 zorgkantoren inmiddels een standpunt ingenomen over de gevolgen van deze maatregel? Heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) hiernaar gekeken, en dit goedgekeurd? Wat is de bemoeienis van de NZa in deze? Wilt u de standpunten van de zorgkantoren en de reactie van de NZa naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of alle zorgkantoren een standpunt hebben ingenomen over de gevolgen van de maatregel. Ik heb de NZa gevraagd om in hun Onderzoek Uitvoering AWBZ te onderzoeken in hoeverre zorgkantoren voorbereid zijn op het vervullen van hun zorgplicht.
Waarom stelt Menzis zorgkantoor vast dat mensen moeten kunnen blijven wonen in de gemeente waar zij altijd gewoond hebben, ook als zij een indicatie hebben voor hogere zorgzwaartepakketten, maar een uitzondering maakt voor mensen die een indicatie hebben voor zorgzwaartepakket 7? Wilt u uw antwoord toelichten?
Indien een zorgaanbieder in de eigen gemeente op een verantwoorde manier de zorg aan deze cliëntgroepen kan verlenen, dan is het mogelijk dat cliënten in hun eigen gemeente zorg krijgen. Het zorgkantoor van Menzis geeft aan dat het bij ZZP VV 7 gaat om specifieke cliëntengroepen (bijvoorbeeld jong dementerenden of cliënten met de ziekte van Korsakov) die specialistische zorg nodig hebben die niet in elke gemeente voorhanden is.
Hoeveel verzorgingshuizen kunnen hun capaciteit overzetten naar verpleeghuiszorg in een neutraal budget? Hoeveel zorgkantoren hanteren dit beleid? Wilt u uw antwoord toelichten?
Dit is mij niet bekend. Het is aan ieder zorgkantoor om binnen de regionale contracteerruimte voor alle doelgroepen (zowel cliënten met een intramurale als met een extramurale indicatie) op een doelmatige manier zorg in te kopen die aansluit op de wensen van de cliënten. Bij de zorginkoop houden zorgkantoren rekening met de specifieke situatie in de regio. Het is aan de NZa om toezicht te houden op de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de AWBZ door de zorgkantoren.
Hoeveel verzorgingshuizen kunnen vanwege bouwkundige beperkingen hun capaciteit niet omzetten naar verpleeghuiszorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Cliënten willen langer thuis blijven wonen. De cliënten die in een instelling verblijven,hebben in de loop der tijd een steeds intensievere zorgvraag gekregen. Veel instellingen hebben zich al voorbereid op deze trend die al langer zichtbaar en gaande is. Andere instellingen moeten deze slag nog maken. Zij kunnen dit doen door in te zetten op zwaardere intramurale zorgverlening, maar ook door het verhuren van kamers en dit combineren met extramurale zorgverlening of door het verhuren van kamers aan derden of het afstoten van capaciteit. Wat de meest verstandige beslissing is hangt af van de lokale situatie, zoals de locatie van het vastgoed dat in bezit is (dit is belangrijk voor de waardering van het vastgoed), de restwaarde van het vastgoed dat in bezit is, de lengte van de huurcontracten met de woningbouwcorporatie en het woon- en zorgaanbod in de regio. Verzorgingshuizen zullen samen met bijvoorbeeld woningbouwcorporaties, gemeenten, zorgkantoren, banken en (vertegenwoordigers van) cliënten het gesprek aan moeten gaan over hun langere termijn beleid. Er is thans derhalve geen eenduidig antwoord op de vraag te geven. Het is aan deze partijen om inzicht te hebben in onder andere de mogelijkheden om hun gebouwen om te zetten naar verpleeghuiszorg.
Hoeveel, en welke zorgkantoren trekken hun (eventuele) toezeggingen in over capaciteitsmutaties? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel, en welke zorgkantoren hebben hun toezegging over bouwvergunningen ingetrokken? Vindt u het wenselijk dat verzorgingshuizen die nieuw gaan bouwen hiermee moeten stoppen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend hoeveel verzorgingshuizen nieuwbouwplannen hebben stopgezet.
Hoe groot zijn de consequenties voor verzorgingshuizen door deze maatregel, en hoeveel verzorgingshuizen moeten hun nieuwbouwplannen stopzetten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, is mij niet bekend hoeveel verzorgingshuizen nieuwbouwplannen hebben moeten stop zetten.
Uit een onderzoek (financiële zorgthermometer 1e kwartaal 2013) uitgevoerd in opdracht van HEAD (beroepsvereniging van financiële professionals in de zorg) blijkt dat instellingen zich voorbereiden op het langer thuis wonen. In de sector verpleging en verzorging verwachten de financiële professionals ongeveer 7% meer leegstand in de instellingen. Van de zorginstellingen geeft 72% aan dat ze een gedeelte van hun capaciteit willen verzelfstandigen.
Klopt het beeld dat zorgkantoren geen inkoopgaranties kunnen geven voor een hogere zorgzwaartemix? Leidt dit tot wachtlijsten in de langdurige zorg? Wat gaat u hieraan doen?
Het is aan ieder zorgkantoor om binnen de regionale contracteerruimte voor alle doelgroepen (zowel cliënten met een intramurale als met een extramurale indicatie) op een doelmatige manier zorg in te kopen die aansluit op de wensen van de cliënten. Dit geldt zowel voor mensen met een hoge zorgvraag als met een lage zorgvraag. Het zorgkantoor staat het vrij om keuzes te maken bij welke zorginstellingen ze deze zorg willen inkopen.
Op 4 december 2012 (TK 2012-2013, 30 597, nr. 277) heb ik u geïnformeerd over de kern van de wachtlijst. De omvang van de wachtlijst van de mensen met een urgente zorgvraag, die al langer dan de Treeknorm wachten op een plek, en voor wie er geen overbruggingszorg is, is min of meer stabiel gebleven de afgelopen jaren. Ik zal u in april informeren over de stand van zaken met betrekking tot de wachtlijst.
Hoeveel zorgkantoren hanteren ditzelfde beleid?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is uw reactie op het beleid van Menzis zorgkantoor dat aangeeft geen verantwoordelijkheid te willen nemen zodra verzorgingshuizen in de problemen komen door leegstand? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het eens met het zorgkantoor van Menzis dat wanneer zorginstellingen te maken krijgen met leegstand en daardoor in problemen komen, de zorginstelling de verantwoordelijkheid heeft om de problemen op te lossen. Het is aan het bestuur van de zorginstelling zelf om haar beleid te bepalen met inachtneming van de belangen van haar stakeholders. Het zorgkantoor van Menzis geeft wel aan bereid te zijn om samen met de andere stakeholders naar oplossingen te zoeken. Het is voor zorgkantoren niet mogelijk om te betalen voor niet geleverde zorg (en in het geval van leegstand wordt er geen zorg geleverd). Het zorgkantoor mag wel betalen voor geleverde zorg aan zwaardere cliënten of voor geleverde extramurale zorg (die bijvoorbeeld geleverd kan worden in de verhuurde appartementen). Naast het feit dat mensen langer thuis willen wonen is er ook een maximum aan de groei van het aantal zwaardere cliënten. Menzis sluit met haar brief aan bij de ingezette weg van extramuralisering.
Ik vind het belangrijk dat de continuïteit van zorg voor mensen die zorg nodig hebben, gewaarborgd blijft, ook als instellingen in financiële problemen komen. Zorgaanbieders en zorgkantoren zijn hiervoor samen verantwoordelijk. Zorgkantoren hebben een zorgplicht. Op basis van die zorgplicht contracteren zij zorg en maken verzekeraars ook afspraken met de zorgaanbieder over tijdige signalering van mogelijke problemen die de continuïteit van zorg bedreigen. Zo nodig, bijvoorbeeld in geval van een faillissement van een zorgaanbieder, zal de zorgverzekeraar moeten zorgen voor vervangend zorgaanbod voor zijn verzekerden. De NZa zorgt voor de handhaving. Alleen als blijkt dat de verzekeraars niet kunnen voorzien in de continuïteit van zorg heeft de overheid een publieke verantwoordelijkheid. De NZa toetst of dit het geval is. Zo ja, dan kan de overheid een vangnetstichting oprichten. De continuïteit van cruciale zorg in de AWBZ en Zvw voor cliënten staat bij mij voorop, niet de continuïteit van de instelling. In die zin wordt de lijn uit de kamerbrief Waarborgen voor continuïteit van zorg van 27 april 2011 op overeenkomstige wijze gevolgd.
Deelt u de mening dat, vanwege de zorgplicht, zorgkantoren te allen tijde verantwoordelijk zijn voor de zorg die zij inkopen, en het zorgkantoren wel aangaat als gecontracteerde zorgaanbieders in de problemen raken? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 11. Ik onderstreep nogmaals dat zorgkantoren verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van zorg, en niet voor de continuïteit van de zorginstelling.
Met welke reden geeft Menzis zorgkantoor wel een budgetgarantie aan zorginstellingen zodra zij erin slagen hun capaciteit te extramuraliseren en generieke ruimtes te verhuren, maar geen garantie om zorgaanbieders te helpen zodra zij in de problemen raken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat mensen geen nieuwe indicaties voor zorg met verblijf meer krijgen voor de zorgzwaartepakketten 3 en 4? Is dit een taakstelling die is opgedragen aan het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, dit klopt niet, nieuwe cliënten komen ook in 2013 nog steeds in aanmerking voor een ZZP 3 of 4. Er is dus geen sprake van een taakstelling die aan het CIZ is opgedragen.
Klopt het dat er zorgkantoren zijn die geen plekken in verzorgingshuizen meer inkopen voor de zorgzwaartepakketten 3 en 4? Garandeert u dat mensen met een zorgzwaartepakket 3 en 4 nog – indien zij willen – naar een verpleeghuis/verzorgingshuis kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 14 heb aangegeven, komen nieuwe cliënten ook in 2013 nog steeds in aanmerking voor een ZZP 3 of 4. Daarnaast zijn er ook nog de bestaande cliënten, die hun recht op zorg in een instelling behouden, zelfs bij een eventuele herindicatie. Zorgkantoren moeten voor alle cliëntengroepen (dus ook voor de cliënten met ZZP 3 en 4) op een doelmatige wijze zorg inkopen die aansluit op de behoefte van de cliënt. Het zorgkantoor kan keuzes maken bij welke zorgaanbieder de zorg wordt ingekocht.
Mantelzorgwoningen en groepswonen |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dan komt Oma toch gewoon in de tuin wonen»?1
Ja.
Bent u bekend met de KRO radioserie «Wat doen we met oma?»2
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze, en in welke mate, mantelzorgwoningen of groepswoningen tot besparing in de AWBZ/Wmo kunnen leiden?
Met het plaatsen van mantelzorgwoningen worden mensen langer in staat gesteld zelfstandig te wonen met hulp van hun naasten. Dat kan opname in AWBZ-voorzieningen uitstellen of misschien zelfs voorkomen. Wanneer burgers door het wonen in een mantelzorgwoning meer een beroep kunnen doen op hun mantelzorgers is het mogelijk dat er minder maatschappelijke ondersteuning nodig is. In welke mate het plaatsen van mantelzorgwoningen of groepswoningen tot besparing in de ABWZ/Wmo kunnen leiden, kan ik niet kwantificeren.
Kunt u de stand van zaken geven over de thans lopende experimenten in het kader van ouderenhuisvesting, onder andere via Platform 31, en daarbij verder ingaan op kansen en belemmeringen in het kader van tijdelijke huisvesting?
Op dit moment zijn er geen lopende experimenten op dit terrein; het experimentenprogramma woonservicegebieden is recent beëindigd.
Er vindt overleg plaats met Platform 31 over een nieuw kennis- en experimentenprogramma wonen en zorg, waarbij ook MOVISIE en het Aedes-Actiz kenniscentrum Wonen-Zorg zijn betrokken. Bezien wordt of experimentele (tijdelijke) woonvormen voor ouderen (en kansen en belemmeringen daarvan) hierin kan worden meegenomen. De minister voor Wonen en Rijksdienst zal eind juni een brief aan uw Kamer zenden waarmee de toezegging over het toegezegde actieplan ouderenhuisvesting gestand wordt gedaan. In deze brief zal de minister ondermeer nader ingaan op het experimenteerprogramma.
Kunt u aangeven tot welk concreet resultaat de vereenvoudiging van regelgeving voor mantelzorgwoningen in het kader van het BOR (Beheer Openbare Ruimte) heeft geleid?
De minister van IenM zal, in het verlengde van het wetsvoorstel inzake het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (Kamerstukken I 2011/12, 33 135), het Besluit omgevingsrecht (Bor) wijzigen. Met deze wijziging zullen mantelzorgvoorzieningen onder voorwaarden omgevingsvergunning vrij worden en, voor zover toch omgevingsvergunning nodig is, wordt er voor gezorgd dat hiervoor de reguliere en niet meer de langer durende uitgebreide voorbereidingsprocedure op van toepassing is. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Pieper c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 XI, nr. 34) waarin werd opgeroepen om de mogelijkheden voor de plaatsing van mantelzorgvoorzieningen te vereenvoudigen.
Deelt u de mening dat vereenvoudiging van ruimtelijke regelgeving in het kader van tijdelijke huisvesting van bepaalde doelgroepen het gevaar in zich draagt dat die huisvesting een permanent karakter krijgt? Welke bestuurlijke middelen hebben de overheden tot hun beschikking om dit potentiële risico in te dammen en bent u bereid hierop toe te zien?
Bij een omgevingsvergunning waarmee voor een beperkte tijdsduur een bepaalde vorm van huisvesting (bijvoorbeeld een tijdelijke mantelzorgwoning) wordt toegestaan, dient het gebruik voor het aflopen van de gestelde termijn te zijn beëindigd. Wanneer het gebruik toch wordt voortgezet, is sprake van een overtreding waartegen het bevoegd gezag behoort op te treden. De handhavingsmiddelen hierbij zijn last onder dwangsom of last onder bestuursdwang.
Dit verandert niet door het eenvoudiger maken van de vergunningverlening. Ik zie dan ook geen bijzonder potentieel risico voor regelovertreding bij het vereenvoudigen van mogelijkheden om tijdelijk andere vormen gebruik toe te staan. Het bevoegd gezag is er voor verantwoordelijk om bij regelovertreding handhavend op te treden. Ik zie geen aanleiding om hier specifiek aanvullend op toe te zien.
Bent u bereid een inventarisatie te maken van belemmeringen in regelgeving die de aanbieders van nieuwe thuiszorgconcepten ervaren, o.a. in de sfeer van planologie, vergunningverlening, aanvraag huursubsidie, et cetera? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij aangeven op welke termijn u hierover de Kamer kunt informeren?
Op het terrein van mantelzorgwoningen is een handreiking voor gemeenten in de maak. In deze handreiking komen onder meer planologie en vergunningverlening aan de orde.
Ik verwacht dat deze handreiking na de zomer klaar is en deze wordt vervolgens via de VNG verspreid.
Executies in Saoedi-Arabië |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Saudi Arabia executes seven men for armed robbery»?1 Kunt u bevestigen dat deze zeven in 2009 veroordeelde individuen onlangs zijn geëxecuteerd?
Ja. De zeven mannen zijn inderdaad geëxecuteerd.
Deelt u de kritiek van onafhankelijke VN-experts en Amnesty International betreffende deze zaak, namelijk dat de beschuldigingen tegen de geëxecuteerden verzonnen waren, dat de processen oneerlijk waren en dat marteling plaats zou hebben gevonden tijdens de processen? Indien neen, waarom niet?
Nederland deelt de ernstige zorgen van VN-experts en Amnesty International over berichten over de oneerlijke procesgang en berichten dat de veroordelingen grotendeels gebaseerd zouden zijn op bekentenissen verkregen door marteling.
Is het waar dat twee van de geëxecuteerden nog minderjarig waren toen zij hun vermeende misdaden begingen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
In de media wordt veelvuldig bericht dat twee van de geëxecuteerden minderjarig waren ten tijde van hun vermeende misdaad. Dit kan tot op heden niet met zekerheid worden bevestigd.
Bent u ermee bekend dat de mensenrechtenambassadeur tijdens zijn bezoek aan Saoedi-Arabië vorig jaar er in het bijzonder voor pleitte de doodstraf in het geval van minderjarige daders niet ten uitvoer te brengen en dat er onder beleidsmakers in Saoedi-Arabië een voorzichtige discussie plaatsvindt over de tenuitvoerlegging van de doodstraf in geval van minderjarigheid?2 Hoe beoordeelt u in dit licht de recente executies in Saoedi-Arabië? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het feit dat onder Saoedische beleidsmakers een voorzichtige discussie plaatsvindt over het doodstrafbeleid en minderjarigheid blijkt onder andere uit de oproep van de Shura Council in 2008 om de minderjarigheidsgrens van 15 jaar naar 18 jaar te verhogen. In 2010 werd opnieuw gedebatteerd over de leeftijdsgrens met betrekking tot een wet tegen kindermishandeling. Helaas hebben deze discussies nog niet geleid tot concrete beleidswijziging.
Ik betreur in hoge mate dat acties van de mensenrechtenambassadeur en van vele mensenrechtenorganisaties, de EU en de VN niet hebben kunnen voorkomen dat de zeven mannen zijn geëxecuteerd.
Kunt u bevestigen dat in 2012 ten minste 69 mensen zijn geëxecuteerd in Saoedi-Arabië? Indien neen, wat zijn dan de feiten? Hoeveel van hen waren minderjarig toen zij hun vermeende strafbare feiten begingen?
Cijfers van internationale NGO’s en persbureaus wijzen er inderdaad op dat er in 2012 ten minste 69 executies hebben plaatsgevonden in Saoedi-Arabië. Er zijn geen gegevens bekend van personen in 2012 die ten tijde van hun vermeende misdrijf nog minderjarig waren.
Deelt u de opvatting dat meer druk op Saoedi-Arabië nodig is zodat het land een einde maakt aan het uitvoeren van de doodstraf in het algemeen en de doodstraf voor minderjarigen in het bijzonder? Indien neen, waarom niet? Indien ja, hoe bent u van plan hier invulling aan te geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland streeft naar de wereldwijde afschaffing van de doodstraf en zal zich hiervoor blijven inzetten. Gezien de mogelijke betrokkenheid van minderjarigen gaat in dit kader extra aandacht uit naar Saoedi-Arabië. Nederland zet de continue dialoog over het doodstrafbeleid met de Saoedische autoriteiten voort. Aangezien de EU meer gewicht in de schaal legt, zullen wij dat vooral samen met EU partners doen.
Een illegale verstandelijk gehandicapte jongen die in een schoolbus is opgepakt en een week in vreemdelingenbewaring heeft verbleven |
|
Loes Ypma (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jongen met IQ van 48 week lang in cel gezet»?1
Ja.
Onder welke omstandigheden is het schoolbusje stopgezet, is deze jongen staande gehouden en vervolgens aangehouden? Was dit in het kader van strafrechtelijk onderzoek of in het kader van vreemdelingentoezicht? Welke legitieme reden was er om de jongen te vragen naar zijn identiteitsbewijs? Deelt u de mening dat het aanhouden van een busje waarin kinderen zitten die van school komen intimiderend en geen juiste wijze is om illegale vreemdelingen op te pakken?
Van het aanhouden van kinderen in een schoolbusje was geen sprake. De betreffende personenauto (een privéauto, geen schoolbusje of taxi) is door de politie staande gehouden wegens het negeren van een geslotenverklaring. De bestuurder van de auto werd hiervoor bekeurd. Omdat hierbij werd geconstateerd dat betrokkene, die passagier in de auto was, geen gordel droeg, werd deze ook bekeurd, waarvoor om zijn legitimatiebewijs werd gevraagd. Aangezien betrokkene zich niet kon legitimeren werd hij staande gehouden en meegenomen naar het politiebureau om zijn identiteit vast te stellen.
Deelt u de opvatting dat het zich slecht verhoudt tot het recht van illegale jongeren om onderwijs te volgen, om hen aan te houden kort nadat zij van school komen? Deelt u de vrees dat daardoor het risico ontstaat dat illegale jongeren niet meer naar school durven en zij hun recht op onderwijs daardoor niet meer durven uit te oefenen?
Zoals ik bij vraag 2 heb geantwoord betrof het geen gerichte controle van een jongere die uit school kwam. Het recht van illegale minderjarigen op onderwijs is en blijft gewaarborgd.
Klopt het dat de verstandelijk gehandicapte jongen na de aanhouding vijf dagen in vreemdelingenbewaring heeft verbleven, ook al had hij een nog een beroep lopen tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning? Wat waren de gronden voor deze inbewaringstelling? Is aan hem rechtsbijstand verleend bij de inbewaringstelling? Zijn de familieleden op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester van Amsterdam had signalen ontvangen van vroegere docenten van betrokkene over diens beperking. Nadat deze informatie bekend is geworden bij de DT&V is meteen de benodigde actie ondernomen.
Ik wil benadrukken dat op het moment van inbewaringstelling deze informatie niet bekend was bij de politie en evenmin gemeld is door betrokkene zelf, zijn familie of advocaat, waardoor er ook geen rekening mee gehouden kon worden bij de inbewaringstelling en tijdens de bewaring.
Reden voor de inbewaringstelling was dat betrokkene zich niet altijd heeft gehouden aan een eerder opgelegde meldplicht. Dit gecombineerd met onder meer een nuldagen vertrektermijn heeft ertoe geleid dat het risico op onttrekking aan het toezicht door de politie reëel werd geacht. Een lichter toezichtmiddel was reeds opgelegd en leek niet te werken. Daarom is hij door de hulp officier van justitie in bewaring gesteld. Betrokkene heeft uiteindelijk 6 dagen in vreemdelingenbewaring gezeten.
Gelet op de informatie over de persoon van betrokkene die achteraf bekend is geworden, was inbewaringstelling niet het meest geëigende middel. Hierom heb ik de advocaat van betrokkene enkele dagen na de opheffing van de bewaring door de DT&V een schadevergoeding aangeboden.
Ik wil bekijken hoe ik situaties als deze in de toekomst kan voorkomen. Zoals aangegeven zal ik uw Kamer voor het zomerreces de toekomstvisie vreemdelingenbewaring en de inzet van alternatieve toezichtmiddelen bij terugkeer aanbieden. Daarin zal ik nader ingaan op de omgang met kwetsbare vreemdelingen.
Op welke wijze is zijn verstandelijke handicap onderzocht, herkend en meegewogen bij de beslissing om hem in bewaring te stellen? Deelt u de mening dat het onacceptabel is om een jongen met zo’n geestelijke kwetsbaarheid in bewaring te stellen?
De verstandelijke handicap is op het moment van inbewaringstelling niet gemeld door betrokkene of zijn familie. Uit zijn antwoorden tijdens het gehoor blijkt dat destijds geen aanleiding was voor de politie om een dergelijke beperking te veronderstellen.
Ook voor iemand met een beperking geldt dat hij in bewaring kan worden gesteld wanneer hij of zij zich niet aan zijn vertrekplicht wil houden en een reëel risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, er zicht op uitzetting is en andere, lichtere, toezichtmiddelen niet tot vertrek hebben geleid. Daartegenover staat dat dan binnen bewaring extra aandacht en zorg voor de persoon aanwezig zal zijn.
Wat behelst precies het protocol om vast te stellen of een illegale vreemdeling wel of niet detentiegeschikt is? Bent u bereid om dit protocol tegen het licht te houden en te bezien of de werking ervan in de praktijk afdoende is?
Detentiegeschiktheid wordt individueel bekeken bij een inbewaringstelling. Bij het in bewaring stellen van een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling wordt onder meer gekeken of een ander (lichter) toezichtmiddel mogelijk is, of de vreemdeling wil meewerken aan terugkeer, of er een reëel risico op onttrekking aan het toezicht is en of gedwongen vertrek mogelijk is. Bewaring is het ultimum remedium en soms zijn er geen andere middelen mogelijk, hoe moeilijk dat ook is.
Naar verwachting gaat de Adviescommissie vreemdelingenzaken in haar advies over het proces van inbewaringstelling hier ook op in. Ik verwacht dit advies binnenkort. Het advies zal ik betrekken bij de toekomstvisie vreemdelingenbewaring en de inzet van alternatieve toezichtmiddelen bij terugkeer. Daar zal ik ook de detentiegeschiktheid bij meenemen. De toekomstvisie zal voor het zomerreces aan uw Kamer worden gezonden.
Deelt u de mening dat een standaard 48-uurstoets door de rechter bij een inbewaringstelling kan voorkomen dat dit soort kwetsbare mensen in de cel terechtkomt en dat, als dit toch gebeurt, zij zo snel mogelijk worden vrijgelaten? Bent u bereid een verkenning te doen naar deze optie en de Kamer daarover te informeren?
Met u ben ik van mening dat bij detentie spoedig een rechterlijke toets moet plaatsvinden. De termijn waarbinnen en de wijze waarop deze toets moet plaatsvinden was een belangrijk onderwerp bij de totstandkoming van de gewijzigde Europese opvangrichtlijn. In dat verband is uitgebreid gekeken naar de mogelijkheid om een rechterlijke toets binnen 72 uur te realiseren. Hierover is uw Kamer ook meermaals geïnformeerd. Steeds is daarbij geconcludeerd dat een rechterlijke toets binnen 72 uur een te zware belasting van de rechterlijke macht met zich mee zou brengen. Daarbij en daardoor zou een dergelijke toets de kwaliteit van de rechtsbijstand aan de vreemdeling en van de beoordeling door de rechterlijke macht niet ten goede komen. Een 72-uurs toets is ook geen onderdeel geworden van de gewijzigde Europese Opvangrichtlijn. Nu nog zo recent naar de mogelijk en wenselijkheid van een versnelde toets is gekeken, acht ik het op dit moment niet opportuun onderzoek te doen naar een toets binnen 48 uur.
Kunt u aangeven op welke wijze bij zijn verblijf in het detentiecentrum rekening is gehouden met zijn bijzondere kwetsbare situatie? Onder welk regime heeft hij daar verbleven, en welke mogelijkheden had hij voor dagbesteding? Is de jongen tijdens zijn verblijf door artsen onderzocht? Zo ja, wat waren de bevindingen?
Doordat de beperking van betrokkene niet bekend was en ook niet bleek tijdens de bewaring, heeft DJI daar geen rekening mee kunnen houden. Hij heeft onder het gewone regime voor vreemdelingen verbleven en had dezelfde mogelijkheden voor dagbesteding als de andere vreemdelingen. Het dagprogramma duurt van acht uur ’s ochtends tot twaalf uur en van een uur ’s middags tot vijf uur ’s avonds. In deze periode zijn de deuren van de kamers open en kan gebruik worden gemaakt van de gemeenschappelijke ruimte. Daarnaast worden activiteiten aangeboden, zoals sporten, creatieve mogelijkheden, gesprekken met een geestelijk verzorger en mag een vreemdeling bezoek ontvangen.
Hij is tijdens zijn verblijf niet door artsen onderzocht. Daar was geen aanleiding toe en hij heeft er ook niet om gevraagd.
Waarom moet de burgemeester van Amsterdam er aan te pas komen om de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) ervan te overtuigen dat deze kwetsbare jongen niet in een detentiecentrum hoort en moest worden vrijgelaten? Bent u bereid om de vreemdelingendiensten, zoals de DT&V, te instrueren dat zij, naast de activiteiten gericht op de terugkeer van vreemdelingen, ook voortdurend alert moeten zijn op de kwetsbaarheid van sommige vreemdelingen en daarnaar moeten handelen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om deze zaak uitgebreid te onderzoeken en de Kamer daarover te informeren?
Met het beantwoorden van uw vragen voldoe ik aan uw verzoek. Persoonlijke informatie over betrokkene en zijn vreemdelingrechtelijke status is zo veel als mogelijk beperkt in deze antwoorden, gelet op zijn privacy.
Witwassen via prepaid- en cadeaukaarten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Witwassen via cadeaukaart»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Financial Action Task Force uit 2011 dat Nederland vatbaar is voor witwassen vanwege haar grote financiële sector, open economie en de omvang van illegale verdiensten? Kunt u een inschatting maken van het bedrag dat jaarlijks wordt witgewassen in Nederland?
Ja. Een goed ontwikkelde en betrouwbare financiële sector, zoals de Nederlandse, is niet alleen aantrekkelijk voor legaal, maar veelal om dezelfde redenen eveneens voor illegaal verkregen kapitaal. Dit is ook de reden dat Nederland een sterk anti-witwasbeleid heeft ontwikkeld, zoals ook door de FATF wordt erkend.
In haar meest recente rapport over witwassen2 gaat de United Nations Office on Drugs and Crimes (UNODC) uit van de schatting dat wereldwijd een bedrag van ca. 2,7% van het BNP wordt witgewassen. In 2011 schatte de FATF het bedrag dat jaarlijks wordt witgewassen in Nederland op ca. 1,8% van het Nederlandse BNP3. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het onderzoek mede gelden omvat die weliswaar opbrengsten zijn van laakbaar handelen, maar niet noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het plegen van misdrijven. Dit onderscheid speelt vooral bij allerlei vormen van frauduleus handelen, blijkens het onderzoek goed voor ongeveer 80 procent van het «illegale geld».
Welke maatregelen moeten aanbieders van betaal- of cadeaukaarten nemen ter voorkoming van witwaspraktijken?
Betaalkaarten is een overkoepelende term die vaak wordt gebruikt voor alle kaarten waarmee «elektronisch» geld gebruikt kan worden. Naast de prepaid kaarten (waaronder cadeaukaarten) vallen hier ook reguliere «pinpassen» of credit cards onder. In mijn antwoorden ga ik verder niet in op pinpassen of creditcards, maar alleen op prepaid kaarten.
Elektronisch geld is een betaalmiddel dat door elektronisch geldinstellingen (EGI’s) en banken kan worden uitgegeven. EGI’s en banken vallen onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en dienen derhalve aan alle vereisten van deze wet te voldoen. Deze wettelijke vereisten houden onder meer in een gedegen cliëntenonderzoek, het actueel houden van cliëntgegevens en voortdurende controle op de relatie en transacties, en in voorkomend geval het melden van ongebruikelijke transacties.
Slechts in gevallen waarin niet of nauwelijks het risico van witwassen wordt gelopen zijn EGI’s van deze wettelijke vereisten uitgezonderd. Zo is de EGI uitgezonderd die elektronisch geld uitgeeft waarmee alleen kan worden betaald binnen de eigen bedrijfsgebouwen, binnen een beperkt netwerk van dienstverleners of voor een beperkte reeks van goederen en diensten (zoals bv. de nationale bioscoopbon).
Opgemerkt dient te worden dat cadeaukaarten naar hun aard nauwelijks interessant lijken voor crimineel gebruik; tot op heden kunnen er uitsluitend een beperkt soort goederen of diensten voor aangeschaft worden en vindt dit volgens de brancheorganisatie voor cadeaukaarten Verenigde betaalinstellingen in Nederland (VebiN), in de praktijk slechts plaats voor een maximaal bedrag van € 250,-. De meeste cadeaukaarten vallen daarom dan ook onder de bovengenoemde uitzonderingen.
Geldt voor de storting op cadeaukaarten ook dat verdachte transacties gemeld moeten worden? Zo ja, hoe wordt deze meldplicht gehandhaafd en hoeveel meldingen van verdachte stortingen zijn er over 2012 gedaan?
De Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU) constateert een aanzienlijke toename van het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties die betrekking hebben op prepaid kaarten, voor zover dit in de meldingen wordt aangegeven door de meldingsplichtige elektronisch geldinstellingen en banken. In 2010 werden 146 meldingen gedaan, in 2011 waren dat er 1.804 terwijl in 2012 3.996 meldingen werden gedaan. Het merendeel van de meldingen in 2012 vloeide voort uit het cliëntonderzoek dat werd ingesteld door geldtransactiekantoren waarbij gestuit werd op mogelijk risico van witwassen of terrorisme financiering of op moeilijk te verklaren bevindingen.
Voor alle aanbieders van cadeaukaarten (met uitzondering van de aanbieders van kaarten met een beperkte toepassing, zoals betaling voor een beperkte reeks goederen) geldt dat zij een betaling voor een kaart die ongebruikelijk is moeten melden aan de Financiële Inlichtingen Eenheid (FIU) op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Een betaling kan ongebruikelijk zijn als er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financiering van terrorisme. Een dergelijke transactie wordt altijd als ongebruikelijk bestempeld wanneer het gaat om een contante betaling van een bedrag van € 2.000,- of meer.
Met het toezicht op de implementatie en naleving van de Wwft, waaronder de meldplicht, door de aanbieders van cadeaukaarten (elektronisch geldinstellingen en betaaldienstagenten met een Nederlandse vergunning of notificatie) is de Nederlandsche Bank (DNB) belast.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid om 100.000 euro of meer op een kaart te kunnen houden? Dienen dergelijke kaarten dan nog voor gewoon betalingsverkeer?
De laatste jaren is mondiaal een ontwikkeling te zien dat prepaid kaarten als volwaardig alternatief voor traditionele betaalmiddelen dienen. Dit lijkt een nuttige en logische ontwikkeling in met name het zakelijke verkeer.
Voor het saldo of het storten op prepaid kaarten bestaat geen wettelijke limiet. Het is dan ook niet uitgesloten dat kaarten met dergelijke hoge bedragen worden gebruikt in het gewone betalingsverkeer. Hoewel bij uitgifte in Nederland van prepaid kaarten vooralsnog geen sprake lijkt te zijn van hoge bedragen, acht ik het zinvol mogelijkheden op misbruik van deze kaarten nader te onderzoeken. Daarbij merk ik wel op dat een eventuele nationale aanpak in principe wel mogelijk is, maar dat de grootste zorg uitgaat naar de kaarten die in het buitenland worden uitgegeven.
Ofschoon er ook voor een cadeaukaart geen wettelijke limiet bestaat op het saldo worden in Nederland in de praktijk volgens VebiN geen cadeaukaarten uitgegeven met een saldo van meer dan € 250,-. In principe kan er tot dit bedrag geld op een cadeaukaart worden gestort (herladen), maar in de praktijk blijkt hier geen gebruik van te worden gemaakt zo blijkt uit opgave van VebiN.
Bestaat momenteel een limiet op het bedrag dat op een cadeaukaart kan worden gestort? Zo ja, hoe beziet u het voorstel deze limiet te verlagen teneinde witwaspraktijken en geldsmokkel tegen te gaan? Zo nee, bent u ertoe bereid een stortingslimiet of kaartlimiet vast te leggen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat cadeaukaarten niet onder de wettelijke definitie van liquide middelen vallen, waardoor deze niet hoeven te worden aangegeven bij een douanecontrole aan de grensovergang? Zo ja, bent u bereid te bekijken of de controle op geldsmokkel kan worden versterkt door cadeaukaarten onder de wettelijke definitie van liquide middelen te brengen?
Op grond van Verordening EU nr. 1889/2005 zijn personen die de Europese Unie binnenkomen of verlaten verplicht om aangifte te doen van liquide middelen met een waarde groter dan € 10.000, -. De cadeaukaarten (maar ook alle andere vormen van prepaid kaarten) vallen niet onder de definitie van «liquide middelen» in die Verordening. Daardoor vallen deze kaarten niet onder de aangifteplicht bij de Douane en heeft de Douane op dit moment geen wettelijke bevoegdheden om controles op prepaid kaarten uit te voeren.
Ik ben zeker bereid te bekijken of cadeaukaarten, of meer algemeen prepaid kaarten, onder de wettelijke definitie van liquide middelen gebracht kunnen worden. Dit aspect maakt onderdeel uit van het onderzoek waar ik in mijn beantwoording van uw vragen 5 en 6 reeds aan refereerde.
De boete deze week aan de NS |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «Mansveld geeft NS 2,75 miljoen euro boete»?1
Ja.
Zie ook mijn brief van 12 maart 2013, waarin ik aan uw Kamer meldde dat ik deze boete heb opgelegd (Kamerstuk 29 984 nr. 392).
Hoe kan het dat er geen vooruitgang is geboekt op klanttevredenheid als het gaat om punctualiteit van treinen en zitkans in de treinen? Welke inspanningen heeft de NS hier verricht en welke inspanningen gaat de NS verrichten om er dit jaar wel voor te zorgen dat aan deze eisen van klanttevredenheid wordt voldaan?
Het is opvallend dat onder meer op het gebied van punctualiteit de objectieve prestaties van NS op hoog niveau liggen, maar dat de klantoordelen daar steeds verder bij achterblijven. Voor de zitplaatskans is dit niet het geval.
NS heeft de o.a. voor de punctualiteit achterblijvende klantoordelen over 2011 geanalyseerd. Ik heb deze analyse bij mijn in Antwoord 1 genoemde brief van 12 maart gevoegd.
Volgens de analyse van NS zijn er, kort samengevat, vijf verklaringen voor de achterblijvende klantoordelen:
In het rapport gaat NS nader op deze verklaringen in.
Met betrekking tot de zitplaatscapaciteit meldt NS dat het handhaven van het klantoordeel zitplaatskans een grote uitdaging is. Ten eerste omdat uit onderzoek is gebleken dat klanten voor de zitplaatskans pas een hoge score geven (een cijfer boven de 7) als zij voldoende vrije ruimte om zich heen ervaren (= ca. 2 lege stoelen). Het plannen van meer zitplaatsen per persoon is echter bedrijfseconomisch niet verantwoord en zou bovendien betekenen dat de trein minder duurzaam wordt. Ten tweede is de sta-zit verhouding van het nieuwe sprintermaterieel anders dan die van het oudere materieel. NS heeft gekozen voor meer staanplaatsen in de spits om op piekmomenten meer mensen te kunnen vervoeren. Dit kan effect hebben op het klantoordeel.
In de Jaarverantwoording over de uitvoering van de vervoerconcessie 2012, die u eveneens als bijlage bij mijn eerdergenoemde brief van 12 maart heeft ontvangen, licht NS de prestaties toe. De toelichting in de verantwoording bevat onder meer verklaringen en beschrijvingen van de op de diverse zorggebieden geleverde inspanningen.
In het Vervoerplan 2013, dat ik als bijlage bij mijn eerdergenoemde brief van 12 maart heb gevoegd, zijn de prestatie-afspraken voor 2013 vastgelegd en beschrijft NS hoe het bedrijf er dit jaar voor gaat zorgen dat het bedrijf de diverse prestatie-afspraken nakomt, ook die op het gebied van klanttevredenheid.
Welke actie gaat u nemen richting de NS om er voor te zorgen dat de NS aan de eisen van klanttevredenheid gaat voldoen, want kennelijk is er onvoldoende prikkel geweest om hier aan te voldoen? Klopt dit en kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd zijn de meeste objectieve prestaties van NS goed. Sommige scores zijn nooit eerder gehaald, zoals informatie in de trein bij ontregeling.
NS heeft in het verleden soms afgesproken klantoordelen niet gehaald, maar het achterblijven van de klantoordelen bij de goede objectieve prestaties is een nieuw fenomeen. Ik vind het logisch dat NS dit eerst goed heeft willen analyseren om pas op basis daarvan te bepalen hoe de klantoordelen verbeterd kunnen worden. Bij de filosofie van de reizigers centraal hoort immers dat de behoeften en de ervaringen van de reizigers belangrijk zijn.
Volgens mij werkt de huidige sturing goed. Er zijn prestatie-afspraken. NS heeft sommige van de afgesproken scores niet gehaald. Daarvoor heb ik een boete opgelegd. En mede daarom heeft NS geanalyseerd wat de oorzaak is van de onvoldoende scores, om erachter te komen hoe het bedrijf deze kan verbeteren. Ik zie dus geen reden om aanvullende actie te ondernemen. Wel zal ik de acties van NS en de resultaten daarvan nauwgezet volgen.
Is de hoogte van de boete niet voldoende prikkelend tot het nemen van maatregelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om te beginnen is het niet mijn doel om NS zo veel mogelijk boetes of zo hoog mogelijke boetes op te leggen. Het gaat erom dat NS de reizigers een goed, aantrekkelijk treinproduct krijgen aangeboden.
Volgens mij is de hoogte van de boete niet de belangrijkste prikkel voor NS. Het is mijn overtuiging dat de hoogte van de boete minder effect heeft dan het feit op zich dat ik een boete opleg. Het is voor NS vervelend is als bekend wordt dat ik een boete heb opgelegd vanwege matige prestaties. Elke NS-er, van de top tot aan het rijdend personeel, voelt zich hierdoor aangesproken en zal zich inspannen om toekomstige boetes te voorkomen door de reizigers nog beter te bedienen.
Overigens kan de verdere uitwerking van de Lange Termijn Spooragenda eventueel leiden tot een aanpassing van de sturingswijze. Dit zal dan tot uiting komen in de nieuwe vervoerconcessie. De Lange Termijn Spooragenda wordt het komende jaar uitgewerkt.
Het niet langer toestaan van zwanendriften |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de ontheffing die in 2008 afgegeven is aan een zwanendrifter op grond van artikel 34 van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren voor het houden en doden van zwanen afloopt op 31 maart 2013 en dat het na deze datum niet langer toegestaan is om zwanen te houden voor productie? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Houdt u zich aan de belofte dat u vanaf 1 april 2013 geen ontheffingen meer zult afgeven aan zwanendrifters voor het houden van zwanen voor productie?1 Zo ja, zullen er na 1 april 2013 nog zwanendrifters actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zullen geen ontheffingen meer worden verleend. Het is mogelijk dat er ook na 1 april 2013 nog zwanendrifters actief zullen zijn. De zwanen kunnen worden gehouden als siervogels. Voor deze manier van houden is geen ontheffing vereist. Het leewieken van de vogels, dat nodig is om ze te kunnen houden, is na 2018 niet meer toegestaan.
Zijn er in 2012 inderdaad onverwachtse controles bij zwanendrifters uitgevoerd zoals in uw brief staat aangegeven? Zo ja, hoeveel controles zijn er uitgevoerd en zijn hier overtredingen bij vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Ja. In 2012 zijn twee controles uitgevoerd. Daarbij zijn door de NVWA geen overtredingen vastgesteld.
De berichten dat de curatoren van het failliete SW bedrijf Licom een onderzoek gaan starten naar de handelwijze van de gemeenten inzake het failliet laten gaan van Licom |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de curatoren van het failliete SW bedrijf Licom een onderzoek gaan starten naar de handelwijze van de gemeenten inzake het failliet laten gaan van Licom?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de gevolgen van het bewuste faillissement voor de werkgelegenheid bij Licom?
Ten aanzien van de Wsw-werknemers is de werkgelegenheid niet in het geding geweest. Deze zijn in dienst bij het Werkvoorzieningsschap Oostelijk Zuid-Limburg (WOZL). Van het ambtelijk personeel zijn 29 mensen (op een totaal van 187) als direct gevolg van het faillissement werkloos geworden. 14 daarvan hebben inmiddels een nieuwe baan. De overige 15 worden in samenwerking met het UWV naar nieuw werk bemiddeld.
Klopt het dat de orderportefeuille door het faillissement verslechterd is?
De onderdelen van Licom zijn in de afgelopen periode verkocht aan diverse organisaties. Er is daarmee niet meer sprake van één orderportefeuille. Een deel van de bedrijfsonderdelen is ondergebracht bij WOZL. Deze geeft aan dat er geen sprake is van teruggang in orders, of van het afhaken van partijen als gevolg van het faillissement.
Hoe kijkt u aan tegen het aanvragen van het faillissement terwijl de begroting voor 2012 was goedgekeurd door de aandeelhouders? Was er daadwerkelijk sprake van een oplopend verlies binnen de begroting? Of juist van een dalend?
In de begroting van Licom voor 2012 was een tekort voorzien van € 7,5 miljoen. Medio 2012 is gebleken dat er sprake zou zijn van een hoger tekort dan begroot. Gelet op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en gemeenten bij de uitvoering van de Wsw heb ik geen oordeel over de beweegredenen van de aandeelhouders (de betrokken gemeenten) voor het aanvragen van het faillissement. Deze verantwoordelijkheid ligt uiteindelijk bij de gemeenteraden van de betrokken gemeenten.
Hoe beoordeelt u het plotsklaps aanvragen van een faillissement van een door de overheid gefinancierd bedrijf, dat als doel heeft om maatschappelijk verantwoord te ondernemen?
Ik ben me ervan bewust dat het in de Sw-sector gaat om werkgelegenheid voor mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Elk faillissement brengt onzekerheid met zich mee voor de betrokken werknemers. Die onzekerheid is voor de Wsw-ers in die zin beperkt, omdat de werkgelegenheid voor hen door de betrokken gemeenten is gegarandeerd. Zoals ik bij het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, heb ik geen oordeel over de vraag of het aanvragen van een faillissement het meest passende antwoord was voor de financiële situatie waarin het Sw-bedrijf Licom verkeerde.
Welke risico's worden er nu gelopen met betrekking tot schadevergoedingen ingevolge de handelwijze bij het faillissement?
Daar kan op dit moment geen antwoord op gegeven worden. De curatoren inventariseren welke schade is ontstaan als gevolg van het aanvragen van het faillissement. Bij die inventarisatie hoort een onderzoek naar de gang van zaken leidend tot het faillissement en naar de vraag of de aandeelhouders (de betrokken gemeenten) daarbij rechtmatig hebben gehandeld. Dit onderzoek is op dit moment nog niet afgerond.
Ziet u de gekozen aanpak als een voorbeeld voor andere SW bedrijven?
Het faillissement van Licom is een op zichzelf staand geval. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 heb ik geen oordeel over de beweegredenen van de aandeelhouders (de betrokken gemeenten) voor het aanvragen van het faillissement. Daardoor kan ik ook niet aangeven of dit als voorbeeld kan dienen voor andere gemeenten en Sw-bedrijven.
Bent u bereid om zelf ook onderzoek te (laten) doen naar de gekozen handelwijze, wat ook kan leiden tot lessen voor andere gemeenten en SW bedrijven?
Gelet op de antwoorden op de vragen 4 tot en met 7 ben ik daartoe niet bereid.