Het bericht dat de helft van de Nederlanders zijn eigen pensioen met zorgen tegemoet ziet |
|
Geert Wilders (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Paniekerig over pensioen»?1
Ja.
Hoe haalt u het in uw hoofd miljarden aan Zuid-Europa te geven en tegelijkertijd miljoenen Nederlanders in hun pensioen te pakken?
De publieke steun die Nederland via de Europese noodfondsen European Financial Stability Facility (EFSF) en European Stability Mechanism (ESM) heeft verschaft aan lidstaten van de EU met financieel-economische problemen, zijn leningen die onder strikte voorwaarden zijn verstrekt.
Bij pensioenfondsen is sprake van een andere situatie. Veel fondsen voldoen door de langdurige daling van de dekkingsgraden nu niet aan de wettelijke eisen en het is in voorkomende gevallen helaas nodig om uitkeringen te korten. Deze kortingen zorgen er voor dat ook de jongeren van nu in de toekomst zullen kunnen genieten van hun pensioenuitkering.
Bent u bereid betere prioriteiten te stellen door de rechten van Nederlandse pensioengerechtigden boven die van Zuid-Europeanen te gaan stellen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u pensioenfondsen toestaan een vaste rekenrente van 4 procent te hanteren en een deel van de miljarden die u over de balk smijt voor uw eurofiele vriendjes in Brussel en voor de landen uit Zuid-Europa aan te wenden voor het veiligstellen van de Nederlandse pensioenen? Zo neen, waarom niet?
In mijn brief van 1 maart jl. aan uw Kamer heb ik toegelicht waarom pensioenfondsen hun verplichtingen met een risicovrije rente moeten berekenen. Een rekenrente van 4% sluit niet aan bij de vereiste hoge mate van zekerheid voor pensioenaanspraken.2 Voor het overige verwijs ik naar het antwoord bij vraag 2 en 3.
Bent bereid zelf onmiddellijk met pensioen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt.
Het bericht 'Onderzoek giftig gas in vliegtuigen' |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoek giftig gas in vliegtuigen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en in het bijzonder de uitspraken van de heer Scherrenburg?
Inhoudelijk geeft het artikel geen nieuwe informatie over de problematiek van de kwaliteit van cockpit en cabinelucht in vliegtuigen. Zowel de vereniging van cabinepersoneel als die van verkeersvliegers uiten hun zorgen over giftige lucht in vliegtuigen. De bezorgdheid daarover begrijp ik omdat met een zekere regelmaat melding wordt gemaakt van stank of gezondheidsklachten die gerelateerd worden aan Tri-cresylfosfaten (TCP’s) in de cabine en cockpit van vliegtuigen. Ook recent heeft zich een aantal voorvallen bij de KLM voorgedaan die onderzocht zijn. Daarbij is de voornoemde relatie niet aangetoond.
Snapt u het commentaar van de heer Scherrenburg, voorzitter van de vakbond voor cabinepersoneel (VNC), op de opmerking in uw brief aan de Kamer (Kamerstuk 31 936, nr. 120) waarin u stelt dat een gezonde werkomgeving in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de werkgever is? Deelt u de redenatie dat hiervoor voldoende kennis bij de werkgever nodig is en dat daarom aanvullend wetenschappelijk onderzoek naar gevaarlijke gassen in vliegtuigen moet worden gedaan?
Ik deel het commentaar van de heer Scherrenburg niet. In mijn brief van 17 december (31 936 nr. 120) en mijn brief van 5 maart (31 936 nr. 133) ben ik reeds ingegaan op diverse aspecten die bij dit onderwerp van belang zijn, waaronder de verantwoordelijkheid van de luchtvaartmaatschappij als werkgever.
Vanzelfsprekend is het uitgangspunt dat vliegtuigen zo worden ontworpen dat er in cockpit en cabine geen sprake is van een ongezonde omgeving. Bij de certificering van vliegtuigontwerpen wordt daar dan ook op toegezien. Binnen Europa vervult de EASA deze rol.
Ik ben daarbij nog steeds van mening dat ook de luchtvaartmaatschappijen verantwoordelijkheid dragen voor de kwaliteit van de cockpit en cabinelucht en daarmee voor een gezonde werkomgeving van hun personeel. Dat betekent dat luchtvaartmaatschappijen hun vliegtuigen in goede staat moeten houden en problemen die zich voordoen moeten onderzoeken en oplossen. Wanneer er klachten zijn betreffende de cabinelucht of vreemde geuren rond het vliegtuig na de landing, worden deze derhalve onderzocht en worden indien mogelijk maatregelen genomen. Deze maatregelen kunnen gericht zijn op het vliegtuig, maar ook medisch van aard zijn. In het verleden zijn in meerdere gevallen aanpassingen aan ontwerp of onderhoud genomen die effectief bleken. Die verantwoordelijkheid wordt daarmee dus ook daadwerkelijk vormgegeven.
Het Analyse Bureau Luchtvaart houdt alle meldingen van voorvallen in de luchtvaart bij, waaronder de melding van «fume events» (rook of stank). De afgelopen 5 jaar is er sprake geweest van 87 meldingen en dit lopende jaar zijn tot nu toe 9 fume events gemeld. De Europese data base bevat voor de afgelopen 5 jaar 200 meldingen die betrekking hebben op de luchtkwaliteit van vliegtuigen. Daarvan wordt 6% gerelateerd aan motorolie.
Er is veel wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar TCP’s in vliegtuigcabines. Dit heeft echter nog geen helder totaalbeeld opgeleverd. Er is door diverse organisaties in verschillende landen onderzoek uitgevoerd om het beeld verder te verbeteren. Daarbij is het mogelijk dat verschillende wetenschappers uiteenlopende visies verkrijgen. Deze verschillen waren ook van belang bij mijn voorgaande brief aan de Kamer over dit onderwerp. Ik ben geïnteresseerd in een totaal beeld, waarbij het niet alleen gaat om het gezondheidseffect van de TCP’s, maar ook de mogelijkheden van die stoffen om door te dringen tot cockpit en cabine.
Ziet u mogelijkheden de onrust weg te nemen door in Europees verband voor te stellen een onderzoek door het European Aviation Safety Agency (EASA) te laten uitvoeren en daarmee alle onduidelijkheid en zorgen weg te nemen?
Het merendeel van de regelgeving voor luchtvaart is op Europees niveau vastgelegd. Ook de regels die betrekking hebben op het vliegtuig en de kwaliteit van de cockpit en cabinelucht is Europese regelgeving. Naar aanleiding van de vragen is er contact geweest met het Europese Agentschap voor veiligheid van de luchtvaart EASA. De EASA, heeft een studie uitgevoerd naar de wenselijkheid om de regelgeving betreffende luchtkwaliteit in vliegtuigen aan te passen en is tot de conclusie gekomen dat er op basis van het beschikbare materiaal geen aanleiding is om de regelgeving aan te passen (EASA Decision No 2012/001/R). Recent is een studie verschenen van Schindler (samen met anderen) betreffende de effecten van fume events. In deze studie zijn bij 332 bemanningsleden urinemonsters afgenomen binnen 12 uur na de gebeurtenis en op TCP’s onderzocht. Daarbij zijn nauwelijks TCP’s gemeten. De conclusie is dat er geen lichamelijke effecten verwacht mogen worden door TCP’s als gevolg van dit soort fume events.
Ik deel de mening van de EASA dat op basis van objectieve gegevens er niet kan worden gesteld dat fume-events leiden tot een directe gevaarlijke situatie. Daarmee is er dan ook onvoldoende reden nu tot aanscherping van de regels te komen.
Op veel plaatsen in de samenleving worden TCP’s gebruikt, waarbij mogelijk risico’s op lichamelijke effecten ontstaan door blootstelling aan lage concentraties van deze stoffen. Er wordt onderzoek gedaan naar gehanteerde normen en er zijn vragen over de doses – respons effecten van het menselijk lichaam op TCP’s. Deze vraagstukken zijn niet specifiek gerelateerd aan vliegtuigen, maar breder van aard. Zoals in de brief van 5 maart 2013 (31 936 nr. 133) is aangegeven zal er in het kader van het Europese stoffen programma REACH onderzoek worden gedaan naar de eigenschappen van TCP. Het onderzoek zal door het RIVM worden gedaan in opdracht van het Europees Agentschap voor Chemische Stoffen (ECHA). Vanzelfsprekend zal op basis van die resultaten worden bezien of dat moet leiden tot aanpassing van normen en of dat gevolgen dient te hebben voor de luchtvaart.
Het bericht ‘Middenstand boos op KPN’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Middenstand boos op KPN»?1
Ja.
In hoeverre is het toegestaan om extra kosten te vragen voor storingen die door telecombedrijven zelf en buiten de schuld van de afnemer worden veroorzaakt?
Partijen zijn vrij om aanvullende service-afspraken te maken die verder gaan dan het standaardniveau van serviceverlening. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een gegarandeerde hersteltijd van de storing of het verhelpen van de storing buiten kantooruren. Hiervoor kunnen door de aanbieder extra kosten in rekening worden gebracht. Bedrijven die hier geen gebruik van wensen te maken kunnen kiezen voor de standaard serviceverlening tegen een lager tarief. Dit laat uiteraard onverlet dat aanbieders van openbare telefoondiensten moeten voldoen aan de in de Telecommunicatiewet opgenomen vereisten omtrent beschikbaarheid van de dienst (zie antwoord vraag 3).
Hebben telecombedrijven, waaronder KPN, niet de wettelijk plicht om standaard storingen te verhelpen en hier geen voorkeurseisen aan te verbinden?
Vanuit de Telecommunicatiewet (artikel 11a.1, tweede lid) geldt een zorgplicht voor aanbieders van openbare telefoondiensten om op netwerkniveau alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de beschikbaarheid van de openbare telefoondienst zo volledig mogelijk te waarborgen. Onderbrekingen zijn nooit helemaal te voorkomen omdat technische systemen nu eenmaal (kunnen) falen. Een mate van risico-aanvaarding is hier aan de orde. Agentschap Telecom ziet toe op de naleving van deze verplichting en kan bij niet-naleving middelen inzetten om de aanbieder aan de wettelijke eisen te laten voldoen. Naast deze zorgplicht geldt wat partijen op contractuele basis hebben afgesproken over het gewenste serviceniveau van de dienst.
Heeft u zicht op de totale extra kosten die het midden- en kleinbedrijf (MKB) moet maken door dergelijke aanvullende service eisen?
KPN heeft mij hierover cijfers verstrekt. Daaruit is gebleken dat 20.000 zakelijke klanten voor een aanvullend servicecontract hebben gekozen. De meerderheid van deze klanten (15.000) heeft een servicecontract die inhoudt dat ook buiten kantooruren aan de storing wordt gewerkt. Een dergelijk contract kost 6,68 euro per maand. In totaal gaat het om ongeveer 100.000 euro aan extra kosten per maand. Dit betreft dan alleen de zakelijke klanten van KPN. De overige 5.000 klanten hebben uitgebreidere servicecontracten waarin ook andere faciliteiten zijn opgenomen, zoals een bereikbaarheids- of een monitoringsonderzoek. De kosten van dergelijke contracten variëren tussen de 35 euro en 800 euro per maand.
Bent u van plan om het MKB te beschermen tegen aanvullende kosten voor service die standaard geleverd moet worden?
Ik vind dat partijen de vrijheid moeten hebben om aanvullende afspraken te maken over verdergaande serviceverlening.
Daarnaast heeft KPN toegezegd dat naar aanleiding van deze kamervragen en de van zakelijke afnemers ontvangen signalen wordt bekeken of een kortere hersteltermijn zal worden gecommuniceerd. In de praktijk blijkt namelijk dat 75% van de incidenten in de zakelijke markt binnen 8 kantooruren wordt afgehandeld. Dit is aanzienlijk sneller dan de maximale hersteltermijn van vijf werkdagen die KPN nu communiceert met haar klanten (in deze specifieke kwestie bedroeg de hersteltermijn overigens 5 uur). Ik ben verheugd over deze praktijk van snelle storingsafhandeling. Als deze kortere hersteltermijn ook wordt gecommuniceerd naar de klanten van KPN, kunnen zij veel beter inschatten of een aanvullend servicecontract met snellere hersteltijden wel nodig is. Ook bekijkt KPN of zij aanvullende servicecontracten op een andere manier zullen aanbieden dan bij het melden van de storing door de klant.
De timing van het aanbieden van extra service lijkt mij relevant, omdat dit bij een storing niet goed kan vallen bij de ondernemer.
Tot slot bekijk ik momenteel of voor zakelijke gebruikers verdergaande bescherming nodig is. Dit naar aanleiding van uw vragen tijdens het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer van 21 november vorig jaar, waarin u aangaf dat het voor mkb-bedrijven lastig is om over te stappen. Binnenkort wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.
Het bericht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar de mogelijke corruptie bij Microsoft |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Onderzoek corruptie bij Microsoft»1, waarin wordt belicht dat de Amerikaanse autoriteiten onderzoek doen naar mogelijke corruptie bij Microsoft?
Het is een goede zaak dat de Amerikaanse autoriteiten een vermoeden van fraude onderzoeken.
Sluit u uit dat Microsoft ook in Nederland overheidsfunctionarissen heeft omgekocht of benaderd om software-contracten binnen te slepen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Van omkoping is mij niets bekend. Overigens is contact tussen overheidsfunctionarissen en bedrijven een normale zaak.
Heeft u reeds contact gehad met buitenlandse collega-ministers en/of de Amerikaanse overheid om informatie in te winnen over dit mogelijke corruptieschandaal?
Nee. Lopende het Amerikaanse onderzoek is er geen aanleiding om informatie in te winnen.
Kunt u aangeven welke invloed Microsoft heeft gespeeld bij Nederland Open In Verbinding (NOiV)? Is er contact geweest en zo ja, welk?
Het programmabureau NOiV heeft contact gehad met zeer veel bedrijven over het NOiV-beleid, waaronder ook Microsoft. In overleg met leveranciers is het Leveranciers Manifest Open Standaarden opgesteld. Dit is door bijna 40 leveranciers ondertekent, Microsoft behoort daar niet toe.
Het bericht "Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern” |
|
Jaco Geurts (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitstoot ammonia bij BASF in De Meern»?1
Ja.
Is het waar dat de productie stilgelegd is, omdat de veiligheid niet meer geborgd is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de gemeente heeft op 21 maart 2013 met bestuursdwang de installatie stilgelegd omdat er geen zekerheid was dat de norm uit de vergunning niet opnieuw zou worden overschreden bij het opnieuw opstarten van de installatie. Dit was nodig nadat zich op zondag 17 maart 2013 emissies van stikstofoxiden en ammoniak hebben voorgedaan bij BASF.
Op 2 april 2013 is de bestuursdwang door de gemeente Utrecht opgeheven.
De Inspectie SZW heeft geen bedrijfsonderdelen stilgelegd naar aanleiding van het incident van 17 maart 2013 aangezien de uitstoot van stikstofoxiden en ammoniak niet zodanig was dat de veiligheid van de werknemers in gevaar is geweest.
Welke inspecties zijn de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag uitgevoerd (onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport en haar rechtsvoorgangers, de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en daarvoor de Arbeidsinspectie, provincie en gemeente) en welke overtredingen van vergunningen en wetten zijn daarbij geconstateerd?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ziet niet toe op het Besluit Risico’s Zware Ongevallen (BRZO). Wel heeft de ILT controles uitgevoerd in het kader van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De ILT heeft een intentieverklaring getekend om te komen tot een handhavingsconvenant met BASF Nederland. Dit betreft vier vestigingen van BASF waarvan de vestiging in De Meern er één is.
De ILT heeft in september 2012 een audit uitgevoerd op het gebied van vervoer gevaarlijke stoffen bij BASF in De Meern en de overige vestigingen. Het eindoordeel van de audit bij De Meern was onvoldoende om te komen tot een convenant.
BRZO-inspecties hebben van 2008 tot en met 2012 jaarlijks plaatsgevonden. Deze BRZO-inspecties worden gezamenlijk uitgevoerd door Inspectie SZW met het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning (de gemeente Utrecht) en de Veiligheidsregio. De tabel in de bijlage1 toont het overzicht van geconstateerde overtredingen en de afhandeling.
Naast de jaarlijkse controles op basis van het BRZO heeft de gemeente Utrecht er begin 2011 voor gekozen om met integrale controles de veiligheid bij BASF in kaart te brengen. Er is daarbij door een integraal inspectieteam gecontroleerd op: de Wet milieubeheer met onderliggende vergunningen, het Bouwbesluit en verleende bouwvergunningen, het toenmalige Gebruiksbesluit, verleende gebruiksvergunningen en brandveiligheidseisen. Deze integrale controles hebben geleid tot een lijst van tekortkomingen van 107 punten. Het betreft overtredingen ten aanzien van de brandcompartimentering binnen de inrichting, constructie-eisen, vluchtroutering, sprinklerinstallatie, brandveiligheid, (opslag gevaarlijke stoffen) en onderhoud en keuring van installaties en tanks.
Er zijn in 2011 en 2012 waarschuwingen en dwangsombeschikkingen afgegeven.
Tot op heden heeft BASF voldaan aan de gestelde begunstigingstermijnen.
Welke maatregelen en sancties zijn naar aanleiding daarvan opgelegd? Kunt u een overzicht geven van de boetes, waarschuwingen en andere maatregelen die in de afgelopen vijf jaar door het bevoegd gezag aan BASF de Meern zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 3.
Van welke gevaarlijke stoffen (zoals ammonia en stikstofoxiden) is bekend dat zij gelekt zijn vanuit BASF de Meern in die periode en in welke hoeveelheden op welk moment? Is daarbij op enig moment sprake geweest van gezondheids- of veiligheidsrisico's voor personeel en omwonenden?
De omgevingsvergunning van BASF staat de emissie van onder andere ammoniak en stikstofoxiden toe. Door de gemeente is in een aantal gevallen vastgesteld dat de emissienorm van de vergunning is overschreden.
20 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 120 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
31 augustus 2009: stikstofoxidenemissie 337 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
15 september 2011: ammoniakemissie 150 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
28 februari 2012: stikstofoxidenemissie 1000 mg/Nm3 halfuursgemiddelde waarde.
23 oktober 2012: ammoniakemissie 171 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
17 maart 2013: ammoniakemissie 125 mg/Nm3 vieruursgemiddelde waarde.
Volgens de gemeente Utrecht is daarbij nooit sprake geweest van gevaar voor de volksgezondheid. Dit is afgestemd met de GG&GD.
De Inspectie SZW geeft aan dat er geen veiligheidsrisico’s zijn geweest voor het personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Leefomgeving op 3 April 2013?
Met mijn brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1853) heb ik aangegeven dat beantwoording van deze vragen meer tijd zou vergen.
De rechterlijke uitspraak dat de uitvoering van de huishoudelijke zorg in Emmen niet aan de wet voldoet |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op de uitspraak van de rechter waarin wordt geoordeeld dat de voorliggende schoonmaakvoorziening in het Wmo-beleid van de gemeente Emmen in strijd met de wet is?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank in Assen inzake het beroep dat een inwoner van Emmen had aangespannen tegen de gemeente Emmen (LJN: BZ 4141). De rechtbank heeft geen oordeel gegeven over de inhoud van het gemeentelijk beleid met betrekking tot huishoudelijke hulp, maar wel over de wijze waarop de gemeente dit beleid in de specifieke situatie tot uitvoering heeft gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank voldeed de uitvoering in deze specifieke situatie niet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
De uitspraak wordt primair door de gemeente Emmen maar uiteraard ook door mij nader bestudeerd. Ik heb de gemeente verzocht mij haar analyse te doen toekomen en mij te informeren over de vervolgacties. De gemeente Emmen heeft aangegeven niet in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De vier cliënten die beroep aantekenden ontvangen een nieuw besluit. Dit geldt ook voor nieuwe cliënten die vanaf 1 januari 2013 gebruik maken van de «algemene voorziening schoonmaakondersteuning». Hierin staat of iemand toegelaten wordt. Daarbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter oordeelt dat het aanbieden van een algemene voorziening niet past omdat er onvoldoende gekeken wordt naar de zorgbehoefte van de burger die aanklopt in het kader van het compensatiebeginsel?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat uw oordeel «Het is zeker niet in strijd met de wet om dat (het uitvoeren van de compensatieplicht) op twee manieren te doen, namelijk door een algemene voorziening te treffen waarvan burgers gebruik kunnen maken en vervolgens op individueel niveau afspraken te maken over de aanvullingen die nodig zijn» onjuist is geweest? Zo nee, waarom niet?2
Het oordeel van de rechtbank geeft voor mij geen aanleiding om op mijn eerdere uitspraak terug te komen. De gemeente Emmen hanteert sinds 1 januari 2013 een nieuw beleid ten aanzien van het verstrekken van huishoudelijke hulp: deze wordt niet langer per definitie als individuele voorziening verstrekt maar in de vorm van een algemene voorziening die «schoonmaakondersteuning» wordt genoemd. Indien deze algemene voorziening in een individuele situatie onvoldoende de beperkingen van betrokkene compenseert, wordt – op aanvraag – een individuele beoordeling gemaakt en maatwerk geleverd.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt heeft de rechtbank zich niet over de (on)mogelijkheid van het aanbieden van huishoudelijke hulp als algemene voorziening uitgesproken, maar over de zorgvuldigheid van de uitvoering in de concrete situatie.
Staat u nog steeds achter uw woorden dat «dit kabinet van mening is dat gemeenten zich dienen te houden aan de wet» en bent u bekend met de uitspraken van de Algemene Rekenkamer dat het Rijk systeemverantwoordelijk blijft ook na een overheveling van taken? Zo ja, hoe gaat u de wet handhaven? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik sta nog steeds achter mijn woorden. Ik ben verantwoordelijk voor het systeem van de Wmo en zoals ik mijn brief van 18 februari 2013 (TK 2012 – 2013, 29 538, nr. 142) aan uw Kamer heb aangegeven, kan en zal ik vanuit die rol zo nodig ingrijpen indien wettelijk vastgelegde medebewindstaken niet (juist) worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als besluiten in strijd zijn met het recht of algemeen belang. Uitgangspunt van de Wet Revitalisering Generiek Toezicht is wel het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording op orde is. Het is primair aan gemeenten om zorg te dragen voor het respecteren en uitvoeren van wettelijke kaders in beleid en tot correctie over te gaan indien is gebleken dat dit onvoldoende het geval is.
Hoe oordeelt u over de ontkenning van de gemeente Emmen dat zij op de vingers zijn getikt door de rechter? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gemeente Emmen zich zo spoedig mogelijk aan de wet houdt en het beleid aanpast?5
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 en 2 heb opgemerkt, is het primair aan de gemeente Emmen om de uitspraak te analyseren en de noodzakelijke vervolgacties, zowel in deze concrete situatie als voor het gemeentelijk beleid en uitvoering daarvan te bepalen. Ik ga er van uit dat de gemeente Emmen de consequenties van de uitspraak voor de overige betrokken cliënten zorgvuldig in kaart zal brengen en op eigen initiatief corrigerende acties zal ondernemen. De gemeente heeft mij geïnformeerd dat te gaan doen.
Op welke manier zal de gemeente Emmen volledig rekening houden met de persoonskenmerken en krijgt bijvoorbeeld deze eiseres weer het aantal uren dat zij nodig heeft, omdat de rechtbank schrijft: «Uit niets blijkt dat deze toegekende voorziening schoonmaakondersteuning rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoeften en met de capaciteit van eiseres om zelf in maatregelen te kunnen voorzien. Immers, eerst nadat een aanvraag om een individuele voorziening is gedaan wordt hiernaar onderzoek verricht en een besluit genomen. Dit klemt in het geval van eiseres te meer, nu zij in het bestreden besluit is geïndiceerd voor huishoudelijke hulp naar een omvang van 4 uur en 35 minuten, terwijl volgens de beleidsregels de schoonmaakondersteuning 2,5 uur bedraagt.»?6
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het wenselijk dat alle bijna 5000 inwoners van de gemeente Emmen, die zorg nodig hebben, naar de rechter moeten stappen om op die manier te krijgen wat ze nodig hebben? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?7
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u zetten om gemeenten die naar voorbeeld van de gemeente Emmen handelen en van plan zijn om mensen met lichte huishoudelijke verzorging categoriaal terug te zetten naar 1 uur? (regio Kennermerland)
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten zelf om jurisprudentie die betrekking heeft op wetgeving waar zij uitvoeringsverantwoordelijkheid voor heeft te volgen en, waar nodig, hun beleid daarmee in overeenstemming te brengen. Wel zal ik de VNG vragen om gemeenten te informeren over deze uitspraak, zodat gemeenten in voorkomende gevallen hier rekening mee kunnen houden bij het opstellen en uitvoeren van beleid.
Bent u bereid om de uitspraak van de rechter te verspreiden onder gemeenten om hen af te houden van het overtreden van de wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het dreigende collectieve ontslag bij Prins Dokkum |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het voorgenomen collectieve ontslag bij Prins Dokkum door beleidswijzigingen van het Noorse moederbedrijf Saferoad?1
Ja
Wat is de juridische waarde van de werkgaranties die Saferoad in 2010 heeft afgegeven bij de overname van het nog steeds winstgevende Prins Dokkum?
Wat de juridische waarde is van de werkgaranties die Saferoad in 2010 heeft afgegeven bij de overname van Prins Dokkum is afhankelijk van de bepalingen die in die werkgarantie zijn opgenomen, de daarbij gehanteerde formuleringen en de juridische vormgeving. Relevant is ondermeer of sprake is van een absolute werkgarantie of van een streven tot behoud van werk en of in bepaalde nader omschreven omstandigheden kan worden afgeweken van de werkgarantie. Het is niet aan mij om verdere uitspraken te doen over de juridische waarde van de werkgarantie in dit individuele geval. Wel kan ik opmerken dat de UWV-ontslagprocedure zich in een beginfase bevindt en nog niet duidelijk is of een werkgarantie is afgegeven en zo ja, wat de inhoud en strekking daarvan is.
Worden afgegeven werkgaranties bij een collectieve ontslagaanvraag meegewogen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Bij het al dan niet verlenen van toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen toetst UWV aan de hand van het Ontslagbesluit of het ontslagmotief aannemelijk is. In de beleidsregels van UWV bij de ontslagprocedure zijn de criteria die worden gehanteerd nader uitgewerkt. Wanneer tijdens de ontslagprocedure blijkt dat er een werkgarantie is afgegeven, dan wordt deze bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag betrokken. Uiteraard zijn de inhoud en juridische vormgeving van de werkgarantie uiteindelijk bepalend voor de mate waarin de werkgarantie meeweegt en de eventuele consequenties daarvan.
Wordt bij collectieve ontslagaanvragen van een besloten vennootschap (bv) alleen gekeken naar de situaties in deze bv of worden de situaties van de andere bv’s van het moederbedrijf meegewogen? Zo ja, hoe vindt deze afweging plaats?
Bij de beoordeling van ontslagaanvragen om bedrijfseconomische redenen wordt onder meer bezien of er een bedrijfseconomische noodzaak aanwezig is voor ontslag en of herplaatsing van de betrokken werknemers mogelijk is.
Bij de beoordeling van de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag wordt gekeken naar de onderneming waarbij de voor ontslag voorgedragen werknemers in dienst zijn. Indien uit de cijfers van de onderneming blijkt dat deze weliswaar tot een in haar geheel winstgevende groep behoort, maar zélf verliesgevend is en voor de toekomst weinig winstperspectieven heeft, kan het redelijk zijn dat de werkgever passende maatregelen treft, activiteiten reorganiseert en zo nodig op personeelskosten bezuinigt. Het feit dat het concern in zijn geheel in een florissante positie verkeert, doet hieraan niet af.
Wat betreft herplaatsing geldt dat alles wat binnen een redelijk bereik van de werkgever ligt van hem mag worden gevergd. Is de onderneming bijvoorbeeld onderdeel van een concern dan mag verwacht worden dat de werkgever onderzoekt of herplaatsing bij een zusteronderneming binnen het concern mogelijk is. Per werkgever zullen de mogelijkheden divers zijn; de aard en omvang van de organisatie zijn hierbij relevant. Hebben de bv’s bijvoorbeeld eenzelfde directie, dan is sprake van een geheel andere relatie dan wanneer de bv’s geheel onafhankelijk van elkaar opereren. De omstandigheden van het betrokken bedrijf zijn maatgevend; het gaat om de individuele situatie.
Hoe worden garanties die worden afgegeven bij overnames meegenomen bij de beoordeling van collectieve ontslagen in het algemeen?
Hoe garanties die zijn afgegeven worden meegenomen bij de beoordeling van collectieve ontslagen is afhankelijk van de aard van de garantie. Kortheidshalve verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het realiteitsgehalte van het bestuursakkoord IPO/Rijk over 6.000MW wind op land |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is de realiteitstoets op de zoeklocaties die de provincies hebben aangeleverd in het kader van de realisatie van 6000MW wind op land inmiddels afgerond?1 Zo nee, wanneer verwacht u de afronding? Zo ja, kan de Kamer, zoals toegezegd, het rapport ontvangen? Welke conclusies verbindt u aan het rapport?
Ik heb het bureau Bosch en Van Rijn eind vorig jaar opdracht gegeven het bod van het IPO voor windenergie op land te toetsen om inzichtelijk te maken of het bod voldoende zou zijn om 6.000 megawatt windenergie op land te behalen in 2020. Het rapport is op 22 maart 2013 afgerond. U treft het rapport als bijlage bij de beantwoording aan.2
De conclusie die Bosch en Van Rijn trekt is dat het bod van het IPO nog niet optelt tot 6000 megawatt en dat een gedeelte van de gebieden uit het bod mogelijk nog afvalt. Deze conclusie hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en ik gebruikt om extra afspraken te maken met het IPO.
Eén van de extra afspraken is dat de provincies 6000 megawatt aan ruimte voor wind op land garanderen. De eerste 5715 megawatt wordt voor 31 december 2013 door de provincies vastgelegd. De resterende 285 megawatt wordt in het bestuurlijke overleg met het IPO na 1 mei over de provincies verdeeld. Als er gebieden afvallen, vult de betreffende provincie het afgevallen gedeelte zo spoedig mogelijk aan met alternatieve gebieden.
De extra en aanvullende gebieden worden uiterlijk in het voorjaar van 2014 door de provincies planologisch vastgelegd.
Ook is met het IPO afgesproken de voortgang van de provincies bij het planologisch vastleggen van de gebieden uit het IPO-bod en de daadwerkelijke realisatie van windenergie op land nauwgezet te monitoren.
Acht u het logisch dat provincies locaties die in 2009 als geschikte locaties zijn aangewezen en uitgewerkt in het kader van de studie «Een choreografie voor 1000 molens» van de rijksadviseur voor het landschap door provincies worden uitgesloten als zoeklocatie? Zo nee, verbindt u een conclusie aan deze notie, bijvoorbeeld door deze locaties wél op te nemen in de rijksstructuurvisie Wind op Land?
Het advies van de Rijksadviseur voor het landschap was geen beleidsadvies, maar een advies over een te hanteren visie bij het kiezen van een plaatsingsstrategie. Er is dus ook geen spanning tussen de gebieden in het provinciale bod en het advies. In de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land die het kabinet 28 maart 2013 naar de Kamer heeft gestuurd, staat toegelicht hoe met dit advies is omgegaan.
Wat houdt de «garantie» die de provincies afgeven in het Bestuursakkoord van 22 januari 2013 precies in?2
De provincies garanderen 6.000 megawatt aan ruimte voor windturbines op land. Dat betekent dat als gebieden afvallen, de provincies de afgevallen gebieden zo spoedig mogelijk aanvullen met alternatieve gebieden. De voortgang wordt nauwkeurig gemonitord.
Wat betekent de afspraak «de provincies leggen deze planologische alternatieven uiterlijk medio 2014 vast» voor het moment waarop genoemde locaties onherroepelijk beschikbaar komen?
Indien provincies er dit jaar niet in slagen hun taakstelling in een structuurvisie of vergelijkbaar beleid uit te werken, of wanneer er gebieden die nu zijn aangewezen afvallen, dan vullen zij het tekort aan. Zodra een gebied is aangewezen, is het ook beschikbaar voor windenergie. Er kunnen dan projecten ontwikkeld worden. In veel aangewezen gebieden is dit al het geval of wordt de ontwikkeling van projecten al concreet voorbereid.
De datum van 2014 is gekozen om voor nieuw aan te wijzen gebieden voldoende tijd te hebben om vóór 2020 de vergunningprocedures en de bouw van de parken te kunnen doorlopen.
Wat is de procedure, en de eventuele sanctie, indien te zijner tijd blijkt dat door provincies vastgelegde locaties voor wind op land door de bestuursrechter vernietigd worden? Indien hierover geen afspraken gemaakt zijn, kan dit geen aanleiding worden voor strategisch gedrag van provincies?
De bestuurlijke afspraken bieden geen basis voor (juridische) sancties. Wel is het IPO eindverantwoordelijk voor het voldoende door provincies nakomen van de afspraken. In eerste instantie wordt aan de provincies de gelegenheid geboden met alternatieve gebieden te komen. Mocht deze aanpak in IPO-verband niet werken, dan geeft lid 4 van de afspraken aan dat het kabinet zelf zal zorgdragen voor een adequate ruimtelijke inpassing.
Nieuwe medicijnen die niet goed getest zijn |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat 15 procent van de nieuwe medicijnen niet goed getest is?1
Ik ben er van op de hoogte dat er recent in het wetenschappelijk tijdschrift PLOS Medicine een onderzoek is gepubliceerd waarin één van de conclusies is dat bij 85% van de onderzochte geneesmiddelen voor chronische ziekten wordt voldaan aan de richtlijn omtrent het aantal patiënten dat in een onderzoek moet worden betrokken. De onderzoekers bepleiten een discussie over de huidige regelgeving, en wijzen op het belang van onderzoek na toelating.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat 15 procent van de nieuwe geneesmiddelen voor chronische ziekten die tussen 2000 en 2010 op de markt kwamen niet voldeed aan de richtlijnen?
Het onderzoek betrof geneesmiddelen die zijn geregistreerd door het Europees Geneesmiddelenagentschap EMA, waarin het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) is vertegenwoordigd. De primaire taak van het CBG is om goed werkende geneesmiddelen met een acceptabel bijwerkingenprofiel ter beschikking te stellen aan patiënten. De afweging tussen de werkzaamheid en risico’s van geneesmiddelen is een continu proces waarbij het CBG wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet volgt en zonodig gepaste maatregelen neemt.
De door het CBG en de Universiteit Utrecht uitgevoerde studie, waarnaar het artikel verwijst, is daar een voorbeeld van en laat zien hoe noodzakelijk het is om onderzoek naar zeldzame en nog niet bekende bijwerkingen te blijven doen, ook na toelating van een geneesmiddel op de markt.
De richtlijn is een aanbeveling om bepaalde aantallen patiënten in pre-registratie onderzoek te betrekken. Uit dit onderzoek blijkt dat in 85% van de bestudeerde geneesmiddelen deze aanbeveling is gevolgd. Wanneer een onderzoek minder patiënten omvat dan in de richtlijn wordt aanbevolen, maakt het CBG een afweging of tot registratie kan worden overgegaan. Belangrijk daarbij zijn afwegingen als: de beschikbaarheid van alternatieve behandelingsmethoden en de medische behoefte om tijdig een geneesmiddel beschikbaar te hebben, de ernst van de ziekte en hoe vaak de ziekte voorkomt.
Van de 15% die niet aan de richtlijn voldeed, is in bijna alle gevallen aan de toelating de voorwaarde verbonden dat nog nader klinisch onderzoek plaats zou vinden.
Zo zijn middelen tegen HIV toegelaten met minder onderzochte patiënten dan aanbevolen in de richtlijn vanwege het belang van een snelle beschikbaarheid voor patiënten.
Een ander voorbeeld is een nieuw ontwikkeld middel tegen maculadegeneratie (een vorm van netvliesbeschadiging die blindheid veroorzaakt) dat uiteindelijk in een klinisch onderzoek getest is op 975 in plaats van de aanbevolen duizend patiënten.
Overigens vindt ook bij geneesmiddelen die wel voldoen aan de in die richtlijn genoemde aantallen behandelde patiënten een dergelijke kritische afweging plaats alvorens een besluit omtrent registratie wordt genomen.
Is u bekend waarom bij deze medicijnen niet de richtlijn is gevolgd om het middel minstens een jaar op zeker duizend patiënten te testen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen kunt en wilt u nemen voor een betere naleving van de richtlijnen?
Ik heb geen aanwijzingen dat richtlijnen niet goed worden nageleefd. Voordat een klinisch geneesmiddelenonderzoek mag worden uitgevoerd moet het onderzoek zijn goedgekeurd door een erkende METC. Eén van de punten waar het onderzoek aan getoetst wordt is of de hoofdvraagstelling van het onderzoek beantwoord kan worden met het beoogde aantal proefpersonen om zo tot valide uitspraken te kunnen komen.
Klopt het dat wanneer een middel eenmaal op de markt is, er geen systeem is dat blijft volgen of er nieuwe meldingen over onbekende bijwerkingen komen?
In het kader van de geneesmiddelenbewaking, in Nederland uitgevoerd door het CBG, worden na registratie voortdurend bijwerkingen van elk geneesmiddel bijgehouden. Het Nederlands Bijwerkingen Centrum Lareb houdt de bijwerkingen bij in opdracht van het CBG.
Daarnaast zijn registratiehouders verplicht om periodiek veiligheidsrapporten aan te leveren. Bijwerkingen worden niet alleen in Nederland nauwlettend gevolgd, er is tevens afstemming op Europees niveau. Ook is er afstemming tussen de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) en het European Medicines Agency (EMA).
In het systeem van geneesmiddelenbewaking wordt voortdurend nagegaan of de werkzaamheid van het geneesmiddel opweegt tegen de risico’s of bijwerkingen van het geneesmiddel. Indien noodzakelijk, kunnen de officiële productinformatie voor arts en apotheker en de bijsluitertekst worden aangepast met bijvoorbeeld waarschuwingen of kunnen andere aanvullende maatregelen worden genomen.
Bent u bereid een dergelijk systeem op te zetten, zeker voor medicijnen waarbij er een korte onderzoeksfase is geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om voor medicijnen waarbij de markttoelating niet volgens de richtlijnen was, alsnog aanvullend onderzoek te laten doen naar bijwerkingen?
Indien geneesmiddelen, na een uitgebreide afweging van de voor- en nadelen van het geneesmiddel, worden toegelaten met minder onderzochte patiënten dan aanbevolen in de richtlijn, zal in principe als voorwaarde worden gesteld dat na toelating van het middel aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd om de balans tussen werkzaamheid en risico’s adequaat te kunnen monitoren.
Wat zouden volgens u de consequenties moeten zijn voor de toelating van medicijnen, als de richtlijn voor onderzoek niet goed gehanteerd is?
Het gaat niet zozeer om het niet goed hanteren van de richtlijn. Zoals hiervoor is aangegeven, wordt als voorwaarde gesteld dat dan nog aanvullend onderzoek plaatsvindt.
De keuze voor de FOB Gold test voor bevolkingsonderzoek naar darmkanker |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel waarin de keuze voor een test voor opsporing van darmkanker in het kader van bevolkingsonderzoek wordt beschreven?1
Ja. Ik heb hierover vragen beantwoord tijdens het vragenuurtje van 19 maart jl. en over de test intussen advies gevraagd en ontvangen van de Gezondheidsraad in het kader van de pilot voorafgaand aan het bevolkingsonderzoek naar darmkanker.
Klopt het dat in vitro onderzoek uitwijst dat de OC-Sensor test beter scoort dan de FOB Gold test? Welke onderzoeken wijzen uit dat de kwaliteit van FOB Gold gelijkwaardig is aan die van de OC-Sensor test?
Beide testen zijn immunochemische Fecaal Occult Bloedtesten (iFOBTs) en meten de aanwezigheid van menselijk bloed in de ontlasting. In vitro onderzoek, of onderzoek in laboratoriumsetting, laat weinig verschil zien tussen de testen. Een aantal recente onderzoeken wijst uit dat de kwaliteit voor het meten van bloed in ontlasting van FOB Gold gelijkwaardig is aan die van de OC-Sensor test.
Een in 2012 verschenen review van het Erasmus MC2 concludeert dat geen enkele kwantitatieve iFOBT als significant beter aan te merken is dan anderen.
Laboratoriumonderzoek in het AMC heeft laten zien dat de twee genoemde testen in de analytische fase vergelijkbare resultaten opleveren.
De Gezondheidsraad wijst erop dat de FOB Gold zich beperkt heeft kunnen bewijzen in een bevolkingsonderzoeksetting en raadt aan om vergelijkend onderzoek te doen tussen beide testen. Ik wil hiervoor snel in overleg gaan met de Gezondheidsraad over een goede onderzoeksopzet. Mijn streven is erop gericht dit met zo min mogelijk vertraging en zo groot mogelijk draagvlak en passend binnen de financiële kaders te doen.
Welke validatierapporten zijn beschikbaar van de FOB Gold test?
De FOB Gold is – uiteraard – gevalideerd: dit was een eis in de aanbestedingsprocedure. De validatie is in opdracht van het RIVM herhaald op het in het bevolkingsonderzoek te gebruiken analyseapparaat. Omdat de test intussen een verbeterde buffer heeft (de bewaarvloeistof is aangepast waardoor de uitslag minder gevoelig is voor temperatuur of vertraging) heeft het AMC recent een laboratoriumonderzoek uitgevoerd. Ook hier bleek dat de FOB Gold goed presteert.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Waarop baseert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) de conclusie dat er geen significante verschillen tussen de testen zijn?
Dat baseert het RIVM op de informatie die de leveranciers van de in aanmerking komende testen hebben aangeleverd. Deze informatie is gevraagd in het Programma van Eisen (PvE) van de aanbesteding en ziet onder andere op de sensitiviteit, specificiteit en detectiegrens van de test en het effect van het bewaren van ontlastingsmonsters bij verschillende temperaturen op de gemeten aanwezigheid van bloedsporen. Beide testen voldoen daarbij aan de minimaal vereiste kwaliteit zoals beschreven in het PvE. Verder is deze informatie bevestigd in de hierboven genoemde onderzoeken.
Wat is het verschil in kwaliteit en kosten tussen het gebruik van FOB Gold en OC-Sensor?
Ik kan geen uitspraken doen over de prijs van beide testen als onderdeel van de aanbestedingsprocedure. Ik kan herhalen dat enkel die testen die aan de kwaliteitseisen voldeden, in aanmerking kwamen. De criteria zijn opgesteld door een team met verschillende deskundigheden en goed bevonden door de commissie waarin alle betrokken partijen vertegenwoordigd zijn. Kwaliteit was in deze fase van de procedure een zogenoemd «knock out» criterium. De twee testen die aan de eisen voldeden, zijn vervolgens beoordeeld op prijs/kwaliteitverhouding. Hierbij telde kwaliteit voor 75 procent en de prijs voor 25 procent.
Wat vindt u van de suggestie van het RIVM dat de kritiek van de critici van de FOB Gold test alleen berust op het feit dat de toekomst en financiering van hun onderzoeken worden bemoeilijkt nu niet voor de OC-Sensor test is gekozen?
Ik distantieer mij van dergelijke suggesties. Er is kritiek uit het veld en dat neem ik serieus. We zullen de test testen en vervolgens goed monitoren gedurende de gefaseerde invoering van het bevolkingsonderzoek. Over de precieze onderzoeksopzet ga ik in overleg met de Gezondheidsraad. Ik verwacht dat de grondige voorbereiding van het hele systeem van het bevolkingsonderzoek en de pilot ook de kritische veldpartijen geruststelt. Er zijn voldoende waarborgen ingebouwd om snel te zien of er ergens in het hele systeem iets niet aan onze hoge eisen voldoet als dat het geval is, zullen we ingrijpen.
Hebben alle critici van de FOB Gold test onderzoek gedaan met de OC-Sensor test en is hun onderzoek door de fabrikant van OC-Sensor gefinancierd? Is dit terug te vinden in het Transparantieregister dat binnenkort beschikbaar komt?
Het transparantieregister ziet op specifiek omschreven relaties tussen beroepsbeoefenaren en farmaceutische bedrijven. De ontlastingstest waar gebruik van wordt gemaakt voor darmkankerscreening is geen geneesmiddel, maar een medisch hulpmiddel. De medische hulpmiddelenindustrie is niet aangesloten op het transparantieregister en die relatie is dus niet terug te vinden in het register.
Voor onderzoek dat onder de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) valt, bestaat een trialregister. Hierin is ook de financiering opgenomen. Voor de Wet op het Bevolkingsonderzoek (WBO) bestaat een dergelijk register niet, maar helderheid over de financiering is een voorwaarde om een vergunningaanvraag in behandeling te nemen.
Mensenrechtenschendingen in Ethiopië |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het hoofdstuk over Ethiopië in het World Report 2013 van Human Rights Watch (HRW)?1
Nederland volgt de mensenrechtensituatie in Ethiopië nauwlettend, en de observaties zoals die in het World Report 2013 van HRW zijn verwoord, zijn ons bekend. Deze observaties en bevindingen nemen wij serieus en ze worden meegenomen in de beoordeling van de ontwikkelingen in Ethiopië.
Deelt u de mening van HRW dat de mensenrechtensituatie in Ethiopië de laatste jaren sterk is verslechterd? Zo neen, waarom niet?
Sinds de verkiezingen van 2010 heeft de regering de controle op het politieke landschap versterkt, o.a. via wetgeving die beperkingen oplegt aan NGO’s en een antiterrorismewet, die de autoriteiten ruime mogelijkheden tot optreden biedt. Deze inperking van de democratische ruimte is zorgwekkend en Nederland stelt deze trend zowel bilateraal als in EU- verband bij de Ethiopische autoriteiten aan de orde. Zo voert Nederland samen met andere internationale partners een dialoog met de Ethiopische autoriteiten over mogelijkheden om de interpretatie van de NGO-wet te versoepelen.
Kunt u ingaan op de zorgen die HRW in het rapport uit rondom de vrijheid van meningsuiting, vereniging en samenkomst? Deelt u die zorgen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo neen, waarom niet?
De inperking van de democratische ruimte en het veelvuldige gebruik van de antiterrorismewetgeving in Ethiopië heeft onze aandacht. Arrestaties op grond van deze wetgeving – die terrorisme breed definieert – baren ook ons zorgen. Nederland voert een tweesporenbeleid in Ethiopië, waarvan het bevorderen van democratie en de naleving van mensenrechten nadrukkelijk onderdeel uitmaakt. Naast activiteiten ter bereiking van de ontwikkelingsdoelen draagt Nederland bij aan activiteiten ter versterking van democratiseringsprocessen. Tijdens het bezoek aan Ethiopië van minister Ploumen is in gesprekken (met onder anderen Premier Hailemariam) het belang van mensenrechten en democratie voor de economische ontwikkeling en stabiliteit van Ethiopië aan de orde gesteld.
Kunt u ingaan op de zorgen die HRW in het rapport uit rondom gedwongen verplaatsingen? Deelt u die zorgen? Zo ja, wat doet u hieraan? Zo neen, waarom niet?
Wij hebben goede nota genomen van het HRW rapport «Waiting here for death» dat HRW vorig jaar aan ons ministerie heeft aangeboden en toegelicht. De hierbij gevoerde gedachtewisseling over hervestigingsprogramma’s in Ethiopië was nuttig. Nederland spant zich, samen met de andere internationale partners, in om er voor te zorgen dat het hervestigingsprogramma wordt geïmplementeerd in overeenstemming met internationaal (ook door Ethiopië) aanvaarde normen. Het hervestigingsprogramma in Ethiopië wordt nauwlettend gevolgd door de leden van de Development Assistance Group (DAG), waarvan ook Nederland deel uit maakt. Hierbij wordt onder anderen gebruik gemaakt van onafhankelijke fact finding missies. Tot dusverre ondersteunen de observaties van de DAG de door HRW geuite beschuldigingen van gedwongen verhuizingen en systematische mensenrechtenschendingen niet. Wel is sprake van overhaaste en slecht voorbereide implementatie, in de zin dat de voorzieningen op de nieuwe bestemming niet in alle gevallen gereed zijn. Na klachten hierover heeft de Ethiopische overheid ingegrepen en verbeteringen doorgevoerd. De internationale gemeenschap blijft in dialoog met de overheid aandringen op zorgvuldige implementatie van deze resettlement programma’s. Die dialoog vindt onder andere plaats op basis van de Good Practice Guidelines and Principles Regarding Resettlements, zoals die door de donorgemeenschap worden gehanteerd.
Bent u het met HRW eens dat donoren zoals Nederland (in)direct meewerken aan het gedwongen verplaatsen van inheemse volkeren doordat zij het Protection of Basic Services program meefinancieren? Zo neen, waarom niet?2
Allereerst willen wij opmerken dat de genoemde multi-donor programma’s geen directe steun verlenen aan dit hervestigingsprogramma. Wat betreft het Protection of Basic Services (PBS) programma was Nederland een relatief bescheiden donor, met een totale bijdrage van USD 4 miljoen in 2011. Het PBS programma bestaat uit verschillende componenten; Nederland heeft bijgedragen aan de Social Accountability component, waarin de verantwoording van de budgetten voor basic services aan de burgers vooropstaat. Verder droeg Nederland in 2011 bij aan de gezondheidscomponent, die vooral gericht is op het aanschaffen van medische apparatuur, medicijnen etc. Vanaf 2012 draagt Nederland niet meer bij aan het PBS programma.
Wat is uw oordeel over de plaats die het thema mensenrechten inneemt in de Country Partnership Strategy die onlangs door de Wereldbank is goedgekeurd? Acht u de hierin beschreven acties voldoende? Zo ja, waarom?
Het thema mensenrechten komt weliswaar niet met zoveel woorden aan de orde, maar de Country Partnership Strategy (CPS) benadrukt impliciet de sociaaleconomische mensenrechten. De Wereldbank wil vooral een bijdrage leveren aan de realisatie van het recht op (toegang tot) voedsel, onderdak, onderwijs en gezondheidszorg. Er wordt in het document geen speciale afweging gemaakt tussen de vooruitgang op het gebied van de sociaaleconomische rechten en de zorgen in de internationale gemeenschap over het respect voor de politieke en burgerrechten. Wel noemt het document risico’s (paragraaf 100, 101 en 129) die de goed bestuur principes van het openbaar bestuur raken. Zo erkent het document dat veel governance problemen voortkomen uit onderontwikkeling, ook (b.v. capaciteitsproblemen) binnen het overheidsapparaat. In de door de Wereldbank uitgevoerde programma’s zijn daarom safeguard mechanisms ingebouwd, die accountability en beroepsprocedures mogelijk maken. Verder is de Wereldbank gebonden aan haar corporate responsibility op dit gebied, die weliswaar niet in de CPS is vastgelegd, maar wel in de statuten en in operation manuals.Naar onze mening zijn deze safeguard mechanisms voldoende, ook al moeten ze voortdurend worden aangepast en vormt de dialoog van de Wereldbank met de overheid (zowel bilateraal als in multi-donorverband) een essentieel onderdeel van de implementatie van haar strategie.
Herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen d.d. 24 juni 2011 over de humanitaire situatie in de Ogaden en Somalië?3
Ja.
Kunt u aangeven wat er sindsdien is gebeurd inzake (hernieuwde) toegang van het Internationale Rode Kruis (ICRC) tot de Ogaden en verruimde humanitaire toegang voor hulporganisaties in de Ogaden-regio?
De geringe humanitaire toegang als gevolg van de slechte veiligheidssituatie blijft een probleem in de Ogaden regio. Er is nog steeds een gewapende strijd gaande tussen het Ogaden National Liberation Front (ONLF) en overheidstroepen, waardoor het regelmatig onveilig is. De regionale overheid in Jijiga ontmoedigt het aanbieden van hulp in dit gebied. Op dit moment heeft het ICRC nog steeds geen toegang tot deze regio. Het World Food Programme (WFP) en Artsen Zonder Grenzen zijn de enige internationale hulporganisaties die in het Ogaden gebied in de Somali regio humanitaire toestemming hebben gekregen om hulp te bieden.
Hebben onafhankelijke media inmiddels (de facto) toegang tot het gebied? Zo neen, wat is uw oordeel hierover?
Nog altijd is het voor onafhankelijke media erg moeilijk om toegang te krijgen tot de Somali regio. Er is per bezoek een vergunning van het Ministerie van Informatie nodig, maar deze wordt in de praktijk niet afgegeven aan onafhankelijke journalisten. Journalisten kunnen wel naar Jijiga en de grotere dorpen (Deghabur, Kebridehar, Gode, Dolo Ado) reizen, maar niet naar het platteland. De beperkte toegang tot de regio voor journalisten is zorgelijk en Nederland blijft, in samenwerking met andere gelijkgestemde partners (met name in EU-verband), deze situatie in de politieke dialoog met de overheid opbrengen.
Hoe beoordeelt u de huidige humanitaire situatie in de Ogaden en de effectiviteit van de pogingen om via stille diplomatie tot beëindiging van het conflict te komen? Kunt u dit toelichten?
De huidige humanitaire situatie is zorgelijk. Het gaat om een zeer dunbevolkt en woestijnachtig gebied, waar nauwelijks overheidsvoorzieningen zijn. Ook hier voert de overheid programma’s uit die tot doel hebben de nomadische leefstijl te ontmoedigen en de betrokkenen toegang te geven tot overheidsdiensten als onderwijs, gezondheidszorg en water. Er wordt in de dialoog met de autoriteiten regelmatig aandacht besteed aan de noodzaak van verbetering van de humanitaire toegang. De Ethiopische overheid beschouwt het ONLF als een terroristische organisatie en een vredesakkoord is nog ver weg. Als gevolg hiervan is de veiligheidssituatie precair en de humanitaire toegang nog niet verbeterd.
Wat is uw reactie op de artikelen «Ethiopia Forcefully Evicting Omo Tribes for Sugar Plantations «en «Ethiopia: Pastoralists Forced off Their Land for Sugar Plantations»?4
Naar aanleiding van dit soort berichten heeft een groep van donoren, waaronder Nederland, zelfstandig onderzoek uitgevoerd. Tijdens een bezoek van ambassadeurs van enkele grote donorlanden in augustus 2012 werd vastgesteld dat hoewel het ontwikkelingsprogramma van de South Omo geen onderdeel uitmaakt van het Commune Programme en ook niet door dezelfde overheidsinstantie wordt uitgevoerd, er wel overeenkomsten zijn met het Commune Programme.
Er waren ook hier geen overtuigende bewijzen dat er systematisch en op grote schaal mensenrechtenschendingen plaatsvinden en de claim van dwang kon niet worden bevestigd. Wel werd vastgesteld dat de communicatie over de uitvoering van hervestigingsprogramma’s tussen de overheid en de betrokken groepen ontoereikend was. De compenserende maatregelen waren slecht gepland en onvoldoende geïmplementeerd om van een aanvaardbare nieuwe situatie te kunnen spreken, waarin de livelihoods van de betrokkenen duurzaam gegarandeerd waren. Over de bevindingen is voortdurend overleg met de overheid en de vervolgonderzoeken in 2013 moeten vaststellen of de gemaakte afspraken worden nagekomen en de wederzijds geaccepteerde principes worden gerespecteerd.
Is hier volgens u sprake van landroof? Zo neen, waarom niet?
Allereerst zij opgemerkt dat wij geen voorstander zijn van het ongeclausuleerd hanteren van de term landroof. Daarvoor is de problematiek te complex. Specifieke grootschalige investeringen kunnen onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden een positief effect hebben op de landbouwproductie en armoedebestrijding.
Gedwongen verplaatsingen van inheemse volkeren kunnen in strijd zijn met de genoemde verdragen en verklaringen. De vraag of Ethiopië zich in dit geval schuldig maakt aan schending van deze verdragen en verklaringen kan niet zonder meer worden beantwoord.
Volgens de grondwet is alle grond in Ethiopië eigendom van de overheid, en hebben landgebruikers vruchtgebruik. De overheid faciliteert inderdaad plannen van grootschalige ondernemingen om bepaalde gebieden productiever aan te wenden dan traditionele landgebruikers dat nu doen. De overheid zorgt er dan in principe voor dat de oorspronkelijke landgebruikers worden hervestigd op locaties waar overheidsdiensten zijn en waar (geïrrigeerd) land ter compensatie wordt aangeboden. Indien hierbij sprake zou zijn van verdringing dan moet dat worden aangepakt.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 is tot nu toe niet gebleken dat hiervan sprake is. Nederland bespreekt, samen met andere donoren, regelmatig met de Ethiopische overheid de toepassing van de compenserende maatregelen. Daarnaast is het belangrijk om, in gezamenlijk verband met andere donoren, ook ter plaatse vast te stellen of de overheid haar afspraken op dit terrein nakomt. Nederland zal dan ook de mogelijkheden nagaan van een nieuw gezamenlijk veldbezoek aan Zuid- Omo. Indien hierbij knelpunten naar boven komen zullen deze, ook wanneer ze van politieke aard zijn, worden opgebracht in de dialoog met de overheid.
Bent u het met Human Right Watch (noot 2, laatste document, pagina 69 en 70) eens dat Ethiopië door de gedwongen verplaatsingen van inheemse volkeren van hun land handelt in strijd met de volgende verdragen en verklaringen: International Covenant on Civil and Political Rights (ICCPR), International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (ICESCR), UN Declaration on the Rights of Indigenous Peoples en African Charter on Human and Peoples» Rights?5 Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit dan als belangrijke donor ter discussie stellen?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen dat bij de gedwongen verplaatsingen van de lokale bevolking voor grootschalige landbouw, goudwinning en oliewinning (dodelijke) slachtoffers zijn gevallen?
Nee, wij hebben daar geen inzicht in. Wij onderkennen dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond, grondstoffen en de groeiende wereldwijde handel ten koste kan gaan van de lokale bevolking. Het komt helaas voor dat de lokale bevolking zonder overleg of compensatie en soms met (dodelijk) geweld van haar land wordt gezet. Ons ministerie doet veel aan het verbeteren van land governance wat cruciaal is bij het tegengaan van landroof. Graag verwijzen wij tevens naar de brief van december 2012 aan de Tweede Kamer (DMM/IF-228/2012) waarin u geïnformeerd wordt over landroof («land grabbing») en de rol van de Wereldbank daarbij.
Heeft u het thema mensenrechtenschendingen aan de orde gesteld tijdens uw recente bezoek aan Ethiopië? Zo ja, met wie heeft u hierover gesproken, wat heeft u precies besproken en hoe heeft u dit aan de orde gesteld? Zo neen, waarom niet?
Tijdens het bezoek van minister Ploumen aan Ethiopië zijn bij verschillende gesprekspartners de Nederlandse zorgen over de beperking van de politieke ruimte en de rol van de maatschappelijke organisaties gemarkeerd. Zo is in gesprekken met premier Hailemariam en met minister van Buitenlandse Zaken, Tedros Adhanom gepleit voor een grotere politieke ruimte voor de oppositie en het maatschappelijk middenveld. Ook zijn tijdens een ontmoeting met vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties hun zorgen besproken, waaronder de wetgeving die buitenlandse financiering van ngo’s werkzaam op het gebied van goed bestuur en mensenrechten beperkt.
De recente rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot witwassen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de jurisprudentie van de Hoge Raad over (de strafbaarheid van) witwassen, in het bijzonder de recente jurisprudentie op dat vlak, waarvoor ook aandacht is gevraagd in het februarinummer van «Opportuun»?1
Ja.
Klopt het dat door deze jurisprudentie het enkele voorhanden hebben van een voorwerp, dat afkomstig is uit een door de bezitter van dat voorwerp gepleegd strafbaar feit, niet meer kan worden gekwalificeerd als witwassen?
Een zodanig verstrekkende conclusie kan niet aan de rechtspraak van de Hoge Raad worden verbonden. Blijkens deze jurisprudentie2 is de Hoge Raad van oordeel dat het voorhanden hebben van opbrengsten afkomstig van een door de verdachte zelf begaan misdrijf witwassen oplevert, wanneer dit voorhanden hebben het karakter heeft van het verbergen of verhullen van de criminele herkomst. Onder deze voorwaarden blijft vervolging wegens witwassen mogelijk, ook in geval het gaat om het voorhanden hebben van de opbrengsten van door de verdachte zelf gepleegde misdrijven.
Klopt het dat de verdachte hiermee kan profiteren van het in een laat stadium kenbaar maken dat het voorwerp in kwestie afkomstig is van een door hemzelf gepleegd strafbaar feit, omdat het ten laste gelegde feit dan weliswaar kan worden bewezen maar niet kan worden gekwalificeerd als witwassen in de zin van artikel 420bis van het wetboek van Strafrecht?
Een dergelijk verweer zou uitsluitend relevant kunnen zijn als enkel de gedraging voorhanden hebben in de tenlastelegging is opgenomen, terwijl daarbij het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp niet nader is of kan worden onderbouwd. Bovendien zal de verdachte slechts dan een succesvol beroep op dit kwalificatieverweer kunnen doen, als zijn verklaring het feitencomplex zodanig completeert dat hieruit een gronddelict kan worden gedestilleerd, waarvan het vaststaat dat hij het zelf heeft gepleegd. Als het hiervoor genoemde van toepassing is, kan de tenlastelegging in bepaalde gevallen worden gewijzigd naar het gronddelict of kan een nieuwe vervolging worden gestart indien het Openbaar Ministerie (OM) dat opportuun acht. De gedraging van verdachte kan dan nog steeds aan het oordeel van de feitenrechter worden onderworpen.
Betekent deze jurisprudentie dat het Openbaar Ministerie (OM) moet gaan vervolgen voor het gronddelict op het moment dat duidelijk is dat de voorwerpen afkomstig zijn van een door de verdachte gepleegd strafbaar feit? Welke consequenties heeft dit voor de bewijsbaarheid en aanpak van crimineel vermogen? Heeft het OM de capaciteit om telkens alle bestanddelen van het gronddelict uit te rechercheren?
Nee. Het is aan het OM om te bepalen voor welke feiten de verdachte zal worden vervolgd. Dat kan een vervolging wegens louter het witwassen zijn, een vervolging wegens enkel het gronddelict, of een vervolging voor beide feiten behelzen. Zoals in antwoord op vraag 2 uiteengezet, blijft er op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad ruimte voor vervolging van personen ter zake van witwassen wegens het voorhanden hebben van opbrengsten van door henzelf gepleegde feiten; namelijk wanneer dit voorhanden hebben het karakter van verbergen of verhullen van de criminele herkomst heeft. Daarnaast kunnen in voorkomende gevallen ook andere witwashandelingen – zoals het verbergen, verhullen, overdragen en omzetten van opbrengsten van misdrijven –, zoals omschreven in artikel 420bis, eerste lid, Sr, ten laste worden gelegd aan verdachten die de opbrengsten van door henzelf gepleegde misdrijven trachten wit te wassen. Het is aan het OM om hiervoor bewijs te leveren en hierin keuzes te maken.
Hoe dient het OM om te gaan met de situatie waarin pas in een laat stadium, al dan niet door verklaringen van de verdachte, blijkt dat de voorwerpen afkomstig zijn van een door de verdachte gepleegd strafbaar feit?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze rechtspraak strijdig is met de oorspronkelijke, uit de memorie van toelichting vrij expliciet blijkende, bedoeling van de wetgever het mogelijk te maken zowel ter zake van het gronddelict als ter zake van witwassen van voorwerpen die zijn verkregen met het gronddelict te vervolgen of daaruit te kiezen?
Uit de wetsgeschiedenis valt af te leiden dat de wetgever met de introductie van een aparte strafbaarstelling van witwassen naast de reeds bestaande heling-artikelen mede het oog heeft gehad het witwassen van opbrengsten van een door de verdachte zelf gepleegd misdrijf strafbaar te doen zijn. Dit betekent ook dat in beginsel voor beide misdrijven tegelijk kan worden vervolgd.3
Zoals in antwoord op de vragen 2 en 4 uiteengezet, blijft er op basis van de rechtspraak van de Hoge Raad ruimte voor vervolging van personen ter zake van witwassen van opbrengsten van door henzelf gepleegde feiten. Het spreekt voor zich dat ik de ontwikkelingen in de rechtspraak met belangstelling volg. Voorshands zie ik geen reden om een wetswijziging te overwegen.
Betekent deze jurisprudentie dat de Hoge Raad via een omweg de zogenaamde «heler-steler-regel» opnieuw invoert? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is of ziet u significante ontwikkelingen die de herinvoering van de heler-steler-regel rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de rechtspraak wordt gekozen voor een uitleg van een wetsartikel die lijnrecht tegen de bedoeling van de wetgever, zoals uit de de memorie van toelichting blijkt, indruist? Ziet u reden om dit te betrekken in het aankomende wetsvoorstel met betrekking tot witwassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Weet u dat een bijkomend effect van deze rechtspraak is dat het verbeurd verklaren van de voorwerpen in kwestie niet mogelijk was vanwege het ontslag van alle rechtsvervolging? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze uitkomst tot gevolg heeft dat de voorwerpen in kwestie niet verbeurd kunnen worden verklaard?
In geval een verdachte niet schuldig wordt verklaard aan het begaan van een misdrijf, kan daarvoor ook geen straf – zoals verbeurdverklaring – worden opgelegd. Dat is gegeven ons wettelijk stelsel de logische en begrijpelijke consequentie.
Verzwaart deze jurisprudentie de zogenaamde «patseraanpak» van het OM op basis waarvan vermogen wordt afgenomen louter op basis van het strafbaar feit van het voorhanden hebben van grote sommen geld, zonder dat de herkomst hiervan bekend is? Zo ja, deelt u de mening dat dat een onwenselijke ontwikkeling is? Wat gaat u hieraan doen? Hoe dient het OM dan in de toekomst om te gaan met aangetroffen tassen met veel geld of criminelen die rijden in dure auto’s?
Het antwoord op de eerste deelvraag luidt, onder verwijzing naar de hierboven door mij gegeven antwoorden, in beginsel ontkennend. Ik blijf de ontwikkelingen in de rechtspraak op dit punt nauwlettend volgen.
De gevaren van mestvergisters voor de volksgezondheid |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat een groot aantal huisartsen in Gemert-Bakel zich zorgen maakt over de mogelijke komst van een mestfabriek naar Gemert-Bakel?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 6 van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 20 maart 2013 (2013Z05545).
Deelt u de mening van de huisartsen dat het niet uit te sluiten is dat er gezondheidsrisico’s kleven aan de komst van de grote mestfabriek die de op een na grootste biogasinstallatie van Europa wordt, en zeer dicht bij een woonwijk gebouwd wordt? Zo nee, waarom niet, en op grond van welke informatie kunt u eventuele gezondheidsrisico’s dan uitsluiten? Zo ja, kunt u de mogelijke gevolgen voor de volksgezondheid van mestvergisters uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorg van de huisartsen dat de mestvergister kan gaan zorgen voor stankoverlast na technische storingen en dat calamiteiten zouden kunnen leiden tot klachten als hoofdpijn, misselijkheid en benauwdheid? Zo nee, waarom niet, en op grond van welke wetenschappelijke informatie kunt u de genoemde klachten uitsluiten? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een commerciële activiteit van een enkeling de gezondheid van vele omwonenden op deze wijze in het geding brengt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in overleg te treden met de gemeente Gemert-Bakel om de komst van de mestvergister zo dicht bij huizen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u voor een toelichting naar de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid Van Gerven (SP), ingezonden 20 maart 2013 (2013Z05545).
Bent u bekend met de calamiteit d.d. 19 januari 2012, waarbij ongezuiverd biogas is vrijgekomen uit een vergistingsinrichting in Coevorden en waarbij 40 bewoners van de wijk Klinkenvlier, die zich slechts 320 tot 700 meter van de vergistingsinrichting bevonden, zijn geëvacueerd?
Ja.
Kunt u bevestigen dat ongezuiverd biogas giftig waterstofsulfide bevat en dat dit gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, misselijkheid, geïrriteerde ogen en luchtwegen kan veroorzaken, en dat bij deze calamiteit enkele bewoners en hulpverleners hierdoor onwel zijn geworden?
Ik kan bevestigen dat waterstofsulfide ten algemene gezondheidsklachten kan veroorzaken, waarvan de aard en ernst afhankelijk zijn van de hoogte en de duur van de blootstelling. Zie verder bij het antwoord op vraag 8.
Kunt u verklaren hoe deze calamiteit heeft kunnen plaatsvinden, terwijl er een verspreidingsberekening door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is gemaakt waarin werd gesteld dat er geen gevaar bestond voor de gezondheid van bewoners van Klinkenvlier? Kunt u bevestigen dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van deze vergistingsinstallatie dus verkeerd zijn ingeschat? Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat dit voor meer installaties in Nederland geldt en dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van de mestvergisters in Nederland dus wellicht ernstig onderschat worden?
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD Drenthe een verspreidingsberekening gemaakt naar de situatie rond de wijk Klinkenvier. Dit naar aanleiding van het genoemde incident in Coevorden. Daarbij is een worst-casebenadering gevolgd. De conclusie van het RIVM is dat bij de maximaal mogelijke blootstelling aan waterstofsulfide ernstige gezondheidseffecten zijn uitgesloten, maar dat wel sprake is geweest van zeer ernstige hinder en van omkeerbare gezondheidseffecten, zoals irritatie aan ogen en luchtwegen en misselijkheid.
De Handreiking (co)vergisting van mest gaat uit van beheersing van het risico op dodelijke ongevallen. Derhalve is geen sprake van een verkeerde inschatting van de milieu en volksgezondheidsgevolgen van deze vergistingsinstallatie. Ik erken dat de gevolgen van het genoemde incident voor omwonenden zeer vervelend zijn geweest. Ik acht het de verantwoordelijkheid van het betreffende bedrijf en het bevoegde gezag om maatregelen te nemen die herhaling voorkomen. Het bevoegd gezag kan daarover zonodig advies vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
Op basis van de mij bekende informatie deel ik niet de mening dat de milieu en volksgezondheidsgevolgen van de mestvergisters in Nederland ernstig onderschat zouden worden.
Kunt u bevestigen dat de voorschriften in de milieuvergunning voor de betreffende mestvergister in Coevorden van 12 oktober 2006 ontoereikend waren om milieugevolgen zoveel mogelijk te voorkomen en adequaat te kunnen handhaven? Kunt u zeggen vanaf welk moment Burgemeesters en Wethouders en Gedeputeerde Staten daarvan op de hoogte waren of op de hoogte hadden moeten zijn? Zo nee, waarom weet u zulke dingen niet?
Ik heb geen inzicht in de vergunning voor de vergister in Coevorden en de handhaving daarvan door het bevoegde gezag. De toenmalige VROM-Inspectie heeft bij de vergunningverlening voor de installatie geen advies uitgebracht, omdat de installatie buiten de bedrijfscategorieën viel waarover werd geadviseerd tijdens de vergunningverleningprocedure. Per 1 oktober 2012 is, mede op verzoek van uw Kamer, het tweedelijnstoezicht door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de gemeenten geschrapt. In het algemeen merk ik wel op dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) de deskundigheid van het bevoegd gezag bevordert.
Ik heb bij brief van 25 februari 2013 (TK, vergaderjaar 2012–2013, aanhangsel van de handelingen, nr 1399), mede namens de Staatssecretaris van I&M, in antwoord op vragen van het lid Ouwehand aangekondigd dat over twee jaar een evaluatie van het beleid voor covergisting plaatsvindt, waarin gekeken wordt naar de vraag of de voordelen opwegen tegen de risico’s (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 037, nr. 44). Vanzelfsprekend worden in die evaluatie de voor de kwaliteit van de leefomgeving relevante aspecten meegenomen.
Een antwoord op de vragen of gemeentebesturen voldoende rekening houden met de gezondheid van omwonenden in de vergunningprocedures voor (mest)vergistingsinstallaties en of het noodzakelijk is om landelijke regels hiervoor te stellen of de Handreiking (co)vergisting van mest aan te passen, kan hopelijk worden gegeven nadat de resultaten van de bovengenoemde evaluatie beschikbaar zijn. Ik heb geen aanwijzingen dat het incident in Coevorden representatief is voor de situatie bij andere covergistingsinstallaties.
Zoals verwoord in de reactie van 25 februari 2013 op de vragen van het lid Ouwehand over mestvergisters acht ik een bouwstop op mestvergisters niet nodig en niet wenselijk.
Bent u ermee bekend dat onder andere een geurnorm ontbrak in de milieuvergunning van de vergister in Coevoerden en in de bij besluit van 10 januari 2013 ambtshalve aangepaste voorwaarden nog steeds ontbreekt, zodat daarmee wordt toegestaan dat omwonenden langdurige en ernstige geuroverlast moeten ondergaan en het bevoegd gezag zichzelf daarmee een handvat onthoudt om daadwerkelijk en adequaat te kunnen optreden in geval van geuroverlast, zoals vanaf 2008 bij herhaling is voorgekomen?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u de indruk dat het bevoegd gezag op een correcte wijze met klachten van bewoners over stank- en geluidsoverlast is omgegaan met betrekking tot de mestvergister in Coevorden, gezien het feit dat al sinds 2008 frequente meldingen zijn gedaan over stank- en geluidsoverlast en er bovendien een ontoereikende vergunning is afgegeven en het bevoegd gezag niet heeft ingegrepen totdat de woonwijk ontruimd moest worden tijdens de calamiteit in 2012? Zo nee, welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat gemeentebesturen onvoldoende rekening houden met de gezondheid van omwonenden in de vergunningprocedures voor (mest)vergistingsinstallaties en dat het dus noodzakelijk is om landelijke regels hiervoor in te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid landelijke regels op de stellen, waaronder afstandscriteria tussen bewoning en (mest)vergistingsinstallaties en in de tussentijd een bouwstop af te kondigen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat er meer huurders uit huis worden gezet |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer huurders uit huis gezet»?1 Herkent u zich in het beeld over de toename van het aantal huisuitzettingen en de geschetste oorzaken? Welke verwachting heeft u voor de ontwikkeling van het aantal huisuitzettingen voor de komende jaren?
Ik heb kennis genomen van het bericht. Onlangs heeft Aedes, vereniging voor woningcorporaties, de cijfers over de aantallen huisuitzettingen in 2012 gepubliceerd.
De cijfers zijn gebaseerd op een enquête onder de leden van Aedes. Uit deze enquête blijkt dat het aantal huisuitzettingen ten opzichte van 2011 met 10% is gestegen. Hoewel 82% van de corporaties heeft aangegeven dat de huurachterstanden toenemen is niet gevraagd of het aantal daadwerkelijke huisuitzettingen door de economische crisis is toegenomen. Het lijkt aannemelijk, maar ik kan niet bevestigen dat het aantal huisuitzettingen door de economische crisis is gestegen.
Of deze ontwikkeling zich de komende jaren zal voortzetten, zal in de praktijk moeten blijken. De gevolgen van een huisuitzetting zijn voor mensen enorm ingrijpend en het is vreselijk als het hen overkomt. Ik verwacht dat gemeenten en corporaties zich tot het uiterste zullen blijven inspannen om een verdere stijging van het aantal huisuitzettingen te voorkomen (zie antwoord op vraag2.
Onderkent u het belang om huisuitzettingen gezien de financiële en maatschappelijke gevolgen voor zowel de huurders als de samenleving zo veel mogelijk te voorkomen? Heeft u zicht op de redenen waarom er maar in 50% van de gevallen schuldsanering en maar in 20% van de gevallen budgetbegeleiding wordt geboden en in de andere situaties niet?
Er kunnen verschillende redenen zijn voor een huisuitzetting. De meest voorkomende redenen zijn huurachterstand, overlast of illegale praktijken. Veruit de belangrijkste reden is een te hoog opgelopen huurachterstand van de bewoners. Corporaties doen er echter alles aan om het aantal huisuitzettingen te voorkomen. Dat is zowel in het belang van de huurder als van de corporatie. Een huisuitzetting is altijd een ingrijpende gebeurtenis voor de huurder en brengt ook aanzienlijke kosten met zich mee. Corporaties zijn al in een vroeg stadium alert op huurachterstanden om zo te voorkomen dat de betalingsachterstanden van huurders oplopen tot problematische schulden. Dat doen zij onder meer door tijdig betalingsregelingen te treffen, huisbezoeken af te leggen of door afspraken te maken met de gemeente en/of maatschappelijke organisaties over vroegsignalering en doorverwijzingen.
In de enquête is gevraagd naar de interventies die de corporaties zelf plegen. Het is dus niet gezegd dat 50% van de corporaties die niet heeft aangegeven schuldsanering aan te bieden niets voor een huurder met huurachterstanden doet. Het is de vraag of in alle gevallen van huurachterstand een schuldsanering of een budgetcoach nodig is. Dat corporaties geen schuldsanering of budgetcoach aanbieden betekent niet dat zij geen enkele andere oplossing aan de huurder met betalingsachterstanden biedt. In de meeste gevallen verwijzen corporaties door naar een andere instantie (88%) of leggen zelf een huisbezoek af (79%).
Bent u van mening dat als bijvoorbeeld schuldsanering en budgetbegeleiding vaker worden aangeboden, er meer huisuitzettingen voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om met de woningbouwcorporaties te bespreken hoe er vaker en beter samengewerkt kan worden met de schuldhulpverlening om huisuitzettingen te voorkomen?
Minnelijke schuldhulpverlening, waaronder schuldregelingen en budgetbegeleiding, kan bijdragen aan het oplossen dan wel verminderen van problematische schulden van mensen. Als mensen niet in staat zijn hun (dreigende) financiële problemen zelf op te lossen, vind het kabinet het zeer wenselijk dat zij in een vroeg stadium hulp krijgen om hun problemen op te lossen. Tijdige signalering van dreigende problematische schulden kan verergering van problemen, zoals huisuitzetting, voorkomen. Daar hebben gemeenten en corporaties een belangrijke rol bij.
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven doen corporaties er alles aan op huisuitzettingen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij werken zij nauw samen met gemeenten en andere betrokken instanties. Om het belang van het voorkomen van huisuitzettingen bij corporaties nog eens te onderstrepen zal de minister voor Wonen en Rijksdienst dit in de reguliere overleggen met Aedes ter sprake brengen. Ook voor gemeenten is het voorkomen van huisuitzettingen belangrijk. In de verzamelbrief aan gemeenten zal ik nogmaals wijzen op het belang om huisuitzettingen te voorkomen en daarover afspraken te maken met de corporaties en andere partijen.
In hoeveel gevallen van de huurschulden is er sprake van samenloop met andere schulden die eerder zijn ontstaan? Denkt u dat het sneller signaleren van andere schulden en het bieden van hulp kan bijdragen aan het voorkomen van huurschulden en daarmee tevens van huisuitzettingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, blijft u om schulden sneller te signaleren een nuttige rol weggelegd zien voor vroegsignaleringssystemen zoals het Landelijk Informatiesysteem Schulden/de Vroegsignalering index Probleemschulden (LIS/ViP)? Welke andere mogelijkheden ziet u om er voor te zorgen dat er sneller zicht komt op de totale schuldensituatie van mensen?
Uit de monitor betalingsachterstanden 2011 en het onderzoek «Vroegsignalering moet en kan» van Social Force3 blijkt dat er een samenhang bestaat tussen verschillende betalingsachterstanden. Dit sterkt de indruk van het kabinet dat wanneer huur een lange tijd niet betaald wordt, er in veel gevallen al sprake is van een problematisch schuldsituatie. Mensen zullen hun huur (en andere eerste levensbehoeften) immers zo lang mogelijk betalen, omdat ze een dak boven hun hoofd nodig hebben.
Het kabinet is van mening dat vroegsignalering een belangrijke rol kan spelen bij het voorkomen van schulden. Zo ook huurschulden. Op 2 april jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van mijn gesprekken met de partijen die betrokken zijn geweest bij het LIS, tot welke inzichten dat heeft geleid en welke vervolgstappen we zouden willen zetten. De behoefte voor een schuldenregistratie speelt met name bij het voorkomen van problematische schulden. Door vroegsignalering kan het verergeren van een problematische schuldsituatie worden voorkomen (zie ook antwoord op vragen 2 en4. Hiervoor zie ik twee mogelijkheden. Gemeenten hebben in het kader van schuldhulpverlening al een rol bij het voorkomen van problematische schulden. Daarom zal ik de komende tijd met gemeenten en betrokken partijen uitwerken hoe vroegsignalering door gemeenten kan worden versterkt en vaststellen welke instrumenten zij daarvoor nodig hebben. Daarnaast zal ik aan de minister van Financiën vragen of, en zo ja, welke mogelijkheden er zijn om de gegevens die zijn opgenomen in de kredietregistratie van het BKR uit te breiden. Ik zal zo snel mogelijk na de gesprekken met de betrokken partijen en nog voor de zomer met concrete voorstellen komen.
De stijging van de waterschapslasten in 2013 met meer dan 5% |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen?1
Ja.
Herinnert u zich de motie van het lid Van Veldhoven2 waarin de regering wordt verzocht om er op toe te zien dat de hoogte van de waterschapsbelasting zich slechts in lijn met de inflatie ontwikkelt en om de Kamer tijdig te informeren indien de lasten in een waterschap met meer dan 5% jaarlijks dreigen te stijgen?
Ja. Met deze brief die antwoord geeft op de vragen wordt eveneens voor de tweede keer uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om u te informeren.
Ik wil hierbij benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de besturen van de waterschappen zelf is om de tarieven vast te stellen en te bepalen wat nodig en aanvaardbaar is.
Heeft u gezien dat voor een meerpersoonshuishouden de waterschapsbelasting in de waterschappen Vallei & Veluwe en Aa & Maas in 2013 met meer dan 5% stijgt?
Ja.
Zijn er ook waterschappen waar eenpersoonshuishoudens met een belastingstijging van meer dan 5% geconfronteerd worden? Zo ja, welke waterschappen zijn dat en hoeveel is deze belastingstijging?
Het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen gaat niet specifiek in op veranderingen voor eenpersoonshuishoudens. In het verleden is namelijk gekozen om te rapporteren over zes groepen (profielen) huishoudens en bedrijven die het meest representatief zijn, eenpersoonshuishoudens zitten niet in deze selectie. De Unie van Waterschappen heeft de informatie voor eenpersoonshuishoudens op dit moment ook niet beschikbaar. Het doorrekenen zou ook meer tijd kosten dan nu beschikbaar is (zie vraag 7).
Kunt u uitleggen waarom de lasten in deze waterschappen in 2013 met meer dan 5% gestegen zijn?
Op de website van Belastingsamenwerking Oost-Brabant (http://www.bs-ob.nl) wordt uitgebreid ingegaan op de verhoging van de tarieven van de waterschapsbelasting 2013 van waterschap Aa en Maas. Onder meer wordt ingegaan op landelijke autonome ontwikkelingen die buiten de macht van het waterschap liggen (landelijke cao afspraken, BTW-tarieven e.d.), economische ontwikkelingen (waardeontwikkeling onroerende zaken/Wet WOZ) en bedrijfseconomische ontwikkelingen. Specifiek voor de situatie bij waterschap Aa en Maas is het in het verleden afbouwen van overtollige reserves. Waar het waterschap in voorgaande jaren nog kon putten uit reserves om de waterschapsbelastingen laag te houden, kan dat in 2013 niet meer omdat de reservepot inmiddels leeg is.
Waterschap Vallei en Veluwe is dit jaar uit een fusie van twee waterschappen ontstaan. Het waterschap geeft hierover op zijn website zelf aan dat de fusie positieve effecten in de vorm van besparingen zal brengen door doelmatiger waterbeheer, alsmede in de organisatie zoals lagere bestuurskosten, reductie van personeel en huisvesting. Bij een fusie is het wel zo dat de kosten voor de baten uitgaan. De besparingen worden dan ook niet allemaal direct al in het fusiejaar gerealiseerd.
Het waterschap Vallei en Veluwe gaat op zijn website verder in op de stijging van de belastingdruk in 2013 (5,1%) en de verwachtingen en investeringen voor de komende jaren. Het waterschap geeft aan dat zij, om in de toekomst de taken adequaat uit te voeren op een duurzame, veilige en efficiënte wijze, genoodzaakt is te blijven vernieuwen en te investeren.
Vindt u het ook een zorgelijke ontwikkeling dat de stijging van de belastingdruk in sommige waterschappen in 2013 wederom boven de 5% uitkomt? Indien u dit niet vindt, kunt u uitleggen waarom?
Als we in het overzicht van de waterschapsbelastingen in 2013 van de Unie van Waterschappen (tabel blz. 16) kijken naar de ontwikkeling van de belastingopbrengsten van de waterschappen in het perspectief van de overige decentrale overheden over meerdere jaren, kennen deze de laagste stijging.
Wat betreft de stijging van de lastendruk bij de waterschappen in 2013 geldt in zijn algemeenheid dat deze zich gemiddeld rond het voor 2013 verwachte inflatieniveau van 2,75% bevindt. In genoemd overzicht van de Unie van Waterschappen is op blz. 11 te zien dat de stijging van de gemiddelde belastingdruk in vier van de zes groepen onder het inflatieniveau ligt. Voorts is in bijlage 2 van het overzicht voor drie standaardprofielen de procentuele wijziging van de lastendruk in elk waterschap ten opzichte van 2012 vermeld. Zoals is te zien blijven de meeste waterschappen onder de 5% stijging, met enkele uitschieters naar zowel boven als beneden en zelfs bij twee waterschappen een nominale daling.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Waterwet (doelmatigheid en bekostiging hoogwaterbescherming) (Kamerstukken 33 465)?
Het streven is deze vragen vóór de behandeling van bovengenoemd wetsvoorstel te beantwoorden.
Overlast door dichte spitsstroken en het belang van een vluchtstrook |
|
Farshad Bashir |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het bericht dat de spitsstrook op de A12 van Utrecht naar Den Haag niet open ging op maandag 18 maart 2013? Kunt u aangeven tot hoeveel overlast dit heeft geleid?1
Op maandagochtend 18 maart kon de spitsstrook A12 niet geopend worden. Reden hiervoor was dat de zogenaamde «kantelwalsborden» niet goed functioneerden. Uit oogpunt van veiligheid voor de weggebruiker heeft Rijkswaterstaat toen de spitsstrook in eerste instantie niet geopend. Dit heeft uiteindelijk een file van 8 km (ca. 25 minuten vertraging) gegeven.
Klopt het dat een update van de software de oorzaak is van het dicht blijven van de spitsstrook? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit? Zo nee, wat is dan de oorzaak?
Ja, dat klopt. In verband met aanpassingen aan de infrastructuur vinden er regelmatig updates van software plaats binnen Rijkswaterstaat. Deze updates leiden in uitzonderlijke gevallen tot het dicht blijven van een spitsstrook. Helaas is dit op 18 maart het geval geweest.
Kunt u aangeven hoe vaak en op welke momenten kritische systemen een update van de software krijgen? Wat is uw oordeel over dat deze update vlak voor de drukke maandagochtendspits gebeurde?
De software updates vinden in de Verkeerscentrale Rhoon plaats op zondagochtend vroeg. Dit moment is bewust gekozen omdat er dan zeer weinig verkeer op de weg is en eventuele problemen dan niet of nauwelijks hinder opleveren voor de weggebruiker. Tevens wordt de zondag dan gebruikt om diverse testen uit te voeren om te controleren of de spitsstroken en andere systemen nog goed functioneren. Als uit deze testen blijkt dat een kritisch systeem niet goed functioneert, dan kan de software update worden teruggedraaid, zodat op maandagochtend de systemen alsnog goed functioneren. Na de software update van 17 maart is deze test niet goed uitgevoerd, waardoor het probleem pas op maandagochtend zichtbaar werd. Rijkswaterstaat betreurt het dat de weggebruiker hier hinder van heeft ondervonden en heeft daarom besloten de spitsstrook handmatig te openen zodat de hinder beperkt bleef tot maandagmorgen.
Bent u bereid om voortaan belangrijke wijzigingen in het bedieningssysteem voor camera’s zoveel mogelijk voor het weekend te laten plaatsvinden om zodoende de overlast te beperken? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Op welk moment was duidelijk dat deze spitsstrook niet meer open zou gaan op deze ochtend? Op wat voor manier is daarna geprobeerd om «de hinder voor de weggebruiker te beperken»?2
Rond 5.00 uur in de ochtend was duidelijk dat vanwege een storing de spitsstrook niet veilig geopend kon worden. De borden die een lagere snelheid tonen bij geopende spitsstrook – een belangrijke veiligheidsmaatregel – functioneerden niet. Omdat de storing niet direct oplosbaar was, heeft Rijkswaterstaat ervoor gekozen om een snelheidsmaatregel te plaatsen van 90 km/h waardoor rond 8.00 uur de spitsstrook alsnog veilig geopend kon worden. Deze verlate opening heeft uiteindelijk een file van 8 km gegeven. In de loop van de ochtend zijn de borden handmatig goed gezet, waardoor de spitsstrook zonder snelheidsmaatregel open kon blijven. Hierdoor heeft het verkeer in de avondspits geen extra hinder ondervonden.
Zijn er weginspecteurs ingezet om taken van de camera’s over te nemen? Zo ja, op wat voor manier? Zo nee, waarom niet?
De weginspecteurs zijn niet ingezet om de taken van camera’s over te nemen omdat de camera’s naar behoren functioneerden.
Kunt u aangeven hoe ver het staat met « het voorzien van een back-up voor kritische systemen, waaronder het bedieningssysteem voor camera’s?3
Zoals ik in mijn antwoorden op uw vragen over een back-up systeem voor verkeerscamera’s om spitsstroken open te kunnen houden bij computerstoring heb aangegeven, is er reeds een back-up systeem voor de bediening van camera's4. Daarnaast werkt Rijkswaterstaat continu aan het verbeteren van de beschikbaarheid en continuïteit van de kritieke verkeerssystemen en de bediening daarvan. Hiervoor zijn in het verleden al de nodige maatregelen getroffen die zorgen voor redundantie. Relevante aanvullende maatregelen worden dit jaar onderzocht.
Kunt u aangeven hoe u de toekomst van de spitsstroken voor u ziet? Erkent u nog steeds het belang van een vluchtstrook om ongelukken te voorkomen zoals zaterdag 16 maart op de A2 bij Best?4 Wat zijn uw plannen om wegen te voorzien van vluchtstroken?
Spitsstroken dragen bij aan een betere doorstroming en hebben een beperkt ruimte beslag ten opzichte van een reguliere rijstrookverbreding. Vanwege deze positieve bijdrage maken spitsstroken deel uit van het programma Beter Benutten. Zo kunnen hardnekkige knelpunten in het wegennet ook in de toekomst aangepakt worden.
Het belang van de vluchtstrook wordt zeker door mij erkend. Vluchtstroken maken daarom deel uit van het basisontwerp van de autosnelwegen. Alleen na een zorgvuldige afweging tussen de verkeersveiligheid, de fysieke en de financiële ruimte, wordt besloten om op sommige trajecten in drukke tijden een vluchtstrook als rijstrook te gebruiken. Hierbij worden ten behoeve van de veiligheid altijd compenserende maatregelen getroffen zoals extra camera’s, verlaagde maximumsnelheid, signaalgevers en pechhavens.
Kunt u aangeven hoe vaak een vluchtstrook onrechtmatig door individuele automobilisten als rijstrook gebruikt wordt? Is dit de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Uit een onderzoek dat Rijkswaterstaat in 2008 heeft laten uitvoeren blijkt dat misbruik van een vluchtstrook als rijstrook niet of nauwelijks voorkomt.
Bent u bereid om vluchtstroken te voorzien van een extra opvallende waarschuwing in het geval er een blokkade op de vluchtstrook is om zodoende extra te wijzen voor het gevaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor manier gaat u dat doen?
Reguliere vluchtstroken worden standaard niet voorzien van een extra opvallende waarschuwing. Hiervoor ziet Rijkswaterstaat geen aanleiding en bovendien is dat in de huidige situatie niet mogelijk omdat vluchtstroken standaard niet uitgerust worden met signaalgevers.
De benoeming van een commissaris van de Koningin in Utrecht |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat u de heer Rosenmöller wilt benoemen tot interim-commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht?1
Op 14 december 2012 heb ik de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht en de colleges van Burgemeester en Wethouders van de inliggende gemeenten een brief gestuurd over mijn voornemen om de genoemde provincies te fuseren. Ik heb in deze brief mijn argumenten gegeven om over te gaan tot herindeling. De Tweede Kamer heeft een afschrift van deze brief ontvangen, net als Provinciale Staten van de betreffende provincies, de dagelijkse besturen van de inliggende waterschappen, de colleges van Gedeputeerde Staten van de buurprovincies en de besturen van maatschappelijke organisaties en bedrijven.
In deze brief is ook gesteld dat het Kabinet het vanwege de beoogde samenvoeging niet opportuun acht om de vacature van commissaris van de Koningin van de provincie Utrecht, na het ontslag van de huidige cdK Robbertsen per 7 juni 2013, open te stellen.
In de brief is ook vermeld dat ik voornemens ben om op korte termijn Provinciale Staten van Utrecht te horen over de benoeming van een waarnemend commissaris van de Koningin.
Het aanstellen van een waarnemend commissaris van de Koningin is overeenkomstig artikel 76, eerste lid, Provinciewet, dat het volgende bepaalt:
«1. Indien de regering het in het belang van de provincie nodig oordeelt, voorziet zij in afwijking van artikel 75 in de waarneming. Alvorens daartoe over te gaan hoort zij provinciale staten, tenzij gewichtige reden zich daartegen verzetten.»
In de procedure om te komen tot de benoeming van (wnd.) commissarissen van de Koningin wordt altijd volledige vertrouwelijkheid betracht. Om die reden ga ik niet in op de door u genoemde naam.
De brief van 14 december 2012 was het startsein van de herindelingsprocedure volgens de wet Algemene regels herindeling (Wet arhi). Volgens die procedure kan een concreet plan cq. het wetsvoorstel herindeling Noord-Holland, Flevoland en Utrecht door de Tweede Kamer na het advies van de Raad van State tegemoet worden gezien. Momenteel voer ik op basis van de Wet Arhi diverse gesprekken over mijn voornemen tot herindeling in het kader van het «open overleg».
Waarom hebt u de Kamer geen concrete plannen gestuurd voor een mogelijke herindeling van de provincie, maar wilt u wel alvast een interim-commissaris van de Koningin benoemen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wilt u een nieuwe commissaris van de Koningin in Utrecht benoemen buiten de gebruikelijke benoemingscommissie om, en zonder steun van de Staten van de provincie Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom deelt u kennelijk niet de mening dat een commissaris van de Koningin in Utrecht moet kunnen rekenen op draagvlak in de Staten van de provincie Utrecht?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u een benoeming van de heer Rosenmöller tot commissaris van de Koningin in de provincie Utrecht uitstellen totdat u deze vragen hebt beantwoordt en met de Kamer over deze benoeming hebt gesproken?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de acties van de vakbond leidt tot de sluiting van het Sarphatihuis |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Bond op ramkoers; Bewoners dupe van slag om Sarphatihuis»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van interim-bestuursvoorzitter B. de Valk die aangeeft dat het Sarphatihuis grote kans maakt om aan het einde van het jaar de deuren te sluiten vanwege de acties van de vakbond? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het gaat hier primair om een zaak tussen een zorgwerkgever en haar werknemers, vertegenwoordigd door een vakbond. Daarin ben ik geen partij. Desgevraagd heb ik bij Amsta navraag gedaan naar de situatie. Van sluiting van het Sarphatihuis is momenteel geen sprake. Amsta is van mening dat de situatie tot leegstand heeft geleid, omdat het aantal verwijzingen en aanmeldingen voor het Dr. Sarphatihuis zijn gedaald. De zorg van het bestuur van Amsta is dat als de situatie voortduurt, de leegstand verder toeneemt.
Vindt u het verantwoord voor de bewoners en het personeel van het Sarphatihuis, dat Amsta de deuren wil sluiten omdat de vakbond acties voert voor de kwaliteit van zorg en betere arbeidsvoorwaarden? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u de mening dat hier sprake is van chantage en wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke redenen start de vakbond met nieuwe werkonderbrekingen? Heeft Amsta de problemen niet opgelost? Zo nee, waarom niet?
Zowel Amsta als AbvaKabo FNV hebben gepubliceerd dat eerdere overleggen zijn opgeschort c.q. niet hebben geleid tot overeenstemming, ook niet onder het voorzitterschap van een onafhankelijk voorzitter. Het betreft hier een verschil van mening tussen Amsta en de AbvakaboFNV over verschillende onderwerpen. De argumentatie om te starten met nieuwe werkonderbrekingen is aan de AbvakaboFNV.
Wat is uw reactie op de uitspraken van Amsta dat het de intensiveringsmiddelen van het zorgkantoor niet hoeft te besteden aan extra personeel? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel in de Telegraaf blijkt dat Amsta aangeeft de middelen wel adequaat te besteden. Het zorgkantoor geeft mij desgevraagd aan ook op een doelmatige aanwending van de middelen te toetsen.
Wat vindt u van de reactie van de vakbond die aankaart dat medewerkers weinig tot niets hebben gezien van de extra handen aan het bed, waarvoor Amsta investeringsgelden heeft ontvangen?
Amsta geeft mij desgevraagd aan dat zij een plan ter besteding van de intensiveringsgelden heeft opgesteld, conform het convenant. Een onderdeel van dit plan is dat in 2012 formatieplaatsen zijn toegevoegd voor de zorg die op ruim 30 locaties wordt geleverd. Verder zijn de intensiveringsmiddelen volgens Amsta besteed aan extra mensen in opleiding en aan opleidingen om medewerkers te ondersteunen in de uitvoering van de zorg met als doel kwaliteitsverbetering en werkdrukverlaging. Het zorgkantoor geeft mij desgevraagd aan de aanwending van de middelen te toetsen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van interim-bestuursvoorzitter B. de Valk die aangeeft dat de intensiveringsgelden goed besteed en goedgekeurd zijn door zowel het zorgkantoor als het ministerie van VWS?
Amsta geeft mij desgevraagd aan conform het convenant ten behoeve van het zorgkantoor een plan voor de besteding te hebben opgesteld. De toetsing op de doelmatige aanwending hiervan gebeurt door het zorgkantoor. Vanuit VWS wordt de realisatie van de doelstelling gemeten op macroniveau. Het ministerie keurt geen plannen van afzonderlijke aanbieders goed.
Waarom legt Amsta de schuld neer bij de tariefkortingen van het zorgkantoor, terwijl u aangeeft dat het een onjuiste voorstelling van zaken is dat de tariefkorting van de zorgkantoren de verhoging van de maximumtarieven weer ongedaan heeft gemaakt?2 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hierover navraag bij Amsta gedaan. Amsta geeft aan wel degelijk de middelen in te zetten conform de doelstellingen van het convenant. De toetsing op de doelmatige aanwending van de middelen gebeurt door het zorgkantoor.
Met welke redenen heeft u de uitgaven van de investeringsgelden goedgekeurd, als medewerkers weinig tot geen extra handen erbij hebben gekregen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 7. Vanuit VWS worden de plannen niet goedgekeurd, dit is aan het zorgkantoor.
Is het waar dat het Sarphatihuis kampt met leegstand en inkomsten misloopt sinds de acties van de vakbond zijn begonnen? Zo ja, hoe groot is de leegstand? Zo nee, met welke redenen geeft Amsta dit aan?
Amsta geeft aan dat de situatie sedert eind 2012 en begin 2013 onrust geeft bij bewoners en familie van het Dr. Sarphatihuis. Het aantal verwijzingen en aanmeldingen daalt voor het Dr. Sarphatihuis, waardoor thans sprake is van 10% leegstand (circa 21 bedden op 220, begin maart). Dit is voor het eerst dat het Dr. Sarphatihuis te maken heeft met leegstand.
Wat is uw reactie op de uitspraak van Abvakabo-leider L. Marijnissen die het verwijt van Amsta «de wereld op zijn kop» noemt, doordat personeel bij de vakbond aan de bel trok en dit lange tijd tegen gesproken werd door de directie? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie hiervoor ook mijn antwoorden op vraag 2 en 3. Het gaat hier primair om een zaak tussen een zorgwerkgever en haar werknemers, vertegenwoordigd door een vakbond. Daarin ben ik geen partij. Het is voor mij voorts niet mogelijk om hierover een onderbouwd oordeel te geven, omdat ik hiervoor de specifieke situatie onvoldoende ken.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraken, waarin u aangaf dat iemand niet de vrijheid van meningsuiting aan banden kan leggen, ook niet in een zorginstelling? Als het personeel dus opmerkingen wil maken, moet het die toch ook kunnen maken? Hoe verhoudt uw uitspraak zich tot de situatie bij het Sarphatihuis? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Ik herinner mij deze uitspraken. Noch uit het artikel uit de Telegraaf, noch uit navraag bij Amsta blijkt dat de vrijheid van meningsuiting in het geding is.
Wat vindt u van de uitspraak van Amsta dat aangeeft locaties te sluiten als het zichzelf eind 2013 niet kan bedruipen? Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat zorglocaties worden afgestoten of een andere functie krijgen, terwijl dat misschien niet nodig is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is de verantwoordelijkheid van Amsta om zorg te dragen voor een goede zorgverlening en gezonde bedrijfsvoering en hierin keuzes te maken. Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg.
Is het waar dat er tien voltijdmedewerkers zijn aangenomen bij het Sarphatihuis? Zo ja, wanneer zijn deze tien medewerkers in dienst getreden? Zo nee, hoeveel medewerkers zijn er dan wel aangenomen bij het Sarphatihuis? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
In het artikel wordt gesteld dat er jaarlijks 10 voltijdsmedewerkers meer worden ingezet dan waar geld voor binnenkomt op basis van het aantal en soort bewoners. Uit navraag bij Amsta blijkt dat hiermee is bedoeld dat in 2012 10 FTE meer is ingezet dan op basis van de ZZP’s worden vergoed.
Is het waar dat geld van andere locaties van Amsta weggehaald is en aan het Sarphatihuis gegeven wordt? Zo ja, met welke redenen wordt extra geld gegeven aan het Sarphatihuis? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorginstellingen bieden vaak zorg vanuit verschillende locaties. Amsta dient als totale organisatie financieel gezond te zijn. Het (tijdelijk) investeren of versterken van een locatie en prioriteren van de inzet van de middelen valt binnen de verantwoordelijkheid van desbetreffend bestuur. Desgevraagd laat Amsta weten onder andere extra geld in te zetten in het Sarphatihuis ten behoeve van het inzetten van extra personeel. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 14.
Welke maatregelen neemt Amsta om te zorgen dat de problemen binnen het Sarphatihuis spoedig opgelost worden?
Navraag bij Amsta leert dat zij bezig zijn een plan te formuleren. Bij dit plan worden relevante partijen, zoals de ondernemingsraad en de cliëntenraad, betrokken.
Het bericht dat GHB de nieuwe heroïne is |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het krantenartikel «GHB is de nieuwe heroïne»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal GHB-verslaafden in Nederland explosief stijgt en GHB zeker zo verslavend is als heroïne en cocaïne?
Tot 2006 werd GHB-verslaving incidenteel gesignaleerd. In de periode 2007–2012 is het aantal mensen dat zich met GHB-problematiek tot de verslavingszorg heeft gewend toegenomen van ongeveer 60 in 2007 tot bijna 800 in 2012. Dit is een forse toename maar op het totaal aan hulpvragen bij de verslavingszorg vormen zij nog een betrekkelijk kleine groep.
Op basis van de ervaringen met behandelde GHB-verslaafden geven enkele verslavingsdeskundigen aan dat GHB net zo verslavend is als heroïne. GHB treedt snel in werking en het lichaam raakt er snel aan gewend, waardoor gebruikers steeds meer en vaker GHB nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken. Bij het stoppen met het gebruik treden zeer heftige ontwenningsverschijnselen op.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van de GHB-monitor van de Stichting Nijmegen Institute for Scientist-Practitioners in Addiction (NISPA) die op 18 maart 2013 is geopenbaard? Welke acties gaat u als gevolg hiervan ondernemen?
De mede door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) gefinancierde GHB-monitor is in verschillende opzichten succesvol. De samenwerking tussen verschillende verslavingszorginstellingen en het wetenschappelijk instituut voor verslavingsonderzoek (NISPA) heeft een ambulant en klinisch detoxificatieprotocol (afkickprotocol) opgeleverd, waarbij de gezondheidsrisico’s aanmerkelijk zijn gereduceerd. Tevens zijn protocollen opgesteld voor behandeling bij de spoedeisende hulp en in een politie- en justitiecel. Bovendien heeft de GHB-monitor inzicht gegenereerd in de kenmerken van de categorie GHB-gebruikers die een beroep doet op behandeling.
Gedurende de onderzoeks- en ontwikkelperiode is gebleken dat de terugval van patiënten na de detoxificatie zeer groot is. Het ministerie van VWS is dan ook voornemens de ontwikkeling van een intensieve vervolgbehandeling te stimuleren om deze terugval te voorkomen.
Wordt GHB door drugshonden gedetecteerd en is inzet daarvan een succesvol preventief middel naar uw oordeel? Zo ja, hoeveel honden zijn nu beschikbaar? Zijn er ook nog andere preventieve middelen die kunnen worden ingezet en wat zijn de daarvan te verwachten effecten?
De politie beschikt niet over honden die GHB kunnen detecteren. Preventieve middelen die kunnen worden ingezet lopen uiteen van voorlichting tot doelgroepgerichte aanpak. De voorlichting over drugs van het Trimbos-instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en de mogelijke gezondheidsrisico’s van dit middel. Zij waarschuwen voor de gezondheidsrisico’s met folders, factsheets en via sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl, een GHB folder en www.uitgaanalcoholdrugs.nl.
Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de alcohol en drugsinfolijn en via de chatservice van het Trimbos-instituut en sociale media als facebook en twitter.
De GGD-Amsterdam is in samenwerking met Jellinek/Arkin en Unity in 2012 gestart met een voorlichtingscampagne die gericht is op het uitgaanspubliek en die tot doel heeft «out gaan» te voorkomen.
In enkele regio’s waar GHB-gebruik relatief vaker wordt gesignaleerd, zoals Heerenveen en West-Brabant, werken gemeente, verslavingszorg, jongerenwerk en andere instanties aan een gezamenlijke doelgroepgerichte aanpak. Een dergelijke lokale maatwerkaanpak blijkt volgens Verslavingszorg Noord Nederland effectief te zijn.
Deelt u de mening dat streng dient te worden opgetreden tegen het gebruik van en de handel in GHB, nu deze drug op lijst I van de Opiumwet voor komt? Heeft u voldoende instrumenten om effectief tegen het gebruik en de handel in GHB en de grondstoffen daarvoor op te treden?
Ik deel de mening dat er ferm dient te worden opgetreden tegen de productie van en handel in GHB. Het bestrijden van de productie van en handel in synthetische drugs, waaronder GHB, is dan ook opnieuw een prioriteit binnen de aanpak van georganiseerde (drugs)criminaliteit (zie het Nationaal Dreigingsbeeld 2012 en de beleidsreactie daarop die op 13 maart 2013 aan uw Kamer zijn gezonden).
Voor de volledigheid merk ik op dat het gebruik van Opiumwetmiddelen niet strafbaar is gesteld om de toeleiding naar zorg niet te frustreren. Voor de preventie van het gebruik van GHB verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Zoals ik reeds in de antwoorden op eerdere Kamervragen2 heb opgemerkt staat GHB sinds mei 2012 op lijst 1 van de Opiumwet. Hiermee heeft het Openbaar Ministerie voldoende juridische instrumenten voor de vervolging ter zake van de productie en de handel in GHB. Ten aanzien van GBL kan het Openbaar Ministerie slechts optreden als GBL wordt gebruikt als precursor voor de productie van GHB. Het voorhanden hebben van GBL voor inname in pure vorm is echter niet strafbaar.
Hoeveel geld wordt er verdiend met de handel in GHB? Hoeveel van dat geld wordt als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen? Ziet u kansen om dit bedrag te verhogen door een effectievere aanpak van de handel in GHB?
Het is bij het Openbaar Ministerie bekend dat er aanzienlijke bedragen kunnen worden verdiend met de handel in GHB. Informatie over het wederrechtelijk verkregen voordeel in GHB-zaken kan niet uit de bedrijfsprocessensystemen van het Openbaar Ministerie worden gegenereerd. Een handmatige inventarisatie zou veel tijd en capaciteit vergen. In elke (drugs)zaak worden de mogelijkheden tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel geïnventariseerd en, indien mogelijk en opportuun, wordt daartoe overgegaan.
Wat is nodig om verslaafden succesvol te behandelen en welke financiële middelen gaan hiermee gepaard? Hoeveel kost de verslaving met betrekking tot GHB de overheid jaarlijks? Hoe zou de voorlichting over de risico’s van GHB kunnen worden verbeterd, zonder dat overheid dit (alleen) op zich neemt?
Voor de behandelprotocollen verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. De kosten voor een klinische GHB-detox behandeling bedragen ongeveer € 10.000 per behandeling; de kosten voor een ambulante vervolgbehandeling ongeveer € 1.500.
Overheidsuitgaven met betrekking tot de preventie van problematisch middelengebruik en de behandeling daarvan zijn niet specifiek te herleiden tot één middel, in dit geval GHB. Dat de voorlichting over de risico’s van GHB, zoals via verslavingszorginstellingen, GGD’s, het Trimbos instituut, Unity en organisatoren van party’s op potentiële gebruikersgroepen is gericht, acht ik voldoende.
Kent u met GHB vergelijkbare middelen, zoals het middel dat in Oost-Europa bekend staat als «Krokodil» («Crocodile» of «Croc») en dat bestaat uit desormorfine, verfverdunner en zoutzuur? Is dit middel al een probleem in Nederland? Zo ja, wat kunt u daaraan doen? Hoe bereidt u zich voor op een (verdere) introductie van dit levensgevaarlijke middel?
Het middel Krokodil is mij bekend, vooral vanwege de afschuwelijke verwondingen die na gebruik kunnen optreden. Voor zover mij bekend is dit middel alleen in Rusland in omloop. Het middel vormt geen probleem in Nederland. Door lokale markten van illegale drugs adequaat te blijven monitoren via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) en internationale markten via de EMCDDA, bereiden we ons voor op de eventuele introductie van gevaarlijke middelen en kan, indien nodig, het aan DIMS gekoppelde Red Alert waarschuwingssysteem geactiveerd worden.
Het bericht misdaad levert een huurwoning op |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «misdaad levert een huurwoning op»?1
Ja
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat misdadigers met voorrang een huurhuis krijgen, terwijl de gewone burger soms jaren op een wachtlijst moet staan? Zo nee, waarom niet?
De gemeente Amsterdam geeft aan dat niemand met voorrang een huurhuis krijgt. Het gaat hier om het project «Pak je kans» in stadsdeel Nieuw-West in Amsterdam. Dit project is bedoeld voor jongeren uit Nieuw-West die in het verleden in aanraking zijn gekomen met politie en justitie voor vermogens- en geweldsdelicten. Deze jongeren hebben hun straf uitgezeten, plegen deze delicten niet meer en zijn nu gemotiveerd aan de slag op het gebied van werk/opleiding om aan hun toekomst te gaan werken. Zij komen in het project «Pak je kans» in aanmerking voor tijdelijk onderdak door te gaan werken, al dan niet in combinatie met een opleiding. Ook tekenen zij hierbij een protocol.
Het onderdak waarvoor zij in aanmerking komen is slechts voor een jaar. Het betreft hier voormalige dienstwoningen van het stadsdeel die in aanmerking komen voor sloop of verkoop. Het gaat hier niet om woningen die onttrokken worden aan de reguliere woningvoorraad. De jongeren komen alleen voor deze woningen in aanmerking wanneer zij aangetoond hebben aan het werk te zijn en dit werk voor langere tijd weten te behouden. Zij moeten voor de woningen ook betalen en vanaf het moment van het huren moeten ze op zoek naar permanent onderdak.
De jongeren zitten in een strak traject, moeten werken, hun schulden aflossen en alle afspraken met de betrokken professionals nakomen. Daar is ook streng toezicht op. Als iemand zijn afspraken niet nakomt en hij gedraagt zich niet naar de voorwaarden in het protocol, dan volgt er een gele kaart. De tweede gele kaart betekent een rode kaart. Wordt er drugs gebruikt of een strafbaar feit gepleegd, dan wordt gelijk een rode kaart gegeven. Dit betekent dat de woning onmiddellijk verlaten moet worden en diegene uit het project wordt gezet.
De gemeente Amsterdam geeft daarbij aan dat niets doen voor deze groep geen optie is en dat ze mensen perspectief willen bieden. Niets doen geeft kans op recidive, dit kost weer geld, leed bij de slachtoffers en is niet goed voor de buurt waarin de ex-criminelen terugkeren. In het project «Pak je kans» wordt ingezet op werk, daarmee wordt geld verdiend, betaalt de betrokkene voor onderdak en voorziet voor zichzelf in onderhoud.
Het doel is dat een persoon geheel op eigen benen kan staan en niet meer zal recidiveren. Daardoor wordt de buurt ook veiliger.
Hoeveel van de dertig draaideurcriminelen die een huurhuis kregen hebben een verblijfsvergunning of dubbele nationaliteit? Bent u bereid deze lieden in plaats van een huurhuis een enkele reis land van herkomst te geven? Zo nee, waarom niet?
De jongeren die deelnemen aan het traject hebben hun straf uitgezeten. Zij krijgen geen regulier huurhuis aangeboden. De gemeente Amsterdam heeft mij gemeld dat de deelnemers aan het project «Pak je kans» allemaal in Amsterdam geboren en getogen zijn en de Nederlandse nationaliteit hebben. Een enkele reis naar het land van herkomst is hier niet aan de orde. Er zitten momenteel dertig jongeren in het traject, vijf daarvan hebben op dit moment een dak boven hun hoofd.
Kunt u verzekeren dat criminelen nooit meer voorrang krijgen voor het krijgen van een huurhuis? Zo nee, waarom niet?
Er is voor de genoemde groep geen sprake van voorrang voor het krijgen van een regulier huurhuis.