De beloningen bij de genationaliseerde SNS |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoeveel werknemers van SNS REAAL en ABN Amro in 2013 meer verdienen dan de balkenendenorm voor 2013?
In het debat over de nationalisatie van SNS REAAL op 6 februari jl. heb ik toegelicht waarom de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), waarin het normsalaris voor de (semi-)publieke sector is opgenomen, niet van toepassing is op SNS REAAL. SNS REAAL opereert namelijk in een volledig commerciële en concurrerende omgeving en is daarmee geen publieke of semi-publieke instelling. Hoeveel werknemers van SNS REAAL en ABN AMRO meer verdienen dan het normsalaris voor de (semi-)publieke sector is daarom niet relevant.
Overigens beschik ik als aandeelhouder ook niet over overzichten van de beloningen van de gewone werknemers (niet zijnde bestuurders) van SNS REAAL en ABN AMRO.
Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening dat er van de werknemers van SNS REAAL en ABN AMRO een bijdrage mag worden verlangd nu hun werkgever met overheidsmiddelen overeind is gehouden. Aan de CEO van SNS REAAL is gevraagd hierover het gesprek aan te gaan met de bonden. Aan NLFI is gevraagd eenzelfde verzoek te doen aan de CEO’s van ABN AMRO en ASR.
Kunt u een overzicht geven van wat alle bestuursleden en commissarissen bij SNS REAAL en ABN Amro per persoon gaan verdienen in 2013?
De jaarverslagen van ABN AMRO en SNS REAAL geven gedetailleerde overzichten van de beloningen van de raad van bestuur en de vergoedingen van de raad van commissarissen. Voor de details van de vormgeving van de beloningen en vergoedingen verwijs ik naar de jaarverslagen. Onderstaand geef ik u een overzicht van de totale beloningen en vergoedingen die de leden ontvangen. Dit zijn vaste beloningen. Op grond van de Wet «bij steun, geen bonus»1 ontvangen bestuurders immers geen variabele beloningen.
Voor wat betreft SNS REAAL heb ik uw Kamer geïnformeerd over de beloning van de nieuwe CEO, die EUR 550.000,– verdient. De CFO verdient 80% van dit bedrag, te weten EUR 440.000,–. De overige bestuursleden van SNS REAAL hebben inmiddels ingestemd met een matiging van 5% van hun vaste beloning, zodat ook zij 80% van de beloning van de nieuwe CEO gaan verdienen.
De voorzitter van de raad van commissarissen van SNS REAAL ontvangt een jaarlijkse vaste vergoeding van EUR 45.000,–. De vaste jaarlijkse vergoeding van de vicevoorzitter bedraagt EUR 35.000,– en de overige leden van de raad van commissarissen krijgen een vaste jaarlijkse vergoeding van EUR 30.000. Voorts gelden aanvullende vergoedingen voor het lidmaatschap van de verschillende commissies binnen de raad van commissarissen: EUR 3250,– voor de Risico Commissie, Nominatie Commissie en de Remuneratie Commissie en EUR 7000,– voor de Audit Commissie.
Bij het aantreden in 2009 van de huidige raad van bestuur van ABN AMRO is de jaarlijkse beloning vastgesteld op EUR 750.000,– voor de voorzitter en EUR 600.000,– voor de overige bestuursleden. Het wettelijk verbod op bonussen voor staatsgesteunde instellingen (dat is ingegaan op 1 januari 2012) kende de mogelijkheid van een conversie van de variabele beloning naar het vaste salaris met maximaal 20%. Bij ABN AMRO is de conversie door de raad van commissarissen vastgesteld op 16,66%. De conversie geldt niet voor de voorzitter van de raad van bestuur. De leden van de raad van bestuur hebben over 2012 en 2013 vrijwillig afgezien van de conversie. De voorzitter en de leden van de raad van bestuur verdienen daarmee in 2013 respectievelijk EUR 759.375,– en EUR 607.500,– als gevolg van aanpassing van het salaris in lijn met de verhoging van Algemene Bank CAO in 2012.
De leden van de raad van commissarissen ontvangen een vergoeding van EUR 50.000,–. De vergoeding van de voorzitter van de raad van commissarissen is vastgesteld op EUR 65.000,–. Voor het voorzitterschap of lidmaatschap van de één van de drie commissies van de raad van commissarissen zijn ook vergoedingen vastgesteld. Deze vergoeding verschilt per commissie en functie daarin en ligt tussen EUR 10.000,– en maximaal EUR 15.000,– per lidmaatschap.
Kunt u reageren op de uitspraken van Ronald Latenstijn uit 2011, waar hij stelt dat het personeel van SNS REAAL gemiddeld 10 tot 15% hoger wordt betaald dan in vergelijkbare sectoren? Kunt u aangeven hoeveel er bij de staatsbanken bespaard kan worden en hoe gaat u dat realiseren?
Ik neem aan dat u doelt op de uitspraken van de heer Latenstein in het kader van de onderhandelingen die hebben geleid tot een nieuwe CAO voor 2012–2014. Uit de uitspraken van de heer Latenstein maak ik op dat SNS REAAL zich eerder al bewust was van de noodzaak tot matiging en het feit dat de arbeidsvoorwaarden voor bank-en verzekeringsmedewerkers op een hoger niveau liggen dan die in de algemene markt. De heer Latenstein achtte versobering reeds nodig omdat de rendementen in de financiële sector structureel lager worden. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 ook aangeef is deze noodzaak tot versobering verder toegenomen met de nationalisatie van SNS REAAL en heb ik de CEO van SNS REAAL gevraagd het gesprek hierover aan te gaan met de bonden.
In de beantwoording van Kamervragen van het lid Blanksma-van den Heuvel van 31 augustus 20122 is een overzicht gegeven van de kostenstructuur van de Nederlandse banken en is ingegaan op de kostenbesparingen die mogelijk zijn bij banken. De kosten van ABN AMRO en SNS Bank zijn hierin ook opgenomen. Hieruit blijkt onder meer dat de kosten-inkomstenratio van SNS Bank al een stuk onder het Europese gemiddelde ligt.
Het verbeteren van het bedrijfsresultaat en verlagen van de kosten is mijn inziens voor de hele financiële sector in Nederland een belangrijk aandachtspunt. Ik heb dit ook aangegeven bij de beantwoording op de Kamervragen naar aanleiding van het SOMO-rapport «Het financiële overgewicht van Nederland»,3 en in reactie op de motie Klaver.4 Nog afgezien van mijn verzoek aan de CEO van SNS REAAL om het gesprek over loonmatiging aan te gaan met de bonden (en mijn oproep aan NLFI om eenzelfde verzoek te doen aan de CEO van ABN AMRO), is het verlagen van kosten daarom een continu aandachtspunt in het beheer van SNS REAAL en ABN AMRO (door NLFI).
Klopt het dat Goldman Sachs heeft opgetreden als adviseur van SNS REAAL en Morgan Stanley als adviseur van uw ministerie, inzake de reddingspogingen en uiteindelijke nationalisatie van SNS REAAL? Hoeveel hebben deze adviseurs betaald gekregen voor hun werkzaamheden? Kunt u ook aangeven hoeveel er is betaald aan de taxateur Cushman & Wakefield?
Ja, dit klopt. Het ministerie van Financiën heeft EUR 2.500.000,– (excl. BTW) aan Morgan Stanley betaald voor de dienstverlening van deze zakenbank als financieel adviseur. Aan Cushman & Wakefield is door het ministerie van Financiën EUR 915.000,– (excl. BTW) betaald.
Ik kan geen uitspraken doen over de vraag wat door SNS REAAL is betaald aan adviseurs. Dit is aan de vennootschap zelf.
Kunt u uiteenzetten wanneer de huidige commissarissen van SNS REAAL zijn gestart in hun functie? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de huidige raad van commissarissen onderzoekt of bonussen kunnen worden teruggehaald en dat hier onafhankelijk onderzoek vereist is?
Het rooster van aantreden van de raad van commissarissen van SNS REAAL blijkt uit de jaarverslagen van SNS REAAL:
Jaap Lagerweij
12-10-2006
20-4-2011
Robert-Jan van de Kraats
12-10-2006
20-4-2011
Herna Verhagen
12-6-2008
25-4-2012
Jos Nijhuis
15-4-2009
Charlotte Insinger
15-4-2009
Ludo Wijngaarden
15-4-2009
Piero Overmars
7-10-2010
Jan Nijssen
13-9-2011
Ik deel de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de mogelijkheden de toegekende en uitgekeerde variabele beloningen terug te vorderen. Ik heb dan ook gevraagd aan de waarnemend voorzitter van de raad van commissarissen om dit onderzoek door een onafhankelijk adviseur te laten uitvoeren en niet door de raad van commissarissen of de vennootschap zelf. Het daadwerkelijk terugvorderen van al uitgekeerde aan (voormalige) leden van de raad van bestuur is echter een bevoegdheid van de raad van commissarissen, zodat ik het ook een taak van de raad van commissarissen vind om dit onderzoek te laten uitvoeren. Uiteraard word ik als aandeelhouder op de hoogte gehouden van het onderzoek. Zoals ik tijdens het debat inzake de nationalisatie van SNS REAAL op 6 februari jl. heb toegezegd zal ik de Tweede Kamer informeren over de uitkomsten.
De voorwaarden voor onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom het openen van de Japanse markt voor de export van Nederlands kalfsvlees een belangrijke voorwaarde was voor het beginnen van onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan?1
De EU achtte het van belang dat Japan nog voor het lanceren van onderhandelingen zou aantonen in staat te zijn tot het aanpakken van non-tarifaire handelsbelemmeringen. Indien dit niet het geval is, dan zou er ook weinig perspectief zijn op succesvolle onderhandelingen. In dit verband gold oplossing van problemen met betrekking tot Nederlands – maar ook Frans – kalfs- en rundvlees als één van de lakmoesproeven.
Kunt u bevestigen dat het kabinet tot nu toe het naleven van mensenrechten- en walvisverdragen door Japan niet als belangrijke voorwaarde heeft gehanteerd voor het sluiten van een vrijhandelsakkoord, maar dit slechts «onder de aandacht» wil brengen bij de onderhandelingen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom de export van dierlijke producten voor Nederland belangrijker is dan mensenrechten en het naleven van het moratorium op de commerciële walvisjacht? Zo nee, waarom stelt u dan dat de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan kunnen beginnen nu de Japanse importrestricties met betrekking tot Nederlands kalfsvlees zijn opgeheven, terwijl Japan nog steeds doorgaat met de walvisvangst en experts waarschuwen dat Japan de mensenrechten niet respecteert?
Parallel aan onderhandelingen over een handelsverdrag zal een kaderovereenkomst worden gesloten waarin de politieke samenwerking tussen Japan en de EU wordt geregeld. Deze overeenkomst stoelt op de gedeelde waarden van Japan en de EU. Vanzelfsprekend krijgen mensenrechten daarin een belangrijke plaats. De EU zet in op opname van een clausule die het respect van beide verdragspartijen voor mensenrechten, democratie en rechtstaat vastlegt en bepaalt dat deze beginselen leidend zullen zijn in binnen- en buitenlands beleid. De EU streeft bovendien naar een verbindende relatie tussen deze clausule en de handelsovereenkomst. Dit kan ertoe leiden dat de handelsovereenkomst bij grove schending van de mensenrechten wordt opgeschort. De walvisvaart behoort niet tot deze categorie fundamentele EU-beginselen.
Bent u bereid een nieuwe positie in te nemen met betrekking tot de onderhandelingen over een vrijhandelsakkoord met Japan, waarbij u het naleven van mensenrechtenverdragen en het moratorium op de commerciële walvisjacht als voorwaarde hanteert?
Nee. De onderhandelingen met Japan zullen worden aangegrepen om deze thema’s verder aan de orde te stellen. In het bijzonder zetten Nederland en de EU in op opname van een stevig duurzaamheidshoofdstuk in het vrijhandelsakkoord. Dit biedt aanknopingspunten om met Japan de walvisvaart te bespreken. Bovendien dient een vrijhandelsakkoord te voorzien in voortzetting van het EU-verbod op de invoer van walvisproducten.
Zoals bij het antwoord op vraag 2 vermeld, krijgt de eerbiediging van mensenrechten een prominente plaats in de kaderovereenkomst. Japan is een belangrijke (handels) partner en een land waarmee de EU en Nederland waarden delen ten aanzien van democratie en mensenrechten. In VN-verband werken de EU en Japan op een aantal mensenrechtendossiers nauw samen, zoals bij het indienen van gezamenlijke VN-resoluties met betrekking tot Noord-Korea.
Het standpunt van de EU en Nederland ten aanzien van de doodstraf is bij de Japanse autoriteiten bekend. Nederland en andere Europese partners benadrukken consequent en continu de EU-positie ten aanzien van de doodstraf waarbij de autoriteiten, waaronder de minister van Justitie, worden opgeroepen om als eerste stap naar afschaffing van de doodstraf in ieder geval een moratorium op uitvoering in te stellen. In reactie op drie recente executies heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton op 22 februari jl. een verklaring uitgebracht waarin Japan wordt opgeroepen om de doodstraf af te schaffen.
Kunt u aangeven wat er in het hoofdstuk duurzame ontwikkeling van een eventueel vrijhandelsakkoord met Japan volgens u geregeld zou moeten worden en welke status een dergelijk hoofdstuk zou moeten hebben?2 Welke dierenwelzijns- en milieunormen moeten daarin worden vastgelegd volgens u? Hoe verhoudt de export van vlees van kalfjes, die veelal na een lange transportperiode enkele weken alleen staan en vervolgens in groepjes op harde vloeren worden vetgemest, zich tot deze normen over dierenwelzijn?
Vrijhandelsakkoorden van de EU verwijzen naar nakoming van verplichtingen uit hoofde van internationale verdragen. Arbeidsnormen uit conventies van de Internationale Arbeidsorganisatie, bepalingen uit multilaterale milieuovereenkomsten en samenwerking op klimaatgebied horen hierbij. Ook internationaal erkende standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen komen aan de orde.
De EU streeft ernaar dat samenwerking op het gebied van onder andere natuurlijke hulpbronnen, maritiem beleid en visserij zal worden opgenomen in de parallel aan de handelsovereenkomst uit te werken kaderovereenkomst.
Nederland zal voorstellen om samenwerking op het gebied van dierenwelzijn onderdeel te laten uitmaken van het uiteindelijke handelsverdrag, hoewel de import van dierlijke producten uit Japan beperkt is.
De kalveren waarvan het vlees wordt geëxporteerd naar Japan, zullen grotendeels binnen Nederland zijn geboren, gemest en geslacht. De dieren zullen voorts binnen de kaders van de EU-regelgeving voor minimumnormen ter bescherming van kalveren (Richtlijn 2008/119/EG), voor transport (Verordening 1/2005/EG) en voor het slachten (Verordening 1099/2009/EG) moeten worden behandeld.
Wanneer heeft u voor het laatst gesproken met Japan over het naleven van het moratorium op de walvisjacht, wat is daar door Nederland toen ingebracht en op welke wijze heeft Japan daarop gereageerd?
Sinds 1986 bestaat een moratorium op commerciële walvisjacht. De Japanse walvisvangst in de zuidelijke Atlantische Oceaan vindt echter volgens Japan plaats in het kader van wetenschappelijk onderzoek, wat is toegestaan onder de bepalingen van de «International Whaling Convention».
Nederland heeft tijdens de jaarvergadering van de «International Whaling Commission» in juli 2012 benadrukt tegen walvisjacht te zijn, inclusief het doden van walvissen voor wetenschappelijke doeleinden. Daarbij heeft Nederland aangegeven dat het doden van walvissen voor wetenschappelijke doeleinden onnodig is en Japan uitgenodigd het tegendeel aan te tonen. Hier werd door Japan niet op gereageerd. Ook in de bilaterale contacten met Japan is dit onderwerp diverse malen aan de orde gesteld.
Welke vervolgstappen gaat u nemen om Japan aan te sporen te stoppen met de illegale walvisjacht?
In december 2012 heeft Nederland samen met de Verenigde Staten, Australië en Nieuw-Zeeland een gemeenschappelijke verklaring uitgegeven waarin opnieuw afstand wordt genomen van de walvisvaart voor wetenschappelijke doeleinden. Zowel in het kader van de IWC als, waar opportuun, in bilaterale contacten met Japan zal Nederland afkeur uitspreken over de walvisvangst, ook die voor wetenschappelijke doeleinden.
Deelt u de mening dat er geen sprake kan zijn van een vrijhandelsakkoord met een land dat internationale verdragen met de voeten treedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit standpunt over te brengen aan de Japanse regering?
Ik deel uw mening niet dat Japan internationale verdragen met de voeten treedt. De bilaterale betrekkingen zijn uitstekend. Japan is een belangrijke (handels) partner en een land waarmee Nederland waarden ten aanzien van democratie en mensenrechten deelt. Het Nederlandse standpunt ten aanzien van walvisvangst is bij de Japanse autoriteiten bekend. In contacten met Japan blijft Nederland dit aan de orde stellen.
De bescherming en de bewustwording van jongeren op internet |
|
Loes Ypma (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel jongeren met nare internetervaring»?1
Ja.
Is het waar dat twee derde van de jongeren tussen de twaalf en zestien jaar vorig jaar een vervelende ervaring heeft gehad op het internet? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Deze conclusie uit het onderzoek van YoungWorks in opdracht van Digibewust kan ik niet op basis van eigen gegevens bevestigen. In het voorjaar van 2010 is door het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzoek gedaan onder 1004 Nederlandse kinderen en jongeren van 9 tot en met 16 jaar die internet gebruiken.2 Het rapport concludeert dat jongeren, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, in beperkte mate te maken hebben met internetrisico’s. Van de onderzochte groep zegt nog geen kwart online pornografische beelden te hebben gezien en zegt 15% seksuele boodschappen via het internet te hebben ontvangen. Een derde van de jongeren onderhoudt online contacten met onbekenden en 6% van hen ontmoet deze online contacten ook in het echt. Minder dan 5% van de onderzochte jongeren geeft aan herhaaldelijk via het internet gepest te worden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Digibewust dat het online benaderd worden door een wildvreemde met bijvoorbeeld seksueel getinte verzoeken door tieners als meest vervelende ervaring wordt genoemd? Welke juridische en andere mogelijkheden staan u ter beschikking om op te treden tegen ongewenste verkooppraatjes online, pesten via social media, «grooming», het hacken van een account en oplichting online? Acht u deze mogelijkheden voldoende om de problemen aan te pakken?
De meeste jongeren uit het in antwoord op vraag 1 genoemde SCP-onderzoek ervaren geen hinder van deze ervaringen, beschreven bij het antwoord op vraag 2, maar een kleine minderheid ervaart die wel. Jongeren geven aan het vaakst van streek te zijn door het zien van seksueel getinte beelden op het internet (5% van alle 9–16-jarige internetgebruikers), gevolgd door het ontvangen van seksuele boodschappen (3%) en het persoonlijk ontmoeten van een online contact (0,5%). Van de slachtoffers van cyberpesten is aangenomen dat gepest worden sowieso als negatief ervaren wordt.
Met de Wet computercriminaliteit 1 en 2, die tot stand kwamen mede naar aanleiding van de ratificatie van het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa, zijn veel vormen van cybercrime strafbaar gesteld. Seksueel kindermisbruik online, inclusief grooming, hacken en oplichten, vallen daaronder. Daarnaast wordt ongewenst gedrag op internet aangepakt door het stimuleren van zelfregulering bij dienstverleners op het internet en door het aangaan van dialoog en samenwerking met internetondernemers. Bovendien wordt via campagnes stevig ingezet op vergroting van internetvaardigheden bij gebruikers en op vergroting van de zelfredzaamheid in gevallen van ongewenste internetervaringen. Deze mogelijkheden acht ik thans voldoende.
Klopt het dat ouders weinig besef hebben van het online leven van hun kinderen, zoals Digibewust stelt? Zo ja, op welke wijze kunt u bijdragen aan een verbetering van deze digitale bewustwording onder ouders?
Het is duidelijk dat ouders minder goed zicht hebben op het doen en laten van hun kinderen online dan offline het geval is. Met name het toenemende gebruik van mobiele apparaten heeft daaraan bijgedragen. Dit zegt overigens niets over de betrokkenheid van ouders bij hun kinderen. Wel onderstreept dit het belang van mediawijsheid en digitale bewustwording. In dat licht geeft mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitvoering aan het mediawijsheidprogramma, via het expertisecentrum Mediawijzer.net. Sinds 2008 zet dit centrum zich in om kritisch, bewust en veilig mediagebruik te bevorderen onder met name de jeugd. Daarbij richt het centrum zich nadrukkelijk ook op ouders en leraren. Deze taak maakt immers onderdeel uit van de opvoeding van kinderen. Mediawijzer.net heeft het thema mediaopvoeding reeds in 2011 aangeduid als aandachtspunt en bijgedragen aan de totstandkoming van het internetplatform «Mediaopvoeding.nl». Hier kunnen ouders en (professionele) opvoeders terecht voor informatie en vragen over hoe je kinderen kunt begeleiden bij hun omgang met media (waaronder internet).
Heeft u inzicht in de mate waarin aanbieders van online diensten, waarbij de gegevens van kinderen onder de zestien gepubliceerd worden, toestemming vragen aan de ouders / vertegenwoordigers? Welke technische vormen worden hiervoor gebruikt? Hoe handhaaft het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) deze plicht en tot welke resultaten heeft deze handhaving geleid?
Het CBP heeft richtsnoeren gepubliceerd over de zorgplicht die verantwoordelijken voor online diensten, waaronder sociale netwerksites, hebben jegens minderjarige deelnemers. Minderjarigen dienen bij aanmelding te verklaren dat zij toestemming hebben van hun ouders om een profiel aan te maken. Bij enige twijfel aan de gegeven toestemming dient de verantwoordelijke nadere maatregelen te treffen om toegang tot het profiel te blokkeren, totdat de verantwoordelijke zich heeft vergewist dat de ouders daadwerkelijk hebben ingestemd met het aanmaken van het profiel. De verantwoordelijke dient verder als standaardinstelling te hanteren dat alleen zelfgekozen vrienden toegang hebben tot het profiel van deelnemers, totdat de deelnemer een bewuste en geïnformeerde keuze heeft gemaakt om de toegang eventueel te verbreden tot andere deelnemers van het netwerk en/of toegang voor onbekende derden via zoekmachines. Er moet duidelijke en voor de doelgroep begrijpelijke informatie worden geven over de risico’s die aan een dergelijke brede toegang zijn verbonden.
Gegeven het feit dat op internet (nog) geen identificatiemiddel beschikbaar is waarmee identiteit en leeftijd eenduidig kunnen worden vastgesteld, acht het CBP het op dit moment niet realistisch om verantwoordelijken te verplichten om de toegang voor derden tot profielpagina’s van jongeren onder de 16 jaar permanent onmogelijk te maken. Een dergelijke beperking kan eenvoudig omzeild worden door een hogere leeftijd op te geven. Dat neemt niet weg dat ontwikkelingen in de stand van de techniek aanleiding kunnen vormen om dit beleid te herzien.
Is het uitlokken van een volwassen «groomer» teneinde deze persoon op heterdaad te betrappen op dit strafbare feit geoorloofd? Zo ja, welke andere opsporingsmethoden worden ingezet door politiefunctionarissen om «grooming» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 september 2012 heeft de rechtbank bepaald dat, gelet op de geldende wettekst (artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht) en de daaraan voorafgaande parlementaire discussie, geen sprake kan zijn van strafbaarheid voor grooming wanneer het beoogde slachtoffer in werkelijkheid 16 jaar of ouder is. Dit betekent dat wanneer als opsporingsmethode gebruik wordt gemaakt van de inzet van een politiefunctionaris als «lokpuber», geen sprake is van strafbaarheid voor grooming. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De politie kan intussen bij de aanpak van grooming gebruik maken van alle opsporingsmethoden die de wet biedt, maar is hierbij anders dan bij de inzet van lokpubers veelal wel afhankelijk van een melding of aangifte.
Deelt u de opvatting dat er voor wat betreft de seksuele gezondheid van minderjarigen een opvoedingstaak ligt voor zowel de overheid als de ouders om minderjarigen beter te beschermen en weerbaar te maken voor vervelende ervaringen op het internet? Zo ja, op welke wijze zet u in op de seksuele en emotionele weerbaarheid van minderjarigen zowel online als offline?
Ja. Naast ouders en de overheid spelen ook scholen hierbij een belangrijke rol. Ter ondersteuning van ouders en scholen faciliteert het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) organisaties als Rutgers WPF en Soa Aids Nederland. Rutgers WPF en Soa Aids Nederland houden zich onder meer bezig met de ontwikkeling en inbedding van goede voorlichtingsmaterialen over seksualiteit en relaties voor opvoedingsondersteuning van ouders. VWS faciliteert eveneens de website Sense.info: een landelijke site voor jongeren tot 25 jaar met betrouwbare informatie over seksualiteit en relaties. Samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zet VWS in op een jongerenaanpak van Rutgers WPF en SOA Aids Nederland om seksuele weerbaarheid door middel van sociale media te versterken. Daarnaast financiert OCW de WE CAN Young-campagne. Deze campagne wordt met ondersteuning van Movisie uitgevoerd in 15 grote gemeenten. De WE CAN Young-campagne biedt jongeren de kans zelf acties, dit kan zowel online als offline, te bedenken en uit te voeren. Op deze manier wordt gewerkt aan het eigen bewustzijn en de weerbaarheid tegen seksueel overschrijdend gedrag en geweld.
Op welke wijze werkt de politie samen met de stichting Digibewusr en hun website www.meldknop.nl? Tot hoeveel meldingen heeft dit tot nu toe geleid en welke actie is hierop ondernomen?
De website www.meldknop.nl is een samenwerkingsverband van diverse organisaties, waaronder de politie. De politie heeft content geleverd voor de site en draagt bij aan de bekendheid en de promotie van dit portaal. Er zijn verwijzingen over en weer tussen de eigen websites van de politie en die van meldknop.nl. De website van meldknop.nl is een soort internetgids, die jongeren doorverwijst naar de websites van diverse andere instanties die hulp kunnen bieden, waaronder de politie. De meldingen worden dus niet op de site van meldknop.nl gedaan. Daardoor is ook niet aan te geven hoe veel meldingen door deze website bij andere instanties gedaan zijn.
Deelt u de mening dat de aanbieders van internetdiensten ook een grote verantwoordelijkheid hebben om de belangen van kinderen te beschermen? Bent u van mening dat de randvoorwaarden van het Safer Internet Programme hiervoor voldoende aanknopingspunten biedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zorgt zelfregulering naar uw oordeel voor voldoende voortgang in de bescherming van kinderen?
Ik deel uw mening dat media-aanbieders een eigen verantwoordelijkheid hebben om ervoor te helpen zorgen dat kinderen geen schadelijke effecten ondervinden van hun mediadiensten en -aanbod. Zelfregulering is daarvoor een mooi instrument, zeker waar het gaat om internet dat zich door zijn aard immers moeilijk laat reguleren. In dat kader zijn op Europees niveau naast het Safer Internet Programme meerdere lijnen uitgezet om het digitale vertrouwen en in het bijzonder de online veiligheid van kinderen beter te regelen. Zo heeft de Europese Commissie medio 2012 een «Europese Strategie voor een beter internet voor kinderen» gepubliceerd.3 Doel van deze strategie is dat kinderen in alle lidstaten veilig internet kunnen gebruiken en dat kindvriendelijke online producten en diensten zich op de interne markt gemakkelijker kunnen ontwikkelen. Uiteraard blijft naast zelfregulering ook een strafrechtelijke aanpak ter bescherming van kinderen nodig.
Problemen met tentamens bij de Hogeschool van Amsterdam (HvA) |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de berichten «HvA weer de fout in met tentamen» en «Tentamen MIC plotseling afgelast»?1
Ik betreur dat ten zeerste. Voor studenten is het onplezierig wanneer een tentamen op het laatste moment wordt uitgesteld vanwege een praktische onhandigheid en zeker wanneer de resultaten van al gemaakte tentamens ongeldig moeten worden verklaard, omdat de tentamenprocedure onzorgvuldig is uitgevoerd.
Hoe kan het gebeuren dat tweedejaars studenten de tentamens van eerstejaars studenten afnemen en beoordelen, terwijl dit wettelijk niet is toegestaan?
In het hoger onderwijs is het niet ongebruikelijk ouderejaars studenten als student-assistent in te schakelen bij organisatorische werkzaamheden rond beoordeling en toetsing van jongerejaars studenten, zoals bijvoorbeeld het surveilleren in tentamenzalen en het nakijken van bepaalde kennistoetsen aan de hand van vooraf vastgestelde antwoordmodellen. Dit dient echter altijd te gebeuren onder verantwoordelijkheid van de examinator. Artikel 7.12c, lid 1 van de Wet op het hoger onderwijs en onderzoek (WHW) bepaalt dat de examencommissie voor het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag daarvan examinatoren aanwijst.
De examencommissie is het orgaan dat uiteindelijk vaststelt of een student voldoet aan de eindkwalificaties voor het verkrijgen van het diploma. Hiervoor is zij afhankelijk van objectieve, deskundige en betrouwbare examinering. Hieruit vloeit voort dat de aangestelde examinatoren vakinhoudelijk deskundig dienen te zijn.
De procedures van de HvA rond toetsing en examinering zijn in 2012 aangescherpt, maar in de praktijk bleek de procedure bij dit tentamen van de opleiding fysiotherapie niet te zijn gevolgd. Op verzoek van de Inspectie van het Onderwijs heeft de HvA aanvullende informatie aangeleverd over de gang van zaken. De examencommissie van de opleiding heeft zelf het probleem gesignaleerd. De interne analyse door de opleiding luidt dat er teveel verschillende mensen betrokken waren bij het proces en dat er teveel is vertrouwd op de waakzaamheid van anderen. Het eigenaarschap van het proces rond examinering op operationeel niveau was niet voldoende helder belegd. De verbetermaatregelen die de opleiding treft, zijn erop gericht dit manco te herstellen.
Het is positief te noemen, dat de examencommissie van de opleiding fysiotherapie van de HvA zelf het probleem heeft gesignaleerd en dit nu probeert te herstellen met verschillende verbetermaatregelen. Het is wel spijtig dat studenten hiervan de dupe zijn geworden.
Welke gevolgen heeft dit voor de circa 350 gedupeerde studenten?
De studenten MIC konden op vrijdag 1 februari jl. opnieuw het tentamen maken. Daarnaast is een extra herkansing aangeboden om de studenten tegemoet te komen. Ook voor de studenten fysiotherapie worden voor de theorie- en praktijktoets nieuwe toetsmomenten ingeroosterd. Voor de theorietoets zijn er 3 toetsmomenten waarvan door de studenten nu nog 2 mogen worden gebruikt. De praktijktoetsen zullen gepland worden in april 2013. Verder worden op verzoek van studenten oefenmomenten georganiseerd.
Wordt deze misstand onderzocht? Hoe wordt voorkomen dat dit opnieuw kan gebeuren?
Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven, heeft de HvA op verzoek van de Inspectie over de gang van zaken aanvullende informatie aangeleverd. De HvA heeft direct intern onderzoek gedaan naar deze beide incidenten. Voor MIC ligt er een voorstel met verbetermaatregelen naar aanleiding van de analyse van wat er is misgegaan. De HvA stelt dat de komende tijd hard wordt gewerkt aan verbetering van de communicatie en samenwerking binnen MIC. Er zullen verschillende procedures schriftelijk worden vastgelegd. Verder wordt er een verbeterd draaiboek tentamenorganisatie ontwikkeld waarin is opgenomen hoe te handelen bij onverwachte gebeurtenissen. Ook naar aanleiding van het incident bij fysiotherapie wordt het proces rond examinering opnieuw ingericht met minder processtappen, een duidelijker eigenaarschap en minder betrokkenen. De Inspectie zal een bestuurlijk gesprek met de HvA voeren om ook vast te stellen of de hogeschool voldoende «in control» is bij het oplossen van deze problemen.
In hoeverre worden genoemde problemen ondervangen door het wetsvoorstel versterking kwaliteitswaarborgen in het hoger onderwijs?2
Genoemde problemen zijn nooit helemaal te voorkomen, ook niet met meer wetgeving op dit vlak. Het is ook een kwestie van een professionele cultuur waarin de verantwoordelijkheden helder worden belegd en ook zo door betrokkenen worden ervaren.
Deze specifieke problemen worden niet geadresseerd met dit wetsvoorstel. Wel richt het wetsvoorstel zich op het verder versterken van de examencommissie wat reeds met de wet versterking besturing in gang is gezet. Immers de examencommissie is een essentieel sluitstuk voor kwaliteit van examinering.
In die zin kan worden vastgesteld dat de examencommissie bij fysiotherapie haar rol goed heeft opgepakt en direct heeft gehandeld na het voorval van het tentamen. Tegelijkertijd moet ik vaststellen dat het proces van examinering op de werkvloer niet goed is belegd en georganiseerd. Daartoe heeft de HvA maatregelen in gang gezet. Het is nu van belang dat het eigenaarschap rondom examinering goed wordt belegd en ook zo wordt ervaren en opgepakt door de betrokkenen.
Hoe verklaart u de reeks van problemen rond de examinering bij de HvA? Hangt dit samen met de chaotische organisatie, waaronder het ruimtegebrek, onduidelijke roosters en de gebrekkige administratie?3
Ik heb geen signalen dat deze twee voorvallen rond examinering samenhangen met de problemen die in het artikel worden gesignaleerd. Wat ik van belang vind is dat de HvA de problemen rond examinering nu probeert te herstellen met verschillende verbetermaatregelen en over de organisatorische problemen het gesprek voert met de studenten en docenten.
Een nieuwe bètafaculteit van de UvA en VU |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het plan van de UvA en de VU om gezamenlijk een bètafaculteit (Amsterdam Faculty of Science) op te richten die 100 tot 120 miljoen euro gaat kosten?1
Voormalig staatssecretaris OCW, Halbe Zijlstra, heeft beide universiteiten in oktober 2012 al laten weten zich aan te sluiten bij de positieve waardering van de strategische alliantie van UvA en VU door de reviewcommissie, de commissie, die het departement adviseert over de plannen van de instellingen in het kader van de prestatieafspraken. Over de plannen met betrekking tot het bèta-onderwijs en -onderzoek merkte de reviewcommissie op: «De samenvoeging van de twee bètafaculteiten is naar het oordeel van de commissie in het bijzonder een optie die veel perspectief biedt.» Ook ik sluit mij bij dat positieve oordeel aan.
Hoe oordeelt u over het samenvoegen van twee bètafaculteiten in relatie tot de gewenste differentiatie en variatie in het onderwijsaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenvoeging van beide faculteiten in een «Amsterdam Faculty of Science»(AFS) beoogt de gewenste profilering, zwaartepuntvorming en taakverdeling te bevorderen. De voorgenomen clustering van opleidingen in de thema’s Human Life Science, Science for Sustainability, Fundamentals of Science en Information Science staat differentiatie en variatie niet in de weg; de samenvoeging maakt het juist mogelijk differentiatie en variatie over de volle breedte van de bètawetenschappen in stand te houden.
Op wat voor manier wordt de bestuurlijke samenwerking vormgegeven? Is er sprake van een (bestuurlijke) fusie tussen de VU en de UvA? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over de precieze bestuurlijke vormgeving van de samenwerking van UvA en VU in de nieuwe, gezamenlijke faculteit zijn door de instellingen nog geen beslissingen genomen.
Komt dit plan in aanmerking voor de fusietoets? Zo nee, waarom niet?
De beoogde samenwerking is geen bestuurlijke of instellingsfusie in de zin van de wet en komt daarom niet in aanmerking voor een fusietoets. Voor een nadere toelichting op dit punt verwijs ik naar de brief van van 2 september 2011 met kenmerk 314849 van mijn voorganger, aan de Kamer over «Samenwerking tussen HO-instellingen in relatie tot de fusietoets».
Wordt het plan voorgelegd aan docenten en studenten van de betreffende universiteiten? Zo nee, vindt u dat het personeel geen inspraak dient te hebben over een dergelijke ingrijpende beslissing?
Van de UvA en VU heb ik vernomen dat studenten en docenten van meet af aan betrokken zijn en meedenken, zowel inhoudelijk in de faculteiten, als op centraal universitair niveau. Dat gebeurt in gezamenlijkheid tussen UvA en VU. In het kader van het besluitvormingsproces rond de samenwerking, waaronder het samenvoegen van de bèta-faculteiten, zal instemming worden gevraagd aan de medezeggenschapsorganen.
Is het waar dat het aanbod van bacheloropleidingen met een derde wordt verminderd? Wat zijn de gevolgen voor de bestaande masteropleidingen?
Er komen inderdaad minder opleidingen, omdat dubbeling van opleidingen wordt weggewerkt; er zal bijvoorbeeld nog maar één opleiding scheikunde en één opleiding natuurkunde zijn.
Hoe voorkomt u dat middelen voor onderwijs en onderzoek worden gebruikt voor een prestigieus bouwproject waarvan de kosten fors kunnen oplopen?
De instellingsbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor de huisvesting van de instellingen. Het doelmatig en rechtmatig omgaan met beschikbare middelen behoort tot de integrale verantwoordelijkheid van de instellingsbesturen; ik treed daar niet in.
Van de UvA en de VU heb ik overigens vernomen, dat er geen substantiële plannen bestaan, om in afwijking van de bestaande huisvestingsplannen van de universiteiten extra nieuwbouw te plegen voor de AFS. Wellicht is de aanduiding «Bouwteam» de aanleiding geweest voor deze vraag. Met het Bouwteam wordt echter gedoeld op het team van de drie betrokken faculteitsdecanen en de vicedecanen, ondersteund door een procesmanager, die in overdrachtelijke zin bouwen aan de AFS.
De Nederlandse inzet aangaande financiële transparantie in de grondstoffensector |
|
Marit Maij (PvdA), Jan Vos (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitspraken van de heer Soros?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat een Europese variant van sectie 1504 van de Amerikaanse Dodd-Frank Act, de EU Transparantie en Accountancy Richtlijnen, een belangrijke stap is in toename van transparantie over betalingen door de mijnbouw-, olie- en houtkapindustrie aan overheden en eveneens leidt tot transparantie door de overheden van de grondstofrijke landen over deze inkomsten en de besteding van deze gelden, afname van corruptie en omkoping en daarmee toename van goed bestuur en democratisering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Door de richtlijn komt informatie beschikbaar voor de lokale bevolking om inzicht te krijgen in de aanwending van de opbrengsten uit de grondstoffenexploitatie. Deze transparantie kan bijdragen aan het tegengaan van corruptie.
Deelt u de mening dat in het belang van een gelijk speelveld de EU Transparantie en Accountancy Richtlijnen wat betreft vereisten voor verplichte rapportage van betalingen door de mijnbouw-, olie- en houtkapindustrie aan overheden niet mogen onderdoen aan de Amerikaanse vereisten op dit vlak zoals vastgelegd in sectie 1504 van de Amerikaanse Dodd-Frank Act en bekrachtigd door de Securities and Exchange Commission (SEC)? Zo nee, waarom niet?
Met het oog op het internationaal gelijke speelveld voor het bedrijfsleven dient de Europese rapportageplicht zoveel mogelijk in lijn te zijn met verplichtingen in de Amerikaanse wetgeving. De administratieve lasten van grote Europese ondernemingen die in deze sector internationaal actief zijn en ook een Amerikaanse beursnotering hebben, worden zo beperkt.
Deelt u de mening dat deze Europese richtlijnen veel positieve effecten zullen hebben in grondstofrijke ontwikkelingslanden omdat zij de bevolking in staat stellen de regering aan te spreken op de besteding van de inkomsten uit de grondstoffensector en daarmee corruptie tegengaan en duurzaam grondstoffenbeheer stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Door de Europese richtlijnen komt informatie beschikbaar voor de lokale bevolking waarmee zij inzicht krijgt in de inkomsten van haar overheid. Het kabinet acht internationale regels voor transparantie in de grondstoffensector van belang voor corruptiebestrijding.
Klopt de berichtgeving dat Nederland in de Europese Raad pleit voor een uitzondering op de rapportageverplichting in de Europese richtlijn voor landen waar in het strafrecht is opgenomen dat informatie niet publiek mag worden gemaakt? Zo ja, waarom en voor welke landen is dat nu het geval?
Nee, het kabinet acht een uitzonderingsclausule niet wenselijk. Ik verwijs u naar de brief aan uw Kamer van 8 februari jl. (Kamerstuk 21 501-30, nr. 303).
Deelt u de mening dat naar aanleiding van eventuele uitzonderingsclausules in Europese regelgeving het gevaar bestaat dat juist overheden van landen met repressieve regimes, hoge corruptie en weinig transparantie het openbaar maken van betalingen van bedrijven aan de overheid strafbaar zullen stellen om te voorkomen dat bedrijven openbaar maken hoeveel geld zij aan deze overheden betalen voor de winning van grondstoffen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht een uitzonderingsclausule niet wenselijk, mede met het oog op de mogelijkheid voor regimes om met een verbod op rapportage of met geheimhoudingsverplichtingen te ontkomen aan Europese transparantiebepalingen.
Deelt u de mening dat een uitzondering op de Europese richtlijnen, zoals Shell en de regering bepleiten, juist landen uitlokt om zulke wetgeving te implementeren? Zo nee, waarom niet, aangezien er op deze manier ruimte wordt geboden om via wetgeving de Europese regeling te omzeilen en transparantie te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het momenteel nergens wettelijk verboden is voor bedrijven om betalingen aan overheden openbaar te maken? Zo ja, waarom pleiten dan zowel de regering als Shell voor een uitzondering in de Europese regeling hieromtrent? Zo nee, in welke landen bestaat een dergelijk verbod?
Het kabinet is bekend met het feit dat er landen zijn die een ruim geformuleerd verbod kennen op publicatie van (staats)geheime en gevoelige informatie en met de uiteenlopende opvattingen over de consequenties ervan. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of dergelijke wetgeving van toepassing is op betalingen van bedrijven aan overheden.
Het kabinet verwacht dat als eenmaal een kritische massa van bedrijven en landen deze rapportageverplichting toepast minder landen zullen stellen dat hun binnenlandse verboden op openbaarmaking worden overtreden. Dit is ook de verwachting van de Europese Commissie op basis van haar consultaties. Ook in de Dodd-Frank Act en in de uitwerking daarvan in de SEC-regels is geen uitzonderingsclausule opgenomen.
Asbestsanering in de scholen van Bonaire zonder veiligheidsregelgeving |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de verwijdering van asbest uit scholen op Bonaire eind februari plaats zal vinden in overeenstemming met de in Nederland geldende regels voor asbestverwijdering?1
Ja. De Rijksgebouwendienst geeft in opdracht van het ministerie van OCW uitvoering aan het Programma Onderwijshuisvesting voor de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba. Het ministerie van OCW en de Openbare Lichamen van Bonaire, St. Eustatius en Saba zijn overeengekomen dat de Europees Nederlandse wetgeving voor de omgang met asbesthoudende materialen als uitgangspunt wordt genomen voor dit bouwprogramma.
Welke regelgeving geldt er voor wat er met dit asbesthoudende materiaal gebeurt na verwijdering? Zijn de Europese regels voor overbrenging van afvalstoffen (EVOA) geldig voor de eventuele export ervan?
Voor het Programma Onderwijshuisvesting, Bonaire, St. Eustatius en Saba, wordt de Europees Nederlandse wet en regelgeving aangehouden (zie antwoord 1). Concreet betekent dit dat het asbesthoudende materiaal zal worden afgevoerd naar een asbestverwerkingsbedrijf dat bevoegd is om asbesthoudend materiaal aan te nemen en op te slaan. Omdat een dergelijk asbestverwerkingsbedrijf niet op de eilanden aanwezig is wordt nog gezocht naar een oplossing. Zeer waarschijnlijk betekent dit dat het asbesthoudende materiaal verscheept zal worden naar Europees Nederland voor definitieve verwerking. Er wordt nog onderzocht of er in de Caribische regio alternatieven zijn die gelijkwaardig zijn aan verwerking conform de Europees Nederlandse regelgeving. Indien uit onderzoek blijkt dat dit niet het geval is, of als hier twijfels over zijn, zal worden gekozen voor afvoer naar Europees Nederland.
Er is geen regelgeving op Caribisch Nederland aangaande de verwerking, sanering of stort van asbesthoudend materiaal. Juridisch gezien is de Verordening (EG) 1013/2006 (EVOA) niet van toepassing. Wel is deze richtinggevend voor de uitvoering van de werkzaamheden (zie het antwoord op vraag 1). Bij de overbrenging van het asbesthoudend materiaal naar Nederland is de EVOA wel geldig, omdat dan asbesthoudend materiaal weliswaar binnen het Koninkrijk maar van buiten de EU naar Nederland wordt overgebracht.
Kunt u garanderen dat dit asbesthoudende materiaal niet zal worden geëxporteerd naar een land waar het onzorgvuldig verwerkt of gestort wordt?
Ja. Zie verder antwoord 2.
Waar wordt dit asbesthoudende materiaal op Bonaire opgeslagen, in afwachting van de eindverwerking?
Er is op de eilanden geen separate inzameling en verwerking van asbesthoudend afval). De asbesthoudende afvalstoffen zullen in afwachting van een definitieve eindverwerking buiten Caribisch Nederland volgens Nederlandse wet- en regelgeving deugdelijk verpakt in afgesloten containers worden opgeslagen op de stortplaats op Bonaire.
Voor alle projecten die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Rijksgebouwendienst -waaronder de scholen die onderdeel zijn van het Programma Onderwijshuisvesting- geldt het volgende. Omdat op de eilanden geen inrichting aanwezig is voor de verwerking van asbesthoudend afval wordt het materiaal tijdelijk opgeslagen in zeecontainers in afwachting van de definitieve eindbestemming (zie antwoord 2). Het vrijkomende materiaal wordt bij de sanering deugdelijk verpakt in 2 lagen plastic conform de werkinstructies uit de SC-530. Daarna wordt het in de zeecontainers geplaatst. De zeecontainers worden afgesloten en voorzien van waarschuwingsteksten en tekens. De containers worden tijdelijk geplaatst op het terrein van de lokale stortplaats.
Wie is eindverantwoordelijk voor de verwerking van het asbesthoudende materiaal en wie draagt de kosten hiervoor?
In algemene zin is het openbaar lichaam Bonaire verantwoordelijk voor de verwerking van asbesthoudend afval en de kosten van de verwijdering en verwerking van het asbest.
Voor alle projecten die worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de Rijksgebouwendienst -waaronder de scholen die onderdeel zijn van het Programma Onderwijshuisvesting- geldt de volgende situatie. Binnen de Europees Nederlandse wet en regelgeving rondom asbest is het saneringsbedrijf verplicht het vrijgekomen asbesthoudende afval af te leveren bij een gecertificeerde asbestverwerker. De saneerder ontvangt een stortbon die verplicht onderdeel is van het dossier dat het saneringsbedrijf bijhoudt. In een standaard Europees Nederlandse situatie is de saneerder dus eindverantwoordelijk voor aflevering bij een gecertificeerde asbestverwerker.
Deze werkwijze is op de eilanden niet mogelijk omdat er geen gecertificeerde verwerker is (zie antwoord 2). Als alternatief wordt het asbesthoudende materiaal tijdelijk opgeslagen in afwachting van definitieve verwerking (zie antwoord 4). De verantwoordelijkheid voor het beheer van deze containers en de uiteindelijke stort van het asbesthoudende materiaal ligt bij de Rijksgebouwendienst.
De sanering en verwerking van het asbesthoudende materiaal is, voor wat betreft de scholen uit het Programma Onderwijshuisvesting Caribisch Nederland, een onderdeel van het bouwprogramma. Dit bouwprogramma wordt gefinancierd door het ministerie van OCW, het Openbaar Lichaam Bonaire, St. Eustatius en Saba. In dit geval worden de kosten dus gedragen door het ministerie van OCW en het
Openbaar Lichaam Bonaire; zoals ook was begroot en opgenomen in het
Onderwijshuisvestingsplan Bonaire.
Kunt u de Kamer een overzicht sturen van gebouwen op Bonaire, St Eustatius en Saba die asbesthoudende materialen bevatten en wat daarmee de komende jaren gebeurt?
In 2010 heeft het bureau Oesterbaai in opdracht van mij een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest uitgevoerd op de BES-eilanden. Daaruit zijn de volgende conclusies te trekken:
Bij sloop of renovatie van gebouwen worden de eternietplaten verwijderd en afgevoerd.
Op de BES-eilanden zijn per 10 oktober 2010 de panden die voorheen eigendom waren van het Land Nederlandse Antillen van rechtswege in eigendom gekomen van de Staat der Nederlanden. Bij de overdracht is geen inventarisatie gedaan van mogelijk aanwezigheid van asbest in de gebouwen. Indien een pand een bestemming kan krijgen voor de huisvesting van één van de onderdelen van de departementen, dan wordt er voordat het pand aangepast gaat worden een inspectie gehouden om vast te stellen of er asbest in het gebouw verwacht mag worden. Indien uit deze inspectie blijkt er mogelijke verdachte materialen verwerkt zijn dan volgt er een gecertificeerde asbestinventarisatie Type A en aansluitend de asbestsanering.
Voor de schoolgebouwen uit het Programma Onderwijshuisvesting Caribisch Nederland geldt dat bij ieder gebouw een volledige Type A inventarisatie is uitgevoerd conform SC540. De scholen die worden gerenoveerd als onderdeel van dit programma worden geheel vrij gemaakt van asbesthoudende materialen.
Sluit de geldende wet- en regelgeving voor nieuwbouw en renovatie op Bonaire, St Eustatius en Saba het toepassen van asbesthoudende materialen uit?
Nee, op de BES-eilanden gelden geen specifieke (milieu)regels voor het omgaan en/of toepassen van asbest. De Nederlandse regelgeving is niet geldig op de eilanden. De regelgeving voor de BES-eilanden wordt apart vastgesteld en toegesneden op de specifieke situatie daar. In het kader van de Wet VROM/BES wordt gewerkt aan een importverbod voor asbesthoudende materialen op de BES-eilanden.
Deelt u de mening dat het van belang is om snel de geldende wet- en regelgeving aan te passen, zodat er vergelijkbare eisen voor de verwijdering, verwerking en de eventuele export van asbesthoudende materialen gelden op Bonaire, St Eustatius, Saba en Nederland?
Volgens geldende afspraak zal het vigerend wettelijk kader meer ten principale aan de orde komen bij gelegenheid van de rijksbrede evaluatie in 2015. Tot die tijd wordt in beginsel vastgehouden aan het uitgangspunt van legislatieve rust. Bij de asbestverwijdering die tot dusver in Caribisch Nederland aan de orde is geweest, is het steeds mogelijk gebleken om goede (werk)afspraken maken die het Europees Nederlandse beschermingsniveau zoveel mogelijk benaderen. Binnenkort wordt in samenwerking tussen de afzonderlijke BES-eilanden en Nederland gestart met het opstellen van afvalbeheerplannen voor de eilanden. In die plannen wordt onder meer aandacht besteed aan het beheer van op de eilanden vrijkomende asbesthoudende afvalstoffen.
Kent u deze berichten? Klopt het wat hierin vermeld wordt? Zo nee, waarom niet?1 2 3
Het klopt dat op 7 februari 2013 in een aantal gevallen de nevenbetrekkingen van rechters en rechter-plaatsvervangers nog niet in het register van nevenbetrekkingen waren geregistreerd. De Raad voor de rechtspraak heeft de gerechten gevraagd aan te geven in welke mate rechters en rechter-plaatsvervangers hun nevenbetrekkingen registreren. Het doel is zo snel mogelijk tot een actuele registratie te komen.
Deelt u de mening dat de rechterlijke macht onafhankelijk dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de schijn van belangenverstrengeling altijd vermeden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat, indien er sprake is van belangenverstrengeling, de mogelijkheden van een procespartij om een rechter de wraken of van een rechter om zich te verschonen niet voldoende zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. De wettelijke mogelijkheden van verschoning en wraking zijn specifiek bedoeld voor toepassing in gevallen waarin sprake is of lijkt te zijn van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit omvat mede de situatie dat de schijn zou kunnen worden gewekt dat sprake is van belangenverstrengeling. Beide instrumenten functioneren in de praktijk goed. Voor een optimaal functioneren is vanzelfsprekend van belang dat informatie over de nevenbetrekkingen van een rechter voor partijen beschikbaar en volledig is. Het register nevenbetrekkingen dient daarom altijd actueel te zijn.
Deelt u de mening dat de wens van rechters om met één been in de samenleving te blijven staan, volledig is doorgeschoten voor wat betreft hun bijbanen en nevenfuncties? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het van groot belang dat onze rechtspraak, die gebaseerd is op professionele rechters die het rechtsprekend ambt als hun hoofdbetrekking hebben, zo goed mogelijk maatschappelijk is ingebed. Het maatschappelijk draagvlak wordt immers mede gewaarborgd door de wijze waarop de rechter georiënteerd is op, en deelneemt aan de samenleving. Ik acht het dan ook wenselijk dat rechterlijke ambtenaren actief zijn op diverse fronten in het maatschappelijk verkeer. Het vervullen van nevenbetrekkingen door rechters is daarvoor bij uitstek een geschikt middel. Grenzen worden daarbij getrokken door de wet, die sommige nevenfuncties uitsluit, door het gezond verstand van de rechter en door algemene regels van betamelijkheid. Als hulpmiddel bij de beantwoording van de vraag of een nevenfunctie acceptabel is of niet, is binnen de rechtspraak de leidraad nevenfuncties ontwikkeld waarin algemene richtlijnen zijn opgenomen. Mede naar aanleiding van deze leidraad is de presidenten van de gerechten herhaaldelijk gevraagd erop toe te zien dat adequate registratie van nevenbetrekkingen plaatsvindt.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen en steviger opgetreden dient te worden tegen rechters die de wet (artikel 44, vijfde lid 5, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren) niet naleven en hun nevenfuncties niet opgeven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ik deel de mening dat belangenverstrengeling van een rechter ontoelaatbaar is en dat het gepast is daarop te reageren met een sanctie. De zware sanctie van een disciplinair ontslag door de Hoge Raad bestaat al. Dat het niet opgeven van een nevenfunctie automatisch tot de conclusie zou moeten leiden dat er sprake is van belangenverstrengeling, gaat mij evenwel te ver. Wanneer een rechter persisteert in het niet opgeven van een nevenfunctie, daarmee deze wettelijke verplichting ontwijkend, is het wel evident dat een sanctie gepast is.
Meer in het algemeen vind ik dat de rechterlijke macht moet beschikken over een adequaat instrumentarium om bij verschillende vormen van ongeoorloofd of ongewenst gedrag passend te kunnen reageren. Daarom heb ik een wetsvoorstel in voorbereiding dat het nu nog beperkte scala aan disciplinaire en orde- en sturingsmaatregelen uitbreidt. Dit wetsvoorstel gaat – zoals toegezegd tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling – uiterlijk 1 april 2013 in consultatie.
Deelt u de mening dat, indien blijkt dat een rechter zich ernstig schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, het beter mogelijk moet zijn in zo'n geval een rechter te ontslaan, aangezien dan geen sprake meer is van onafhankelijke rechtspraak? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 6.
De sterke daling van de CO2 prijs |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kwam de snelle en stevige neerwaartse ontwikkeling in de CO2-prijs na de stemming in het Europees Parlement (EP) donderdag jl.1 voor u onverwacht?
De ontwikkeling van de CO2-prijs wordt bepaald door vraag en aanbod. Verwachtingen van marktpartijen spelen hier een belangrijke rol bij. De CO2-prijs reageert altijd sterk op relevante politieke ontwikkelingen die de verwachtingen sterk beïnvloeden. In die zin is de daling van de CO2-prijs na het negatieve advies van de Commissie Industrie, Onderzoek en Energie (ITRE) van het EP niet onverwacht.
Is er naar uw mening sprake van een tijdelijke dip als gevolg van de stemming in de energie- en industriecommissie van het EP? Of staat het vertrouwen in de prijsvorming binnen het Europees Emissiehandelsysteem (ETS) naar uw mening structureel ter discussie?
Politieke signalen kunnen tot fluctuaties in de CO2-prijs leiden. De trend is echter al geruime tijd dat de CO2-prijs daalt. Dit is verklaarbaar door het toegenomen grote overschot van emissierechten op de markt. Om het ETS op een effectieve wijze te laten bijdragen aan de EU klimaatdoelstelling voor 2050 moet zij worden versterkt. De meeste betrokken partijen blijven benadrukken dat het ETS als zodanig niet ter discussie staat. Het vertrouwen in het ETS zelf blijft gehandhaafd, maar versterking ervan zal dat vertrouwen nog verder ondersteunen.
Welke prijs zou u representatief achten voor de negatieve externe effecten van CO2-uitstoot? Is bij een CO2-prijs van minder dan 10 euro sprake van een groot verschil tussen de maatschappelijke kosten die buiten het ETS en binnen het ETS verbonden worden aan CO2-uitstoot?
De prijs op de CO2-markt is geen waardering van de negatieve effecten van CO2-uitstoot, maar van de kosten van CO2-reductie voor het halen van het gestelde CO2 doel binnen het ETS (– 21% in 2020). De studies naar de maatschappelijke kosten van CO2-uitstoot laten een grote variatie aan schattingen zien. Het meest aannemelijk lijkt het dat deze maatschappelijke kosten hoger zijn dan de huidige CO2-prijs.
Ik hecht er aan te benadrukken dat de overheid in het ETS niet de CO2-prijs bepaalt. Dat doet de markt. De overheid bepaalt wel het CO2-doel. Alleen zo krijgen we de kosteneffectieve reductie die we wenselijk achten. Bij het bepalen van het CO2-doel wordt rekening gehouden met de internationale context.
Deelt u de zorgen van Hans ten Berge, het hoofd van de Europese elektriciteitsbranche, dat zonder een stevige hervorming van de CO2-markt er een «verloren decennium» dreigt waarin de CO2-rechten van het ETS zullen devalueren tot «junk bond status»?2
Ik deel de mening dat versterking van het ETS nodig is. Emissierechten blijven het recht vertegenwoordigen om een ton CO2 uit te mogen stoten, maar op dit moment tegen een lagere prijs dan vooraf ingeschat. Ondanks deze prijs is het aantal handelstransacties tot nog toe alleen nog toegenomen. Ook elders in de wereld werken steeds meer landen aan systemen van emissiehandel. Tegelijkertijd moet de EU nu al werken aan hervorming gericht op de periode na 2020.
Leiden deze dieptepunten in de prijsvorming naar uw mening hoe dan ook tot een structurele verslechtering van het perspectief voor CO2-arme investeringen, omdat investeerders hoe dan ook rekening houden met een grotere bandbreedte en mogelijke volatiliteit in de CO2-prijs?
De hoogte van de CO2-prijs is één van de factoren die van invloed is op het besparingstempo en investeringsklimaat voor CO2-arme investeringen. Het huidige Europese en Nederlandse beleid op het terrein van het stimuleren van duurzame energie en energiebesparing zijn ook belangrijke stimulansen voor CO2-arme investeringen. Vooral de verwachtingen over het toekomstige Europese energie en klimaatbeleid en de CO2-prijs die daar uit volgt zullen de investeringen bepalen. Uit recent onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat het huidige ETS geleid heeft tot meer patent registraties voor koolstofarme technieken.
Wanneer besloten wordt tot het later veilen van een bepaalde hoeveelheid emissierechten («backloading») en tot structurele versterking van het ETS, geeft dit wel een krachtig politiek signaal en meer zekerheid voor de toekomst.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het tijdschema voor de nadere besluitvorming over incidentele (backloading) en structurele maatregelen (Carbon market review) ter versterking van de CO2-markt?
Ten aanzien van backloading stemt het Europees Parlement waarschijnlijk op 15 april a.s. plenair over een verduidelijkende wijziging van de richtlijn emissiehandel voor het aspect backloading. De Milieuraad zou hierover vervolgens op 18 juni kunnen stemmen. Hierdoor wordt de weg vrij gemaakt om over backloading te stemmen. Dit kan dan in één van de maandelijkse vergaderingen van het Comité Klimaatverandering.
Voor wat betreft de planning van de structurele maatregelen het volgende. Eind februari is de eerste consultatie rond structurele versterking van het ETS geëindigd. Op 1 maart jongstleden heeft de Europese Commissie vervolgens een stakeholderbijeenkomst georganiseerd, in april zal er nog één volgen.
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de politieke verhoudingen in de Europese Raad met betrekking tot zowel het backloading-voorstel van de Europese Commissie als de Carbon market review? Hoeveel landen hebben naast Nederland formeel of informeel hun steun uitgesproken voor backloading en/of voor één van de opties uit de Carbon market review, en welke landen liggen dwars?
Naast Nederland hebben acht landen formeel hun steun uitgesproken voor backloading, drie landen zijn onder condities voor en drie landen lijken tegen te zijn. De overige Lidstaten hebben nog geen positie.
Over het verslag inzake de koolstofmarkt (carbon market report) hebben nog weinig lidstaten zich uitgesproken. Informeel zijn vrijwel alle lidstaten voor verbetering van het ETS, wel met verschillende invalshoeken. Slechts een paar lidstaten hebben tot nu toe een zienswijze op de betreffende consultatie van de Europese Commissie ingezonden. Naar verwachting zal het krachtenveld vergelijkbaar zijn met dat rond backloading.
Bent u van mening dat bij nader inzien de eerdere ingrepen ten aanzien van het ETS, zoals het doorschuiven van rechten uit de tweede periode van emissiehandel, het kosteloos uitdelen van rechten in plaats van deze te veilen, het uitstellen van de deelname van de luchtvaart en de scheepvaartsectoren aan het ETS en het ruimhartig toestaan van rechten afkomstig uit de flexibele mechanismen zoals het CDM (Clean Development Mechanism) en het JI (Joint Implementation), los van de economische malaise, onnodige en onbedoelde neerwaartse druk op de prijsvorming binnen het ETS tot gevolg hebben gehad?
Aan elk van de keuzes die zijn gemaakt bij de vormgeving van het ETS liggen legitieme redenen ten grondslag, zoals het veiligstellen van de internationale concurrentiepositie van Europese bedrijven. Daar zitten keuzes bij die per saldo hebben geleid tot een grotere hoeveelheid emissierechten op de markt. Bij deze aanpassingen staat echter niet de verwachte hoogte van de prijs voorop, maar het bereiken van het CO2-reductiedoel voor 2020 op de meest kostenefficiënte manier.
Vraag 9 en antwoord 9: reeds meegenomen bij vraag 5.
Heeft de lage CO2-prijs gevolgen voor het besparingstempo in Nederland c.q. het investeringsklimaat voor CO2-arme investeringen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van de door u aangekondigde vervolgstudie door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) naar versterking van het ETS?
Ik verwacht dat PBL de vervolgstudie in april gereed heeft en publiceert.
Kunt u de Kamer tijdig informeren over de inbreng die de regering voornemens is te leveren via de Europese (internet)consultaties over de voorstellen om het ETS te versterken?
Ik heb u recentelijk bij brief geïnformeerd over de inbreng die de regering voornemens is te leveren (kenmerk IENM/BSK-2013/20403).
Het bericht dat GGD Nederland, het Trimbos-instituut en het Nederlands instituut voor alcoholbeleid (STAP) adviseren zo snel mogelijk over te stappen op effectieve alcoholleeftijdscontrole in supermarkten |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van de oproep van GGD Nederland, het Trimbos-instituut en het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) aan supermarkten om zo snel mogelijk over te stappen op een effectief gebleken leeftijdscontrolesysteem?
Wij ondersteunen de oproep van deze partijen. De naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol is in veel gevallen nog volstrekt onvoldoende. De aanstaande verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar maakt het belang van verbetering van de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken in supermarkten nog groter, doordat de groep te controleren mensen groter wordt. Als er systemen zijn die kunnen bijdragen aan een betere naleving van de leeftijdsgrens, dan gaan wij er van uit dat supermarkten daarin hun verantwoordelijkheid nemen.
Ondersteunt u deze dringende oproep van de gezondheidsinstellingen, ook gezien recent onderzoek waaruit blijkt dat een 14- of 15-jarige bij supermarkten binnen 10 minuten alcohol kan kopen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat de supermarktbranche daadwerkelijk overgaat tot effectieve leeftijdscontrole?
Per 1 januari 2013 is het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet overgegaan naar gemeenten. Deze wet geeft de burgemeester meer mogelijkheden dan voorheen om op te treden tegen overtredingen van de leeftijdsgrenzen door supermarkten. Als wordt vastgesteld dat artikel 20 van de Drank- en Horecawet binnen een periode van 12 maanden 3 maal is overtreden, kan de burgemeester op grond van artikel 19a supermarkten tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen alcoholhoudende drank te verkopen. Wij gaan ervan uit dat supermarkten een dergelijke sanctie zoveel mogelijk willen voorkomen en dat de inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen daar een bijdrage aan kan leveren.
Deelt u de mening dat het vervangen van de huidige controle door effectieve leeftijdscontrole ook gunstig is voor gemeenten, omdat hun toezichtslasten aanzienlijk kunnen worden gereduceerd?
Die mening delen wij. Als supermarkten gebruik gaan maken van effectieve leeftijdscontrolesystemen, vermindert dat de noodzaak van het houden van toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de supermarkten die dergelijke effectieve systemen inzetten. Dat betekent dat gemeentelijke toezichthouders zich meer kunnen richten op andere verstrekkers en sectoren waar alcohol wordt verkocht, zoals de horeca en de sportkantines.
De marginalisatie van de Papoea’s in sociaal en economisch opzicht |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Han ten Broeke (VVD), Marit Maij (PvdA), Joël Voordewind (CU), Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de Papoea’s in Indonesië bij de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen in hun provincie zouden worden gemarginaliseerd?1
Ja.
Is het bericht juist dat er door Indonesië grote ontwikkelingsprogramma’s worden opgezet in Papoea, waarbij er aanzienlijke aantallen immigranten worden ingevlogen? Wat betekent dit voor de toekomst van de inheemse bevolking?
Met het oog op voedselzekerheid en energievoorziening ontwikkelt Indonesië ontwikkelingsprogramma’s, ook in de provincie Papua. Indonesië voert hierbij geen transmigratiebeleid. Voor de ontwikkelingsprogramma’s in Papua en West-Papua worden vooral niet-inheemse inwoners ingehuurd, omdat deze meer over de benodigde vaardigheden en opleiding beschikken.
In hoeverre profiteert de inheemse bevolking van de genoemde ontwikkelingsprogramma’s?
De ontwikkelingsprogramma’s zijn bedoeld om ten goede te komen aan de gehele bevolking. De Indonesische autoriteiten streven er naar de inheemse bevolking bij dergelijke programma’s te betrekken. In het najaar van 2011 is een speciale eenheid voor de versnelling van de economische ontwikkeling (UP4B) opgericht. Deze eenheid heeft een coördinerende taak bij de sociaal-economische ontwikkeling van Papua.
Op welke wijze wordt de eigen grond van de Papoea’s juridisch beschermd en hoe wordt deze juridische bescherming in de praktijk geëffectueerd?
Met de Speciale Autonomiewet voor de provincies Papua en West-Papua is zogeheten Majelis Rakyat Papua (MRP) in het leven geroepen. De MRP bestaat uit vertegenwoordigers van inheemse Papua’s en ziet erop toe dat de inheemse cultuur en gewoonten worden gerespecteerd en beschermd. In het geval van overeenkomsten met derde partijen dienen de nationale en provinciale autoriteiten de MRP te consulteren indien de rechten van inheemse Papua’s in het geding zijn. De MRP dient vervolgens in te stemmen met een dergelijke overeenkomst. Deze consultatieplicht wordt in de praktijk niet altijd nageleefd. In geval van overdracht van land dient de gemeenschap daarmee in te stemmen en daarvoor te worden gecompenseerd. De Speciale Autonomiewet schrijft verder voor dat door de provinciale autoriteiten in samenwerking met het provinciale parlement en de MRP een lokale regeling wordt opgesteld voor economische activiteiten waarbij natuurlijke hulpbronnen in het geding zijn. Tot op heden is deze lokale regeling niet tot stand gebracht. Tijdens recent bezoek van de ambassade aan Papua is wederom aangedrongen op volledige implementatie van de Speciale Autonomiewet.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie van de Papoea’s, op welke wijze u daaraan kunt bijdragen en welke multilaterale kanalen er volgens u mogelijk zijn?
Tijdens mijn bezoek aan Indonesië (20-21 februari jl.) sprak ik met de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Papua. Op 1 maart ontving ik Bambang Darmono, het hoofd van de door de Indonesische president ingestelde eenheid voor versnelde ontwikkeling van Papua. Ik heb daarbij het belang van transparantie benadrukt en gepleit voor grotere toegang voor internationale NGO’s tot het gebied. Ik heb tevens aangegeven dat Nederland bereid is om bij te dragen aan verbetering van de sociaaleconomische positie van de Papua’s. Nederland is op dit moment in Papoea actief met onder meer ondersteuning van een onderwijsprogramma van UNICEF alsook een programma van UNDP dat erop is gericht de capaciteit van lokale overheden te versterken, zodat deze beter in staat zijn om hun begroting en planning op te stellen op basis van daadwerkelijke behoeften van de bevolking.
Het NL-Alert |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat miljoenen mensen op maandag 4 februari 2013 verstoken bleven van het eerste controlebericht van NL-Alert? Wat was hiervan de oorzaak?1
Bij de invoering van NL-Alert 8 november jl. is aangegeven dat NL-Alert moet worden gezien als een aanvullend systeem op de al bestaande alarmerings-en crisiscommunicatiemiddelen en zal worden doorontwikkeld in een groeimodel. Van meet af aan is duidelijk geweest dat bij dit eerste controlebericht een groot deel van de burgers nog geen NL-Alert zou ontvangen. Dit komt doordat een deel van de telefoontoestellen nog niet geschikt is voor NL-Alert of nog goed moet worden ingesteld.
Er wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoeveel burgers een NL-Alert hebben ontvangen. Ik zal uw Kamer over uiterlijk drie maanden nader informeren over deze peiling en de evaluatie. De bevindingen die hieruit naar voren komen zullen worden gebruikt om de doorontwikkeling van NL-Alert verder te verbeteren.
Waarom werkt het systeem nog steeds niet op IPhones en smartphones van Samsung? Waar zitten de problemen en wanneer zijn deze opgelost?
Bij Samsung is de overgrote meerderheid van de toesteltypen geschikt voor NL-Alert, waaronder de meeste populaire smartphones. Samsung heeft aangegeven eraan te werken al haar typen geschikt te maken.
NL-Alert is ingericht volgens de internationale cell broadcast standaard. De iPhone ondersteunt deze standaard op dit moment niet. Ik ben al langdurig met Apple in gesprek om Apple te bewegen de iPhone geschikt te maken voor NL-Alert. Apple heeft daarover tot op heden geen toezeggingen gedaan.
Waarom moet er een heel stappenplan worden doorlopen voordat telefoonbezitters berichten van NL-Alert kunnen ontvangen? Ziet u mogelijkheden dit te vereenvoudigen? Zo ja, kan dit snel opgepakt worden? Zo nee, waarom niet?
Het aantal te doorlopen stappen is afhankelijk van hoe de leveranciers van de mobiele toestellen hun toestellen inrichten. Met de telecomproviders is al enige tijd geleden afgesproken nieuw verkochte toestellen standaard te leveren met de juiste instelling voor ontvangst van NL-Alert.
Waarom zit er zo’n lange periode tussen de volgende controleberichten? Deelt u de mening dat telefoonbezitters op deze manier erg lang moeten wachten om te testen of hun telefoon nu wel de juiste instellingen heeft voor het ontvangen van berichten van NL-Alert?
Er is een afweging gemaakt tussen de behoefte om te controleren op de juiste instelling en de mogelijke irritatie die een veelheid aan berichten oproept. Tweemaal per jaar lijkt vooralsnog afdoende.
Bent u bereid om te kijken of er dit jaar vaker controleberichten uit kunnen gaan, zodat met regelmaat zowel de zending van het bericht, als de ontvangst, getest kan worden? Zo nee, waarom niet?
Omdat NL-Alert nieuw en in ontwikkeling is, wordt het gebruik ervan continu geëvalueerd. Dit geldt ook voor het verzenden van controleberichten. Ik zal bij deze evaluatie bezien of het gewenst is het aantal controleberichten op te voeren.
Wanneer zullen Vodafone en T-Mobile hun 3G-netwerken geschikt gemaakt hebben? Waarom duurt dit zo lang, gezien het algemeen belang van NL-Alert?
Bij Vodafone en T-Mobile trad eerder een probleem op met een aantal typen toestellen van één fabrikant. Inmiddels heeft de desbetreffende fabrikant dit verholpen. Vodafone en T-Mobile hebben nog enige tijd nodig om NL-Alert in hun 3G-netwerk in te voeren. Naar verwachting zullen beide Telecomproviders in de eerste helft van 2013 NL-Alert ook in 3G gaan uitzenden.
Gaat NL-Alert ook geschikt gemaakt worden voor 4G-netwerken, welke binnenkort al in de lucht zullen zijn?
Hierover ben ik in overleg met de Telecomproviders.
Weet u dat de woordvoerder van NL-Alert stelt dat ruim 50% van de telefoonbezitters bereikt kan worden? Is dat met de huidige stand van zaken het geval of pas nadat providers hun netwerken hebben aangepast en telefoonaanbieders hun toestellen?
Op dit moment zijn meer dan 50% van de in de markt zijnde toestellen geschikt om NL-Alert te ontvangen. Als ook Vodafone en T-Mobile in 3G uitzenden stijgt dit percentage naar ongeveer 70%. Een randvoorwaarde hierbij is dat de toestellen juist zijn ingesteld..
Verdere stijging van dit percentage moet komen door aanpassing aan de toestellen door fabrikanten. Omdat bijna alle mobiele toestelleverancier hebben aangegeven hun toestellen voor NL-Alert geschikt te maken, zal dit percentage de komende jaren snel oplopen.
Bent u bereid de uitkomst van de peiling en de evaluatie, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te sturen zodra deze beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Wanneer is de uitkomst van de peiling en de evaluatie te verwachten?
Ik zal uw Kamer uiterlijk over drie maanden nader informeren.
Wanneer zal NL-Alert klaar zijn om volledig in gebruik te nemen?
NL-Alert is landelijk in gebruik genomen. Alle veiligheidsregio’s kunnen NL-Alert berichten uitzenden. Naar verwachting zullen Vodafone en T-Mobile medio 2013 ook in 3G uitzenden. Aan de ontvangstkant geldt een afhankelijkheid van de mobiele toestelfabrikanten. De meerderheid van toestellen, waaronder meer dan de helft van de smartphones, is geschikt. De meeste telefoonleveranciers hebben toegezegd hun toestellen verder geschikt te maken.
Lasten bij invoer van biologische wijnen |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat van biologische wijnen bij invoer in Nederland opnieuw moet worden aangetoond dat zij voldoen aan de eisen die aan een biologische wijn worden gesteld, nadat deze wijnen in het EU land van herkomst al aan deze eisen hebben voldaan?
Gelden voor andere biologische producten gelijksoortige regels bij het importeren in Nederland?
Welk voordeel hebben wijnhandelaren wanneer een wijn een keurmerk heeft dat de wijn biologisch is?
Herkent u zich in de kritiek uit de branche dat er veel administratieve lasten zijn en dat de controles erg streng zijn?
Het rapport ‘sociaal economische gevolgen van echtscheiding’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het verkennend rapport «sociaal-economische gevolgen van echtscheiding»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in het rapport die wijzen op de negatieve effecten op gezondheid, geluk en welbevinden en, als gevolg daarvan, op de overheidsfinanciën? Kost echtscheiding Nederland jaarlijks circa € 2 miljard?
Over het effect van echtscheiding op de overheidsfinanciën geeft het rapport geen directe informatie. Het rapport stelt dat er een relatie is tussen echtscheiding en maatschappelijke kosten, maar dat deze relatie niet noodzakelijkerwijs een oorzakelijke is. Gezien het voorgaande zal nader onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding onvoldoende oorzakelijke verbanden kunnen aantonen.
Op welke wijze kan het risico op armoede als gevolg van echtscheiding worden voorkomen?
Een echtscheiding is een gebeurtenis waarbij mensen vaak geconfronteerd worden met een terugval in inkomen. Het is dan zaak dat mensen zo snel mogelijk bekijken op welke wijze zij hun inkomsten en uitgaven het beste in balans kunnen brengen. Als dit mensen niet zelf lukt, dan kunnen zij zich tot de gemeente wenden voor hulp.
Participatie via werk is de beste manier om onverwachte gebeurtenissen, zoals een scheiding, financieel op te kunnen vangen. Via allerlei maatregelen en voorzieningen investeert het kabinet in een stelsel dat mensen in staat stelt om te werken. Daarnaast faciliteert het kabinet financiële educatie, opdat mensen een verstandig financieel beleid voeren waarbij rekening gehouden wordt met tegenvallers.
Wanneer mensen onverhoopt (tijdelijk) niet in staat zijn voldoende inkomen te genereren, is er voor hen een sociaal vangnet in de vorm van een bijstandsuitkering.
Bent u bereid terug te komen op antwoorden op eerdere vragen over de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding2, waarin u aangeeft dat een onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland geen toegevoegde zou hebben? Zo ja, wilt u dan aanvullend onderzoek verrichten naar de sociaal-economische gevolgen van echtscheiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de verkennende studie «relatie ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin» (CJG's)3, waaruit blijkt dat er in Nederland nog nauwelijks sprake is van preventief relatieondersteuningsaanbod vanuit de CJG's? Waarom is er nauwelijks hulpaanbod? Hoe kan dit aanbod worden vergroot?
De verkennende studie «relatie ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin» laat zien dat er weinig maatschappelijk draagvlak lijkt te bestaan voor relatieondersteunend aanbod. Dit wordt bevestigd door de aanbieders van relatieondersteunende programma’s. Bij paren lijkt het behoren tot het privédomein van relaties en relatieproblemen een belemmering te zijn om hulp te zoeken bij relatieproblemen.
De voormalige minister voor Jeugd en Gezin heeft, als opdrachtgever van de verkennende studie, de taak voor het realiseren van relatieondersteunend hulpaanbod neergelegd bij gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin. Gemeenten hebben een belangrijke rol als het gaat om het beschikbaar stellen van lichtere vormen van hulpverlening en (in toenemende mate) de algemene regie op een goed op elkaar aansluitend pakket van beschikbare hulpverlening. Dit geldt ook voor hulpaanbod op het gebied van relatieondersteuning. De rol van gemeenten zal na de decentralisatie van de zorg voor jeugd op dit laatste terrein nog veel belangrijker worden.
Om gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin te ondersteunen bij het vormgeven van relatieondersteunend aanbod, is de handreiking «Relatieondersteunend aanbod voor (aanstaande) ouders» ontwikkeld. Deze handreiking is op 21 november 2012 gepubliceerd op de website www.voordejeugd.nl . Via de link http://www.voordejeugd.nl/actueel/nieuws/288-relatieondersteunend-aanbod-voor-aanstaande-ouders is de handreiking te downloaden.
Wil u nader onderzoek doen, zoals wordt aanbevolen in de verkennende studie, naar de effectiviteit van het huidige Nederlandse aanbod relatieondersteunende programma’s?
Het ministerie van VWS financiert ZonMw voor het uitvoeren van het programma «Effectief werken in de jeugdsector». Eén van de programmalijnen voorziet in onderzoek naar de effectiviteit van interventies. De programmacommissie van ZonMw beoordeelt de wetenschappelijke relevantie van de onderzoeksvoorstellen.
Deelt u de mening dat het, gezien de sociaal-economische gevolgen, belangrijk is dat overheidsbeleid gericht moet zijn op het versterken van familie- en gezinsrelaties? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Op 8 februari 2013 hebben we uw Kamer de Gezamenlijke agenda VWS «Van systemen naar mensen» aangeboden (MEVA/AEB-3155166). Met de decentralisatie van alle ondersteuning, hulp en zorg bij opgroeien en opvoeden naar gemeenten, willen we een omslag realiseren naar preventie en aansluiten bij eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van jeugdigen en hun ouders. Door ontschotting van budgetten ontstaan meer mogelijkheden voor «één gezin, één plan, één regisseur» én voor zorgvernieuwing. Gemeenten kunnen hun taak doelmatiger uitvoeren door ontschotting en investering in preventie en vroegtijdig signaleren. Hierdoor wordt het makkelijker verbindingen te leggen tussen zorg, lokaal gezondheidsbeleid, onderwijs, werk en inkomen, sport en veiligheid.
Wanneer is de handreiking verstuurd, waarin aandacht wordt besteed aan de gevolgen van relatieproblemen tussen ouders en de wijze waarop CJG's op dit terrein een rol kunnen spelen? Kan de Kamer deze handreiking ontvangen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe geeft u invulling aan de Nota Gezinsbeleid «De Kracht van het Gezin» uit 2008?4
Het gezinsbeleid wordt op de verschillende betrokken ministeries uitgevoerd. Op de onderdelen hiervan wordt de Kamer door de daarvoor verantwoordelijke bewindspersoon geïnformeerd. De verantwoordelijkheid voor de kinderopvang, het kindgebonden budget, de kinderbijslag, het stelsel van verlofregelingen en de tegemoetkoming ouders thuiswonende gehandicapte kinderen is belegd bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In het regeerakkoord «Bruggen slaan» is besloten tot een herziening van de kindregelingen. Binnen afzienbare tijd zal de Kamer geïnformeerd worden over de precieze invulling hiervan.
Ter zake van de combinatie arbeid en zorg heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een wetsvoorstel ingediend met voorstellen voor flexibeler toepassingsmogelijkheden van de regelingen uit de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur (wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden). Dit onderwerp maakt tevens onderdeel uit van de gesprekken met sociale partners in het kader van de sociale agenda.
Werkloze Friezen die direct bij de sociale werkplaats aan het werk worden gezet |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is het waar dat dertien Friese gemeenten een werkproject zijn gestart waarbij mensen die zich aanmelden voor de bijstand direct bij de sociale werkplaats aan het werk worden gezet op straffe van een korting op de uitkering?1 2
Voor de beantwoording van de vragen heb ik nadere informatie van de deelnemende gemeenten ontvangen.
Ja. De mensen waarom het hier gaat worden niet in het kader van de sociale werkvoorziening geplaatst. Het betreft mensen die een beroep op de gemeente doen en via tussenkomst van Empatec aan de slag worden geholpen. NV Empatec is het mensontwikkelbedrijf van 13 Friese gemeenten. Het voert niet alleen de sociale werkvoorziening uit voor gemeenten maar ook andere re-integratiediensten.
Wat is de reden dat sociale werkplaats Empatec bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering laat instromen in plaats van personen met een indicatie voor de sociale werkplaats die op de wachtlijst bij Empatec staan? Wat is de primaire doelstelling van sociale werkplaats Empatec?
De mensen waarom het hier gaat worden niet in het kader van de sociale werkvoorziening geplaatst. Dertien gemeenten in het westen van Friesland starten samen met Empatec een proefproject om uitkeringsgerechtigden zo snel mogelijk aan werk te helpen. De gemeenten hebben de keus gemaakt om mensen niet thuis te laten zitten met een uitkering, maar actief aan het werk te helpen.
Kunt u toelichten waarom bij sociale werkplaats Empatec na 1 januari 2014 wel bijstandsgerechtigden mogen instromen, maar geen personen met een indicatie voor de sociale werkplaats? Is het uw intentie om de sociale werkplaatsen om te vormen tot bedrijven waar bijstandsgerechtigden verplicht worden met behoud van uitkering te gaan werken?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid in het organiseren van de uitvoering van de Wsw. Veel gemeenten maken daarbij gebruik van sw-bedrijven. Naast de uitvoering van de Wsw kunnen gemeenten de expertise van sw-bedrijven ook inzetten voor andere taken.
Gemeenten krijgen met de inwerkingtreding van de Participatiewet de mogelijkheid om via een nieuwe voorziening beschut werk te organiseren voor mensen met een arbeidshandicap. Zij kunnen daarbij desgewenst de opgebouwde kennis van de sw-bedrijven voor deze groep inzetten.
Kunt u toelichten in welke mate er sprake is van verdringing van werknemers van de sociale werkplaatsen door bijstandsgerechtigden die moeten werken met behoud van uitkering?
Zie het antwoord op vraag 2. Er is volgens de gemeenten geen sprake van verdringing. Empatec verzorgt voor haar gemeenten al jarenlang re-integratietrajecten waarbij continu ca 450 WWB-ers en Wajongers een traject volgen. De bedrijfsvoering is er op gericht dat er voldoende en passend werk is voor zowel WWB-ers als Wsw-ers. In de afgelopen jaren heeft Empatec geïnvesteerd in doorontwikkeling van haar werkbedrijven, zodat er voor beide doelgroepen hoogwaardig werk en opleidingsmogelijkheden zijn ontstaan.
Krijgen bijstandsgerechtigden die verplicht moeten werken met behoud van uitkering na de projectduur de garantie van een vast contract bij een reguliere werkgever of worden zij teruggeplaatst in de bijstand?
Werken met behoud van uitkering is een van de instrumenten die de gemeente kan inzetten om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te activeren en te begeleiden naar werk. Werken met behoud van uitkering is mogelijk voor een beperkte periode. Gedacht kan worden aan een periode van zes maanden. Uitzondering op de genoemde duur van werken met behoud van uitkering vormen de participatieplaatsen. Gemeenten kunnen dit instrument inzetten voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, maar die wel het perspectief hebben dat zij met langere begeleiding weer inzetbaar zijn in reguliere arbeid. Mensen op een participatieplaats kunnen hierbij twee jaar werken met behoud van uitkering. De gemeente kan deze periode onder voorwaarden met maximaal twee keer een jaar verlengen. Bij een participatieplaats staat de toenadering tot de arbeidsmarkt voorop, moet er sprake zijn van een additionele arbeidsplaats waardoor verdringing wordt voorkomen en aan uitkeringsgerechtigden zonder startkwalificatie, wordt na zes maanden scholing of een opleiding aangeboden, tenzij dit niet bijdraagt aan de arbeidsmarktkansen. Gemeenten moeten uitkeringsgerechtigden na zes maanden werken op een participatieplaats en vervolgens elke zes maanden een premie geven, tenzij de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college onvoldoende heeft meegewerkt.
Volgens de betrokken gemeenten hebben tientallen bedrijven inmiddels aangegeven zeer enthousiast te zijn over de nieuwe aanpak en de integrale werkwijze van het proefproject. De werkwijze is er op gericht om mensen zo snel als mogelijk te begeleiden naar een dienstverband bij een werkgever conform de daarvoor geldende cao. Werken bij een werkgever met behoud van uitkering wordt tot een minimum beperkt. In principe wordt hierbij uitgegaan van een periode van maximaal 3 maanden. Empatec streeft naar een proefplaatsing van gemiddeld 1 maand. De werkgever neemt het besluit of personen al dan niet in dienst worden genomen.
Welke reguliere bedrijven hebben zich reeds aan dit werkproject gecommitteerd? Krijgen bijstandsgerechtigden die binnen dit werkproject aan de slag gaan in een reguliere functie bij een reguliere werkgever bijbehorend functieloon betaald zoals omschreven in de geldende cao? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het wenselijk dat bijstandsgerechtigden een jaar lang werken maar onder het minimumloon worden betaald? Deelt u de mening dat dit onwenselijk? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen na drie maanden tenminste het wettelijk minimumloon verdienen met uitzicht op cao-functieloon? Zo nee, bent u tegen eerlijk werk voor eerlijk loon?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de kosten en de baten van het Friese werkproject? Wanneer is het project geslaagd?
Het is niet aan mij om te bepalen wanneer dit project geslaagd is. Dat is ter beoordeling van de colleges en gemeenteraden. De kosten worden binnen de budgetten van de samenwerkende partijen gedekt. Het doel is om meer mensen naar een regulier arbeidsplaats te begeleiden door het ontwikkelen van een gezamenlijke integrale aanpak en door maatwerk. Het streven van de deelnemende gemeenten is om ten opzichte van 2011 5% meer uitstroom naar regulier werk te realiseren.
Wat zijn de regionale werkloosheidscijfers van Friesland? Welke doelstelling hebben de 13 Friese gemeenten geformuleerd als het gaat om het tegengaan van werkloosheid in de regio?
Het CBS (Statline) geeft ten aanzien van het werkloosheidscijfer voor de Provincie Friesland de stand van eind 2011 weer: 5,7% (landelijk was toen 5,4%). Het gemiddelde percentage werkzoekenden (ingeschreven niet-werkende werkzoekenden; NWW) van de dertien betrokken gemeenten bedroeg eind 2011 6,2%. De doelstelling van het proefproject is om de uitstroom naar regulier werk te verhogen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Turkije’s oorlogstaal en de Nederlandse Patriotmissie |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Erdogan: Israel Waging «State Terrorism» in Syria»?1
Ja.
Erkent u dat Turkije alle grenzen overschrijdt door Israël te betichten van staatsterrorisme? Zo ja, bent u bereid met onmiddellijke ingang de Turkse ambassadeur op het matje te roepen en uw ongenoegen te uiten? Zo nee, waarom niet?
Turkije heeft bij navraag aangegeven dat het geenszins de bedoeling was Syrië op te roepen tot een aanval op Israël, maar dat de uitspraken bedoeld waren als scherpe kritiek op het regime van Assad.
Nederland zal verder bij Turkije en Israël blijven aandringen op stappen die toenadering mogelijk maken.
Deelt u de mening dat uw Turkse ambtsgenoot Davutoglu Syrië ophitst tot oorlog door Syrië te verwijten dat het niet reageert op de vermeende Israëlische aanval op legitieme militaire doelen? Zo ja, bent u bereid met onmiddellijke ingang de Turkse ambassadeur op het matje te roepen en ook hierover uw ongenoegen te uiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat minister Davutoglu door zijn insinuatie dat er een geheime overeenkomst is tussen Assad en Israël, onderlinge haat en antisemitisme in Syrië aanwakkert?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de opdracht voor de zelfmoordaanslag op de Amerikaanse ambassade in Ankara afkomstig was van een Turkse terroristenleider die in Nederland verblijft? Zo ja, wanneer wordt dit terroristennetwerk opgerold? Zo nee, wat zijn dan de feiten?2
Tot op heden is mij geen informatie bekend die een dergelijke betrokkenheid vanuit Nederland bij de aanslag bevestigt.
Deelt u de overtuiging dat het belachelijk en onverantwoord is dat onze militairen gevaar lopen om Turkije, dat zich zo vijandig uitlaat, te beschermen?3
Nee, zie verder antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid onze Nederlandse Patriots en militairen per direct terug te halen, nu Turkije Syrië zelf actief aanspoort om de binnenlandse oorlog uit te breiden naar buurland Israël? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie verder antwoord op vragen 2,3 en 4.
De strijd tegen de drugscriminaliteit en de wens van gemeenten wietteelt te legaliseren |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hennepteelt groeit politie boven het hoofd»?1
Het artikel is mij bekend. Het is goed nieuws dat het aantal meldingen door burgers over wietplantages flink is gestegen. Daarnaast is het aantal plantages dat jaarlijks wordt geruimd nog steeds hoog. Alle inspanningen hebben effect. Desondanks blijft de georganiseerde hennepteelt een ernstig probleem en blijft de aanpak hiervan een topprioriteit van deze regering. Hierbij wordt ingezet op een geïntegreerde aanpak samen met gemeenten, belastingdienst en andere partners, zodat ook de criminele organisaties die schuil gaan achter de kleine telers in het vizier komen. Om deze samenwerking nog bestendiger te maken, zijn de gemeenschappelijke uitgangspunten voor de geïntegreerde aanpak recentelijk vastgelegd in een Leidraad Geïntegreerde Aanpak van Ondermijnende Criminaliteit.
Hoeveel politiecapaciteit houdt zich op dit moment bezig met de illegale hennepteelt? Wat kost deze inzet van politie?
Politiecapaciteit wordt niet specifiek geoormerkt. Ook wordt geen uitsplitsing gemaakt naar kosten voor de bestrijding van bepaalde vormen van criminaliteit. Criminaliteit wordt bestreden en capaciteit wordt daar ingezet waar dit nodig is.
Wat is uw reactie op het gegeven dat verzekeraars duizenden claims krijgen die samenhangen met hennepteelt, zoals branden in woningen, met een totale jaarlijkse schade van 100 miljoen euro?
Dat verzekeraars schade hebben ten gevolge van hennepteelt is bekend. Om die reden wordt in het kader van de bestrijding van georganiseerde hennepteelt regelmatig contact onderhouden met het Verbond van Verzekeraars (VVV) of het daaraan verbonden Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude (CBV). Dit contact heeft er onder meer toe geleid dat het CBV, Meld Misdaad Anoniem en de politie samenwerken wanneer er (anonieme) signalen binnenkomen die betrekking hebben op de hennepteelt.
Kunt u een totaaloverzicht geven van alle kosten die de huidige strijd tegen de georganiseerde hennepteelt voor de samenleving met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Blijft u, ook met het oog op deze kosten, vasthouden aan het huidige beleid met alle onwenselijke effecten van dien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel «Gemeente mag zelf wiet kweken» en de opmerkingen van de geciteerde hoogleraar/rechtswetenschapper dat het verbieden van gemeentelijke hennepteelt onzin is en nergens op slaat?2
Zoals ik eerder heb aangegeven is de geldende wet- en regelgeving duidelijk: regulering van de hennepteelt is in strijd met VN-verdragen, EU-recht en de Opiumwet. Er is geen ruimte voor gemeentelijke initiatieven die daarvan afwijken. Ik heb uw Kamer tijdens het algemeen overleg over de clubpas van 13 december 2012 een inventarisatie toegezegd van de plannen van gemeenten om hennepteelt te reguleren. In het verlengde daarvan heb ik ook toegezegd om onderzoek te doen naar de kleinschalige hennepteelt in Europa en de VS, waarbij ik ook de juridische aspecten zal meenemen. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van dit jaar berichten.
Deelt u de mening van deze hoogleraar dat de internationale regels boterzacht zijn en er niet toe leiden dat gemeentelijke experimenten met wietteelt onder alle omstandigheden verboden moeten blijven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de observatie dat Nederland aan alle kanten voorbij wordt gestreefd door bijvoorbeeld Amerikaanse staten voor wat betreft de regulering van wietteelt? Hoe kan dit, indien het toestaan van gereguleerde wietteelt in zou druisen tegen internationale regels, zoals u stelt?
Zie antwoord vraag 5.
Zit deze hoogleraar er volgens u geheel naast of bent u bereid toe te geven dat de internationale regels wel degelijk enige ruimte laten om gereguleerde wietteelt toe te staan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid enkele gemeenten alsnog toestemming te verlenen te experimenteren met gereguleerde wietteelt, juist ook vanwege de strijd tegen de drugsgerelateerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
Het beleid voor de koninklijke archieven |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de strekking van de motie-Kalsbeek waarin de regering wordt verzocht alle stukken die (mede) betrekking hebben op de uitoefening van de functie van staatshoofd, over te brengen naar het nationaal archief?1
De tekst van de motie is bekend.
Kunt u een overzicht verschaffen van de stukken die op basis van deze motie sindsdien zijn overgebracht vanuit het Koninklijk Huis archief naar het nationaal archief?
Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief waarop de Archiefwet niet van toepassing is. Vanuit het particulier archief van prins Bernhard zijn stukken overgedragen aan het Kabinet der Koningin en vervolgens door het Kabinet der Koningin aan het ministerie van Defensie.
De overgedragen stukken hebben betrekking op de werkzaamheden van de inspecteur-generaal van de krijgsmacht, het bevelhebberschap van de binnenlandse strijdkrachten en enkele organen die werkzaam waren op het terrein van Defensie.
Kunt u aangeven hoe de in de motie-Kalsbeek voorgestelde procedure in de praktijk werkt, daarbij ingaand op de vragen op welke wijze en naar welke informatie wordt gezocht in het Koninklijk Huis Archief om te bepalen of bepaalde stukken al dan niet in het Nationaal Archief thuishoren?
De inrichting en werking van de procedure is beschreven in antwoorden en de reactie die de regering na de indiening van de motie-Kalsbeek aan de Kamer heeft gezonden met betrekking tot het Koninklijk Huisarchief (Kamerstukken II 2004/5, 29 800 III, nrs. 23 en 29 en 2008/9, 31 700 III, nr. 16).
Kunt u aangeven wie naast de directeur van het Koninklijk Huis Archief en de directeur van het Nationaal Archief mede bepalen of stukken al dan niet thuishoren in het Nationaal Archief?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhouden uw uitspraken over de reeds van toepassing zijnde procedure zoals bedoeld in de motie-Kalsbeek, vóór de motie, zich tot het feit dat officiële stukken met betrekking tot prins Benhard in zijn functie als inspecteur-generaal van de krijgsmacht, tot voor kort niet in een openbaar toegankelijk archief rustten?
De betreffende stukken maakten onderdeel uit van een verzameling stukken. Bij het inventariseren hiervan is de beschreven werkwijze gevolgd die heeft geleid tot overbrenging van stukken aan het ministerie van Defensie waarop de Archiefwet van toepassing is.
Kunt u verzekeren dat alle bestaande archiefstukken die betrekking hebben op de staatsfuncties van prins Bernhard waarin hij was benoemd door de regering in ballingschap in de periode 1940–1945, zoals de functies van hoofdverbindingsofficier; hoofd Nederlandse militaire missie; Hoofd van het Centraal Orgaan Voorbereidingen Terugkeer naar Nederland; Bevelhebber van de Nederlandse Strijdkrachten, evenals zijn directe betrokkenheid bij het Contact Holland en het Bureau Bijzondere Opdrachten, in het Nationaal Archief zijn opgenomen, in lijn met de door u geponeerde stelling dat «ook stukken die betrekking hebben op andere leden van het koninklijk huis die een publiek ambt hebben vervuld» zijn opgenomen in het Nationaal dan wel het ministerieel archief?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er grond is voor de veronderstelling dat het Koninklijk Huisarchief terzake delen bevat en bent u derhalve bereid delen van het Koninklijk Huisarchief openbaar te maken voor historici om deze kwestie nader te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u aanleiding om stukken die betrekking hebben op reizen van prins Bernhard in ballingschap naar het Vaticaan, Zweden, Midden-Amerika, Zuid-Amerika en Afrika toegankelijk te maken in het Nationaal Archief? Zo nee, waarom niet?
Stukken die hierop betrekking hebben en ressorteren onder instellingen waarop de Archiefwet van toepassing is, zullen volgens de bepalingen van de Archiefwet en het Archiefbesluit worden overgedragen aan het Nationaal Archief en daar dan toegankelijk zijn volgens de geldende voorschriften.
Fraude bij Holland Casino |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Casino ten einde raad: verlink foute collega's»?1
Ja.
Is het waar dat frauderende medewerkers door de directie van Holland Casino tijd krijgen zichzelf aan te geven en dat zij in ruil daarvoor een vorm van baangarantie krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat frauderende medewerkers van Holland Casino wellicht niet goed in staat zijn om taken zoals het voorkomen van witwassen van geld, fraude of gokverslaving uit te voeren en dat dat arbeidsrechtelijke consequenties dient te hebben? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Holland Casino heeft mij desgevraagd meegedeeld in haar bedrijfsvoering het tegengaan van fraude, criminaliteit en kansspelverslaving hoog in het vaandel te hebben staan en dat, in het verlengde daarvan, de integriteit van haar personeel boven iedere twijfel verheven moet zijn. Dit komt duidelijk tot uiting in een aantal interne regels en procedures bij Holland Casino. Begin vorig jaar zijn arbeidsrechtelijke stappen genomen tegen een aantal medewerkers van het casino in Scheveningen die deze regels hadden overtreden, onder meer omdat zij betrokken waren bij het organiseren van illegale kansspelen. In de periode daarna bleven op de werkvloer van het casino echter nog steeds hardnekkige geruchten de ronde doen dat ook andere werknemers betrokken waren bij illegale kansspelen. Het bewijs daarvan was echter niet te leveren. De directie van het casino in Scheveningen heeft haar medewerkers vervolgens, in een uiterste poging de feiten op tafel te krijgen dan wel de geruchten in de kiem te smoren, per brief opgeroepen er melding van te maken als zij zélf dan wel eventuele collega’s betrokken zijn bij het organiseren of spelen van illegale kansspelen.
Op basis van eventuele meldingen worden gesprekken gevoerd met de betrokken medewerkers en wordt vervolgens bepaald tot welke maatregelen wordt overgegaan. Het onderzoek wordt begin april afgerond. Naar ik van Holland Casino heb begrepen, zullen in geval van feitelijk vastgestelde integriteitsschendingen passende arbeidsrechtelijke maatregelen worden genomen, maar worden medewerkers die zichzelf op eigen initiatief melden niet ontslagen.
Het behoort tot de competentie van het bestuur van Holland Casino om, als onderdeel van de bedrijfsvoering, te bepalen hoe om te gaan met eventuele geconstateerde strafbare feiten of andere overtredingen van haar medewerkers, zolang dit geen afbreuk doet aan de wijze waarop Holland Casino uitvoering geeft aan haar publieke taken.
Deelt u de mening dat de directie van Holland Casino, mede gegeven de publieke taken die dit bedrijf heeft, zich niet zou moeten beperken tot interne maatregelen of sancties, laat staan het geven van enige vorm van baangarantie voor fraudeurs, maar dat aangifte van strafbare feiten bij de politie eerder voor de hand ligt? Zo ja, hoe gaat u dit aan de directie van Holland Casino vertellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de directie van Holland Casino sinds 1 januari 2012 aangiften gedaan van strafbare feiten die door medewerkers van het bedrijf zouden zijn gepleegd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en wat is de aard van de delicten waarvoor aangifte is gedaan? Zo nee, deelt u dan de mening dat de berichten over een stroom incidenten, de signalen dat medewerkers de regels overtreden en het feit dat er geen of nauwelijks aangiften bekend zijn, de indruk wekken van een doofpotcultuur bij Holland Casino?
Holland Casino heeft mij meegedeeld sinds 1 januari 2012 zeven keer aangifte te hebben gedaan, nadat zich verschillende incidenten hadden voorgedaan. Het betrof incidenten waarbij sprake was van samenspel tussen medewerkers en gasten, dan wel diefstal. Incidenten komen op verschillende manieren aan het licht: via medewerkers die hun leidinggevende informeren, door signalen van gasten of door zelfstandig onderzoek van de afdeling Security & Legal. Gemelde incidenten worden altijd onderzocht.
Op basis van mij bekende informatie heb ik niet de indruk dat er bij Holland Casino sprake is van een doofpotcultuur. Het bedrijf kent zowel vertrouwenspersonen als een klokkenluidersregeling. Ook schroomt Holland Casino niet om aangifte te doen van strafbare feiten, zelfs wanneer dit leidt tot media-aandacht. Incidenten worden bovendien breed binnen de organisatie gecommuniceerd.
Over welke mogelijkheden beschikken u of andere organen van de overheid om toezicht te houden op Holland Casino? Wordt daar in verband met het voorkomen van fraude door medewerkers van dat bedrijf gebruik van gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast mijn stelselverantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid in brede zin zijn er verschillende overheidsorganen die, steeds vanuit verschillend perspectief, toezicht houden op Holland Casino.
De kansspelautoriteit ziet toe op de naleving van de Wet op de kansspelen (en onderliggende regelgeving) en de aan Holland Casino verleende vergunning. Het gaat hier in het algemeen om voorschriften die ertoe strekken de voor kansspelen relevante publieke belangen – het tegengaan van kansspelverslaving en het beschermen van consumenten – te borgen. Bij overtreding van deze voorschriften kan de kansspelautoriteit o.a. een bestuurlijke boete opleggen.
Conform het deelnemingenbeleid is de Minister (in dit geval: de Staatssecretaris) van Financiën verantwoordelijk voor het beheer van het aandeelhouderschap in de onderneming en treedt hij bij Holland Casino, gelet op diens rechtsvorm, op als ware hij aandeelhouder. Dit komt tot uiting in de statuten van Holland Casino, waarin verschillende rechten en bevoegdheden van de minister in zijn rol van aandeelhouder zijn vastgelegd.
De Nederlandsche Bank ziet toe op de naleving van tal van wetten van financiële aard. Het betreft hier onder andere de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inzake de geldtransactiekantoren en de Sanctiewet.
De Algemene Rekenkamer tenslotte kan onderzoek instellen naar het financiële beheer van Holland Casino.
Naast deze overheidsorganen ziet de raad van commissarissen van Holland Casino toe op de algemene gang van zaken in de stichting, het financiële verloop bij de stichting en de winstafdracht aan de Staat der Nederlanden alsmede op het beleid van het bestuur.
Het voorkomen van dan wel het omgaan met fraude door medewerkers van de onderneming valt net als bij andere ondernemingen binnen de normale verantwoordelijkheden van het bestuur, en is als zodanig niet specifiek belegd bij één van de publieke toezichthouders. Naar mijn mening is dat ook niet nodig, omdat het hier gaat om maatregelen die het bestuur in het kader van haar normale bedrijfsvoering kan (en zal) treffen en waarop de raad van commissarissen toezicht houdt.
Wat is de stand van zaken met de plannen om het staatsbedrijf Holland Casino te verkopen? Wordt er bij die plannen uitdrukkelijk rekening gehouden met eisen ten aanzien van de integriteit van het personeel en taken met betrekking tot het voorkomen van fraude, witwassen van geld en gokverslaving?
Op dit moment werken de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Financiën, in nauw overleg met de kansspelautoriteit, beleidsmatige maatregelen uit die strekken tot herinrichting van de casinomarkt. Integraal onderdeel van de herinrichting is de privatisering van Holland Casino. De Staatssecretaris van Financiën en ik streven ernaar uw Kamer daarover voor de zomer nader te berichten. Bij de uitwerking van de plannen zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met de beleidsdoelstellingen – het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en witwassen.
Het bericht dat de activiteiten van de stichting Ombudsman op 1 juni worden beëindigd |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de activiteiten van de stichting Ombudsman op 1 juni worden beëindigd?1
Ja.
Is het waar dat door het wegvallen van de subsidies voor de omroep- en patiëntenorganisaties de activiteiten van de stichting Ombudsman, zoals sociaal juridische dienstverlening, niet meer worden verricht? Zo ja, is er een andere organisatie die de taken overneemt?
CG-Raad en Platform VG, die tot nog toe hun juridische ondersteuning door de Stichting De Ombudsman (Juridisch Steunpunt Regelrecht) lieten uitvoeren, gaan vanaf 1 april 2013 zelf juridische ondersteuning aanbieden aan hun leden. CG-Raad en Platform VG hebben daartoe besloten samen met de NPCF en het Landelijk Platform GGZ een nieuwe eigen juridische dienst in te richten. Als uitvloeisel van de visiebrief «Bundel je kracht, samen sterk» van 20 mei 2011 ontvangen de vier organisaties gezamenlijk een aanvullende subsidie voor activiteiten die hun gezamenlijke regierol in het veld versterkt. Een van de activiteiten waartoe is besloten, is het gezamenlijk inrichten van deze dienstverlening. Vanaf april 2013 zullen de leden van de CG-Raad en Platform VG al gebruik kunnen maken van de nieuwe juridische dienstverlening, de NPCF en Landelijk Platform GGZ volgen in het najaar.
Kunt u aangeven of, en zo ja,op welke wijze, deze activiteiten alleen nog onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vallen (en geen Rijkstaak meer is) en door gemeenten worden gefaciliteerd?
Zoals aangegeven blijft juridische dienstverlening door de 4 koepels plaatsvinden. Gemeenten zijn daarnaast verantwoordelijk voor het lokale beleid, onder meer met betrekking tot de Sociaal Raadslieden en de invulling van het prestatieveld informatie, advies en cliëntondersteuning van de Wmo. Zij zijn niet verantwoordelijk voor de activiteiten c.q. de financiering van de landelijke Stichting De Ombudsman.
Hoe verhoudt het bovenstaande zich tot uw visie op de hervormingen van de AWBZ, de overheveling naar de Wmo, het scheiden van wonen en zorg en het extramuraliseren van de zorgzwaartepakketten 4?
Ik vind het met het oog op de hervormingen van belang dat vooral aan de voorkant van het systeem, bij het keukentafelgesprek met de cliënt wordt meegedacht over wat zijn wensen en behoeften zijn en waar hij daarbij ondersteuning nodig heeft in aanvulling op zijn eigen mogelijkheden en die van zijn sociale netwerk. Op die manier wil ik zoveel mogelijk voorkomen dat er achteraf allerlei juridische zaken nodig zijn omdat de cliënt ontevreden is met de uitkomst van het gesprek.
In mijn beleidsbrief over de hervorming van de langdurige zorg zal ik uitgebreid ingaan op de waarborgen voor en de positie van de burger.