'Plannen voor stroom uit aardwarmte' |
|
Marieke van der Werf (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Plannen voor stroom uit aardwarmte»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel uit het Nederlands Dagblad van 30 juni 2012.
Kunt u beschrijven voor welke gebieden en welke diepten recent opsporingsvergunningen voor aardwarmtebenutting zijn aangevraagd? Klopt het dat de opsporingsvergunningen door één partij zijn aangevraagd? Is het waar dat de opsporingsvergunningen een gebied ter grootte van ongeveer een kwart van Nederland beslaan?
Kunt u de procedure beschrijven die bij deze aanvraag door het ministerie wordt gevolgd?
Wat vindt u ervan dat een opsporingsvergunning voor zulke grote oppervlakten door één partij wordt aangevraagd?
In de huidige Mijnbouwwet en -regelgeving is geen beperking opgenomen met betrekking tot de grootte van aangevraagde gebieden.
Wel beschik ik over de bevoegdheid bij het verlenen van de vergunning deze zowel in oppervlakte als diepte te beperken. (zie art. 11, derde lid Mijnbouwwet en art. 11 vierde lid, eerste volzin, van de Mijnbouwwet).
Bent u van mening dat aan een aanvraag voor een opsporingsvergunning een concreet projectplan ten grondslag moet liggen?
De vereisten waaraan een dergelijke aanvraag moet voldoen staan vermeld in art. 6 van de Mijnbouwwet in samenhang met art. 1.3.1 van de Mijnbouwregeling.
Daaruit volgt impliciet dat er een projectplan aan de aanvraag ten grondslag moet liggen. De aanvraag wordt getoetst aan het wettelijk toetsingskader.
Zijn er inmiddels, nu de aanvraagtermijn van 13 weken bijna is verstreken, concurrerende aanvragen ingediend?
Er zijn voor delen van het gebied drie concurrerende aanvragen ontvangen (i.c. aanvragen opsporingsvergunning aardwarmte Bommelerwaard, Tilburg-Geertruidenberg, en Helmond).
Wat gebeurt er als er geen concurrerende aanvragen worden ingediend?
Dan zullen de voorliggende aanvragen met inachtneming van de vigerende wet- en regelgeving en gezien de uitgebrachte adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen, de adviezen van de Colleges van Gedeputeerde Staten en de Mijnraad als uitgangspunt dienen voor mijn besluit op de aanvragen.
Welke verdiensten haalt de overheid uit deze activiteiten?
Aan het indienen van een aanvraag zijn geen kosten verbonden door de overheid. Over de gewonnen hoeveelheid aardwarmte hoeft de vergunninghouder tot op heden geen afdrachten te betalen.
De verdiensten voor de overheid moeten meer gezocht worden in de bijdrage die aardwarmte kan leveren aan het behalen van de (toekomstige) Europese energiedoelstellingen. Aardwarmte is een duurzame energie-optie met potentie die bovendien kosteneffectief is. De verdere ontwikkeling van aardwarmte wordt ondersteund door de garantieregeling aardwarmte en de SDE+.
Het bericht over de campagne tegen huwelijksdwang |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de campagne tegen huwelijksdwang?1
Ja, het bericht heeft betrekking op het plan van aanpak preventie huwelijksdwang dat de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 3 juli jongstleden aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35).
Deelt u de mening dat een weigering van de man om het nodige te doen om een religieuze echtscheiding tot stand te brengen ernstige gevolgen kan hebben voor de verdere levensmogelijkheden van een vrouw? Zo ja, bent u ervan op de hoogte op welke wijze vrouwen die leven in huwelijkse gevangenschap in hun dagelijkse leven worden beperkt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de problematiek van vrouwen die in een situatie van «huwelijkse gevangenschap» verkeren, zoals mag blijken uit de uitvoerige reactie op een brief over dit onderwerp van de organisatie Femmes for Freedom die ik samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer desgevraagd stuurde (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35).
Onder welke omstandigheden is er sprake van psychische druk waardoor niet meer gesproken kan worden van een vrije wil van beide echtgenoten om een (religieus) huwelijk in stand te houden? En wanneer levert deze psychische druk concreet een strafbaar feit op?
Het is niet goed mogelijk om in algemene zin uitspraken te doen over de omstandigheden waaronder sprake is van zodanige psychische druk dat niet meer kan worden gesproken van een vrije wil van beide echtgenoten om een (religieus) huwelijk in stand te houden. De redenen om een huwelijk in stand te houden kunnen voor iedere persoon verschillen en zullen mede afhangen van de zich voordoende omstandigheden. Het antwoord op de vraag wanneer het uitoefenen van psychische druk een strafbaar feit oplevert, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Die omstandigheden bepalen ook welk strafbaar feit mogelijk is begaan. Primair zal gekeken moeten worden naar de wijze waarop de psychische druk wordt uitgeoefend. Indien de psychische druk bijvoorbeeld wordt uitgeoefend door het slachtoffer te bedreigen met de dood of met zware mishandeling, kan sprake zijn van het misdrijf bedreiging (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de psychische druk wordt uitgeoefend door bedreiging met geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid en ertoe leidt dat de ander wederrechtelijk wordt gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, kan sprake zijn van het misdrijf dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de psychische druk wordt uitgeoefend door het slachtoffer opzettelijk de vrijheid te benemen, zal sprake kunnen zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht).
Hoe verklaart u dat, terwijl huwelijkse gevangenschap waarbij de betrokkene door geweld, bedreiging met geweld of door een andere feitelijkheid wederrechtelijk wordt gedwongen geen stappen te ondernemen om het huwelijk te beëindigen , reeds valt onder de huidige strafbaarstelling van (huwelijks)dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht), nog geen persoon in Nederland is veroordeeld voor het verschijnsel?
Bij het Openbaar Ministerie zijn aangiftes in dit verband niet bekend. Zonder aangifte is het moeilijk een vervolging in te stellen, zeker wanneer ook andere informatie ontbreekt die als aanknopingspunt voor een opsporingsonderzoek kan dienen.
Welke consulaire bijstand wordt aan Nederlandse staatsburgers verleend in het buitenland in verband met juridische procedures?
De consulaire bijstand die aan Nederlandse staatsburgers in het buitenland kan worden verleend in verband met juridische procedures is, beperkt tot strafprocedures waarbij de Nederlandse onderdaan in het buitenland is gedetineerd. Consulaire bijstand in civielrechtelijke procedures is beperkt. Betrokkenen kunnen zich uiteraard wel te allen tijde via een advocaat in het buitenland laten bijstaan die toezicht op een eerlijke procesgang zal moeten houden.
Acht u de bijstand aan vrouwen, waarvan de echtgenoot weigert medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de ontbinding van een religieus huwelijk in zowel het binnen- als buitenland, voldoende? Zo ja, waar bestaat deze bijstand uit? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om de bijstand voor genoemde vrouwen te vergroten?
Vrouwen in Nederland die in een dergelijke situatie verkeren kunnen voor hulp en advies (anoniem) terecht bij een Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Voor eenvoudige rechtsvragen kunnen zij zich wenden tot het Juridisch Loket voor gratis advies. Zoals in de eerdergenoemde schriftelijke reactie aan uw Kamer van 31 mei 2012 op de brief van Femmes for Freedom inzake huwelijkse gevangenschap is aangegeven, kunnen deze vrouwen zich tot de civiele rechter in Nederland wenden teneinde de medewerking van de echtgenoot te vorderen tot ontbinding van het religieuze huwelijk. Hierbij dient de bijstand van een advocaat te worden ingeroepen. Wanneer de vrouw over onvoldoende financiële middelen beschikt, kan in overeenstemming met de geldende regels een beroep op gefinancierde rechtsbijstand worden gedaan. Indien er een strafproces loopt, kunnen de slachtoffers bovendien kosteloos ondersteuning (in juridisch, praktisch, sociaal en psychologisch opzicht) krijgen van Slachtofferhulp Nederland. Hiermee is voldoende bijstand beschikbaar in Nederland.
Voor de ontbinding van een religieus huwelijk in het buitenland, zal veelal de inzet van een advocaat noodzakelijk zijn die bekend is met de rechtsgang in het desbetreffende land. Mocht een persoon aangeven te vrezen voor zijn of haar eigen veiligheid, dan kan zij zich in principe wenden tot een Nederlandse ambassade. De ambassade zal zo zorgvuldig mogelijk hulp bieden. Zo kan men in overleg met Nederlandse instanties onder andere opvang in Nederland regelen en/of op verzoek contacten leggen met door betrokkene aangewezen vertrouwenspersonen, maar er kan geen inmenging plaatsvinden in de rechtsgang.
Omdat de mogelijkheden tot interventie in het buitenland beperkt zijn, zal het kabinet, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juli jongstleden, vooral ook preventieve maatregelen treffen teneinde te voorkomen dat vrouwen in het buitenland in situaties van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap of achterlating terecht komen met alle gevolgen van dien.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse vrouwen die leven in huwelijkse gevangenschap en een nieuwe relatie aangaan in islamitische landen groot gevaar lopen omdat ze volgens de religieuze rechtsorde overspel of bigamie plegen? Zo ja, op welke wijze ondersteunt de Nederlandse overheid deze vrouwen om hun te verlossen van de beperking van hun verdere levensmogelijkheden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te bewerkstelligen dat Nederlandse rechters een echtscheidingsbeschikking voldoende motiveren opdat een in Nederland tot stand gekomen huwelijksontbinding gemakkelijk in het buitenland erkend kan worden?
Ten aanzien van dit onderwerp geldt thans geen landelijke beleidslijn. De Raad voor de rechtspraak heeft mij evenwel laten weten dat familierechters zonder meer bereid zijn om de echtscheidingsbeschikking zo te motiveren dat erkenning van de huwelijksontbinding in het buitenland gemakkelijker wordt. Voor zover het gaat om echtscheiding waarbij Marokkaanse onderdanen zijn betrokken, kan daarbij gedacht worden aan het nadrukkelijk vermelden van de echtscheidingsgrond (duurzame ontwrichting) in de echtscheidingsbeschikking. Bij veel zo niet alle gerechten wordt de echtscheidingsgrond overigens reeds in de beschikkingen vermeld, al dan niet op verzoek van partijen. Ook kan aangedrongen worden op de vermelding dat er tussen partijen een verzoeningspoging heeft plaatsgevonden, hetgeen door de Marokkaanse wet wordt voorgeschreven. Voor de advocatuur is immers een rol weggelegd om namens partijen aan te geven dat een specifieke motivering – die afhangt van het land waar erkenning moet plaatsvinden – gewenst is.
Op welke wijze gaat u zorgen voor eenduidige landelijke registratie van de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van migrantenvrouwen en kinderen in landen van herkomst, opdat inzicht kan worden verkregen in de aard en omvang van deze grotendeels verborgen problematiek? Wanneer kan de Kamer een voorstel dienaangaande verwachten?
Bij huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating is vaak sprake van een verborgen problematiek, hetgeen waarneming en registratie belemmert. Bij huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap speelt bovendien dat de scheidslijn tussen dwang en sterke beïnvloeding moeilijk te trekken is.
Het kabinet laat in 2013 op basis van de beschikbare gegevens en signalen het voorkomen van huwelijksdwang zo goed mogelijk in beeld brengen. Dit geldt eveneens voor de gevallen van achterlating. Op basis van deze uitkomsten en de (on)mogelijkheden van onderzoeksmethoden zal bezien worden of en welke aanpak c.q. registratie voor de komende jaren gehanteerd zal worden om zicht te hebben op de genoemde problematiek.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over de Britse «Forced Marriage Unit» (FMU) , die is ingesteld door de ministeries van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken aldaar, voor het tegengaan van de verschijnselen huwelijksdwang en achterlating door middel van onder meer het terughalen van slachtoffers die in landen van herkomst zijn achtergelaten?2 Zo ja, waarop is uw aanname dat de structuur van de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) die wij in Nederland kennen voldoende mogelijkheden biedt om waar nodig hulp te bieden aan vrouwen die te maken hebben met de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van vrouwen en kinderen in landen van herkomst gebaseerd? Hoe verklaart u in verband met het voorgaande de vele indicaties die er zijn dat deze verschijnselen een reëel probleem vormen dat de Nederlandse samenleving in zijn geheel raakt?
Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief van 3 juli jongstleden uiteengezet is, gaat het bij de aanpak van huwelijksdwang, net als bij de brede aanpak van geweld in huiselijke kring, om een ketenaanpak van actieve preventie tot en met opsporing en sanctionering. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011 – 2012, 32 175, nr. 30 en nr. 35). Er zijn veel partijen betrokken. Zo spelen gemeenten een belangrijke rol bij de preventie van huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en achterlating. Vrouwen die in Nederland slachtoffer zijn of dreigen te worden van huwelijksdwang kunnen voor advies en hulp terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG’s) en in het buitenland in principe bij de Nederlandse ambassades. Het SHG geeft advies en kan het slachtoffer in contact brengen met de hulpverlening of, als het slachtoffer dat wil, met de politie. Er is een landelijk dekkend netwerk van SHG’s. De SHG’s werken onder andere samen met politie, het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd geweld (LEC), de vrouwenopvang en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, indien noodzakelijk in een concreet geval, eveneens samen met bovengenoemde instanties. Het kabinet werkt toe naar één frontoffice voor alle vormen van geweld in huiselijke kring, dus ook voor eergerelateerd geweld en huwelijksdwang (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zodat voor iedereen (politie, professionals en omstanders) duidelijk is tot welke instantie men zich moet wenden.
Om slagvaardiger hulp te bieden bij gevallen van achterlating en huwelijksdwang maakt het kabinet op dit moment een analyse van de problematiek en welke oplossingen mogelijk zijn. Bij deze analyse worden ook de functies die de Britse Forced Marriage Unit vervult betrokken. Ook zal gekeken worden naar andere voorbeelden, zoals Noorwegen. In het voorjaar van 2013 zal uw Kamer over de uitkomsten van deze analyse worden geïnformeerd.
Bent u bereid om naar Brits voorbeeld in Nederland een «Forced Marriage Unit» in te stellen opdat vrouwen en kinderen die te maken krijgen met huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap adequaat kunnen worden geholpen onder regie van deze unit welke tevens kan fungeren als landelijk meldpunt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel in dat verband verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Benoeming van de raadsleden van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezeggingen1 met betrekking tot de verankering van het kennisgebied externe veiligheid in de RLI, nu de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS) door dit kabinet is opgeheven?
Ja.
Kan een overzicht worden gegeven van de aanwezige deskundigheid op het gebied van externe veiligheid bij de benoemde raadsleden van de RLI?
Bij de voordracht voor benoeming van Rli-leden is het criterium gehanteerd dat één lid specifieke deskundigheid heeft op het gebied van externe veiligheid. De heer Eelco Dykstra is in dit kader benoemd tot lid van de Rli. De heer Dykstra heeft 25 jaar professionele internationale ervaring in emergency management.Hij beschikt over ruim voldoende kennis en kwalificaties op het vlak van het ontwerp, de monitoring en de evaluatie van rampenbestrijding en de impact van gevaarlijke stoffen op het menselijk welzijn.
Kunt u aangeven2 welk lid in de RLI benoemd is vanuit de kring van de voormalige Adviesraad Gevaarlijke Stoffen?
Er is geen lid uit de voormalige Adviesraad Gevaarlijke stoffen benoemd tot lid van de Rli. Besloten is om de heer Dykstra voor te dragen voor benoeming omdat hij kennis van gevaarlijke stoffen en externe veiligheid combineert met een internationaal gezaghebbende positie inzake overstromingsrisico’s en de beheersing daarvan. Daarmee is hij op meer terreinen van het brede werkveld van de Rli goed inzetbaar. Dit is van belang vanwege de ambitie van het kabinet om het aantal leden van adviesraden te beperken. Gezien de vertrouwelijkheid van de benoemingsprocedure kon ik u daarover niet tussentijds informeren.
Destijds is de heer Dykstra ook benaderd voor het lidmaatschap van de AGS. Toen kon hij het raadslidmaatschap echter niet combineren met zijn internationale activiteiten.
Als er geen lid benoemd is vanuit de kring van de voormalige AGS: waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven3 welke leden van de voormalige AGS als geassocieerd lid van de RLI zijn benoemd?
De staatssecretaris van IenM heeft toegezegd dat alle zittende leden van de AGS door de Rli zullen worden gevraagd bij het werk van de Rli betrokken te zijn. Zij zullen door de Rli worden uitgenodigd als geassocieerd lid om hun kennis voor specifieke adviestrajecten in te zetten.
Als er geen geassocieerde leden benoemd zijn vanuit de kring van de voormalige AGS: waarom is dit niet gebeurd?
Omdat de Kaderwet adviescolleges geen mogelijkheid biedt om geassocieerde leden te benoemen, heeft er geen formele benoeming plaatsgevonden. De leden van de voormalige AGS worden wel als zodanig bij het werk van de Rli betrokken, zie het antwoord op vraag 5.
Hoe wordt het voornemen van de regering, om het mogelijk te maken dat de RLI specifieke kennis over specifieke onderwerpen kan aantrekken en met externe leden kan werken, geconcretiseerd?4 Hoeveel structureel budget voor het aantrekken van specifieke deskundigheid op het gebied van externe veiligheid is voorzien in de begroting van de RLI?
De Rli zal een groep van enkele tientallen externen aantrekken als externe deskundigen. Conform de memorie van toelichting bij de instellingswet zal de Rli die groep deskundigen benaderen als geassocieerde leden. Met deze groep gaat de Rli regulier contact onderhouden, onder andere om af te stemmen over het werkprogramma. Tevens zal benodigde expertise voor raadscommissies of expertbijeenkomsten in eerste instantie in deze groep worden gezocht.
De Rli heeft het voornemen om binnen de komende drie maanden geassocieerde leden te werven. Alle leden van de voormalige AGS zullen door de Rli worden uitgenodigd om geassocieerd lid te worden.
Het budget van de Rli wordt niet opgedeeld in deelbudgetten voor elk van de beleidsvelden in het fysieke domein. Van de raad wordt juist verwacht dat de inzet van middelen wordt afgestemd op de adviesvragen van regering en parlement in enig jaar. De Rli beschikt over voldoende middelen om aan adviesvragen inzake externe veiligheid en gevaarlijke stoffen te voldoen. Het budget voorziet in het kunnen toevoegen van een of meer externe deskundigen aan de raadscommissie die een advies voorbereidt.
Kan worden aangegeven bij welke voorgenomen adviezen van de RLI voor de komende periode het verbeteren van de externe veiligheid een expliciet thema is?
Vanwege de start van de Rli en de demissionaire status van het kabinet is besloten om het maken van concrete afspraken over de programmering in de komende jaren over te laten aan het nieuwe kabinet. Wel is aan de nieuwe raad bij de start
aandacht gevraagd voor het veld van de externe veiligheid. Ten slotte staat het Eerste en Tweede Kamer vrij om hun specifieke advieswensen inzake externe veiligheid of andere onderwerpen aan de Rli kenbaar te maken.
Belastingontduiking |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Superrijken verbergen zeker 21 biljoen dollar (17 biljoen euro) in geheime belastingparadijzen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de meest welgestelden ter wereld voor miljarden aan belasting kunnen ontduiken, terwijl Europese overheden voor miljarden moeten bezuinigen?
Naar ik begrijp is de uitkomst van het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd een schatting van het bedrag dat «de superrijken» zouden verbergen. Het is moeilijk te verifiëren of het genoemde bedrag een goede indicatie is van het vermogen dat wereldwijd buiten het zicht van de fiscus wordt gehouden. De schatting door de onderzoekers is gedaan op basis van indirecte bewijzen. Zo zijn de conclusies uit het onderzoek voor een belangrijk deel gebaseerd op gegevens uit betalingsbalansen. Bekend is dat betalingsbalansen naar hun aard altijd onderhevig zijn aan grote statistische marges. Daarbij is bovendien niet gezegd dat het genoemde bedrag door deze superrijken die in dit onderzoek zijn betrokken, wordt verzwegen voor de fiscus of dat het gaat om legal tax planning.
Echter deze nuanceringen bij de uitkomsten van het onderzoek nemen niet weg dat fraude met belastingen uiteraard hard bestreden moet worden. Bestrijding van belastingfraude is een belangrijk speerpunt van ons beleid. Om die reden is Nederland onder meer actief in het verbeteren van gegevensuitwisseling met andere landen. Nederland heeft daarvoor met meer dan 100 landen afspraken gemaakt. Wanneer Nederland aan die landen voldoende gedocumenteerd om inlichtingen vraagt, dan staat een bankgeheim niet aan de informatie uitwisseling in de weg. Ik verwijs hiervoor tevens naar het antwoord op vraag 10. Ook zogenaamde afgezonderd particulier vermogen pakt Nederland aan. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3, 4, 5 en 6.
Kunt u specificeren in welke landen dit geld geparkeerd staat en welk deel van dit bedrag ten goede zou moeten komen aan de Nederlandse belastingdienst?
Zoals in het antwoord op vraag 2 al is aangegeven is de schatting van het bedrag dat «superrijken» zouden verbergen moeilijk te concretiseren. Een specificatie per land is dan ook niet te geven. Om die zelfde reden is het evenmin mogelijk om aan te geven welk deel van dit bedrag onder de reikwijdte van de Nederlandse belastingheffing valt.
Het is echter voor de heffing van de Nederlandse belastingen niet relevant in welk land de vermogensbestanddelen zijn geparkeerd, aangezien Nederland belasting heft over het wereldinkomen van zowel de inwoners van Nederland, als van de in Nederland gevestigde lichamen. Vermogensbestanddelen die ingebracht zijn in o.a. Trusts, Foundations, Anstalten, etc. (de wet spreekt van afgezonderd particulier vermogen) worden sinds de invoering van het afgezonderd particulier vermogensregime met ingang van 2010, aan de inbrenger toegerekend. Bij het overlijden van de inbrenger is erfbelasting verschuldigd. Na het overlijden van de inbrenger worden de vermogensbestanddelen aan de erfgenamen toegerekend. Door deze wettelijke bepalingen is belastingontwijking via deze route niet mogelijk. Zoals eerder aan de Tweede Kamer is gemeld, heeft deze aanpak tot dusver € 430 miljoen opgeleverd._
Liever dan op een vrij theoretische cijferexercitie met een onzekere uitkomst wil ik mijn energie richten op bestrijding van fraude en van illegale constructies en het verbeteren en intensiveren van de internationale gegevensuitwisseling.
Indien u bovenstaande vraag niet kunt beantwoorden, welke actie gaat u ondernemen om inzicht te krijgen in het bedrag dat Nederland misloopt door belastingontduiking? Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek grondig onderzoek te verrichten naar bovenstaande vraag en de Kamer uiterlijk in oktober 2012 te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u specificeren welk deel van de 21 biljoen dollar via Nederland is doorgesluisd naar belastingparadijzen?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u tegemoetkomen aan het verzoek ook deze vraag bij het onderzoek te betrekken en de Kamer hierover uiterlijk in oktober 2012 te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u er kennis van genomen dat uit het onderzoek blijkt dat een aanzienlijk deel van de 21 biljoen door private banking activiteiten door de top 50 van de Global Private Banking industrie wordt gefaciliteerd en dat in die top 50 ABN AMRO op de 13e plaats staat en ING op de 25e plaats?
Ik heb kennis genomen van de schattingen uit het onderzoek die suggereren dat de wereldwijde private banking industrie een belangrijke rol speelt bij het ontwijken van belastingen. De dienstverlening bij private banking richt zich niet alleen op vermogensbeheer zoals sparen en beleggen, maar ook op kwesties omtrent erfenissen en belastingen. Dat er in dat kader gezocht wordt naar een zo gunstig mogelijke fiscale behandeling is geen verrassing. Van belang daarbij is wel dat geldende wet- en regelgeving wordt gerespecteerd. In relatie tot ABN AMRO en ING heb ik geen aanleiding om te veronderstellen dat dit niet gebeurt.
Wel merk ik op dat kritisch gekeken moet worden naar vormen van «aggressive tax planning», als gevolg waarvan inkomen in internationaal verband onbelast blijft en aftrekposten meerdere keren worden benut en andere vormen van internationale belasting arbitrage. Dit is een groeiende zorg voor alle overheden en de aanpak daarvan vergt internationale coördinatie en afstemming. Nederland steunt de initiatieven op dit gebied van de OESO en de EU.
Acht u het wenselijk dat Nederland via de private banking activiteiten van ABN Amro en ING belastingontwijking voor de «super-rijken» faciliteert?
Zie antwoord vraag 7.
Beiden banken hebben tijdens de crisis in 2008/2009 steun van de overheid ontvangen. Bent u bereid in het vervolg als voorwaarde aan deze steun voorwaarden te stellen als country-by-country-reporting?
In algemene zin merk ik op dat de voorwaarde van country-by-country-reporting voor banken er uitsluitend toe zou leiden dat zij verplicht worden om informatie openbaar te maken over eigen betalingen aan overheden en niet over die van rekeninghouders. Onduidelijk is hoe dit kan bijdragen aan het vergroten van transparantie over de vermogens van welgestelde particuliere cliënten, die immers de belangrijkste doelgroep voor de private banking industrie vormen.
Ten tijde van de crisis heeft het vorige kabinet, mede op grond van de door de Kamer breed gesteunde motie Weekers-De Nerée tot Babberich-Tang (Kamerstukken II 2008/09, 31 965, nr.2, het standpunt ingenomen dat voor banken met staatssteun geldt dat het aandeelhouderschap op afstand geplaatst moet worden om daarmee politieke inmenging te voorkomen. Hieraan ligt het idee ten grondslag dat voor deze banken zo veel mogelijk dezelfde regels zouden moeten gelden als voor banken die geen steun hebben ontvangen. Ik ben van mening dat dit ook in de toekomst het uitgangspunt zou moeten zijn, en ben daarom ook niet voornemens om country-by-country-reporting als bijzondere eis te stellen bij eventuele toekomstige steunverlening.
Bent u bereid zich internationaal sterk te maken voor de inzet van de openbare registers voor economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen?
Inspanningen op dit gebied vinden plaats in het zogenoemde Global Forum on Transparency and Exchange of Information. In het Global Forum werken inmiddels al meer dan honderd landen samen. Het betreft zowel OESO-lidstaten als niet-lidstaten. Door middel van een systeem van «peer reviews» beoordelen landen elkaar onafhankelijk op het punt van de effectieve implementatie van de standaarden op het gebied van transparantie en uitwisseling van informatie.
Kern is dat beoordeeld wordt of in een land betrouwbare informatie voor belastingdoeleinden aanwezig is, en tijdig beschikbaar gemaakt kan worden, die voorzienbaar relevant is voor de belastingheffing van een andere (verzoekende) jurisdictie. Daaronder valt dus ook informatie over economische eigendom (beneficial ownership) van vennootschappen, trusts en stichtingen. Veel van deze informatie zal bijvoorbeeld in aangiften zijn opgenomen, die bij belastingdiensten aanwezig zijn. Voor belastingheffing is het primair van belang dat deze informatie voor de belastingdienst raadpleegbaar is, en is minder relevant of dergelijke informatie in een openbaar register is terug te vinden.
Deelt u de mening dat Nederland, vanwege de ruime mogelijkheden voor brievenbusmaatschappijen om zich hier te vestigen, belastingontduiking faciliteert?
Nee. Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven zijn de Nederlandse regels die eisen stellen aan in Nederland gevestigde vennootschappen om de heffingsrechten van verdragspartners te beschermen zeker niet soepeler dan die van andere landen. Ik heb daarin ook aangegeven dat er voldoende mogelijkheden zijn om in belastingverdragen die zijn gebaseerd op het OESO Modelverdrag belastingontwijking tegen te gaan en dat Nederland altijd bereid is daaraan mee te werken.
Bent u bereid om naar aanleiding van dit bericht over te gaan tot wetgeving, waarbij het begrip «substance» wordt geherdefinieerd, zodat ook het genereren van reële economische meerwaarde (zoals het scheppen van werkgelegenheid) onderdeel wordt van dit begrip?
Zoals ik in mijn brief van 25 juni 2012_ en de bijbehorende bijlage heb geschreven, heeft het begrip substance geen zelfstandige wettelijke betekenis. Van herdefinitie daarvan kan dus geen sprake zijn.
In genoemde brief heb ik verder aangegeven dat Holland Financial Centre plannen heeft ontwikkeld voor een onderzoek naar het belang van de non-bank financial sector voor de Nederlandse economie. Naar aanleiding daarvan heeft de vaste commissie voor Financiën mij bij brief van 4 juli 2012 gevraagd haar na publicatie van dit onderzoek de uitkomsten van het onderzoek en een kabinetsreactie te sturen. Ik acht het niet zinvol naar aanleiding van het aangehaalde artikel of het rapport van Tax Justice Network op dit standpunt vooruit te lopen.
De Iraanse gewetensgevangene Kabudvand |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Iranian authorities must release Mohammad Sadiq Kabudvand immediately and unconditionally»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de drie mensenrechtenorganisaties dat de heer Kabudvand een gewetensgevangene is en dat hij gevangen zit voor zijn journalistieke werk, zijn mensenrechtenactiviteiten en voor het uiten van zijn mening? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Geraadpleegde bronnen zijn niet eenduidig over de reden voor de gevangenneming van de heer Kabudvand. Volgens sommige bronnen zou hij uitsluitend gevangenzitten vanwege zijn journalistieke activiteiten. Volgens andere bronnen zou hij ervan beschuldigd worden gelieerd te zijn aan de PJAK (Partij voor een vrij leven in Koerdistan); die regelmatig aanslagen pleegt op Iraans grondgebied.
Is het juist dat de gezondheidssituatie van de heer Kabudvand sinds zijn hongerstaking drastisch achteruit is gegaan? Klopt het verder dat adequate medische hulp de heer Kabudvand onthouden wordt?
Volgens een verklaring van de heer Kabudvand heeft hij zijn hongerstaking op 24 juli jl. beëindigd. Hoe de heer Kabudvand er op dit moment aan toe is, is niet te verifiëren.
Bent u bereid de oproep tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de heer Kabudvand van Amnesty International, de International Federation for Human Rights en de Iranian league for the Defence of Human Rights te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw Iraanse ambtgenoot te informeren over uw steun aan de oproep van de drie mensenrechtenorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Nederland dringt bilateraal en multilateraal (bijvoorbeeld via verklaringen van EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton) bij de Iraanse autoriteiten aan op het handhaven van een eerlijke en transparante rechtsgang en het eerbiedigen van internationale verdragen die Iran heeft ondertekend. Hierbij is een effectieve balans aan de orde tussen het benadrukken van algemene principes en het vragen van aandacht voor individuele zaken.
Bent u tenslotte bereid te bevorderen dat de Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, mevrouw Ashton, deze oproep steunt en de Iraanse autoriteiten hierover informeert?
Zie antwoord vraag 4.
Het mogelijk maken van adopties uit Zuid-Afrika door niet-christelijke en homoseksuele paren |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw opmerkingen en toezeggingen met betrekking tot adoptie door niet-christelijke en homoparen uit Zuid-Afrika, gedaan tijdens het algemeen overleg over adoptie op 19 april 2012?1
Ja.
Klopt het dat Wereldkinderen inmiddels adopties door niet-christelijke en homoparen toelaat, maar dat de Zuid-Afrikaanse partner Abba Adoptions daar grote moeite mee heeft en consequent gelovige heteroseksuele paren voorrang geeft, waardoor andere paren in de praktijk alleen kansen hebben bij adoptie van kinderen van circa vijf jaar oud met HIV?
Vereniging Wereldkinderen neemt verzoeken om bemiddeling in behandeling van niet-christelijke aspirant-adoptiefouders en aspirant-adoptiefparen van gelijk geslacht. Vereniging Wereldkinderen verzoekt vervolgens ABBA Adoptions om voor deze aspirant-adoptiefouders te bemiddelen. Inmiddels hebben zich meerdere niet-christelijke aspirant-adoptiefouder(s) aangemeld bij Vereniging Wereldkinderen voor bemiddeling van een adoptiekind uit Zuid-Afrika. Deze aspirant-adoptiefouders worden momenteel actief bemiddeld. Er hebben nog geen inschrijvingen van paren van gelijk geslacht plaatsgevonden bij Wereldkinderen. Als deze paren zich aandienen zullen zij eveneens actief bemiddeld worden. ABBA Adoptions mag met het in werking treden van de nieuwe kinderbeschermingswet in Zuid-Afrika in 2010 geen uitsluitende voorwaarden meer stellen op basis van geloofsovertuiging en/of geaardheid. Abba Adoptions heeft richting Wereldkinderen aangegeven dat ze deze uitsluitende voorwaarden ook niet meer stelt. Vereniging Wereldkinderen ziet er op toe dat een ieder gelijke kansen krijgt met betrekking tot de bemiddeling en dat er geen uitsluitende voorwaarden gelden voor aspirant-adoptiefouders die zich hebben ingeschreven. Uiteraard houd ik deze ontwikkelingen ook nauwlettend in de gaten.
Wat is de stand van zaken betreffende een mogelijke tweede vergunninghouder in Zuid-Afrika?
De directeur van de Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit heeft aangegeven dat er momenteel geen ruimte is om een tweede Nederlandse vergunninghouder toe te laten in Zuid-Afrika.
Bent u bekend met uitlatingen van het Zuid-Afrikaanse Department of Social Development, verantwoordelijk voor de adoptie in Zuid-Afrika, dat er geen beleidsmatige of juridische gronden zijn om een tweede samenwerkingsovereenkomst tussen Zuid-Afrika en ontvangende landen te weigeren?
De Centrale autoriteit in Zuid-Afrika is mijn formele gesprekspartner. De Zuid-Afrikaanse Centrale autoriteit heeft expliciet aangegeven geen mogelijkheden voor een tweede samenwerkingsovereenkomst te zien.
Ziet u daarin in aanleiding om bij de Centrale Autoriteit te manen tot spoed om deze tweede samenwerkingsovereenkomst te tekenen, zodat op korte termijn adopties door niet-christelijke en homoparen vanuit Zuid-Afrika mogelijk worden? Zo ja, op welke termijn realiseert u dit? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hiertoe geen aanleiding. De Centrale autoriteit in Zuid-Afrika heeft immers aangegeven een tweede samenwerkingsovereenkomst niet aan te willen gaan. Daarnaast neemt Vereniging Wereldkinderen aanvragen van niet-christelijke aspriant-adoptiefouders en paren van gelijk geslacht in behandeling voor bemiddeling vanuit Zuid Afrika. ABBA Adoptions hanteert geen uitsluitende voorwaarden meer met betrekking tot geloof en geaardheid.
Verlies SGP van vrouwenzaak bij Europees Hof |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «SGP verliest vrouwenzaak bij Europees Hof» van 20 juli 2012?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nederlandse Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de SGP geen vrouwen mag uitsluiten van de kieslijst?
De uitspraken van de HR en het EHRM maken zonder twijfel duidelijk dat vrouwen niet mogen worden uitgesloten van het passief kiesrecht. Het is in eerste instantie aan de SGP om te bezien op welke wijze dit kan worden bereikt.
Aangezien door uw voorganger is aangegeven eerst de uitspraak van het Europees Hof af te wachten voor met «echt heel ingrijpende maatregelen» te komen, welke maatregelen gaat u nu na de uitspraak van het Europees Hof nemen om de SGP te dwingen geen vrouwen uit te sluiten van de kieslijst?2
Ik heb het hoofdbestuur van de SGP schriftelijk gevraagd welke consequenties het voornemens is te verbinden aan de beslissing van het Europees Hof voor de Mensenrechten (EHRM) en om hierover met mij in overleg te treden. Dit overleg zal naar verwachting plaatsvinden op korte termijn. Tegelijkertijd beraad ik mij op de aard en inhoud van de maatregelen die de regering kan overwegen te treffen ter (nadere) uitvoering van de Hoge Raad uitspraak van 9 april 2010 in het geval de SGP geen maatregelen neemt. Ik zal de Tweede Kamer middels een brief op de hoogte stellen van nadere besluitvorming hieromtrent.
Gaat u de SGP verplichten om de partijbeginselen en -reglementen aan te passen, zodat deze in lijn komen met de recente uitspraak van het Europees Hof en de uitspraak van de Nederlandse Hoge Raad uit 2010 en de SGP daardoor niet meer de facto vrouwen kan uitsluiten? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, zodat vrouwen bij de eerstkomende verkiezingen na die van 12 september aanstaande gewoon verkiesbaar kunnen zijn op SGP-lijsten?
Wat betreft de komende en daarop volgende verkiezingen wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2011 over de vraag of een kieslijst van de SGP voor de Provinciale Staten ongeldig moest worden verklaard, aangezien de SGP vrouwen discrimineert in strijd met artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag. Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat het aan de wetgever is om aan de door de Hoge Raad aangenomen onrechtmatige situatie een eind te maken. De Kiesraad heeft dit ook op zijn website bekendgemaakt. De (nadere) uitvoering van het Hoge Raad arrest verdient zorgvuldigheid en voortvarendheid.
Het bericht dat vreemdelingen ten onrechte vastzitten op Schiphol |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat detentie van een aantal vreemdelingen op Schiphol onrechtmatig is?1
Ik ben het oneens met de in het artikel bepleitte stelling dat grensgeweigerde vreemdelingen onrechtmatig gedetineerd zijn.
Klopt het dat er geen wettelijke basis is om vreemdelingen te detineren aan wie de toegang is geweigerd? Welke consequenties verbindt u hieraan en welke vervolgacties gaat u nemen?
Nee, dat klopt niet. Vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd worden gedetineerd op basis van artikel 6 van de Vreemdelingenwet.
In de lagere regelgeving heb ik grensgeweigerde vreemdelingen uitgezonderd van de Terugkeerrichtlijn. Dat heb ik gedaan door middel van een tijdelijke zelfstandige algemene maatregel van bestuur (AMvB). Daarmee heb ik een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevolgd1. Vóór het indienen van deze AMvB heeft de afdeling advisering van de Raad van State naar deze AMvB gekeken en geoordeeld dat dit onder de gegeven omstandigheden als tijdelijke oplossing aanvaardbaar is in afwachting van de totstandkoming van een wet in formele zin2. Daartoe is een wetsvoorstel in voorbereiding. De getroffen tijdelijke algemene maatregel van bestuur maakt het mogelijk de grensdetentie te baseren op het bestaande artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. Ik heb geen aanwijzingen dat deze handelswijze niet aanvaardbaar zou zijn voor de rechter.
Bent u bereid om betreffende groep vreemdelingen te betrekken bij het onderzoek naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring, zoals verwoord in de motie Gesthuizen?2 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer van 1 juli 2011 over terugkeer in het vreemdelingenbeleid3 is deze groep vreemdelingen niet opgenomen in de pilots naar alternatieven voor bewaring. Ik zie op dit moment geen aanleiding de pilots te herzien.
Gratis draadloos internet in de trein |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat NS in 2013 stopt met het beschikbaar stellen van gratis draadloos internet in de trein?1
Nee. Het huidige contract van NS met de huidige provider loopt in 2013 af. NS is nu met verschillende providers in onderhandeling over een nieuw contract voor de periode daarna.
NS meldt mij het streven te hebben om internet in de trein gratis te houden. NS wil deze service blijven aanbieden omdat de reizigers dat belangrijk vinden. Of het mogelijk is zal afhangen van het nieuwe contract.
Zijn er in het verleden afspraken gemaakt tussen Rijk en NS over internet in de trein en over het al dan niet berekenen van kosten voor deze voorziening? Zo ja, welke?
Ja. Het Rijk heeft NS een subsidie verleend van 15 miljoen euro om internet in de trein te realiseren en gedurende de subsidieperiode gratis aan te bieden aan de reizigers. De subsidie eindigt in 2013.
Deelt u de mening dat gratis draadloos internet in het openbaar vervoer een belangrijke factor kan zijn voor reizigers om de keuze te maken om over te stappen naar de trein?
Gratis internet maakt het openbaar vervoer aantrekkelijker. Of het voor (potentiële) reizigers een belangrijke reden is om daadwerkelijk over te stappen van ander vervoer naar het openbaar vervoer, is bij mijn weten nooit onderzocht.
Gratis internet is overigens niet gratis. Het kost geld. Als het voor de reizigers gratis is, zullen deze kosten gedragen moeten worden door de vervoerder en/of de concessieverlener.
Overweegt u om in de nieuwe concessie voorwaarden op te nemen inzake gratis draadloos internet? Zo nee, waarom niet?
Dit is één van de vele zaken waarvan ik wil bezien of het wenselijk is om het op te nemen in de nieuwe vervoerconcessie. Mijn inschatting is overigens dat niet alle wensen (waarvan de meeste tot kosten voor NS leiden) in de concessie kunnen worden gehonoreerd. Ik stel me voor om als het beeld compleet is een integrale afweging te maken.
Is het, nu zelfs busondernemingen gratis internet op sommige streekbusdiensten aanbieden, niet onderhand tijd om met een heldere, landelijke standaard te komen voor gratis internet in het openbaar vervoer, zodat er geen ratjetoe van systemen ontstaat en de reiziger door de bomen het bos niet meer ziet?
Internet in het openbaar vervoer is een vorm van service van de vervoerder en/of de concessieverlener aan de reizigers, net als bijvoorbeeld catering aan boord. Het is geen essentieel onderdeel van het openbaar vervoer. Daarom zie ik het niet als mijn taak om tot een landelijke standaard te komen.
Elke vervoerder kan zelf bepalen of hij deze vorm van service aan zijn klanten wil bieden. Elke concessieverlener kan zelf beslissen in zijn concessie een verplichting op te nemen over (al of niet gratis) internet.
Zoals eerder gezegd: gratis internet is niet gratis. Als het voor de reizigers gratis is, zullen de kosten gedragen moeten worden door de vervoerder en/of de concessieverlener. Ik kan zelf als concessieverlener een voorschrift opnemen in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet (zie mijn antwoord op vraag 4), maar ik kan en wil niet voor vervoerders en de andere concessieverleners beslissen hoe ze dit oplossen.
Als alle vervoerders en concessieverleners gezamenlijk tot een landelijke standaard komen, is daar uiteraard niets op tegen.
Hoe staat het met de invoering van «real time» reizigersinformatie in de trein, die eveneens gebruik maakt van de draadloze internetstructuur? Waarom tonen de monitoren nog steeds voornamelijk een afbeelding van een trein in een sappig weidelandschap?
Het is juist dat «real time» reizigersinformatie en draadloos internet gebruik maken van dezelfde infrastructuur. NS is bezig de benodigde systemen in te bouwen in alle Intercity’s. Inmiddels is dit in meer dan de helft van de Intercity’s gebeurd. De planning is dat in het derde kwartaal van 2013 alle Intercity’s voorzien zullen zijn van de techniek die nodig is voor «real time» reizigersinformatie en draadloos internet.
"Een zwarte lijst van helers" |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Winkeliers eisen een zwarte lijst van helers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat om winkelcriminaliteit te kunnen stoppen ook heling (beter) moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen, inclusief tijdpad?
Ja, om winkelcriminaliteit aan te pakken vind ik het ook belangrijk maatregelen te treffen tegen heling. Politie en justitie treden daarom op bij een vermoeden van heling. Daarnaast vindt samenwerking plaats tussen politie, het Openbaar Ministerie en verschillende advertentiesites om consumenten bewust te maken van hun eigen rol in het voorkomen en tegengaan van heling. Via de website stopheling.nl kunnen kopers nu al op een eenvoudige wijze met het serienummer controleren of een product als gestolen staat geregistreerd. Daarnaast is een app ontwikkeld waarmee kopers eenvoudig kunnen controleren of het product staat geregistreerd. De komst van Nationale Politie doet niets af aan deze lopende initiatieven.
Deelt u de mening dat bijvoorbeeld zwarte markten, opkopers van goud en veilingsites verplicht moeten worden om zelf extra toezicht te houden, inclusief het invoeren en naleven van een legitimatieplicht voor alle professionele handelaren op dit type markten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen, inclusief tijdpad?
Opkopers die zich toeleggen op de handel in ongeregelde en gebruikte goederen, zijn momenteel al – ingevolge het gestelde in artikel 437, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafrecht – verplicht om een opkoperregister bij te houden en daarin de identiteitsgegevens van de aanbieder te registreren. In het Uitvoeringsbesluit bij dit wetsartikel is in artikel 2 bepaald, dat onder meer een omschrijving van de opgekochte goederen en de naam en het adres van degene van wie het goed verkregen is, in het register opgenomen dient te worden. Om dit proces te vergemakkelijken is in het korps Noord-Oost Gelderland, in combinatie met het project stopheling.nl van het Programma Aanpak Cybercrime (PAC), een proef gestart met een digitaal raadpleegbaar opkoopregister. De komst van de Nationale Politie doet niets af aan deze lopende initiatieven.
De brief van studentenorganisatie ISO over de langstudeerboete |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van ISO, LKVV en LSVB1 betreffende de langstudeerdersboete, zoals recent verzonden naar uw departement en naar Kamerleden die het woord voeren over hoger onderwijs?
Ja, ik ga ervan uit dat u doelt op de brief van het advocatenkantoor Stibbe mede namens de ISO van 20 juli jl.
Wat valt volgens u, voor deeltijd- en voltijdstudenten, precies onder de nominale studieduur?
De nominale studieduur is de duur zoals vastgelegd in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) of een ander door het instellingsbestuur vastgelegd document, zoals de studiegids. De studieduur wordt vastgesteld in studiepunten (ECTS).
Deelt u de mening dat een langere studieduur een onvermijdelijke eigenschap van een deeltijdstudie is en dat daarmee rekening gehouden moet worden in wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Een deeltijdstudie duurt niet per definitie langer dan een voltijdse studie. Uit het rapport «Kenmerken, wensen en behoeften deeltijd hoger onderwijs» van ResearchNed, dat samen met de brief deeltijd hoger onderwijs naar de Tweede Kamer is gestuurd, blijkt dat met name veel hbo-studenten in deeltijd net zo lang of zelfs minder lang over hun studie doen als voltijdstudenten. De door het instellingsbestuur vastgelegde studieduur voor die deeltijdstudies bedraagt veelal de nominale studieduur van 4 jaar voor een bacheloropleiding. Dat kan worden gerealiseerd door een efficiënte inrichting van het onderwijs, waarbij bijvoorbeeld gebruik wordt gemaakt van tijd- en plaatsonafhankelijk leren (e-learning) en de werkplek wordt benut voor de uitvoering van leeractiviteiten in het kader van de opleiding.
Deelt u de mening dat het vonnis van de rechter enige duidelijkheid in deze zaak heeft gebracht, maar voor veel studenten nog steeds onduidelijk is of, en zo ja op welke gronden, zij te maken krijgen met de langstudeerdersboete? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Het vonnis van de rechtbank is duidelijk voor de voltijdstudenten: voor hen blijft de langstudeerdersmaatregel onverkort van toepassing. Voor de deeltijdstudenten is het vonnis ook helder: deeltijdstudenten die nà 1 februari 2011 aan een deeltijdstudie zijn begonnen, vallen onder de langstudeerdersmaatregel. Voor deeltijdstudenten die vóór 1 februari 2011 aan een deeltijdstudie zijn begonnen, is recht gedaan aan de uitspraak van de rechter. Het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 is conform de rechterlijke uitspraak inzake deeltijdstudenten aangepast (Staatsblad 2012, nr. 377). De studenten zullen hierover via de gebruikelijke communicatiekanalen zoals www.duo.nl goed geïnformeerd worden. Ook heb ik hierover overleg met hen gevoerd.
Deelt u de mening dat niet ad infinitum in de geschiedenis van een student kan worden teruggekeken naar eerder gevolgde opleidingen ten behoeve van het opleggen van de langstudeerdersboete? Zo ja, wat is volgens u een redelijke termijn? Zo nee, deelt u de mening dat zulks zich slecht verhoudt met de principes van behoorlijk bestuur?
Voor de berekening van het aantal ingeschreven studiejaren van een student wordt uitgegaan van de optelling van diens inschrijvingen in het Centraal register inschrijving hoger onderwijs op de peildatum in enig jaar vanaf 1 september 1991.
Deelt u de mening dat de werking van de langstudeerdersboete direct ingaat tegen het principe van «een leven lang leren», daar deeltijdstudies effectief ontmoedigd worden door de regeling, terwijl zij grote economische en maatschappelijke waarde hebben? Zo nee, hoe draagt de langstudeerdersboete volgens u bij aan de aantrekkingskracht van deeltijdstudies voor mensen die niet in voltijd kunnen studeren?
Nee, deze mening deel ik niet. Op 30 maart jl. heb ik mijn beleidsvisie over deeltijd hoger onderwijs aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer gezonden (32618, nr. L). In voornoemde brief ben ik nader ingegaan op de gevolgen van de langstudeerdersmaatregel voor deeltijdstudenten. Ik ben van mening dat deze op stelselniveau geen disproportionele gevolgen heeft voor deeltijdstudenten uitgaande van de rechtelijke uitspaak. Wel is er aanleiding om in individuele gevallen tegemoet te komen aan bijzondere omstandigheden die ten grondslag liggen aan het langstuderen. In de brief wordt voorgesteld om in individuele gevallen deeltijdstudenten tegemoet te komen via het profileringsfonds. Ik heb hiervoor extra middelen aan de instellingen ter beschikking gesteld. Net als bij voltijdstudenten is de vaststelling van de hoogte en de duur van de compensatie de verantwoordelijkheid van de instellingen. In de toekomst wil ik voor deeltijdonderwijs vraagfinanciering invoeren om de vraaggerichtheid en flexibiliteit van het deeltijdonderwijs te vergroten. Dit zal ook kunnen resulteren in grotere aan aantrekkingskracht op de doelgroep. De langstudeerdersmaatregel is dan niet meer van toepassing op deeltijdstudenten.
Worden de studentenorganisaties betrokken bij het opstellen van een overgangsrechtelijke regeling, gezien het feit dat zij goed op de hoogte zijn van de problematiek en daardoor van toegevoegde waarde kunnen zijn in het proces?
Ik heb op 13 en 27 juli de voorzitters van de colleges van bestuur geïnformeerd over de uitvoering van de wet- en regelgeving van de langstudeerdersmaatregel. In deze brieven wordt uiteengezet hoe OCW voornemens is de uitspraak van de rechtbank uit te werken. Deze brief is ter informatie ook verzonden naar de studentenorganisaties. Ook heb ik overleg met hen gevoerd. In de brief van de ISO staat dat zij graag een kopie van de (overgangsrechtelijke) regeling ontvangen.
Over stapeling van ESF-subsidies met middelen uit scholingsfondsen |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten over stapeling van subsidies uit het Europees Sociaal Fonds (ESF-subsidies) met middelen uit scholingsfondsen?1
Ja.
Op welke schaal doet deze stapeling zich in de praktijk voor?
De term stapeling leidt tot misverstanden. De ESF-regeling 2007–2013 financiert in het kader van scholing van werknemers maximaal 40% van de totale subsidiabele kosten van een scholingsproject. De overige 60% moeten subsidieaanvragers (O&O-fondsen) zelf financieren. Het betreft hier dus zogenaamde verplichte cofinanciering door de werkgevers zelf en/of de O&O-fondsen.
De bijdrage van O&O-fondsen is geen overheidssubsidie, maar het betreft gelden die door de deelnemende bedrijven in de sector bij elkaar zijn gebracht. Over de aanwending wordt besloten door sociale partners. Het gaat om scholing die de werkgever en het O&O-fonds van toegevoegde waarde achten voor het bedrijf, de medewerker of de branche.
Naast scholingskosten kan er sprake zijn van bijvoorbeeld verletkosten; kosten die voor een werkgever ontstaan als gevolg van productieverlies door scholing tijdens werktijd. Dergelijke kosten komen niet in aanmerking voor ESF-subsidie, maar worden soms wel vergoed door een O&O-fonds.
Doordat de ESF-subsidie en de private bijdragen van O&O-fondsen voor zowel scholingskosten als verletkosten worden opgeteld, ontstaat de suggestie van stapeling tot meer dan 100% subsidie. Het artikel wekt daarmee echter ten onrechte de indruk van misbruik of oneigenlijk gebruik. Feitelijk is er namelijk conform de ESF-regels sprake van maximaal 40% subsidie en minimaal 60% verplichte cofinanciering. De vraag naar een moreel oordeel is daarom niet aan de orde.
Hoe beoordeelt u de stapeling in het licht van de formele eisen, die bij ESF-subsidies worden gesteld aan cofinanciering?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u de stapeling moreel verantwoord, gelet op het feit dat er per saldo meer dan 100% subsidie werd verstrekt aan opleidingstrajecten waarvan het nut soms kan worden betwijfeld?
Zie antwoord vraag 2.
Was u reeds op de hoogte van de stapeling van de subsidies op het moment dat u de Kamer informeerde over de problemen met het terugvorderen van ESF-voorschotten op 28 juni 2012? Zo ja, waarom wordt aan deze kwestie in de brief van 28 juni 2012 geen aandacht besteed?
Zoals aangegeven betreft het geen stapeling van subsidies, maar het reguliere vereiste op grond van ESF-regels dat naast 40% ESF-subsidie, 60% gecofinancierd wordt. De brief van 28 juni 2012 ging niet over cofinanciering maar betrof een kwestie rond de terugvordering van voorschotten.
Bent u van plan om scherpere eisen te stellen aan aanvragen van ESF-subsidie door opleidings- en ontwikkingsfondsen (O&O-fondsen)?
In de huidige programmaperiode 2007–2013 kan geen ESF-subsidie meer voor scholing van werknemers worden aangevraagd. Ten aanzien van de mogelijk volgende programmaperiode 2014–2020 is de insteek om de uitvoering van de ESF-regeling zo eenvoudig mogelijk te maken met geringere administratieve lasten en eenvoudiger te controleren subsidiabele kosten. Daarnaast zal er veel aandacht zijn voor het voorkomen en tegengaan van misbruik of oneigenlijk gebruik van de ESF-regeling.
Bent u van mening dat de desbetreffende vijf scholingsfondsen zich voor ESF-aanvragen hebben gediskwalificeerd, gelet op het feit dat er nauwelijks of geen toezicht was op de stapeling van subsidies met bijdragen uit de fondsen en op de kwaliteit van de aangeboden scholingstrajecten?
Dit is niet aan de orde, zie mijn antwoord op de voorgaande vragen.
Bent u bereid om de Kamer nog voor Prinsjesdag te informeren over de stand van zaken rond de terugvordering van de 29 mln, die aan vijf O&O-fondsen als voorschot is verstrekt?
Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid van 28 juni jl. heb ik u toegezegd de Kamer op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Wij hebben afgesproken dat ik dat in ieder geval zal doen voor de begrotingsbehandeling aan het einde van het jaar, of tussentijds indien daartoe aanleiding is. Deze afspraak doe ik graag gestand. Het is niet waarschijnlijk dat ik voor Prinsjesdag al nieuwe inzichten heb, vanwege de termijn waarbinnen einddeclaraties van projecten zullen worden ingediend (1 november 2012).
Wanneer kan de Kamer een integrale verantwoording verwachten over de besteding van de desbetreffende subsidiemiddelen?
Voor de betreffende ESF-projecten moeten de verantwoording en einddeclaraties 1 november 2012 zijn ingediend. Wellicht zullen de fondsen om uitstel vragen omdat zij meer tijd nodig hebben om de administratie op orde te brengen. Mocht uitstel ertoe leiden dat het financiële risico afneemt dan ben ik bereid dit te verlenen. Uiterlijk binnen 24 maanden na indiening zal het Agentschap SZW de einddeclaraties controleren en zal mogelijk door de Audit Autoriteit een tweedelijnscontrole worden uitgevoerd. Dit betekent dat de eindverantwoording rond eind 2014 te verwachten is.
Het niet terug kunnen sturen van Somaliërs |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met de reportage «Mogadishu rustiger geworden», welke te zien was in het NOS Achtuurjournaal van woensdag 18 juli 2012?1
Ja.
Deelt u de mening dat het beeld van de situatie in Mogadishu, dat uit genoemde reportage naar voren komt, een buitengewoon schril contrast vormt met de eerder, onder andere in het Verkort ambtsbericht Somalië uit februari 20122 en in de uitspraak van de Raad van State van 17 juli 20123 gegeven beschrijvingen van de veiligheidssituatie in Mogadishu, nu in deze reportage onder meer wordt gesteld dat wekelijks honderden Somaliërs terugkeren naar de stad? Zo neen, waarom niet?
De beelden uit de rapportage geven deels een ander beeld van de veiligheidssituatie in Somalië dan ten tijde van het laatst verschenen ambtsbericht. Een verslag in de media alleen is voor de regering geen aanleiding om tot aanpassing van het beleid over te gaan. Uiteraard zijn er diverse bronnen waaruit de regering informatie over de veiligheidssituatie in Somalië verkrijgt. Mede op basis daarvan worden door de minister van Buitenlandse Zaken de ambtsberichten opgesteld. Na het verschijnen van het volgende ambtsbericht Somalië (naar verwachting in november van dit jaar) zal bezien worden of er aanleiding is het landenbeleid Somalië aan te passen. Uiteraard heb ik aan mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken gevraagd om in het ambtsbericht ook aandacht te besteden aan de media-berichten van de afgelopen tijd. Zolang in Mogadishu sprake is van een situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn, geldt de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State inzake de doorreis door de stad Mogadishu.
Ik heb vastgesteld dat er mogelijkheden zijn voor vrijwillige terugkeer naar Somalië. Het toelatingsbeleid voor Somalische asielzoekers zal dan ook niet worden aangepast op basis van de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook zal ik blijven inzetten op het vinden van mogelijkheden voor gedwongen terugkeer.
De regering deelt niet de mening dat hieruit de noodzaak blijkt van vertrek van Nederland uit de Europese Unie. Europese richtlijnen houden niet een verbod om vreemdelingen terug te sturen naar veilige gebieden.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen op grond van deze informatie om er voor te zorgen dat terugkeer van Somaliërs naar hun land van herkomst zo spoedig mogelijk wordt hervat? Deelt u tevens de mening dat uit deze situatie wederom de noodzaak blijkt van vertrek van Nederland uit de Europese Unie nu ons land op grond van Europese richtlijnen geen vreemdelingen terug kan sturen naar veilige gebieden waar andere vreemdelingen wel vrijwillig naar terug blijken te keren?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat zorgverzekeraars onmogelijke eisen stellen in de onderhandelingen met ziekenhuizen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars in de onderhandelingen met ziekenhuizen niet alleen eisen stellen over kosten en kwaliteit van zorg, maar tevens proberen in te grijpen in de organisatie en het bestuur van ziekenhuizen?1 Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Voor zowel de inhoud als het proces van de contractering tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder is er sprake van contracteervrijheid. Zorgverzekeraars treden op als onderhandelingspartners van de zorgaanbieders als het gaat over de prijs en kwaliteit, maar ook de organisatie van zorg kan een onderwerp in de onderhandelingen zijn. Zorgverzekeraars hebben de taak om namens hun verzekerden de beste zorg in te kopen. Ik vind het op zich niet vreemd dat zij daarbij naast de prijs en kwaliteit ook kijken naar organisatorische zaken. Zoals u weet werk ik momenteel aan een wetsvoorstel om verticale integratie te verbieden. In deze wet zal worden geregeld tot hoe ver de zorgverzekeraar eisen kan stellen waarmee de zorgverzekeraar zeggenschap krijgt over de activiteiten van een zorgaanbieder.
Klopt de uitspraak van advocaat Cees Dekker dat deze eisen juridisch onhoudbaar zijn? Zo nee, op grond van welke wettelijke bepalingen mogen zorgverzekeraars op de bestuurdersstoel in een ziekenhuis gaan zitten?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is sprake van contracteervrijheid tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders en betreffen het private contracten. Het is dan ook niet aan mij om te beoordelen of gestelde eisen juridisch houdbaar zijn. Overigens heb ik geen compleet overzicht van de eisen die zorgverzekeraars zouden stellen aan de zorgaanbieders.
Wat is uw oordeel over het feit dat de onderhandelingen, die op 1 april jl. klaar zouden zijn, nog altijd niet zijn afgerond? Ziet u zich genoodzaakt actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat partijen zich zouden inspannen om de contractering voor 2012 in beginsel voor 1 april 2012 af te ronden. Deze deadline is vanwege alle ingrijpende veranderingen in de bekostiging per 2012 en de gemaakte afspraken om de uitgavengroei structureel bij te buigen naar een realistisch en houdbaar groeipad (2,5% groei per jaar, exclusief loon- en prijsbijstelling) in het algemeen te ambitieus gebleken. In het overgangsjaar 2012 neemt de contractering meer tijd in beslag dan waarop eerder was ingezet.
Uit de meest recente inventarisatie van ZN blijkt dat met 60 procent van de ziekenhuizen inmiddels een contract is gesloten voor wat betreft het schaduwbudget. Met nagenoeg alle andere ziekenhuizen ligt er een mondelinge afspraak ten aanzien van het schaduwbudget. Met ruim 70 procent van de ziekenhuizen zijn er mondelinge afspraken gemaakt ten aanzien van een DOT-contract. Daarvan is inmiddels met ongeveer 30 procent van de ziekenhuizen een DOT-contract gesloten.
Zorgverzekeraars hebben verder met 70 procent van de ZBC’s mondelinge afspraken gemaakt, waarvan met ongeveer 35 procent van de ZBC’s inmiddels een contract is afgesloten. Het aantal mondelinge afspraken is de afgelopen maanden flink gestegen en ik verwacht dat de contractbesprekingen op korte termijn worden afgerond.
Ik volg de ontwikkelingen rondom de contractering nauwgezet via het bestuurlijk overleg Hoofdlijnenakkoord. Daarnaast heeft de NZa onlangs de contractonderhandelingen 2012 in de medisch specialistische zorg geëvalueerd. (brief NZa 3 juli 2012, «Evaluatie van de contractering van medisch specialistische zorg 2012», www.nza.nl). In de evaluatie zijn een aantal oorzaken en gevolgen van de vertraging in de onderhandelingen genoemd en daarbij zijn oplossingsrichtingen geformuleerd. De uitkomsten van de evaluatie worden besproken in het bestuurlijk overleg ten behoeve van verbetering dan wel versnelling van de contractering in 2013. Ik vind het in dat verband verheugend te constateren dat zowel verzekeraars als aanbieders zich op dit moment al nauwgezet aan het voorbereiden zijn op een snelle start en afronding van de contractering voor 2013.
Overigens wil ik u ook graag wijzen op een artikel in het Financieel Dagblad van 4 augustus «Verzekeraars en ziekenhuizen worstelen zich door overgangsjaar» waarin een positiever beeld wordt geschetst van de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars door een aantal bestuurders van ziekenhuizen.
Welke ziekenhuizen hebben nog altijd geen afspraken gemaakt met de zorgverzekeraars? Voor welke van deze ziekenhuizen dreigt hierdoor geldnood?
Zoals toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 heeft nog niet elke verzekeraar met elk ziekenhuis een contract gesloten. Ik heb echter geen signalen dat er voor individuele ziekenhuizen geldnood dreigt als gevolg van het nog niet afgerond hebben van de contractering.
Deelt u de mening dat patiënten op geen enkele manier de dupe mogen worden van de trage voortgang in de onderhandelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe garandeert u de continuïteit van zorg in de ziekenhuizen en hoe voorkomt u dat de wachtlijsten groeien?
Ik ben het met u eens dat patiënten niet de dupe mogen worden van de voortgang in de onderhandelingen. Uit de evaluatie van de NZa blijkt dat zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders de onderhandelingen niet op scherp willen zetten ten koste van de patiënt. Zorgaanbieders hebben aangegeven indien er nog geen contract tot stand is gekomen de rekeningen nog niet aan de patiënten door te sturen.
Zorgverzekeraars hebben eerder aangegeven dat zij bij ziekenhuizen waarmee nog onderhandeld wordt en er perspectief is op het sluiten van een contract (en
waardoor deze ziekenhuizen nog geen dbc’s over 2012 kunnen declareren), zullen voorkomen dat liquiditeitsproblemen ontstaan.
Ik zie de continuïteit van zorg niet in gevaar komen en ook heb ik geen signalen vernomen over het ontstaan van eventuele wachtlijsten in verband met het contracteringsproces. In elk geval geldt dat voor zover de contractering nog niet is afgerond, zowel zorgverzekeraars als zorgaanbieders het belang hebben om zo snel mogelijk tot afronding van de contractering te komen. Mocht er toch geen contract gesloten worden dan hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders de plicht om hun verzekerden en patiënten adequaat te informeren over de gevolgen van het niet tot stand komen van een contract.
Wat is het hoofdlijnenakkoord tussen de ziekenhuizen, zorgverzekeraars en het kabinet nog waard? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht bij mijn antwoord op vraag 3 ligt er met het hoofdlijnenakkoord een ingewikkelde en ambitieuze opdracht voor ziekenhuizen en zorgverzekeraars. De contractering voor 2012 is zeker niet zonder strubbelingen verlopen; op zichzelf is het goed om te zien dat die onderhandelingen op het scherpst van de snede gevoerd worden. Er is sprake van een leerproces en met de aanbevelingen van de NZa zal het contracteringsproces in 2013 verder verbeterd kunnen worden en zal naar verwachting een versnelling worden bereikt.
Daarnaast is het een relevante vraag in hoeverre partijen erin geslaagd zijn om binnen de afgesproken 2,5% groei te blijven zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. De NZa zal in de Marktscan medisch specialistische zorg in het najaar 2012 een eerste beeld schetsen in hoeverre de afgesloten contractafspraken voor 2012 binnen het afgesproken financiële kader in het hoofdlijnenakkoord passen.
Deelt u de mening dat het beter is om de inrichting van de ziekenhuiszorg centraal te plannen op basis van reële zorgbehoeften en om de zorgverzekeraars onder publieke verantwoordelijkheid te brengen? Zo nee, waarom niet, gelet op de problemen die zich nu voordoen?
Nee, deze mening deel ik niet. Gezien de ambitieuze afspraken is het niet vreemd dat de onderhandelingen niet vlekkeloos verlopen. Het is bovendien een misverstand te veronderstellen dat alle vraagstukken rondom allocatie van schaarse middelen in de ziekenhuiszorg zullen zijn opgelost onder centrale planning en het onder publieke verantwoordelijkheid brengen van zorgverzekeraars. Integendeel.
Het niet terug kunnen sturen van Somaliërs |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Leers |
|
Hoe beoordeelt u het dat Somaliërs door een uitspraak van de Raad van State niet meer kunnen worden uitgezet?1
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ziet op de mogelijkheden tot gedwongen terugkeer, in situaties waarin vanaf het vliegveld door de stad Mogadishu gereisd moet worden naar andere delen van Somalië. De regering heeft bepleit dat het gegeven dat in Mogadishu sprake is van een situatie van willekeurig geweld, als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtilijn, niet met zich meebrengt dat een doorreis door een gedeelte van de stad onmogelijk is. Het gaat immers om een korte afstand door een gebied dat volgens de beschikbare informatie in handen is van regeringsgezinde groepen en de African Union Mission in Somalia (AMISOM). De betreffende route wordt dagelijks gebruikt door de bevolking van Mogadishu. De regering zal zich uiteraard conformeren aan de uitspraak van de Afdeling.
Hoeveel Somaliërs betreft dit en hoeveel Somaliërs zullen naar uw verwachting nu naar Nederland komen?
Het uitgangspunt voor het toelatingsbeleid is vrijwillig vertrek. De onmogelijkheid van gedwongen vertrek heeft, ook volgens de jurisprudentie van de Afdeling, in beginsel geen gevolgen voor het toelatingsbeleid De regering verwacht dan ook niet dat er meer Somaliërs naar Nederland zullen komen als gevolg van deze uitspraak. Van een gering aantal, te weten circa 5, Somaliërs is de vreemdelingenbewaring opgeheven omdat er tengevolge van de uitspraak van de Afdeling niet langer zicht was op uitzetting. Deze opheffing heeft geen gevolgen voor de besluitvorming inzake hun asielaanvraag.
Vrijwillig vertrek naar Zuid- en Centraal-Somalië is op dit moment mogelijk, ook nu op basis van de uitspraak van de Afdeling niet verwacht wordt dat zij door de stad Mogadishu reizen.
Deelt u de mening dat deze situatie, mede gelet op de grote problemen die ons land al heeft met Somaliërs zoals criminaliteit en uitkeringsafhankelijkheid), bijzonder ongewenst is? Zo neen, waarom niet?
Gezien de situatie in Somalië is het vreemdelingenbeleid ten aanzien van Somaliërs met veel waarborgen omkleed. Het aantal uitzettingen is derhalve zeer beperkt. De gevolgen van de uitspraak zullen dan ook naar verwachting gering zijn, temeer daar het toelatingsbeleid naar aanleiding van deze uitspraak niet zal worden aangepast. Voor wat betreft de verdere ontwikkeling van de veiligheidssituatie in Mogadishu en Zuid- en Centraal-Somalië wacht de regering het nieuwe ambtsbericht af dat naar verwachting in november dit jaar zal verschijnen.
Deelt u de mening dat het absurd is dat Nederland gedwongen wordt Somaliërs op te vangen terwijl er dicht bij Somalië ook veilige landen zijn (zoals Kenia)? Zo neen, waarom niet?
Een groot deel van de vluchtelingenpopulatie verblijft in nabijgelegen regio’s. De regering beoordeelt opvang in de regio in beginsel positief. Daarnaast is het echter van belang om, zoals ook is vastgelegd in de nationale en internationale wet- en regelgeving, vreemdelingen de mogelijkheid te bieden om elders een asielverzoek in te dienen.
Wat onderneemt u om er zorg voor te dragen dat Somaliërs zo snel mogelijk weer uitgezet kunnen worden en dat Nederland geen magneetwerking heeft op deze vreemdelingen?
Zoals gezegd, is vrijwillige terugkeer het uitgangspunt van het beleid. Daarnaast blijf ik inzetten op mogelijkheden voor gedwongen vertrek. Indien de veiligheidssituatie in en rond Mogadishu daartoe aanleiding geeft zal het landenbeleid worden aangepast.
Het idee om CAO's 'ramadan-proof' te maken |
|
Geert Wilders (PVV), Ino van den Besselaar (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Leers |
|
Bent u bekend met het artikel «CAO Ramadan-proof»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er in Nederland, met haar joods-christelijke cultuur, nooit collectieve arbeidsovereenkomsten waarbij men rekening houdt met de islamitische ideologie algemeen verbindend verklaard dienen te worden? Zo neen, waarom niet?
Het is mogelijk dat werkgevers en werknemers in goed onderling overleg afspraken maken over het faciliteren van werknemers bij deelneming aan (religieuze) activiteiten, feesten of feestdagen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Maar het is op grond van de gelijke behandelingswetgeving niet geoorloofd direct onderscheid te maken op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat, tenzij er wet- of regelgeving van kracht is die het directe onderscheid rechtvaardigt. Cao-bepalingen waarin direct onderscheid wordt gemaakt in de arbeidsvoorwaarden worden niet algemeen verbindend verklaard.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn voor de economie (qua ziekmeldingen, langzamer werken, kortere werkdag en moskeebezoek) door het jaarlijkse ritueel dat aanhangers van de islam vrijwillig kiezen voor honger, vermoeidheid en concentratieverlies in het kader van de Ramadan?
De mogelijke kosten voor de economie van deelname aan (religieuze) activiteiten zijn niet bekend. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer om goede afspraken met zijn werkgever te maken wanneer hij of zij vrij wil nemen van het werk voor deelname aan dergelijke activiteiten in de privésfeer. Werkgevers en werknemers kunnen bijvoorbeeld afspraken maken over gebruik van vakantiedagen, verlof of flexibele werktijden.
Deelt u de mening dat mohammedanen die zo graag «ramadan-proof» willen werken dit het beste kunnen doen in een islamitisch land en niet hier? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Mantelzorgers die zorgen in instellingen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Merendeel mantelzorgers zorgt ook in verpleeghuis»?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een warm voorstander van (het bevorderen van) een grotere betrokkenheid van familie bij de ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. De inbreng van familie en mantelzorgers is altijd vrijwillig en in aanvulling op de basiszorg. Zij voegen extra kwaliteit van leven toe. Veel mantelzorgers hebben bepaalde taken in de thuissituatie al op zich genomen en willen dat graag ook blijven doen in het verpleeghuis. Ik betreur dat er blijkbaar mantelzorgers zijn die zich daartoe verplicht voelen. De zorgplanbespreking is daarom bij uitstek een goed moment om expliciet ook over de bijdrage van de familie te spreken en daarover (op basis van vrijwilligheid) afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed om deze afspraken vast te leggen in het zorgplan. Het zorgplan en de daarin gemaakte afspraken over familieparticipatie kunnen regelmatig worden besproken en indien wenselijk worden bijgesteld.
Ik neem het signaal dat 37% van de respondenten deze zorg verleent omdat men zich daartoe verplicht voelt serieus evenals het signaal dat 57% van de respondenten dit doet omdat anders hun naaste tekort komt. Ik wil de resultaten van de door Mezzo georganiseerde meldactie overigens ook graag in perspectief plaatsen. Ongeveer 1 000 mantelzorgers doen mee aan het mantelzorgpanel van Mezzo. Van deze 1 000 mantelzorgers hebben 51 mensen gereageerd op de vragen van Mezzo met betrekking tot hun rol in de zorg voor naasten die in een verpleeghuis verblijven. Het bericht is dus gebaseerd op een beperkte groep mantelzorgers. Ik ga daarom eerst in overleg met ActiZ en Mezzo om een beter beeld van de situatie te krijgen. Op basis van de uitkomsten van dit overleg zal bezien welke vervolgstappen nodig zijn. Ik zie geen aanleiding voor een landelijk onderzoek.
Wat vindt u van de meldactie van Mezzo, de Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg en wilt u ingaan op de resultaten van deze meldactie?1
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de resultaten van de meldactie schokkend zijn en bent u bereid een landelijk onderzoek in te stellen naar mantelzorgers die zorgtaken moeten doorzetten in zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het feit dat mantelzorgers zich verplicht voelen om hun zorgtaken door te zetten in een zorginstelling, omdat zij vinden dat hun naaste daar zorg en aandacht tekort komt? Hoe is dit te rijmen met de intensiveringsmiddelen die beschikbaar zijn voor extra personeel?
Mantelzorgers zullen nu en in de toekomst niet worden verplicht om basiszorgtaken over te nemen vanwege het gebrek aan personeel. Een verplichting verdraagt zich ook slecht met het wezen van mantelzorg, waarvoor de sociale relatie, de intrinsieke motivatie en vrijwilligheid kenmerkend zijn. De inzet van de extra middelen is juist gericht op het aantrekken van meer personeel. Mensen die geen mantelzorger hebben, ontvangen dezelfde basiszorg als mensen die wel een mantelzorger hebben. De bijdrage van mantelzorgers is altijd in aanvulling op de basiszorg en draagt bij aan het verhogen van het welzijn van bewoners.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Vindt u het verantwoord dat mantelzorgers zich verplicht voelen om zorgtaken te vervullen als wassen, douchen, toiletgang, eten en drinken en zelfs medicijnen geven aan hun naaste in een zorginstelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gebeurt er met bewoners in zorginstellingen die geen mantelzorgers hebben? Ontvangen deze mensen mindere zorg dan mensen die wel zorg ontvangen van mantelzorgers? Bent u bereid dit te betrekken in het onderzoek waarom in vraag 3 is gevraagd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de vrees van mantelzorgers die zich zorgen maken om in de toekomst ook de gaten op te moeten vullen in zorginstellingen, door verdere bezuinigingen en een tekort aan personeel? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het vrouwenstandpunt van de SGP |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over het vrouwenstandpunt van de Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP)?1
Ja.
Welke passende maatregelen gaat u nemen die er daadwerkelijk toe leiden dat SGP passief kiesrecht aan vrouwen toekent, zodat de Nederlandse Staat niet langer in strijd met artikel 7, aanhef onder a en c, van het VN Vrouwenverdragen handelt?
Ik heb het hoofdbestuur van de SGP schriftelijk gevraagd welke consequenties het voornemens is te verbinden aan de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 10 juli 2012 (nr. 58369/10) en om hierover met mij in overleg te treden. Dit overleg zal naar verwachting plaatsvinden op korte termijn. Tegelijkertijd beraad ik mij op de aard en inhoud van de maatregelen die de regering kan overwegen te treffen ter (nadere) uitvoering van de Hoge Raad uitspraak van 9 april 2010 in het geval de SGP geen maatregelen neemt. Ik zal de Tweede Kamer middels een brief op de hoogte stellen van nadere besluitvorming hieromtrent.
Bent u van mening dat er op zo kort mogelijk termijn een einde moet worden gemaakt aan het uitsluiten van vrouwen op de kandidatenlijst door de SGP?
De uitspraken van het EHRM en van de HR vergen dat vrouwen gelijkelijk gebruik moeten kunnen maken van het (passief kiesrecht) en derhalve geen formele noch feitelijke belemmeringen daarbij mogen ondervinden. Over de wijze waarop dat bereikt kan worden zal in eerste instantie de SGP zich moeten beraden.
Bent u er van op de hoogte dat de huidige kandidatenlijst van de SGP uit louter mannen bestaat? Welke implicaties heeft de uitspraak voor de komende verkiezingen?
Ja. Wat betreft de komende verkiezingen wijs ik op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 januari 2011 (nr. 201101075/1/H2) over de vraag of een kieslijst van de SGP voor de Provinciale Staten ongeldig moest worden verklaard, aangezien de SGP vrouwen discrimineert in strijd met artikel 7 van het VN-Vrouwenverdrag. Met verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad, oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat het aan de wetgever is om aan de door de Hoge Raad aangenomen onrechtmatige situatie een eind te maken. De Kiesraad heeft dit ook op zijn website bekendgemaakt. Overigens wijs ik u er op dat de kandidatenlijsten voor de komende Tweede Kamerverkiezingen inmiddels definitief zijn vastgesteld.
In reactie op Kamerstuk 30 573, nr. 108 om de leges voor langdurig ingezeten derdelanders te verlagen naar 130 euro |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
Kunt u specifiek uiteenzetten waarom U de verlaging van deze leges naar 130 euro in lijn acht met de desbetreffende uitspraak van het Hof, zonder hierbij te verwijzen naar het gemiddelde legesbedrag in overige EU lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn uitspraak zelf geen concrete bedragen voor een evenredige legeshoogte aangegeven en evenmin concrete richtlijnen voor het vaststellen daarvan. Volgens het Hof is het in strijd met het EU-recht wanneer de legeshoogte een belemmering kan vormen voor de uitoefening van de door richtlijn 2003/109/EG toegekende rechten en zijn leges voor langdurig ingezeten derdelanders, die ten minste zeven keer zo hoog zijn als die voor de aanvraag van een nationale identiteitskaart, onevenredig hoog.
Gelet op de formulering van de uitspraak van het Hof achtte ik een substantiële reductie van deze leges onontkoombaar. Ik heb dan ook besloten om de desbetreffende leges vast te stellen op € 130. Dit bedrag vormt naar mijn mening geen belemmering voor het aanvragen van de status van langdurig ingezeten derdelander, dan wel om als langdurig ingezeten derdelander vanuit een andere lidstaat naar Nederland te migreren.
Kunt u aangeven waarom U niet gelijk ook de leges voor gezinshereniging, die vallen onder richtlijn 2003/86 en momenteel 1 250 euro bedragen, in het kader van deze uitspraak heeft verlaagd? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van het Hof ging concreet over de hoogte van de leges voor langdurig ingezeten derdelanders. Met mijn besluit tot verlaging van de leges voor deze groep heb ik gevolg gegeven aan de uitspraak. Wat betreft de leges voor gezinshereniging merk ik op dat hierover een procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanhangig is. Zolang deze procedure onder de rechter is, kan ik daar niet inhoudelijk op ingaan.
Kunt u aangeven waarom U niet gelijk de reikwijdte van de desbetreffende uitspraak met betrekking tot de overige leges heeft laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen, met specifieke inachtneming van rechtsoverwegingen 65 en 69 van de desbetreffende uitspraak, waarom deze uitspraak niet van toepassing zou zijn op de hoogte van de leges die vallen onder richtlijn 2003/86? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aantonen dat de leges voor gezinshereniging met een hoogte van 1 250 euro geen afbreuk doen aan de «geest en doelstelling» van richtlijn 2003/86/EC en deze diens nuttig effect niet ontneemt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u duidelijk uiteenzetten waarom U de leges voor gezinshereniging, die vallen onder richtlijn 2003/86, niet onevenredig hoog acht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de teveel betaalde leges voor langdurig ingezeten derdelanders terug te betalen? Zo nee, waarom niet?
Voor aanvragen waarbij het besluit nog niet onherroepelijk was op het moment van uitspraak van het EU-Hof en voor nieuwe aanvragen die na deze datum zijn ingediend heb ik een regeling getroffen. In procedures die op 26 april jl. openstonden of aanvragen die na die datum zijn ingediend worden te veel betaalde leges gerestitueerd. Voor aanvragen waarbij de beslissing voor die datum onherroepelijk is geworden hoeft ingevolge jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State niet tot restitutie te worden overgegaan. Vooruitlopend op de noodzakelijke wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 past de IND al sinds 6 augustus jl. bij nieuwe aanvragen het verlaagde legesbedrag toe.
Waarom worden bij de aanbesteding van postbezorging door de Nederlandse Staat, zoals deze zomer voor de Belastingdienst, lagere tarieven per poststuk gehanteerd dan de bandbreedte die onderzoeksbureau SEO adviseerde om de regelgeving na te kunnen komen dat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao heeft?
De aanbesteding door de Belastingdienst is afgerond en de contracten zijn getekend. De uiteindelijke tarieven zijn niet openbaar. Wel kan worden gemeld dat ten opzichte van de vorige contracten bij beide partijen sprake is van een substantiële verhoging van de tarieven (25 – 30%). Sandd geeft aan dat de tarieven in dit contract de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei van de vaste contracten voor de postbezorgers. Daarbij geldt wel dat voor het behalen van de volledige ingroei in 2014 meer factoren van belang zijn, zoals het volume en de tarieven die op de rest van de markt gerealiseerd kunnen worden. Bij de aanbesteding door de Belastingdienst zijn vooraf geen tarieven vastgesteld. Dit zou de concurrentie te zeer inperken en past daarmee niet binnen een Europese aanbesteding. Bovendien zijn postbedrijven zelf het best in staat om voor specifieke contracten in te schatten bij welke prijzen de afgesproken arbeidsvoorwaarden mogelijk zijn. Wel heeft de Belastingdienst in de gestelde voorwaarden waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden (zie ook antwoord op vraag 4). SEO deed in opdracht van de werkgeversvereniging Postverspreiders Nederland onderzoek naar de uitwerking van het advies van Vreeman over goede arbeidsvoorwaarden op de postmarkt. Op basis van cijfers van de bedrijven zelf kwam SEO tot een bandbreedte van gemiddeld 18 tot 24 cent voor poststukken in het algemeen. Afhankelijk van het soort post (bijvoorbeeld losse post of bulkpost), het gewicht van de poststukken en het volume, kunnen de tarieven in specifieke contracten van dit gemiddelde afwijken.
Koopt de Nederlandse Staat postbezorging in tegen bodemprijzen, waardoor meer postbezorgers de aankomende jaren op basis van een overeenkomst van opdracht (ovo) onder het minimumloon blijven worden betaald?
De huidige CAO en AMvB met het afgesproken ingroeipad gelden nog steeds. De stappen daarin zijn tot nu toe gehaald. Zoals in het antwoord op de vorige vraag vermeld, liggen de tarieven van de recente aanbesteding door de Belastingdienst substantieel hoger dan bij het vorige contract en is aangegeven dat ze de ruimte bieden voor de overige stappen van de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van bodemprijzen. Op 20 juni 2012 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uw Kamer per brief laten weten dat wetgeving wordt voorbereid waarmee de werkingsfeer van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag (Wml) wordt uitgebreid (Kamerstukken II, 29 502, nr. 101). Postbezorgers die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht krijgen dan recht op het wettelijk minimumloon.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de regering tarieven opneemt waardoor het voor postbedrijven niet mogelijk is per 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao aan te bieden, terwijl de regering dit in woord en geschrift wel zegt na te streven en de motie Hamer c.s. (Kamerstuk 20 502, nr. 670) uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven, bieden de tarieven de ruimte voor de afgesproken ingroei. Er is dus geen sprake van het onmogelijk maken van de ingroei. De uitkomsten van de aanbesteding door de Belastingdienst zijn daarmee in lijn met het streven van de regering.
Hoe bent u in de aanbestedingsformulieren gekomen tot prijzen per poststuk tussen de € 0,097 en € 0,20, grotendeels onder de bandbreedte van € 0,18 tot en met € 0,24 die SEO heeft vastgesteld? Waar zijn deze lagere tarieven op gebaseerd?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn voorafgaand aan de aanbesteding geen tarieven vastgesteld. De genoemde bedragen komen dan ook niet uit het bestek. Om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden, is in het bestek een aantal waarborgen ingebouwd:
Hoe kan het dat u tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 nog beloofde dat de Staat der Nederlanden fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging, maar de prijsstelling nu zoveel lager ligt dan geadviseerd?
Tijdens het algemeen overleg van 21 maart 2012 heb ik aangegeven dat de motie (Gesthuizen/Vos) over fatsoenlijke prijzen uitgevoerd zou worden. In lijn met de motie heeft de regering zich zowel bij het opstellen van de criteria als bij de uiteindelijke gunning ervan vergewist dat acceptatie van een specifieke offerte niet in de praktijk tegenstrijdig is met de doelen omtrent goede arbeidsvoorwaarden (Kamerstukken II, 29 502, nr. 25). Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven, heeft de Belastingdienst daartoe in de voorwaarden een aantal waarborgen opgenomen. Zoals in het antwoord op vraag 1 vermeld, is aangegeven dat de tarieven die uit de aanbesteding zijn gekomen de ruimte bieden voor de afgesproken ingroei.
Deelt u nog steeds de mening dat de Nederlandse Staat fatsoenlijke prijzen moet hanteren bij de aanbesteding van de postbezorging? Zo ja, welke tarieven per poststuk gaat de Staat der Nederlanden dan hanteren, zodat in 2014 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst op basis van de sector-cao ontvangt?
De aanbesteding van de Belastingdienst is inmiddels afgerond en de contracten zijn getekend. In het bestek zijn waarborgen opgenomen om te voorkomen dat prijzen zouden worden geboden die strijdig zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden. De uiteindelijke tarieven liggen substantieel hoger dan bij het vorige contract en bieden de ruimte voor de afgesproken ingroei. Met de aanbesteding van de postbezorging door de Belastingdienst is daarmee invulling gegeven aan het streven om als Nederlandse Staat prijzen te hanteren die in lijn zijn met de afspraken over de arbeidsvoorwaarden.