Het bericht ‘MBO’s gokken met derivaten’ |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u het bericht «MBO’s gokken met derivaten»?1
Ja.
Is het waar dat vier grote mbo-instellingen in de afgelopen jaren gespeculeerd hebben met geld dat bestemd was voor huisvesting door risicovolle derivaten af te sluiten? Indien ja, kunt u per mbo-instelling een schatting maken van het financiële risico dat deze opleidingen lopen?
In de regeling Beleggen en Belenen is geregeld dat onderwijsinstellingen derivaten mogen aanschaffen, maar deze moeten risicomijdend ingezet worden. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om het financiële cijferbeeld van alle publiek bekostigde mbo-instellingen kritisch te beoordelen. Dit onderzoek zal onder andere duidelijkheid geven over de financiële producten die mbo-instellingen zijn aangegaan. Hierover zal ik u in het najaar informeren.
Hebben bedoelde mbo-instellingen naar uw opvatting met deze speculatie verantwoord gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wacht eerst het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs af. Daaruit zal moeten blijken hoe het financiële cijferbeeld van de instellingen eruit ziet en of de instellingen zich aan de regeling Beleggen en Belenen hebben gehouden bij het gebruik van derivaten.
Is het waar dat de kosten voor de afkoop van deze verzekeringen ook deels ten laste kunnen komen voor de rest van de mbo-sector.
Nee, als een instelling besluit de verzekering af te kopen, dan zullen ze dat verlies zelf moeten dragen.
In hoeverre is dit speculatieve gedrag een gevolg van het governance-model dat Colleges van Bestuur grote handelingsvrijheid geeft, terwijl Raden van Toezicht maar beperkte mogelijkheden hebben daadwerkelijk toezicht te houden?
In mijn reactie op de motie van Dijk (kamerstuk 31 524, nr. 149) zal ik deze vraag meenemen.
Deelt u de mening dat de overheid teveel op afstand is komen te staan van de mbo-sector en dat meer toezicht op het financiële beleid door de onderwijsinspectie dringend noodzakelijk is? Indien neen, waarom niet? Indien ja, wat gaat u doen om dit soort speculatief gedrag in de toekomst te voorkomen?
Ik wacht de resultaten van het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs af. Indien hieruit blijkt dat mbo-onderwijsinstellingen onverantwoorde risico’s hebben genomen dan zal het kabinet bezien welke maatregelen genomen zullen moeten worden.
Het niet reageren op het gillen van een meisje dat werd uitgehuwelijkt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over een gillend meisje dat niet door de politie werd geholpen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de politie achteraf wist dat het meisje gilde omdat zich verzette tegen haar uithuwelijking en daarom niet in een auto van de familie wilde stappen?
Ik kan me niet vinden in de kwalificatie dat de politie «ernaar keek en niet ingreep». Navraag bij het korps leert dat na binnenkomst van een melding van een mogelijke ontvoering de politie direct diverse acties heeft ondernomen, te weten:
Na directe inzet van deze acties is er dezelfde nacht telefonisch contact geweest tussen de politie en de betrokken vrouw (welke meerderjarig bleek). Zij verklaarde in dit telefoongesprek aan de politie dat zij tegen haar wil door haar familie was meegenomen om uitgehuwelijkt te worden. Zij was op dat moment niet meer bij haar familie en de politie heeft haar vervolgens opgehaald. De betrokken vrouw gaf aan dat zij op dat moment geen aangifte wilde doen.
De politie heeft de vrouw op dat moment ook hulpverlening aangeboden, maar dit wees zij af. Ik wil hier graag benadrukken dat de politie een hulpverleningstraject niet dwingend kan opleggen.
De vrouw gaf ten slotte aan daags erna aangifte te zullen doen. De vrouw heeft zich echter niet gemeld om dit te doen, wat tot een rechercheonderzoek heeft geleid waarin de focus lag op het vinden van betrokkene. De politiële contactpersoon voor eergerelateerd geweld was hierbij betrokken. De vermissing was aangemerkt als een categorie prioriteit 1, wat betekent dat er voortdurend actief door een team naar betrokkene is gezocht.
Dit heeft erin geresulteerd dat de politie opnieuw contact heeft gehad met de vrouw. Zij heeft aangegeven geen aangifte te willen doen en zij wenst geen verdere opvolging in deze zaak. De politie monitort de situatie.
Wat vindt u van de handelwijze van de politie, te weten ernaar kijken en niet ingrijpen? Is deze handelwijze kenmerkend voor de manier waarop de politie in het algemeen omgaat met deze ernstige problematiek van huwelijksdwang of gaat het om een incident?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de politie niets kon doen omdat het meisje geen aangifte heeft gedaan? Zo ja, hoe kan het dat de politie wel een rol speelt bij de aanpak van kindermishandeling terwijl kinderen ook geen aangifte doen?
Nee, dit klopt niet. Ook zonder de aangifte heeft de politie verdere acties ondernomen (zie mijn beantwoording onder vraag 2,3 en 5).
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst het gillende meisje naar een hulpverleningsinstantie had kunnen brengen of hulp inschakelen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de rol van de politie cruciaal is bij de aanpak van geweld tegen kinderen en vrouwen waaronder ook uithuwelijking, achterlating en huwelijksdwang? Deelt u de mening dat een actieve houding van de politie in de aanpak van deze problematiek ook een preventieve werking kan hebben naar ouders, familie en omgeving?
Ja.
Bent u bereid de politie te trainen en te scholen over deze specifieke problematiek naar het voorbeeld van de aanpak eergerelateerd geweld?
De wijze waarop de politie deze zaak heeft opgepakt laat zien dat de problematiek serieus wordt genomen en dat de politie adequaat reageert. Deze zaak toont voorts aan dat in geval van zaken waarbij (mogelijk) sprake is van huwelijksdwang de eergerelateerd geweldspecialist van de politie betrokken wordt. Deze specialisten die als contactpersoon fungeren tussen korps en het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld hebben de opleiding eergerelateerd geweld gevolgd. Deze opleiding bevat ook informatie over het fenomeen van huwelijksdwang. Daarnaast kan de lokale driehoek bij complexe zaken een beroep doen op het Landelijk Expertisecentrum eergerelateerd geweld voor een verdere analyse.
Door hun directe link met het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld kunnen zij, indien nodig, (snel) gebruikmaken van de brede expertise die daar aanwezig is. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in een aparte training over deze specifieke problematiek.
Deelt u de mening dat het geval van dit meisje en de manier waarop de politie hiermee is omgegaan niet bijdraagt aan het vertrouwen van de slachtoffers van huwelijksdwang in het politieapparaat en dat andere meisjes ervan kan weerhouden om zich tegen uithuwelijking te verzetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In tegendeel, ik ben van mening dat de wijze waarop de politie deze zaak heeft opgepakt getuigt van het feit dat zij de ernst van deze problematiek onderkent en hier adequaat naar handelt. Als onderbouwing hiervoor verwijs ik graag naar mijn beantwoording van bovenstaande vragen.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om dit meisje te achterhalen en haar alle hulp en begeleiding te bieden? Bent u bereid met het betrokken politiekorps contact op te nemen en deze zaak tot de bodem uit te zoeken?
De politie heeft de vrouw achterhaald, haar hulpverlening aangeboden en monitort de zaak (zie mijn beantwoording onder vraag 2,3 en 5).
Bent u bereid deze vragen in verband met de urgentie van deze zaak en de gevolgen hiervan voor het betrokken meisje zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Weigering van de EU om Hezbollah als terroristische organisatie aan te merken |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «EU rebuffs call to put Hezbollah on terror list»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat vertegenwoordigers van de Europese Unie (EU) om de tafel zitten met Hezbollah, terwijl Hezbollah terroristische activiteiten uitvoert op onder meer Europees grondgebied?
EU-lidstaten hebben verschillend beleid voor omgang met Hezbollah. EU-consensus hierover ontbreekt. Nederland heeft Hezbollah aangemerkt als terroristische organisatie en onderhoudt daarom geen contacten met Hezbollah.
Klopt het dat Israël al sinds medio jaren 1990 de EU van inlichtingen voorziet over het terroristische karakter van Hezbollah?
In het kader van terrorismebestrijding werken in het algemeen inlichtingen- en veiligheidsdiensten nauw samen met andere diensten. Ik kan in het openbaar geen verdere, concrete mededelingen doen over deze samenwerking.
Deelt u de overtuiging dat er voor de EU meer dan voldoende tastbaar bewijs beschikbaar is dat Hezbollah betrokken is bij terroristische activiteiten, en dat het urgent noodzakelijk is om Iran niet weg te laten komen met terreurdaden die zij pleegt met behulp van haar «proxy» Hezbollah?2
De Nederlandse regering is al sinds 2004 de mening toegedaan dat er voldoende informatie voorhanden is om over te gaan tot een plaatsing van Hezbollah op de «EU-terrorismelijst.»
Is het standpunt van de Nederlandse regering nog steeds dat er geen onderscheid gemaakt dient te worden tussen de diverse takken van Hezbollah omdat ze door één overkoepelende raad worden aangestuurd? Zo nee, waarom niet?3
Ja.
Is het waar dat Frankrijk de grote dwarsligger is? Welke overige EU-landen dwarsbomen het plaatsen van Hezbollah op de EU-lijst van terroristische organisaties?
Het ligt niet op de weg van Nederland om uitspraken te doen over de standpunten van andere EU-lidstaten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om te bewerkstelligen dat Hezbollah eindelijk op de EU-lijst van terroristische organisaties geplaatst wordt?4
Nederland heeft zijn positie herhaaldelijk kenbaar gemaakt in EU-kader, en zal dat ook in de toekomst blijven doen.
Het artikel ‘CO2-prijsverhoging ramp voor ons land’ |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het artikel «CO2-prijsverhoging ramp voor ons land; Staatssecretaris Atsma slaat alarm»?1
Ja.
Is het waar dat u richting deze krant hebt beweerd dat al vaststaat dat Nederland in het jaar 2020 de CO2-uitstoot vermindert met 20%, zoals in het artikel wordt gesteld? Zo ja, bedoelt u hiermee dat de doelstelling van 20% CO2-reductie tot 2020 gehaald gaat worden? Kunt u dat uitleggen?
Voor de CO2-uitstoot die valt onder het systeem van emissiehandel (ETS) staat de reductie inderdaad vast door het emissieplafond. Door dit plafond is de realisatie van de doelstelling voor deze emissies een gegeven. Voor de uitstoot die niet onder het ETS valt is het zeer waarschijnlijk dat Nederland met het huidige beleid in 2020 het doel zal halen. Dit is uiteengezet in de brief Kabinetsaanpak klimaatbeleid op weg naar 2020 (Kamerstukken II, 2011–2012, 32 813 nr. 1).
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met «De verhoging is rampzalig voor Nederland»? Betekent dit dat, gegeven het halen van de reductie doelstelling, het enkel gaat om een lastenverzwaring?
Eind juli heeft de Commissie een voorstel bekend gemaakt en voor consultatie opengesteld. Hierin wordt een aantal te veilen emissierechten doorgeschoven naar het einde van de periode tot en met 2020. Wat ik heb gezegd is dat ik geen voorstander ben van dit voorstel dat in de huidige situatie kan leiden tot tijdelijk hogere kosten voor Nederlandse bedrijven die mondiaal concurreren, hetgeen indirect nadelig kan zijn voor de Nederlandse economie. Het voorstel leidt op zich niet tot verdere (kosteneffectieve) CO2-reductie, hetgeen het primaire oogmerk is van het systeem van emissiehandel. Bovendien geeft dit Commissievoorstel mogelijk extra onzekerheid op de CO2-markt.
De Nederlandse positie zal nader ingevuld worden op basis van nadere analyse van de effecten van het Commissievoorstel en van posities van andere Lidstaten.
Wat bedoelt u wanneer u zegt: «Nederland moet zich hier tegen verzetten»? Wat gaat u doen om de verhoging van de CO2-prijs tegen te houden?
Ik zal bij de Europese Commissie aangeven dat Nederland het voorstel op dit moment om bovengenoemde redenen niet steunt. Ik zal bij de Commissie aandringen om snel te komen met de beloofde structurele voorstellen ter verbetering van het ETS voor de langere termijn.
Zakkenvullende eurocraten |
|
Louis Bontes (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Knapen (CDA) , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u de uitermate schokkende televisie-uitzending gezien over de salarissen, pensioenen en vergoedingen van eurocraten?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat een eurocommissaris inclusief woonvergoeding en representatiekosten per maand maar liefst 27 318 euro ontvangt?
Het kabinet is van mening dat bij de komende herziening van het EU-ambtenarenstatuut de arbeidsvoorwaarden van EU-personeel gemoderniseerd en versoberd dienen te worden. Het stelsel van salarissen, pensioenen en vergoedingen van Europese Commissarissen en Europarlementariërs is vastgelegd in verscheidene regelingen. Deze stelsels zijn wat de bedragen betreft gekoppeld aan het EU-ambtenarenstatuut2, waarin de omvang en voorwaarden van salarissen, pensioenen en vergoedingen van EU-ambtenaren zijn bepaald.
Zoals vermeld in het BNC-fiche over de verordening EU-ambtenarenstatuut van 20 januari jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 1342, 2011–2012) en de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20 nr. 553, 2011–2012) dient de ambtelijke dienst van de EU gemoderniseerd te worden. Het kabinet acht een verdergaande modernisering en versobering van het pensioensysteem, de bevorderingssystematiek en het stelsel van vergoedingen voor EU-personeel gewenst om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten en de totale kosten voor administratieve uitgaven in de hand te houden. Zoals eerder gemeld aan de Kamer zet het kabinet in op een nominale bevriezing van de administratieve uitgaven van de EU. Wat betreft de verschillende extra vergoedingen waarvoor het EU-personeel in aanmerking komt, meent de regering dat deze (expat-)vergoedingen weliswaar gebruikelijk zijn bij personeel dat tijdelijk in het buitenland wordt gestationeerd, maar niet gepast zijn voor EU-ambtenaren die hun leven lang in Brussel werken en wonen.
Nederland heeft, samen met een groep gelijkgezinde lidstaten, in de onderhandelingen met de Commissie (en het Europees Parlement) over het EU-ambtenarenstatuut aangedrongen op ambitieuzere wijzigingsvoorstellen van de zijde van de Commissie. Lidstaten werken op nationaal niveau hard aan het doorvoeren van vergaande bezuinigingsmaatregelen. Het is van belang dat ook op Europees niveau soberheid regeert. Zolang onvoldoende wijzigingen worden aangebracht, is het voor de Raad mogelijk met gekwalificeerde minderheid het Statuutsvoorstel niet te aanvaarden. Nederland heeft samen met andere lidstaten ook tegen de voorgestelde salaris- en pensioenindexering per 1 juli 2011 (COM(2011) 820)) gestemd. Nu de door de Commissie voorgestelde indexering niet door de Raad is bekrachtigd heeft zij de Raad voor het Hof van Justitie van de Europese Unie gedaagd. De Nederlandse regering heeft derhalve een actieve houding op dit punt.
De onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut maken voor wat betreft de financiële aspecten integraal onderdeel uit van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020. De beleidsmatige inzet van Nederland bij de onderhandelingen over hervorming van het EU-ambtenarenstatuut is ondersteunend aan de Nederlandse inzet in de MFK-onderhandelingen, te weten een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium.
Wat vindt u ervan dat een afgetreden eurocommissaris – zoals de in de uitzending genoemde Louis Michel – drie jaar lang een uittredingsvergoeding ontvangt van 8200 euro per maand en, zonder ooit pensioenpremie te hebben afgedragen, vanaf de 65-jarige leeftijd 5 jaar lang een pensioen ontvangt van 4717 euro per maand?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat beginnende jonge ambtenaren bij de instellingen van de Europese Unie, inclusief standplaatsvergoeding, kindvergoeding en ontheemdingstoelagen, 4676 euro netto per maand toucheren en hun netto salaris hoger is dan hun bruto salaris?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Europarlementariërs een salaris ontvangen van 6200 euro per maand, met daarboven op nog 3000 euro aanwezigheidsvergoeding (als ze voor een vergadering de aanwezigheidslijst hebben getekend) en een kantoorvergoeding van 4300 euro per maand, waardoor het totaal op 13 500 euro per maand komt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze zakkenvullerij van al die eurocraten op kosten van ook de Nederlandse belastingbetaler onmiddellijk moet stoppen? Bent u bereid de Nederlandse bijdrage aan de Europese Unie onmiddellijk op te schorten totdat deze perverse salarissen en vergoedingen tot het verleden behoren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De brief inzake de uitvoering van het advies Duurzaam Inkopen |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de brief inzake de uitvoering van het advies Duurzaam Inkopen, aan u toegezonden door VNO-NCW/MKB Nederland, MVO Nederland, NEVI en De Groene Zaak, d.d. 12 juli 2012?1
Ja.
Deelt u de stellingname, zoals genoemd in de bedoelde brief, dat de uitvoering van het advies, dat omarmd is door de Tweede Kamer, in de praktijk onvoldoende van de grond komt?
Neen, zie de brief over de voortgang duurzaam inkopen aan de Tweede Kamer van september 2012.
Deelt u de mening dat de inkoop op basis van onder andere levensduurkosten, duurzame materialen en energiezuinigheid, juist in deze tijd leidt tot kostenefficiëntie en derhalve voortvarend opgepakt dient te worden? Temeer daar een duurzaam inkoopbeleid ook leidt tot innovatie, economische kansen en banen?
Ja, die aanpak maakt dan ook een belangrijk onderdeel uit van mijn beleid zoals aangegeven in de brief genoemd onder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de observatie van de briefschrijvers dat tempo, coherentie en samenhang tussen de duurzame inkoopactiviteiten van de diverse ministeries ontbreken? Zo ja, waar liggen oplossingen voor dit probleem?
Neen, zie de brief over de voortgang duurzaam inkopen aan de Tweede Kamer van september 2012.
Wat is uw reactie op de onderstaande (aanvullende) aanbevelingen die genoemd worden in bedoelde brief en die de uitvoering van het advies kunnen versnellen en welke hebben wat u betreft prioriteit?
De borging van duurzaam inkopen heeft mijn voortdurende aandacht en zal vòòr 2014 zijn geregeld. Verder heb ik in eerder genoemde brief nog eens duidelijk onder woorden gebracht wat mijn strategie en agenda m.b.t. duurzaam inkopen zijn. Kortheidshalve verwijs ik u hiervoor naar deze brief. De gedachte van één loket voor duurzaam inkopen lijkt weliswaar aantrekkelijk, maar in de praktijk heeft iedere overheidsinstantie op Rijksniveau specifieke eigen verantwoordelijkheden. Zo is bijvoorbeeld het ministerie van BZK verantwoordelijk voor de professionalisering van de inkoopfunctie bij het Rijk. Binnen die verantwoordelijkheden is er aandacht is voor duurzaam inkopen. Tot slot hebben andere overheden autonome bevoegdheden die ook met één loket nooit zouden verdwijnen.
Is het mogelijk om, naast beantwoording van deze vragen, in het najaar aan de Kamer een «update» te zenden van de uitvoering van het advies Duurzaam Inkopen?
Genoemde brief kan als de gevraagde «update» worden gezien.
Het bericht "bezuinigingen bij Centrum Eetstoornissen Ursula" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de, geanonimiseerde mail met daarin het signaal dat er bezuinigd wordt op maaltijden in het Centrum voor Eetstoornissen Ursula, een onderdeel van Rivierduinen?1
Wat Centrum Eetstoornissen Ursula heeft gedaan is vanuit de zorginhoud kritisch het behandelaanbod bekijken en zoeken naar manieren waarop dit efficiënter en (kosten-)effectiever kon. Hierbij hebben zij rekening gehouden met een lager aantal behandelingen en met de invoering van prestatiebekostiging, beiden per 2013. Als belangrijkste uitgangspunt is gehanteerd dat de kwaliteit van zorg gehandhaafd moet blijven. Door waar mogelijk te bezuinigen op personeel, is het mogelijk gebleken om door middel van het per behandelsoort kiezen voor op maat oplossingen, niet in te boeten aan kwaliteit. Tevens kan het behandelaanbod voor de verschillende doelgroepen in stand worden gehouden. Het Centrum Eetstoornissen Ursula is van mening dat dit een verantwoorde keuze is.
Ondanks dat ik mij realiseer dat de bezuinigingen waar de sector mee te maken krijgt fors zijn en dat dit invloed heeft op de bedrijfsvoering van de organisaties, is het de taak van de aanbieders om de noodzakelijke bezuinigingsmaatregelen verantwoord uit te voeren.
Kunt u zo concreet mogelijk uitleggen wat het schrappen van «eetmomenten» inhoudt, wanneer uit navraag blijkt dat Rivierduinen eetmomenten heeft geschrapt vanwege opgelegde bezuinigingen, maar niet bezuinigt op het eten zelf of de begeleiding bij maaltijden, zoals de instelling stelt en klopt dit?
Centrum Eetstoornissen Ursula, onderdeel van Rivierduinen, levert gespecialiseerde en complexe zorg aan cliënten met een eetstoornis. Zij werken daarbij met zorgpaden – Anorexia Nervosa, Boulimia Nervosa/BED3 en Jeugd – waarbinnen verschillende soorten behandelingen worden geboden. Uit navraag bij Rivierduinen blijkt dat Centrum Eetstoornissen Ursula een aantal maatregelen per zorgpad heeft genomen. Hierbij is een aantal uitgangspunten gehanteerd, waarvan de belangrijkste is dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd blijft. Binnen enkele van de behandelingen heeft dit ertoe geleid dat éé
Kunt u garanderen dat er geen enkele maaltijd of tussendoortje en de begeleiding daarbij door beroepskrachten wordt geschrapt ten gevolge van bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Als Minister stel ik de kaders vast. Het is aan instellingen zelf hoe zij invulling hieraan geven, mits de kwaliteit van zorg daarbij gehandhaafd blijft. Het kan dus zijn dat zij van mening zijn dat het verantwoord is in het kader van de bezuinigingen een eetmoment te schrappen en dat dit kan zonder in te boeten aan kwaliteit. Dat is dat aan hen. Ik vertrouw er hierbij wel op dat zij hierbij een zorgvuldige afweging maken.
Is het de bedoeling van het bestuurlijk akkoord om gespecialiseerd behandelaanbod in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) dusdanig in te laten krimpen, dat er gesneden wordt in het behandelaanbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het bestuurlijk akkoord toekomst GGZ 2013–2014 zijn afspraken gemaakt over het verder ontwikkelen en versterken van de generalistische basis-GGZ. Mijns inziens zullen de financiële middelen die voor de GGZ beschikbaar zijn vooral moeten worden ingezet voor de mensen met psychische stoornissen die dit het hardst nodig hebben. Voor die groep mogen er geen wachtlijsten zijn en moet de zorg adequaat en van hoge kwaliteit zijn. Om dit te bereiken en te verbeteren zal de GGZ in de toekomst anders moeten worden georganiseerd. Op dit moment worden nog erg veel mensen in de tweedelijnszorg behandeld voor klachten die eigenlijk ook in de eerste lijn kunnen worden behandeld. Een aanzienlijk deel (minimaal 20%) van de patiënten die nu in de tweedelijn wordt geholpen, heeft lichte problematiek en kan naar de generalistische basis-GGZ worden verschoven. Dat is voor de patiënten beter en zal in het algemeen ook doeltreffender en goedkoper zijn. Daarom is het zo belangrijk om de basiszorg in de eigen omgeving goed te organiseren. De huisarts, de eerstelijnspsycholoog en de sociaal psychiatrisch verpleegkundige hebben hierin bijvoorbeeld een belangrijke rol. De tweedelijns GGZ is de gespecialiseerde GGZ, die is bedoeld voor de zwaardere psychische problematiek. Met deze ontwikkeling wordt het mogelijk gemaakt dat de gespecialiseerde GGZ zich meer kan richten op patiënten met ernstige problemen.
Hoe kan de kwaliteit van de zorg op peil blijven als er bezuinigd wordt op (onderdelen van) behandelingen, in dit geval eetmomenten van jongeren met eetstoornissen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 1 en 2.
Is dit de wijze waarop u graag ziet dat «het veld» naar bezuinigingen zoekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan instellingen zelf om invulling te geven aan de bezuinigingen. Ik vertrouw erop dat zij dit verantwoord doen.
Op welke andere manieren voeren GGZ-instellingen de bezuinigingen uit het bestuurlijk akkoord uit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het invullen van de bezuinigingsmaatregelen is een verantwoordelijkheid van de instellingen en dit kan dus per instelling verschillen. Ik kan u daarom geen overzicht geven van de manieren waarop GGZ-instellingen uitvoering geven aan de bezuinigingen.
Het bericht “Slachtoffer vaak genegeerd” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Slachtoffer vaak genegeerd»?1
Ja.
Klopt het dat in 20% van de gevallen slachtoffers en nabestaanden van ernstige misdrijven, zoals moord en verkrachting, niet worden geïnformeerd over verlof en vrijlatingen van daders?
Elk slachtoffer dat geïnformeerd wenst te worden, moet geïnformeerd worden. Het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het openbaar ministerie (OM), dat sinds januari 2011 bestaat, verstrekt informatie aan slachtoffers en nabestaanden van zogeheten spreekrechtwaardige delicten over het detentieverloop van veroordeelden in penitentiaire inrichtingen, jeugdinrichtingen en forensisch psychiatrische centra. Dit gebeurt om te voorkomen dat slachtoffers en nabestaanden onverwacht worden geconfronteerd met de dader.
Uit de monitorinformatie van het OM blijkt dat het IDV in de afgelopen periode in ruim 96% van de gevallen de slachtoffers en nabestaanden heeft geinformeerd. Het OM streeft er vanzelfsprekend naar om in samenwerking met DJI dit percentage te verhogen naar 100%.
Ik betreur dat de foutieve berichtgeving dat 20% van de slachtoffers en nabestaanden niet geïnformeerd wordt over verlof en vrijlating van daders voortkomt uit een eerdere reactie van het OM aan de media. Het OM heeft dit bericht op 26 juli gecorrigeerd middels een persbericht2.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van het Burgercomité tegen Onrecht en de Stichting Aandacht Doet Spreken dat het in werkelijkheid nog veel vaker misgaat, misschien wel in 80% van de gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het in deze gevallen om hele ernstige misdrijven gaat en dat zowel 80% als 20% onacceptabele percentages zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze percentages naar beneden te brengen, naast het monitoren van het Informatiepunt Detentieverloop (IDV)?
Het OM heeft in samenwerking met de ketenpartners de afgelopen maanden werkprocessen en automatisering tegen het licht gehouden en verbeterd. Het op 100% krijgen van informatievoorziening aan slachtoffers en nabestaanden hoort daarbij. Hierbij wordt ook gekeken naar de informatie-uitwisseling tussen DJI en het IDV. De stand van zaken op dit punt wordt in het najaar opgemaakt en betrokken in het lopende ketentraject dat gericht is op herinrichting van het informatieproces aan slachtoffers, waarover ik uw Kamer op 13 maart 2012 heb bericht3. Zoals ik in mijn antwoorden op voornoemde vragen heb aangegeven acht ik ook de wijze van bejegening van slachtoffers van groot belang, waarbij maatwerk in plaats van standaardbrieven het uitgangspunt moet zijn.
Hoe beoordeelt u de voorstellen van het Burgercomité tegen Onrecht en de Stichting aandacht Doet Spreken met betrekking tot de menselijke maat, zoals een persoonlijk gesprek in plaats van een telefoontje en betere informatie over de rechten van nabestaanden? Gaat u deze voorstellen overnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De verhoogde vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers |
|
Ed Groot (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen over het bericht dat de mantelzorgers niet weten dat zij onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting tot 600 000 euro?1
Ja.
Klopt het dat mantelzorgers in aanmerking kunnen komen voor verhoogde vrijstelling van de erfbelasting indien zij kunnen aantonen dat zij mantelzorg verlenen aan hun ouders? Is het ontvangen van de mantelzorgcompliment een van de voorwaarden om dit te kunnen aantonen? Zo nee, wat klopt er niet?
Het ontvangen van een mantelzorgcompliment (in verband met in het jaar voorafgaande aan het overlijden verleende zorg) is een van de voorwaarden waardoor een ouder en een meerderjarig kind voor de erfbelasting als elkaars partner aangemerkt kunnen worden, zodat zij in aanmerking komen voor de vrijstelling van partners. Er zijn evenwel ook andere voorwaarden.
Zonder helemaal volledig te zijn, noem ik de volgende voorwaarden.
Noch de ouder noch het kind mogen een andere partner hebben. Zij moeten ten minste zes maanden voorafgaand aan het overlijden een notarieel samenlevingscontract met wederzijdse zorgverplichting hebben en gedurende eenzelfde periode staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Als zij niet een dergelijk samenlevingscontract hebben, dan moeten zij tot het tijdstip van overlijden gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaar staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
In de jaren 2010 en 2011 is een overgangsbepaling van kracht, waardoor in die jaren de voorwaarde van een samenlevingscontract niet van toepassing is. De voorwaarde van zes maanden hetzelfde woonadres blijft in die jaren wel bestaan.
In hoeverre is afgesproken met de Kamer dat de overheid voorlichting zou geven aan de burger over de verhoogde vrijstelling van de erfbelasting aan mantelzorgers? Hoe luiden die afspraken?
Er zijn met de Kamer geen specifieke afspraken gemaakt over de voorlichting over de partnervrijstelling in de erfbelasting.
Bent u van mening dat u mantelzorgers voldoende heeft voorgelicht over dit voordeel dat zij genieten als mantelzorgers? Zo ja, op welke manier heeft u de mantelzorgers hun rechten medegedeeld? Staat in de informatie over het mantelzorgcompliment ook het voordeel dat mantelzorgers kunnen genieten bij het verdelen van de erfenis? Zo nee, waarom niet?
Op de site van de Belastingdienst worden de voorwaarden opgesomd die van belang zijn voor de kwalificatie als partner voor de erfbelasting. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 5. Op grond daarvan kunnen de betrokkenen vaststellen of bij overlijden de partnervrijstelling van toepassing zal zijn.
Daarnaast heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB), als uitvoerder van de regeling met betrekking tot het mantelzorgcompliment, in verband met de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast. Daarbij werd ook – voor meer informatie over de voorwaarden – doorverwezen naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Doel hiervan was om mantelzorgers bewust te maken van de mogelijkheid om – onder nadere voorwaarden – in aanmerking te komen voor een hogere vrijstelling voor de erfbelasting. Naar aanleiding van de recente publiciteit heeft de SVB de informatie op de website uitgebreid. De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal in overleg met Mezzo bezien of zij de voorlichting aan mantelzorgers over erfbelasting en vrijstelling verder zouden kunnen verbeteren, bijvoorbeeld door ook de communicatiekanalen van andere cliëntorganisaties te benutten. Ten slotte kan ook het notariaat een belangrijke voorlichtende rol vervullen.
Aan welke voorwaarden moeten mantelzorgers nog meer voldoen willen zij in aanmerking komen voor deze verhoogde vrijstelling van de erfbelasting?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht “Brussel wil meer geld van EU-lidstaten ” |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Knapen (CDA) , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Brussel wil meer geld van EU-lidstaten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat in een tijd van economische crisis, waarin Nederlandse burgers al keihard door u en uw Kunduz-vrienden gepakt worden, de ongekozen eurocraten in Brussel om nog meer geld vragen? Zo neen, waarom niet?
Nederland heeft tegen de in het bericht genoemde Raadspositie gestemd (vastleggingen +1,3% en betalingen +2,8% ten opzichte van 2012), omdat deze ver verwijderd is van de Nederlandse positie gericht op een nominale bevriezing van de jaarbegroting. Het kabinet vindt dat in de huidige economische situatie de Europese begroting zich moeten voegen naar de bezuinigingsinspanningen van lidstaten.
Heeft u er lol in miljarden over de balk te smijten naar corrupte Zuid-Europese landen en failliete banken en ook nog eens regeringsleider van een land te zijn dat de grootste netto-betaler van Europa is? Zo ja, realiseert u zich dat het lachen u snel zal vergaan?
Het kabinet is het oneens met de gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten die wel bereid blijkt te zijn om de Europese begroting te verhogen.
Wilt u, als het gaat om de financiële bijdrage aan de EU, de geschiedenisboekjes ingaan als een Thatcher of als een eurofiel? Indien als een Thatcher, bent u dan bereid met uw VVD-tasje op tafel te slaan en onze gehele financiële bijdrage aan de EU met vele miljarden extra te verlagen danwel geheel te stoppen en het daarmee bespaarde geld te gebruiken om de lasten van de Nederlandse te verlagen?
Ten aanzien van de Europese meerjarenbegroting is de hoofddoelstelling van het kabinet om de Nederlandse afdrachten substantieel te verminderen en de begroting te moderniseren. Het kabinet zet daarbij in op
Problemen bij MEP-vergisters |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van de uitzending van het tv-programma «Biogasboeren in de problemen»?1
Ja.
Kunt u de omvang van het probleem schetsen? Hoeveel projecten draaien op dit moment met verlies? Hoeveel projecten zijn inmiddels stopgezet en van hoeveel projecten verwacht u dat deze binnen afzienbare tijd zullen worden stopgezet? Klopt het dat meer dan twee derde van de vergisters met verlies draait?
Op basis van de subsidiegegevens is te herleiden hoeveel duurzame energie er wordt geproduceerd. In totaal heeft Agentschap NL 82 MEP-vergisters in beheer en 40 OVMEP-vergisters. Op dit moment zijn er 9 MEP-vergisters die niet produceren. Alle 40 OVMEP-vergisters produceren wel. Van de installaties die produceren draait 60% meer dan 5 000 vollasturen, 27% draait meer dan 7 000 vollasturen. Het beeld dat tweederde van de vergisters stil zou staan, spoort niet met deze cijfers.
Bent u het eens met de constatering dat de subsidievoorwaarden in de Stimulering Duurzame Energieproductie regeling (SDE) en de SDE+ gunstiger zijn voor biogasprojecten dan de voorwaarden in de regeling Milieukwaliteit Energieproductie (MEP), specifiek als het gaat om de hoogte van het subsidiebedrag en de exploitatierisico’s en is het juist dat de biogasprojecten van het eerste uur op achterstand staan ten opzichte van de nieuwe biovergistingsinstallaties omdat de laatste efficiënter zijn geworden en minder last hebben van kinderziektes?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De MEP en de SDE(+) hebben een verschillende systematiek. Installaties met een MEP-beschikking krijgen een vast subsidiebedrag. Installaties met een SDE(+) beschikking krijgen een bedrag dat meebeweegt met de energieprijzen. Als de elektriciteitsprijs hoog is, is de MEP gunstiger. Bij een lagere elektriciteitsprijs is de SDE(+) gunstiger. In de eerste jaren van de MEP was de elektriciteitsprijs hoog en hebben de producenten daarvan kunnen profiteren. Nu is de elektriciteitsprijs wat lager en is de MEP dus minder ruim. De elektriciteitsprijs laat momenteel alweer een stijging zien, dus wordt de MEP mogelijk in de toekomst weer gunstiger. Er kan dus niet gezegd worden dat de MEP over de hele looptijd minder gunstig is dan de SDE(+).
Wat betreft exploitatierisico’s geldt dat ondernemers een risico-inschatting mee kunnen nemen in het afwegen van hun business case. Op het moment dat een ondernemer een investeringsbeslissing neemt weet hij immers wat voor installatie hij gaat neerzetten, wat het rendement daarvan is, dat er nog weinig ervaring mee is en de risico’s dus hoog zijn. Uiteraard kan die inschatting op enig moment anders uitvallen.
Vindt u ook dat agrariërs die als eerste, in de periode 2003–2007, hebben durven investeren in de productie van groen gas niet de dupe mogen worden van onverwacht hoge biomassaprijzen en kinderziektes aan de vergistingsinstallaties? Of vindt u dat de penibele situatie waarin zij zich bevinden, bij het ondernemersrisico hoort?
Ik verwacht van iedere ondernemer die gaat investeren (met of zonder subsidie) dat hij een inschatting maakt van risico’s, zoals prijsfluctuaties en eventuele aanloopproblemen, en deze verwerkt in de business case. Deze risico’s horen inderdaad bij het ondernemersrisico.
Klopt het dat u ervan uitgaat dat de warmtebonus voor bestaande mestcovergistingsinstallaties slechts de onrendabele top van een investering in de warmte-uitkoppeling vergoedt en dus geen bijdrage levert aan het rendabeler maken van de bestaande vergistingsinstallaties, aangezien in het advies van ECN en KEMA d.d. 30 januari 2012 staat dat warmte-uitkoppeling «in beginsel met de geadviseerde basis- en correctiebedragen (…) niet [zal] leiden tot winstgevende of minder verlieslatende mestcovergistingsinstallaties» en u dit advies volgt?
In de SDE+ heb ik een subsidiecategorie opengesteld voor warmte-uitkoppeling bij bestaande installaties. Zoals de naam al zegt, dekt dit inderdaad alleen de onrendabele top van de warmte-uitkoppeling. Deze extra categorie biedt echter wel de mogelijkheid om meer te verdienen met dezelfde installatie. In het advies van ECN en KEMA waarin u refereert staat namelijk ook:
«Een drietal kostenaspecten kan echter wel enige soelaas bieden:
In verband met Europese staatsteunregels en de huidige goedkeuring van de Europese Commissie kan ik bovendien geen extra subsidie geven om de rentabiliteit van de installaties te verbeteren. Dat zou ongeoorloofde staatsteun zijn.
Bent u van mening dat de SDE+ is gericht op kostenefficiëntie en opschaling van bewezen technieken, en dat het daarom ongewenst is bestaande vergistingsinstallaties onder de voorwaarden van de SDE+ alsnog te vergoeden voor warmte-uitkoppeling, aangezien deze vergistingsinstallaties destijds een sterk innovatief karakter hadden? Past bij een dergelijke risicovolle investering niet beter een waarborgfonds (zoals bij geothermieprojecten) of een andere innovatiesubsidie?
De SDE+ is gericht op het zo kosteneffectief mogelijk produceren van duurzame energie. Warmtebenutting van bestaande installaties past daar heel goed in. Een waarborgfonds zou de producenten niet helpen. Een waarborgfonds neemt, in tegenstelling tot de SDE+, de onrendabele top niet weg en leidt zodoende niet tot extra warmtebenutting. Bovendien is het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet risicovol en is een waarborgfonds dus geen passend instrument. Een innovatiesubsidie is tevens niet geschikt, omdat het benutten van warmte bij een bestaande installatie niet innovatief is. Hier geldt ook dat een innovatiesubsidie de onrendabele top niet volledig mag afdekken en dus niet leidt tot extra warmteproductie.
Bent u bereid alsnog, in overleg met de brancheorganisaties, na te denken over een passende regeling voor deze gedupeerde ondernemers, bijvoorbeeld door het verlengen van de afschrijvingstermijn van de installaties, het verhogen van het aantal vollasturen voor warmte-uitkoppeling en/of het invoeren van de mogelijkheid van banking vanaf de start van de productie van deze installaties (in plaats van 2012)?
Ik heb reeds uitgebreid overleg met de brancheorganisaties gevoerd en een reeks aan maatregelen getroffen om de situatie van de MEP-vergisters te verbeteren:
Wat betreft de suggesties die u noemt:
Nu is het aan de sector om deze kansen te benutten door bijvoorbeeld slim collectief biomassa in te kopen, aansluiting te zoeken bij warmtebehoefte in de buurt en opnieuw subsidie aan te vragen als de MEP-subsidie afloopt.
Bent u bereid de mogelijkheid te onderzoeken of de voorwaarden en vergoedingen die in de MEP voor vergistingsinstallaties golden onder bepaalde voorwaarden, alsnog met terugwerkende kracht gelijk te trekken met de voorwaarden die in de huidige SDE+-regeling gelden?
Zie antwoord vraag 7.
De benoeming van de raadsleden van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) |
|
Paulus Jansen |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kan worden aangegeven welke activiteiten afgelopen jaar ontplooid zijn door de drie kennisplatforms waarin wordt verwezen1 in de Nota naar aanleiding van het verslag bij wetsvoorstel 32 323, welke kennisplatforms bedoeld waren om te voorzien in de lacune ontstaan door het opheffen van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen?
Door RelEVant is het afgelopen jaar een groot aantal activiteiten ontplooid die bijdragen aan een adequate kennisinfrastructuur op het gebied van Externe Veiligheid. De website van RelEVant informeert de professional over actuele zaken op het gebied van externe veiligheid en is ook een belangrijk domein voor achtergrondinformatie over externe veiligheid.
Het deskundigenoverleg risicoanalyse (DORA) vervult een belangrijke rol in de kwaliteitsborging en het beheer van rekenmodellen, en de verdere ontwikkeling daarvan. Het afgelopen jaar had DORA twee belangrijke aandachtsgebieden: het ontwikkelen van een standaard protocol voor wijzigingen in de rekenmethodiek en het prioriteren van de verbeteringen in de rekenmethodiek. Dit heeft geleid tot drie concrete onderwerpen, namelijk (i) onderzoek naar de sterftekans ten gevolge van warmtestraling, (ii) onderzoek naar de bescherming van gebouwen bij blootstelling aan warmtestraling en toxische stoffen en (iii) onderzoek naar verbeteringen in de berekening van het groepsrisico.
Op het punt van de strategische kennisontwikkeling werken verschillende instituten samen in het Strategisch Kennisplatform Gevaarlijke Stoffen en Veiligheid (SKP). Dit heeft inmiddels geleid tot een gezamenlijk voorstel van TU-Delft, TNO en RIVM voor een innovatieprogramma van de topsector Chemie.
Hoe vaak is het Strategisch Kennis Platform2 (SKP) afgelopen jaar bij elkaar geweest?
Het SKP is begin 2011 bij elkaar geweest. Het innovatieprogramma voor de topsector Chemie is eind 2011 in de regiegroep Chemie besproken.
Kunt u in het licht van de ondernomen activiteiten van de diverse kennisplatforms de volgende conclusie uit de Nota naar aanleiding van het verslag nader onderbouwen: «Hiermee acht het kabinet de samenwerking op het gebied van de strategische kennis voldoende gewaarborgd.»
De meeste kennisstructuren bestaan al langere tijd. Het Centrum voor Externe Veiligheid bij het RIVM is daar een goed voorbeeld van.
Het SKP is opgericht naar aanleiding van het advies van de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen (AGS) «Veiligheid vereist kennis».
Strategische kennisontwikkeling en kennisuitwisseling vindt ook plaats aan de universiteiten. Er vindt onderzoek plaats naar veiligheid aan de technische universiteiten van Delft, Eindhoven en Twente en aan de universiteiten van Tilburg, Leiden, Utrecht en de Vrije Universiteit Amsterdam. Er wordt onderzoek gedaan op het gebied van onder andere de chemie en chemische technologie, risicomodellering, methodologie, systeemanalyse en -ontwerp, veiligheidscultuur, veiligheidsperceptie en bestuurskunde. De TU Delft heeft een onderzoeksgroep op het gebied van veiligheid, en een leerstoel Veiligheidskunde bij de Faculteit Technologie, Beleid en Management. Er zijn veelal internationale contacten op deze gebieden. Naast wetenschappelijk onderzoek, vindt ook onderwijs plaats aan een aantal hogescholen en universiteiten op het gebied van veiligheid, techniek en bestuur.
Tenslotte noem ik nog de kennisontwikkeling en uitwisseling bij de kennisinstituten TNO en RIVM bij de deelname aan internationale programma’s op het gebied van industriële veiligheid.
Alles bij elkaar genomen, meen ik dat de samenwerking op het gebied van strategische kennis voldoende gewaarborgd is.
Het bericht “teruggestuurd oud-papier” |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «China stuurt afval terug naar R’dam»1 en «China stuurt nog meer oud papier terug naar Nederland»?2 Bent u ook bekend met het artikel «China stuurt afval Van Puijfelik uit Breda terug»?3
Ja.
Is de inhoud van de containers bij terugkeer in Nederland door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) gecontroleerd? Zo ja, wat heeft zij daarin aangetroffen? Is er chemisch en huishoudelijk afval aangetroffen?
De ILT heeft bij terugkeer zich er, aan de hand van de containernummers, van vergewist dat de containers die retour zijn gekomen ook daadwerkelijk de door China geïnspecteerde en teruggezonden containers zijn. Daarnaast zijn van een aantal willekeurig gekozen containers gas- en luchtmonsters genomen en is de inhoud achter de deur visueel gecontroleerd om er zeker van te zijn dat het afval dat zich in de containers bevond ook het (soort) afval betrof dat door China is geweigerd. De containers zijn door de Chinese autoriteiten gecontroleerd en zij hebben bepaald dat de inhoud niet voldoet aan de eisen die China aan de import ervan stelt. Dat is de reden dat de containers door China zijn teruggestuurd. Dit feit levert een EVOA overtreding op en derhalve was het niet noodzakelijk om de lading bij terugkomst nogmaals aan een grondige inspectie te onderwerpen.
Is er in deze situatie sprake van moedwillige vermenging van recyclebaar oud papier met verontreinigd afval? Zo ja, is dit gebeurd met medeweten van het Bredase bedrijf of betreft het een doorzending uit het Verenigd Koninkrijk zonder dat het Bredase bedrijf van de bijmenging op de hoogte was?
In het strafrechtelijk onderzoek, waar de berichtgeving uit vraag 1 naar verwijst, is het vermoeden gerezen dat het betrokken bedrijf papierafval voor de export naar Azië heeft vermengd met ander (huishoudelijk) afval en dat de ware aard van het afval is verhuld. Het papierafval is afkomstig uit Groot-Brittannië en Ierland. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van chemisch afval.
Is het waar dat de Chinese autoriteiten veel strenger zijn gaan controleren op de invoer van oud papier uit Nederland? Zo ja, wat is daarvan de reden? Is er sprake van reputatieschade bij de Nederlandse afvalsector door dit soort incidenten?
De Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie (FNOI) heeft aangegeven dat hun leden meer controles in China ervaren. Diverse internationale branche organisaties maken op hun websites ook melding van aangescherpte controles in China. De focus van de scherpere controle lijkt te liggen op papierafval dat uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstig is. Chinese inspectiediensten werken risico gestuurd bij de selectie van containers; meer controles van containers van Nederlandse exporteurs als gevolg van het incident zouden in deze lijn wel logisch zijn. In hoeverre de Nederlandse afvalsector reputatieschade heeft, is mij niet bekend.
Is er sprake van een toename in de hoeveelheid geëxporteerd afval die wordt teruggestuurd naar Nederland? Zo ja, is de reden daarvan gelegen in een toename van de export van verontreinigd afval of een verscherping van de controles daarop?
Het aantal retourzendingen uit China waarvan ILT en AgentschapNL op de hoogte gesteld wordt is de afgelopen jaren stabiel (1 a 2 partijen per jaar, waarbij 1 partij uit meerdere containers kan bestaan). China heeft dit jaar ten aanzien van andere Nederlandse papierexporteurs nog geen terughaalverzoeken gedaan.
Hebt u de indruk dat de grenswaarden, die gesteld worden aan de samenstelling van papierafval, gebruikt worden om huishoudelijk en chemisch afval te exporteren uit Europa naar andere werelddelen waar de veiligheid van burgers en het milieu minder worden beschermd? Bereiken u signalen dat er internationale netwerken zijn die als doel hebben het exporteren van verontreinigd afval?
ILT treft zowel afvaloverbrengingen aan waarbij het afval onvoldoende is gesorteerd als waarbij in zuivere recyclebare afvalstoffen andere verontreinigde afvalstoffen zijn opgemengd. De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Verontreinigingen leiden bij handhaving daarom vrijwel altijd tot juridische procedures. Zie ook het antwoord op vraag 8. Uit diverse onderzoeken van ILT blijkt dat er internationale netwerken zijn die hun handelsroutes ook gebruiken voor het exporteren van verontreinigd afval.
Kunt u inzichtelijk maken welke rol Nederland en de Rotterdamse haven spelen in de doorvoer van afval vanuit andere Europese landen naar landen buiten Europa? Heeft de Rotterdamse haven voldoende capaciteit voor adequate controle daarvan?
Rotterdam is de grootste haven van Europa. De Rotterdamse haven speelt dan ook een belangrijke rol bij de verscheping van afval. Een aanzienlijk deel van het via Rotterdam verscheepte afval is afkomstig uit andere EU-lidstaten dan Nederland. De controle op deze afvalstroom vindt primair plaats in de EU-lidstaat waaruit het afval afkomstig is. Uit analyses van Eurostat4 is bekend dat zo’n 20% van al het afval uit EU landen door Nederlandse bedrijven wordt verscheept. In 2010 werden landelijk door douane, KLPD en de ILT ongeveer 5 000 uitgaande afvaltransporten gecontroleerd.
Kunt u toelichten wat de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 8 maart 2012 in de zaak van Van Puijfelik tegen de ILT en het Openbaar Ministerie inhoudt en welke gevolgen deze uitspraak heeft voor het beleid van de ILT?
In deze zaak heeft de rechter geoordeeld dat de ILT de beleidsregels die zij heeft opgesteld om te bepalen of verontreinigd oudpapier al dan niet als groene lijst afvalstof moet worden beschouwd niet jegens Van Puijfelik mag gebruiken, omdat de ILT met deze beleidsregels haar bevoegdheden te buiten gaat.
Tegen dit vonnis is de ILT inmiddels in beroep gegaan bij het gerechtshof in Den Haag. Dit hof heeft in haar vonnis van 10 juli 2012 bepaald dat de ILT de beleidsregels wel mag gebruiken, maar dat deze beleidsregels alleen de Inspectie binden. Het eindoordeel is aan de rechter. Zij komt onder andere tot dit oordeel omdat ook de brancheorganisatie voor de oudpapierindustrie (de Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie – FNOI) heeft aangegeven dat de door de ILT opgestelde regels een grote stap vooruit zijn voor wat betreft de duidelijkheid over hetgeen wel en niet mag. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de beleidsregels geen rol spelen in het strafrechtelijk onderzoek tegen Van Puijfelik.
Het gevolg van deze uitspraken is dat de ILT de door haar opgestelde beleidsregels kan gebruiken bij het beoordelen van oudpapier transporten. Het is de verwachting dat dit de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede komt.
Zijn de onder vraag 1 genoemde berichten voor u aanleiding nieuw beleid te formuleren of bestaand beleid aan te passen?
Nee. We streven er wel naar om op Europees niveau de toepassing van de EVOA regelgeving verder te uniformeren. Daarnaast zijn individuele exporteurs van afvalstoffen ervoor verantwoordelijk te voldoen aan de normen die het land van bestemming, in casu China, stelt.
'Plannen voor stroom uit aardwarmte' |
|
Marieke van der Werf (CDA), Sander de Rouwe (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Plannen voor stroom uit aardwarmte»?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel uit het Nederlands Dagblad van 30 juni 2012.
Kunt u beschrijven voor welke gebieden en welke diepten recent opsporingsvergunningen voor aardwarmtebenutting zijn aangevraagd? Klopt het dat de opsporingsvergunningen door één partij zijn aangevraagd? Is het waar dat de opsporingsvergunningen een gebied ter grootte van ongeveer een kwart van Nederland beslaan?
Kunt u de procedure beschrijven die bij deze aanvraag door het ministerie wordt gevolgd?
Wat vindt u ervan dat een opsporingsvergunning voor zulke grote oppervlakten door één partij wordt aangevraagd?
In de huidige Mijnbouwwet en -regelgeving is geen beperking opgenomen met betrekking tot de grootte van aangevraagde gebieden.
Wel beschik ik over de bevoegdheid bij het verlenen van de vergunning deze zowel in oppervlakte als diepte te beperken. (zie art. 11, derde lid Mijnbouwwet en art. 11 vierde lid, eerste volzin, van de Mijnbouwwet).
Bent u van mening dat aan een aanvraag voor een opsporingsvergunning een concreet projectplan ten grondslag moet liggen?
De vereisten waaraan een dergelijke aanvraag moet voldoen staan vermeld in art. 6 van de Mijnbouwwet in samenhang met art. 1.3.1 van de Mijnbouwregeling.
Daaruit volgt impliciet dat er een projectplan aan de aanvraag ten grondslag moet liggen. De aanvraag wordt getoetst aan het wettelijk toetsingskader.
Zijn er inmiddels, nu de aanvraagtermijn van 13 weken bijna is verstreken, concurrerende aanvragen ingediend?
Er zijn voor delen van het gebied drie concurrerende aanvragen ontvangen (i.c. aanvragen opsporingsvergunning aardwarmte Bommelerwaard, Tilburg-Geertruidenberg, en Helmond).
Wat gebeurt er als er geen concurrerende aanvragen worden ingediend?
Dan zullen de voorliggende aanvragen met inachtneming van de vigerende wet- en regelgeving en gezien de uitgebrachte adviezen van TNO, Staatstoezicht op de Mijnen, de adviezen van de Colleges van Gedeputeerde Staten en de Mijnraad als uitgangspunt dienen voor mijn besluit op de aanvragen.
Welke verdiensten haalt de overheid uit deze activiteiten?
Aan het indienen van een aanvraag zijn geen kosten verbonden door de overheid. Over de gewonnen hoeveelheid aardwarmte hoeft de vergunninghouder tot op heden geen afdrachten te betalen.
De verdiensten voor de overheid moeten meer gezocht worden in de bijdrage die aardwarmte kan leveren aan het behalen van de (toekomstige) Europese energiedoelstellingen. Aardwarmte is een duurzame energie-optie met potentie die bovendien kosteneffectief is. De verdere ontwikkeling van aardwarmte wordt ondersteund door de garantieregeling aardwarmte en de SDE+.
De gedwongen uithuwelijking van een Nederlands meisje in Somalië |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het Nederlandse meisje S. dat in Somalië gedwongen is uitgehuwelijkt aan haar oom en daar is achtergelaten?1
Wat vindt u van het verhaal van S.?
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over gedwongen uithuwelijking en achterlating van meisjes in landen van herkomst?2 Zo ja, wat is sindsdien door uw departement concreet ondernomen om meisjes die gedwongen worden uitgehuwelijkt en achtergelaten naar Nederland terug te halen?
Hoe kan het dat S. in de Nederlandse ambassade in Addis Abeba haar verhaal heeft gedaan en dat hiermee niets is gedaan en geen hulp aan haar is geboden?
Heeft u een beeld van de omvang van dit probleem? Kunt u aangeven hoeveel meisjes en vrouwen de afgelopen vijf jaar zich hebben gemeld bij de Nederlandse ambassades in Somalië, Pakistan en Afghanistan met hetzelfde verhaal als S.? Zo nee, bent u bereid hier een onderzoek naar te doen?
Deelt u de mening dat meisjes en vrouwen, die in landen van herkomst worden uitgehuwelijkt, achtergelaten of vastzitten vanwege huwelijksdwang, alle steun, hulp en advies verdienen evenals Nederlandse gevangenen in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het feit dat S. wel met de hulp van Femmes For Freedom naar Nederland is teruggekomen, maar dat de Nederlandse autoriteiten hiertoe niet in staat zijn geweest?
Kent u Femmes For Freedom, de organisatie die zich inzet tegen praktijken die vrouwen en meisjes onderdrukken zoals huwelijksdwang en huwelijksgevangenschap?
Kent u het pleidooi van Femmes For Freedom om een taskforce in te stellen naar het voorbeeld van de «Forced Marriage Unit» in Engeland?
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over de Britse «Forced Marriage Unit» (FMU), die is ingesteld door de ministeries van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken aldaar voor het tegengaan van de verschijnselen huwelijksdwang en achterlating door middel van onder meer het terughalen van slachtoffers die in landen van herkomst zijn achtergelaten?3 Zo ja, waarop is uw aanname gebaseerd dat de structuur van de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) voldoende mogelijkheden biedt om waar nodig hulp te bieden aan vrouwen die te maken hebben met de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van vrouwen en kinderen in landen van herkomst? Hoe verklaart u in verband met het voorgaande de vele indicaties die er zijn dat deze verschijnselen een reëel probleem vormen dat de Nederlandse samenleving in zijn geheel raakt?
Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief van 3 juli jongstleden uiteengezet is, gaat het bij de aanpak van huwelijksdwang, net als bij de brede aanpak van geweld in huiselijke kring, om een ketenaanpak van actieve preventie tot en met opsporing en sanctionering. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011 – 2012, 32 175, nr. 30 en nr. 35). Er zijn veel partijen betrokken. Zo spelen gemeenten een belangrijke rol bij de preventie van huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en achterlating. Vrouwen die in Nederland slachtoffer zijn of dreigen te worden van huwelijksdwang kunnen voor advies en hulp terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG’s) en in het buitenland in principe bij de Nederlandse ambassades. Het SHG geeft advies en kan het slachtoffer in contact brengen met de hulpverlening of, als het slachtoffer dat wil, met de politie. Er is een landelijk dekkend netwerk van SHG’s. De SHG’s werken onder andere samen met politie, het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd geweld (LEC), de vrouwenopvang en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, indien noodzakelijk in een concreet geval, eveneens samen met bovengenoemde instanties. Het kabinet werkt toe naar één frontoffice voor alle vormen van geweld in huiselijke kring, dus ook voor eergerelateerd geweld en huwelijksdwang (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zodat voor iedereen (politie, professionals en omstanders) duidelijk is tot welke instantie men zich moet wenden.
Om slagvaardiger hulp te bieden bij gevallen van achterlating en huwelijksdwang maakt het kabinet op dit moment een analyse van de problematiek en welke oplossingen mogelijk zijn. Bij deze analyse worden ook de functies die de Britse Forced Marriage Unit vervult betrokken. Ook zal gekeken worden naar andere voorbeelden, zoals Noorwegen. In het voorjaar van 2013 zal uw Kamer over de uitkomsten van deze analyse worden geïnformeerd.
Bent u bereid om, naar Brits voorbeeld, in Nederland een «Forced Marriage Unit» in te stellen opdat vrouwen en kinderen die te maken krijgen met huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap adequaat kunnen worden geholpen onder regie van deze unit welke tevens kan fungeren als landelijk meldpunt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel in dat verband verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u kennis genomen van de oproep van de Aannemersfederatie om een meldplicht in te voeren voor personen uit andere EU-lidstaten, die in Nederland als zelfstandige of op detacheringsbasis aan de slag willen gaan?1
Ja.
Kunt u zich de toezegging herinneren aan de leden van de CDA-fractie (in het debat 21 december 2011 over werknemersverkeer met Roemenië en Bulgarije) dat een onderzoek zou plaatsvinden naar de mogelijkheden om in Nederland een systeem van meldingen en gerichte handhaving in te voeren, naar Belgisch voorbeeld? Wat is de stand van zaken rond dit onderzoek? Bent u op basis hiervan inmiddels overtuigd van de wenselijkheid van een meldplicht?
Op 28 augustus 2012 heb ik een notitie over arbeidsmigratie binnen de EU aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze notitie bevat een analyse van het Belgische Limosa-systeem. Uit de analyse komt naar voren dat Limosa voor Nederland interessante kanten heeft, maar ook gepaard gaat met invoeringskosten en administratieve lasten voor bedrijven. Daar komt bij dat het Europese Hof nog uitspraak moet doen in de infractieprocedure van de Europese Commissie tegen de registratieplicht voor zelfstandigen zoals die geldt in Limosa.
Na vaststelling van de Handhavingsrichtlijn en de uitspraak in de infractieprocedure die de Commissie tegen België heeft aangespannen, zal ik een besluit nemen over de invoering van een systeem als Limosa.
Deelt u de zorgen van de Aannemersfederatie en de leden van de CDA-fractie over oneerlijke concurrentie en verdringing door schijnzelfstandigen en schijndetacheringen, zeker in deze tijd van crisis in de bouw?
Ik deel deze zorgen. Het kabinet is van mening dat oneerlijke concurrentie door middel van schijnconstructies moet worden aangepakt.
Welke maatregelen gaat u treffen om oneerlijke concurrentie effectief aan te pakken? Op welke wijze wordt daarbij samengewerkt met CAO-partijen in de bouw?
Over maatregelen om misbruik van het vrij verkeer van diensten tegen te gaan heb ik uw Kamer in februari jl. geïnformeerd.2 Ook in mijn notitie van 28 augustus 2012 over arbeidsmigratie binnen de EU ga ik in op maatregelen om schijnconstructies te voorkomen en aan te pakken.
De Aannemersfederatie heeft onlangs een zwartboek gepubliceerd over schijnzelfstandigen in de bouwsector. Ik zal binnenkort een reactie gegeven op het zwartboek en de daarin gedane aanbevelingen.
Op dit moment vindt al periodiek overleg plaats tussen de Inspectie SZW en de bouwsector. In deze overleggen wordt ook de bestrijding van oneerlijke concurrentie aan de orde gesteld.
Bent u van plan om ook de samenwerking met handhavende organisaties in andere lidstaten (met name in Midden- en Oost-Europa) te intensiveren, zodat schijnzelfstandigheid en schijndetacheringen effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
Met verschillende landen in Midden- en Oost-Europa zijn zogeheten «memoranda of understandig» gesloten. Hierin wordt de samenwerking ten aanzien van de gegevensuitwisseling geregeld. De informatie-uitwisseling maakt het de lidstaten mogelijk om de handhaving vorm te geven zoals gewenst c.q. noodzakelijk. Op dit moment wordt er aan gewerkt om het proces van informatie-uitwisseling sneller te laten verlopen. De afgelopen jaren is in het kader van strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar arbeidsmarktfraude ook succesvol samengewerkt met zusterorganisaties in Midden- en Oost-Europese landen en wordt gekeken naar de mogelijkheden van een Joint Investigation Team waarin lidstaten op basis van Europese afspraken samenwerken in de opsporing.
Ook is eind 2011 een pilot van start gegaan bij drie Kamers van Koophandel om signalen van schijnzelfstandigheid en mogelijke arbeidsuitbuiting te melden bij de Inspectie SZW.
Tot slot wijs ik in dit verband op de zogeheten Handhavingsrichtlijn bij de Detacheringsrichtlijn, waaraan nu wordt gewerkt in Europees verband. Deze richtlijn biedt extra mogelijkheden om postbusondernemingen te bestrijden en beter toezicht te houden op de detachering vanuit het buitenland. In mijn eerder genoemde notitie over arbeidsmigratie binnen de EU ga ik hier nader op in.
Bent u bereid om u, samen met België, ook in Europees verband in te zetten voor beleidsruimte voor lidstaten, die een meldplicht willen invoeren voor zelfstandigen en gedetacheerden, zodat de informatievoorziening aan deze groep werkenden door de lidstaat kan worden verbeterd én de handhaving gerichter en effectiever kan worden?
Indien dat nodig is wil ik mij er binnen de EU voor inspannen dat grensoverschrijdende arbeid door de desbetreffende lidstaat mag worden geregistreerd. Het ligt daarbij voor de hand dat ik dan samenwerking zoek met de lidstaten die hetzelfde standpunt hebben, zoals België.
Het bericht dat steeds meer mensen achterstanden hebben bij het betalen van zorgpremie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen de maandelijkse nominale zorgpremie niet kunnen betalen? Blijft u volharden in uw afwijzing van inkomensafhankelijke zorgpremies? Zo ja, op grond waarvan, gelet op de ernst van de situatie?1
In het desbetreffende bericht gaat het over een toename van het aantal mensen dat een betalingsregeling heeft gesloten met hun zorgverzekeraar en niet over een toename van het aantal verzekerden met een betalingsachterstand.
De wanbetalersregeling schrijft voor dat een zorgverzekeraar de verzekeringnemer over een premieachterstand van twee maanden dient te informeren en tegelijkertijd een betalingsregeling dient aan te bieden. Een verzekeringnemer die meewerkt aan een betalingsregeling houdt zo de schuld beperkt en voorkomt hiermee dat hij in het bestuursrechtelijke premieregime belandt. Een betalingsregeling die door de verzekeringnemer wordt nagekomen, bevordert juist dat een verzekeringnemer zo snel mogelijk terugkeert naar een normaal betaalpatroon. Het is een goede ontwikkeling dat steeds meer verzekerden tot de conclusie komen dat het niet betalen van de nominale premie geen optie is.
Verder wil ik uw Kamer erop wijzen dat de zorgtoeslag ervoor zorgt dat de nominale premie voor lage inkomens betaalbaar is. De zorgtoeslag zorgt er immers voor dat de nominale premie en het verplichte eigen risico nooit meer bedragen dan een bepaald percentage van het inkomen. Hierdoor werkt een stijging van de nominale premie slechts «gematigd» door in de netto premie die resteert na aftrek van de zorgtoeslag.
Het voorgaande in overweging nemende zie ik geen reden om mijn beleid in dezen bij te stellen.
Deelt u de mening dat het bestuursrechtelijke premieregime, waarin iemand met betalingsachterstanden 30% boete betaalt over de premie, niets oplost aangezien de meeste van deze mensen al geen 100% kunnen betalen, laat staan 130%? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee.
Uit de evaluatie van de wanbetalersregeling die ik op 4 november 2011 aan uw Kamer heb doen toekomen, blijkt de regeling voor nieuwe gevallen de beoogde afschrikwekkende werking te hebben en te bevorderen dat de wanbetaler zich inspant om te voorkomen dat hij in het bestuursrechtelijk regime terecht komt.
De bestuursrechtelijke premie wordt overigens pas opgelegd nadat de verzekeringnemer een betalingsachterstand van zes premiemaanden heeft opgebouwd. In de preventieve fase die daaraan voorafgaat, dient de zorgverzekeraar wettelijk voorgeschreven incassoactiviteiten te verrichten en medewerking te verlening aan activiteiten die gericht zijn op de aflossing van de schuld.
Wat is uw reactie op de constatering dat de verhoging van het eigen risico de voornaamste oorzaak is van de stijging van het aantal betalingsregelingen bij zorgverzekeraars? Deelt u de mening dat verdere stijging van het eigen risico, zoals afgesproken in het Kunduz-akkoord, volstrekt onverantwoord is? Wilt u uw antwoord toelichten?
De stijging van het aantal betalingsregelingen laat zich deels verklaren doordat verzekeraars zich meer soepel opstellen bij de totstandkoming van een betalingsregeling. Een verruiming van de betalingstermijn voor het aflossen van de premieschuld en/of een verlaging van het minimale aflossingsbedrag doet de kans toenemen dat er een betalingsregeling tot stand kan worden gebracht. Dit is mijns inziens een goede ontwikkeling, het voorkomt dat er niet oplosbare schuldsituaties ontstaan en biedt de verzekeringnemer juist gelegenheid om zijn financiële huishouden weer op orde te krijgen.
Daarnaast zouden volgens het krantenbericht enkele verzekeraars aangeven dat de toename van het aantal betalingsregelingen samenhangt met een recente verhoging van het eigen risico. Een verhoging van de eigen betalingen in de zorg is noodzakelijk om de zorg voor iedereen betaalbaar te houden. In het Lenteakkoord is overigens opgenomen dat de extra verhoging van het verplicht eigen risico met € 115,- in zijn geheel via de zorgtoeslag zal worden gecompenseerd voor de laagste inkomens. Dit zal ervoor zorgen dat de laagste inkomens volledig worden ontzien.
Wat is uw reactie op mevrouw Jungmann, lector rechten, schulden en incasso, die het voorbeeld noemt van mensen die met zijn tweeën van één AOW-uitkering leven en in het begin van het jaar in een klap 700 euro aan eigen risico kwijt zijn? Deelt u de mening dat hier feitelijk sprake is van belemmering van de toegang tot zorg voor lagere inkomens? Wilt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet.
De hier bedoelde verhoging van het verplicht eigen risico naar € 350,- zal gepaard gaan met een forse verhoging van de zorgtoeslag. Dit komt erop neer dat in de zorgtoeslag de verhoging van het eigen risico met € 115,- volledig zal worden meegenomen.
Bovendien zijn de meeste zorgverzekeraars bereid om een gespreide betaling voor het eigen risico aan te bieden, ingeval de verzekerde daarom vraagt.
Bent u van mening dat de zorgpremies en het eigen risico voor een modaal gezin nog redelijk te dragen zijn? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, deelt u de mening dat een inkomensafhankelijke zorgpremie een lastenverlichting voor deze gezinnen betekent? Wilt u uw antwoord toelichten?
De hoge kosten van de zorg impliceren nu eenmaal, onafhankelijk van hoe het financieringssysteem wordt ingericht, dat de premielasten hoog zullen zijn voor modale gezinnen. Derhalve acht ik het van het grootste belang dat alles op alles wordt gezet om de kosten van de zorg zo laag mogelijk te houden. Alleen dan zal de premie ook in de toekomst voor gezinnen betaalbaar blijven. Daarvan staat dus los of de zorg wordt gefinancierd via een nominale of procentuele premie.
Hoeveel verzekerden worden maandelijks in totaal geroyeerd door zorgverzekeraars op grond van betalingsachterstanden?
Op twee zorgverzekeraars na, ONVZ en ASR, hebben sinds de inwerkingtreding van de wanbetalersregeling in 2009 alle zorgverzekeraars de wanbetalersregeling uitgevoerd. ASR heeft zich inmiddels bij het CVZ gemeld omdat deze verzekeraar alsnog de wanbetalersregeling wil gaan uitvoeren.
Zolang een zorgverzekeraar niet meewerkt aan het bestuursrechtelijk premieregime, kan de zorgverzekeraar een niet betalende verzekeringnemer royeren. Het betreft dan een privaatrechtelijke aangelegenheid tussen zorgverzekeraar en verzekeringnemer waar de overheid geen bemoeienis mee heeft. Om dezelfde reden ben ik niet op de hoogte van het aantal royementen vanwege niet betaling van de zorgverzekeringpremie. Overigens heeft het CVZ mij bericht niet te beschikken over aanwijzigen dat dit zich op substantiële schaal voordoet.
Erkent u dat het argument dat het eigen risico het kostenbewustzijn zou vergroten, definitief onderuit wordt gehaald nu blijkt dat zorgverzekeraars dit bedrag uitspreiden en optellen bij de maandelijkse premie? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het een goede ontwikkeling dat verzekeraars bereid zijn om het eigen risico op verzoek van de verzekerde te spreiden. Dit draagt eraan bij dat een verzekerde als gevolg van (hoge) eigen betalingen niet in betalingsnood komt te verkeren en uiteindelijk belandt in een problematische schuldensituatie en/of vanwege financiële drempels noodzakelijke zorg gaat mijden. Tegelijkertijd zal een verzekerde nog steeds merken in zijn portemonnee dat hij een eigen bijdrage is verschuldigd, waardoor de verzekerde zich bewust blijft van de kosten van zorg.
Erkent u dat het argument dat het eigen risico de premies zou verlagen weinig indruk maakt, zeker nu blijkt dat het feitelijk gaat om een premieopslag voor grote groepen mensen en leidt tot een toename van betalingsproblemen? Zo nee, waarom niet?
Om de premie voor iedereen betaalbaar te houden, is het nu eenmaal nodig dat de mensen die het zelf kunnen betalen ook daadwerkelijk een deel van hun zorgkosten voor eigen rekening nemen. Wel is daarbij een belangrijk uitgangspunt dat lage inkomens waar nodig en mogelijk worden ontzien. Om die reden voorziet het Lenteakkoord , zoals ik al in mijn antwoorden bij de vragen 3 en 4 aangaf, in een forse verhoging van de zorgtoeslag. Bovendien worden chronisch zieken en gehandicapten via de Compensatieregeling Eigen Risico (CER) gecompenseerd voor het verplichte eigen risico.
Hoe verhoudt de compensatie via de zorgtoeslag van de in het Kunduz-akkoord overeengekomen verhoging van het eigen risico zich tot de mogelijkheid om bij mensen met premieachterstanden beslag te leggen op de zorgtoeslag? In hoeverre kan nog gesproken worden van compensatie voor deze groep mensen die in een zeer moeilijke financiële situatie zitten? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de huidige situatie kan zowel het CVZ als de zorgverzekeraar beslag laten leggen op de zorgtoeslag van de verzekeringnemer. Dit vloeit voor uit het algemene uitgangspunt in het burgerlijk recht dat een schuldeiser in beginsel zijn vordering kan verhalen op alle goederen van diens schuldenaar.
Daarnaast zal met ingang van 1 januari 2013 de zorgtoeslag door het CVZ worden gebruikt als bron voor de inning van de bestuursrechtelijke premie.
Naar verwachting verkleint deze maatregel de groep wanbetalers waarop incassomaatregelen moeten worden toegepast en zal hiermee de uitstroom van wanbetalers uit het bestuursrechtelijke premieregime worden bevorderd. De met incasso gepaard gaande additionele kosten zorgen er namelijk voor dat de afloscapaciteit van wanbetalers afneemt.
Het bericht over de campagne tegen huwelijksdwang |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de campagne tegen huwelijksdwang?1
Ja, het bericht heeft betrekking op het plan van aanpak preventie huwelijksdwang dat de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 3 juli jongstleden aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35).
Deelt u de mening dat een weigering van de man om het nodige te doen om een religieuze echtscheiding tot stand te brengen ernstige gevolgen kan hebben voor de verdere levensmogelijkheden van een vrouw? Zo ja, bent u ervan op de hoogte op welke wijze vrouwen die leven in huwelijkse gevangenschap in hun dagelijkse leven worden beperkt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de problematiek van vrouwen die in een situatie van «huwelijkse gevangenschap» verkeren, zoals mag blijken uit de uitvoerige reactie op een brief over dit onderwerp van de organisatie Femmes for Freedom die ik samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer desgevraagd stuurde (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35).
Onder welke omstandigheden is er sprake van psychische druk waardoor niet meer gesproken kan worden van een vrije wil van beide echtgenoten om een (religieus) huwelijk in stand te houden? En wanneer levert deze psychische druk concreet een strafbaar feit op?
Het is niet goed mogelijk om in algemene zin uitspraken te doen over de omstandigheden waaronder sprake is van zodanige psychische druk dat niet meer kan worden gesproken van een vrije wil van beide echtgenoten om een (religieus) huwelijk in stand te houden. De redenen om een huwelijk in stand te houden kunnen voor iedere persoon verschillen en zullen mede afhangen van de zich voordoende omstandigheden. Het antwoord op de vraag wanneer het uitoefenen van psychische druk een strafbaar feit oplevert, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Die omstandigheden bepalen ook welk strafbaar feit mogelijk is begaan. Primair zal gekeken moeten worden naar de wijze waarop de psychische druk wordt uitgeoefend. Indien de psychische druk bijvoorbeeld wordt uitgeoefend door het slachtoffer te bedreigen met de dood of met zware mishandeling, kan sprake zijn van het misdrijf bedreiging (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de psychische druk wordt uitgeoefend door bedreiging met geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid en ertoe leidt dat de ander wederrechtelijk wordt gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, kan sprake zijn van het misdrijf dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de psychische druk wordt uitgeoefend door het slachtoffer opzettelijk de vrijheid te benemen, zal sprake kunnen zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht).
Hoe verklaart u dat, terwijl huwelijkse gevangenschap waarbij de betrokkene door geweld, bedreiging met geweld of door een andere feitelijkheid wederrechtelijk wordt gedwongen geen stappen te ondernemen om het huwelijk te beëindigen , reeds valt onder de huidige strafbaarstelling van (huwelijks)dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht), nog geen persoon in Nederland is veroordeeld voor het verschijnsel?
Bij het Openbaar Ministerie zijn aangiftes in dit verband niet bekend. Zonder aangifte is het moeilijk een vervolging in te stellen, zeker wanneer ook andere informatie ontbreekt die als aanknopingspunt voor een opsporingsonderzoek kan dienen.
Welke consulaire bijstand wordt aan Nederlandse staatsburgers verleend in het buitenland in verband met juridische procedures?
De consulaire bijstand die aan Nederlandse staatsburgers in het buitenland kan worden verleend in verband met juridische procedures is, beperkt tot strafprocedures waarbij de Nederlandse onderdaan in het buitenland is gedetineerd. Consulaire bijstand in civielrechtelijke procedures is beperkt. Betrokkenen kunnen zich uiteraard wel te allen tijde via een advocaat in het buitenland laten bijstaan die toezicht op een eerlijke procesgang zal moeten houden.
Acht u de bijstand aan vrouwen, waarvan de echtgenoot weigert medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de ontbinding van een religieus huwelijk in zowel het binnen- als buitenland, voldoende? Zo ja, waar bestaat deze bijstand uit? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om de bijstand voor genoemde vrouwen te vergroten?
Vrouwen in Nederland die in een dergelijke situatie verkeren kunnen voor hulp en advies (anoniem) terecht bij een Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Voor eenvoudige rechtsvragen kunnen zij zich wenden tot het Juridisch Loket voor gratis advies. Zoals in de eerdergenoemde schriftelijke reactie aan uw Kamer van 31 mei 2012 op de brief van Femmes for Freedom inzake huwelijkse gevangenschap is aangegeven, kunnen deze vrouwen zich tot de civiele rechter in Nederland wenden teneinde de medewerking van de echtgenoot te vorderen tot ontbinding van het religieuze huwelijk. Hierbij dient de bijstand van een advocaat te worden ingeroepen. Wanneer de vrouw over onvoldoende financiële middelen beschikt, kan in overeenstemming met de geldende regels een beroep op gefinancierde rechtsbijstand worden gedaan. Indien er een strafproces loopt, kunnen de slachtoffers bovendien kosteloos ondersteuning (in juridisch, praktisch, sociaal en psychologisch opzicht) krijgen van Slachtofferhulp Nederland. Hiermee is voldoende bijstand beschikbaar in Nederland.
Voor de ontbinding van een religieus huwelijk in het buitenland, zal veelal de inzet van een advocaat noodzakelijk zijn die bekend is met de rechtsgang in het desbetreffende land. Mocht een persoon aangeven te vrezen voor zijn of haar eigen veiligheid, dan kan zij zich in principe wenden tot een Nederlandse ambassade. De ambassade zal zo zorgvuldig mogelijk hulp bieden. Zo kan men in overleg met Nederlandse instanties onder andere opvang in Nederland regelen en/of op verzoek contacten leggen met door betrokkene aangewezen vertrouwenspersonen, maar er kan geen inmenging plaatsvinden in de rechtsgang.
Omdat de mogelijkheden tot interventie in het buitenland beperkt zijn, zal het kabinet, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juli jongstleden, vooral ook preventieve maatregelen treffen teneinde te voorkomen dat vrouwen in het buitenland in situaties van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap of achterlating terecht komen met alle gevolgen van dien.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse vrouwen die leven in huwelijkse gevangenschap en een nieuwe relatie aangaan in islamitische landen groot gevaar lopen omdat ze volgens de religieuze rechtsorde overspel of bigamie plegen? Zo ja, op welke wijze ondersteunt de Nederlandse overheid deze vrouwen om hun te verlossen van de beperking van hun verdere levensmogelijkheden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te bewerkstelligen dat Nederlandse rechters een echtscheidingsbeschikking voldoende motiveren opdat een in Nederland tot stand gekomen huwelijksontbinding gemakkelijk in het buitenland erkend kan worden?
Ten aanzien van dit onderwerp geldt thans geen landelijke beleidslijn. De Raad voor de rechtspraak heeft mij evenwel laten weten dat familierechters zonder meer bereid zijn om de echtscheidingsbeschikking zo te motiveren dat erkenning van de huwelijksontbinding in het buitenland gemakkelijker wordt. Voor zover het gaat om echtscheiding waarbij Marokkaanse onderdanen zijn betrokken, kan daarbij gedacht worden aan het nadrukkelijk vermelden van de echtscheidingsgrond (duurzame ontwrichting) in de echtscheidingsbeschikking. Bij veel zo niet alle gerechten wordt de echtscheidingsgrond overigens reeds in de beschikkingen vermeld, al dan niet op verzoek van partijen. Ook kan aangedrongen worden op de vermelding dat er tussen partijen een verzoeningspoging heeft plaatsgevonden, hetgeen door de Marokkaanse wet wordt voorgeschreven. Voor de advocatuur is immers een rol weggelegd om namens partijen aan te geven dat een specifieke motivering – die afhangt van het land waar erkenning moet plaatsvinden – gewenst is.
Op welke wijze gaat u zorgen voor eenduidige landelijke registratie van de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van migrantenvrouwen en kinderen in landen van herkomst, opdat inzicht kan worden verkregen in de aard en omvang van deze grotendeels verborgen problematiek? Wanneer kan de Kamer een voorstel dienaangaande verwachten?
Bij huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating is vaak sprake van een verborgen problematiek, hetgeen waarneming en registratie belemmert. Bij huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap speelt bovendien dat de scheidslijn tussen dwang en sterke beïnvloeding moeilijk te trekken is.
Het kabinet laat in 2013 op basis van de beschikbare gegevens en signalen het voorkomen van huwelijksdwang zo goed mogelijk in beeld brengen. Dit geldt eveneens voor de gevallen van achterlating. Op basis van deze uitkomsten en de (on)mogelijkheden van onderzoeksmethoden zal bezien worden of en welke aanpak c.q. registratie voor de komende jaren gehanteerd zal worden om zicht te hebben op de genoemde problematiek.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over de Britse «Forced Marriage Unit» (FMU) , die is ingesteld door de ministeries van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken aldaar, voor het tegengaan van de verschijnselen huwelijksdwang en achterlating door middel van onder meer het terughalen van slachtoffers die in landen van herkomst zijn achtergelaten?2 Zo ja, waarop is uw aanname dat de structuur van de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) die wij in Nederland kennen voldoende mogelijkheden biedt om waar nodig hulp te bieden aan vrouwen die te maken hebben met de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van vrouwen en kinderen in landen van herkomst gebaseerd? Hoe verklaart u in verband met het voorgaande de vele indicaties die er zijn dat deze verschijnselen een reëel probleem vormen dat de Nederlandse samenleving in zijn geheel raakt?
Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief van 3 juli jongstleden uiteengezet is, gaat het bij de aanpak van huwelijksdwang, net als bij de brede aanpak van geweld in huiselijke kring, om een ketenaanpak van actieve preventie tot en met opsporing en sanctionering. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011 – 2012, 32 175, nr. 30 en nr. 35). Er zijn veel partijen betrokken. Zo spelen gemeenten een belangrijke rol bij de preventie van huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en achterlating. Vrouwen die in Nederland slachtoffer zijn of dreigen te worden van huwelijksdwang kunnen voor advies en hulp terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG’s) en in het buitenland in principe bij de Nederlandse ambassades. Het SHG geeft advies en kan het slachtoffer in contact brengen met de hulpverlening of, als het slachtoffer dat wil, met de politie. Er is een landelijk dekkend netwerk van SHG’s. De SHG’s werken onder andere samen met politie, het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd geweld (LEC), de vrouwenopvang en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, indien noodzakelijk in een concreet geval, eveneens samen met bovengenoemde instanties. Het kabinet werkt toe naar één frontoffice voor alle vormen van geweld in huiselijke kring, dus ook voor eergerelateerd geweld en huwelijksdwang (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zodat voor iedereen (politie, professionals en omstanders) duidelijk is tot welke instantie men zich moet wenden.
Om slagvaardiger hulp te bieden bij gevallen van achterlating en huwelijksdwang maakt het kabinet op dit moment een analyse van de problematiek en welke oplossingen mogelijk zijn. Bij deze analyse worden ook de functies die de Britse Forced Marriage Unit vervult betrokken. Ook zal gekeken worden naar andere voorbeelden, zoals Noorwegen. In het voorjaar van 2013 zal uw Kamer over de uitkomsten van deze analyse worden geïnformeerd.
Bent u bereid om naar Brits voorbeeld in Nederland een «Forced Marriage Unit» in te stellen opdat vrouwen en kinderen die te maken krijgen met huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap adequaat kunnen worden geholpen onder regie van deze unit welke tevens kan fungeren als landelijk meldpunt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel in dat verband verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Gebrekkige voorlichting strop voor mantelzorgers»1 en de uitzending over mantelzorgers en erfbelasting?2
Ja.
Deelt u de mening dat de informatie over de verhoogde vrijstelling van het mantelzorgcompliment op de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)3 redelijk summier is, en dat het onhandig is dat de link naar de belastingdienst naar de algemene site gaat en niet direct naar de relevante pagina?4
De SVB heeft de informatie op de website over de mogelijkheid voor mantelzorgers om in aanmerking te kunnen komen voor een hogere vrijstelling van de erfbelasting, uitgebreid. Er wordt nu ook direct doorgeschakeld naar de relevante pagina op de site van de Belastingdienst. Dit is naar mijn mening een verbetering.
Deelt u de mening dat de zin «U mag maar met 2 personen aan de voorwaarden hierboven voldoen. 3 of meer mensen kunnen niet allemaal elkaars partner zijn.» op genoemde site van de belastingdienst onduidelijk is? Deelt u de menig dat hierover duidelijk gesteld zou kunnen worden dat als ofwel de ouder ofwel het kind getrouwd is/een geregistreerd partnerschap heeft, zij niet in aanmerking komen voor de grote vrijstelling met de ouder?
De strekking van de in vraag 3 voorgestelde formulering komt op de site van de Belastingdienst tot uitdrukking door de tekst onder «Let op!» Daarin staat dat geen sprake is van partnerschap met de mantelzorger als deze samenwoont met beide ouders. Ik zal bezien of de bestaande tekst nog verder kan worden verduidelijkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de SVB en de belastingdienst om ervoor te zorgen dat bij de voorlichting over het mantelzorgcompliment (inclusief op het aanvraagformulier) duidelijker wordt gecommuniceerd over de gevolgen voor de erfbelasting en kunt u de Kamer meedelen welke wijzigingen dit oplevert?
Ja. Dit overleg heeft inmiddels al plaatsgevonden. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat de wijze waarop de SVB op haar site informatie verstrekt over de hogere vrijstelling van de erfbelasting voor mantelzorgers, inmiddels is verbeterd. De SVB heeft toegezegd om ook in de begeleidende brief bij verzending van het aanvraagformulier van het mantelzorgcompliment, mantelzorgers te wijzen op de mogelijke relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting.
Waarom is ervoor gekozen om het mantelzorgcompliment alleen te geven bij een extramurale indicatie en niet bij een intramurale indicatie, die bijvoorbeeld via een persoonsgebondenbudget (pgb) of zorg in natura (ZIN) wel thuis wordt opgevangen?
Door het toenmalige Kamerlid Van der Vlies is bij de behandeling van het Belastingplan 2005 een amendement ingediend. Dit amendement was erop gericht om mensen die intensief zorg verlenen aan een ander, een financieel blijk van waardering toe te kennen. Daarvoor werd een bedrag van € 65 miljoen beschikbaar gesteld. Dit amendement is door de Kamer aanvaard en uitgewerkt in de Regeling maatschappelijke ondersteuning. Over de criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te kunnen komen voor een mantelzorgcompliment is, mede in relatie tot de hoogte van het beschikbare budget, meerdere keren met de Kamer van gedachten gewisseld. Om voor een compliment in aanmerking te kunnen komen moet men beschikken over een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg; deze indicatie moet ten minste 371 dagen geldig zijn.
Daarbij is overwogen dat ingeval van een indicatie voor intramurale AWBZ-zorg in beginsel in veel mindere mate sprake zal zijn van een beroep op mantelzorg. Voor mensen met een intramurale indicatie die om uiteenlopende redenen niet in een instelling verblijven, geldt dat het uitvoeringstechnisch gezien niet mogelijk is gebleken deze groep in aanmerking te brengen voor de regeling, omdat de vereiste informatie voor de beoordeling van de aanspraak niet beschikbaar is. Inmiddels is overigens gebleken dat ook toepassing van deze criteria voor toekenning van het mantelzorgcompliment leidt tot overschrijding van het beschikbare budget.
Kunt u zich voorstellen dat kinderen die er bewust voor kiezen om hun ouders de laatste maanden zeer intensief thuis te verzorgen, ook al heeft vader/moeder een indicatie voor een verpleeghuis, het als onrechtvaardig ervaren dat zij niet in aanmerking komen voor de erfvrijstelling? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Dat kinderen in afwijking van de hoofdregel toch in aanmerking kunnen komen voor de partnervrijstelling is een gevolg van het amendement Sap (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 31 930, nr. 84). In dat amendement is het verkrijgen van de vrijstelling onder andere afhankelijk gemaakt van het ontvangen van een mantelzorgcompliment. Voorts moet uiteraard voldaan zijn aan de overige vereisten voor het zijn van partners. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 5 gaat het bij het mantelzorgcompliment om een indicatie voor extramurale AWBZ-zorg. Een mantelzorgcompliment wordt niet toegekend als sprake is van een indicatie voor opname in een verpleeghuis (intramurale zorg). De reden hiervoor staat in het antwoord op vraag 5. De partnervrijstelling is dan niet aan de orde.
Klopt het dat op de website van de SVB geen informatie staat over het aanvragen van het mantelzorgcompliment als er geen formulier ontvangen is/als het formulier kwijt is, etc? Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat mensen alsnog het compliment (of over 2011 een bewijs dat zij recht gehad hebben op het compliment) op eenvoudige wijze kunnen aanvragen?
Het is juist dat hierover geen informatie op de site van de SVB staat. Ik zal de SVB verzoeken de site op dit punt aan te passen. In beginsel dient de aanvraag door de mantelzorger uiterlijk drie maanden na de dag waarop het aanvraagformulier aan de zorgvrager is toegezonden, te worden ingediend. Op grond van het bepaalde in de Regeling maatschappelijke ondersteuning kan de SVB in het voordeel van aanvrager van deze termijn afwijken, voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. De SVB attendeert op haar website op de mogelijkheid om ingeval van overlijden van de zorgvrager het aanvraagformulier door nabestaanden of door een executeur te laten indienen.
Overheidsmaffiapraktijken op Sicilië |
|
Teun van Dijck (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Is het u bekend dat tien Italiaanse steden failliet dreigen te gaan1 en dat Sicilië 3 360 chauffeurs in dienst heeft voor 256 ambulances, 17 stenografen inschakelt als de regiopresident een toespraak houdt, 30 000 boswachters in dienst heeft en dat de president van de regio een persoonlijke staf heeft van 1 385 personen, bijna evenveel als de Britse Premier David Cameron?2
De berichtgeving waarnaar u in uw Kamervragen naar verwijst, is mij bekend.
Kunt u de Italiaanse regering alvast laten weten dat Nederland niet van plan is deze vorm van cliëntelisme en verspilling te gaan subsidiëren en dat Italië dus in geen honderdduizend jaar hoeft te rekenen op ook maar één euro aan financiële hulp van de Nederlandse belastingbetaler? Zo nee, waarom niet?
Italië heeft geen steunaanvraag ingediend. Problematiek welke zich in Italië voordoet, hoort door dat land zelf geadresseerd te worden. Het is dan ook aan Italië zelf om te bepalen hoe hiermee wordt omgegaan.