De situatie rond het asbest in woningen in de Utrechtse wijk Kanaleneiland |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u de stand van zaken weergeven ten aanzien van de uitvoering van de motie waarin de regering is verzocht om afspraken met (brancheverenigingen van) huurders te maken om hun huurders te informeren als zij kennis hebben van de aanwezigheid van asbest?1 Zijn er inmiddels afspraken gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Op 30 januari jl. heeft mijn ambtgenoot, de staatssecretaris van I en M, uw Kamer het Handboek Asbest aangeboden als reactie op de motie Van der Werf – Koşer-Kaya waar hier naar wordt verwezen. (TK 25 834, nr. 69). Het handboek, dat tot stand is gekomen in overleg tussen I en M en branchevereniging Aedes, ondersteunt corporaties in het hele proces van het maken van beleid tot aan de oplevering en registratie van de asbestsanering. Het eerste deel gaat over het formuleren van effectief asbestbeleid. Het tweede deel is een praktische handleiding hoe te handelen wanneer asbest is aangetroffen. Verder bevat het diverse links naar wet- en regelgeving, betrokken instanties en praktische bijlagen zoals een checklist en voorbeelden van brieven aan bewoners.
Wist woningcorporatie Mitros dat er asbest in de woningen aanwezig was? Had Mitros dit moeten weten?
Op grond van een in opdracht van Mitros uitgevoerde asbestinventarisatie wist de woningcorporatie dat asbest in het gebouw aanwezig was. Tijdens werkzaamheden is meer asbest aangetroffen dan was geïnventariseerd. Of Mitros dit redelijkerwijs had moeten weten en hoe met deze vondst van het asbest tijdens de werkzaamheden is omgegaan zal uit het toegezegde nader onderzoek moeten blijken.
Bent u bekend met het bericht «Spuitasbest mogelijk in meer Utrechtse panden»?2
Ja.
Is er een lijst waarop staat in welke panden asbest is gebruikt? Zo ja, kunt u toezeggen dat verhuurders en huurders van alle panden op die lijst ook vooraf worden geïnformeerd dat er (mogelijk) asbest in hun woning zit? Zo nee, waarom niet?
Nee, een dergelijke lijst bestaat niet. Asbest is toegepast in tweederde van de gebouwen van vóór 1994 en bij deze gebouwen dient voordat werkzaamheden worden uitgevoerd een asbestinventarisatie te worden gedaan. Indien er geen werkzaamheden worden uitgevoerd dient alleen bij een vermoeden van blootstelling aan asbest een asbestinventarisatie of risicobeoordeling te worden gedaan.
Kunt u toezeggen dat bij renovatieprojecten door corporaties een asbestcheck wordt gedaan, zodat vooraf bewoners kunnen worden geïnformeerd?
Ja, deze asbestinventarisatie is nu al verplicht bij gebouwen van vóór 1994. Het is gebruikelijk dat bewoners vooraf worden geïnformeerd.
De verplichting voor familie om mee te werken in het verpleeghuis De Vierstroom |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorginstelling De Vierstroom familie van bewoners gaat verplichten om vier uur per maand mee te werken in het verpleeghuis?1
Vierstroom is van plan om komend najaar in twee verpleeghuizen te starten met een experiment van zes maanden, waarbij familieleden van nieuwe bewoners worden verplicht om – in eerste instantie vier uur per maand – mee te helpen. Het gaat volgens Vierstroom om ondersteuning in aanvulling op de basiszorg in het verpleeghuis met als doel het welbevinden van cliënten te verhogen. Vierstroom benadrukt dat de familie geen zorgtaken hoeft te verrichten. Vierstroom geeft dit vorm door de familie van de cliënt bij het introductiegesprek aan te laten geven hoe ze kunnen bijdragen. Vierstroom legt de afspraken over de familieparticipatie vervolgens vast in het zorgplan dat zij samen met de cliënt en mantelzorger afspreken.
Ik ben een warm voorstander van (het bevorderen van) een grotere betrokkenheid van familie bij de zorg en ondersteuning van bewoners van zorginstellingen. Het is (dan ook) goed dat er discussie wordt gevoerd over de bijdrage van naasten in de zorg voor kwetsbare mensen. Behalve over kwaliteit van leven gaat het hierbij ook over onderlinge solidariteit, die noodzakelijk is voor de houdbaarheid van de langdurige zorg op de lange termijn. Kernvraag is welke informele ondersteuning van mensen aan elkaar wij vanzelfsprekend zouden moeten vinden. De positieve én negatieve reacties op het initiatief van Vierstroom onderstrepen dat dit debat nog niet is uitgekristalliseerd. Ik waardeer het dat Vierstroom deze discussie aangaat.
De zorgplanbespreking vind ik bij uitstek een goed moment om het gesprek over familieparticipatie te voeren en daarover – op basis van vrijwilligheid – afspraken te maken. Om alle betrokken (zorgaanbieder, cliënt en familie) duidelijkheid te geven over wederzijdse verwachtingen is het goed de afspraken over familieparticipatie vast te leggen in het zorgplan. Het vastleggen van wederzijdse verwachtingen over familieparticipatie in het zorgplan ondersteunt het voeren van de dialoog hierover en de regelmatige evaluatie daarvan.
Het verplichtende karakter van het experiment van Vierstroom gaat me evenwel te ver. Het voornemen van Vierstroom tot verplichte ondersteuning kan in juridische zin worden aangemerkt als de verplichting tot het leveren van een betaling (in natura) voor diensten. Voor zorg die onder het verzekerd pakket valt, mag volgens artikel 35 WMG geen bijbetaling worden gevraagd. Het vragen van betalingen voor aanvullende diensten die geen zorg of dienst inhouden in de zin van de AWBZ is toegestaan, mits duidelijk is dat de cliënt vrijwillig kan kiezen voor de aanvullende dienst. Het staat de instelling vrij daar in overleg met de cliëntenraad en het zorgkantoor naar te streven (maar niet om de familie van bewoners daarvoor tot een extra bijdrage – in natura – te verplichten). Besluiten over diensten in aanvulling op de AWBZ-zorg vallen onder het verzwaard adviesrecht van cliëntenraden en is vastgelegd in de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (art. 3 lid 1 onder L WMCZ). Aanvullende diensten zijn voor de cliënt altijd op basis van vrijwilligheid. Bovendien moeten het aanbod en de prijsstelling transparant zijn.
Al met al is zowel bij de basiszorg als bij aanvullende diensten een verplichting tot bijbetaling (hetzij financieel, hetzij in natura) niet mogelijk.
Vierstroom geeft aan in de positie te willen geraken dat zij personen wier familie categorisch weigert te participeren, niet hoeft op te nemen. Dit omdat deze dan niet passen in de filosofie die Vierstroom voorstaat. Alsdan zou het zorgkantoor zorg moeten dragen voor een alternatief voor betroken burger. Zulke afspraken tussen zorgkantoor en aanbieder bestaan thans evenwel niet en moet de verzekerde die een indicatiebesluit voor AWBZ-zorg heeft, deze aanspraak via hety zorgkantoor bij de aanbieder tot gelding kunnen brengen.
Hoe is het mogelijk dat in het jaar dat er extra middelen beschikbaar zijn gesteld voor het aantrekken van personeel, een zorginstelling tot deze maatregel overgaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit het bovenstaande blijkt, gaat in deze situatie niet zozeer om het al dan niet aantrekken van extra personeel. Vierstroom geeft aan met het experiment – vanuit een bepaalde filosofie – te willen streven naar een hoger welzijnsniveau van zijn bewoners. Het gaat volgens Vierstoom om ondersteuning in aanvulling op de basiszorg in het verpleeghuis.
Erkent u dat met het verplicht stellen van het doen van vrijwilligerswerk er geen sprake meer is van vrijwilligerswerk? Zo ja, erkent u dat deze maatregel van de zorginstelling regulier werk wegdrukt dat anders zou worden gedaan door een betaald personeelslid? Zo nee, kunt u uitleggen hoe een verplichting tot vier uur helpen in de maand een vrijwillig karakter heeft?
Zoals ik schreef in antwoord op de vragen 1 en 2 kan van een verplichtend karakter van het experiment van Vierstroom geen sprake zijn. Zowel de verplichting tot het leveren van een betaling (in natura) voor diensten als de mogelijkheid om deze verplichte diensten «af te kopen» kan niet aan de orde zijn. Dit verplichtende karakter verdraagt zich naar mijn mening ook slecht met het wezen van mantelzorg, waarvoor de sociale relatie, de intrinsieke motivatie en vrijwilligheid kenmerkend zijn. Ook vanuit dit perspectief kan en mag dan ook geen sprake zijn van «wegdrukken van reguliere zorg» cq. het verliezen van een baan door huidige personeelsleden.
Hoeveel betaalde personeelsleden zouden kunnen worden ingezet zonder de verplichting van de familie om mee te werken in het verpleeghuis of hoeveel personeelsleden verliezen hun werk door deze maatregel?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat de familie zijn taak kan «afkopen»? Hoeveel extra betaling betreft dat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een risico kan schuilen in het onvrijwillig inzetten van mensen bij ouderen, bijvoorbeeld omdat mensen achteloos of ongemotiveerd hun taak uitvoeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet van mantelzorgers is onvervangbaar en voegt extra kwaliteit van leven toe. Dat instellingen deze inbreng stimuleren en faciliteren vind ik een goede zaak. Dit vraagt ook om een positieve houding van de professionele zorgverleners om de intrinsieke motivatie van mantelzorgers zo optimaal mogelijk te benutten. Onvrijwillig inzetten van mantelzorg zou inderdaad tot risico’s kunnen leiden. Overigens is mijn indruk dat veel mantelzorgers aanzienlijk meer dan vier uur per maand bijdragen aan het welbevinden van hun dierbare.
Op welk onderdeel schieten de zorgzwaartepakketten tekort in hun dekking, waardoor er «verplicht» vrijwilligerswerk moet worden ingezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van oordeel dat de ZZP’s niet tekort schieten.
Erkent u dat «verplicht» vrijwilligerswerk een verkapte vorm van bijbetalen is voor zaken, die via de zorgzwaartepakketten gedekt zouden moeten zijn? Zo ja, bent u van mening dat De Vierstroom in overtreding is, omdat De Vierstroom onrechtmatige bijbetalingen vraagt? Zo nee, wat vindt u er gewoon aan dat er een verplichting komt van het doen van vrijwilligerswerk?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op de vragen 1 tot en met 6. Ik heb de NZa gevraagd kritisch te kijken naar het experiment. De NZa gaat op korte termijn met Vierstroom in overleg over het experiment. De antwoorden op deze Kamervragen zal ik ook expliciet onder de aandacht brengen van Vierstroom, zorgkantoor en de NZa.
Vindt u het aanvaardbaar dat mensen, die familie hebben, die dat niet wil doen, lager op de wachtlijst worden geplaatst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al eerder heb aangegeven, kan en mag van een verplichting tot de inzet van mantelzorg geen sprake zijn.
Wat gebeurt er met mensen, die een plek in het verpleeghuis zoeken, zonder familie, die aan de vier uur-verplichting kan voldoen?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat het onacceptabel is dat deze mensen uitgesloten zouden worden om bij De Vierstroom te komen wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het uit te leggen dat een zorginstelling met een positief resultaat van € 4,5 miljoen over 2011 dit soort maatregelen voorstelt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De vragen 12, 13 en 14 betreffen de bedrijfsvoering van Vierstroom en de bezoldiging van bestuurders. Los van de vraag of de genoemde bedragen juist zijn, behoort Vierstroom zich te houden aan alle geldende regels hieromtrent. De NZa houdt toezicht op de doelmatige en rechtmatige uitvoering van de AWBZ door zorgverzekeraars. Voor een maatschappelijk verantwoorde bezoldiging van de bestuurders heeft het kabinet de Wet normering topinkomens ontworpen. Deze ligt op dit moment voor behandeling in de Eerste Kamer.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat de bestuurder van deze instelling per jaar 239 262 euro vangt en een auto van de zaak heeft waarvoor hij 57 292 euro krijgt, terwijl van familieleden wordt geëist dat zij vier uur per maand verplicht meewerken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u, wanneer u de jaarrekening bekijkt en de zeker tien BV’s van De Vierstroom ziet, het gevoel dat deze zorginstelling zich te veel laat afleiden van de kern, namelijk goed zorgen voor bewoners en zorgen voor gemotiveerd personeel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Het toezicht op vrijgekomen ernstige zware delinquenten |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tussen wijkagent en reclassering»?1
Ja.
Deelt u de stelling in het artikel dat de politie het toezicht op vrijgekomen, ernstige gewelds- en zedendelinquenten nauwelijks heeft geregeld? Zo ja, hoe kan dat en wat gaat u doen om hier verandering in te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet voorwaardelijke sancties hebben politie, reclassering en OM op 20 mei 2011 een samenwerkingsovereenkomst gesloten in het kader van het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden. Vóór die tijd was de samenwerking nog niet voldoende eenduidig vastgelegd en waren er diverse convenanten in gebruik die zich op verschillende doelgroepen – met verschillende werkwijzen – richtten.
Met het afsluiten van het convenant in 2011 is de samenwerking in het handhaven van vrijheidsbeperkende voorwaarden – met inachtneming van de rol van het Openbaar Ministerie – gestroomlijnd door landelijke en eenduidige afspraken te maken. De reclassering is primair verantwoordelijk voor het toezicht en neemt indien vrijheidsbeperkende voorwaarden zijn opgelegd altijd (en in andere gevallen indien daar noodzaak toe is) contact op met de wijkagent. De wijkagent vervult een extra signalerende functie en levert een handhavingbijdrage vanuit de «oog en oorfunctie». Politie en reclassering informeren elkaar bij relevante ontwikkelingen. Overigens biedt de samenwerkingsovereenkomst genoeg ruimte voor maatwerk in gezamenlijk overleg.
Is het waar dat de rol van de politie bij het bovengenoemde toezicht niet is vastgelegd en niet eenduidig is? Zo ja, hoe kan dat? Wat gaat u doen om hier verandering in te brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het gebrek aan toezicht op bijvoorbeeld vrijheidsbeperkende voorwaarden tot gevaarlijke situaties voor de samenleving of slachtoffer leiden? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit zeer onwenselijk is en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, kunt u dan garanderen dat gevaarlijke delinquenten die onder voorwaarden zijn vrijgelaten altijd gecontroleerd worden op het naleven van die voorwaarden?
De wet voorwaardelijke sancties is per 1 april 2012 in werking getreden. De reclassering begeleidt onder toezicht gestelden en controleert of zij de opgelegde voorwaarden naleven. Deze wet richt zich op alle onder toezicht gestelden. Door op basis van de risico’s het toezichtniveau en daarmee de intensiteit van het reclasseringstoezicht te bepalen, wordt optimaal ingezet op de veiligheid van de samenleving en bescherming van slachtoffers. De nieuwe wet vergroot de duidelijkheid over de inhoud van de voorwaarden en de procedure omtrent ingrijpen door het OM. Hiermee wordt, in combinatie met het landelijke samenwerkingsconvenant, het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden voldoende geborgd.
In aanvulling hierop, wordt in het kader van de pilot BIJ – waaraan op dit moment 110 gemeenten deelnemen – het bestuursorgaan burgemeester (vanuit diens verantwoordelijkheid voor de openbare orde) geïnformeerd wanneer er een zware geweld- of zedendelinquent terugkeert in zijn gemeente. Deze informatie wordt verstrekt vanwege de mogelijke maatschappelijk onrust die een dergelijke terugkeer met zich mee kan brengen. Het betreft hier dus het informeren van de bestuurder bij de terugkeer van een specifieke groep (zware gewelds- of zeden) delinquenten en gebeurt complementair aan het toezicht in strafrechtelijk kader.
Waarom kennen de verschillende politieregio’s uiteenlopende manieren, protocollen, convenanten en dergelijke over de wijze waarop toezicht wordt gehouden op onder voorwaarden vrijgelaten delinquenten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in de praktijk het contact tussen de reclassering en de politie tekort schiet en dat er van naleving van afspraken of convenanten te weinig terecht komt? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het toezicht van een wijkagent op een delinquent meestal beperkt is tot de eigen wijk en dat als een delinquent verhuist hij dan uit beeld verdwijnt bij de politie? Zo ja, hoe kan dat en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee, dit klopt niet. Conform de taakverdeling zoals uiteengezet in mijn beantwoording van vragen 2,3,5 en 6 vervult de wijkagent een extra signalerende functie ten behoeve van het toezicht en ligt de primaire verantwoordelijkheid van het toezicht bij de reclassering. De reclassering wordt dan ook door het CJIB geïnformeerd wanneer er een mutatie plaatsvindt in de GBA gegevens van een onder toezicht gestelde. De reclassering informeert op haar beurt de wijkagent die werkzaam is in het gebied waar de onder toezicht gestelde heen verhuist.
Deelt u de mening dat de samenwerking tussen politie en reclassering op het gebied van toezicht op vrijgelaten delinquenten goed past in de structuur van het veiligheidshuis? Zo ja, waarom bestaat er dan geen overleg in veiligheidshuizen over de meest risicovolle groep van vrijgelaten gewelds- en zedendelinquenten? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het landelijk convenant protocolleert de samenwerking tussen politie en reclassering met betrekking tot het toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden in brede zin. In aanvulling hierop fungeren de veiligheidshuizen als netwerkoverleg voor casussen waarbij sprake is van de meest complexe problematiek en waarbij diverse partijen betrokken zijn. Vanwege hun complexe problematiek en risicovolle karakter worden gewelds- en zedendelinquenten al vaak voor multidisciplinaire bespreking in het veiligheidshuis geagendeerd.
De weigering van de EU om Hezbollah te plaatsen op de lijst van terroristische organisaties |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Marcial Hernandez (Groep Kortenoeven/Hernandez) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de artikelen «Hypocrisy over Hezbollah Arms»1, «EU «buries head in sand» over Hezbollah»2 en «Fate of Syrian Chemical Weapons May Trigger War»3?
Ik heb kennisgenomen van de artikelen.
Classificeert u de Libanese «Partij van Allah» (Hezbollah) nog steeds als een terroristische organisatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vertaalt zich dat dan naar internationaal beleid vis-à-vis de Europese Unie en de mede door Hezbollah bestuurde staat Libanon?
Nederland beschouwt Hezbollah als een terroristische organisatie.4 Nederland heeft dit in de EU meermaals gemeld en zal dit blijven doen. Nederland onthoudt zich van contact met Hezbollah. Dit beleid is ook van toepassing op Hezbollah-leden die deel uitmaken van de Libanese regering.
Is het feit dat de over een eigen militie en zware wapensystemen [waaronder tienduizenden raketten die op de staat Israel gericht staan] beschikkende islamitische terroristische organisatie Hezbollah onderdeel uitmaakt van de Libanese regering strijdig met [onderdelen van] het Europese associatieverdrag met Libanon? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om te ijveren voor opschorting van dat associatieverdrag zolang de islamitische terroristische organisatie Hezbollah onderdeel uitmaakt van de regering van Libanon en zolang de op grond van resolutie 1 701 van de VN-Veiligheidsraad illegale Hezbollahmilitie niet is ontbonden? Zo nee, waarom niet?
Nederland is van mening dat het Associatieakkoord met Libanon uit 2006 kan bijdragen aan stabiliteit, veiligheid en welvaart en zodoende een belangrijk instrument is om hervormingen op het gebied van democratie, mensenrechten, rechtstaat en economie te begeleiden. Tevens biedt het Associatieakkoord de EU de mogelijkheid om een kritische dialoog te voeren met Libanon over mensenrechten en democratie. Nederland is dan ook geen voorstander van opschorting van het Associatieakkoord.
Wat heeft dit kabinet sinds zijn aantreden in concrete termen ondernomen, in bilateraal en in multilateraal opzicht, om uitvoering te bevorderen van resolutie 1701 van de VN-Veiligheidsraad?
Nederland heeft meermaals de zorgen over uitvoering VN-Veiligheidsraadresolutie 1 701 overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als de speciaal gezant van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor Libanon. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VN-Veiligheidsraadsresolutie 1 701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland vraagt waar mogelijk aandacht voor het onderwerp. Dit gebeurde laatstelijk tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie van 23 juli jl., waarop de ministers het belang benadrukten van blijvende betrokkenheid van de Libanese autoriteiten bij uitvoering van VN-veiligheidsraadsresolutie 1 701 en de daaruit voortvloeiende internationale verplichtingen van Libanon.
Hoe beoordeelt u het optreden van UNIFIL in Zuid-Libanon met betrekking tot het voorkomen van de ontplooiing van de Hezbollah-militie en de opstelling aldaar van illegale op Israël gerichte zware wapensystemen?
Het mandaat van UNIFIL omvat o.a. het assisteren van de Libanese strijdkrachten bij het uitvoeren van de verplichtingen uit VN-Veiligheidsraadsresolutie 1701. UNIFIL heeft ertoe bijgedragen dat het sinds 2006 relatief rustig is gebleven in Zuid-Libanon. Dit wordt ook onderschreven door het rapport van de Secretaris Generaal van de Verenigde Naties over implementatie van VN-Veiligheidsraadsresolutie 1701.5
Bent u bereid het voortouw te nemen om de Europese Unie aan te sporen om de Libanese regering te waarschuwen dat het onaanvaardbaar en dus sanctiewaardig is als Syrische chemische wapens en/of de overbrengingsmiddelen daarvoor naar Libanees grondgebied worden overgebracht, welke andere voorkomingsmaatregelen bent u bereid in dit kader te treffen en welke sancties zouden richting Libanon kunnen worden getroffen als daadwerkelijk chemische wapens en/of overbrengingsmiddelen op Libanees grondgebied worden toegelaten?
In de in antwoord 4 genoemde Raadsconclusies heeft de Europese Unie de Libanese autoriteiten opgeroepen om verspreiding van wapens van welk type dan ook te voorkomen.
Libanon is als statenpartij gebonden aan de Chemische Wapenconventie. Dit betekent dat Libanon onder geen enkele omstandigheid chemische wapens mag verwerven, in bezit houden of voorraden ervan mag aanleggen. Libanon is tevens verplicht chemische wapens die zich op Libanees grondgebied bevinden, te vernietigen. Onder chemische wapens worden ook de voorlopers van deze giftige stoffen gerekend en de middelen (bijv. munitie) waarmee deze giftige stoffen kunnen worden ingezet.
Wat heeft de Nederlandse regering tot dusverre gedaan, in bilateraal en multilateraal verband, om de kansen te verkleinen dat Syrische chemische wapens en/of de overbrengingsmiddelen daarvoor in handen van Hezbollah vallen?
Syrie is geen partij bij het Chemische Wapenverdrag, ondanks het feit dat sinds de inwerkingtreding van de conventie is getracht het land te doen toetreden (onder meer door Nederland als actief OPCW-lid). Op dit moment is het van belang de situatie nauwkeurig in de gaten te houden en zo goed mogelijk gebruik te maken van (inlichtingen-) informatie die voorhanden is. Uiteraard moet voorkomen worden dat deze wapens in de verkeerde handen vallen. Nederland is voorstander van een actieve betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de situatie in Syrië en Libanon en draagt dat uit in EU en VN-verband.
Wilt u deze vragen voor de duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Vierstroom verplicht familie tot meewerken’ |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Vierstroom verplicht familie tot meewerken»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat familie wordt verplicht om te helpen in het verzorgingshuis?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag het antwoord op gelijkluidende vragen mw. Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, 48) over dit onderwerp. In de kern geldt dat zowel bij basiszorg die onder de AWBZ valt als bij aanvullende diensten van een verplichting tot de inzet van mantelzorg geen sprake mag zijn.
Op basis van welke wet of regel kunnen familieleden worden verplicht om mee te helpen? Indien deze wet of regel er niet is, wilt u dat dan direct aan het verzorgingshuis Vierstroom kenbaar maken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom trekt verzorgingshuis Vierstroom geen extra personeel aan om aan de hulpvraag te kunnen voldoen?
Het gaat Vierstroom in deze situatie niet zozeer om het al dan niet aantrekken van extra personeel. Vierstoom geeft aan met het experiment – vanuit een bepaalde filosofie – te willen streven naar een hoger welzijnsniveau van zijn bewoners.
Overigens heeft Vierstroom € 2,1 mln. aan intensiveringmiddelen ontvangen en zet zij deze in voor de opleiding van het zorgpersoneel en het aantrekken van extra personeel (verplegende niveau 4) die een coachende rol krijgen in de verpleging.
Heeft verzorgingshuis Vierstroom een deel van de «Agema-gelden» toebedeeld gekregen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen gaat u ondernemen om patiënten en familieleden te beschermen, die niet aan de belachelijke eis van verzorgingshuis Vierstroom willen voldoen?
In lijn met het antwoord op uwe vragen 2 en 3 heb ik de Nza gevraagd kritisch te kijken naar het experiment. De Nza gaat binnenkort met Vierstroom in overleg. Ik zal voorliggende antwoorden ook ander de aandacht brengen van Vierstroom, Zorgkantoor en Nza.
Overbelaste WMO-loketten en de scheiding van wonen en zorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten overbelaste loketten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) voorzien?1
Bent u bereid om uitstel te verlenen zodat gemeenten voldoende tijd hebben voor het invoeren van verschillende maatregelen waarom verschillende gemeenten en belangenbehartigers vragen, zoals het bezuinigen op zorgzwaartepakketten (ZZP’s), het vervoer naar dagbesteding en de decentralisatie van delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier houdt u rekening met de uitspraak van de Tweede Kamer dat decentralisatie van de AWBZ een controversieel onderwerp is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het opiniestuk «Wie doet het licht uit in het verzorgingshuis»?2
Bent u zich ervan bewust dat het scheiden van wonen en zorg schadelijk kan zijn voor de behandeling, die mensen nodig hebben, omdat het hebben van een betaalbare woning een basis is voor behandeling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de mening dat door de bezuinigingen op de ZZP’s en het scheiden van wonen en zorg de inhoud van de zorgverlening naar de achtergrond wordt gedrukt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u het acceptabel dat met bezuinigingen op het vervoerstarief naar dagbesteding en met diverse bezuinigingen er bijvoorbeeld zorgboerderijen failliet gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat er geen gaten vallen in de dagbesteding van mensen door de bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke alternatieven zijn er voor personen die na 1 januari 2013 geen indicatie meer zullen krijgen voor een verzorgingshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe zal een oudere met een ZZP 1, 2 of 3-indicatie nog begeleid kunnen wonen en (intensieve) verzorging kunnen krijgen wanneer deze indicaties zijn afgeschaft?
Op welke wijze heeft u de verantwoordelijkheid genomen om bewoners, zorgmedewerkers, zorgaanbieders en zorgkantoren op de hoogte te stellen van uw besluit om ZZP 1, 2 en 3 af te schaffen en de bijbehorende gevolgen? Bent u van mening dat deze betrokken voldoende tijd hebben voor de voorbereiding op wat komen gaat?
Is het waar dat zorgkantoren nu al geen ZZP 1,2,3 meer inkopen bij zorginstellingen voor mensen, die deze zorg nu aanvragen? Kunt u garanderen dat dit nergens gebeurt?
Is er voor zorginstellingen al een vorm van huurbepaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u leegstand in zorginstellingen voorkomen?
Deelt u de mening dat leegstand van zorginstellingen een vorm van kapitaalvernietiging is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het weigeren van uitkeringsgerechtigden voor een baan |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringsgerechtigden weigeren voor baan mag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, waarbij een hele groep personen, die graag wil werken, wordt uitgesloten van solliciteren alleen op basis van het ontvangen van een uitkering?
Voorop staat dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Mensen moeten worden beoordeeld op hun talenten. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Wie kan werken moet en mag dat ook doen. Iedereen dient zoveel mogelijk naar vermogen te participeren. Ik vind het dan ook onwenselijk dat mensen op basis van het ontvangen van een uitkering worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat er sprake kan zijn van discriminatie op grond van artikel 1 van de Grondwet, waarin is vastgelegd dat: «Allen die zich in Nederland bevinden, in gelijke gevallen gelijk behandeld worden. Discriminatie (...) op welke grond dan ook, is niet toegestaan»?
Het gelijkheidsbeginsel en het discriminatieverbod zijn in Nederland neergelegd in artikel 1 van de Grondwet en in een aantal gelijke behandelingswetten, zoals de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbl) en de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Het hebben van een uitkering is geen discriminatiegrond die specifiek in de gelijke behandelingswetgeving wordt genoemd, maar dat sluit niet uit dat onderscheid op die grond mogelijk wel onder de zinsnede «op welke grond dan ook» uit artikel 1 van de Grondwet valt. Die beoordeling is aan de rechter. Zowel individuele personen die menen dat in hun nadeel onderscheid wordt gemaakt als belangenorganisaties op het terrein van de gelijke behandeling, kunnen zich hiertoe tot de rechter wenden.
Mocht het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door de gelijke behandelingswetgeving expliciet beschermde grond, dan is ook de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) bevoegd om daarover te oordelen. Daartoe kan een schriftelijk verzoek bij de CGB worden ingediend. Zo’n verzoek kan worden gedaan door degene die vindt dat in zijn nadeel onderscheid is of wordt gemaakt, maar ook door degene die wil weten of hij zelf verboden onderscheid maakt. Ook kan het verzoek worden gedaan door de ondernemingsraad of door een vereniging of stichting die ten doel heeft dit soort belangen te behartigen. Ten slotte kan de CGB uit eigen beweging een onderzoek instellen, als zij signalen heeft dat stelselmatig onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in een van de genoemde wetten.
Deelt u de mening van de gemeente Wijchen dat zij geen partij is in een gang naar de Commissie Gelijke Behandeling? Bent u bereid zelf naar de Commissie Gelijke Behandeling te stappen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 12, tweede lid, Algemene wet gelijke behandeling bevat een beperking voor wat betreft de personen en instellingen die een verzoek om een onderzoek bij de CGB kunnen indienen. Noch het gemeentebestuur van Wijchen, noch de staatssecretaris van SZW valt daar in dit geval onder.
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Karabulut en Ulenbelt (beiden SP), ingezonden 1 augustus 2012 (vraagnummer 2012Z14818)
Het bericht dat ECB president Draghi lid zou zijn van een lobbygroep van grote banken |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ECB president Draghi lid zou zijn van een lobbygroep van banken1
Ja.
Hoe apprecieert u het bericht dat de Europese ombudsman een onderzoek is begonnen, in het licht van mogelijke gevolgen voor het vertrouwen in de ECB en de gevolgen voor de financiële markten?
Op 24 juli jongstleden heeft de Europese ombudsman een onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht dat het lidmaatschap van ECB-president Draghi van de «Group of Thirty» onverenigbaar zou zijn met de onafhankelijkheid, reputatie en integriteit van de ECB. De «Group of Thirty» is een reeds in 1978 opgerichte groep, waarvan voormalig ECB-president Trichet momenteel voorzitter is. Het is een forum waarin vooraanstaande vertegenwoordigers uit zowel de private en de publieke sector als de academische wereld zitting hebben. Huidige leden van deze groep zijn o.a. de hoogleraren Rogoff, Feldstein en Krugman, de voormalige president van de FED Volcker en de huidige president van de Bank of England King. In de «Group of Thirty» wordt periodiek van gedachten gewisseld over internationale economische en financiële aangelegenheden. Meer informatie over dit forum is te vinden op www.group30.org.
Ik heb alle vertrouwen in de Europese Centrale Bank en haar directie en wacht met belangstelling het besluit van de Europese ombudsman af.
Bent u van mening dat de heer Draghi hangende het onderzoek gewoon kan blijven functioneren? Zo ja, waarom? Zo niet, welke stappen bent u van plan te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg van donderdag 2 augustus 2012 beantwoorden?
Ja.
Het asielbeleid voor Somaliërs |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Leers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het asielbeleid voor Somaliërs moet worden herzien?1
Uiteraard geef ik invulling aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). De uitspraak ziet enkel op vreemdelingen afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië, omdat Al-Shabaab in overige delen van Somalië (Somaliland en Puntland) niet de feitelijke macht heeft. In mijn huidige beleid toets ik, conform de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Sufi en Elmi waaraan ook de Afdeling refereert, of zij voldoende ervaring hebben met leven onder de regels van Al-Shabaab om zich opnieuw in hun land van herkomst te kunnen handhaven. In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer heb ik toegelicht hoe verwestersing een plek heeft gekregen in mijn beleid.
Deze toets kan overigens eerst aan de orde komen indien de herkomst uit Zuid- en Centraal-Somalië geloofwaardig is bevonden en de vreemdeling ervaring heeft met leven onder de regels van Al-Shabaab. Immers, in zaken waar de afkomst uit Zuid- en Centraal-Somalië geloofwaardig wordt bevonden en de persoon geen ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab, wordt al geoordeeld dat de persoon zich niet kan handhaven onder Al-Shabaab. Dit geldt voor personen die al voor de komst van Al-Shabaab uit Somalië zijn vertrokken en voor hen die uit een gebied afkomstig zijn waar Al-Shabaab geen macht had, maar wel terugkeren of reizen door een gebied waar Al-Shabaab (inmiddels) de macht heeft. In die gevallen waarin niet geloofwaardig is dat de vreemdeling afkomstig is uit Zuid- en Centraal-Somalië, is een artikel 3 EVRM-risico bij terugkeer vanwege Al-Shabaab op voorhand niet aannemelijk. Voor asielzoekers die recent zijn vertrokken, geldt dat zij ervaring kunnen hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. Zij zullen vaak nog niet verwesterd zijn.
Vreemdelingen die menen dat deze uitspraak betekenis voor hen heeft staat het vrij een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Dit kan dus alleen zinvol zijn als niet betwist wordt dat zij afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië en wanneer de eerdere aanvraag is afgewezen omdat zij ervaring hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. De uitgebreidere toets zal overigens niet betekenen dat in alle gevallen alsnog een vergunning wordt verleend. De Afdeling geeft ook aan dat het enkele verblijf van de vreemdeling in Nederland niet hoeft te betekenen dat deze daarmee dermate is verwesterd dat niet langer kan worden verwacht dat hij zich zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab.
Welke consequenties heeft deze uitspraak voor de Somaliërs die al lange tijd in Nederland verblijven en daarom bij terugkeer meer kans hebben om onder de aandacht van Al Shabaab te komen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de meeste Somaliërs buiten hun schuld om niet terug kunnen keren wanneer Al Shabaab aan de macht is en de levensgevaarlijke situatie in hun land gehandhaafd blijft?
Nee, die mening deel ik niet. Aan Somaliërs ten aanzien van wie wordt geoordeeld dat zij gevaar lopen bij terugkeer naar Somalië, hetzij van de zijde van Al-Shabaab hetzij om andere redenen, wordt immers bescherming verleend. Van hen wordt niet verwacht dat zij terugkeren naar Somalië. Voor de Somaliërs ten aanzien van wie in de asielprocedure is vast komen te staan dat zij geen gevaar lopen, wordt wel verwacht dat zij terugkeren. Hoewel op dit moment gedwongen terugkeer naar Somalië niet mogelijk is, is zelfstandige terugkeer naar Somalië mogelijk.
Zal door de Dienst Terugkeer en Vertrek per Somalische vreemdeling worden onderzocht of een buitenschuldprocedure moet worden gestart? Zo nee, waarom niet?
Omdat zelfstandige terugkeer mogelijk is, wordt terugkeer enkel gevergd als dit voor de vreemdeling veilig is. Het buitenschuldbeleid ziet niet op situaties waarin terugkeer onveilig is, omdat in die gevallen asielbescherming wordt verleend. Het gebruikelijke buitenschuldbeleid geldt vanzelfsprekend ook voor Somaliërs, die kunnen aantonen dat zij buiten hun schuld niet kunnen terugkeren. Nu zelfstandige terugkeer naar Somalië mogelijk is en in de praktijk ook plaatsvindt, is er geen aanleiding om standaard een buitenschuldprocedure te starten voor Somaliërs.
Deelt u de mening dat de Somalische vreemdelingen opvang moeten krijgen nu in rechte is komen vast te staan dat ze niet kunnen worden uitgezet?
Nee. Het uitgangspunt van het beleid is dat asielzoekers wier verzoek is afgewezen zelf verantwoordelijk zijn voor hun vertrek. Zelfstandig vertrek naar Somalië is mogelijk. De omstandigheid dat gedwongen terugkeer momenteel niet mogelijk is, maakt niet dat er een recht op opvang of onderdak ontstaat, anders dan conform het gebruikelijke beleid. Vreemdelingen die menen dat de uitspraak waarnaar vraag 1 verwijst betekenis voor hen heeft, staat het vrij een nieuwe asielaanvraag in te dienen. In het geval een nieuwe asielaanvraag kansrijk blijkt en niet in de Algemene Asielprocedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen, ontstaat in beginsel voor de betreffende vreemdeling ook een hernieuwd recht op opvang.
Het bericht “Verkiezingsdebat: gemeente eist exclusiviteit in Brabants Dagblad” |
|
Hero Brinkman (Brinkman) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Verkiezingsdebat: gemeente eist exclusiviteit in Brabants Dagblad»?1
Het bericht is mij bekend. Het college van Tilburg heeft besloten een subsidie te verstrekken aan de initiatiefnemers voor het verkiezingsdebat in Tilburg. De subsidie wordt verstrekt onder de voorwaarde dat het Brabants Dagblad een garantie afgeeft dat de activiteiten van de krant in het kader van verkiezingsdebatten exclusief worden gericht op het debat in Tilburg. Het debat wordt georganiseerd door Tilburg DebatStad.
De organisatoren zijn verantwoordelijk voor de keuze van de deelnemers aan het debat. Het collegebesluit stelt dat de organisatie voor dit debat in Tilburg in beginsel sprekers wil uitnodigen van de SP, PvdA, CDA, VVD, D66 en PVV dan wel GroenLinks.
Is deze berichtgeving juist en klopt het tevens dat een beperkt aantal partijen, namelijk alleen coalitiepartijen aangevuld met de PVV voor dit debat zijn uitgenodigd, waarbij bij afwezigheid van de PVV de laatste coalitiepartij zal worden uitgenodigd?
Zie antwoord vraag 1.
Indien dit klopt, deelt u de mening dat hiermee misbruik wordt gemaakt van overheidsgeld voor een verkiezingscampagne van een gelimiteerd aantal partijen?
Het gemeentelijk subsidiebeleid is een bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeenten. De gemeente Tilburg beoogt met de ondersteuning van het debat bij te dragen aan de profilering van Tilburg als stad van publiek debat. Het is niet ongebruikelijk dat voor verkiezingsdebatten vertegenwoordigers van de grotere politieke partijen worden uitgenodigd. Ik zie geen aanleiding voor wettelijke regels op dit punt.
Kunt u uiteenzetten of dit volgens onze geschreven of ongeschreven rechtsregels tijdens verkiezingen is toegestaan? Zo ja deelt u de mening dat dergelijke constructies, waarbij specifieke partijen worden bevooroordeeld in de campagne, wettelijk moeten worden verboden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de bijzondere voorwaarde van het Collegebesluit, waarbij is aangegeven dat het Brabants Dagblad moet afzien van berichtgeving over andere verkiezingsdebatten in Brabant? Zo ja, deelt u de mening dat het College van Tilburg hiermee het recht van vrije nieuwsgaring van de media schendt en dit in een democratie onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u hiertegen onder nemen?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, wordt de subsidie verstrekt onder de voorwaarde dat het Brabants Dagblad exclusiviteit biedt en dat door het dagblad niet ook elders soortgelijke verkiezingsdebatten worden ondersteund. Men kan echter niet stellen dat hiermee de vrije nieuwsgaring wordt geschonden. Het is immers een keuze van het dagblad om de voorwaarde van de gemeente al dan niet te aanvaarden. Deze voorwaarde beoogt ook niet de vrije nieuwsgaring te beperken, maar heeft als doel dat het debat in Tilburg de volle aandacht krijgt. Het is aan de gemeente als subsidieverstrekker om te beoordelen of de voorwaarde strekt tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Hectarevergoeding Schipholboer voor weren ganzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat u met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, naar aanleiding van het advies van het Landbouweconomisch Instituut (LEI)1 en als onderdeel van het convenant vogelaanvaringen, een vergoeding bent overeengekomen van 853 euro per hectare voor boeren in de direct omgeving van Schiphol voor het versneld onderwerken van hun land na de graanoogst?2 Zo ja, waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd?
Ja. De Kamer is hierover niet geïnformeerd omdat het uitvoering van vastgelegd beleid betreft, te weten het convenant reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol. Het convenant is op 16 april 2012 ondertekend door de Vereniging van Nederlandse verkeersvliegers, Schiphol, Vereniging natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Landschap Noord-Holland, Land- en Tuinbouworganisatie Nederland, de gemeente Haarlemmermeer, de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht en de Staat der Nederlanden. Uw Kamer is over dit convenant geïnformeerd in de vorige set antwoorden op vragen van mevrouw Thieme (2012Z10834).
Kunt u tevens bevestigen dat u de versnelde onderwerking van het land na de graanoogst niet via het Luchthavenindelingsbesluit verplicht gaat stellen, maar boeren de keus laat om vrijwillig deel te nemen aan deze regeling? Zo ja, deelt u de mening dat de effectiviteit van deze maatregel teniet wordt gedaan als er op een deel van de percelen nog steeds oogstresten blijven liggen en deze daardoor een extra aantrekkende werking zullen hebben op de vogels in de directe omgeving van Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Ja. Uw Kamer heeft bij motie van 22 december 2011 (motie-Van Veldhoven/Jacobi – Kamerstukken II 2011–2012, 32 372, nr. 80) verzocht om te komen tot een breed gedragen draagvlak voor de aanpak van de ganzenproblematiek rond Schiphol.
Hierop voortbouwend is het eerder genoemde convenant gesloten met daarin een vrijwillige regeling met een niet te gedetailleerde beschrijving van de voorwaarden. Dit doet recht aan de eigen betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het bijdragen aan de oplossing van dit vraagstuk van de agrarische ondernemer. Een aanpak op basis van vrijwilligheid draagt bij aan een optimale naleving. Daarbij is het uitgangspunt dat er geen sprake is van vrijblijvendheid. Voor de concrete overeenkomsten betekent dat dat er sprake is van 6 jarige (of 5 jarige overeenkomsten voor zover het contract niet in 2012 kan worden gesloten) afspraken die betrekking hebben op alle percelen binnen een straal van 6 kilometer rond Schiphol waar in die periode graan op wordt geteeld.
Alle partijen hebben de ambitie dat met 100% van de betrokkenen een overeenkomst wordt gesloten zodat geen sprake meer zal zijn van een aantrekkende werking door het achterblijven van graanresten.
Waarom kiest u ervoor boeren de komende zes jaar per hectare te vergoeden in plaats van de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen in de directe nabijheid van Schiphol in zijn geheel te verbieden? Op basis van welk wetenschappelijk rapport acht u de hectarevergoeding voor onderbewerking vogelwerender en financieel aantrekkelijker dan de teelt in zijn geheel te verbieden en hoe verhoudt uw keuze zich tot de maatregelen in andere EU landen en de VS ten aanzien van het telen van voedselgewassen in de nabijheid van luchthavens?
Een verbod om bepaalde gewassen te verbouwen zou een zeer vergaande ingreep in het eigendomsrecht inhouden. Dat is een te zware maatregel, waarvoor het draagvlak ontbreekt. Immers, het resultaat kan ook op een andere manier worden gerealiseerd.
De keuze voor het versneld onderwerken van voedselrijke oogstresten past in de vier sporen aanpak: beperking van de foerageermogelijkheden van risicovolle vogels, geen nieuwe natuur als broed- en rustgebied, populatiebeheer en de inzet van techniek en invoering van radar voor vroegtijdige vogeldetectie. In deze vier sporen is geen sprake van een rangorde maar van evenwicht en samenhang: stappen op de ene weg hebben geen betekenis en geen draagvlak zonder voortgang op de andere.
Het foerageerspoor is met de vrijwillige regeling naar mijn mening goed ingevuld.
Momenteel hebben 58 boeren contracten afgesloten met mijn ministerie waarbij zij voedselrijke graanresten versneld onderploegen. Het betreft ruim 70% van het oppervlak aan graan binnen het werkingsgebied. De doelstelling van 75% deelname in 2012, zoals opgenomen in het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol, is hiermee praktisch gehaald. Voor het komende jaar wordt gestreefd naar 100% deelname; daartoe zullen de boeren die dit jaar nog geen overeenkomst hebben gesloten, actief worden benaderd om mee te gaan doen. Deze aanpak is en wordt voortdurend getoetst aan nationaal en internationaal opgedane kennis en ervaring, en het effect wordt op de voet gevolgd om tijdig bij te kunnen sturen.
Een algeheel verbod op de teelt van vogelaantrekkende voedselgewassen wordt daarom niet overwogen. Ook in andere EU landen en in de Verenigde Staten is er geen algemeen verbod op vogelaantrekkende voedselgewassen op grotere afstand van de start- en landingsbanen. Een stimuleringsregeling voor het telen van vogelonaantrekkelijke voedsel- of energiegewassen wordt overwogen. Er wordt inmiddels geëxperimenteerd met het telen van olifantsgras, een voor vogels onaantrekkelijk meerjarig energiegewas.
Deelt u de mening dat het verstrekken van vergoedingen voor het weren van ganzen uit percelen met voedselgewassen nabij Schiphol een perverse prikkel vormt om juist daar voedselgewassen te telen en dat deze prikkel onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wilt u doen om te voorkomen dat een dergelijke perverse prikkel gegeven wordt?
Nee, die mening deel ik niet. Er is heel nadrukkelijk gekeken naar de werkelijke kosten en inkomstenderving voor de agrarische ondernemer als het stro en de graanstoppel met de resterende graankorrels binnen 48 uur moet worden ondergewerkt.
De medewerkingvergoeding die daarnaast wordt gegeven acht ik adequaat voor de gevraagde inspanning. Ik verwacht dan ook dat de feitelijke ontwikkelingen op de wereldmarkt voor graan ten opzichte van andere gewassen bepalend zullen zijn voor de teeltkeuze.
Is het waar dat er gronden in bezit van de overheid rond Schiphol worden verpacht zonder de voorwaarde dat daar geen voedselgewassen op verbouwd mogen worden? Zo nee, welke voorwaarden ten aanzien van gewasteelt zijn er dan in alle pachtcontracten opgenomen? Zo ja, bent u bereid alsnog een voorwaarde op te nemen die de teelt van voedselgewassen uitsluit en dit in de toekomst te voorkomen?
Ja. Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) heeft in de Haarlemmermeer 588 ha grond in bezit. Dit is circa 8% van het areaal landbouwgrond. Andere overheden (Provincie, Gemeente, Rijk) en het waterschap hebben circa 10% van het areaal landbouwgrond in bezit. Op deze gronden gelden geen beperkende voorwaarden voor het telen van voedselgewassen. Het opnemen van dergelijke beperkende voorwaarden betekent een ingreep in de vrije verhandelbaarheid respectievelijk verpachting van landbouwgrond. De desbetreffende landbouwgrond wordt veelal verpacht aan agrarische ondernemers. Het is niet zomaar mogelijk om de voorwaarden voor pachtcontracten te wijzigen. Dit geldt zowel voor bestaande contracten als voor nieuwe (zelfs eenjarige) pachtcontracten.
Kunt u aangeven of de overheid voornemens is in haar bezit zijnde kavels in de directe omgeving van Schiphol de komende tijd te verkopen? Zo ja, zal aan verkoop de voorwaarde verbonden worden dat er geen voedselgewassen op de gronden geteeld mogen worden?
Voornemens hiertoe zijn mij niet bekend. Overigens zal in dergelijke gevallen niet snel tot zo’n beding worden overgegaan gezien het effect daarvan op de prijs van de grond en gezien het feit dat op andere wijze kan worden voorkomen dat ganzen er gaan foerageren.
Deelt u de mening dat de teelt van voedselgewassen rond luchthavens verboden zou moeten worden in het belang van de vliegveiligheid en dierenwelzijn? Zo nee, waarom acht u het niet gerechtvaardigd in te grijpen in het eigendomsrecht nu u ook zeer vergaande dieronvriendelijke maatregelen treft als het massaal vergassen van ganzen om de vliegveiligheid te vergroten? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u dat realiseren?
Deze mening deel ik niet. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Verwestering als verblijfsgrond voor een Somalische vluchteling |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Leers |
|
Bent u bekend met de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2012 inzake de verblijfsstatus van een Somalische vluchteling waarin de Afdeling van oordeel is dat de mate van verwestering dient te worden betrokken in de beoordeling (201200969/1/V2)? Zo ja, wat betekent deze uitspraak voor het Nederlandse asielbeleid?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Deze uitspraak ziet enkel op vreemdelingen afkomstig uit Zuid- en Centraal-Somalië omdat Al-Shabaab in overige delen van Somalië (Somaliland en Puntland) niet de feitelijke macht heeft. In mijn huidige beleid toets ik, conform de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Sufi en Elmi, waaraan ook de Afdeling refereert, of zij voldoende ervaring hebben met leven onder de regels van Al-Shabaab om zich opnieuw in hun land van herkomst te kunnen handhaven. In mijn brief van heden aan de Tweede Kamer heb ik toegelicht hoe verwestersing een plek krijgt in mijn beleid.
Deze toets kan overigens eerst aan de orde komen indien de herkomst uit Zuid- en en Centraal-Somalië geloofwaardig is bevonden en de vreemdeling ervaring heeft met leven onder de regels van Al-Shabaab. Immers, in zaken waar de afkomst uit Zuid- en Centraal-Somalië geloofwaardig wordt bevonden en de persoon geen ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab, wordt al geoordeeld dat de persoon zich niet kan handhaven onder Al-Shabaab. Dit geldt voor personen die al voor de komst van Al-Shabaab uit Somalië zijn vertrokken en voor hen die uit een gebied afkomstig zijn waar Al-Shabaab geen macht had, maar wel terugkeren of reizen door een gebied waar Al-Shabaab (inmiddels) de macht heeft. In die gevallen waarin niet geloofwaardig is dat de vreemdeling afkomstig is uit Zuid- en Centraal-Somalië, is een artikel 3 EVRM-risico bij terugkeer vanwege Al-Shabaab op voorhand niet aannemelijk. Voor asielzoekers die recent zijn vertrokken geldt dat zij ervaring kunnen hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. Zij zullen vaak nog niet verwesterd zijn.
Vreemdelingen die menen dat deze uitspraak betekenis voor hen heeft staat het vrij een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Dit kan dus alleen zinvol zijn als niet betwist wordt dat zij afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië en wanneer de eerdere aanvraag is afgewezen omdat zij ervaring hebben met het leven onder de regels van Al-Shabaab. De uitgebreidere toets zal overigens niet betekenen dat in alle gevallen alsnog een vergunning wordt verleend. De Afdeling geeft ook aan dat het enkele verblijf van de vreemdeling in Nederland niet hoeft te betekenen dat deze daarmee dermate is verwesterd dat niet langer kan worden verwacht dat hij zich zal kunnen handhaven onder Al-Shabaab.
De toets aan «verwestersing» – die betrokken wordt bij de vraag of de persoon zich kan handhaven onder Al-Shabaab – is slechts van belang voor zaken waarin er sprake is van terugkeer naar een gebied waar Al-Shabaab de feitelijke macht heeft en «verwestering» een risicofactor vormt. De toets is dus niet aan de orde voor asielzoekers die uit andere gebieden in Somalië afkomstig zijn.
U vraagt naar aantallen vluchtelingen uit Somalië en een verdere uitsplitsing daarvan. Wanneer blijkt dat een vreemdeling vluchteling is, zal dat in het algemeen leiden tot vergunningverlening en is deze uitspraak over verwestersing verder niet van belang.
Ik begrijp uw vraag dan ook zo dat u wilt weten voor hoeveel Somalische vreemdelingen, die thans niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, deze uitspraak kan betekenen dat op grond van verwestersing een vergunning zou moeten worden verleend. Zoals ik in mijn brief van heden aan uw Kamer heb uiteengezet, zal de toetsing aan «verwestersing» voor Somaliërs individueel plaatsvinden. Ik kan u dan ook geen aantal geven van het aantal Somalische vreemdelingen op wie deze uitspraak betrekking heeft.
Hoeveel Somalische vluchtelingen verblijven er momenteel in Nederland? Hoeveel van hen zijn er verwesterd? Hoeveel van hen zijn vrouw of minderjarig? Wat betekent deze uitspraak voor andere Somalische vluchtelingen die mogelijk verwesterd zijn en daarom risico lopen onder de aandacht van Al Shabaab te komen? Bent u bereid met verwestering als factor naar deze soortgelijke gevallen te kijken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in rechtsoverweging 275 van het arrest van 28 juni 2011 dat Somaliërs, die moeten reizen door Al Shabaab gecontroleerd gebied, een groter risico lopen onder de aandacht van Al Shabaab te komen als zij zo lang uit het land zijn weggeweest dat zij verwesterd zijn? Op welke wijze gaat u dit beoordelen voor soortgelijke gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te onderzoeken in welke andere landen de mate van verwestering risico's met zich meebrengt vergelijkbaar met Somalië? Zo nee, waarom niet?
De vaststelling dat «verwestersing» mogelijk risico’s met zich mee brengt voor Somaliërs die moeten terugkeren naar, of reizen door, een gebied waar Al-Shabaab de feitelijke macht heeft, is gebaseerd op informatie over de situatie in Somalië. Mijn landgebonden asielbeleid baseer ik altijd op informatie over de situatie in een land of gebied, die beschreven is in ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en overige bronnen. Indien zou blijken dat ook in een ander land of gebied «verwestersing» tot risico’s leidt bij terugkeer, komt dit tot uiting in mijn landgebonden asielbeleid. In het landenbeleid voor Afghanistan is verwestersing opgenomen als criterium voor de toetsing of van schoolgaande meisjes mag worden verwacht dat zij terugkeren, gelet op de psychosociale druk die dit met zich kan meebrengen. Het gaat daarbij niet om artikel 3 EVRM-risico’s. Uiteraard zal ik steeds opnieuw de situatie in ieder asielherkomstland beoordelen op basis van nieuw verschenen ambtsberichten.
Bent u bereid om vluchtelingen uit andere landen, waarin de mate van verwestering soortgelijke risico's met zich meebrengt als in Somalië ( Irak, Afghanistan enz.), opnieuw te beoordelen op deze grond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat betekent de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State voor het toekomstperspectief van gewortelde Somalische asielkinderen in Nederland? Deelt u de mening dat deze uitspraak als gevolg heeft dat gewortelde Somalische asielkinderen in aanmerking horen te komen voor verblijfsstatus? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1, 2 en 3 heb aangegeven, heeft de uitspraak slechts consequenties voor vreemdelingen van wie is vastgesteld dat zij afkomstig zijn uit Zuid- en Centraal-Somalië en van wie het asielverzoek is afgewezen met als motivering dat zij zich kunnen handhaven onder Al-Shabaab. Als zij een nieuwe asielaanvraag indienen, zal het element «verwestersing» alsnog worden meegewogen in de nieuwe beoordeling. Dit is iets anders dan «worteling», immers het gaat om risico’s die iemand loopt bij terugkeer en niet om worteling in de Nederlandse maatschappij.
Deelt u de mening dat de uitspraak het nut en de noodzaak onderstreept van een structurele oplossing voor minderjarige asielkinderen die verwesterd zijn, conform een Kinderasielwet of een kinderpardon? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Immers, niet in alle landen vormt «verwestersing» een risico bij terugkeer en moet dientengevolge asielbescherming worden verleend.
Het niet voldoen aan de vaccinatieplicht tegen Q-koorts |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat 43% van de geiten- en schapenhouders niet op tijd voldoet aan de verplichte vaccinatie tegen Q-koorts?1 Welke consequenties verbindt u hieraan?
Zoals ik in mijn brief (Kamerstuk 28 286, nr. 588) van 3 augustus jl. heb gemeld is op 1 augustus de definitieve balans opgemaakt aangaande de uitvoering van de verplichte vaccinaties en de vaccinatiemelding. Op basis daarvan bleek 18% (76 bedrijven) van de 421 professionele bedrijven die onder de vaccinatieplicht vallen niet op tijd gevaccineerd of gemeld te hebben. Deze houders hebben, op basis van last onder bestuursdwang, 14 dagen de tijd gekregen om alsnog hun dieren te vaccineren en hiervan melding te doen in de I&R database. Op 9 augustus is gebleken dat 4 houders hun dieren nog niet hadden gevaccineerd. Zij hebben gehoor gegeven aan de oproep van de NVWA om de vaccinatie binnen 14 dagen alsnog uit te voeren.
Deelt u de mening dat de geiten- en schapenhouders die niet op tijd hebben gevaccineerd een risico voor de volksgezondheid vormen en dat dit niet acceptabel is?
Ook dit jaar heeft een fors aantal geiten- en schapenhouders hun dieren niet op tijd gevaccineerd of de vaccinatie niet op tijd gemeld. Ik vind dat de betreffende veehouders hiermee niet uitstralen dat zij zich (mede)verantwoordelijk voelen voor de gezondheid van de omwonenden van hun bedrijven.
Voor de volksgezondheid is het van het allergrootste belang dat dieren gevaccineerd worden voordat ze gedekt worden. Daartoe houden we niet alleen strikt toezicht op de vaccinatieverplichting maar ook op het fokverbod voor ongevaccineerde dieren.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) nu zelf moet gaan vaccineren op deze bedrijven? Hoeveel fte moet hiervoor worden ingezet? Wanneer is naar verwachting dan wel 100% van de geiten en schapen gevaccineerd?
Alle bedrijven hebben uiteindelijk voldaan aan de verplichte vaccinatie. De NVWA heeft dus niet zelf hoeven te vaccineren.
Kunt u bevestigen dat vorig jaar ook een groot deel van de bedrijven niet tijdig gevaccineerd had tegen Q-koorts?
In 2011 heeft de NVWA in totaal 25 houders een last onder bestuursdwang opgelegd. Dit was het aantal houders dat op 8 augustus nog geen melding van vaccinatie had gedaan in het I&R-systeem. De gehanteerde hersteltermijn was drie weken. Na deze periode bleken alle houders hun dieren te hebben gevaccineerd. Dit jaar (2012) is besloten om alle houders die op 1 augustus, dus een week eerder, nog geen vaccinatiemelding hadden gedaan een last onder bestuursdwang op te leggen. Ook in 2011 is het niet nodig gebleken dat NVWA-medewerkers dieren moesten vaccineren.
Kunt u bevestigen dat de sanctie op het niet vaccineren slechts bestaat uit het op kosten van de veehouder uitvoeren van de vaccinatie door de NVWA?
Tegen het niet tijdig voldoen aan de vaccinatie- en registratieplicht kan bestuursrechtelijk en strafrechtelijk worden opgetreden. Omdat een last onder bestuursdwang gericht is op herstel van de overtreding, nl. het alsnog vaccineren van de dieren, en op deze wijze een volksgezondheidsrisico wordt voorkomen is dat de meest geëigende sanctie. Met het oog op strafrechtelijk optreden zal de NVWA daarnaast proces-verbaal opmaken tegen die houders die hun dieren niet vóór 1 augustus hadden gevaccineerd en/of niet tijdig een vaccinatiemelding hadden gedaan. Het Openbaar Ministerie beslist wat er met het proces-verbaal gebeurt, bijvoorbeeld of wordt overgegaan tot oplegging van een boete.
Deelt u de mening dat de sanctie op het niet vaccineren te laag is en dit zeer risicovol gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet en hoe verklaart u dan het hoge percentage bedrijven die zich niet houdt aan de wettelijke verplichting tot vaccinatie?
Ik ben van mening dat het opleggen van een last onder bestuursdwang en het opmaken van een proces-verbaal een gepaste reactie is op het niet tijdig vaccineren. Het verbaast ook mij dat er veehouders zijn die hun dieren niet voor de deadline vaccineren of die nalaten deze vaccinatie op tijd te registreren. Ik heb hier geen verklaring voor.
De huidige sancties bieden voldoende mogelijkheden om effectief op te kunnen treden. Ik zie daarom geen aanleiding voor verhoging van de sancties voor het niet tijdig vaccineren.
Bent u bereid de sancties voor het niet tijdig vaccineren fors te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een fokverbod af te kondigen op de bedrijven die niet tijdig hebben gevaccineerd om het risico voor de volksgezondheid in te dammen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 5.1.5b van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten is al een fokverbod van toepassing op dieren die niet tijdig gevaccineerd zijn.
De vermindering van onder meer het aantal bedden in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoeveel bedden in totaal zullen in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) tot 2020 worden geschrapt naar aanleiding van het gesloten Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ, waarin sprake is van een forse afname van het aantal bedden met éénderde ten opzichte van 2008?1
In het Bestuurlijk Akkoord GGZ is inderdaad een ambitie afgesproken dat eenderde van de bedden wordt afgebouwd. Dit gaat om ongeveer 10 000 bedden. Daarbij benadruk ik dat het niet alleen om een afbouw gaat. Ambulantiseren betekent ook een opbouw van actieve ondersteuning in de thuissituatie, bijvoorbeeld met behulp van (F)ACT-teams.
Hoe is de vermindering van bedden in de GGZ precies opgebouwd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Bestuurlijk Akkoord GGZ is afgesproken dat er eerst een nulmeting voor de gehele sector wordt uitgevoerd die inzicht geeft in de functioneel in gebruik zijnde beddencapaciteit. Om te komen tot een adequate afbouw is een transitie noodzakelijk (tempo, aantallen, randvoorwaarden). Partijen willen eind 2012 inzicht hebben in dit proces en zullen op basis daarvan een weloverwogen besluit nemen hoe om te gaan met het tempo van afbouw, welke bedden wel of niet kunnen worden afgebouwd en de randvoorwaardelijke sfeer hieromtrent. Ook de kosten en de baten van ambulantisering zullen, gezamenlijk met partijen, nog in kaart worden gebracht.
Waarom is er, zowel in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ als in het Kunduzakkoord, geen onderscheid gemaakt in de verschillende typen bedden in de GGZ?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Hoeveel bedden in de GGZ in totaal zijn er sinds het aantreden van het kabinet Rutte verdwenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment zijn er nog geen geaggregeerde landelijke cijfers over de ontwikkelingen in 2011.
Hoeveel intensief beschermd wonen (IBW)-bedden, hoeveel klinische bedden, crisisbedden, bedden in de verslavingszorg, bedden in de vrouwenopvang en bedden in de kinder- en jeugd-GGZ zijn er geschrapt onder het kabinet Rutte? Kunt u uw antwoord toelichten uitgesplitst in bedsoort?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel intensief beschermd wonen (IBW)-bedden, klinische bedden, crisisbedden, bedden in de verslavingszorg, bedden in de vrouwenopvang en bedden in de kinder- en jeugd-GGZ zullen er verdwijnen door het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten uitgesplitst in bedsoort?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht dat er een nijpend tekort is aan bedden voor slachtoffers van huiselijk geweld en voor slachtoffers van mensenhandel?2
De afgelopen jaren heeft de staatssecretaris van VWS extra middelen toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering vrouwenopvang, onder andere voor extra capaciteit in de vrouwenopvang3. Ondanks de forse investering hoor ik af en toe dat er een tekort aan bedden in de vrouwenopvang voor slachtoffers van huiselijk geweld zou zijn. Voor voldoende opvangplaatsen is vooral ook een goede uitstroom uit de vrouwenopvang van belang. In het kader van het samenwerkingsproject Aanpak geweld in huiselijke kring van de VNG, de Federatie Opvang en het ministerie van VWS wordt momenteel de monitoring van de in- en uitstroom in de vrouwenopvang vormgegeven.
Met betrekking tot de beschikbare capaciteit voor slachtoffers van mensenhandel is er onlangs overleg geweest met CoMensha. Hieruit bleek dat er op dit moment geen sprake is van een tekort aan bedden bij de eerste opvang van slachtoffers van mensenhandel. Wel zijn er nog knelpunten bij de doorstroming van slachtoffers uit de eerste opvang naar – bijvoorbeeld – reguliere opvang of huisvesting.
Hoe verhoudt het tekort aan bedden voor deze kwetsbare groepen vrouwen zich tot het beleid om te komen tot een forse reductie van het aantal bedden?
Het betreft hier geen GGZ. In de vrouwenopvang en de categorale opvang voor slachtoffers van mensenhandel is geen sprake van reductie van bedden.
Waar worden slachtoffers van mensenhandel en/of huiselijk geweld opgevangen als zij niet terecht kunnen in de daarvoor bestemde opvang?
Zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt, is er geen sprake van een capaciteitstekort. Uit navraag bij CoMensha en Federatie Opvang blijkt dat tot op heden altijd kan worden gezorgd voor een noodbed.
Hoe kunt u garanderen dat slachtoffers van mensenhandelen/of huiselijk geweld voldoende zorg en veiligheid wordt geboden?
Er is voldoende veilige opvang via de vrouwenopvang en categorale opvang slachtoffers mensenhandel. Over eventuele knelpunten hebben VWS, V&J en BZK/I&A overleg met CoMensha en Federatie Opvang.
Wat is uw reactie op het bericht dat er een tekort is aan bedden voor GHB-verslaafden?3
GHB-verslaving is een relatief nieuwe verslaving. Het aantal behandelde patiënten is de afgelopen 5 jaar toegenomen van 60 naar 660. Gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die bij het afkicken kunnen optreden heeft de detoxificatie-behandeling het karakter van een intensive care. Vanwege de intensieve inzet van gekwalificeerd personeel is de capaciteit per instelling niet onbegrensd.
Er zijn aanzienlijke regionale verschillen in GHB-gebruik. In Twente is het GHB-gebruik relatief hoog. Daardoor kunnen in die regio GHB-verslaafden die willen afkicken bij de lokale verslavingszorginstelling Tactus niet altijd direct worden geholpen. Er is landelijk geen tekort aan bedden.
Hoe hoog zijn de wachtlijsten in de verslavingszorg, uitgesplitst naar middelgebruik? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verslavingszorginstellingen hanteren geen aparte wachtlijsten per middel. Op de websites van de instellingen staan de wachttijden voor ambulante zorg vermeld. De aanmeldingswachttijd is gemiddeld 4 weken en de wachttijd voor ambulante behandeling gemiddeld 5 weken. Uit een inventarisatie onder verslavingszorginstellingen blijkt de gemiddelde wachttijd voor klinische behandeling 3 weken te bedragen. Deze wachttijden vallen alle binnen de zogenaamde Treek-normen.
Hoe kan het zijn dat u, in antwoorden op schriftelijke vragen van 17 mei 2011, stelt dat «de behandelcapaciteit voor GHB-verslaafden zal toenemen», terwijl er nu sprake is van wachtlijsten?4
Het door mij gestimuleerde project waarbij onder wetenschappelijke begeleiding een detoxificatie protocol voor GHB-verslaving is ontwikkeld zal eind dit jaar worden afgerond. Bijna alle verslavingszorginstellingen werken inmiddels volgens het experimentele protocol. Door de beschikbaarheid van het protocol zijn meer hulpverleners in staat een adequate behandeling te bieden. Daardoor is de totale behandelcapaciteit toegenomen. Vanwege exponentiële groei van de hulpvraag in enkele regio’s is de situatie ontstaan dat niet elke GHB-patiënt direct in de eigen regio kan worden geholpen.
Hoe lang zijn de wachtlijsten voor GHB-verslaafden en hoe gaat u deze oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 12.
Op welke manier kunt u garanderen dat GHB-verslaafden niet tussen wal en schip raken door wachtlijsten met alle gevaarlijke gevolgen van dien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals uit het antwoord op vraag 11 is af te leiden is er landelijk geen tekort aan bedden. Indien dat bij een verslavingszorginstelling anders is of wordt, geldt het volgende.
Indien een GHB-patiënt in een crisissituatie verkeert wordt direct hulp verleend. Indien een GHB-patiënt niet direct in de eigen regio kan worden geholpen bestaat de mogelijkheid om uit te wijken naar behandeling in een andere regio.
Werken inmiddels alle instellingen voor verslavingszorg met het nieuwe ontgiftingsprotocol dat u stimuleerde en wat is het effect daarvan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn acht verslavingszorginstellingen die deelnemen aan de ontwikkeling van een detoxificatie protocol voor GHB-verslaving, waarbij in een afbouwschema medicinale GHB wordt gebruikt. De oplevering van dit protocol is eind van dit jaar gepland. De andere drie verslavingszorginstellingen hanteren een ontgiftingsmethode waarbij benzodiazepinen worden gebruikt. Het in ontwikkeling zijnde protocol wordt ook toegepast in het project «GHB detoxificatie in de politie- en justitiecel» van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Hoewel de definitieve resultaten pas eind van het jaar bekend zijn is nu al wel duidelijk dat het nieuwe protocol voor een veilige detoxificatie zorgt.
Kunt u uw uitspraak in antwoord op de hiervoor genoemde eerdere schriftelijke vragen dat «het terugdringen van het aantal bedden in de GGZ niet van toepassing is op het ontgiftingsproces» nog garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gelet op de gezondheidsproblemen die kunnen optreden bij het stoppen met het gebruik van GHB is de ontgiftingsfase (detox) van essentieel belang. Hoewel er uitzonderingen op de regel zijn is voor de ontgifting van GHB doorgaans klinische opname noodzakelijk. Dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving is aan te merken als specialistische GGZ. Bovendien heeft de begeleiding tijdens de ontgifting een hoog intensief karakter. Daardoor zijn de in het Bestuurlijk Akkoord Toekomst GGZ gemaakte afspraken, zoals bijvoorbeeld over ambulantisering, niet als passende zorg voor deze aandoening te beschouwen en is het terugdringen van het aantal bedden in de GGZ niet van toepassing op het ontgiftingsproces van GHB-verslaafden.
Wat is uw reactie op het rapport van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RvZ) om de GGZ de regie te geven in de behandeling van patiënten met psychische aandoeningen in de justitiële sfeer?5
Een reactie op het RVZ-advies laat ik over aan een volgend kabinet.
Hoe verhoudt de reductie van bedden zich tot de mogelijkheid om patiënten eerder verplicht op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Evenals onder de Wet Bopz, is verplichte opname onder het wetsvoorstel WvGGZ slechts mogelijk wanneer het gedrag van een persoon als gevolg van zijn psychische stoornis leidt tot een aanzienlijk risico op ernstige schade voor hemzelf of voor een ander. De huidige Wet Bopz is een opnamewet. Dit uitgangspunt strookt niet meer met de hedendaagse opvattingen over zorg en behandeling voor personen met een psychische stoornis. De WvGGZ is een behandelwet. Verplichte zorg is niet beperkt tot alleen de opname, maar kan ook in lichtere en zelfs ambulante vorm (behandeling, verzorging en begeleiding thuis) worden verleend. De nieuwe wetgeving staat dus niet haaks op de beddenreductie, er wordt juist meer ambulante behandeling door de WvGGZ mogelijk gemaakt.
Hoe verhoudt het beleid om het aantal bedden te verminderen zich tot het door de RvZ geformuleerde knelpunt dat de GGZ het accent moet leggen op «voldoende intramurale capaciteit voor gesloten, gestructureerde intensive care, desnoods van lange duur, ook voor verslaafden»?
Het beleid om het aantal bedden te verminderen laat onverlet dat personen ten aanzien waarvan dit noodzakelijk wordt geacht, ook daadwerkelijk verplicht opgenomen kunnen worden. Er moet mitsdien – ook op de intensive care – voldoende capaciteit beschikbaar zijn voor mensen voor wie ambulante behandeling (tijdelijk) niet mogelijk is. Zorgverzekeraars blijven verantwoordelijk voor het voldoende inkopen van deze bedden.
Wat zijn de kosten om de teams voor actieve zorg in de wijk ((F)ACT-teams) uit te breiden van 160 naar 500 en houdt dat in dit geheel ten koste gaat van het budget van de bedden in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kosten voor actieve zorg in de wijk ((F)ACT-teams) zijn altijd minder dan een bed op dit moment kost. Zoals ik tevens bij vraag 2 heb aangegeven, zullen de specifieke kosten en baten van ambulantisering door de partijen nog nader worden onderzocht. Dit is tevens zo afgesproken in het Bestuurlijk Akkoord GGZ.
Op welke termijn is er sprake van de uitbreiding van (F)ACT-teams en dus met een verdere reductie van bedden als het advies van de RvZ wordt overgenomen?
In het bestuurlijk akkoord GGZ 2012–2014 is aangegeven dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders de ambitie delen om de huidige totale beddencapaciteit tot 2020 fors af te bouwen met een derde ten opzichte van de omvang van de bedden in 2008 en deze afbouw te substitueren door middel van ambulante zorg, die veelal door (F)ACT-teams geleverd zal worden. Zorgverzekeraars en aanbieders maken lokaal afspraken over mogelijkheid, inhoud en tempo van deze ambulantisering. Dit proces staat los van het RVZ-advies.
Deelt u de mening dat het aan een nieuwe Tweede Kamer en een nieuw kabinet is om een politiek besluit over het RvZ-advies te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Naheffing door de Duitse fiscus aan Nederlandse oud-dwangarbeiders |
|
Frans Timmermans (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de grote ongerustheid, die is ontstaan bij de meestal hoogbejaarde Nederlandse oud-dwangarbeiders naar aanleiding van de naheffingen, die zij ontvangen van de Duitse belastingdienst over het Duitse staatspensioen, dat zij ontvangen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van weinig inlevingsvermogen en zorgvuldigheid getuigt om deze kwetsbare groep te overvallen met naheffingen, die soms wel zeven jaren omvatten?
Ja.
Hoe kan het dat veel Nederlandse, veelal hoogbejaarde, gepensioneerden, die een Duits staatspensioen ontvangen, voor de dwangarbeid, die in Duitsland is verricht tijdens de Tweede Wereldoorlog, deze zomer een naheffing hebben ontvangen van de Duitse fiscus, terwijl u eerder heeft aangegeven dat voormalig dwangarbeiders volgens de Duitse wet zijn vrijgesteld van belastingen op deze pensioenen?2
Hoe zorgt u er voor dat kwetsbare groepen senioren, zoals tachtigplussers, die van een klein AOW’tje moeten rondkomen, niet in de financiële problemen raken door deze naheffing van de Duitse fiscus?
Diegenen die een Duits wettelijk pensioen ontvangen vanwege dwangarbeid, kunnen vrijstelling krijgen van Duitse belastingheffing. Zie ook het antwoord op vraag 3. Zij hoeven de Duitse aanslagen dan niet te voldoen en kunnen de reeds betaalde Duitse belasting terugkrijgen.
Bent u bereid er onverwijld bij uw Duitse collega’s op aan te dringen dat er uitvoerige, duidelijke en voor getroffenen begrijpelijke voorlichting in het Nederlands komt over wat er van de pensioengerechtigden wordt verwacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke wijze gaat u dit doen?
In mijn brief van 26 juni 2012 (kamerstuk 33 000 IXB, nr. 27) heb ik uw Kamer laten weten dat vanaf mei 2011 een algemene toelichting in het Nederlands beschikbaar is over het invullen van de Duitse belastingformulieren. Tegenwoordig stuurt Finanzamt Neubrandenburg die Nederlandse (algemene) toelichting mee met de Duitse belastingformulieren. In diezelfde brief van 26 juni 2012 ben ik ingegaan op het benaderen van voormalige dwangarbeiders die in aanmerking komen voor de Duitse belastingvrijstelling en de mogelijkheden die ik benut om voormalige dwangarbeiders actief te benaderen.
Bent u tevens bereid in overleg te treden met uw Duitse collega's om coulance voor deze kwetsbare en hoogbejaarde groep oud-dwangarbeiders te bepleiten, hetzij door kwijtschelding, hetzij door een betalingsregeling, die voorkomt dat mensen in financiële problemen komen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de Duitse regering te wijzen op de gevoeligheden, die deze naheffingen voor de ex-dwangarbeiders kunnen hebben en de vervelende herinneringen die de naheffingen naar boven kunnen brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat vervuiling door oldtimers toeneemt |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vervuiling door oldtimers neemt toe»?1
Ja.
Welke actie heeft u ondernomen sinds het algemeen overleg Leefomgeving op 29 februari 2012, waar u de suggestie deed milieuzones voor personenauto’s in binnensteden in te stellen?
Sinds het overleg van 29 februari 2012 heb ik de volgende acties ondernomen:
Zijn er (formele) belemmeringen voor gemeenten om milieuzones voor bepaalde typen personenauto’s en bestelbusjes in te stellen? Zo ja, welke zijn dat en bent u bereid die op korte termijn te slechten en medewerking te verlenen aan alles wat nodig is om dergelijke milieuzones in te stellen? Zo nee, betekent dit dat gemeenten vrij zijn dergelijke milieuzones in te stellen?
Zoals gemeld in antwoord op de vragen van de leden Holtackers en Bruins Slot (CDA) over het artikel «Utrecht verbant vieze auto’s uit centrum» (ingezonden 3 juli 2012 – TK2012Z13544) zijn gemeenten juridisch bevoegd om in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 milieuzones in te voeren. Gemeenten kunnen milieuzones voor personenauto’s aangeven door middel van het bord C7: «Geslotenverklaring voor...» uit het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990). De zone zou dan gesloten worden verklaard voor alle personenauto’s met uitzondering van voertuigen die aan de vereisten voor de milieuzones voldoen. Bij de milieuzones voor vrachtverkeer is gekozen voor een nieuw bord in het RVV 1990 dat specifiek de milieuzone aanduidt (bord C22a). De minister van Infrastructuur en Milieu is bevoegd om in het RVV 1990 ook een bord voor de milieuzone voor personenauto’s op te nemen.
Hoe moet uw suggestie dat oldtimers geweerd moeten kunnen worden uit «de bebouwde kom» begrepen worden, aangezien milieuzones doorgaans slechts een deel van een stad betreffen?
De suggestie om oldtimers uit de gehele bebouwde kom te weren is niet van mij maar afkomstig uit het PBL-rapport «Milieueffecten van oldtimers». Volgens het rapport kan de uitstoot in 2015 lager uitvallen als er landelijk een milieuzone wordt ingesteld waarmee alle oldtimers uit de bebouwde kom worden geweerd. Het zou dan moeten gaan om milieuzones die substantieel groter zijn dan de huidige milieuzones voor vrachtauto’s.
Is het waar dat de lokale bijdrage van oude auto’s aan de luchtvervuiling veel hoger ligt dan 10% van stikstof en 5% voor fijnstof en dat dit landelijke gemiddelden betreft?
De 10% stikstofoxide (NOx) en 5% fijn stof (PM10) betreffen aandelen in de totale landelijke emissie van personenauto’s. Op blz. 14 van het rapport «Milieueffecten van oldtimers» wordt vermeld dat «uit verkeerstellingen in Amsterdam en Utrecht naar voren komt dat oldtimers die net op de leeftijdsgrens zitten van de vrijstelling van motorrijtuigenbelasting (25, 26 en 27 jaar oud), relatief veel in de stad rijden». Gevolg hiervan is dat het aandeel in de NOx- en PM10-emissie door oldtimers in de stad hoger is dan respectievelijk 10% en 5%.
Ziet u in het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) aanleiding om binnen het kabinet de suggestie te herhalen die u zelf deed bij het bovengenoemde algemeen overleg, namelijk om de motorrijtuigenbelasting (MRB) vrijstelling voor oldtimers te herzien? Zo nee, waarom niet?
Het beperken van het beschermingsregime in Natura 2000 gebieden |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom u tijdens het zomerreces, terwijl het kabinet demissionair is en de verkiezingen ophanden zijn, het beschermingsregime in een aantal Natura 2000-gebieden heeft beperkt?1
Het gaat hier om het effectueren van het besluit tot het schrappen van complementaire doelen. Dit beleidsvoornemen is al in september 2011 aan de Kamer gemeld (Kamerbrief 32 670, nr. 24) en vervolgens met de Kamer besproken.
Vindt u dat een dergelijk vergaand besluit te rijmen is met de demissionaire status van het kabinet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom dan toch de snelle invoering?
Ja, zoals aangegeven gaat het om de uitvoering van kabinetsbeleid uit 2011, gesteund door een meerderheid in uw Kamer. Daarnaast is het dossier Natura 2000 niet controversieel verklaard.
Bent u bereid deze vragen met spoed te beantwoorden gelet op de termijn van inwerkingtreding van de maatregel?
Het betreft hier een ontwerp wijzigingsbesluit. Dit ontwerpwijzigingsbesluit ligt voor de periode van 2 augustus tot en met 13 september 2012 voor inspraak ter inzage.
Belastingheffing bij Nederlanders door Duitsland over pensioenen |
|
Helma Neppérus (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel over de heffing door Duitsland over pensioenen van Nederlanders tegen het hoogste Duitse belastingtarief?1
Ja.
Wat vindt u hiervan, zowel wat betreft de heffing op zich als het kennelijk toegepaste tarief?
De Duitse belastingheffing is het gevolg van een uitspraak van 6 maart 2002 van de hoogste Duitse rechter, het Bundesverfassungsgericht, die inhoudt dat Duitsland een ongelijkheid tussen gepensioneerden moet oplossen door uiterlijk met ingang van 2005 ook belastingheffing in te voeren voor diegenen die een wettelijk pensioen ontvangen van de Duitse Renteversicherung. De Duitse regering had dus geen andere keuze, dan de heffing in te voeren. Deze heffing is stapsgewijs ingevoerd, waardoor veel Nederlandse gepensioneerden over 50% van hun pensioen in Duitsland belastingplichtig zijn. Voor wat betreft het toegepaste tarief zijn de tarieven van de Duitse Einkommensteuer van toepassing, die voor inwoners en niet-inwoners hetzelfde zijn. In veel gevallen is het toegepaste belastingtarief 14%. Het is dus niet zo dat standaard het hoogste Duitse belastingtarief wordt toegepast. Niet-inwoners (bijvoorbeeld de inwoners van Nederland) kunnen onder bepaalde voorwaarden een verzoek doen om als «unbeschränkt Steuerpflichtige» te worden behandeld, waardoor ook zij voor bepaalde Duitse fiscale faciliteiten in aanmerking komen, hetgeen de effectieve belastingheffing vermindert. Nederland kent overigens een vergelijkbaar systeem met de keuzeregeling voor buitenlandse belastingplichtigen om als binnenlandse belastingplichtige te worden behandeld.
Om hoeveel mensen gaat het? Welke gegevens zijn bij de Nederlandse Belastingdienst hierover bekend?
Volgens de gegevens die de Duitse Renteversicherungen aan de Belastingdienst heeft verstrekt ontvangen ongeveer 45 000 inwoners van Nederland een Duits wettelijk pensioen. Pas recent heeft de Belastingdienst van de Duitse Renteversicherungen deze gegevens ontvangen. De gegevens omvatten naam, adres, geboortedatum en de hoogte van het pensioen.
Bent u bereid om met uw Duitse collega te overleggen in hoeverre aanpassing van de aanslagen kan plaatsvinden, zodat een laag tarief wordt toegepast en ook gekeken wordt naar de mogelijkheden van kwijtschelding?
Er is voortdurend overleg met zowel het Duitse ministerie van Financiën als met het Finanzamt Neubrandenburg. Betrokkenen ontvangen van het Finanzamt Neubrandenburg informatie over de voorwaarden van «unbeschränkte Steuerpflicht» en op welke wijze zij daarvoor in aanmerking komen. De Nederlandse Belastingdienst heeft vervolgens als taak om een verklaring af te geven over het inkomen van de belastingplichtige dat in Nederland bekend is, de zogenoemde Bescheinigung EU/EWR. Belastingplichtigen krijgen dus de mogelijkheid om onder omstandigheden het lagere effectieve tarief in Duitsland te krijgen. Dezelfde systematiek geldt overigens ook voor reguliere grensarbeiders.
Moet de voorlichting over belastingheffing en pensioenen in Nederland en andere landen niet worden verbeterd? Bent u bereid daarbij ook vooral aandacht te besteden aan grensregio’s?
Ja, ik vind dat er verbetering te behalen is in de informatievoorziening aan gepensioneerden met een pensioen uit het buitenland. Voor wat betreft de Nederlandse pensioenen aan mensen in het buitenland, is het verantwoordelijke kantoor van de Belastingdienst Limburg/kantoor Buitenland, bezig om de aanvraag voor belastingvrijstelling te vereenvoudigen in het geval het heffingsrecht aan het woonland is toegewezen op grond van het bilaterale verdrag tussen Nederland en het woonland. Met het oog op mensen in Nederland met een pensioen uit het buitenland zie ik mogelijkheden om de automatische uitwisseling van informatie van grensoverschrijdende pensioenen tussen landen onderling verder uit te breiden. Daarmee weet de Belastingdienst vooraf wie er in Nederland een pensioen uit het buitenland ontvangt. Met geschikte gegevens is het vervolgens mogelijk om de digitale aangifte van belastingplichtigen zoveel mogelijk «voor in te vullen». Overigens is er momenteel al een ruim aanbod van voorlichting over grensoverschrijdende belastingheffing, zoals bijvoorbeeld het team Grensoverschrijdend Werken en Ondernemen van de Belastingdienst in Maastricht, waarin ook Duitse en Belgische ambtenaren participeren. Een andere ontwikkeling is het binnenkort te openen fysieke grensinfopunt Aken-Eurode.
Tegelijkertijd komt aan de gepensioneerde ook een verantwoordelijkheid toe om zich te informeren omtrent zijn pensioen. Zo zal hij zelf een pensioen moeten aanvragen en moeten nagaan wat de ontvangst van een pensioen verder voor gevolgen meebrengt. Overigens zal de gepensioneerde reeds eerder te maken hebben gehad met het belastingstelsel van het andere land, namelijk tijdens zijn actieve periode als werknemer in dat land.
Wat doet u om dit soort situaties, waarbij burgers opeens door een buitenlandse heffing, en nog wel uit een buurland, worden verrast, voor de toekomst te vermijden?
De invoering van de nieuwe Duitse wetgeving werd onder andere vermeld in informatie van de SVB, Bureau Duitse Zaken en op websites van de Duitse belastingdienst. Door de langdurige operatie die de Duitse belastingdienst nodig heeft gehad om de heffing te implementeren, is de heffing voor velen echter toch als een verrassing gekomen. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de belastingdienst van het land dat de heffing invoert om belastingplichtigen te informeren. Tegelijkertijd is het belangrijk dat landen elkaar onderling intensief op de hoogte houden van de wijzigingen die plaatsvinden, zodat waar nodig extra ondersteuning kan worden gegeven. Met België is al geruime tijd een goede samenwerking gaande; met Duitsland zal de samenwerking de komende tijd intensiveren met het oog op de implementatie van het nieuwe belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland dat op 12 april 2012 is afgesloten.
Een discriminerende vacature |
|
Sadet Karabulut , Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vacature van CatPalace, waarin mensen met een uitkering worden uitgesloten?1
Ik vind dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Mensen moeten worden beoordeeld op hun talenten. De samenleving heeft iedereen die voldoet aan de kwaliteitseisen hard nodig. Wie kan werken moet en mag dat ook doen. Iedereen dient zoveel mogelijk naar vermogen te participeren. Ik vind het dan ook onwenselijk dat mensen op basis van het ontvangen van een uitkering worden uitgesloten.
Wat is de reden dat het UWV en de Commissie Gelijke Behandeling niets kunnen doen tegen deze discriminerende vacature? Kunt u dat uitgebreid toelichten?
De Commissie Gelijke behandeling (CGB) is bevoegd om te oordelen over onderscheid als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (m/v), de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte en enige bepalingen in het Burgerlijk Wetboek betreffende onderscheid m/v, onderscheid naar arbeidsduur en onderscheid naar tijdelijkheid van de arbeidsovereenkomst.
Ten aanzien van de in de advertentie gestelde leeftijdseis zijn regels gesteld in de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) en is de CGB bevoegd daarover te oordelen (zie verder het antwoord op vraag 4).
Het hebben van een uitkering is geen discriminatiegrond die als zodanig door die wetten wordt beschermd. Mocht echter het uitsluiten van mensen met een uitkering indirect onderscheid tot gevolg hebben op een wel door deze wetten genoemde grond, dan is de CGB bevoegd om daarover te oordelen. Te denken valt aan een sollicitant met een handicap of ziekte op grond waarvan hij een uitkering ontvangt.
Als de CGB inderdaad bevoegd is, kan zij op schriftelijk verzoek onderzoeken of een onderscheid is gemaakt als bedoeld in de bovengenoemde wetten. Zo’n verzoek kan worden gedaan door degene die vindt dat in zijn nadeel onderscheid is of wordt gemaakt, maar ook door degene die wil weten of hij zelf verboden onderscheid maakt. Ook kan het verzoek worden gedaan door de ondernemingsraad of door een vereniging of stichting die ten doel heeft dit soort belangen te behartigen. Ten slotte kan de CGB uit eigen beweging een onderzoek instellen, als zij signalen heeft dat stelselmatig onderscheid wordt gemaakt als bedoeld in één van de genoemde wetten.
Ik wijs erop dat ook aan de civiele rechter altijd de vraag voorgelegd kan worden of hier sprake is van verboden onderscheid, door middel van het instellen van een procedure uit hoofde van onrechtmatige daad. Artikel 1 van de Grondwet verbiedt immers, naast de daarin expliciet genoemde gronden, discriminatie «op welke grond dan ook». Zowel een benadeelde als een organisatie die zich ten doel stelt gelijke behandelingsbelangen te behartigen, kan een dergelijke civiele vordering instellen.
Een benadeelde die eerst meer informatie wil inwinnen of advies wenst over het indienen van een klacht of vordering heeft ook de mogelijkheid zich te wenden tot een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (zoals een antidiscriminatiebureau).
Het UWV kan in dit geval geen verzoek aan de CGB doen om een onderzoek te starten omdat zij niet valt onder degenen die op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene wet gelijke behandeling een dergelijk verzoek kunnen indienen. UWV heeft wel contact met de werkgever opgenomen maar dit heeft niet geleid tot andere inzichten bij de werkgever.
Zoals ik bij het antwoord op uw eerste vraag al heb aangegeven vind ik dat elke vorm van uitsluiting onacceptabel is. Ik betreur het dan ook dat het contact tussen UWV en de werkgever niet tot andere inzichten bij de werkgever heeft geleid.
Welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke discriminerende vacatures te voorkomen, aan te pakken en te beboeten?
De taak van de overheid is om voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn om discriminatie tegen te gaan. Het systeem van gelijke behandelingswetgeving doet een beroep op individuele personen zelf of belangenorganisaties op dit terrein om de regels te handhaven. In het antwoord op vraag 2 is aangegeven welke mogelijkheden bestaan om onderscheid door de rechter of de CGB te laten toetsen. Of er in een concreet geval sprake is van verboden onderscheid vereist een beoordeling en weging van argumenten en hiervoor is, afhankelijk van de norm die overtreden is, de CGB of de civiele rechter aangewezen.
Wel kan ik melden dat het kabinet voornemens is om aan de Sociaal Economische Raad (SER) een advies te vragen over het onderwerp discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarbij zullen sociale partners gevraagd worden op welke wijze discriminatie op de arbeidsmarkt verminderd kan worden. Het advies zal betrekking hebben op alle fasen van werk: werving & selectie, op de werkplek zelf en beëindiging dienstverband. Uw Kamer zal hier separaat over worden geïnformeerd.
Is het waar dat de in de vacature genoemde leeftijdsgrens wettelijke verboden is? Kunt u dat uitgebreid toelichten?
De Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (Wgbl) verbiedt het maken van leeftijdsonderscheid bij de aanbieding van een dienstverband en bij de vervulling van een openstaand dienstverband. In een beperkt aantal gevallen staat de wet leeftijdsdiscriminatie expliciet toe en in de andere gevallen is het slechts toegestaan als er een objectieve rechtvaardigingsgrond is. Als naar de mening van de werkgever een onderscheid naar leeftijd dient plaats te vinden dan moet de werkgever de motivering daarvoor vermelden in de vacaturetekst. In de door u genoemde vacature wordt geen motivering gegeven voor het hanteren van een leeftijdsgrens. Het is aan de CGB en de rechter om te beoordelen of het leeftijdsonderscheid in dit concrete geval verboden is.
De stijgende graanprijzen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Kleinste voorraad graan ooit in EU»1 en «Prijsexplosie graan en soja, honger dreigt»?1
Ja.
Is het waar dat de EU de laagste graanreserve ooit aanhoudt van nauwelijks meer dan 6 weken? Zo nee, voor welke periode is dan graan voorradig?
Bij aanvang van het graanseizoen 2012/13 (1 juli 2012) bedroeg de EU graanreserve 36,8 miljoen ton hetgeen overeenkomt met ongeveer 7 weken EU consumptie. De Commissie verwacht dat deze voorraad gedaald zal zijn tot 31,5 miljoen ton op 30 juni 2013 hetgeen overeenkomt met ongeveer 6 weken EU consumptie. Dit betreft een schatting van voorraden aangehouden door particulieren in de Europese Unie, er zijn geen voorraden bij overheden dan wel Europese instellingen.
Kunt u aangeven of Nederland strategische voorraden graan aanhoudt? Zo ja, in welke hoeveelheden? Zo nee, waarom niet?
Nee, Nederland houdt geen strategische voorraden graan aan. Het granen-marktordeningsbeleid vormt een bevoegdheid welke is neergelegd op Europees niveau. De Nederlandse inzet in Europees verband is gericht op een marktgeoriënteerd Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De handelsverstorende ondersteuning van de agrarische productie, met o.a. interventievoorraden graan ter ondersteuning van de prijsvorming, is sinds het begin van de jaren tachtig van de vorig eeuw langzaam afgebouwd en vervangen door grotendeels van productie ontkoppelde inkomenssteun. Vanuit oogpunt van voedselzekerheid kan bovendien gewezen worden op de Europese positie als netto exporteur van granen en de mogelijkheden tot im- en export van agrarische producten.
Ziet u redenen om het verbouwen van eiwitrijke gewassen in Nederland te stimuleren om zodoende minder afhankelijk te worden van de onzekere internationale graanmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u hieraan vorm geven?
Nee, in Nederland worden gewassen geteeld indien daar vanuit de markt vraag naar is, voor een prijs waarvoor de boer deze wil en kan telen. Initiatieven voor de teelt van gewassen die nu niet regulier plaats vinden, zullen vanuit de markt moeten komen. Daarbij kan men een beroep doen op de mogelijkheden van het topsectorenbeleid (topsector Agrofood). Daarin worden faciliteiten geboden voor onderzoekswensen vanuit het bedrijfsleven. Vermeld zij dat het Europese steunstelsel voor erwten en veldbonen in de jaren »90 juist is afgeschaft vanwege de hoge kosten en de internationale handelsrepercussies.
Kunt u bevestigen dat de mondiale veestapel ongeveer de helft van de jaarlijkse graanoogsten opsoupeert? Hoe beoordeelt u dit gegeven in deze tijden van schaarste, waardoor de prijzen van graan snel stijgen en het voor veel mensen in de wereld moeilijk wordt om nog in hun levensonderhoud te voorzien?
Volgens gegevens van de International Grains Council (IGC) wordt de laatste jaren ca. 40 % van de wereldgraanoogst gebruikt als veevoer. De dreigende misoogst van maïs door de droogte in het Middenwesten van de VS hoeft niet meteen tot een schaarste van graan voor menselijke consumptie te leiden omdat mensen vooral producten op basis van rijst en tarwe eten. In haar meest recente rapport verwacht de IGC een tarweoogst van 665 miljoen ton, wat een zeer gemiddelde oogst is. De rijstoogst zal met 462 miljoen ton zelfs boven het meerjarige gemiddelde liggen.
Is het waar dat met name de toenemende vleesconsumptie in landen als China ervoor zorgt dat er wereldwijd elk jaar 40 miljoen ton graan extra nodig is? Zo nee, waarop baseert u zich in dit antwoord? Zo ja, deelt u de mening dat Nederland een actieve rol zou moeten vervullen in het terugdringen van de mondiale vleesconsumptie?
Een hogere vleesconsumptie betekent een toename in de vraag naar voedergraan. De OESO verwacht tot 2021 een toename van de wereldvleesconsumptie van 16 tot 30% afhankelijk van de vleessoort. Hoeveel extra graan hiervoor nodig is, is mij niet bekend.
Zoals ik gesteld heb in mijn brieven aan uw Kamer van 17 juni 2011 en 25 november 2011 (TK 2010/2011, 2 863 en TK 2011/2012, 31 532, nr. 70), zie ik geen actieve rol voor de overheid in het terugdringen van de vleesconsumptie.
Deelt u de mening dat het omzetten van graan in dierlijke eiwitten een inefficiënt proces en dat daarom moet worden ingezet op een grootschalige transitie van dierlijke naar plantaardige eiwitbronnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u versnelling aan deze eiwitagenda geven?
Deze vraag heb ik beantwoord in mijn brief van 23 mei 2012 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 2534).