Proefboringen schaliegas |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Binnenlands Bestuur d.d. 1 maart 2013 dat het Britse bedrijf Cuadrilla proefboringen naar schaliegas gaat uitvoeren in Luttelgeest of Marknesse?1
Ja. Ik wil hierbij benadrukken dat er bij het aangekondigde onderzoek van Cuadrilla geen proefboringen geplaatst worden. Dit past in mijn toezegging dat er geen proefboringen naar schaliegas geplaatst worden gedurende de looptijd van het onderzoek, dat in opdracht van mij wordt uitgevoerd.
Klopt het dat Cuadrilla nu onderzoek doet naar de effecten van de boringen op beschermde diersoorten en of de bodem stevig genoeg is om een boortoren te plaatsen? Kunt u aangeven of in het vooronderzoek ook andere zaken onderzocht worden, zoals de gevolgen voor grondwater, bodemkwaliteit etc.?
Cuadrilla heeft besloten om de looptijd van het door mij aanbestede onderzoek te benutten om verschillende onderzoeken uit te voeren om de benodigde informatie te verzamelen over de verschillende mogelijke boorlocaties. Nogmaals, er zal niet geboord worden.
Het vooronderzoek van Cuadrilla betreft een ecologisch onderzoek om vast te stellen of, en zo ja welke, beschermde flora en fauna in de omgeving aanwezig is. Met de resultaten van dit onderzoek kan beoordeeld worden wat de potentiële effecten zouden kunnen zijn van de proefboringen en of er maatregelen getroffen zouden moeten worden om deze te beperken.
Daarnaast wordt een bodemonderzoek uitgevoerd ter vaststelling van de nul-situatie van de bodem en grondwater kwaliteit. Daarbij wordt ook de draagkracht van de bodem bepaald ten behoeve van de boorinstallatie.
De gegevens van de vooronderzoeken worden gebruikt om te bepalen welke van de twee locaties het meest geschikt zou zijn als boorlocatie. Daarnaast zal Cuadrilla diverse andere onderzoeken uitvoeren om een volledig beeld te vormen van de potentiële effecten (en eventuele maatregelen) van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Klopt het dat u toestemming heeft gegeven voor de proefboring, maar dat de gemeente Noordoostpolder geen vergunning heeft afgegeven omdat dit niet nodig is in dit stadium van vooronderzoek? Is er vooraf contact geweest tussen u en de gemeente? Zo ja, heeft u de gemeente gewezen op de mogelijke risico's van boringen naar schaliegas?
Nee, het klopt niet dat ik toestemming heb gegeven voor een proefboring. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, worden bij het door Cuadrilla aangekondigde onderzoek geen proefboringen geplaatst.
Op 14 juni 2010 is de opsporingsvergunning Noordoostpolder door mij verleend. Met alleen een opsporingsvergunning mogen geen proefboringen geplaatst worden. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl., zijn meer vergunningen en instemmingen nodig alvorens geboord zou kunnen worden. Zo is een omgevingsvergunning nodig, waarmee onder andere een wijziging van het bestemmingplan moet worden aangevraagd – de gemeente is hiervoor het aanspreekpunt. Daarnaast moet volgens het Besluit algemene regels milieu mijnbouw (Barmm) een melding ingediend worden bij mijn ministerie met betrekking tot de milieu-impact van de proefboring en moet een boorplan ingediend worden bij het Staatstoezicht op de Mijnen.
Voor het lokale verkennende onderzoek, dat Cuadrilla gaat uitvoeren, zijn geen vergunningen nodig. Cuadrilla heeft contact gehad met het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Noordoostpolder, alvorens zij bekend maakte, dat zij de bedoelde onderzoeken gaat uitvoeren.
Heeft Cuadrilla inderdaad ook vooronderzoek uitgevoerd in Boxtel en Haaren in de provincie Noord-Brabant? Zijn er nog andere gemeenten waar u proefboringen verwacht door Cuadrilla of andere bedrijven en hoe zal u de aanvraag voor deze proefboringen toetsen?
Cuadrilla heeft dezelfde type vooronderzoeken in 2010 en 2011 reeds uitgevoerd voor de locaties in Boxtel en Haaren. Ook hier zijn deze onderzoeken gedaan om een volledig beeld te krijgen van de potentiële effecten en eventueel te nemen maatregelen van een proefboring op mens en milieu, zoals dat wettelijk vereist is.
Bij mij is niet bekend waar Cuadrilla of andere bedrijven in de toekomst mogelijk proefboringen naar schaliegas willen plaatsen. Alvorens sprake zal zijn van beoordelingen van aanvragen in het kader van dergelijke proefboringen, zullen we eerst de resultaten van het onafhankelijke onderzoek af moeten wachten. Deze verwacht ik 1 juli aanstaande.
Is het u bekend dat tientallen gemeenten, waaronder de stad Utrecht, bezwaar hebben gemaakt tegen proefboringen binnen hun grondgebied? Respecteert u deze bezwaren van gemeenten als u verzoeken voor proefboringen ontvangt?
Het is mij bekend, dat er gemeenten en provincies zijn, die zich schaliegasvrij hebben verklaard. Zoals ik hierboven uiteen heb gezet, ben ik niet de enige partij die betrokken is bij het instemmingstraject om proefboringen te kunnen plaatsen. Mocht uit het onderzoek blijken dat proefboringen naar schaliegas veilig uitgevoerd kunnen worden, dan zal hier in goed overleg over besloten worden.
Hoe verhouden de proefboringen van Cuadrilla zich tot het onderzoek naar de risico's van schaliegaswinning, zoals dat op dit moment door u wordt uitgevoerd? Wanneer zijn deze onderzoeken gereed?
Het door mij aanbestede onderzoek kijkt naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkool gas in heel Nederland en zal 1 juli aan mij aangeboden worden.
De desktop en verkennende veldstudies van Cuadrilla richten zich op de mogelijke lokale milieueffecten en -gevolgen. Ik heb van Cuadrilla begrepen, dat de resultaten van hun onderzoeken worden gepresenteerd ten behoeve van de indiening van aanvragen voor omgevingsvergunningen, indien Cuadrilla daartoe over kan gaan.
De heffing door het Hoofdbedrijfschap Detailhandel voor het jaar 2013 |
|
Mei Li Vos (PvdA), Selçuk Öztürk (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten van ondernemers in de detailhandel waarin zij klagen over het Hoofdbedrijfschap Detailhandel (HBD), dat voor het jaar 2013 een heffing heeft ingesteld die hoger ligt dan het voorgaande jaar?
Ja.
Hoe beoordeelt u de heffing van het HBD voor 2013 in het licht van het voornemen in het regeerakkoord dat de product- en bedrijfschappen (PBO’s) zullen worden opgeheven?
Het HBD-bestuur heeft eind 2012 een afbouwplan vastgesteld dat voorziet in het beëindigen, danwel overdragen van activiteiten eind 2013. Het HBD-bestuur heeft aangegeven, vanwege de aanstaande opheffing, bij het vaststellen van de algemene heffing te zijn uitgegaan van het uitgangspunt dat de heffing over 2013 de laatste heffing zal zijn. Het HBD-bestuur heeft daarom in de algemene heffing de kosten van de afbouw van de organisatie meegerekend, waardoor de hoogte van de algemene heffing is toegenomen. Naast de voorziening voor de afbouw, geeft HBD aan dat de verhoging ook deels is te wijten aan hogere inkoopkosten, het wegvallen van subsidies en het feit dat er minder ondernemingen onder de werkingssfeer van het bedrijfschap vallen.
Overigens zijn de inkomsten die via bestemmingsheffingen worden verkregen, ten behoeve van branchespecifieke activiteiten, wel flink afgenomen.
Deelt u de mening dat de heffingsplichtigen persoonlijk, correct en volledig moeten worden geïnformeerd over de hoogte en besteding van de heffing voor 2013? Zo nee, waarom niet?
Ondernemingen die een heffing van het HBD hebben ontvangen, hebben bij de factuur een toelichtende folder van HBD ontvangen. Ook de begrotingen van het HBD evenals andere financiële stukken zijn vrij toegankelijk via de website van het HBD. Ik ben van mening dat heffingsplichtigen daarmee voldoende geïnformeerd kunnen zijn over de heffing en besteding van de heffing in 2013.
Hoeveel fte’s zullen verloren gaan als het HBD wordt opgeheven?
Op het moment dat het HBD is gestart met het traject tot afbouw telde het 73 fte. De afgelopen jaren is gewerkt aan het terugdringen van de omvang en reserves van de product- en bedrijfschappen. HBD heeft in de afgelopen jaren de reserves teruggebracht tot 68% van de jaarlijkse exploitatielast. Deze reserve is onvoldoende om de totale kosten van afbouw, waaronder het sociaal plan, te dekken. Zoals aangegeven bij vraag 1 is dat een van de redenen waarom de hoogte van de algemene heffing is toegenomen.
Welke reserves heeft het HBD voor een sociaal plan?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre zijn de heffingen voor 2013 nodig om de opheffing van het HBD te bekostigen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om het HBD ervan te doordringen dat heffingssplichtigen volledig en correct moet worden voorgelicht over de hoogte van de heffing in het licht van de plannen in het regeerakkoord over de opheffing van de PBO’s?
Ik ben van mening dat er, naast de geldende wettelijke verplichtingen en het daarop gehouden toezicht, geen aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel) slachtoffer zijn van cybercriminaliteit |
|
Agnes Mulder (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diefstal via internet nekt ZZP’er»?1
Ja.
Herkent u de in het artikel gesignaleerde trend dat internetcriminelen het in toenemende mate voorzien hebben op eenmansbedrijven en kleine ondernemingen?
Nee. Wij hebben geen informatie over de in het artikel gesignaleerde trend dat cybercriminelen het in toenemende mate voorzien hebben op eenmansbedrijven en kleine ondernemingen. Ook zijn er geen cijfers over de door de heer Geuzendam in het artikel genoemde aantallen faillissementen.
Om beter inzicht te krijgen in het slachtofferschap van cybercrime is extra onderzoek verricht in opdracht van het Programma Aanpak Cybercrime van de politie.
De resultaten van dit onderzoek zullen zelfstandig door de politie worden gepresenteerd. Als vervolg op dat onderzoek wordt nu het slachtofferschap van cybercriminaliteit bij het MKB in kaart gebracht. Gekozen is om in eerste instantie onderzoek te doen in de provincie Flevoland. In die provincie is ook als eerste een meldpunt cybercrime voor bedrijven ingericht. De minister van Veiligheid en Justitie heeft aan de politie gevraagd om de ZZP-ers daarin mee te nemen.
Herkent u het beeld, zoals dat in het artikel wordt geschetst, dat het regelmatig voorkomt dat deze eenmansbedrijven en kleine ondernemingen zelfs failliet kunnen gaan door cybercriminaliteit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze vormen van cybercriminaliteit hoogst onwenselijk zijn? Wat gaat u eraan doen om deze vormen van cybercriminaliteit substantieel terug te brengen?
Iedere vorm van cybercriminaliteit is hoogst onwenselijk.
Bij de bestrijding hiervan is een van de uitgangspunten dat de eigen verantwoordelijkheid bij het veilige gebruik van internet voorop staat. De rol van de overheid is in dit verband gericht op het bieden van ondermeer voorlichting en bewustwording naast het uitvoeren van gerichte criminaliteitsbestrijding.
In samenspraak met het bedrijfsleven heeft de overheid activiteiten ontwikkeld om burgers en bedrijven, waaronder ook MKB’ers en ZZP-ers, bewuster te maken van de risico’s die met het gebruik van internet gepaard kunnen gaan. Te denken valt hierbij aan de website «Digibewust». Deze site biedt informatie en tips voor burgers, het MKB en ZZP-ers over het veilig gebruik van internet.
De door het programma Digivaardig & Digiveilig en Nederland ICT ontwikkelde website «Bescherm je Bedrijf» is eind vorig jaar volledig herzien. Dit heeft geleid tot een nieuwe, meer interactieve tool voor het MKB, die ook door ZZP-ers kan worden gebruikt om hun beveiligingsbeleid te toetsen.
Verder zal in de campagne Alert Online, die in oktober dit jaar voor de tweede keer wordt gehouden, speciale aandacht worden gegeven aan deze doelgroepen.
In januari van dit jaar is in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waarin ook de Nederlandse Vereniging van Banken vertegenwoordigd is, besloten extra in te zetten op vergroting van de bewustwording van cybercriminaliteit bij kleine bedrijven.
Bent u bereid om hierover op korte termijn in contact te treden met de banken en (vertegenwoordigers van) de ondernemers om tot een gedragen oplossing te komen?
Zie antwoord vraag 4.
Het verwisselen van identiteitspapieren |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van het Vara tv-programma RamBam van 11 maart 2013?1
Ja.
Kloppen de feiten, zoals in de uitzending getoond? Zo nee, wat was er dan niet waar?
Ja. De in de uitzending van RamBam getoonde feiten komen overeen met de gebeurtenissen in Amsterdam. Onvermeld bleef, maar wel vermeld in het persbericht van de gemeente Amsterdam van 14 februari 2013, dat de gemeente Amsterdam zelf de frauduleuze handelingen van de programmamakers aan het licht heeft gebracht en heeft stopgezet. Er is direct aangifte gedaan van de fraude gepleegd door de programmamakers van RamBam met betrekking tot de mislukte aanvraag van een ID-kaart, de geslaagde aanvraag van een frauduleus verkregen ID-kaart en van de in opvolging daarvan onderkende fraude bij de ondertrouw.
Klopt het dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Financiële instellingen als banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht de gegevens van een identiteitsbewijs te controleren en vast te leggen. Een dergelijke verplichting geldt niet voor voertuigenverhuurbedrijven, maar zij mogen in ieder geval als zij lid zijn van brancheorganisatie BOVAG bij de verhuur van een auto of voorafgaand aan een proefrit kopieën van identiteitsdocumenten maken.
Het College Bescherming Persoonsgegevens heeft in juli 2012 voor de private sector richtsnoeren gepubliceerd voor de identificatie en verificatie van persoonsgegevens. De bijlage van dit document biedt een handleiding voor private partijen hoe identiteitsdocumenten en -kenmerken op echtheid gecontroleerd kunnen worden.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat iemand met het paspoort respectievelijk rijbewijs van een ander een bankrekening kan openen respectievelijk een auto kan huren.
Is het waar dat iemand met een paspoort van een ander de marechaussee te Schiphol kan passeren? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot hetgeen in de uitzending wordt getoond? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor te grote veiligheidsrisico’s worden gelopen en wat gaat u op welke termijn hier tegen doen?
De werkwijze van de Koninklijke Marechaussee bij de uitvoering van de grensbewakingstaak op Schiphol is erop gericht te voorkomen dat personen met valse of vervalste documenten dan wel met een paspoort of een identiteitsdocument van iemand anders de grens kunnen passeren. Bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit wordt de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole waar de Koninklijke Marechaussee uitgebreider onderzoek kan verrichten met daar beschikbare apparatuur om vast te stellen of de identiteit van de aanbieder van het paspoort overeenkomt met de gegevens van het paspoort.
De uitzending van RamBam laat zien dat het helaas kan gebeuren dat een reiziger met een paspoort van iemand anders de grenscontrole kan passeren. De Koninklijke Marechaussee zal in de documentopleidingen en -trainingen van de grenswachters extra aandacht besteden aan de feitelijke controle van reisdocumenten en de verificatie of reisdocument en de houder ook daadwerkelijk bij elkaar horen. Tevens vinden er interne kwaliteitscontroles plaats om de grenswachters scherp te houden.
Wat is het nut van biometrische kenmerken in paspoorten als iemand met het paspoort van een ander toch de marechaussee op Schiphol kan passeren?
Op basis van de biometrische kenmerken in paspoorten kan de identiteit van personen beter worden vastgesteld. De foto in de chip van het document wordt bij geautomatiseerde grenscontrole met de persoon vergeleken. Het gebruik van biometrie in het grensproces is in ontwikkeling en wordt nog niet volledig toegepast. Op dit moment wordt bij twijfel over de echtheid van het reisdocument of de identiteit de passagier doorverwezen naar de tweede lijn grenscontrole van de Koninklijke Marechaussee.
Zowel geautomatiseerde controle middels biometrische kenmerken als handmatige controle is geen 100% garantie dat lookalike fraude nooit zal slagen. Geautomatiseerde vergelijking middels biometrische kenmerken heeft echter zeker een toegevoegde waarde bij het zoveel mogelijk voorkomen van lookalike fraude.
Deelt u de mening dat het aanvragen van een identiteitskaart met een foto van een ander onmogelijk zou moeten zijn en ook zeer onwenselijk is? Zo ja, waarom vindt u dat? Hoe is het dan mogelijk dat het dan toch eenmaal blijkt te lukken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is ongewenst dat iemand die een identiteitskaart aanvraagt, daarbij onopgemerkt de foto van iemand anders kan inleveren. Dat leidt er namelijk toe dat degene die op de foto staat, met het document dat op iemands anders naam staat identiteitsfraude kan plegen. Uit het feit dat het in één van de twee gevallen toch is gelukt een foto van iemand anders in te leveren, blijkt dat een fout is gemaakt. Het is helaas niet te uit te sluiten dat een medewerker van een gemeente onterecht een foto accepteert.
Wat zegt het bovenstaande over de betrouwbaarheid van beide identiteitsbewijzen en over de wijze waarop de identiteit van de houder van het bewijs wordt gecheckt of beiden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen feit dat iemand een document van iemand anders gebruikt en het feit dat op een document onjuiste gegevens staan. In het eerste geval is sprake van (poging) tot lookalike fraude. Met het document als zodanig is echter niets mis.
Indien gegevens die op een document staan niet juist zijn, bijvoorbeeld omdat er verkeerde foto op staat, dan is het document onbetrouwbaar. Bij een controle moet er op vertrouwd kunnen worden dat de op het document vermelde gegevens, waaronder de foto, correct zijn. Het moge duidelijk zijn dat de identiteitscontrole aan de hand van de foto niet adequaat is indien iemand met het document van iemand anders de grens kan passeren of een auto kan huren. Dit geldt ook als een foto van iemand anders wordt geaccepteerd bij de aanvraag van een identiteitskaart. Belangrijk is dan ook dat betreffende medewerkers voldoende zijn opgeleid om identiteitsfraude te herkennen. Dit is een punt van aandacht. Ten aanzien van de grenspassage verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
In samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken is in 2012 een project opgezet voor verdere verbetering van het opleidingsstelsel voor ambtenaren burgerzaken. Daarmee kan de kwaliteit van de vaststelling en registratie van identiteit verder worden verbeterd.
Daarnaast vindt dit jaar een doorlichting plaats van het aanvraag- en uitgifteproces van de reisdocumenten. Er wordt gekeken welke risico’s er zijn en op welke wijze deze kunnen worden weggenomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat pogingen tot het begaan van bovenstaande (strafbare) feiten voortaan geen kans van slagen meer hebben?
Zie antwoord vraag 7.
De wijziging van de grondwet in Hongarije |
|
Michiel Servaes (PvdA), Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de grondwetswijziging in Hongarije waarover gisteren in het Hongaarse parlement werd gestemd en waardoor onder andere de bevoegdheden van het Constitutioneel Hof worden beperkt? Wat zijn volgens u de gevolgen van deze grondwetswijziging voor het functioneren van de Hongaarse rechtsstaat? Deelt u de zorg dat onder meer de gewenste speelruimte voor de rechterlijke macht, de media, de oppositie en andere onafhankelijke critici beperkt wordt en dat daarmee de noodzakelijke «checks and balances» onder druk staan?1
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de separate brief over dit onderwerp die uw Kamer toeging naar aanleiding van het verzoek van het lid Klaver tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 12 maart jl. Zoals in die brief wordt vermeld, deelt het kabinet de zorgen die vanuit de Raad van Europa en de Europese Unie zijn overgebracht en heeft het kabinet die zorgen ook aan Hongarije kenbaar gemaakt.
Deelt u de inschatting dat de wijziging van de Hongaarse grondwet raakt aan de Europese waarden die de grondslag vormen van de samenwerking in de Europese Unie? Zo ja, bent u dan bereid om deze kwestie aan de orde te stellen tijdens de aankomende Europese Raad van 14–15 maart?
Het kabinet deelt de brede internationale zorgen over de amendementen. De kwestie staat niet formeel geagendeerd voor de Europese Raad, maar zal naar verwachting wel aan de orde komen. Het is overigens aan de Europese Commissie om te bepalen of Hongarije zijn verplichtingen onder de EU-verdragen heeft geschonden.
Zouden de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije volgens u onderwerp moeten zijn van het toekomstige «mechanism to safeguard fundamental values in Member States», waar de minister van Buitenlandse Zaken samen met zijn Duitse, Finse en Deense collega's vorige week in een brief aan de President van de Europese Commissie Barroso op aandrong?
Ja. Een afschrift van deze brief ging uw Kamer toe.
Op welke wijze stelt u voor dat de Commissie, als hoeder van de Europese verdragen, een sterkere rol gaat spelen bij het toezicht op ontwikkelingen zoals die plaatsvinden in Hongarije? Hoe en waar zou deze verantwoordelijkheid precies moeten worden belegd?
Het kabinet zal, samen met de andere lidstaten die de brief hebben geschreven en mogelijk ook andere lidstaten die voorstander zijn van de totstandkoming van een dergelijk mechanisme, in overleg treden met de Europese Commissie en de lidstaten van de EU om deze aspecten verder uit te werken.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen en suggesties voor beter toezicht op democratische en rechtstatelijke ontwikkelingen in Europees verband die worden gedaan in het rapport «Safeguarding democracy inside the EU. Brussels and the future of liberal order»(Transatlantic Academy, 2012–2013, no. 3)? Wat vindt u van het voorstel in dit rapport om, in plaats van de Europese Commissie te belasten met een monitoringtaak, deze bevoegdheid te beleggen bij een separate «Kopenhagen Commissie»?
Zoals in de brief aangegeven zijn de vier ondertekenaars voorstander van een sterkere rol van de Europese Commissie in dezen.
Ziet u, gezien het feit dat deze nieuwe mechanismen voor monitoring van de rechtstaat binnen de EU nog vorm moeten krijgen, een rol weggelegd voor de Raad van Europa aangaande de zorgelijke ontwikkelingen in Hongarije? Is het mogelijk dat de Europese Raad van eind deze week een verzoek doet aan de Raad van Europa om zich te buigen over de situatie in Hongarije?
De Raad van Europa (RvE) heeft zijn eigen verantwoordelijkheden naast die van de Europese Unie en zal die naar het oordeel van het kabinet ook zonder aansporing van de Europese Raad nemen. De RvE heeft, zowel in politieke zin door de SG van de RvE als in juridisch adviserende zin door de Europese Commissie Democracy through Law (ook wel Venetië Commissie), al waardevol werk verricht rondom eerdere internationale zorgen over Hongaarse wetgevingsprocessen. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, Thorbjørn Jagland, heeft 8 maart jl. de Venetië Commissie gevraagd de amendementen grondig te onderzoeken.
Welke andere mogelijkheden zijn er om ontwikkelingen, zoals die plaatsvonden in Hongarije, in Europees verband aan de orde te stellen?
Naar het oordeel van het kabinet zijn de Europese Unie en de Raad van Europa de meest aangewezen fora om dit soort ontwikkelingen te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het plenaire debat ter voorbereiding op de Europese Raad van 14–15 maart?
Ja.
De berichtgeving over de NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijk schending van mededingingsregels |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over de opgelegde NMa-boetes van € 9 miljoen aan een aantal taxibedrijven vanwege kennelijke schending van mededingingsregels?1 Hebben deze veroordeelde bedrijven recent meegedaan in de aanbesteding voor het Valysvervoer en zijn deze bedrijven ook de bedrijven die deze tender lijken te hebben gewonnen? Aan welke regels hebben de veroordeelde bedrijven zich niet gehouden dat dit leidt tot zo’n hoog boetebedrag?
Ja, de berichtgeving is mij bekend. Op 27 februari jl. heb ik uw Kamer hier per brief (TK 2012–2013, 25 847, nr. 112) over geïnformeerd.
Het betreffen twee zaken in de periode 2007–2011 waarbij gezamenlijke afspraken zijn gemaakt over aanbestedingen voor taxivervoer in de regio Rotterdam die naar de mening van de NMa onder het kartelverbod vallen. De vermeende overtredingen hebben geen betrekking op de aanbesteding van het Valysvervoer zelf.
Bent u, gelet op de hoogte van deze boetes, nog steeds van oordeel dat de continuïteit van het Valysvervoer gewaarborgd is, ook nu deze boetes binnen de exploitatie van deze bedrijven moet worden terugverdiend?
Bij besluit van 8 oktober jl. is voorlopig gegund aan de Combinatie. Op 28 november 2012 ben ik door de Combinatie vertrouwelijk geïnformeerd over de twee boetebesluiten en zijn mij tevens de twee boetebesluiten aangeboden.
Een zorgvuldige afweging begint met het beschikken over de daarvoor noodzakelijke, volledige informatie. Die informatie, waaronder de inhoud van de boetebeschikkingen inclusief de bedragen, is mij beschikbaar gesteld door de Combinatie. Met het oog op de continuïteit van het Valysvervoer heeft één van de combinanten mij op 16 januari 2012 desgevraagd inzicht gegeven in haar financiële positie. Als gevolg daarvan heb ik er vertrouwen in dat de continuïteit van het Valysvervoer bij de Combinatie is gewaarborgd.
Overigens benadruk ik dat er op dit moment geen sprake is van een definitieve gunning. Zoals ik in de brief van 27 februari jl. aan uw Kamer heb aangegeven zal ik de uitspraak in kort geding afwachten alvorens ik overga tot het sluiten van een overeenkomst met de Combinatie. De procedure leidt ertoe dat de door mij gemaakte afweging ook door een rechter wordt getoetst.
Waren de volledige inhoud en de boete-omvang van de boetebeschikkingen van de NMa bij u bekend toen zeer onlangs door u het besluit werd genomen om het Valysvervoer definitief aan deze bedrijven te gunnen? Heeft u meegewogen wat de invloed van dit bedrag is op de stabiliteit en (financiële) continuïteit van de nieuwe combinatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer, al dan niet vertrouwelijk, informeren over de weging van de aspecten waarop de gunning tussen de twee hoogst eindigende bedrijven heeft plaatsgevonden?
De offertes van alle inschrijvers zijn beoordeeld op basis van de objectieve beoordelingscriteria die genoemd zijn in het Beschrijvend Document van de aanbesteding (hoofdstuk 4/bijlage).
Met betrekking tot het (nieuwe) inzicht van de NMa-boetebesluiten is de afweging gemaakt of de Combinatie al dan niet alsnog dient te worden uitgesloten. Deze afweging staat los van de behaalde scores bij de beoordeling van de offertes.
Waarom vindt u het bovenproportioneel om de gunning niet te heroverwegen, terwijl er een vergrijp heeft plaatsgevonden dat een boete van € 9 miljoen rechtvaardigde? In hoeverre is juist dit besluit niet bovenproportioneel in de richting van de andere inschrijvers? Hebben de andere inschrijvers recent ook een boete van de NMa gekregen voor een vergelijkbaar vergrijp?
Nadat ik door de Combinatie ben geïnformeerd over de geschetste ontwikkelingen heb ik mij met de vereiste zorgvuldigheid, rekening houdend met de belangen van alle inschrijvers, beraden over de vraag of deze boetebesluitenen al dan niet dienen te leiden tot uitsluiting van de Combinatie. De afweging die ik daarbij heb gemaakt is uitgebreid toegelicht in de brief waarnaar ik bij antwoord 1 heb verwezen. Ik ben niet bekend met recentelijk opgelegde boetes bij de overige inschrijvers.
Het bericht “ziekenhuizen mogen abortus niet weigeren” |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het radio-optreden over abortus van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?1
Ja.
In hoeverre vallen de opmerkingen van de minister van OCW te rijmen met artikel 20 van de Wet afbreking zwangerschap en met het uitgangspunt van de wet dat abortus een beslissing is waarover de arts en de betrokken vrouw in samenspraak beslissen, en dat een arts niet verplicht is om medewerking te verlenen?
De Wet afbreking zwangerschap (Waz) kent inderdaad de bepaling (artikel 20) dat niemand de verplichting heeft een vrouw een behandeling te geven, die is gericht op het afbreken van een zwangerschap. Ook kan niemand worden verplicht tot medewerking aan een dergelijke behandeling. Wel is een arts verplicht medische gegevens te verstrekken aan een arts die de behandeling wel wil uitvoeren, mits de vrouw in kwestie daarvoor toestemming heeft gegeven.
Deelt de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het uitgangspunt dat een ziekenhuis niet verplicht is om abortus aan te bieden aan ieder die erom vraagt, mede in het licht van het feit dat abortus in principe een strafbaar feit is, en dat abortus alleen mag plaatsvinden als een ziekenhuis een vergunning heeft?
Het antwoord op deze vraag staat wat mij betreft niet in het licht van strafbaarheid, maar mijn beleid ten aanzien van ziekenhuiszorg is erop gericht dat ziekenhuizen zelf mogen beslissen in welke zorg zij zich specialiseren en van welke zorg het ziekenhuis vindt dat ze beter elders kan worden geboden.
Hoe beoordeelt u het bericht2 dat de Raad van Bestuur «na een zorgvuldig besluitvormingsproces van een jaar» tot een standpunt is gekomen in relatie tot het feit dat het personeel hierbij niet is betrokken of erover geïnformeerd is?
De Raad van Bestuur is bevoegd om te bepalen hoe besluitvorming tot stand komt en hoe dit vervolgens wordt gecommuniceerd naar het personeel. Ik zie dit als een interne aangelegenheid.
Kunt u aangeven welke besluitvormingsprocedure de Raad van Bestuur doorlopen heeft? In hoeverre is de Medisch Ethische Commissie betrokken bij de deze procedure?
Zie mijn antwoord op vraag 4. De besluitvormingsprocedure is een interne aangelegenheid. Het betrekken van een Medisch Ethische Commissie is niet verplicht en het is evenmin een verplichting voor een ziekenhuis om over een dergelijke commissie te beschikken.
Welke wettelijke plicht heeft een Medisch Ethische Commissie?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Is het u bekend dat 300 medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de Raad van Bestuur? Kunt u garanderen dat de positie van gewetensbezwaarden is veilig gesteld conform de Wet afbreking zwangerschap? Op welke wijze krijgen gewetensbezwaarden volledig en tijdig informatie over een ingreep, gericht op beëindiging van een zwangerschap?
Het is mij bekend dat medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van de Raad van Bestuur. Het ziekenhuis heeft aangegeven dat deze medewerkers abortus niet hoeven uit te voeren, noch hieraan hoeven mee te werken. Dit recht wordt bekrachtigd door artikel 20 van de Waz. Ik verwacht dat de positie van gewetensbezwaarden hiermee voldoende is veiliggesteld.
Selectie in het mbo |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Selectie in het mbo schiet haar doel voorbij»?1
Ja.
Deelt u de zorg van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs over het selecteren aan de poort door mbo-instellingen?
Het onderzoek van het Expertisecentrum Beroepsonderwijs naar het toelatingsbeleid in het middelbaar beroepsonderwijs bevat naar mijn oordeel geen resultaten op grond waarvan de conclusie zou kunnen worden getrokken dat de selectie haar doel voorbij schiet. Volgens het rapport zijn de deelnemende instellingen (6 roc’s, 1 aoc en 1 vakschool) geselecteerd op diversiteit in de organisatie van het toelatingsbeleid. De zorg van het ECBO over selectie aan de poort deel ik niet. Instellingen hebben er belang bij studenten binnen te halen. Dat zij daarbij streven naar een optimale studiekeuze en een adequate plaatsing van studenten juich ik toe. Dat mag echter niet ertoe leiden dat degenen die zijn aangewezen op het beroepsonderwijs buiten de deur worden gehouden. Ik zal de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols houden. Overigens wil ik benadrukken dat de student een eigen verantwoordelijkheid heeft bij het maken van een studiekeuze.
Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel onderwijsinstellingen en om hoeveel jongeren het gaat die jaarlijks toegang wordt ontzegd tot een vervolgopleiding in het mbo?
Op dit moment ontbreekt de informatie om uw vraag te kunnen beantwoorden. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden.
Deelt u de opvatting dat, in ogenschouw nemend dat een vmbo-diploma toegang geeft tot het mbo, het onwenselijk is dat er in toenemende mate sprake is van selectie aan de poort? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken hoe u scholen voor mbo gaat stimuleren alle leerlingen in het bezit van een vmbo-diploma toegang te geven tot het voor hen passende niveau van onderwijs?
Ja.
Bve-instellingen moeten volgens artikel 1.3.5 van de Wet educatie en beroepsonderwijs bij de uitvoering van hun taak zorgen voor:
Die zorgplicht hebben alle mbo-instellingen en gezamenlijk moeten zij ervoor zorgen dat alle jongeren met een vmbo-diploma die zich bij een mbo-instelling melden, in een passende opleiding terechtkomen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, zal ik de Inspectie van het Onderwijs vragen de komende tijd de vinger aan de pols te houden. Mocht blijken dat er een toenemende problematiek is, dan zal moeten worden overwogen of voor de mbo-instellingen er een stringentere verplichting met betrekking tot de toelating moet komen.
Het bericht “NPO 1 wordt nieuwe naam voor Nederland 1” |
|
Matthijs Huizing (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NPO 1 wordt nieuwe naam voor Nederland 1»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Zo ja, welk besluit van de Kamer ligt hieraan ten grondslag?
Dit bericht is juist. De voorgestelde naamswijziging is aan de publieke omroep zelf. De politiek gaat niet over de vorm en inhoud van de programma’s, ook niet over de merknamen van de publieke omroep. Het gaat hier om de onafhankelijkheid van de publieke omroep; het is niet wenselijk dat de politiek hier invloed op heeft.
Deelt u de mening dat deze naamswijziging wat voorbarig is gezien het feit dat:
Zoals onder vraag 2 aangegeven gaat de politiek niet over de namen van de publieke zenders. In algemene zin vind ik het goed dat de publieke omroep werkt aan een sterk profiel. De publieke omroep is immers van iedereen en voor iedereen. In een sterk veranderend medialandschap waarin vele (internationale)mediamerken actief zijn is het belangrijk dat de publieke omroep goed vindbaar en herkenbaar blijft.
Hoe kwalificeert u het bericht dat voor de domeinnaam npo1.nl een ton betaald zou zijn?
Ik verwijs u graag naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger op 27 april 2012 naar uw Kamer heeft gestuurd over dit onderwerp.2 Dit antwoord komt er in het kort op neer dat de NPO eigen verantwoordelijkheid draagt over de inzet van zijn budget, en hier jaarlijks verantwoording over aflegt.
Heeft de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) een marketingbudget? Zo ja, hoe groot is dit? Zo nee, waaruit zijn deze kosten gefinancierd?
Het marketingbudget maakt onderdeel uit van het Marketing & Communicatie budget van de NPO. Uit dit budget wordt de promotie van de gehele landelijke publieke omroep bekostigd, worden campagnes gefinancierd voor alle zenders, platformen en voor afzonderlijke programma’s. In 2011 heeft BCG de hoogte van het Marketing & Communicatie budget beoordeeld in het kader van het onderzoek naar efficiëntiemaatregelen bij de landelijke publieke omroep. Op basis van (benchmark)analyses stelde BCG vast dat er fors bespaard kon worden op deze kosten. Er is inmiddels een besparing van 27% op dit budget gerealiseerd. Het marketingbudget bedraagt in 2013 circa 6,4 miljoen euro. De NPO legt jaarlijks verantwoording af over de middelen in de (financiële) Terugblik en het Jaarverslag. Het Commissariaat voor de Media ziet hier op toe.
Kunt u aan de Kamer toezeggen dat er verder geen marketinggelden worden uitgegeven aan het promoten van de merknaam «NPO», voordat de Kamer een mogelijke beslissing neemt over de rol van de NPO en welke rol de merknaam NPO hierin speelt?
Nee, zoals ik in antwoord op vraag 2 heb geschreven gaat de politiek niet over de merknaam van de publieke omroep en de marketingkosten.
Het niet verlenen van het mantelzorgcompliment en de vrijstelling erfrechtbelasting |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de aflevering van TV-uitzending over mantelzorgers?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat mantelzorgers die zorgen voor mensen met een indicatie voor een verzorgingshuis maar thuis wonen, omdat ze op een wachtlijst staan of uit voorzorg, geen mantelzorgcompliment ontvangen? Deelt u de mening dat dit onrechtvaardig is? Kunt u uitleggen wat hier de inhoudelijke reden voor is? Deelt u voorts de mening dat deze groep, gelet op het feit dat zij geen verhoogde vrijstelling van de erfrechtbelasting tot € 600 000 krijgt, wat dit betreft onevenredig hard wordt benadeeld? Wat gaat u hier aan doen?
Ja, ik ben ervan op de hoogte en ook bekend met de kritiek daarop.
Bij de invoering van het mantelzorgcompliment was de gedachte achter het alleen verstrekken van het compliment aan iemand met een extramurale AWBZ-indicatie, dat mensen met een intramurale AWBZ-indicatie, geen of veel minder een beroep hoeven te doen op mantelzorg, omdat zij in een instelling zouden verblijven. In de praktijk blijkt nu echter dat deze situatie anders is. Omdat mensen bijvoorbeeld een intramurale AWBZ-indicatie kunnen krijgen maar ondertussen thuis worden verzorgd. Dit, omdat voor iemand in een instelling in de buurt nog geen plek is of omdat men toch liever zelf door de naaste(n) wil worden verzorgd.
Ik begrijp dat het als onrechtvaardig kan worden ervaren dat iemand die in de hiervoor beschreven situaties mantelzorg verleent, niet voor het mantelzorgcompliment en – indien hij of zij wel aan alle overige voorwaarden daarvoor voldoet – ook niet voor de aan het mantelzorgcompliment gekoppelde verhoogde vrijstelling voor de erfbelasting in aanmerking komt. Daarbij moet ik wel direct aantekenen, dat een oplossing zowel uitvoeringstechnisch als budgettair niet eenvoudig is.
Zoals u bekend is, heeft mijn ambtsvoorganger in een brief aan uw Kamer van 29 maart 2012 aangekondigd de regeling van het mantelzorgcompliment fundamenteel te willen heroverwegen. Voor de zomer zal ik de Kamer nader informeren over het mantelzorgcompliment.
Kent u de brief van 29 maart 2012, waarin uw ambtsvoorganger aangeeft tot een fundamentele heroverweging van de regeling mantelzorgcompliment te komen? Deelt u die opvatting ook? Zo ja, wanneer komt die heroverweging en wordt een mantelzorgcompliment voor deze groep meegenomen? Kunt u aangeven of het mantelzorgcompliment behouden blijft? Kunt u voorts aangeven of het mantelzorgcompliment een voorwaarde blijft voor de vrijstelling erfrechtbelasting?
Zie antwoord op vraag 2.
Is de voorlichting richting mantelzorgers intussen verbeterd over het mantelzorgcompliment en de koppeling met de vrijstelling van de erfbelasting? Hoe kunnen mensen dit weten? Is het voor mensen ook duidelijk wat de voorwaarden zijn voor de vrijstelling van de erfbelasting?
De informatievoorziening naar de mantelzorger over het mantelzorgcompliment en de koppeling met de vrijstelling van de erfbelasting is inderdaad verbeterd. De Sociale Verzekeringsbank heeft, als uitvoerder van het mantelzorgcompliment, de website met voorlichting aan mantelzorgers en hun zorgvragers aangepast en verwijst daarbij voor meer informatie over de voorwaarden door naar de website van de Belastingsdienst. Ook op de site van Mezzo is uitgebreide informatie geplaatst. Bovendien is de relatie tussen het mantelzorgcompliment en de erfbelasting opgenomen in de brief waarmee zorgvragers worden uitgenodigd een mantelzorgcompliment aan te vragen voor hun mantelzorger.
Het niet kunnen vinden van een goede behandelplek voor kinderen/jongeren met een zorgindicatie |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat sommige kinderen/jongeren, die een zorgindicatie hebben, geen behandelplek kunnen krijgen via Bureau Jeugdzorg, omdat geen enkele zorgaanbieder het aandurft vanwege de complexiteit van de problemen van het kind/de jongere?
Ik ben ervan op de hoogte dat het voorkomt dat het, ondanks een indicatie voor geïndiceerde (jeugd)zorg, tijd en moeite kan kosten om een behandelplek te vinden voor jeugdigen vanwege de complexiteit van hun problemen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit soms leidt tot een uithuisplaatsing in plaats van het leveren van zorg?
Ik ben niet op de hoogte van concrete situaties waarin dit het geval is. Ik kan echter niet uitsluiten dat door het uitblijven van behandeling er aanleiding kan zijn voor een uithuisplaatsing. Dat gebeurt zo veel mogelijk op vrijwillige basis, dus met toestemming van ouders en kinderen. Wanneer het voor de opvoeding of verzorging van kinderen noodzakelijk is om een kind uit huis te plaatsen, kan een kind gedwongen uit huis geplaatst worden. Dat gebeurt met behulp van een machtiging uithuisplaatsing. Gedwongen uithuisplaatsing is alleen mogelijk als andere middelen gefaald hebben of een grote kans hebben te falen. Een gedwongen uithuisplaatsing gebeurt zorgvuldig en kan alleen via rechterlijke tussenkomst worden bewerkstelligd om zo de rechten van betrokkenen te waarborgen.
De meeste uithuisplaatsingen vinden plaats in pleeggezinnen of in de residentiële jeugdzorg. Een rechterlijke machtiging voor opname in de gesloten jeugdzorg kan slechts worden verleend indien er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedproblemen en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
Bent u er voorts van op de hoogte dat dit soms leidt tot opname in een gesloten instelling, hoewel de zorgvraag een ambulante is?
Ik ben niet op de hoogte van een concrete situatie waarin sprake is van opname in een gesloten instelling als de zorgvraag een ambulante is. Ook is mij niet bekend om hoeveel kinderen/jongeren het gaat die in een dergelijke situatie terecht komen. Jeugdzorg Nederland verzamelt op mijn verzoek bij de jeugdzorginstellingen informatie of er vaker kinderen in een dergelijke situatie komen omdat andere behandelmogelijkheden niet beschikbaar bleken te zijn. Er is sprake van een verkeerde inzet van zorg en inzet van middelen als door het uitblijven van ambulante zorg de problematiek van een jeugdige escaleert met als gevolg opname in een gesloten inrichting. In het huidige stelsel moeten de bureaus jeugdzorg dit kunnen signaleren en daarover de provincies voor wat betreft de inkoop van zorg adviseren. Ik wacht de berichtgeving van Jeugdzorg Nederland af, alvorens ik beslis over nadere maatregelen. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Weet u om hoeveel kinderen/jongeren het gaat die in een dergelijke situatie terecht komen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat kunnen ouders dan doen?
Een uithuisplaatsing en/of een opname in een instelling voor gesloten jeugdzorg vergt altijd een machtiging van een rechter. De rechter weegt de argumenten van alle betrokkenen, dus ook die van de ouders.
Als u de problematiek onderkent, wat is dan uw analyse van het probleem? Wat is de oorzaak hiervan? Wat gaat u daar aan doen?
Zie antwoord vraag 3.
De recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recentelijke aanval op de christelijke gemeenschap in Lahore, waarbij onder andere 180 huizen zijn afgebrand? Heeft de Nederlandse ambassade hierop gereageerd? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, waarom is er geen reactie geweest van de Nederlandse Ambassade?
Ja. De Nederlandse ambassadeur heeft tijdens een recent bezoek aan Lahore de aartsbisschop van Lahore zijn medeleven betuigd.
Bent u bekend met het feit dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab (waaronder Asad Ashraf) en een lid van het nationale parlement (Riaz Malik), beiden leden van de regerende politieke partij PML-N, deel hebben genomen aan het geweld?1 Zo ja, deelt u de mening dat zij als politici een voorbeeldrol hebben? Bent u tevens van mening dat zij door hun voorbeeldrol mede verantwoordelijk zijn voor het geweld?
In het rapport van de Asian Human Rights Commission staat vermeld dat leden van het parlement van de deelstaat Punjab en van het nationaal parlement hebben deel genomen aan het geweld. Geconfirmeerde informatie hierover is niet beschikbaar. Zowel Nederland als de EU bepleiten bij de Pakistaanse autoriteiten de voortvarende aanpak en berechting van alle daders van geweld tegen religieuze minderheden, en zeker ook die van de recente aanval op christenen in Lahore.
Bent u bekend met het feit dat het geweld voortkomt uit een geschil over landrechten, waarbij de blasfemiewetgeving is misbruikt om de christenen van het land te verdrijven? Zo, ja wat is hierover uw mening?
Ja, dit heb ik vernomen en baart mij zorgen. Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de blasfemiewetgeving uiterst gevoelig voor misbruik.
Heeft de mensenrechtenambassadeur tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan gesproken over het aanpassen van de blasfemiewetgeving om misbruik te voorkomen? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De mensenrechtenambassadeur heeft tijdens zijn recente bezoek aan Pakistan zowel bij de Pakistaanse autoriteiten als bij het maatschappelijk middenveld misbruik van de blasfemiewetgeving aan de orde gesteld. Gesprekspartners gaven aan dat conservatieve islamitische politieke partijen en militante groeperingen het publieke debat over noodzakelijke aanpassingen van de blasfemiewetgeving belemmeren.
Deelt u de mening dat in het ontbreken van een goed onderwijssysteem, aangezien in het onderwijscurriculum een negatief beeld wordt neergezet over minderheden, vrouwen en India, een belangrijke oorzaak kan worden gezien van de negatieve beeldvorming over minderheden? Zo ja, ziet u hierbij een rol voor de pilot Godsdienstvrijheid om de negatieve beeldvorming te doorbreken?
Ja. Stereotypering van met name religieuze minderheden in het leerplan en de lesboeken is een belangrijke, zij het niet enige oorzaak, van negatieve beeldvorming. De Nederlandse regering is met u van mening dat inzet op het onderwijscurriculum positieve gevolgen kan hebben voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Pakistan. Inzet op dit specifieke terrein kwam ook naar voren als één van de aanbevelingen in de analyse die in het kader van de pilot godsdienstvrijheid is uitgevoerd. De rol van de pilot godsdienstvrijheid is complementair aan de meer grootschalige inzet van andere donoren in de onderwijssector. Onlangs is het door Nederland gefinancierde UNICEF programma «Onderwijs en Vredesopbouw» in Pakistan gestart waarbij met name wordt ingegaan op voorgenoemde problematiek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse regering zich moet inzetten voor strikte mensenrechten benchmarks bij de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag tussen Pakistan en de Europese Unie (GSP+) om zo de mensenrechten te bevorderen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het toetsingskader voor GSP+ is de ratificatie en implementatie door Pakistan van 27 internationale verdragen, de meeste hiervan op het gebied van mensenrechten. Nederland zal bij de beoordeling van de GSP+ aanvraag van Pakistan toetsing aan deze criteria bepleiten.
Het bericht ‘Onrust over VKB-regeling’ |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onrust over VKB-regeling»?1 2
Ja.
Deelt u de conclusie uit het bericht dat de regeling haastig is opgetuigd en dat hiermee een ongelijk speelveld is ontstaan?
De inhoudelijke invulling van de nieuwe aanpak Veiligheid kleine bedrijven (Vkb) heeft in overleg met brancheverenigingen en experts plaatsgevonden. Hiertoe is vanaf halverwege 2012 brede afstemming gezocht. Om met de beperkte beschikbare financiële middelen een zo groot mogelijk effect te bereiken, is de keuze gemaakt om de voorheen geldende subsidieregeling niet voort te zetten, maar een andere richting en inrichting van de aanpak te ontwikkelen. In november 2012 is de nieuwe aanpak voor de duur van een overgangsjaar door de brancheorganisaties en andere belanghebbenden in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing akkoord bevonden, waarna de officiële communicatie hierover kon plaatsvinden en de inrichting kon starten. De inrichting is in een tijdsbestek van twee maanden voltooid. Dit is inderdaad een korte tijd, maar ik hecht een dermate groot belang aan de continuïteit in de ondersteuning aan kleine bedrijven dat ik deze ondanks de beperkte beschikbare tijd wilde realiseren.
Binnen de nieuwe aanpak Vkb is er voor gekozen om maatregelen bij voorkeur aan te bieden via vaste pakketten, met als doel de doeltreffendheid en doelmatigheid van de maatregelen te vergroten. Ten behoeve van een gelijk speelveld heeft voor de samenstelling van de pakketten een open inschrijving plaatsgevonden, welke kenbaar is gemaakt in beveiligingsvakbladen. Door deze open inschrijving is ruimte geboden aan de leveranciers en fabrikanten, die de markt kennen en goed kunnen inschatten wat op een gestandaardiseerde en eenvoudige manier het beste kan worden aangeboden, een concurrerend aanbod te doen. Vervolgens is een keuze gemaakt voor producten, leveranciers of fabrikanten op basis van de beste prijs/kwaliteit verhouding in combinatie met de verwachte effectiviteit.
Kent u het bericht dat inschrijvende bedrijven niet op de hoogte zijn gesteld van de exacte criteria? Kunnen deze criteria openbaar gemaakt worden?
Het bericht is bekend. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) is verantwoordelijk voor de uitvoering de nieuwe aanpak en heeft binnen de door mijn ministerie gestelde kaders deels een eigen handelings- en beoordelingsvrijheid. Door middel van een open inschrijving heeft het CCV partijen gevraagd pakketten aan te leveren die passen bij de betrokken doelgroep. In de uitnodiging zijn de criteria niet gespecificeerd.
Door het CCV is omwille van de onafhankelijkheid een externe, onafhankelijke deskundige partij ingehuurd om de voorstellen voor pakketten die door de leveranciers zijn ingediend te beoordelen op basis van prijs/kwaliteit verhouding en beoogde effectiviteit. Deze onafhankelijk adviseur is geselecteerd op basis van zijn ruime ervaring in de beveiligingsbranche en betrokkenheid bij de ontwikkeling van het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO). De keuze voor pakketten is geen besluit op grond van de Algemene wet bestuursrecht en hiertegen is geen bezwaar of beroep mogelijk.
Klopt het dat slechts één onafhankelijke adviseur een oordeel kan vellen over de bedrijven die een pakket hebben ingediend en er geen beroepsprocedure mogelijk is?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er slechts één toeleverancier voor deze pakketten is aangewezen?
Nee. Er worden verschillende algemene pakketten aangeboden, waarvoor verschillende leveranciers zijn geselecteerd. De pakketten zijn vastgelegd in een productencatalogus en worden in het najaar van 2013 geëvalueerd. Aan de hand daarvan wordt al dan niet tot een nieuwe uitvraag bij leveranciers overgegaan.
Deelt u de mening dat de gang van zaken niet strookt met de werkwijze zoals voorgesteld in de «Aanbieding Evaluatie tijdelijke subsidieregeling Veiligheid Kleine Bedrijven» van 10 mei 2012?
Nee, deze mening deel ik niet.
In de brief (kamernummer 28 684, Nr. 354) van 10 mei 2012 is in een samenvatting de evaluatie weergegeven, waarin zowel positieve zaken als belangrijke aanbevelingen voor verbetering staan vermeld. Het gebleken stimulerende effect van een bijdrage aan investeringen door kleine bedrijven is de reden geweest voor voortzetting van een dergelijke ondersteuning. De schaarse middelen worden gerichter ingezet, terwijl het doel en de kern van de ondersteuning zijn gehandhaafd.
Kunt u verklaren dat de aangeboden pakketten rond het subsidiebedrag van 1000 euro liggen en tevens aangeven of de aangeboden pakketten aan de gestelde eisen voldoen?
De prijzen variëren per pakket. De prijzen van de pakketten zijn gepubliceerd via www.hoeveiligisuwzaak.nl .
De pakketten zijn geselecteerd door het CCV op basis van het advies van de onafhankelijk deskundig adviseur aan de hand van de eerder genoemde criteria. Hiermee voldoen ze aan de gestelde eisen.
Bent u bereid er zorg voor te dragen dat de subsidietrajecten in het kader van de VKB regeling 2013 transparant zijn en te garanderen dat dit zal leiden tot een gelijk speelveld voor aanbieders en afnemers?
De ondersteuning in het kader van de aanpak vkb in het overgangsjaar 2013 wordt nauwkeurig geregistreerd en in de loop van het jaar geëvalueerd. Op basis van de evaluatie wordt bezien of aanpassing van (onderdelen van) de aanpak voor verdere vergroting van doelmatigheid en doeltreffendheid benodigd is.
Het capaciteitsverlies van de Koninklijke Marechaussee door het handhaven van het qat-verbod |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag «Qat blijft Nederland binnenkomen» d.d. 12 maart 2013?1
Ja.
Erkent u dat de Koninklijk Marechaussee veel capaciteit verliest door het handhaven van het qat-verbod?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) wordt niet specifiek ingezet voor de handhaving van het qatverbod. Handhaving door de KMar vindt plaats als de KMar stuit op qat tijdens de uitvoering van haar werkzaamheden. In het geval van de uitzending van Een Vandaag was dit vanuit het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Van het totale aantal handhavingsincidenten binnen het MTV in januari en februari 2013 was slechts in 1% van de zaken sprake van qat. De registratie van ingezette uren binnen het MTV vindt vooral plaats op basis van het primaire operationele proces (te weten Controle MTV en Afhandelen binnen MTV). Dit betekent dat er in de registratie van uren geen onderscheid wordt gemaakt naar soort vangst of incident.
Hoeveel capaciteit kost de handhaving van dit verbod?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel uur besteedt de Marechaussee aan handhaving en opsporing van qat-handel? Hoeveel controles worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat er door het handhaven van het qat-verbod minder tijd is voor andere controles?
Uiteraard is het zo dat de beschikbare handhavingscapaciteit over het hele veld waarvoor handhavingsdiensten verantwoordelijk zijn verdeeld moet worden. Dit betekent echter niet dat de handhaving hierdoor in kwaliteit zou inboeten. De beschikbare capaciteit wordt zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet.
Ten koste van welke andere controles gaat het handhaven van het qat-verbod?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het qat-verbod geleid tot minder qat-gebruik?
Er zijn nog geen gegevens voorhanden waaruit zou blijken dat het qatverbod leidt tot minder qatgebruik, dat de straatwaarde van qat hetzij gestegen, gedaald dan wel gelijk gebleven is en of een eventueel hogere prijs de illegale handel en criminaliteit zal bevorderen.
Klopt het dat sinds het qat-verbod de straatwaarde van qat is gestegen?
Zie antwoord vraag 7.
Bevordert een hogere prijs van verboden qat de illegale handel en de criminaliteit?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn de illegale handel van qat en de straatoverlast toegenomen? Kunt u cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
Er zijn geen gegevens voorhanden die een toename van illegale handel en straatoverlast bevestigen.
Is de import en/of export van qat toegenomen? Kunt u concrete cijfers geven over de situatie voor en na het qat-verbod?
In 2012 werd 854.000 kilogram qat in Nederland geïmporteerd. Sinds de strafbaarstelling van qat zal de omvang van de import vanzelfsprekend fors zijn gedaald. Ik heb slechts cijfers over de inbeslaggenomen hoeveelheid qat, niet over de omvang van de illegale invoer van qat.
Klopt het dat het verslavingsprobleem van qat-gebruikers niet is veranderd sinds het qat-verbod?
Daarover zijn geen gegevens bekend. Problematisch qatgebruik wordt niet afzonderlijk als hulpvraag in het systeem Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) geregistreerd. Voor zover Somaliërs een beroep doen (en de afgelopen jaren hebben gedaan) op verslavingszorg is dat vooral vanwege problematisch gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne.
Welke maatregelen zijn er genomen om het verslavingsprobleem van qat-gebruikers te verminderen? Wilt u zich inzetten voor een verbetering van de verslavingszorg voor deze doelgroep?
Somaliërs weten de verslavingszorg te vinden indien zij problemen hebben met het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. De verslavingszorg als zodanig behoeft op dit punt geen verbetering. Maatregelen om problematisch qatgebruik terug te dringen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit verbetering van de toeleiding van problematische qatgebruikers naar zorg. Gemeenten waarin een belangrijk deel van de problematische qatgebruikers verblijft kunnen daar, bijvoorbeeld door samenwerking met lokale organisaties, invulling aan geven.
Welke effecten heeft het qat-verbod op het gebruik van andere legale en illegale drugs?
Er zijn geen indicaties uit de Somalische gemeenschap of uit de verslavingszorg dat er sprake is van een verschuiving naar andere middelen.
Kunt u aangeven welke gemeenten overlast hebben van qat-gebruikers?
Dat zijn onder meer de gemeenten Tilburg en Groningen. Deze gemeenten hebben eerder ook verzocht om een verbod van qat.
Kunnen deze gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) de incidenten afdoende aanpakken?
Alle handelingen met qat zoals omschreven in de Opiumwet zijn strafbaar. Op grond van artikel 13b van de Opiumwet kunnen gemeenten thans overgaan tot het sluiten van panden van waaruit qat wordt verhandeld. Waar qatgebruik overlast veroorzaakt en deze overlast gepaard gaat met verstoring van de openbare orde, zoals parkeeroverlast, geluidsoverlast en vervuiling van de openbare weg, kunnen deze vormen van overlast ook worden aangepakt via de APV. Handhaving van de APV-voorschriften is een zaak van het lokale gezag. Dit geldt eveneens voor toepassing van de in de Gemeentewet neergelegde bevoegdheden op het gebied van de openbare orde.
Bent u bereid de mogelijkheden van het gebruik van de APV ter bestrijding van qat-overlast bij gemeenten onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht dat ouderen steeds vaker een fatale val maken en de kans hierop door dit kabinetsbeleid toe neemt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer ouderen maken fatale val»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het aantal ouderen dat overlijdt na een val met 18% gestegen is?
Ieder overlijden als gevolg van vallen, is een persoonlijk drama. Ik vind dan ook dat de ouderen en alle betrokkenen om hem of haar heen zich moeten inspannen om het aantal fatale vallen, en de kansen daarop, maximaal terug te dringen.
Deelt u de mening dat het afschaffen van de verzorgingshuizen en de zware bezuinigingen op de zorg thuis ertoe zullen leiden dat er steeds meer ouderen zullen komen te vallen, met alle gevolgen van dien? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de factsheet «Valongevallen 65-plussers» van Veiligheid.nl wordt aangegeven dat een substantieel deel van de valongevallen met een ernstige afloop plaatsvindt in of om een woonhuis. Ik vind dit een belangrijk signaal. Het is van belang dat er in de thuissituatie van ouderen extra op valveiligheid wordt gelet. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef, zijn er veel mogelijkheden om de valpreventie bij thuiswonende ouderen te verbeteren. Ik kan mij voorstellen dat hier nog «winst» valt te behalen. Bij het voorkomen van valincidenten, ook in de thuissituatie, speelt ook de vraag hoever men wil gaan om valrisico’s te vermijden. Het voorkómen van ieder risico heeft ook een keerzijde, namelijk dat er zodanige (drastische) beperkingen kunnen ontstaan bij de bewegingsvrijheid van ouderen dat de kwaliteit van leven van mensen vermindert.
Deelt u de mening dat het niet langer vergoeden van de rollator uit het basispakket eraan zal bijdragen dat het aantal (fatale) vallen alleen maar zal toenemen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet, dat het niet langer vergoeden van de rollator zal bijdragen aan een toename van het aantal valincidenten. Los van de vraag naar het precieze oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van een rollator en de frequentie van valincidenten, gaat het om de aanwezigheid van een rollator, en niet om wie deze betaalt. De burger heeft immers zelf een verantwoordelijkheid om voor zijn gezondheid te zorgen. Dit geldt in het bijzonder voor die zorgvormen of hulpmiddelen waarvan de kosten te overzien zijn en die bij het dagelijks leven behoren. Om die reden is in het Begrotingsakkoord 2013 besloten de eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen, waaronder de rollator, met ingang van 1 januari 2013 niet langer te vergoeden uit hoofde van het Zvw-pakket. Bij deze beslissing waren de criteria «algemeen gebruikelijk» en «financieel toegankelijk» doorslaggevend.
De vraag hoeveel rollators er precies vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident, laat onverlet dat de eerdergenoemde eigen verantwoordelijkheid van de burger hier voorop staat. De burger kan met de aanschaf van een rollator voor lage kosten voorkomen dat hij valt, en zodoende de ernstige gevolgen voor zichzelf voorkómen.
Waarom kiest u er niet voor om de rollator weer uit het basispakket te vergoeden? Klopt het dat er 164 rollators vergoed kunnen worden voor hetzelfde bedrag als de kosten van een gemiddeld valincident? Zo nee, kunt u aantonen waarom dit niet klopt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal (fatale) vallen omlaag te brengen?
Ik vind het nemen van preventieve maatregelen ter voorkoming van (fatale) vallen een zaak van alle betrokkenen, primair van de oudere en diens directe omgeving. De oudere moet zich bewust zijn van de valrisico’s in en om het eigen huis en van de mogelijkheden die er zijn om die risico’s zo klein mogelijk te laten zijn. In de sfeer van de maatschappelijke ondersteuning zijn er op lokaal niveau allerlei initiatieven om ouderen hierbij te ondersteunen. Bijvoorbeeld via periodieke preventieve huisbezoeken door seniorenadviseurs, professionele scans waarbij woningen van ouderen op valrisico’s worden doorgelicht, het inzetten van valpreventiebussen en andere laagdrempelige ideeën om ouderen te bereiken; al dan niet in samenwerking met verzekeraars. Ik vind dat een goede zaak. Ik stimuleer aandacht voor preventie van valincidenten en -calamiteiten. Ik noem bijvoorbeeld het programma Zorg voor Beter. Via het Zorg voor Beter kennisplein (www.zorgvoorbeter.nl) zijn tal van inspirerende tips en voorbeelden beschikbaar voor zorgmedewerkers om vallen te voorkomen. Ook via het Nationaal Programma Ouderenzorg, gericht op het verbeteren van de zorg voor kwetsbare ouderen, worden enkele interventies ontwikkeld die bijdragen dat het verkleinen van het valrisico. Een voorbeeld is de Senior-Stap Studie, uitgevoerd door het ouderenzorgnetwerk Nijmegen, die eind 2013 een eenvoudig toe te passen «kompas» voor mobiliteit en stabiliteit moet opleveren.
Daarnaast zijn er diverse andere projecten gericht op valpreventie, zoals projecten die via ZonMw worden uitgevoerd. Twee innovatieve voorbeelden in dit verband zijn PROFIT en FARAO. PROFIT heeft tot doel inzicht te verkrijgen in de bijdrage die ICT kan leveren aan disease management bij valpreventie en behandeling. FARAO heeft tot doel om innovatieve methoden te ontwikkelen en te toetsen waarmee vallen en dreigend balansverlies kunnen worden vastgesteld en waarmee valrisico kan worden ingeschat. Deze informatie wordt beschikbaar gesteld aan zorgverleners en huisartsen om de preventie van vallen te ondersteunen.
Ook op internationaal niveau heeft valpreventie aandacht. In het Ambient Assisted Living Joint Programma (AAL) werkt Nederland samen met 22 andere Europese landen en de Europese Commissie aan ICT oplossingen om de kwaliteit van leven van ouderen te verbeteren en hen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en te leven. AAL is gericht op verschillende levensdomeinen, onder andere mobiliteit en veiligheid. In dat kader worden producten ontwikkeld als het Personal Protection and Caring System (2PCS), waarin een aantal systemen, waaronder valsensoren en alarmering, geïntegreerd worden.
Ten slotte kan ik u melden dat de Gezondheidsraad onlangs de voedingsnormen voor vitamine D heeft geëvalueerd. Voldoende inname van vitamine D houdt verband met botgezondheid. Het advies van de Gezondheidsraad aan ouderen (70+) is om dagelijks een voedingssupplement van 20 microgram in te nemen. Voor ouderen vanaf 70 jaar zijn er namelijk overtuigende aanwijzingen uit onderzoek dat 10 tot 20 microgram extra vitamine D per dag het risico een bot te breken kan verminderen. Aannemelijk is dat een dergelijke dosis vitamine D het risico op vallen kan verminderen bij kwetsbare ouderen. Het Voedingscentrum zorgt voor de communicatie van dit suppletieadvies.
Iraanse gasexport naar Nederland e.a. |
|
Raymond de Roon (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Iran beats sanctions»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het effect van de bestaande sancties tegen Iran?
De Iraanse gassector heeft al langer te lijden onder de internationale sancties. Door het gebrek aan buitenlandse investeringen en financiering worden gasvelden onvoldoende ontwikkeld waardoor de gasproductie minder hard groeit. Op grond van die gegevens beoordeel ik de sancties als effectief. Naar verwachting leggen de sancties, die in december 2012 van kracht werden, een verdere druk op de Iraanse gassector. Het effect kan evenwel worden vergroot: zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid een nader onderzoek in te stellen naar de juistheid van de Iraanse bewering dat dat land, ondanks de sancties, toch in 2012 gas heeft geëxporteerd naar Nederland? Zo neen, waarom niet?
Nee. De sancties op de import van gas waarmee de aanschaf, invoer en vervoer van aardgas uit Iran worden verboden zijn van kracht geworden op 21 december 2012 (EU verordening 1263/2012). Hierdoor is er geen sprake van overtreding van sancties indien voor die datum gas naar Nederland is geëxporteerd.
Wilt u ook bevorderen dat er een internationaal onderzoek plaatsvindt naar Iraanse gasexporten naar andere landen? Zo neen, waarom niet?
De EU-sancties hebben een territoriale werking. Zij zien toe op het handelen van EU-onderdanen en handelingen binnen het grondgebied van de EU. Zij houden geen Iraans exportverbod in, maar een absoluut EU-importverbod. Alleen sancties die door de VN-Veiligheidsraad worden aangenomen hebben een wereldwijde werking. Iraanse export naar landen buiten de EU levert geen schending van de EU-sancties op. De EU heeft niet de mogelijkheid om een dergelijk handelen door Iran te voorkomen. Wel voert de EU een actieve lobby bij derde landen om zich bij de sancties aan te sluiten.
Het bericht " Lanterfanten is gezond" |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lanterfanten is gezond»?1
Ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u van de geschetste situatie op de Amsterdamse school? Deelt u de mening dat het belangrijk is voor het jonge kind om spelenderwijs bezig te zijn en dat de geschetste situatie daarmee strijdig is? Kunt u in uw antwoord daarbij ook de situatie in Finland betrekken, waar kinderen pas op hun zesde naar school gaan, terwijl het Finse onderwijs tot het beste ter wereld behoort?
De schoolbesturen in Amsterdam hebben gezamenlijk afgesproken om toetsen af te nemen in de groepen 1 en 2. Scholen zijn dus niet verplicht om hier aan deel te nemen. Voor de leraar is het belangrijk om het onderwijsaanbod aan te laten sluiten bij het vermogen van het kind. De leraar stelt doelen voor het kind, observeert, gaat aanvullend toetsen en registreert, om zo vervolgens het kind beter te kunnen ondersteunen (opbrengstgericht werken). Ieder kind kan zo op zijn eigen niveau meedoen en krijgt zo voldoende zelfvertrouwen en uitdaging. Observeren en toetsen zijn bedoeld om kinderen te volgen in hun ontwikkeling en zijn een hulpmiddel voor de leraar. Op deze wijze kan een goed beeld worden verkregen van de vaardigheden van kinderen of van opvallende patronen in de klas. Spelen en leren hoeven elkaar niet in de weg te zitten. In dat opzicht vind ik dat het toetsen van kinderen, als onderdeel van opbrengstgericht werken, een goed initiatief en is het niet strijdig met spelenderwijs bezig zijn.
Het Finse onderwijssysteem is niet te vergelijken met het Nederlandse systeem. Kinderen gaan in Finland tot en met 6 jarige leeftijd naar de dagopvang/kinderopvang. In de dagopvang/kinderopvang in Finland staat echter ook het spelend leren centraal, is er aandacht voor beginnende geletterdheid en gecijferdheid. In dat opzicht verschilt dat niet met wat er in de voorschoolse periode in Nederland plaatsvindt. Dit geldt ook voor de leeftijd (groep 3) waarop de meeste leerlingen in zowel Nederland als Finland intensief aan de slag gaan met taal en rekenen.
Zijn er buiten Amsterdam nog meer steden die een kleutertoets verplicht hebben gesteld? Vindt u het tot de bevoegdheid van de gemeenten horen om een kleutertoets te verplichten? Is dit niet aan de scholen zelf om te bepalen? Zo nee, bent u bereid maatregelen te treffen en zo ja welke? Deelt u de mening dat de resultaten van peuter- en kleutertoetsen wetenschappelijk gezien nogal discutabel zijn en hooguit als momentopname mogen worden gebruikt en niet als weergave van waar het kind staat in zijn ontwikkeling?
De onderwijsinspectie verwacht dat alle scholen in groep 1 en 2 minstens één maal in die twee kleuterjaren een methodeonafhankelijke toets voor beginnende geletterdheid en gecijferdheid afnemen. In meer steden worden dan ook kleutertoetsen afgenomen. Een gemeente kan het gebruik van een kleutertoets niet verplichten; het gebruik van de kleutertoets is gebaseerd op vrijwillige lokale afspraken. Ik zie geen aanleiding om te treden in lokaal gemaakte afspraken. In Amsterdam is wel instemming van schoolbesturen geweest. Peuter- en kleutertoetsen maken naast het observeren, onderdeel uit van opbrengstgericht werken, waarvan bewezen is dat dit bijdraagt aan de verhoging van resultaten van kinderen.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om steeds meer nadruk te leggen op het belang van toetsen en dat uw besluit om de CITO-toetsen openbaar te maken de kwaliteit van het onderwijs verengt tot toetsen alleen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de reactie van het CITO op uw voornemen de toetsresultaten openbaar te maken, namelijk dat de toetsen niet bedoeld zijn voor het afrekenen van scholen?
RTL Nieuws heeft op 11 januari 2013 met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur gevraagd om onder andere databestanden inzake de eindresultaten van de leerlingen van groep 8 op basisscholen. Ik heb het besluit genomen om deels aan het verzoek van RTL Nieuws tegemoet te komen en de gemiddelde schoolscore van scholen openbaar te maken. Ik heb de schoolbesturen als belanghebbenden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld om tegen het besluit tot openbaarmaking een bezwaarschrift in te dienen en om een voorlopige voorziening aan te vragen.
Cito stelt dat de eindtoets bedoeld is als hulpmiddel bij de verwijzing naar het voorgezet onderwijs. De toets fungeert als het tweede, objectieve, gegeven naast het advies van de basisschool. Met de toets meten scholen wat leerlingen van groep 8 kennen en kunnen op het gebied van de Nederlandse taal, rekenen-wiskunde en studievaardigheden. De resultaten op de toets zijn een belangrijke indicatie voor de kwaliteit van het onderwijs op een school. Maar de kwaliteit van scholen is vanzelfsprekend meer dan alleen de uitslag op een toets. Ook Cito geeft aan dat de inspectie van het onderwijs daarom het oordeel over de kwaliteit van het onderwijs niet op toetsresultaten alleen baseert. De inspectie kijkt ook naar andere aspecten van kwaliteit, zoals het didactisch handelen, het leerstofaanbod en de leerlingenzorg. Op basis daarvan geeft de inspectie een onderbouwd oordeel geven over de school.
Kortom: ik maak de resultaten van de Citotoetsen openbaar, omdat ik mij gehouden weet aan de Wob. Ik ben het eens met diegenen die aangeven dat de kwaliteit van een school meer is dan de resultaten van de toets alleen. Dit neemt echter niet weg dat de resultaten op de eindtoets een indicatie vormen van de kwaliteit en dat de inspectie hier op een evenwichtige manier mee omgaat.
Bent u bereid op korte termijn te komen met een uitgebreide visie op de ontwikkeling van het jonge kind?
Ik kom eind april met een brief aan de TK waarin ik inga op de stand van zaken rondom VVE.
Het bericht dat onbemande militaire vliegtuigen (‘drones’) steeds vaker in Nederland worden ingezet als opsporingsmiddel van de politie |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat de politie in Nederland inmiddels veelvuldig gebruik maakt van onbemande militaire vliegtuigen die in bewoonde gebieden ongemerkt op 300 meter hoogte vliegen in het kader van de opsporing?1
Het klopt dat de politie meerdere malen gebruik heeft gemaakt van een zogenoemde Raven van Defensie. Dit zijn onbemande vliegtuigjes die zijn uitgerust met een dag- en een nachtcamera en die op ca. 300 meter hoogte vliegen. De Ravens zijn ingezet in opsporingsonderzoeken en in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, bijvoorbeeld met als doel om een beter overzicht te verkrijgen van mensenmassa’s.
In 2012 zijn 14 aanvragen gehonoreerd om ten behoeve van de politie onbemande vliegtuigen van Defensie in te zetten. Drie aanvragen hadden betrekking op de handhaving van de openbare orde. De overige aanvragen werden gedaan in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Een aanvraag kan meerdere vluchten betreffen. In totaal werden 112 vluchten aangevraagd. Of een aangevraagde vlucht ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd is onder andere afhankelijk van de weersomstandigheden. In 2012 zijn 81 vluchten uitgevoerd door Defensie ten behoeve van de politie.
De ondersteuning van de politie door eenheden van Defensie, zowel bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid als bij de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, wordt gebaseerd op de bijstandsregeling uit hoofdstuk 5 Politiewet 2012 (voorheen hoofdstuk 5 Politiewet 1993). Met betrekking tot het opsporingsproces wordt de grondslag verder gevonden in de algemene politietaak uit artikel 3 van de Politiewet 2012 en in de omschrijving van artikel 132a van het Wetboek van Strafvordering waarin onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.
Hoeveel van deze vluchten zijn in 2012 boven Nederlands grondgebied uitgevoerd? Welke wettelijke grondslag hadden deze vluchten en in het kader van welke bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat voor type onbemande vliegtuigen worden gebruikt voor deze vluchten boven Nederlands grondgebied en met welke apparatuur zijn deze toestellen uitgerust?
Voor de in antwoord op vraag 2 genoemde inzetten is steeds gebruik gemaakt van onbemande vliegtuigen van het type Raven. Voor de technische kenmerken en overige informatie over de (inzet van deze) apparatuur verwijs ik naar de brief die de Minister van Defensie uw Kamer op 26 maart 2013 heeft gestuurd.2
Beschikt de politie over eigen onbemande vliegtuigen of worden deze steeds bij defensie aangevraagd? Indien de politie over eigen toestellen beschikt, hoeveel heeft de aanschaf van deze toestellen gekost en is de politie voornemens om er meer aan te schaffen?
De Landelijke eenheid van de politie heeft de beschikking over enkele onbemande vliegtuigjes. Deze zijn in 2012 ingezet voor innovatiedoeleinden en onderzoek. Zij zijn met nadruk niet gebruikt voor opsporingsdoeleinden of in het kader van de handhaving van de openbare orde. De aanschaf van deze toestellen heeft in totaal € 183.291,00 gekost. Op dit moment wordt een politiebrede visie ontwikkeld op de inzet van onbemande vliegtuigen ten behoeve van politietaken. De ervaringen die zijn opgedaan, zowel met de toestellen van Defensie als die van de landelijke eenheid, worden hierin meegenomen. De uitkomsten hiervan zullen als basis dienen voor de besluitvorming over eventuele verdere aanschaf.
Wat zijn de kosten van de inzet van onbemande vliegtuigen boven Nederlands grondgebied en ten laste van wiens budget gaat dit?
De additionele uitgaven voor de inzet van de Raven ten behoeve van de politie (dat wil zeggen: de meeruitgaven die samenhangen met de specifieke inzet van militaire middelen en die niet zouden zijn gemaakt indien de inzet niet zou hebben plaatsgevonden) zijn afhankelijk van de individuele casus. De kosten van inzet liepen in 2012 uiteen van 2351 euro voor een dagdeel tot 34079 euro voor een langdurige inzet. De uitgaven die samenhangen met het verlenen van militaire bijstand worden verrekend op grond van het Convenant inzake de financiering nationale inzet krijgsmacht (FNIK). Hiervoor hebben het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ministerie van Veiligheid en Justitie en de Vereniging Nederlandse Gemeenten structureel een bedrag overgeheveld naar het ministerie van Defensie. Het ministerie van Defensie verantwoordt deze additionele uitgaven onder artikel 1, «Inzet», van de Defensiebegroting.
Wie is juridisch aansprakelijk voor de inzet van een onbemand vliegtuig, de eigenaar of de gebruiker?
In het algemeen berust de juridische aansprakelijkheid voor het gebruik van een onbemand luchtvaartuig bij de bedienaar, de operator en eigenaar van dit luchtvaartuig. Voor zover een onbemand vliegtuig van Defensie op verzoek van de minister van Veiligheid en Justitie wordt ingezet is afgesproken dat deze, behoudens opzet of grove schuld aan de zijde van Defensie, de aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van de inzet aanvaardt.
Hoe verloopt de besluitvorming over de inzet van deze toestellen en de toetsing aan de juridische kaders? Wie geeft er toestemming voor de inzet?
Op grond van artikel 58 van de Politiewet 2012 bepaalt de Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met de minister van Defensie, of en op welke wijze bijstand wordt verleend. De aanvragen worden ingediend door het bevoegd gezag. Dit is de burgemeester voor zover de inzet van een Raven wordt gevraagd bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid, en de officier van justitie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De aanvraag van de officier van justitie verloopt via het College van procureurs-generaal.
Op welke wijze wordt voorzien in de vereiste speciale training en accreditatie, volgens de eisen van de luchtvaartwetgeving, om boven bevolkte delen van Nederland te kunnen en mogen vliegen? Moet een vlucht met een onbemand vliegtuig boven een bepaalde hoogte gemeld worden aan de luchtverkeersleiding?
Operators van de onbemande luchtvaartuigen van Defensie dienen de status van expert operator te hebben. Om deze status te verkrijgen wordt een opleidingsprogramma gevolgd. Om deze status te behouden wordt de praktische en theoretische bekwaamheid van de operator periodiek beoordeeld. Of een vlucht al dan niet moet worden aangemeld bij de luchtverkeersleiding is afhankelijk van de luchtverkeersregels die gelden in het betreffende luchtruim; daarbij maakt het geen verschil of een vlucht bemand of onbemand is. In de praktijk worden alle vluchten met onbemande vliegtuigen vooraf bekend gesteld bij de luchtverkeersleiding.
Voor de onbemande vliegtuigen van de politie zijn, ter voorbereiding om te komen tot een formele politie UAS-organisatie (Unmanned Aerial Services), enkele medewerkers van de Landelijke eenheid opgeleid en geëxamineerd voor de opleiding «Basistraining Rotorcraft UAS-vlieger» bij het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) in Amsterdam.
Voor recreatieve vluchten met civiele onbemande luchtvaartuigen (modelluchtvaartuigen) geldt een maximale hoogte van 300 meter. Voor vluchten binnen een gecontroleerd luchtverkeersgebied (Luchtruim Klasse C), moet, naast de wettelijke basis(vergunning), een convenant met de luchtverkeersleiding zijn afgesloten. De luchtverkeersleiding kan daarin andere maximale hoogtes opnemen. In de ontheffingen voor bedrijven die werken met lichte onbemande luchtvaartuigen wordt een maximale vlieghoogte van 120 m boven grond of water aangehouden.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat informatievergaring vanuit de lucht, die met laagvliegende onbemande vliegtuigen bijzonder gedetailleerd kan zijn, niet in strijd is met privacyregels?
De Raven opereert op een hoogte van ongeveer driehonderd meter. Op deze hoogte is de beeldkwaliteit van de daglichtcamera onvoldoende voor gezichtsherkenning. De nachtcamera produceert een tweekleurig beeld waarbij slechts de contouren van warmtebronnen worden weergegeven. Een en ander impliceert dat de camera’s wel beelden kunnen produceren waarop personen zijn te zien, doch geen beelden waarop deze personen herkenbaar zijn.
De beelden die met de Raven worden gemaakt worden rechtstreeks doorgezonden naar een grondstation en worden veelal «live» meegekeken door de politie. Ze dienen ter ondersteuning voor het nemen van beslissingen op de grond. Aan het einde van een inzet worden de beelden door Defensie overgedragen aan de politie. Deze bewaart ze uitsluitend voor zover ze relevant zijn voor het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek. Mogelijk zijn deze beelden later, als andere gegevens of informatie in het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek beschikbaar komen, in combinatie met die gegevens of informatie tot een persoon te herleiden. In zoverre zijn het persoonsgegevens die onder het regime van de Wet politiegegevens dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens vallen. Zie hierover verder het antwoord op vraag 10.
Heeft informatie verzameld met de inzet van onbemande vliegtuigen geleid tot rechtsvervolging op basis van die informatie? Zo ja, in hoeveel gevallen en met welk resultaat? Kan een burger over wie informatie is verzameld, bijvoorbeeld beeldmateriaal, daar inzage in krijgen? Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens en na hoeveel tijd worden deze vernietigd?
In enkele henneponderzoeken heeft de inzet van een Raven daadwerkelijk geleid tot de vervolging van verdachten. De warmtebeelden van de Raven leidden tot aanwijzingen voor de aanwezigheid van een kwekerij. In combinatie met aanwijzingen uit het politie-onderzoek heeft dit geleid tot een verdenkingen voor overtreding van de Opiumwet. Bij doorzoekingen zijn vervolgens diverse kwekerijen ontmanteld. De inzet van de Raven is in deze gevallen in het strafdossier vastgelegd en de beelden van de betreffende woningen zijn bij het proces-verbaal gevoegd.
Personen kunnen, binnen de restricties die respectievelijk de Wet politiegegevens en de Wet strafvorderlijke en justitiële gegevens daaraan verbinden, inzage krijgen in hun persoonsgegevens zoals die in datasystemen bij de politie en bij het OM zijn verzameld. Die inzage zou zich in theorie ook uit kunnen strekken over de beelden van een Raven, voor zover zij op persoonsniveau aan de dossiers zijn toegevoegd.
Is het waar dat binnen de politie een werkgroep is opgezet voor nationale coördinatie van zogeheten drone-activiteiten? Zo ja, wat houdt de coördinatie van deze werkgroep precies in en ten aanzien van welke instanties en langs welke juridische maatstaven zal deze werkgroep activiteiten nationaal monitoren? Onder wiens gezag functioneert deze werkgroep?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4.
Worden burgers geïnformeerd over vluchten door laagvliegende onbemande toestellen boven het door hen bewoonde gebied? Zo ja, op welk moment en op welke wijze? Wordt het lokale bevoegd gezag voor de openbare orde en de desbetreffende gemeenteraad actief en op voorhand op de hoogte gebracht van de inzet van onbemande vliegtuigen?
Er is geen standaard manier om burgers over onbemande vluchten boven bewoond gebied te informeren. Deze worden overigens alleen in bijzondere omstandigheden toegestaan. In het antwoord op vragen 13 en 14 ga ik hier verder op in. Dit antwoord gaat ook in op de betrokkenheid van de (regio)burgemeester, die veelal nauw betrokken is bij of zelfs het verzoek heeft gedaan tot het uitvoeren van de onbemande vluchten.
Verder is van belang dat militaire onbemande luchtvaartuigen alleen mogen vliegen in een bijzonder luchtverkeersgebied (BVG) en in militaire plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden. Een BVG voor militaire onbemande luchtvaartuigen wordt ingesteld door de Minister van Defensie in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. De betreffende beschikking wordt in de Staatscourant gepubliceerd. In 2012 was sprake van 30 BVG’s. In de helft daarvan is besloten de beschikking pas achteraf te publiceren. Overige luchtvarenden worden voorafgaand aan de inzet geïnformeerd via een uit te geven NOtice to AirMen (NOTAM). Vliegers zijn verplicht voor hun vlucht de NOTAMS te raadplegen. Deze informatie wordt in uitzonderlijke gevallen verstrekt via de luchtverkeersleiding. Militaire onbemande luchtvaartuigen worden alleen boven bewoond gebied ingezet op specifiek verzoek van het bevoegd gezag.
Voor civiele onbemande luchtvaartuigen is de meldingsplicht (via een NOTAM) opgenomen in de ontheffing. In het antwoord op vragen 13 en 14 ga ik hier verder op in.
Welke nationale en lokale (overheids)diensten maken nog meer gebruik van onbemande vliegtuigen voor patrouilles boven bewoond gebied in Nederland en hoe is de besluitvorming en het toezicht daarop geregeld?
Naast de politie maken nationale en lokale (overheids)diensten als brandweer en Rijkswaterstaat gebruik van onbemande luchtvaartuigen. Zij doen dit vooral door commerciële dienstverleners in te huren. De branchevereniging voor onbemande luchtvaartuigen in Nederland, DARPAS, heeft aangegeven dat de sector momenteel uit ruim 100 bedrijven bestaat, van consultancybedrijven tot fabrikanten van onbemande luchtvaartuigen. Typische operaties die door deze bedrijven worden uitgevoerd zijn: foto-/videorapportages vanuit de lucht van gebouwen, terreinen of evenementen, inspecties van industriële objecten, windmolens, hoogspanningsmasten, pijpleidingen, luchtobservaties van mensenmassa’s, branddetectie en -monitoren, milieuhandhaving in natuurgebieden, opsporen van drenkelingen, en landmeetkundige diensten voor onder andere gemeentes en projectontwikkelaars.
Aangezien de kwaliteitseisen aan luchtvaartuigen, operators en piloten nog in ontwikkeling zijn, wordt alleen gevlogen boven bewoond gebied als er sprake is van een groot maatschappelijk belang (te duiden door de (regio)burgemeester) in combinatie met een operationeel plan waaruit blijkt dat de risico’s tot het minimum zijn beperkt (betrouwbaar systeem, zeer ervaren vliegers, georganiseerd werkend bedrijf). De inzet van onbemande vliegtuigen door particulieren gebeurt hierdoor nagenoeg altijd op afstand (minimaal 150 meter) van mensenmenigten, bebouwd gebied, kunstwerken, industrie- en havengebieden, openbare wegen en spoorlijnen.
Om de recente toename van civiele operaties gecontroleerd en veilig te laten verlopen stelt de Inspectie Leefomgeving en Transport sinds 2012 de eis dat de operator over een ontheffing voor operator, luchtvaartuig en bestuurder beschikt tijdens de operatie. Voor alle afgegeven ontheffingen geldt dat de vluchten alleen mogen worden uitgevoerd binnen zichtafstand van de vlieger tot een hoogte van 120 meter en tot een horizontale afstand van 500 meter van de vlieger.
Welke particulieren maken nog meer gebruik van onbemande vliegtuigen voor patrouilles boven bewoond gebied in Nederland en hoe is de besluitvorming en het toezicht daarop geregeld?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verhoudt de inzet van onbemande vliegtuigen voor opsporingsdoeleinden zich tot de motie Voordewind c.s.2 waarin wordt gesproken over inzet in Nederland in het kader van bijvoorbeeld het patrouilleren op zee, dijkbewaking en het in goede banen leiden van grote groepen mensen?
De inzet van onbemande vliegtuigen zoals die thans in Nederland plaatsvindt en in de voorgaande vragen is besproken is in lijn met deze motie.
Hoe verhoudt de inzet van onbemande vliegtuigen voor civiele doeleinden zich tot het onderzoek dat minister van Buitenlandse Zaken door de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) laat uitvoeren naar de rechtmatigheid en voorwaarden voor het gebruik van «drones» voor defensiedoeleinden?
De vragen aan de CAVV hebben betrekking op de inzet van onbemande bewapende vliegtuigen. De inzet van onbemande vliegtuigen in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde betreft onbewapende vliegtuigen.
Waarom is het gebruik van onbemande vliegtuigen in het Nederlandse luchtruim niet opgenomen in de luchtruimvisie van de regering? Bent u voornemens om dit op korte termijn alsnog hierin op te nemen?
In de luchtruimvisie wordt het gebruik van onbemande luchtvaartuigen wel genoemd. Momenteel vinden onbemande vluchten echter vooral plaats in delen van het luchtruim waar normaliter slechts zeer beperkt bemand luchtverkeer vliegt. In de toekomst wordt een toename van het aantal vluchten met onbemande luchtvaartuigen verwacht. Daarbij zal ook sprake kunnen zijn van nieuwe toepassingen, waardoor bemande en onbemande luchtvaartuigen wel in hetzelfde luchtruim zullen vliegen.
De politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
In hoeverre maakt het fonds dat op 8 maart jl.1 door u is aangekondigd onderdeel uit van de Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW)? Of bent u voornemens om dit in een apart fonds onder te brengen?
Het oorspronkelijke FLOW-fonds heeft 34 partners. Het «Women on the Frontline» programma wordt betaald uit de ophoging van 10 miljoen die voor FLOW middels een amendement van de Tweede Kamer beschikbaar is gesteld. Zo worden onze inspanningen in de MENA-regio uitgebreid.
Op grond van welke overwegingen heeft u gekozen voor de landen Syrië, Bahrein, Jemen, Irak, Egypte, Tunesië en Libië?
Het overkoepelende doel van het Women on the Front Line-programma is het versterken van vrouwenorganisaties in het Midden-Oosten en Noord-Afrika om de volledige en gelijkwaardige participatie van vrouwen in de veranderende samenlevingen in deze regio te bevorderen, in het bijzonder in Tunesië, Egypte, Libië, Jemen, Bahrein, Syrië en Irak. Om dit overkoepelende doel te bereiken zijn er op twee niveaus subdoelen geformuleerd.
Deze landen zijn gekozen tegen de achtergrond van het proces van maatschappelijke transformatie, waarin zij zich bevinden. Een ander aspect is de meerwaarde (kennis, contacten, etc.) die de uitvoerende organisaties Hivos, Oxfam Novib en PricewaterhouseCoopers (PwC) hebben in deze landen. Daarnaast kunnen naast deze landen ook regionale (MENA) initiatieven worden ondersteund. Deze regionale partners kunnen ook in andere landen werkzaam zijn.
Wat zijn de exacte doelstellingen van het fonds?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt het fonds op alle afzonderlijke landen toegespitst (tailer made) of is er sprake van een one-size-fits-all aanpak?
Het fonds ondersteunt tailor-made de geselecteerde organisaties in hun werk en aanpak.
Is ten aanzien van het toegezegde geld ook steeds voorzien in evaluaties over onder meer bestedingen en behaalde resultaten? Zo ja, op welke wijze, door wie en wanneer vinden deze evaluaties plaats?
Ja, Hivos levert jaarlijks een financiële en inhoudelijke rapportage (over de bestedingen en behaalde resultaten) aan het ministerie. Na afloop van het programma levert Hivos een inhoudelijke en financiële eindrapportage en evaluatie in.
Alle interne procedures en regelgeving van Hivos zijn ISO 9001:2000 gecertificeerd en alle procedures worden gedocumenteerd in het Hivos kwaliteitshandboek. De naleving van deze procedures wordt geverifieerd door externe accountants. Hivos legt regelmatig projectbezoeken af en één keer per jaar vinden regionale consultaties plaats waarbij voortgang, uitdagingen en kansen worden besproken. Bevindingen worden teruggekoppeld aan het ministerie.
Op welke wijze zijn de subsidies van FLOW het afgelopen jaar besteed? Welk deel is precies naar de stimulatie van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio gegaan en hoeveel geld was met dit deel gemoeid?
Aan FLOW is het afgelopen jaar € 21.164.054 besteed. Het betreft subsidies conform contracten met 34 organisaties die eerder geselecteerd zijn voor een 4-jarige subsidie. Een tweetal van deze partners houdt zich bezig met het vergroten van politieke en economische participatie van vrouwen in de Arabische regio. Het totaal van hun budget is € 1.200.000.
Bent u op de hoogte van het «Know Me Initiative», dat gericht is op aanmoediging van politieke participatie van vrouwen en deelt u de mening dat dit initiatief van belang is voor de participatie van vrouwen en actieve steun vanuit Nederland behoeft?2 Zo ja, op welke wijze zal Nederland dit initiatief steunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben op de hoogte van dit initiatief. Het is een nieuw initiatief van de organisatie International Centre for Development. Ik ben niet van mening dat dit initiatief steun vanuit Nederland behoeft, omdat het een niet-gespecialiseerde organisatie betreft zonder aangetoonde ervaring en expertise op dit thema. Verder constateer ik dat er reeds verschillende andere waardevolle projecten op dit terrein ondersteund worden.
Hoe ziet u de rol van het maatschappelijk middenveld in de MENA-regio bij het bevorderen van politieke participatie van vrouwen?
Actief burgerschap en een sterk maatschappelijk middenveld zijn essentieel voor vrouwen om op te komen voor hun belangen, ook in de MENA-regio. Op deze manier proberen zij ongelijke machtsverhoudingen die ten grondslag liggen aan gender ongelijkheid te wijzigen. Sterke effectieve vrouwenorganisaties vertegenwoordigen de belangen van vrouwen en eisen noodzakelijke veranderingen in het machtssysteem van een land om gelijkwaardige politieke en economische participatie van vrouwen te garanderen.
Worden vrouwenorganisaties naar uw mening voldoende betrokken bij internationale overleggen over de veiligheid in de MENA-regio? Hoe kan Nederland dit verder bevorderen?
Nee, vrouwen en hun organisaties worden momenteel niet voldoende betrokken bij internationaal overleg. Via Women on the Frontline wil Nederland vrouwen steunen hun stem duidelijker te laten doorklinken. Nederland zal ook zelf in bilaterale contacten met landen in de MENA-regio vragen vrouwen en hun organisaties meer bij internationaal overleg te betrekken.
Bent u bereid de politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio expliciet onder de aandacht te brengen in Europees verband?
Ja.
Bent u voornemens om nog andere maatregelen te nemen ter bevordering van politieke participatie van vrouwen in de MENA-regio?
Bilaterale en EU-steun aan landen in de MENA-regio zal moeten bijdragen aan politieke participatie van vrouwen. De minister van Buitenlandse Zaken en ik zullen verder in diplomatieke betrekkingen en besprekingen de noodzaak van politieke participatie van vrouwen en gelijkheid voor de wet aan de orde blijven stellen. Deze gesprekken voeren we, bijvoorbeeld, ook met de Syrische oppositie.
De aanval op een christelijke wijk in de Pakistaanse stad Lahore |
|
Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over de gewelddadige aanval van moslims op een christelijke wijk in de Pakistaanse stad Lahore?1
Ja.
Kunt u de achtergrond van deze gewelddadigheden duiden? Hoe beoordeelt u de toedracht en de gevolgen?
Op 9 maart jl. vernietigde een menigte van circa 3000 personen volgens mediaberichten circa 150 huizen, kerken en winkels van christenen in de christelijke wijk Joseph Colony (Badami Bagh) in Lahore (provincie Punjab). Aanleiding voor het geweld waren volgens deze berichten vermeende godslastering geuit door een 28-jarige christelijke bewoner van de wijk, Sawan Masih. De autoriteiten in Lahore hebben Masih, zijn vader en één van zijn broers op 8 maart j.l. gearresteerd en zijn een onderzoek gestart.
Hoe hebben de Pakistaanse overheden gereageerd op deze gewelddadigheden? Acht u dit optreden adequaat?
De Chief Minister van de provincie Punjab, Shahbaz Sharif, heeft een gerechtelijk onderzoek naar de gewelddadigheden bevolen. Daarnaast hebben de provinciale autoriteiten elke getroffen familie financiële compensatie toegezegd van omgerekend 1500 euro. De getroffen families hebben tevens tijdelijke huisvesting gekregen.
Welke trend is in Pakistan zichtbaar ten aanzien van de christelijke minderheid in het bijzonder en de geloofsvrijheid in het algemeen?
De situatie van religieuze minderheden in Pakistan is al jaren zorgelijk als gevolg van toenemende intolerantie en geweld. De Pakistaanse overheid is onvoldoende in staat om bescherming te bieden aan religieuze minderheden.
Wat zijn de consequenties en concrete effecten van de omstreden wet tegen godslastering voor de religieuze minderheden in dit land? Hoeveel mensen zitten inmiddels gevangen vanwege een beschuldiging op grond van deze wet?
Zowel de formulering van de bepalingen als de bewijsvoering maakt de wetgeving uiterst gevoelig voor misbruik. Het feit dat de doodstraf op verschillende blasfemie-vergrijpen staat is eveneens een reden tot grote zorg. De blasfemiewetgeving staat op onderdelen op gespannen voet met de internationale mensenrechtenstandaarden.
Ik beschik niet over geconfirmeerde cijfers over het aantal personen dat gevangen zit vanwege een beschuldiging op grond van deze wet. Hoewel vooral moslims voor blasfemie worden veroordeeld, treft de blasfemiewetgeving ook regelmatig religieuze minderheden.
Welke leermomenten en effecten biedt de Nederlandse pilot godsdienstvrijheid, waarop ook Pakistan prijkt? Wat wordt hiermee concreet ten aanzien van Pakistan gedaan en met welke consequenties? Welke projecten worden er door Nederland gesteund waardoor Pakistaanse christenen voorzien worden van een veilig onderkomen wanneer zij ernstig bedreigd worden?
Het is nog te vroeg om te spreken over leermomenten en beleidsconsequenties van de pilot godsdienstvrijheid in Pakistan. De eerste fase van deze pilot, die de post in Pakistan recent heeft afgerond, bestond uit het uitvoeren van een analysefase ten aanzien van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in Pakistan. Het is de bedoeling dat deze analyse concrete handvaten biedt voor eventuele toekomstige beleidsinterventies. De analyse richtte zich op het hele spectrum van geloofsvrijheid in Pakistan. De ambassade in Islamabad zal in samenwerking met betrokken partners bezien waar de Nederlandse inzet het meest effectief is. Op dit moment wordt reeds een project van CLAAS (Center for Legal Aid Assistance & Settlement) gefinancierd, dat slachtoffers van valse aangiftes op basis van de blasfemiewet ondersteunt.
Op welke wijze wordt Pakistan momenteel door de internationale gemeenschap aangesproken op haar bejegening van religieuze minderheden, inclusief haar kwalijke gebruik van de wet op de godslastering?
Tijdens het landenexamen van Pakistan bij de Mensenrechtenraad van oktober jl. heeft een groot aantal landen Pakistan aangesproken op (misbruik van) de blasfemiewetgeving. Daarnaast heeft de EU op 11 maart jl. raadsconclusies aangenomen waarin het geweld tegen kwetsbare religieuze minderheden in Pakistan streng wordt veroordeeld. Ook staan mensenrechten centraal in het onlangs vastgestelde 5-Year Engagement Plan van de EU. Dit plan voorziet in een jaarlijkse mensenrechtendialoog met de Pakistaanse autoriteiten.
Bent u bereid de huidige casus te benutten om opnieuw – waar mogelijk in internationaal verband – de Pakistaanse autoriteiten kritisch aan te spreken op het gebruik van de wet op de godslastering en hun houding ten opzichte van geloofsvrijheid? Welke aanvullende middelen heeft u tot uw beschikking om de druk richting Pakistan op te voeren?
Nederland stelt de kwestie rondom de positie van religieuze minderheden in Pakistan geregeld in bilaterale en multilaterale contacten aan de orde en zal dit blijven doen. Daarbij wordt specifiek ingegaan op misbruik van de blasfemiewetgeving en de intolerantie ten opzichte van religieuze minderheden. Meest recent gebeurde dit tijdens de bilaterale consultaties met Pakistan op 11 februari jl. te Den Haag en het bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Pakistan van 4 tot 7 maart jl. Onderdeel van het toetsingskader voor GSP+ is de ratificatie en implementatie door Pakistan van 27 internationale verdragen, de meeste hiervan op het gebied van mensenrechten.
Nederland zal bij de beoordeling van de GSP+ aanvraag van Pakistan toetsing van Pakistan bepleiten.