De uitspraken van de Amerikaanse president Obama over eventueel militair ingrijpen in Syrië |
|
Raymond Knops (CDA), Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van de Amerikaanse president Obama over eventueel militair ingrijpen in Syrië, op het moment dat het regime overgaat tot het gebruik van onconventionele wapens?1
Deelt u de mening dat gebruik en verspreiding van deze wapens een groot risico voor de gehele regio met zich meebrengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de woorden van president Obama te ondersteunen?
Deelt u de bezorgdheid over de positie van christenen in Syrië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wordt binnen het huidige beleid ten aanzien van Syrië met deze specifieke bevolkingsgroep rekening gehouden?
Bent u bereid het Turkse pleidooi om een bufferzone langs de Syrische grens in te stellen te ondersteunen? Zo nee, op welke manier zullen de Syrische vluchtelingen volgens u moeten worden opgevangen?
Ambulances die nog steeds niet over de busbaan mogen rijden |
|
André Elissen (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van 17 augustus 2012 van de minister van Infrastructuur en Milieu1 waarin aangegeven wordt dat een reactie op de motie-Elissen2 van 2 november 2011 zo spoedig mogelijk na het reces komt?
Ja.
Heeft u wel kennisgenomen van genoemde motie, waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat ambulances in Nederland kunnen rijden en stilstaan waar de bestuurder dit noodzakelijk acht (dus ook op een busbaan) als dit bevorderlijk is voor bijvoorbeeld betere ambulancespreiding of comfortabeler vervoer van patiënten? Zo ja, waarom is deze motie dan nog niet uitgevoerd?
Ja. Tot mijn spijt heeft een reactie op de motie en de beantwoording van de vragen van lid Wiegman veel overleg gekost, waardoor vertraging in de afhandeling is opgetreden. Inmiddels is een reactie op de motie aan de Tweede Kamer gezonden.
Zie hiervoor de brief van de minister van Infrastructuur en Milieu met (Kamerstuk II 33400-XII, nr.7). Hierin wordt ook beschreven dat voor uitvoering van de motie geen wijziging in de regelgeving nodig is.
Deelt u de mening dat uitvoering van de motie erg lang duurt en dat de regering weinig voortvarend is bij het uitvoeren van de voornoemde motie, die werd ondersteund door alle fracties in de Tweede Kamer behalve de VVD?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom het uitvoeren van de motie zo veel tijd kost? Op welke termijn en welke wijze denkt u de motie uit te voeren? Kunt u dit antwoord toelichten en onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Financiering van Nigeriaanse veiligheidstroepen door Shell |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Shell betaalt Nigeriaanse veiligheidstroepen», waarin staat dat Shell jaarlijks tientallen miljoenen euro’s aan de Nigeriaanse politie en het leger geeft ondanks berichten dat Nigeriaanse veiligheidstroepen geregeld betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen?1
Gaat u Shell aanspreken op het bericht dat het bedrijf veiligheidstroepen financiert die geregeld betrokken zijn bij vermeende mensenrechtenschendingen? Indien ja, wanneer en op welke wijze? Indien nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onverantwoord en onacceptabel is dat Shell in Nigeria veiligheidstroepen financiert die waarschijnlijk meermaals betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen? Indien nee, waarom niet? 2
De Shell Petroleum Development Company is operator van een joint venture met staatsbedrijf NNPC en een tweetal andere oliemaatschappijen. Met 55% heeft de Nigerian National Petroleum Company (NNPC) het grootste belang in de joint venture. Om de infrastructuur van olievelden te beschermen, zet de Nigeriaanse federale overheid veiligheidstroepen in. Oliemaatschappijen dienen aan de Nigeriaanse overheid dagvergoedingen te betalen voor de bescherming van deze faciliteiten. SPDC is verplicht om aan de Nigeriaanse overheid te rapporteren over veiligheidsdreigingen.
De Nederlandse regering en ook Shell onderschrijven de VP’s. De VP’s geven aan hoe de interactie tussen bedrijven en publieke- en private veiligheidsdiensten er uit zou moeten zien, waarbij in ogenschouw wordt genomen dat de lokale overheden primair zelf verantwoordelijk zijn voor het bevorderen en respecteren van de mensenrechten («duty to protect» in de UN Guidelines for Business and Human Rights). SPDC geeft aan dat zij in de interacties met de Nigeriaanse veiligheidstroepen de VP’s toepast, onder meer ook door het geven van trainingen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Dringt u er bij de Nigeriaanse regering op aan, vanuit uw rol als actief deelnemer aan en huidige voorzitter van de «Voluntary Principles on Security and Human Rights», om zich te houden aan deze principes en er zorg voor te dragen dat de Nigeriaanse veiligheidstroepen die gefinancierd worden door Shell mensenrechten beschermen in plaats van schenden? Indien ja, op welke wijze en wat zijn de resultaten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de opvatting dat de financiering door Shell van Nigeriaanse veiligheidstroepen in strijd is met de vrijwillige principes voor veiligheid en mensenrechten in de olie, gas en mijnbouwindustrie, die zowel door u als Shell zijn onderschreven, wanneer deze veiligheidstroepen geregeld betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen? Indien ja, welke consequenties heeft dit voor uw deelname aan en voorzitterschap van de «Voluntary Principles on Security and Human Rights»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er op onafhankelijke en transparante wijze bijgehouden of Shell zich in Nigeria aan de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» houdt? Zo ja, wat zijn de resultaten? Indien nee, waarom niet?
De rol van de medezeggenschapsraden bij het oprichten van samenwerkingsverbanden ten aanzien van passend onderwijs |
|
Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Bent u bekend met signalen uit medezeggenschapsraden in het onderwijs, waaruit blijkt dat zij niet worden betrokken bij het oprichten en vormgeven van samenwerkingsverbanden in het kader van passend onderwijs?
Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen dat medezeggenschapsraden niet zouden worden betrokken bij de invoering van passend onderwijs. In de meeste samenwerkingsverbanden verloopt het proces om te komen tot de inrichting van het samenwerkingsverband en tot de inhoudelijke uitwerking van passend onderwijs constructief, al is er variatie in voortgang en tempo. Medezeggenschapsraden worden op verschillende momenten betrokken, bijvoorbeeld via informatiebijeenkomsten, een verzoek om advies of een uitnodiging om deel te nemen in een werkgroep medezeggenschap. Dit wordt vanuit het ministerie ook ondersteund.
Op welke wijze houdt de onderwijsinspectie een vinger aan de pols wat betreft het functioneren van de medezeggenschap rond de oprichting en het ontwikkelen van beleid van de samenwerkingsverbanden?
De onderwijsinspectie houdt geen toezicht op het functioneren van de medezeggenschap rond de oprichting van het samenwerkingsverband.
Wel voeren vanuit het ministerie accountmanagers regelmatig overleg met de samenwerkingsverbanden in oprichting. In het kader van dit overleg komt ook de medezeggenschap aan de orde, met name de inrichting van de ondersteuningsplanraad. Langs deze weg kan de vinger aan de pols gehouden worden.
Verder wordt een steunpunt medezeggenschap passend onderwijs ingesteld dat de inrichting van de medezeggenschap in de samenwerkingsverbanden helpt ondersteunen.
Hebben medezeggenschapsraden in het onderwijs krachtens artikel 11 sub d van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) adviesbevoegdheid bij de oprichting en vormgeving van samenwerkingsverbanden?
Een adviesbevoegdheid van de medezeggenschapsraad is volgens artikel 18, eerste lid, onderdeel a van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) niet van toepassing, «voor zover de desbetreffende aangelegenheid voor de school reeds inhoudelijk is geregeld in een bij of krachtens wet gegeven voorschrift».
In het wetsvoorstel passend onderwijs is vastgelegd dat bevoegde gezagsorganen van scholen een samenwerkingsverband passend onderwijs moeten oprichten, met wie zij dat moeten doen, wat het doel en de taken van het nieuwe samenwerkingsverband zijn, dat het moet gaan om een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk en binnen welke termijn het samenwerkingsverband moet zijn opgericht. Daarmee is de oprichting van de samenwerkingsverbanden een aangelegenheid die reeds inhoudelijk is geregeld in wettelijke voorschriften. De medezeggenschapsraden hebben daarom geen adviesbevoegdheid bij de oprichting van de samenwerkingsverbanden.
Ouderorganisaties en vakbonden hebben aangegeven dat zij zich zorgen maken dat aspecten van de inrichting van een rechtspersoon invloed hebben op de besluiten in het ondersteuningsplan. Ik wil niet voorbij gaan aan de zorg dat in statuten zaken worden vastgelegd die de mogelijkheden van inspraak van de ondersteuningsplanraad op het ondersteuningsplan inperken. De wijze waarop de ondersteuning in de regio vorm krijgt ligt vast in het ondersteuningsplan en daarop heeft de ondersteuningsplanraad instemmingsrecht. Ik ga ervan uit dat inhoudelijke keuzes hun weerslag krijgen in het ondersteuningsplan. De inspraak van de ondersteuningsplanraad op het ondersteuningsplan kan niet beperkt worden door wat in statuten van het samenwerkingsverband wordt vastgelegd.
Indien dit niet het geval is, waarom is artikel 11 sub d WMS (het aangaan, verbreken of belangrijk wijzigen van een duurzame samenwerking met een andere instelling, dan wel vaststelling of wijziging van het beleid ter zake) in casu niet van toepassing?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid via de organisaties van schoolbesturen en werkgevers aandacht te vragen voor de medezeggenschap in de oprichting van samenwerkingsverbanden?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Welke andere maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat ouders, leerlingen en leerkrachten zonder enige betrokkenheid en/of inbreng worden geconfronteerd met een voldongen feit, te weten een opgericht en vormgegeven samenwerkingsverband door het schoolbestuur?
De regering acht het van groot belang dat ouders, leerlingen en leraren inspraak hebben op de wijze waarop de ondersteuning in de regio gestalte krijgt. De wijze waarop de ondersteuning in de regio vorm krijgt, wordt vastgelegd in het ondersteuningsplan en daarop heeft de ondersteuningsplanraad instemmingsrecht. De inspraak van de ondersteuningsplanraad op het ondersteuningsplan kan niet beperkt worden door wat in statuten van het samenwerkingsverband wordt vastgelegd.
Verder is het wenselijk dat samenwerkingsverbanden de medezeggenschapsraden betrekken bij de voorbereiding en bij de inrichting van de ondersteuningsplanraad (die wordt gevormd door en uit de medezeggenschapsraden). Om te bereiken dat de ondersteuningsplanraad goed van de grond komt heb ik met ouderorganisaties, vakbonden en sectorraden afspraken gemaakt over het tijdig en volwaardig betrekken van ouders, leerlingen en leraren bij de vorming van de ondersteuningsplanraad.
De organisaties zullen gezamenlijk invulling geven aan een landelijk steunpunt voor medezeggenschap passend onderwijs, dat ondersteuning biedt bij de vormgeving en inrichting van de medezeggenschap en de stand van zaken in de regio’s bijhoudt. Ook vanuit het ministerie zal aandacht besteed worden aan tijdige inrichting van de ondersteuningsplanraden.
De aanpak van koperdiefstal |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Koperdief op spoor is vaak ongrijpbaar»1 en herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Slob over koperdiefstal?2
Ja.
Is het waar dat er bij slechts 5% van de koperdiefstallen aanhoudingen plaatsvinden?
In de eerste helft van 2012 zijn 13 verdachten van koperdiefstal (vooral op het spoor) aangehouden. De pakkans is daarmee gestegen van bijna 4,5% in 2011 naar iets meer dan 5% in de eerste helft van 2012.
Deelt u de mening dat een dergelijk laag percentage aanhoudingen geen afschrikwekkend effect heeft op (potentiële) koperdieven?
Sinds de start van Actie Koperslag op 30 juni 2011 werken politie en Openbaar Ministerie nauw samen met onder andere ProRail en TenneT om koperdiefstal op het spoor en in de elektriciteitssector tegen te gaan. Veel maatregelen zijn gericht op het vergroten van de pakkans. Zo zijn risicolocaties en -tijdstippen in kaart gebracht, wordt de alertheid onder burgers en bedrijven vergroot, worden pilots uitgevoerd met synthetisch DNA en treedt per 1 januari 2013 de legitimatieplicht bij contante betaling van koper en koperlegeringen in werking. Deze maatregelen tezamen moeten de potentiële koperdief ontmoedigen en de pakkans vergroten. In de afname van het aantal koperdiefstallen in de eerste helft van 2012 is dit effect reeds merkbaar. Zoals gemeld in de brief3 aan uw Kamer over de voortgang van Actie Koperslag is sinds september 2011 het aantal koperdiefstallen van (zeer) kritische wissels dat risico op botsingen van treinen met zich meebrengt, vergaand gereduceerd (zie bijlage4. In het percentage aanhoudingen komt dit echter nog onvoldoende tot uitdrukking. Het beeld wordt beïnvloed door het sterk verbeterde aangifteproces: het oplossingspercentage daalt namelijk wanneer het aantal aanhoudingen niet met minstens eenzelfde percentage is gestegen als het toegenomen aantal aangiftes. Overigens zijn ook over het vergroten van de pakkans in het kader van Actie Koperslag afspraken gemaakt.
Hoeveel aanhoudingen leiden uiteindelijk tot een veroordeling?
Van de 21 zaken met betrekking tot koperdiefstal die sinds januari 2011 bij het Openbaar Ministerie ingeschreven zijn, zijn er 18 gedagvaard voor de rechter. Eén zaak is gevoegd bij een andere zaak en twee zijn geseponeerd. Van de achttien zaken die zijn gedagvaard, staan er nog zes open, hetzij omdat ze nog op zitting moeten komen, hetzij omdat ze aangehouden zijn. De overige twaalf zaken hebben tot een veroordelend vonnis geleid.
Kunt u inzicht geven in het proces van aanmelden van koperdiefstal bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD)? Klopt het dat de melding van koperdiefstal te vaak niet juist wordt geregistreerd door het KLPD? Kunt u aangeven welk percentage van de meldingen in juli 2012 door het KLPD onjuist zijn geboekt?
ProRail en TenneT doen digitaal aangifte van koperdiefstal. Hierover zijn sluitende afspraken gemaakt tussen deze twee partijen en het KLPD. Omdat de routing van het aangifteproces niet aansluit bij een landelijke coördinatiebehoefte, wordt hierin voorzien door maatwerkafspraken over de informatie die in de aangifte wordt opgenomen, waaronder de vermelding van een specifieke code. Door deze code zijn aangiftes van koperdiefstal in het registratiesysteem van de politie zichtbaar. Er wordt door het KLPD dus niet onjuist geregistreerd. Wel komt het voor dat er een verschil in cijfers is tussen ProRail en de politie. Dit komt doordat het KLPD in de maandelijkse overzichten alleen de aangiftes vermeldt van de strafbare feiten die in die specifieke maand gepleegd zijn. Het feitelijke moment van aangifte loopt hiermee niet altijd synchroon. ProRail telt de aangiftes in de maand dat de aangifte feitelijk gedaan is. Daarnaast neemt het KLPD in het overzicht alleen de koperdiefstallen op die binnen de reikwijdte van Actie Koperslag vallen; dat zijn koperdiefstallen uit de spoorse infrastructuur en het hoofdelektriciteitsnet waar gevaarzetting uit voort kan komen. In de overzichten van ProRail zijn ook de andere diefstallen opgenomen, zoals de diefstal van bliksemafleiders van een gebouw.
Welk gevolg heeft het onjuist registreren van koperdiefstal door de politie voor de opsporingskans van koperdiefstal? Is het mogelijk dat er sprake is van nog meer koperdiefstallen dan nu bekend vanwege deze foutieve registratie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke acties gaat u ondernemen om de registratie te verbeteren en het aantal aanhoudingen aanzienlijk te laten toenemen? Op welke termijn verwacht u hiervan effect?
De politie werkt in het kader van Actie Koperslag met maatwerkafspraken voor ProRail en TenneT over het doen van aangifte. Daarnaast zijn in het convenant meerdere actiepunten opgenomen voor alle convenantspartners gezamenlijk om het aantal diefstallen van koper aan de infrastructuur terug te dringen. De helft van de maatregelen is gericht op het vergroten van de pakkans van koperdieven (vergroten alertheid van burgers en bedrijven, verbeteren van het aangifteproces, vergroten van de pakkans op risicolocaties, inzet van SDNA en invoering van de legitimatieplicht). Op dit moment blijkt uit de aangiftecijfers dat sprake is van een neerwaartse trend in het aantal koperdiefstallen, terwijl tegelijkertijd de aangiftebereidheid is toegenomen.
Kunt u aangeven hoeveel vertragingsminuten er waren op het spoor als gevolg van koperdiefstal in de eerste zes maanden van 2012? Heeft de forse stijging in de eerste drie maanden van 2012 zich ook in het tweede kwartaal voortgezet?
Het aantal vertragingsminuten in het tweede kwartaal van 2012 als gevolg van koperdiefstal bedroeg volgens opgave van ProRail 12 105 minuten, ten opzichte van 8 514 minuten in het eerste kwartaal. Het totaal aantal vertragingsminuten in de eerste zes maanden van 2012 komt op 20 619 (bijna 350 uur tegenover 297 uur over heel 2011). De toename van het aantal vertragingsminuten in 2012 is veroorzaakt door een vijftal incidenten waarbij detectiekabels zijn weggeknipt. In voorgaande jaren werden deze kabels zelden gestolen. De diefstal van deze kabels leidt ertoe dat er sneller vervolgstoringen ontstaan (bijvoorbeeld bij overwegen), waardoor er uit veiligheidsoverwegingen niet of slechts langzaam gereden mag worden. Hierdoor ontstaan meer dan in andere situaties vertragingen op het spoor.
Herinnert u zich uw toezegging dat de Kamer in juni 2012 een volledig overzicht zal ontvangen van de stand van zaken rond de uitvoering van het convenant uit juni 2011 over de aanpak van koperdiefstal? Kunt deze stand van zaken met de beantwoording van voorliggende vragen naar de Kamer sturen?
Ja, het overzicht over de voortgang in de uitvoering van Actie Koperslag is op 3 oktober 2012 naar uw Kamer verstuurd.3
Het hardhandige optreden van de Zimbabwaanse politie tegen LGTI (Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender and Intersex) activisten |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over de arrestatie van leden van de LGBTI organisatie «Gays and Lesbians of Zimbabwe» (GALZ)?1
Wat is uw reactie op het hardhandige optreden van de Zimbabwaanse politie tegen LGBTI activisten?
Kunt u aangeven of de veiligheid van leden van GALZ in gevaar is? Indien ja, bestaat de mogelijkheid voor de Nederlandse ambassade om deze activisten te bezoeken? Indien dit niet het geval is, bent u bereid dit te bewerkstelligen? Indien nee, waarom niet?
Bent u bereid om de Zimbabwaanse autoriteiten aan te spreken op het gegeven dat de Zimbabwaanse grondwet en andere Zimbabwaanse wetten expliciet passages bevatten over vrijheid van meningsuiting en vergadering en het recht op demonstratie? Indien nee, waarom niet?
Mede op Nederlands aandringen heeft de EU kort na het incident haar ernstige zorgen over de situatie uitgesproken tegenover de Zimbabwaanse overheid. De EU heeft Zimbabwe opgeroepen de internationale mensenrechtenverplichtingen te respecteren. Zowel Nederland als de EU wijst de Zimbabwaanse autoriteiten op de noodzaak deze verplichtingen na te komen.
Wat bent u van plan te ondernemen om de Zimbabwaanse autoriteiten te wijzen op hun internationaalrechtelijke verplichtingen op het vlak van mensenrechten, nu zij zo duidelijk in strijd handelen met die verplichtingen? Bent u bereid zowel in bilaterale contacten, als via de Europese Unie de Zimbabwaanse autoriteiten hierop in heldere bewoordingen aan te spreken en de Kamer hier op korte termijn over te informeren? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Advocaten die geadviseerd worden hoe zij om dienen te gaan met de nieuwe verscherpte regels voor gezinsmigratie |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het instituut voor multiculturele vraagstukken FORUM voornemens is een cursus te geven waarin advocaten geadviseerd wordt hoe zij om dienen te gaan met de nieuwe verscherpte regels voor gezinsmigratie?
Ja.
Wat vindt u van dit voornemen?
Als kennisinstituut verspreidt FORUM onder andere actuele kennis over het migratierecht. FORUM organiseert een aantal cursussen per jaar om erkend te (blijven) worden door de Nederlandse Orde van Advocaten. Deze cursussen worden aangeboden vanuit de programmalijn «Immigratie en Burgerschap» van FORUM en worden gefinancierd uit eigen bijdragen van de deelnemers. De programmalijn «Immigratie en Burgerschap» wordt direct noch indirect door mij gesubsidieerd.
Bent u van mening dat het geven van een dergelijke cursus, die advocaten bijbrengt hoe zich te verweren tegen nieuwe wetgeving, past bij de doelstellingen van FORUM? Is dit toegestaan binnen de voorwaarden die aan de subsidie voor FORUM worden gesteld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort activiteiten in ieder geval niet uit de aan FORUM verstrekte subsidie mag komen, maar uit eigen middelen of eigen bijdragen van de deelnemers moet worden betaald? Is dat ook het geval bij deze cursus? Bent u, indien dat nodig is, bereid hiervoor de subsidievoorwaarden aan te passen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat FORUM financiering probeert te vinden met bijeenkomsten die gericht zijn op het tegenwerken van kabinetsbeleid?
FORUM heeft mij bevestigd dat de cursus wordt aangeboden met het oog op kennisoverdracht en het geven van feitelijke informatie. FORUM heeft zich gedistantieerd van de wat ongelukkige aankondiging van voormelde cursus op linkedIn-pagina’s van derden.
De versoepeling van het ontslagrecht door de Kunduz-coalitie |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Weet u dat Nederland al behoort tot de Europese middenmoot wat betreft baanmobiliteit, gemeten over vijf jaar?1 Dit maakt een sterke versoepeling van het ontslagrecht toch onnodig en zelfs onverstandig, omdat werknemers in een economische recessie met een half miljoen werklozen zekerheid nodig hebben zodat ze geld gaan uitgeven en niet massaal sparen?
Is het niet zo dat alle oudere werknemers in Europa moeilijk werk vinden en dat dit niet alleen voor Nederland geldt? Waarom zoekt u de reden dan in het ontslagrecht?
Uiteraard vangt de flexibele schil bij bedrijven (werknemers met leercontracten) de conjuncturele schommelingen op, maar het is toch ook zo dat werknemers in vaste dienst schommelingen opvangen door intern flexibel te zijn binnen het bedrijf?
Waarop baseert u dat de ontslagbescherming van vaste contracten te hoog is? Ruim 80% van alle ontslagaanvragen wordt toch gehonoreerd? Hiermee ademt de vaste kern toch ook mee met de conjunctuur?
Wat is de onderbouwing dat ontslag in Nederland zo duur en tijdrovend zou zijn? Is dit afgezet tegenover andere Europese landen? Zo ja, welke?
Waarop is de stelling gebaseerd dat de nieuwe ontslagprocedure werkelijk tijd en geld bespaart? Wat is het beslag daarvan op de rechterlijke macht? Heeft de rechterlijke macht voor een toename van het aantal procedures voldoende capaciteit? De kosten komen in het nieuwe systeem toch vooral voor rekening van de werknemer? Is hier rekening mee gehouden?
In het nieuwe Kunduz systeem is het mogelijk dat een werknemer na twee maanden opzegtermijn zijn baan en inkomen kwijt is en dat hij een procedure moet starten om het ontslag aan te vechten; zal het niet moeilijker worden voor veel meer werknemers om een hypotheek te krijgen? Wordt het probleem dat werknemers met flexibele contracten moeilijk een hypotheek verkrijgen niet vergroot?
«Vaste contracten worden minder vast» stelt de Kunduz coalitie; gaat dit niet ten koste van de arbeidsproductiviteit van werknemers en de innovatiekracht van werkgevers? Vreest u niet dat werknemers kwetsbaarder worden en zich niet meer kritisch op zullen stellen uit angst voor ontslag? Dat zij door vermindering van hun baanzekerheid minder loyaal worden? Zullen werkgevers niet juist minder gaan investeren in oudere werknemers omdat zij makkelijker ontslagen kunnen worden?
Is de kans niet heel groot dat in een repressief stelsel veel «onredelijke» ontslagen nooit door een rechter worden getoetst omdat de werknemer het er bij zal laten zitten?
Komt een werknemer niet enorm op achterstand te staan ten opzichte van de werkgever omdat hij initiatief moet nemen om te procederen? Ontstaat er daardoor geen nieuwe tweedeling tussen hoger- en lager opgeleide werknemers en tussen hoger en lager betaalde werknemers?
Betekent afschaffen van de preventieve toets niet dat er meer nadruk komt op juridisering van het conflict en dat werknemers noodgedwongen meer procedures zullen gaan voeren? Is onderkend dat rijke werkgevers hun ontslagen werknemer kunnen kapotprocederen? Vindt u dat rechtvaardig? Zo ja, waarom?
Vervalt het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA), en daarmee het Ontslagbesluit (met de ontslagnormen) en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV (met de uitwerking)? Worden deze normen in de wet opgenomen?
In uw Hoofdlijnennotitie wordt niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre andere belangrijke delen van het arbeidsrecht, zoals de volgens Kunduz partijen kennelijk onredelijke ontslagtoets, nog passen in het nieuwe systeem; kunt u dat nader onderbouwen?
Hoe werkt het vernietigen van een opzegging van de arbeidsovereenkomst in geval van het schenden van discriminatie en opzegverboden (7: 647, 7:648, 7:677 BW)? Dit geeft de werknemer in het huidige recht de mogelijkheid om de opzegging buitengerechtelijk te vernietigen; wordt deze mogelijkheid geschrapt in uw Kunduzplannen?
In hoeverre passen de volgens de Kunduzcoalitie onredelijke opzegging en de schadevergoeding (7:681 BW) en de vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst met mogelijkheid tot afkoop (7:682 BW) in het systeem? Vervallen deze? Kan een rechter het ontslag nog wel toetsen aan de gevolgen die dat heeft voor de werknemer?
Welke arbeidsrelaties vallen buiten de voorgenomen maatregelen (zoals openbaar bestuur, defensie, politici en rechterlijke macht)? En welke daarbinnen? Onder het werknemersbegrip van het BBA vallen nu handelsagenten, freelancers, hoofdredacteuren, leerlingen en stagiaires; wat gaat voor hen gelden als het BBA vervalt?
Blijven alle opzegverboden – zie artikel 7:670 BW: ziekte, zwangerschap en bevalling, militaire dienst, lidmaatschap OR, vakbondslidmaatschap, politiek verlof, zorg- en ouderschapsverlof, overgang van onderneming en verrichten van zondagsarbeid – uit het BW gehandhaafd?
Klopt het dat aan de overtreding van de opzegverboden de strengste sanctie die ons recht kent is verbonden; namelijk nietigheid? Klopt het dat de rechtsbronnen daarvoor zijn te vinden in EU-recht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Klopt het dat deze verdragen hoge eisen stellen aan die sanctionering en over het algemeen de bewijslast omkeren? Klopt het dat door de preventieve toets in ons recht aan deze internationale verdragen wordt voldaan? Hoe wordt dit in de plannen verankerd?
Blijven de discriminatieverboden uit de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) en de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen (WGBMV) in stand (zie bijvoorbeeld Artikel 8 AWGB: onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging, ras, geslacht, etc.)?
Blijft victimisatie-ontslag uit 7:647 en 648 BW, 8 AWGB en 12f WGBMV in stand?
Blijft afwijking bij cao wat betreft ziekte en militaire dienst ten nadele van de werknemer bestaan (7:670 lid 13 BW)?
Wat is de sanctie als de werkgever opzegt in strijd met het opzeg- en of discriminatieverbod? Moet de werknemer dan naar de rechter om dit aan te vechten? Waarom is niet gedacht aan nietigheid van de opzegging?
Betekent het voorgaande niet dat een werknemer dus feitelijk zonder redelijke grond ontslagen kan worden?
In uw notitie staat dat de rechter het ontslag ongedaan kan maken; wat is ongedaan maken volgens u precies, aangezien het geen juridisch begrip is? Wordt bedoeld herstel dienstbetrekking, zoals nu conform 7:682 BW? Is er dan sprake van een schadevergoeding voor de onterecht ontslagen werknemer?
In uw notitie introduceert u het begrip «reële» grond; waarom staat hier niet redelijke grond? Wordt hetzelfde bedoeld? Zit er een diepere gedachte achter deze terminologie? Zo ja, welke?
Welke normen worden opgenomen in de wet waaraan de rechter straks de rechtmatigheid van het ontslag kan toetsen? Waar denkt u aan?
Wordt getoetst of de opzegging op een redelijke grond berust en overigens, in verband met de oorzaken en gevolgen ervan, redelijk is?
Moet het ontslag voldoen aan de regels uit het Ontslagbesluit en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV, die aan de redelijkheidsnorm voor de verschillende ontslaggronden nadere uitwerking geven? Worden deze regels integraal overgenomen? Welke wel, welke niet, en waarom? Hoe zit het bijvoorbeeld met de herplaatsingsregels en de wederindiensttredingsvoorwaarde? Komt dat als norm terug? Waarom haalt u in uw notitie wel aan dat bij bedrijfseconomisch ontslag het afspiegelingsbeginsel uit het Ontslagbesluit het uitgangspunt is? Waarom haalt men geen normen aan bij andere ontslaggronden?
Gaat u het ILO-verdrag 158, waarin een nadere afbakening van de geldige reden ook voor gevallen waar geen sprake is van bedrijfseconomisch ontslag staat, ratificeren?
Is het wel mogelijk dat de rechter «UWV-normen» gaat toetsen? Een rechter toetst toch op normschending en niet op doelmatigheid?
In het rechtssysteem toetst een rechter de rechtmatigheid op basis van wat partijen aandragen; hoe kan een rechter bijvoorbeeld oordelen over bedrijfseconomische ontslagen zoals het UWV nu doet?
Wat betekent «in beroep gaan» bij de rechter? Dat is toch niet juridisch bedoeld? Het betekent toch het uitbrengen van een dagvaarding in eerste aanleg? Is het mogelijk een spoedvoorziening aan te vragen?
Wordt de werknemer nu de mogelijkheid ontnomen om de opzegging buitengerechtelijk te vernietigen, zoals dat nu mogelijk is? Denkt u aan een systeem van nietigheden/vernietigbaarheden of aan een systeem waarbij de opzegging van rechtswege wordt geschorst?
Indien u aan geen van beide systemen denkt, betekent het niet dat een werkgever gewoon kan opzeggen met schending van opzegverboden en wettelijke normen en dat een werknemer dat dan maar moet aanvechten? Is dat rechtvaardig? Miskent u dan niet een van de grondslagen van het sociaal recht dat de zwakkere partij, in casu de werknemer, bescherming verdient?
Wanneer is er geen reële grond voor ontslag? Wanneer is er sprake van «duidelijke verwijtbaarheid» van de werkgever?
Moet de werkgever bij de opzegging niet ook rekening houden met de belangen van de werknemer en de gevolgen van het ontslag? Hoe toetst de rechter of hieraan is voldaan?
Vervreemdt Nederland zich niet van het eerder genoemde ILO-verdrag 158 dat voorschrijft dat elk ontslag een geldige reden behoeft die bij betwisting door de werkgever aannemelijk moet worden gemaakt, en op de aanwezigheid daarvan volledige rechterlijke toetsing mogelijk is?
Hoe moet een rechter die een individuele zaak krijgt voorgelegd en in beginsel lijdelijk is een opzegging vanwege bedrijfseconomische redenen toetsen? Hij heeft daarvoor immers geen enkel normenkader?
Toets de rechter in uw Kunduzplan bij alle gronden marginaal, aangezien een volle toetsing onmogelijk wordt gemaakt? Klopt het dat de huidige UWV-toets voor bedrijfseconomisch ontslag uit de Beleidsregels wordt gehaald en ook de overige ontslagen (zoals disfunctioneren) gemakshalve langs dezelfde marginale meetlat worden gelegd? Nu gaat het UWV niet op stoel werkgever zitten en toetst slechts marginaal, klopt het dat u voorstelt in uw notitie de rechter in het nieuwe stelsel ook slechts marginaal te laten toetsen?
Klopt het dat een rechter alleen in uitzonderlijke gevallen, «als evident duidelijk is dat een werkgever in redelijkheid niet tot ontslag had kunnen komen of zelf blaam treft», het ontslag achteraf ongedaan kan maken of een vergoeding kan opleggen? Wanneer is hier dan precies sprake van?
Hoe stelt u voor het ontslag vervolgens juridisch ongedaan te laten maken? Herstel van de arbeidsovereenkomst? Klopt het dat het vonnis van de rechter kan behelzen dat de werkgever een nieuwe arbeidsovereenkomst dient te sluiten onder dezelfde voorwaarden? Klopt het dat dit minder sterk is dan in geval van vernietiging, omdat het dienstverband dan nooit heeft opgehouden te bestaan? Waarom kiest u hier niet voor?
Blijft het vragen van een voorlopige voorziening mogelijk? Volgens de heersende leer kan dat niet bij herstel dienstverband; is herstel ook afkoopbaar conform 7:682 lid 3 BW?
Waarom heeft u niet gekozen voor de nietigheidssanctie voor gevallen waar het ontslag toch zo evident onredelijk is?
Is beperkte toetsing niet in strijd met Europese en internationale regelgeving?
In hoeverre verwacht u een grotere toeloop naar de rechter door ontslagen werknemers? Is hier onderzoek naar gedaan?
Welke maatschappelijke kosten gaan gepaard met deze grotere toeloop? Kunt u deze cijfers betrekken uw eigen cijferwerk?
Stelt u voor het afspiegelingsbeginsel uit het Ontslagbesluit en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV integraal over te nemen? Of wordt dit gewijzigd in uw Kunduzplan opgenomen en versoepeld?
Stelt u voor het onmisbaarheidscriterium uit het Ontslagbesluit en de Beleidsregels Ontslagtaak UWV integraal over te nemen? Of wordt dit gewijzigd opgenomen en versoepeld?
Stelt u voor de regels rond de herplaatsing en de uitwisselbaarheid van functies over te nemen, die een werkgever thans in acht moet nemen bij een bedrijfseconomisch ontslag via het UWV?
Heeft u zich gerealiseerd dat de huidige ontslagvergoedingensystematiek de basis is voor het onderhandelen over sociale plannen? Heeft u zich gerealiseerd dat er dus weinig overblijft om over te onderhandelen of om substantiële van-werk-naar-werk- trajecten te ontwikkelen op basis van het magere transitiebudget?
Wat is straks, als uw Kunduzvoorstel zou worden ingevoerd, het verschil met de praktijk van nu? Wat is de invulling van de hoorprocedure? Aan welke normen denkt u? Wat zijn de termijnen? Moet de werkgever dan ook aangeven en onderbouwen dat het ontslag op redelijke grond berust en ook overigens, in verband met de oorzaken en gevolgen ervan, redelijk is?
Moet de werkgever bij de aanzegging tevens aangeven welke vergoeding hij gaat betalen? Welke prikkel voor de werkgever wordt ingebouwd dat een werkgever zorgvuldig en eerlijk handelt? Kan een werknemer tijdig rechtshulp zoeken bij vakbond of advocaat? Hoe verhoudt de aanzegging zich tot de opzegging?
Kan de werkgever volgens uw Kunduzvoorstel pas opzeggen na het volgen van de hoorprocedure en het deugdelijke afwikkelen van het ontslag? Wordt dit wettelijk geregeld? Mag de werkgever na afloop van de hoorzitting nog andere zaken inbrengen dan hij in de schriftelijke aanzegging heeft gedaan?
Wat is de juridische sanctie als de werkgever de regels van de hoorprocedure schendt? Nietigheid of vernietigbaarheid van het ontslag? Of kan de werknemer alleen naar de rechter met een vordering tot herstel van dienstbetrekking of een of een extra gemaximeerde vergoeding?
Waarop is uw verwachting gebaseerd dat na invoering van het Kunduzvoorstel het overgrote deel van de ontslagen niet voor de rechter komt?
Verwacht u niet dat het aantal spoedprocedures tot wedertewerkstelling aanzienlijk zal toenemen?
Deelt u de mening dat het beperkte transitiebudget en de wettelijk genormeerde en gemaximeerde vergoeding toch nauwelijks afschrikwekkende werking hebben voor een werkgever?
Hoe waarborgt u dat de hoorprocedures zorgvuldig verlopen? Wie bepaalt dat?
De hoorprocedure heeft toch geen onafhankelijk karakter? Wordt het geen schijnvertoning?
In uw notitie schrijft u dat een werkgever het ontslag op een soortgelijke wijze moet kunnen onderbouwen als in het huidige systeem; hoe wordt dit geregeld?
In hoeverre voldoet de door u voorgestelde hoorprocedure aan ILO-Verdragen? Mag een arbeidsovereenkomst wel worden verbroken als een werknemer zich niet heeft kunnen verweren? Om welke specifieke gevallen gaat het, los van de opzegverboden?
Blijft een ontbindingsverzoek op grond van dringende reden mogelijk?
Blijft de mogelijkheid overeind van een voorwaardelijke ontbinding (voor het geval de arbeidsovereenkomst toch nog bestaat op het moment van het verzoek)?
Welke vergoeding kan een rechter opleggen wanneer een opzegverbod geldt?
Waarom stelt u voor de vergoeding te maximeren?
Wat is uw onderbouwing voor de verkorting van de opzegtermijn naar twee maanden?
Blijft afwijken in de individuele arbeidsovereenkomst en bij cao mogelijk in uw voorstel? Geldt dat ook voor de afwijkingsbepalingen?
Wordt door de door u voorgestelde verkorting de werknemer niet dubbel getroffen, aangezien de proceduretijd bij de kantonrechter en UWV nu 10 respectievelijk 17 weken is, en deze komt te vervallen? Klopt het dat in plaats hiervan er een interne hoorprocedure van twee weken komt? En komt daar dan bovenop de verkorting van de opzegtermijn? Waarom deze extra versnelling van het ontslag? Dit is toch een ingrijpende benadeling van werknemers?
Waarom stelt u voor de opzegtermijn ook op twee maanden te zetten als de werknemer opzegt, tegen de enkele maand nu? Zo ja, dat is toch een belemmering voor de mobiliteit van de werknemer?
Geldt de verlengde opzegtermijn ook voor tijdelijke contracten zonder tussentijds opzegbeding?
Wat is volgens uw voorstel de juridische sanctie als de werkgever de termijn niet goed in acht neemt en/of de dag waartegen (artikel 7:672 BW), evenals opzegging van een tijdelijk contract zonder tussentijds opzegbeding (7:667 lid 3 BW)? Hoe zit het met de schadeplichtigheid wegens onregelmatige opzegging (artikel 7:677 BW)?
Hoe gaat u regelen dat de werknemer in kennis wordt gesteld van de opzegging? Moet het schriftelijk gebeuren? Wanneer gaat de opzegtermijn formeel in (moment van ontvangst of van verzenden)?
Hoe stelt u voor dat deze procedure functioneert bij faillissement en surseance van betaling? Worden dan de huidige zes weken of ook twee maanden in acht genomen?
Leidt de door u gekozen constructie niet tot het corrumperen van de rechtspraak? Deelt u de mening dat de rechter zo niet meer onafhankelijk kan oordelen?
Leidt de door u voorgestelde systematiek niet tot nieuwe ongelijkheden? Het kan toch gebeuren dat de ene dienstbetrekking in stand wordt gehouden en de andere wordt afgekocht, omdat lagere rechters over gelijke zaken verschillende uitspraken doen?
Is de door u voorgestelde beperkte hoger beroep-regeling in strijd met artikel 6 EVRM?
In welke gevallen legt een rechter in uw voorstel een transitiebudget op? Hoe ziet u dat voor zich in «neutrale» gevallen waarbij er geen sprake is van verwijtbaarheid?
Hoe staat uw voorstel tegenover het huidige arbeidsrecht dat een onderscheid maakt tussen een schadevergoeding bij ontbinding vanwege onredelijkheid en schadeloosstelling vanwege het niet juist volgen van de procedure? Wat betekent dat voor de praktijk en de jurisprudentie, waar juist door de Hoge Raad is bevestigd dat die twee oorzaken voor schade verschillend moeten worden benaderd?
Kunnen de ontslagvergoedingen door ontslagen werknemers in uw voorstel ook worden gebruikt om hun inkomensachteruitgang op te vangen of om hun pensioenopbouw voort te zetten? Zo nee waarom niet?
Waarom kan het inkomen van de ontslagen werknemer alleen worden aangevuld met een vergoeding als de werkgever verwijtbaar heeft gehandeld?
In welke gevallen kan de rechter in uw Kunduzvoorstel de wettelijk genormeerde vergoeding opleggen? En hoe werkt dat bij de verhoging? Kunt u hiervan een voorbeeld geven?
Welke emolumenten, zoals vakantietoeslag, vaste 13e maand, structurele overwerkvergoeding, vaste ploegentoeslag en pensioenpremie, worden allemaal begrepen onder vergoeding in uw Kunduzvoorstel?
Vervalt de schadevergoeding bij kennelijk onredelijk ontslag in uw plannen?
Betekent uw nieuwe Kunduz ontslagsysteem per saldo een lastenverlichting van 1 miljard voor werkgevers? Zo nee, waarom niet?
Heeft u zich gerealiseerd dat verlaging van de huidige vergoedingssystematiek directe consequenties voor het sociaal plan heeft? In hoeverre beperkt het lagere transitiebudget de onderhandelingsruimte voor vakbonden om deugdelijke van-werk-naar-werktrajecten van de grond te krijgen?
Wordt uw nieuwe Kunduz ontslagsysteem door de vier verschillende soorten, namelijk transitiebudget, genormeerde vergoeding, de verhoging bij uitzonderingen en ongedaan making van ontslag met afkoopvergoeding, niet juist onoverzichtelijker?
Komt u met flankerend beleid om tegen te gaan dat het transitiebudget veel lager is voor jonge werknemers dan voor oudere werknemers, en het budget dus niet gelijk loopt met de verdiencapaciteit?
Heeft u erover nagedacht wie het transitiebudget vast stelt? Wie beslist over de besteding van het transitiebudget?
Kan een werknemer de hoogte aanvechten in uw Kunduzontslagplan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze moet de werknemer dit doen?
Is het transitiebudget in uw Kunduzplan een individueel recht? Waar legt u het beheer, en wat is de controle van de werknemer over het budget? Komt het op een rekening te staan op naam van de werknemer?
Is de werknemer in uw Kunduzontslagplan zelf verantwoordelijk voor de besteding van het transitiebudget? Wie controleert het?
Is het transitiebudget bij ontslag niet ontoereikend, aangezien dit enkel nog gebruikt kan worden voor werk-naar-werk trajecten en scholing, en zo geen rekening wordt gehouden met eventuele grote inkomensachteruitgangen door werkloosheid of de behoefte om pensioenschade op te vangen?
Is het nieuwe transitiebudget alleen verschuldigd bij onvrijwillige beëindiging van de arbeidsovereenkomst in uw Kunduzontslagplan? Wat als een arbeidsovereenkomst niet verlengd wordt?
Moet de werknemer in uw Kunduzontslagplan naar de rechter als de werkgever het budget toezegt maar niet uitbetaalt aan de werknemer? Levert dit geen extra kosten op voor de werknemer?
Wanneer legt de rechter een transitiebudget op in uw Kunduzontslagplan?
Wordt het transitiebudget gekort met recente scholingsinspanningen in uw Kunduzontslagplan? Welke scholingsinspanningen vallen hieronder? Functiegerichte scholing of enkel bredere scholing, en alleen door de werkgever of ook door de werknemer ?
Hoe verhoudt zich dit met artikel 7:611 BW, op grond waarvan een werkgever een werknemer al functiegericht moet scholen? Verrekening met het budget betekent toch dat de werknemer altijd zijn eigen scholing betaalt?
Hoe verhoudt het budget zich tot afspraken in een sociaal plan bij collectief ontslag?
Vallen transitiebudgetten onder de loonbelasting?
Wat betekent het vervallen van de sectorale premie voor de vijf sectoren die momenteel een hogere sectorale premie heffen omdat zij veel met flexwerkers werken? Gaan deze sectoren straks minder betalen?
Waarom komt het verhalen van een minimum van drie maanden WW op werkgevers, zoals opgenomen in de Voorjaarsnota, niet terug in de Hoofdlijnennotitie? Betekent dit dat er geen minimum meer is, dat wil zeggen dat bij korte/tijdelijke dienstverbanden het verhaal van de WW ook zeer beperkt is?
Als er in uw Kunduzontslagplannen toch een WW-periode op werkgevers wordt verhaald, hoe wordt deze periode in het nieuwe voorstel dan berekend?
Wat wordt het verhaal bij de laatste werkgever, als een werknemer eerst 10 jaar bij werkgever X heeft gewerkt, vervolgens voor 6 maanden naar werkgever Y overstapt en na 6 maanden wordt ontslagen? Geldt voor de vaststelling van het WW-bedrag dat verhaald gaat worden alleen het dienstverband van dat halve jaar?
Hoe zal het verhaal uitwerken voor een werkgever die een werknemer aanneemt die bijna voldoet aan de referte-eis voor vier maanden WW, aangezien langer doorwerken de werkgever verantwoordelijk zou maken voor een langere WW uitkering? Welke gevolgen heeft dit voor de gewenste arbeidsmobiliteit?
Hoe gaat het UWV dit verhalen? Wat gaat het UWV extra doen om mensen aan het werk te helpen?
Hoe worden de uitkeringslasten gefinancierd voor het eerste half jaar voor die werkgevers, die dit niet kunnen betalen vanwege bijvoorbeeld faillissement of surseance, of in geval van wanbetalers?
Hoe worden de uitkeringslasten voor grensarbeiders die vanuit Nederland over de grens werken bij een buitenlandse werkgever gefinancierd?
Houdt de grensarbeider zijn aanspraken jegens het UWV vanaf de eerste dag werkloosheid?
Wat is de relatie tussen de WW-berekening en de duur en het transitiebudget?
Klopt het dat de volgens de Kunduzcoalitie hoge ontslagbescherming op dit moment het WW-gebruik vermindert? Zou versoepeling op dit moment dan niet leiden tot veel extra WW-gebruik, vooral door oudere werknemers?
Is er sprake van een schrijffout in uw Hoofdlijnennotitie, bij de zin «Per 2014 komen alle WW-uitkeringen ten laste van het Awf en komen de lasten tot de eerste maanden van werkloosheid voor rekening van de werkgever»? Of is het de bedoeling dat de eerste maanden van werkloosheid geprivatiseerd worden?
Hoe gaat u voorkomen dat ondernemers niet op grote schaal de uitzonderingspositie voor uitzenden gaan exploiteren, zoals wij eerder bij payrollen hebben gezien?
Bent u van plan iets met de aanbevelingen van de Stichting van de Arbeid inzake payrollen te doen nu u voorstelt het hele ontslagrecht aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Hoe past het concurrentiebeding voor tijdelijke contracten in uw nieuwe Kunduzsysteem? Het belemmert toch direct de mobiliteit van werknemers op de arbeidsmarkt?
Zou u deze vragen voor donderdag 6 september 2012 willen beantwoorden?
Politieke gevangenen in Soedan |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat de afgelopen maanden, naar aanleiding van vreedzame demonstraties tegen het economisch beleid van de Soedanese overheid, vele demonstranten, waaronder de voorzitter van de Green Party of Sudan, Fathi Albeheri, zijn opgepakt en gevangen gehouden worden?1
Ja. Op grond van een presidentiële aanwijzing zijn verscheidene demonstranten, onder wie Fatih Albeheri, op 17 augustus 2012 vrijgelaten.
Bent u bekend met het feit dat de Soedanese overheid excessief geweld heeft gebruikt bij het oppakken van de demonstranten en dat de gedetineerden worden mishandeld en gemarteld in de gevangenis?2 Deelt u de mening dat dit zeer ernstig is en aanleiding vormt voor verhoogde internationale druk op het Soedanese regime? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bezorgd over berichten dat de Sudanese overheid excessief geweld gebruikt bij het oppakken van demonstranten en mishandelingen en marteling van gedetineerden zouden plaatshebben. Nederland volgt samen met internationale partners de ontwikkelingen in Sudan nauwlettend en dringt er bij de Sudanese autoriteiten op aan de mensenrechten in het land te respecteren.
Heeft u al stappen gezet om uw grote zorgen hierover te uiten bij de Soedanese autoriteiten? Bent u bereid om bij de Soedanese ambassadeur aan te dringen op de vrijlating van de gevangenen en te protesteren tegen de inperking van de vrijheid van meningsuiting alsmede de slechte behandeling? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland heeft zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Sudanese autoriteiten aangedrongen op vrijlating van gevangenen en het respecteren van de vrijheid van meningsuiting.
Bent u bereid Lady Ashton, EU Hoge Commissaris voor Buitenlandse Zaken, te vragen een diplomatiek signaal af te geven aan Soedan, inhoudende dat de EU de vrijheid van meningsuiting hoog in het vaandel heeft en zich grote zorgen maakt over de politieke gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Lady Ashton heeft dit gedaan.
De kritiek van de Nationale Ombudsman op benoemingsprocedure van de vice-president van de Raad van State |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie Recourt c.s. waarin de regering gevraagd wordt om in de procedure voor de benoeming van de vice-president van de Raad van State de Staten-Generaal een rol te geven?1
Ja.
Deelt u de mening dat u, gezien uw reactie op de genoemde motie in uw brief van 21 augustus 2012, er blijk van geeft die aangenomen motie niet uit te zullen voeren? Zo ja, wat beweegt u precies tot het weigeren van het uitvoeren van de wil van de meerderheid van de Kamer? Zo nee, hoe zou uw reactie op die motie dan anders gelezen moeten worden?2
De regering heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de uitoefening van haar taken en dient daartoe een eigen afweging te maken. In de brief van 21 augustus jl. zijn de conclusies van die afweging weergegeven. In het staatsrecht is de benoeming van ambtsdragers een bestuursbevoegdheid. Op nationaal niveau berust die bevoegdheid bij de regering. De uitoefening ervan is aan de normale parlementaire controle onderworpen. In de Grondwet is in drie gevallen op deze hoofdregel een uitzondering gemaakt en heeft de Tweede Kamer een rol in de benoemingsprocedure. In twee gevallen bestaat die rol in een voordrachtsrecht (de leden van de Hoge Raad en de leden van de Algemene Rekenkamer) en in één geval vindt de benoeming door de Tweede Kamer zelf plaats (de Nationale ombudsman en zijn substituten). In al deze gevallen is er een bijzondere reden geweest om van de hoofdregel af te wijken. Vergelijkbare argumenten zijn niet aan de orde bij de benoeming van leden van de Raad van State. Dat was ook de uitdrukkelijke conclusie van de grondwetgever bij de totstandkoming van de Grondwet van 1983.3 Het toekennen van een wettelijke rol aan de Tweede Kamer in de benoemingsprocedure, bijvoorbeeld in de vorm van een voordrachtsrecht, is daarom slechts mogelijk als de Grondwet in deze zin wordt gewijzigd. Bij de behandeling van het wetsvoorstel herstructurering Raad van State is dit eveneens geconcludeerd.4 Dit betekent dat een gewone meerderheid in de Tweede Kamer hiervoor niet voldoende is.
Deelt u de mening dat uw bezwaren tegen de motie Recourt c.s. door u weg te nemen zijn, indien u wel een positieve houding ten aanzien van de rol van de Staten-Generaal bij de benoeming van de vice-president van de Raad van State en de wil van de meerderheid van de Kamer zou innemen? Zo ja, gaat u die positieve houding alsnog innemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een regering, ook al is die weliswaar niet verplicht een motie uit te voeren, door een motie niet uit te willen voeren de wil van de meerderheid van de Kamer negeert en daarmee blijk geeft van een weinig democratische houding? Zo ja, deelt u de mening dat dat ook voor het negeren van de motie Recourt c.s. geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien bij uw voornemen blijft om de motie Recourt c.s. niet in wetgeving om te doen zetten, bent u dan bereid om ambtelijke ondersteuning toe te zeggen bij het voorbereiden van een initiatiefwetsvoorstel ter zake?
Als ons een verzoek bereikt om wetstechnische bijstand bij het formuleren van een voorstel voor (Grond)wetswijziging, dan zal de gevraagde bijstand uiteraard worden verleend in overeenstemming met aanwijzing 298 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat bij de recente benoeming van de vice-president van de Raad van State er «onvoldoende transparantie» was «doordat er een spanning bestond tussen de formele procedure zoals die voor de buitenwereld zichtbaar was en dat wat zich achter de schermen voltrokken heeft»? Zo ja, wilt u ingaan op de spanning en de informele kant van de procedure? En zo ja, wat gaat u concreet verbeteren om in de toekomst deze spanning onmogelijk te maken? Zo nee, kunt u dan precies aangeven waarom die transparantie er wel voldoende zou zijn geweest en waarom de genoemde spanning niet bestond?
In de brief van 16 januari 2012 van de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal5 is uiteengezet hoe de procedure van de benoeming van de vice-president van de Raad van State is verlopen vanaf de kabinetsformatie van het kabinet Rutte-Verhagen. Voor een uiteenzetting van de procedure verwijs ik kortheidshalve naar die brief. De Nationale ombudsman concludeert dat er bij de benoeming sprake is geweest van een spanning tussen de formele procedure zoals die voor de buitenwereld zichtbaar was en dat wat er achter de schermen zichtbaar was. Wij delen die conclusie niet. Naar ons oordeel is een transparante procedure gevolgd bij de benoeming van de vice-president van de Raad van State. De brief van 16 januari 2012 onderstreept het transparante karakter van de gevolgde procedure door aan te geven welke stappen in de procedure zijn gevolgd. Wat uiteraard wel achter de schermen heeft plaatsgevonden is de beoordeling van de brieven aan de hand van het openbaar gemaakte profiel, de gesprekken met de geselecteerde kandidaten en de beoordeling van die gesprekken (opnieuw langs de lat van het profiel). Deze zaken behoren ook achter de schermen plaats te vinden ter bescherming van de privacy van betrokkenen. De uiteindelijk benoemde kandidaat voldeed het beste aan het profiel. Wij merken daarbij op dat de Nationale ombudsman in zijn rapport stelt dat de competentie van de benoemde kandidaat geen reden geeft tot twijfel.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn brief aan de Nationale ombudsman van 16 januari 2012 – waar u een afschrift van heeft ontvangen – heeft aangegeven is het bij de vervulling van de functie van vice-president van de Raad van State, waarvan in het onderhavige geval al geruime tijd duidelijk was dat die vacant zou worden per 1 februari 2012, onvermijdelijk dat er speculaties in de media en daarbuiten zijn ontstaan. Die speculaties hebben er kennelijk – ten onrechte – toe geleid dat er een beeld is ontstaan dat de procedure niet transparant is verlopen. Het enkele feit dat er wordt gespeculeerd doet aan de transparantie van de gevolgde procedure niets af.
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat er weliswaar wellicht geen afspraken zijn gemaakt «aan de tafel van de (in)formateur […] over de vervulling van deze vacature» maar dat er wel sprake lijkt te zijn geweest «van onderling afgestemde feitelijke gedragingen»? Zo ja, wat gaat u hieraan concreet verbeteren? Zo nee, kunt u dan precies aangeven waarom er geen sprake is geweest van de onderling afgestemde feitelijke gedragingen?
Bij een benoeming als die van vice-president van de Raad van State is het van belang dat de meest geschikte kandidaat wordt benoemd. Bekwaamheid en geschiktheid zijn bepalend bij de benoeming van personen op functies binnen het openbaar bestuur. Uiteindelijk is een beperkt aantal mensen in staat deze functie te vervullen. Aan degenen die in aanmerking willen komen voor een dergelijke functie worden hoge eisen gesteld. Het is derhalve niet verwonderlijk dat iemand met een zeer ruime staat van dienst binnen de publieke sector is benoemd tot vice-president. Uit het gegeven dat voorafgaande aan de benoeming speculaties plaatsvonden kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van onderling afgestemde feitelijke gedragingen.
De voorgenomen steunoperaties door de ECB |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ECB wil bij crisislanden rentelimiet instellen»?1
De berichtgeving waarnaar u in uw Kamervragen verwijst, is mij bekend.
In hoeverre is het waar dat de Europese Centrale Bank (ECB) van plan is om bij het volgende rentebesluit op 6 september a.s. (of op een ander moment in de nabije toekomst) een renteplafond in te stellen?
De ECB heeft geen renteplafond ingesteld.
In hoeverre is een dergelijke handelwijze nog in overeenstemming met het mandaat van de ECB? Hoe verhoudt zich dit tot haar inflatiedoelstelling?
Zoals ik eerder antwoordde heeft de ECB op 6 september geen renteplafond ingesteld.
Ik benadruk verder dat de ECB onafhankelijk is in de uitvoering van de monetaire taak en dienovereenkomstig spreek ik mij niet uit over het beleid van de ECB ten aanzien van de opkoop van staatsobligaties. Ik heb het volste vertrouwen dat de ECB de juiste keuzes zal maken ten behoeve van de primaire taak van handhaving van prijsstabiliteit in de Eurozone. De ECB loopt, net als andere centrale banken, altijd enig risico. Het is aan de ECB om binnen haar mandaat die risico's te wegen.
Wat zijn de gevolgen voor de balans van de ECB (en de risico's voor de belastingbetaler) van eventueel onbeperkt ingrijpen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt een dergelijke activiteit zich tot het verbod op monetaire financiering zoals dat duidelijk in het Verdrag staat?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de mening van de Nederlandsche Bank (DNB) over deze mogelijke handelwijze van de ECB, mede tegen de achtergrond van de zeer kritische uitlatingen van de Bundesbank over dit onderwerp?
De ECB-raad bestaat uit de ECB-directie en de presidenten van de nationale centrale banken van de landen die deelnemen aan de muntunie. Besluiten worden aangenomen met meerderheid van stemmen. Deze presidenten zitten daar echter qualitate qua (dwz uit hoofde van zijn/haar positie als president van de nationale centrale bank) en handelen vanuit het belang van de Eurozone als geheel. De president van DNB vertegenwoordigt in de ECB-raad dus niet Nederland of DNB.
De president van DNB heeft zich niet uitgelaten over zijn standpunt omtrent de mogelijke handelswijze van de ECB. Bovendien is het vanwege de onafhankelijkheid van de ECB in het algemeen en de Raad van Bestuur in het bijzonder niet gepast om over binnen de ECB lopende beleidsdiscussie uitspraken te doen.
Wat zijn de mogelijkheden van DNB om zich tegen deze activiteiten van de ECB te verzetten, temeer nu dit echt duidelijk in strijd lijkt met het mandaat van de ECB?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening – uitgaande van de onafhankelijkheid van de centrale bank – dat deze handelwijze van de ECB niettemin mogelijk leidt tot een enorm moreel risico in de zin dat landen geen prikkel meer hebben? Bent u van plan om hier wat aan te doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een risico dat het opkopen van overheidsobligaties de prikkel om te hervormen vermindert. Daarom heeft de ECB bekendgemaakt dat het belangrijke stappen zet om eventueel moreel risico zoveel mogelijk te beperken. Op 6 september kondigde de ECB aan dat het alleen overheidsobligaties op zal kopen van landen die ofwel een volledig programma ofwel een «enhanced precautionary credit line» van het ESM/EFSF hebben. De betrokkenheid met het IMF zal actief gezocht worden voor het opstellen van de conditionaliteit en de monitoring van de betreffende programmalanden. Daarnaast zal de ECB stoppen met opkopen indien het land niet aan de programmavereisten voldoet en worden alleen kortlopende overheidsobligaties opgekocht, met een looptijd van maximaal drie jaar. De betreffende landen zullen hierdoor snel moeten herfinancieren, wat een extra prikkel geeft om voor die tijd orde op zaken te stellen.
Het rapport meldpunt Donnerhuren |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het rapport meldpunt Donnerhuren?1
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vraag 1 en 2 van
het lid Monasch (PvdA) over exploderende huren in Amsterdam door de Donnerpunten (kenmerk 2012Z15244).
Vindt u een stijging van twintig procent in één jaar van de gemiddelde prijs van een sociale huurwoning van 474 euro naar 568 euro acceptabel?
Voor de vraag of een dergelijke stijging acceptabel is, is een aantal aspecten van belang.
De maximale huurprijs van een woning kan worden bepaald aan de hand van het WWS. Gezien het streven naar meer marktconforme huurprijzen en een groter woningaanbod voor de middeninkomens acht ik het acceptabel indien verhuurders bij nieuwe huurovereenkomsten overgaan tot huurharmonisatie en hogere huurprijzen toepassen, voorzover zij daarbij rekening houden met het WWS. Ook de afgelopen jaren heeft huurharmonisatie geleid tot hogere huren bij nieuwe huurovereenkomsten.
Voor lopende huurovereenkomsten is naast het WWS de maximering van de jaarlijkse huurverhoging van belang. Dit huurverhogingspercentage is sinds enkele jaren gelijk aan inflatie; per 1 juli 2012 bedraagt dit maximale percentage 2,3%.
Ik merk verder op, dat verder bepalend is of dergelijke huurprijzen en/of huurstijgingen passen in de prestatieafspraken die verhuurders met gemeenten hebben gemaakt. Medepalend is tevens of die huurprijzen passen in het huurprijsbeleid dat verhuurders met hun huurdersorganisaties hebben besproken op grond van de Wet op het overleg huurders verhuurder.
Hoe verhoudt uw toezegging dat de extra woningwaarderingsstelselpunten in schaarstegebieden geen zittende huurders zouden treffen zich tot het feit dat huurders die bij renovatie gedwongen worden te verhuizen wel degelijk te maken krijgen met huurstijging door «Donnerpunten»?
Zoals de nota van toelichting bij de betrokken algemene maatregel van bestuur aangeeft, kunnen de huurprijzen van lopende huurovereenkomsten niet worden verhoogd op grond van de toekenning van de maximaal 25 extra WWS-punten, maar alleen op grond van artikel 7:248 van het Burgerlijk Wetboek. Hierbij gaat het om een huurverhoging op grond van een contractuele indexering of op grond van de gebruikelijke jaarlijkse maximale huurverhoging. Hierbij is dus geen sprake van een toezegging inzake huurders die moeten verhuizen als gevolg van een renovatie. Ik hecht eraan, dat deze huurders de vrijheid hebben om een aangeboden nieuwe woning te aanvaarden met een hogere huurprijs, of om op zoek te gaan naar een goedkoper alternatief, zoals een kleinere woning of een woning op een andere locatie. Deze keuzevrijheid van de huurders houdt tegelijkertijd in dat zij de vrijheid hebben een bepaalde huurquote aanvaarden.
Deelt u de mening dat de «Donnerpunten» moeten komen te vervallen nu blijkt dat de huren te hoog worden, de doorstroom stagneert en er geen nieuwe betaalbare woningen bijkomen? Zo nee, waarom niet?
De maatregel inzake de maximaal 25 extra WWS-punten is redelijk recent ingevoerd, namelijk per 1 oktober 2011. Nu al conclusies trekken over de effecten van deze maatregel acht ik niet mogelijk. De mening dat deze maatregel moet komen te vervallen, deel ik dan ook niet.
Vindt u het acceptabel dat de huurquote van huurders die (noodgedwongen) hebben moeten verhuizen uitkomt op gemiddeld 42%? Zo nee, wat vindt u wel een acceptabele huur- en woonquote voor mensen met lage- en (lage) middeninkomens?1
Zie antwoord vraag 3.
Het netto vermogen van windmolens |
|
René Leegte (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het bericht op de website Climategate.nl van 20 augustus jl.: «Netto vermogen van windmolens véél lager dan aangenomen»?1
Ja
Is het waar dat de effectieve capaciteit van wind door inpassingseffecten niet 23% maar minder dan 8% is?
Wanneer windmolens het hele jaar continu op vol vermogen zouden produceren dan zou er sprake zijn van 365 x 24 = 8.760 vollasturen. Een windmolen met een vermogen van drie megawatt (MW) zou in die fictieve situatie 3 x 8.760 = 26.280 megawattuur (MWh) elektriciteit per jaar produceren. Het is echter een gegeven dat windmolens op land gemiddeld gesproken 2.200 vollasturen per jaar draaien. Dit volgt uit het feit dat het niet het hele jaar door zo hard waait dat windmolens op vol vermogen elektriciteit produceren. In de praktijk produceert een dergelijke windmolen op land gemiddeld dus 3 x 2.200 = 6.600 MWh. Derhalve is de gemiddelde effectieve capaciteit ruim 25% (6.600/26.280).
Voor wat betreft de inpassingseffecten van windenergie in het elektriciteits-systeem heb ik in reactie op eerdere Kamervragen2 aangegeven dat de continu veranderende vraag naar elektriciteit en het wisselende aanbod van windenergie noodzaken tot het voortdurend in balans houden van de vraag en het aanbod. Dat geschiedt door het op- en afregelen van draaiende centrales. Het nadelige effect van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark en daarmee op de CO2-reductie is ten hoogste 2 tot 3 procent. In de praktijk is dit effect kleiner, omdat dit maximale effect pas bereikt wordt bij een aanmerkelijk hoger windaandeel dan de huidige capaciteit van ca. 2.000 MW opgesteld vermogen.
Is het waar dat u wat betreft het rendement van windenergie rekent met de bruto geleverde energie, te weten een windcapaciteit van circa 23% van het nominale vermogen?
De aanduiding rendement van windenergie is niet geheel op zijn plaats. Bij elektriciteitsproductie wordt onder rendement verstaan de hoeveelheid primaire brandstof die nodig is om een eenheid elektriciteit te produceren. Bij de productie van elektriciteit uit windenergie wordt geen brandstof ingezet, dus is er ook geen sprake van een bepaald elektrisch (omzettings)rendement. Zoals hierboven aangegeven, wordt er van uit gegaan, dat – afhankelijk van de specifiek gekozen locatie – windmolens op land gemiddeld 2.200 vollasturen per jaar draaien. Voor de bijdrage van windenergie aan het aandeel duurzame energie reken ik met de daadwerkelijke productie van de opgestelde windmolens in Nederland.
Hoe hoog is in uw berekeningen de netto effectieve brandstofbesparing door toepassing van windmolens? Acht u het nodig uw berekeningen aan te passen?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen3 heb ik aangegeven dat daarvoor de rekenmethode wordt gebruikt die is vastgelegd in het zogenaamde Protocol Monitoring Duurzame energie4. Op basis van dat Protocol wordt het vermeden verbruik van fossiele brandstoffen door windenergie en daarmee de vermeden CO2 per eenheid hernieuwbare elektriciteit uitgerekend door een vergelijking te maken met het gemiddelde rendement van alle Nederlandse elektriciteitscentrales.
Daarbij wordt geen rekening gehouden met nadelige effecten van windstroompieken op de efficiency van het gehele Nederlandse stroomproductiepark, omdat deze effecten, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, beperkt is.
Het Protocol wordt periodiek geëvalueerd en kan worden gewijzigd indien daar aanleiding voor is. Mocht in de toekomst blijken dat de invloed van substitutie-effecten op de cijfers toeneemt, dan kan het protocol op dat vlak worden aangepast. Het huidige protocol is volledig in lijn met de Europese Richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (2009/28/EG).
Bent u van plan om grondig onderzoek te doen naar de inpassingsverliezen van wind en dit onderzoek uit te laten voeren door een objectieve en deskundige instelling?
Het bericht op Cimategate.nl refereert aan een recent rapport van de heer le Pair5. In dit rapport wordt op basis CBS-statistieken geconcludeerd dat de inpassingseffecten van windenergie dermate groot zouden zijn dat er nauwelijks fossiele energie wordt bespaard door windenergie. Ik heb de berekeningen waarop de heer le Pair zijn conclusies baseert onder meer aan de deskundigen van het CBS voorgelegd en zij geven aan dat er op onjuiste wijze gebruik wordt gemaakt van gegevens uit de CBS-statistiek «Productiemiddelen elektriciteit», zoals gepubliceerd op Statline. De conclusie van het rapport wordt niet voldoende onderbouwd en ook schieten de in het rapport opgenomen denkstappen en aannames op diverse punten tekort, aldus het CBS.
Zo gaat de heer le Pair uit van de veronderstelling dat het verschil tussen het door hem uit de CBS-statistieken afgeleide rendement en het ontwerprendement van met name zogenaamde STEG-eenheden volledig is toe te schrijven aan de inpassing van windenergie in het elektriciteitssysteem. Bij de constatering van de heer le Pair dat de elektrische rendementen ver achterblijven bij de ontwerprendementen (op pagina 17 van zijn rapport) wordt echter niet in ogenschouw genomen, dat veel STEGS ook nuttige warmte produceren. De verlaging van het totale rendement van de STEGS in de beschouwde periode is mede beïnvloed door substantieel andere verhouding tussen de geproduceerde elektriciteit en de door deze eenheden geproduceerde warmte.
Daarnaast en misschien nog wel belangrijker is dat het elektriciteitssysteem dermate ingewikkeld is en het aantal factoren dat bepalend is voor de overall efficiency dermate groot, dat de door de heer le Pair gehanteerde methodiek een zeer grove versimpeling van de complexe werkelijkheid inhoudt.
Zo was er in de door de heer le Pair beschouwde periode sprake van:
Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een wijziging van de brandstofmix in de beschouwde periode. Daarnaast hebben de genoemde ontwikkelingen een belangrijke invloed op de rendementen van de STEGS. Deze factoren zijn niet meegenomen in de analyse van de heer le Pair.
Verder baseert de heer le Pair zijn analyse op jaargemiddelde CBS-cijfers. De elektriciteitsmarkt is echter dermate complex dat zou moeten worden uit gegaan van een dynamische analyse. In een dergelijke analyse dient de brandstofmix op kwartier of uurbasis te worden aangepast aan het op dat moment verwachte vraagprofiel6. Verder zou daarbij ook rekening dienen te worden gehouden met de niet-beschikbaarheid van centrales als gevolg van gepland onderhoud en/of niet-geplande storingen en de interconnectie met het buitenland. Deze factoren komen niet terug in de CBS-statistieken en daarmee zijn deze door de heer le Pair gebruikte statistieken feitelijk ongeschikt om uitspraken te doen over de besparingen van fossiele brandstof als gevolg van de inzet van windenergie.
De door de heer le Pair gehanteerde methodologie lijkt verder wat éénzijdig gericht op de beperkingen van windenergie door op pagina 23 van zijn rapport alle energie die nodig zou zijn voor de productie, aanleg en aansluiting van windturbines in mindering te brengen op de effectiviteit van windmolens, terwijl hij deze benadering niet hanteert voor fossiele eenheden. Voor de bouw en aansluiting van deze fossiele centrales en voor de energie die nodig is voor de winning en transport van de daarin verstookte brandstoffen is immers ook energie nodig.
Er zijn al eerder studies7 gedaan door onafhankelijke instituten naar de inpassing van windenergie in het Nederlandse elektriciteitsnet. Deze studies richtten zich vooral op de toekomst, uitgaande van scenario’s met veel meer windenergie dan nu. Uit deze studies kwam naar voren dat ook in deze scenario’s windenergie nog steeds veel fossiele energie bespaart en dat de inpassingseffecten niet zo groot zijn als de heer le Pair suggereert. De heer le Pair betrekt genoemde onderzoeken niet in zijn analyse.
In het licht van bovengenoemde observaties acht ik de uitkomsten van de door de heer le Pair gepresenteerde analyse onvoldoende aanleiding om een nieuw onderzoek naar de inpassingsverliezen van duurzame energie te doen.
Nieuwe vertraging voor de Fyra verbinding Breda – Antwerpen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Start Fyradienst Breda-Antwerpen opnieuw vertraagd»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het de NS niet gaat lukken om de Fyraverbinding tussen Breda en Antwerpen vóór 1 januari 2013 te laten starten?
NS Hispeed heeft mij laten weten dat zij klaar is om op zeer korte termijn een Fyraverbinding tussen Breda en Antwerpen te starten, maar zij kan dit niet doen zonder NMBS. Tenzij er op zeer korte termijn aan Belgische zijde een overeenkomst wordt bereikt over de financiering, kan de Fyraverbinding tussen Breda en Antwerpen niet starten vóór februari 2013. Normaliter staat er in de spoorsector vier maanden voor om een dergelijke, nieuwe internationale verbinding tot stand te brengen. Echter, zodra er een overeenkomst is bereikt aan Belgische zijde over de financiering, zal HSA er alles aan doen om samen met haar partners, ProRail, NMBS en Infrabel, de verbinding nog voor februari 2013 tot stand te brengen.
Waardoor is deze nieuwe vertraging veroorzaakt?
Tot op heden is er nog geen Fyraverbinding Antwerpen – Breda afgesproken tussen de vervoerders. Om (naast de Fyra Amsterdam – Brussel en de stoptreinverbinding Antwerpen – Roosendaal) in 2013 een directe snelle treinverbinding tussen Noord-Brabant en Antwerpen te behouden zijn in het verleden verschillende alternatieven onderzocht, waaronder een intercityverbinding tussen Roosendaal en Antwerpen en een HSL-verbinding tussen Breda en Antwerpen. In overleg tussen mijn ministerie en NS is gekozen om de voordelen van de intercityverbinding (laag tarief, geen reserveringsplicht) en de HSL-verbinding (snelheid en comfort) te combineren en een toeslagvrije en reserveringsvrije HSL-verbinding als voorkeursoptie te hanteren. Na overleg tussen IenM en NS is hierdoor gekozen voor de HSL verbinding Breda – Antwerpen. Hierover moet nu wel nog overeenstemming bereikt worden met Belgische partijen.
Dit is ook besproken tijdens het bestuurlijke overleg van 19 september jl. waar directeuren van mijn ministerie, NS, NS Hispeed, de gedeputeerde van provincie Noord-Brabant en de wethouders van gemeente Breda en gemeente Roosendaal aan deelnamen. NMBS is bereid om mee te werken aan een verbinding Antwerpen – Breda, maar pas nadat aan Belgische zijde overeenstemming is bereikt over financiering van de verlieslatende exploitatie. Zolang die financiering niet rond is, zal de startdatum van de Fyraverbinding Antwerpen – Breda naar een later tijdstip in 2013 blijven verschuiven.
Kunt u aangeven waarom het nog niet is gelukt overleg te voeren met uw Belgische collega minister Magnette?2
Begin dit jaar heb ik een tweetal brieven gestuurd aan mijn Belgische collega minister Magnette. Toen een schriftelijk antwoord uitbleef, heb ik gepoogd telefonisch overleg te plegen, hetgeen ook niet is gelukt. Uiteindelijk heb ik minister-president Rutte gevraagd om contact op te nemen met zijn ambtsgenoot Di Rupo en hem te verzoeken om dit dossier onder de aandacht te brengen bij minister Magnette. Minister-president Rutte heeft dit verzoek gedaan bij premier Di Rupo, waarna ik uiteindelijk in augustus voor de derde maal een brief heb geschreven aan minister Magnette over dit dossier. Op 19 september jl. heb ik voor het eerst antwoord gekregen van minister Magnette, waarin hij aangeeft dat hij graag bereid is om op korte termijn in overleg met mij te treden. Dit overleg is inmiddels ingepland.
Welke concrete acties hebben u en de minister-president de afgelopen maanden ondernomen om voortgang te krijgen in dit dossier? Gaat u aanvullende actie ondernemen om dit dossier vlot te trekken?
Zie mijn beantwoording van vraag 4.
Wanneer is het gesprek tussen de minister-president en premier Di Rupo over dit onderwerp gepland? Waarom is dit gesprek niet eerder tot stand gekomen? Welke knelpunten met betrekking tot de HSL zullen in dit gesprek besproken worden?
Zie mijn beantwoording van vraag 4.
Welke consequenties heeft de vertraging op de verbinding Breda-Antwerpen voor het in stand houden van de Beneluxtrein?
NMBS en NS Hispeed zijn voornemens om de Beneluxtrein vanaf december 2012 te vervangen door de Fyra Amsterdam – Brussel die over de HSL gaat rijden. Dit betekent dat er een periode zal ontstaan van minimaal twee maanden waarin de reizigers uit Noord-Brabant naar België dienen te reizen via Rotterdam met de Fyra / Thalys of via Roosendaal met de stoptrein. Door het vervallen van de Beneluxtrein is het mogelijk om een tweede intercityverbinding tussen Zeeland en Amsterdam te rijden. Tevens krijgt Zeeland vanaf de nieuwe dienstregeling hierdoor een rechtstreekse verbinding met Schiphol.
Kunt u aangeven wat de financiële gevolgen van deze nieuwe vertraging zijn?
Van een vertraging is geen sprake. Er zijn daarmee ook geen financiële gevolgen. Zie ook mijn beantwoording van vraag 3.
Kunt u aangeven op welke termijn u verwacht dat de Fyra zal gaan rijden tussen Breda en Antwerpen? Verwacht u nog verdere vertraging?
NMBS en NS Hispeed hebben mij gemeld dat de Fyraverbinding tussen Breda en Antwerpen zal kunnen starten vier maanden nadat er een overeenkomst is tussen de vervoerders. De start van deze verbinding is uiteindelijk mede afhankelijk van de medewerking van de Belgische overheid. U kent de moeizame voortgang in het verleden op dit dossier, waardoor ik geen verwachting uitspreek over de startdatum van de verbinding Breda – Antwerpen.
Het bericht dat gemeenten woonwagenkampen mijden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gemeenten laten woonwagenkampen links liggen»?1
Ja.
Is het waar dat er in circa veertig gemeenten nauwelijks wordt gehandhaafd op een of meerdere woonwagenkampen? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit ongewenst is en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, wat is er niet waar en over welke gegevens beschikt u?
In de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 augustus 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33000-VII, nr. 125) wordt vermeld dat uit onderzoek van de toenmalige VROM-Inspectie blijkt dat de inspectie het mogelijk acht dat 44 gemeenten te maken hebben met vrijplaatsenproblematiek op woonwagenlocaties.
Vrijplaatsen, waarbinnen personen zich niets gelegen laten liggen aan normen en geldende wet- en regelgeving, kunnen niet worden getolereerd. Zoals aangegeven in de genoemde brief zullen de aanbevelingen uit het rapport onder de aandacht worden gebracht van gemeenten. Door de toenmalige VROM-Inspectie is in 2011 een handleiding geactualiseerd voor de aanpak van (woon) overlast en verloedering in wijken. Ook specifiek voor de aanpak van woonwagenlocaties is door deze inspectie een handreiking beschikbaar gesteld. Verder kunnen de handhavingspartners bij het bepalen van hun handhavingsstrategie gebruik maken van het convenant van de Regionale Informatie en Expertise Centra (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 911, nr. 59), dat de grondslag biedt voor het uitwisselen van informatie.
Worden er veel aangiftes gedaan door toezichthouders, ambtenaren of hulpverleners vanwege bedreiging, geweldpleging of andere delicten waarvan woonwagenbewoners worden verdacht? Zo ja, hebt u de indruk dat het aantal aangiftes disproportioneel is ten opzichte van dergelijke aangiftes gedaan tegen niet-woonwagenbewoners? Zo nee, wat zegt dat over de vermeende status van «vrijplaats» van woonwagenkampen?
In de registratiesystemen van de politie wordt niet vastgelegd of een persoon woont op een woonwagenlocatie. Zodoende beschik ik niet over de gevraagde gegevens.
Is het waar dat het na een brand in Maastricht een meisje uit het woonwagenkamp geen slachtofferhulp krijgt? Zo ja, waarom is dat? Bestaan er concrete aanwijzingen dat medewerkers van slachtofferhulp onveilig zouden zijn als zij in het kamp hulp zouden verlenen?
Uit navraag bij Slachtofferhulp Nederland blijkt dat aan het slachtoffer van de brand in Maastricht wel degelijk slachtofferhulp is verleend. Slachtofferhulp Nederland deelt mee dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat het voor hun medewerkers onveilig zou zijn als zij op een woonwagenlocatie hulp zouden verlenen. In de dagelijkse praktijk bezoeken medewerkers van Slachtofferhulp Nederland met enige regelmaat cliënten die woonachtig zijn op een woonwagenlocatie.
Hebt u de indruk dat agressie tegen toezichthouders, ambtenaren of hulpverleners een probleem is dat op woonwagenkampen relatief vaker voorkomt dan elders? Zo ja, kunt u dit met cijfers onderbouwen en wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat vrijplaatsen en een verziekte sfeer op een woonwagenkamp vooral ontstaan als een minderheid van de bewoners het voor de overgrote meerderheid van de kampbewoners verpest? Zo ja, deelt u dan de mening dat een aanpak die specifiek op die minderheid wordt gericht gewenst is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
Net als in andere buurten en wijken kunnen enkelen het voor velen bederven. Dat kan ook op woonwagenlocaties het geval zijn. Een handhavingsactie is erop gericht vast te stellen wie de regels overtreedt en wie niet. De verdere aanpak kan vervolgens worden gericht op de overtreders.
Deelt u de mening dat het doen van melding of aangifte door woonwagenbewoners zelf over misstanden op hun kampen kan bijdragen aan het terugdringen van die misstanden? Zo ja, wat gaat u doen om deze aangiftebereidheid te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Ja, het doen van aangifte of een melding door woonwagenbewoners kan bijdragen aan het terugdringen van deze misstanden. In het kader van het dienstverleningsconcept van de Nationale politie wordt gewerkt aan verbetering van het aangifteproces. Een van de onderdelen hiervan is het verbeteren van de mogelijkheden om aangifte te doen. Mocht een woonwagenbewoner vrezen voor represailles van medebewoners, dan kan gemeld worden via Meld Misdaad Anoniem en bestaat de mogelijkheid om beschermd aangifte te doen op grond van de OM-handleiding Opnemen (deels) anonieme aangifte/verklaring
(Kamerstukken II, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr. 283).
Is het waar dat gemeenten uit onvermogen of angst de problemen met woonwagenkampen liever uit de weg gaan? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, waarom niet?
In het rapport «Woonwagenbewoners in Nederland 2011» dat met de eerder genoemde brief van 28 augustus 2012 aan de Tweede Kamer is gezonden, wordt aangegeven dat er lang niet op alle woonwagenlocaties sprake is van problematische situaties. De redenen dat sommige gemeenten en andere gezagsdragers niet ingrijpen bij problematische situaties zijn volgens de onderzoekers divers. Zij kennen voorbeelden waarin woonwagenbewoners hun zin hebben gekregen door intimidatie en geweldsdreiging. Andere factoren die zij noemen zijn de complexiteit van de problematiek, de kosten die ingrijpen met zich brengt, een gebrek aan kennis en contacten en de geringe omvang van de groep woonwagenbewoners.
Vrijplaatsen zijn ontoelaatbaar. Desgevraagd ondersteun ik gemeenten bij de aanpak van problematische woonwagenlocaties, opdat gemeenten hun regierol invullen en er met de relevante partners (alsnog) een handhavingsstrategie wordt opgesteld en uitgevoerd. Verder bieden de in het antwoord op vraag 2 genoemde instrumenten gemeenten een basis om tot aanpak over te gaan.
Kent u andere vrijplaatsen dan kampen? Zo ja, welke zijn dat?
In de omschrijving die bijvoorbeeld het Van Traa-team voor de bestuurlijke aanpak van criminaliteit te Amsterdam hanteert, wordt onder vrijplaatsen begrepen: groepen of locaties waar(door) een effectief overheidsoptreden wordt belemmerd, met als gevolg dat een maatschappelijk ongewenste situatie ontstaat waar structurele fraude van wezenlijke betekenis is2. Het kan gaan om een winkelstraat, industriegebied of een clubhuis. Tegen vrijplaatsen kan worden opgetreden door met de verschillende samenwerkende partijen gebruikers van het gebied te controleren op naleving van de vigerende wet- en regelgeving. De overheid is weer zichtbaar aanwezig in het gebied en hierdoor wordt een signaal afgegeven dat negatieve ontwikkelingen in het gebied niet gewenst zijn.
In hoeverre worden, bijvoorbeeld in het kader van het programma Veilige Publieke Taak (VPT), toezichthouders, ambtenaren of hulpverleners, behalve in het omgaan met ervaren agressie, ook getraind in het voorkomen van agressie en het omgaan met potentieel moeilijke situaties?
Conform de Arbeidsomstandighedenwet is het de verantwoordelijkheid van werkgevers om een goed arbeidsomstandighedenbeleid te voeren. Het voorkomen van agressie en geweld is hiervan een afgeleide verplichting. Training op dat vlak is dan ook een van de acht standaard maatregelen uit het programma Veilige Publieke Taak van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uit de monitor Agressie en geweld uit 2011 blijkt dat circa 50 % van de werknemers met een publieke taak aangeeft dat er trainingen zijn op dit gebied (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 684, nr. 327). Vanuit het expertisecentrum Veilige Publieke Taak wordt momenteel een handreiking «Voorkomen van agressie en geweld» opgesteld. Deze handreiking wordt beschikbaar gesteld aan alle werkgevers met een publieke taak. Het gaat om een stappenplan waarvan maatregelen als het in kaart brengen van risico’s, het opstellen van gedragsregels, het trainen van personeel en de samenwerking met andere organisaties deel uit maken.
De arrestatie van een 11-jarig meisje met Down Syndroom vanwege schending van de blasfemiewet in Pakistan |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de arrestatie van het 11-jarige meisje Rimsha met Down syndroom op beschuldiging van blasfemie in een dorp, nabij Islamabad, in Pakistan?
Heeft u kennis genomen van de veroordeling door de Pakistaanse mensenrechtencommissie van deze arrestatie, maar ook de aanklacht tegen de politie omdat zij toestond dat een woedende menigte het politiebureau omsingelde en vervolgens om haar uitlevering vroeg?
Deelt u de mening dat dit meisje per direct vrijgelaten moet worden?
Bent u bereid de Pakistaanse ambassadeur te ontbieden en voor directe vrijlating te pleiten?
Bent u tevens bereid zich in te spannen om binnen de EU tot een veroordeling te komen van deze arrestatie en om gezamenlijk voor directe vrijlating te pleiten bij de Pakistaanse overheid?
Bent u eveneens bereid om in bilateraal en in EU-verband bij de Pakistaanse overheid erop aan te dringen om de blasfemiewet ongedaan te maken aangezien een overgrote meerderheid van de aanklachten ongegrond blijkt te zijn en dus misbruikt wordt om lokale vetes uit te vechten en met name om minderheden aan te klagen? Bent u bereid in bilateraal en in EU-verband als een eerste stap er bij de Pakistaanse overheid voor te pleiten valse aangiften op basis van de blasfemiewet strafbaar te stellen om misbruik tegen te gaan?
Bent u bereid Pakistaanse organisaties, onlangs (juni 2012) bezocht door een ChristenUnie-delegatie, zoals CLAAS (Center for Legal Aid Assistance & Settlement), die slachtoffers van valse aangiften op basis van de blasfemiewet juridisch ondersteunen, financieel blijvend te ondersteunen?
Het bericht 'Careyn wil HWW Zorg overnemen' |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
Bent u bekend met het bericht «Careyn wil HWW Zorg overnemen»?1
Het betreffende bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat Careyn enerzijds bezuinigt op de huishoudelijke hulp, maar blijkbaar wel voldoende geld heeft om HWW Zorg over te nemen?
HWW en Careyn voeren momenteel «serieuze gesprekken», zoals het aangehaalde bericht zegt. Gaandeweg zal duidelijk worden of er daadwerkelijk sprake zal zijn van samenwerking of van overname en of voor die overname betaald gaat worden. De gesprekken vloeien voort uit een van de voorwaarden die de NZa verbond aan de steunverlening aan HWW na het faillissement van Meavita.
Wat vindt u ervan dat eerst de raden van bestuur het eens moeten worden alvorens stakeholders om advies gevraagd wordt? Is dit niet de omgekeerde wereld? Hoort niet eerst een advies aan de stakeholders gevraagd te worden?
Overeenstemming, op zijn minst op hoofdlijnen, tussen de raden van bestuur lijkt mij noodzakelijk om te bepalen wat er aan de stakeholders kan worden voorgelegd. Een andere volgorde is moeilijk denkbaar. Deze volgorde is juist noodzakelijk zodat stakeholders weten waarover ze inbreng kunnen leveren en ze zorgvuldig door de raden van bestuur kunnen worden betrokken.
Gaan er na de overname banen verdwijnen bij HWW Zorg? Gaat het personeel dat overgenomen wordt er in salaris op achteruit? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Gegeven de stand van de gesprekken is daarover op dit moment geen informatie beschikbaar.
Bent u bereid zowel bij Careyn als bij HWW Zorg erop aan te dringen dat al het personeel overgenomen wordt met behoud van het huidige salaris? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk verzoek zou vooruitlopen op de uitkomst van de lopende gesprekken. Bovendien is het personeelsbeleid een zaak van de instelling zelf.
Welke gevolgen heeft deze mogelijke overname voor de cliënten van HWW Zorg?
Uitgangspunt is natuurlijk dat de cliënten van HWW-zorg of Careyn geen nadeel van een dergelijke overname of samenwerking zullen ondervinden en dat de continuïteit van zorg gewaarborgd blijft.
Bent u bereid de Inspectie extra te laten controleren bij HWW Zorg, voor, tijdens en na de overname door Careyn? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht of een zorgaanbieder overgenomen wordt of niet, de IGZ blijft alert op signalen die wijzen op het door zorgaanbieders leveren van ondermaatse kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGZ doet dit op basis van relevante signalen van onder andere burgers, zorgaanbieders of media. Zo ook hier.
De mogelijke nadelige gevolgen van de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor mensen met een letselschade uitkering |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u inzicht geven in hoe de vermogenstoetsen die per 1 januari 2013 ingaan met betrekking tot de zorgtoeslag en het kindgebonden budget zich verhouden tot mensen die een letselschade uitkering ontvangen?
Op 1 januari 2013 zal voor meer toeslagen dan nu het geval is een vermogenstoets gaan gelden. Deze bestaat reeds voor de huurtoeslag en wordt op die datum – in gewijzigde vorm – geïntroduceerd voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Voor de kinderopvangtoeslag geldt geen vermogenstoets. De nieuwe vermogenstoetsen houden in dat wanneer de grondslag sparen en beleggen in box 3 van de inkomstenbelasting hoger is dan € 80 000, er geen recht meer is op toeslag. Door de werking van het heffingvrije vermogen ligt de grens voor alleenstaanden bij € 101 139 (op basis van het jaar 2012) en voor partners op € 122 378, eventueel verhoogd met ouderentoeslag in box 3. Voor de vermogenstoets in de huurtoeslag is de grens voor de vermogenstoets het heffingvrij vermogen, zonder de opslag van € 80 000.
Bij de bepaling van de hoogte van de grondslag sparen en beleggen wordt geen rekening gehouden met de herkomst van het vermogen. Hierop bestaan echter uitzonderingen, de zogenoemde hardheidsclausulegevallen. Een voorbeeld daarvan is vermogen dat een vergoeding vormde voor immateriële schade (smartengeld).
Hoe de introductie van deze vermogenstoetsen zich verhoudt tot mensen die een letselschade-uitkering ontvangen is afhankelijk van het moment van toekennen van de vergoeding en van de gekozen modaliteit van de uitkering.
Voor gevallen die zijn of worden afgewikkeld nadat bekend werd dat er vermogenstoetsen worden geïntroduceerd hoort bij de bepaling van het schadebedrag rekening te worden gehouden met het bestaan van de vermogenstoetsen. De schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen wordt immers bepaald op het verschil tussen de bestaande verdiencapaciteit en de verdiencapaciteit indien de schade zich niet had voorgedaan. Daarbij telt het feit dat iemand als gevolg van de schade-uitkering geen recht meer heeft op toeslagen mee. Deze personen worden dan ook materieel niet geraakt door de introductie van de vermogenstoetsen.
Voor gevallen die zijn afgewikkeld voordat bekend werd dat er vermogenstoetsen in de zorgtoeslagen het kindgebonden budget zouden worden geïntroduceerd is bij de vaststelling van het schadebedrag hiermee geen rekening gehouden. Er zijn dan grofweg drie modaliteiten denkbaar.
Kunt u bevestigen dat mensen die een letselschade uitkering ontvangen en daarmee een vermogen hebben dat hoger is dan het heffingvrije vermogen in box 3 van de inkomstenbelasting per 1 januari 2013 getroffen zullen worden door de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Zo ja, hoeveel mensen met een letselschade-uitkering zullen volgens u geraakt worden door de vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Klopt het dat zij er hierdoor financieel flink op achteruit kunnen gaan, en daardoor in de financiële problemen kunnen raken? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk zou zijn, zeker omdat het hier veelal gaat om mensen of gezinnen die al in een kwetsbare situatie zitten?
Zoals bij de vorige vraag is aangegeven ligt de vermogensgrens voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget bij het heffingvrije vermogen in box 3, plus € 80 000. Dat wil zeggen dat voor alleenstaanden een maximaal vermogen geldt van € 101 139 (op basis van het jaar 2012) en voor partners € 122 378.
Om hoeveel personen het bij deze grenzen precies gaat is niet bekend. Sinds 2009 hebben cumulatief iets meer dan 1 000 personen een schadevergoeding van meer dan € 100 000 ontvangen. 1 Onder deze personen, en de personen die voor die tijd een schadevergoeding hebben ontvangen, bevinden zich mensen die door het invoeren van de vermogenstoets worden geraakt. Deze groep wordt echter ingeperkt door de verschillende modaliteiten die bij het antwoord op de eerste vraag zijn uiteengezet. De omvang ervan is daarom moeilijk vast te stellen, te meer omdat ook niet bekend is hoeveel personen van deze groep momenteel in aanmerking komt voor zorgtoeslag of kindgebonden budget. Daarnaast is het ook denkbaar dat iemand die een lagere uitkering ontvangt door de nieuwe vermogenstoets wordt geraakt omdat hij al een zeker vermogen bezat.
Het is mogelijk dat personen die een letselschade-uitkering hebben ontvangen er op achteruit gaan als gevolg van de vermogenstoets. Wanneer deze personen overigens een laag inkomen hebben, waardoor zij wel recht hebben op de toeslagen als de vermogenstoets er niet zou zijn, kan de inkomensachteruitgang meer dan tweehonderd euro per maand bedragen. Dat is voor deze mensen, die zich vaak in een kwetsbare positie bevinden, veelal een erg hoog bedrag.
De introductie van de vermogenstoetsen raakt bij de letselschadeslachtoffers aan een privaatrechtelijke verhouding. Het privaatrecht is beter in staat dan het bestuursrecht om maatwerk te bieden, zoals het antwoord op vraag 1 laat zien. Van belang is dan ook dat de personen om wie het gaat hun privaatrechtelijke situatie onderzoeken om te zien of daar mogelijkheden in bestaan. Het kan een rol spelen dat een deel van de schadevergoeding ziet op immateriële schade. Dit deel is dan reeds op basis van bestaand hardheidsclausulebeleid vrijgesteld.2
Oplossingen dienen naar mijn inzicht dan ook primair te worden gevonden op het privaatrechtelijke vlak. Voor individuele gevallen kan het nodig zijn dat opnieuw naar de afwikkeling wordt gekeken. Eventueel is bemiddeling nodig. Ook binnen de letselschadesector is aandacht voor de afwikkeling van schades op een manier waarbij rekening wordt gehouden met (toekomstige) wetswijzigingen op fiscaal gebied en het gebied van de toeslagen. Een platform op het gebied van bemiddeling en overleg binnen de sector vormt de Letselschade Raad, waarin alle betrokkenen in de sector vertegenwoordigd zijn.
Desalniettemin kan het voorkomen, zoals in de voorgaande alinea’s is gesignaleerd, dat er mensen zijn die geen privaatrechtelijke mogelijkheden hebben en er in inkomen flink op achteruitgaan. Ik ben bereid voor gevallen waar dit onevenredig hard uitpakt een tegemoetkomende regeling te treffen. Ik heb het dan over een restgroep. Een dergelijke regeling zal daarom beperkt en van tijdelijke aard zijn en uitsluitend zien op gevallen die zijn afgewikkeld voordat werd aangekondigd dat vermogenstoetsen zouden worden geïntroduceerd. In de praktijk betekent dit dat deze niet ziet op de huurtoeslag.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn als mensen die slachtoffer/gehandicapt zijn geworden door toedoen van anderen en daarvoor een letselschade- uitkering ontvangen, benadeeld worden door de nieuwe vermogenstoetsen bij de zorgtoeslag en het kindgebonden budget? Ziet u mogelijkheden om de regelgeving voor de inwerkingtreding op 1 januari 2013 aan te passen om mensen met een letselschade-uitkering te ontzien bij de vermogenstoetsen? Zo ja, bent u bereid hier werk van te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Melkveehouders die in de problemen komen door de lage melkprijs |
|
Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Melkveehouders straks dieper in schulden»?1
Ja.
Is het waar dat de lagere melkprijs en de stijgende kosten van inputs leiden tot een verslechtering van de financiële positie van de helft van de Nederlandse melkveehouders?
Het Landbouw-Economisch Instituut (LEI) verstrekt via de website (http://www.lei.wur.nl/NL/statistieken/Barometer) gegevens over de actuele economische situatie in onder meer de melkveehouderij. Daaruit blijkt dat de ontwikkeling van het saldo (opbrengsten minus toegerekende kosten, waarin ook de kosten voor veevoer en meststoffen zijn opgenomen) tot en met juli in 2012 hoger ligt dan het gemiddelde over dezelfde periode in de jaren 2006 – 2011. Het saldo tot en met juli 2012 ligt wel lager dan de vergelijkbare periode over 2011, maar in 2011 was sprake van een fors gestegen melkprijs.
Bent u het met NMV (Nederlandse Melkveehouders Vakbond) eens dat de stijging van de melkprijs in 2011 een eenmalige opleving was en dat er dus sprake is van een structureel dalende melkprijs?
Nee. Zoals verwacht blijkt de prijs de afgelopen jaren meer en vaker te fluctueren door ontwikkelingen op de wereldmarkt. De laatste weken is er sprake van een opleving van de prijzen op de wereldmarkt, die naar verwachting in de komende maanden zal leiden tot stijging van de melkprijzen voor de veehouders. Ook voor de komende jaren verwacht ik vergelijkbare prijstendensen en dus geen structureel dalende melkprijs. Mede omdat daarnaast de kosten tussen melkveebedrijven onderling sterk variëren, zal niet steeds en niet voor elk bedrijf sprake zijn van een volledig kostendekkende melkprijs.
Wat is uw verklaring voor de huidige lage melkprijs, gezien de stijgende zuivelprijzen op de wereldmarkt? Deelt u de mening dat Nederlandse melkveehouders een eerlijke en reële prijs moeten krijgen voor hun melk, waarin alle input- en milieukosten zijn meegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat andere EU-landen van plan zijn om de toeslagen vervroegd uit te betalen? Zo ja, om welke landen gaat het?
De Europese Commissie heeft een voorstel gepresenteerd aan het beheerscomité voor directe betalingen van 25 juli jongstleden waarin zij alle lidstaten toestaat om vanaf 16 oktober 2012 vervroegd 50% van de bedrijfstoeslag 2012 te betalen, onder de voorwaarde dat alle controles zijn afgerond. Dit voorstel is vastgesteld en op 28 augustus officieel gepubliceerd.
In het voornoemde beheerscomité gaven acht lidstaten (Letland, Litouwen, Portugal, Roemenië, Griekenland, Italië, Tsjechië en Hongarije) aan dat zij zeer waarschijnlijk voorschotten gaan betalen. Zeven lidstaten gaven aan dat zij zeer waarschijnlijk géén voorschotten gaan betalen (Duitsland, Slowakije, Estland, Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Finland).
Deelt u de mening dat de huidige uitzonderlijke omstandigheden voldoende aanleiding geven om een verzoek in te dienen bij de Europese Commissie om vervroegde betaling van de toeslagen in Nederland mogelijk te maken?
Nee. Nederland heeft dan ook geen verzoek ingediend.
Bent u nog van plan om andere acties te ondernemen om te zorgen dat melkveehouders niet verder in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kippen die zijn gestikt door de warmte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «duizenden kippen door warmte gedood in oververhitte schuur»?1
Ja.
Is het waar dat er duizenden kippen op deze wijze zijn omgekomen? Kunt u aangeven of er ook meldingen zijn uit andere delen van het land en om welke aantallen dode dieren het gaat? Zo nee, waarom niet?
Op het bedrijf in Schuinesloot zijn ongeveer 200 vleeskuikens door de hitte omgekomen.
De media hebben over enkele soortgelijke situaties bericht waarbij de brandweer het dak van pluimveestallen gekoeld heeft met bluswater om de temperatuur in de stallen te verlagen. Het betreft bedrijven in Afferden (Limburg), Veelerveen (Groningen) en Hengelo (Gelderland). In Afferden zouden ook ongeveer 200 vleeskuikens zijn omgekomen. Bij de andere bedrijven is niets bekend over extra mortaliteit.
Deelt u de mening dat de dood van de dieren behalve met het warme weer , ook nauw samenhangt met de schaalgrootte van de huisvesting? Zo nee, waarom niet en heeft u voorbeelden van kleinschalige houderijsystemen waar zich soortgelijke problemen hebben voorgedaan?
Extra sterfte van de dieren kan, in een context van extreem hoge buitentemperaturen, samenhangen met een combinatie van factoren: leeftijd van de dieren en de ouderdom en daarmee samenhangende kwaliteit van de stal.
Een relatie tussen deze problemen en de schaal van de bedrijven is niet aan de orde. Een grote, recent gebouwde stal met moderne klimaat- en ventilatievoorzieningen biedt betere bescherming dan een kleine, oudere stal met oude voorzieningen.
Verder heeft een aantal vleeskuikenbedrijven geanticipeerd op de voorspelde hitte in het bewuste weekend door (een gedeelte van) hun slachtrijpe vleeskuikens voortijdig te laten slachten.
Bent u van mening dat interventie van publieke diensten in situaties als deze ten laste van de ondernemer in kwestie zouden moeten komen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom er met publiek geld gewerkt moet worden aan de oplossing van problemen die samenhangen met de door de ondernemer gekozen wijze van huisvesten?
Ingevolge de Wet veiligheidsregio’s (artikel 3) behoort tot de brandweerzorg: «het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand». De brandweer was derhalve verplicht in dit geval assistentie te verlenen, het betreft een wettelijke taak. In principe wordt hiervoor door de brandweer aan de ondernemer niets in rekening gebracht.
Het is echter aan de gemeente te beoordelen of er eventueel kosten kunnen worden doorberekend aan de ondernemer. Daarvoor moet er dan wel van tevoren een Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van toepassing zijn die bepaalt in welke gevallen dit gebeurt.
Als achteraf zou blijken dat de ondernemer schuldig zou zijn geweest aan het stikken van de kippen, dan wel dat hij onzorgvuldig is geweest of ernstig nalatig, kan de gemeente besluiten of zij zich in het juridische proces wil voegen met een factuur voor de gemaakte kosten.
In dit geval heeft de gemeente Hardenberg besloten dat de interventie van de brandweer op zondag 19 augustus bij het pluimveebedrijf in de categorie «het wegnemen van onmiddellijk gevaar voor [mens en] dier» valt en niet onder de categorie «andere werkzaamheden» (dienstverlening). De kosten worden dus niet in rekening van de ondernemer gebracht.
Ik ben bereid samen met de pluimveesector te kijken naar de risico’s die een hitteperiode met zich meebrengt voor het pluimvee in relatie tot de huisvesting. Het doel zal zijn dat veehouderijbedrijven beter voorbereid zijn op extreme klimaatomstandigheden om mortaliteit van dieren zo veel mogelijk te voorkomen.